Stemming

Amendement van de leden Weekers en van Dijck over het nader invullen van de definitie 'lucratief belang'

25,3 %
74,7 %


SGP

PvdA

PVV

GL

CDA

Verdonk

VVD

D66

SP

CU

PvdD


31 459
Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen)

nr. 11
AMENDEMENT VAN DE LEDEN WEEKERS EN VAN DIJCK

Ontvangen 3 september 2008

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 3.92b als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

a. het onmiddellijk of middellijk houden van vermogensbestanddelen als bedoeld in het tweede lid en van vorderingen als bedoeld in het derde lid, indien de voordelen die met deze vermogensbestanddelen en vorderingen worden behaald, gelet op de feiten en omstandigheden waaronder deze vermogensbestanddelen en vorderingen zijn verkregen, naar moet worden aangenomen mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, alsmede het hebben van schulden die rechtstreeks samenhangen met deze vermogensbestanddelen en vorderingen. Het beogen van de beloning dient voort te komen uit de bevoordeling van belastingplichtige door de aandeelhouders van de vennootschap waarin belastingplichtige investeert of een hiermee verbonden vennootschap;

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Vermogensbestanddelen als bedoeld in het eerste lid zijn:

a. niet-vastrentende financiële instrumenten waarvan het totale op deze instrumenten gestorte bedrag minder bedraagt dan 10% van het totale door aandeelhouders of hiermee verbonden personen, in de vennootschap gestorte bedrag, of

b. vastrentende financiële instrumenten waarbij de vaste jaarlijkse vergoeding meer bedraagt dan 15%.

3. Het vierde lid vervalt.

II

In artikel I, onderdeel C, komt het vijfde lid van artikel 3.95b, te luiden:

5. Ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest, wordt een middellijk gehouden vermogensbestanddeel niet als een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92b aangemerkt, mits het vermogensbestanddeel onderdeel uit maakt van een door de belastingplichtige gehouden aanmerkelijk belang en tenminste 95% van de met het vermogensbestanddeel gerealiseerde voordelen in hetzelfde kalenderjaar wordt uitgekeerd op dit aanmerkelijk belang.

III

Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:

D. In artikel 7.2, derde lid, tweede volzin, wordt «en wordt onder werkzaamheid in Nederland mede verstaan het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92 aan het in Nederland gevestigde deel van een deel van een onderneming, werkzaamheid of vennootschap» vervangen door: «en wordt onder werkzaamheid in Nederland mede verstaan het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92 aan het in Nederland gevestigde deel van een onderneming, werkzaamheid of vennootschap alsmede het houden van vermogensbestanddelen en vorderingen als bedoeld in artikel 3.92b of het hebben van schulden als bedoeld in artikel 3.92b indien de voordelen die daarmee worden behaald naar moet worden aangenomen mede een beloning beogen te zijn voor werkzaamheden verricht in Nederland.

IV

In artikel VI vervalt het vierde lid.

Toelichting

Algemeen

De voorgestelde wijzigingen hebben tot doel de regeling te verduidelijken door de definitie «lucratief belang» nader in te vullen. Dit om de rechtszekerheid voor belastingplichtigen te vergroten en te voorkomen dat de toetsing hiervan in grote mate afhankelijk wordt van de interpretatie van de competente belastinginspecteurs wat rechtsongelijkheid tot gevolg zou kunnen hebben.

Artikelsgewijze toelichting

I (Artikel 3.92b Wet inkomstenbelasting 2001)

Door twee aanpassingen in artikel 3.92b (lid 1 sub a en lid 2) wordt beoogd de term «lucratief belang» nader te objectiveren.

De eerste aanpassing betreft lid 1, onder a. In dit lid wordt toegevoegd dat van een lucratief belang slechts sprake is, indien het beogen van de beloning voortvloeit uit het onzakelijk financieren van de onderneming door de overige aandeelhouders. Hier kan bijvoorbeeld sprake van zijn als de financieringsstructuur voorziet in een hefboom die wordt gecreëerd door de overige aandeelhouders. Indien sprake is van een hefboom door middel van de financiering door onafhankelijke derden (dat wil zeggen bijvoorbeeld bankschulden), dan leidt dit niet tot de kwalificatie van een lucratief belang omdat dit zakelijk is en hier geen bevoordeling wordt beoogd.

Voornoemde toevoeging biedt een nadere objectivering van het begrip «lucratief belang», zodat hiermee in de wet wordt verankerd dat investeringen onder reguliere werknemersparticipatieregelingen (die in de meeste gevallen eenzelfde rendement genereren als de instrumenten die worden gehouden door andere aandeelhouders) niet onder de definitie van «lucratief belang» vallen.

De tweede aanpassing betreft artikel 3.92b lid 2. De wijziging in artikel 3.92b lid 2, onderdeel a, is een nadere uitwerking van artikel 3.92b, lid 1, onder a, en beoogt de onduidelijkheid ten aanzien van de reikwijdte van het begrip «lucratief belang» te verminderen. Door veel verschillende partijen is kritiek geuit op de zogenoemde «catch-all» bepaling van artikel 3.92b, lid 4, van het huidige wetsvoorstel. De oorspronkelijk voorgestelde tekst van dit artikel laat veel ruimte voor interpretatie. Uit de diverse toelichtingen van de wetgever valt op te maken dat de wetgever toekomstige fiscale structurering wenst te ondervangen. Echter, door de ruime formulering in combinatie met de verstrekte algemene toelichtingen zouden aandelen verkregen onder reguliere werknemersparticipatieregelingen ook onder de reikwijdte van dit lid kunnen vallen.

De voorgestelde wijziging van lid 2, onderdeel a, beoogt ongewenste fiscale structurering te ondervangen zonder dat dit leidt tot onduidelijkheid over de reikwijdte van het begrip «lucratief belang». De wijziging leidt weliswaar tot een verbreding van de grondslag, maar geeft belastingplichtigen meer rechtszekerheid ten aanzien van de reikwijdte van de wetgeving. Op basis van de voorgestelde tekst vallen alle vermogensbestanddelen (dus niet alleen aandelen) die leiden tot een onzakelijk rendement tengevolge van een hefboom in de financieringsstructuur welke wordt gecreëerd door aandeelhouders onder de definitie van «lucratief belang». Voor het vaststellen of sprake is van een onzakelijk rendement wordt aangesloten bij de eerder door de wetgever genoemde 10%-grens voor alle niet-vastrentende instrumenten en 15% voor alle vastrentende instrumenten. Hiermee wordt de materiële toets van artikel 3.92b, lid 4, van het huidige wetsvoorstel overbodig, omdat alle vermogensbestanddelen nu reeds in lid 2 worden begrepen. De genoemde grenzen blijven enigszins arbitrair maar de belastinginspecteur dient in alle gevallen aan te tonen dat er sprake is van een investering die mede een beloning beoogt te zijn voor werkzaamheden.

II (Artikel 3.95b, lid 5, Wet inkomstenbelasting 2001)

In het huidige wetsvoorstel wordt een onderscheid gecreëerd tussen middellijk en onmiddellijk gehouden lucratieve belangen. Artikel 3.95b ziet slechts op lucratieve belangen die middellijk worden gehouden. Hierbij wordt naar onze mening een ongewenst onderscheid gemaakt tussen al bestaande gehouden middellijke belangen en lucratieve belangen die na 1 januari 2009 ontstaan. Vanwege het feit dat voor aanmerkelijk belang doeleinden een step-up regeling bestaat en voor resultaten behaald met een lucratief belang niet, kunnen bestaande belangen die na 1 januari 2009 als lucratief belang kwalificeren niet altijd aan de gevraagde doorstotingsverplichting voldoen. Voor dit onderscheid is geen objectieve rechtvaardigheidsgrond te geven. De voorgestelde wijziging beoogt dit onderscheid daarom op te heffen.

Tevens is ervoor gekozen om expliciet op te nemen dat bij aanvang van het lucratief belang eenmalig de keuze bestaat om te opteren voor deze mogelijkheid. Hiervoor dient in de uitvoeringspraktijk, bijvoorbeeld door middel van een besluit, een nadere invulling te worden gegeven aan de procedure en termijnen. De reden hiervoor is dat belastingplichtigen anders kunnen afwachten en afhankelijk van de behaalde resultaten het meest gunstige scenario kunnen kiezen.

III en IV (Artikel 7.2 Wet inkomstenbelasting 2001 en ARTIKEL VI)

Deze wijziging vloeit voort uit de voorgestelde wijziging in artikel 3.92b.

Weekers

Van Dijck


Amendement van de leden Weekers en van Dijck over het nader invullen van de definitie 'lucratief belang'

2008-09-03
Dossier: 31459
Indiener(s): Frans Weekers (VVD), Teun van Dijck (PVV)
Onderwerpen: belasting economie financiƫn inkomensbeleid ondernemen ouderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31459-11.html