De inlichtingenplicht in de bijstand |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «gemeente trekt bijstand in van vrouw omdat ze «te weinig boodschappen» doet, rechter grijpt in»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de situatie waar een uitkeringsgerechtigde 10.000 euro moet terugbetalen en een boete krijgt opgelegd van ruim 1.200 euro omdat zij naar het oordeel van haar gemeente niet voldoende kan aantonen hoe zij haar levensmiddelen heeft betaald?
Bovengenoemde bedragen zijn, zeker voor een bijstandsgerechtigde, zeer hoge bedragen. Het is dan ook belangrijk dat het opleggen van een vordering en boete niet lichtvaardig gebeurt. Het is van belang dat er door gemeenten zorgvuldig wordt gehandeld en mensen de kans krijgen hun situatie uit te leggen. De gemeente heeft de plicht zorgvuldig en deugdelijk onderzoek te doen. Dit wordt ook door de betreffende gemeente onderstreept.2 Daarbij past dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Het juridisch kader schrijft voor dat als er uiteindelijk wordt vastgesteld dat er te veel bijstand is betaald, er niet alleen een terugvordering van de te veel betaalde bijstand plaatsvindt maar in beginsel ook een boete wordt opgelegd als de betrokkene nalatig is geweest om de verandering te melden. Ik vind het belangrijk dat bij het opleggen van deze boete rekening wordt gehouden met verschillende gradaties in de mate van verwijtbaarheid en persoonlijke omstandigheden. Daar is ook voldoende ruimte voor. De gemeente kan in een aantal situaties ook volstaan met een waarschuwing. Bij het ontbreken van verwijtbaarheid wordt uiteraard geen boete opgelegd.
Deelt u de visie dat dit artikel het belang van de menselijke maat in de bijstand onderstreept?
Deze visie deel ik. Het gevoel overheerst dan dat de overheid vooral op de regels let en weinig oog heeft voor de menselijke maat of de complexe problemen waar mensen in de bijstand mee kampen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven vind ik het belangrijk dat het opleggen van vorderingen en boetes niet lichtvaardig gebeurt. In spoor 3 van het Programma Participatiewet in Balans wordt daarom gewerkt aan het versterken van de vakkundigheid bij professionals uit verschillende lagen bij gemeenten. Met als doel dat zij de ruimte ervaren om naast de bijstandsgerechtigde te gaan staan en meer de ruimte te benutten die de wet hen daarbij biedt.3
Deelt u de opvatting dat de inlichtingenplicht op dit moment tot onwenselijke situaties leidt waarin onnodig hard wordt opgetreden wanneer informatie bijvoorbeeld onvolledig is?
Voor zover gemeenten zelf niet beschikken over actuele en relevante informatie, moet die van betrokkene zelf komen. Het niet tijdig melden van inkomsten die over langere periode zijn ontvangen kan leiden tot hoge terugvorderingen en boetes. Dit kan grote gevolgen hebben voor de betrokkene. Het is daarom van belang dat gemeenten zorgvuldig handelen en goed onderzoek doen. Daarbij is het wel noodzakelijk dat voor mensen duidelijk is welke informatie van hen verwacht wordt. Het is aan de gemeente om hier actief en transparant over te communiceren.
Hoe beziet u de inlichtingenplicht in het licht van uw missie om de hardheden in de sociale zekerheid aan te pakken?
Met het programma Participatiewet in Balans wordt in de komende jaren de Participatiewet herzien om hardheden uit deze wet te halen. Deze nieuwe wet zal beter te begrijpen moeten zijn, eenvoudiger en moet passende ondersteuning met heldere rechten en plichten bieden. Een aantal uitgangspunten van de huidige wet, waaronder bijvoorbeeld de inlichtingenplicht, blijft echter onverminderd van kracht. De basis van de Participatiewet en ons sociale stelsel is solidariteit met elkaar en het is belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak blijft bestaan. Dit vergt een goede balans tussen rechten en plichten.
De inlichtingenplicht heeft als doel om de gemeente te laten beschikken over de informatie die nodig is om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen controleren. De betrokkene heeft daarbij de meest actuele en relevante informatie in handen: de betrokkene weet zelf het beste of sprake is van inkomsten naast de uitkering en hoe hoog die inkomsten zijn. In het kader van preventie is daarbij van belang dat gemeenten duidelijke en goede informatie verstrekken over de verplichtingen. De gemeente moet, bij toekenning van een aanvraag, zorgen dat mensen op hun rechten en plichten in de uitkering worden gewezen. Ik vind het daarbij belangrijk dat gemeenten zich inspannen om de plichten toe te lichten, zodat mensen kunnen begrijpen wat van hen verlangd wordt. Hierdoor kunnen onnodige fouten voorkomen worden.
Bent u van mening dat het wenselijk zou zijn om burgers wanneer een aanvraag of formulier onverhoopt onvolledig of incorrect is niet direct een terugvordering of boete op te leggen op grond van de inlichtingenplicht, maar hen in plaats daarvan uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek waarbij de menselijke maat leidend is?
Ik ben het ermee eens dat een constatering van een onjuistheid of onvolledigheid niet direct moet leiden tot een terugvordering of boete. Op het moment dat een onrechtmatigheid geconstateerd of vermoed wordt, dient een gemeente aanvullend onderzoek te doen, waarbij zorgvuldigheid voorop staat. Onderdeel daarvan is dat een betrokkene de gelegenheid wordt geboden om diens zienswijze kenbaar te maken. De gemeente betrekt dit vervolgens in de besluitvorming.
Hoe kijkt u naar de mogelijkheid om de inlichtingenplicht om te zetten in een inlichtingenverzoek, waarbij de benodigde formulieren zoveel mogelijk met behulp van reeds bekende gegevens door gemeenten worden ingevuld en waarbij bij ontbrekende gegevens geen stukken worden opgevraagd, maar de burger wordt uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek om de aanvraag of het verzoek af te ronden?
In algemene zin ben ik er voorstander van om waar dat mogelijk is reeds bekende gegevens opnieuw te gebruiken. Deze gegevens moeten echter wel gecontroleerd worden op juistheid en volledigheid. Een dilemma dat hierbij speelt is dat actuele gegevens niet breed voorhanden zijn, terwijl een betrokkene zelf wel steeds beschikt over de gegevens van diens situatie. Ik vind het ongewenst dat er een hoger risico op terugvordering zou ontstaan omdat herbruikbare gegevenssets niet actueel zijn.
De mogelijkheid die u noemt ziet op de aanvraag van de bijstand. In het wetsvoorstel Participatiewet in Balans zijn enkele maatregelen opgenomen waardoor er, meer dan nu het geval is, gebruik gemaakt kan worden van reeds bekende gegevens bij de gemeente. Zo is de verkorte aanvraagprocedure opgenomen in het wetsvoorstel. Hiermee kunnen gemeenten een verkorte aanvraagprocedure inrichten en toepassen als mensen binnen 12 maanden na uitstroom uit de bijstand opnieuw een bijstandsuitkering aanvragen. Bij een verkorte aanvraagprocedure kan de gemeente gebruik maken van de gegevens die bekend zijn uit de eerdere bijstandsperiode als hierin geen wijzigingen zijn opgetreden. De gemeente verifieert de gegevens in de beschikbare administraties en zo nodig bij de aanvrager of de gegevens actueel en bruikbaar zijn.
Ook is de maatregel (automatisch) verrekenen van inkomsten uit arbeid op basis van de gegevens uit de Polisadministratie opgenomen. Door de mogelijkheid dat inkomen van de bijstandsgerechtigde (automatisch) kan worden verrekend op basis van gegevens uit de Polisadministratie, hoeven die gegevens niet meer actief door de bijstandsgerechtigde te worden aangeleverd. Daarom zal, naast dit wetsvoorstel, de Regeling uitzondering inlichtingenplicht worden aangepast zodat deze gegevens worden uitgezonderd van de actieve inlichtingenplicht.
De verhoging van de AOW leeftijd zonder dat de gemiddelde levensverwachting stijgt |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw mening over het in uw brief aan de Kamer1 gepresenteerde feit dat de Algemene Oudersdomswet (AOW-)leeftijd verhoogd wordt ondanks dat de gemiddelde levensverwachting niet stijgt en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet verwacht dat deze zal stijgen voor de betreffende periode?
De AOW-leeftijd is in 2028 verhoogd van 67 jaar naar 67 jaar en drie maanden. Voor 2029 is de AOW-leeftijd op dit niveau stabiel gebleven. Het vaststellen van de AOW-leeftijd gebeurt op basis van demografische prognoses van het CBS, vijf jaar voor het kalenderjaar van vaststelling. Recentelijk heeft het CBS haar prognoses voor de levensverwachting aangepast. In de prognose uit december 2022 ging het CBS ervan uit dat de levensverwachting binnen enkele jaren weer op het oude niveau van voor de coronapandemie zou komen. In de Kamerbrief over de vaststelling van de AOW-leeftijd voor 2029 is ingegaan op de onzekerheid van de impact van het coronavirus op sterftecijfers2. Uit de prognoses van najaar 2023 is nu gebleken dat het herstel van de levensverwachting langzamer gaat dan eerder werd verwacht vanwege de aanhoudende oversterfte veroorzaakt door het coronavirus. Het CBS stelt daarom de stijging van de levensverwachting tot en met 2070 naar beneden bij, maar deze blijft wel structureel stijgen zoals blijkt uit onderstaande grafiek. Op basis van de nieuwe levensverwachting uit december 2023 zou de AOW-leeftijd in 2028 niet verhoogd worden en in 2029 ook nog niet.
Toen de verhoging van de AOW-leeftijd voor 2028 werd vastgesteld in het najaar van 2022 verwachtte het CBS dat de oversterfte een ander effect had op de lange termijntrend van de levensverwachting. In het najaar van 2023 heeft het CBS de prognose aangepast. De AOW-leeftijd wordt tenminste vijf jaar van tevoren vastgesteld, zodat mensen genoeg tijd hebben om zich hierop voor te bereiden.
Grafiek: levensverwachting vanaf de 65e verjaardag
Deelt u de mening dat het in de geest van de afspraken en wet is om de AOW-leeftijd níet te verhogen wanneer de gemiddelde levensverwachting niet stijgt? Hoe legt u uit aan de gewone werkende Nederlander dat het omgekeerde plaatsvindt?
Uit de nieuwe prognoses van het CBS is gebleken dat de levensverwachting structureel langzamer zal stijgen en dat de AOW-leeftijd in 2028 eigenlijk nog niet verhoogd had hoeven worden en in 2029 ook nog niet. Ik kan mij goed voorstellen dat dit voor mensen lastig te begrijpen is. Op basis van de huidige systematiek kan de AOW-leeftijd niet meer naar beneden worden bijgesteld. Indien gewenst, kan de AOW-leeftijd alleen per wetswijziging eenmalig voor 2028 en 2029 verlaagd worden naar 67 jaar. Dit is een besluit met grote impact. Het ligt daarom niet in de rede dat dit kabinet hier nog een besluit over neemt.
Deelt u de mening dat het toch verhogen van de AOW-leeftijd het vertrouwen in de overheid en het pensioenstelsel schaadt?
De vergrijzing is een grote uitdaging voor onze samenleving. Daarom verhogen we de AOW-leeftijd. Dit gebeurt geleidelijk, om recht te doen aan de maatschappelijke verwachtingen en mogelijkheden. Daarnaast verschaffen we mensen tijdig duidelijkheid door vijf jaar van tevoren de AOW-leeftijd vast te stellen. Het is van belang dat de AOW-leeftijd gekoppeld is aan de ontwikkeling van de levensverwachting. De groep gepensioneerden ten opzichte van het aantal werkenden neemt de komende jaren hard toe en deze ontwikkeling piekt in 2040. De AOW-leeftijd stijgt daarom geleidelijk mee met de levensverwachting.
Welke boodschap heeft u voor mensen (met een zwaar beroep) die aan de ene kant zien dat de onderhandelingen over een goede regeling om op tijd te stoppen met werken geklapt zijn, ondanks dat dat is een afspraak was uit het pensioenakkoord, en aan de andere kant de AOW-leeftijd nog verder verhoogd zien worden, ondanks dat de gemiddelde levensverwachting niet verder stijgt?
De tijdelijke drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) en de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU) lopen tot en met 2025. In het Pensioenakkoord is afgesproken dat kabinet en sociale partners tijdig met elkaar in gesprek gaan over de vraag of er aanvullend maatregelen nodig zijn na 2025 om zo veel mogelijk mensen in staat te stellen gezond werkend het pensioen te bereiken, en zo ja welke. Helaas ligt het gesprek tussen sociale partners in de Stichting van de Arbeid over gezond doorwerken tot het pensioen op dit moment stil. Ik vind het belangrijk dat we verder komen met dit vraagstuk en dat het gesprek hierover wordt hervat. Ik zet mij daarom in om het gesprek hierover tussen sociale partners verder te brengen en het vraagstuk in de volle breedte te verkennen. Hoe werkenden gezond werkend hun pensioen kunnen bereiken, is bij uitstek een vraagstuk waar de sociale partners het verschil kunnen maken samen met de overheid. In het voorjaar van 2024 zal ik de Kamer verder informeren over de stand van zaken.
Waarom is ervoor gekozen dat de AOW-leeftijd wel kan stijgen, maar niet kan dalen in lijn met de levensverwachting? Bent u bereid de wet zodanig aan te passen dat een daling wel mogelijk wordt?
Toen de koppeling aan de levensverwachting werd ingevoerd, was de algemene verwachting dat de levensverwachting structureel zou blijven stijgen. Er was geen reden om aan te nemen dat de levensverwachting op lange termijn zou dalen. Het inzicht dat de coronapandemie ons opgeleverd heeft, is dat het denkbaar is dat een pandemie (of een andere gezondheidsontwikkeling) de levensverwachting negatief kan beïnvloeden, mogelijk ook langdurig.
In recente cijfers gaat het CBS nog steeds uit van een structurele stijging, maar wel op een lager niveau. Omdat sterftecijfers op korte termijn kunnen fluctueren wordt met de koppeling aangesloten bij de lange termijn-ontwikkeling. Om mensen op tijd zekerheid te bieden en te voorkomen dat er een jojo-effect ontstaat, wordt de AOW-leeftijd vijf jaar van tevoren vastgesteld en vindt bij een daling van de levensverwachting geen daling van de AOW-leeftijd plaats. Wanneer er een wens bestaat dit anders te doen, moet de wet hiertoe aangepast worden. Het ligt daarom niet in de rede dat dit kabinet hier nog een besluit over neemt.
Waarom stijgt de pensioenrichtleeftijd dusdanig snel terwijl de daadwerkelijke stijging van de levensverwachting pas veel later aan de orde is en onzeker is?
De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze als de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Aangezien een wijziging van de pensioenrichtleeftijd alleen van belang is voor nieuw op te bouwen pensioenrechten, en geen invloed heeft op de al bestaande pensioenopbouw, wordt voor de pensioenrichtleeftijd de resterende levensverwachting op een tijdstip verder in de toekomst dan voor de AOW genomen. Overigens is sinds de inwerkingtreding van de Wet Toekomst Pensioenen (WTP) de pensioenrichtleeftijd niet meer van belang voor het fiscale kader, anders dan voor het overgangsrecht. Zoals nader is toegelicht bij het wetsvoorstel van de WTP wordt de fiscale premiegrens niet beïnvloed door de ontwikkeling van de levensverwachting, omdat de pensioenleeftijd en de levensverwachting met elkaar in evenwicht blijven.
Het bericht dat uithuisplaatsingen van kinderen stilzwijgend worden verlengd |
|
Patrick Crijns (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uithuisplaatsingen van kinderen mogen niet langer stilzwijgend worden verlengd»?1
Ja.
Hoe vaak worden er uithuisplaatsingen en/of ondertoezichtstellingen verlengd zonder dat er een zitting in een rechtbank aan te pas komt?
In de periode 2020–2023 werden jaarlijks ongeveer 12.000 verlengingsverzoeken ingediend, waarvan gemiddeld iets minder dan 4.000 verzoeken zonder zitting werden afgedaan. Procentueel gaat het om iets minder dan 30% van deze zaken die in de periode 2020–2023 zonder zitting is afgedaan. Er kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen aan het zonder zitting afdoen van een zaak.
Vindt u het ook zorgelijk dat ouders de kans om de verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel aan te vechten mislopen doordat zij de zogenaamde meldbrief die zij toegestuurd horen te krijgen, niet ontvangen, niet lezen of niet begrijpen?
Ja, dat vind ik zorgelijk. Ouders en belanghebbenden moet een effectieve toegang tot het recht worden geboden. Ook de rechtspraak vindt dit vanzelfsprekend van groot belang. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en jeugdrecht (LOVF) heeft in overleg met mijn ministerie aangegeven hoge prioriteit te geven aan het zoeken naar een alternatief voor de huidige procedure met de meldbrief. Met dit alternatief wordt in de eerste plaats beoogd de rechtsbescherming van ouders en kinderen en hun effectieve toegang tot de rechter beter te waarborgen en tegelijkertijd negatieve neveneffecten zo veel mogelijk te voorkomen. Denk daarbij aan de ervaren emotionele belasting van een zitting voor ouders terwijl een zitting voor hen niet had gehoeven, een (druk- bezette) jeugdzorgmedewerker die op zitting komt terwijl de ouders er niet zijn, of het verlies aan zittingscapaciteit voor zaken waarin de ouder niet verschijnt.
Deelt u de mening dat er nooit sprake mag zijn van een stilzwijgende verlenging van een traumatische maatregel, zoals de uithuisplaatsing van een kind?
Daar ben ik het mee eens. En dat gebeurt ook niet. Het is de kinderrechter die uiteindelijk beslist of een zitting wordt gehouden. Daartoe maakt hij bij ieder verzoek opnieuw de afweging of hij op basis van de beschikbare informatie in de stukken geïnformeerd en onderbouwd kan beslissen op het verzoek. Ook als een zaak zonder zitting wordt afgedaan is dus geen sprake van een stilzwijgende verlenging.
Deelt u de mening dat het hier gaat om een buitenwettelijke procedure? Zo nee, waarom niet?
De meldbrief procedure heeft als grondslag het Procesreglement Civiel jeugdrecht (hierna Pcj). Artikel 6.1 van het Pcj luidt: op een door de GI ingediend verlengingsverzoek (van een ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing) alsmede op een door de GI ingediend verzoek tot vervanging van de GI door een andere GI, kan de rechtbank aan verzoeker en belanghebbende(n) de vraag voorleggen of door hen een mondelinge behandeling ter zitting wordt gewenst en, zo ja, dat binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoekschrift schriftelijk dan wel mondeling aan de rechtbank kenbaar te maken. De brief waarin deze vraag wordt voorgelegd (meldbrief) wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Ingeval zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, wordt de meldbrief per gewone post aan de advocaat gestuurd. Indien iedere reactie uitblijft, zal een mondelinge behandeling achterwege blijven en wordt het verzoek op de stukken afgedaan, tenzij de kinderrechter termen aanwezig acht toch een mondelinge behandeling te gelasten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de stilzwijgende verlenging van een uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling wordt gestopt?
Zie antwoord op vraag 3.
Het LOVF zoekt naar een alternatief voor de meldbriefprocedure in de huidige vorm, mede ook naar aanleiding van het reflectierapport «Recht doen aan kinderen en ouders».
Uitingen van de AFM over onrealistische verwachtingen van het nieuwe pensioenstelsel |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het verslag «Platform Pensioentransitie» van december 2023 van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiele Markten (AFM)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de AFM daarin schrijft «wij maken ons zorgen dat deelnemers mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel»?
Ja, in het door u genoemde verslag staat onder andere: «In het licht van de pensioentransitie hebben wij een zorg die we graag via het platform willen delen: wij maken ons zorgen dat deelnemers mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel wanneer zij het transitie-UPO ontvangen.»2
Kunt u bevestigen dat de AFM schrijft: «Het valt op dat bedragen in het nieuwe stelsel in goedweerscenario’s hoog uit kunnen pakken. Dit kan leiden tot onrealistisch hoge verwachtingen, vooral voor jonge deelnemers waar een verbetering van honderden procenten wordt getoond. De uitkomsten voor maatmensen zijn al zichtbaar in transitieplannen»?
Dat kan ik bevestigen.
Deelt u de zorgen van de AFM?
Met de AFM ben ik eens dat van belang is dat deelnemers inzicht krijgen in mogelijke toekomstige pensioenuitkomsten en dat pensioeninformatie moet bijdragen aan realistische verwachtingen. Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Joseph op 12 januari 2024 heb aangegeven, biedt het tonen van verschillende uitkomsten van het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen, gebaseerd op het pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario, deelnemers een zo realistisch mogelijk beeld en helpt het om de risico’s individueel inzichtelijk en voor deelnemers relevant te maken.
In geval van premieregelingen (zoals de regelingen onder de Wtp) vindt verhoging van het verwachte pensioen plaats door het behalen van rendementen op het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen. Dat kan inderdaad leiden tot (zeer) hoge verwachte pensioenbedragen in het optimistische scenario, met name voor jonge deelnemers. Datzelfde geldt overigens ook voor de verwachte pensioenbedragen in de nu al bestaande premieregelingen.
In mijn brief van 6 oktober 2022 heb ik daar ook op gewezen (pagina 8 en 9).3 Daarbij heb ik ook aangegeven dat als het optimistische scenario de praktijk lijkt te worden (dus voor een relatief lange periode achterelkaar zeer gunstige economische ontwikkelingen), het aan sociale partners is om te bezien of gegeven het ambitieniveau de premie moet worden bijgesteld. Er kan ook overwogen worden dat er anders belegd moet of kan worden (bijvoorbeeld door minder risico te nemen). Datzelfde geldt ook indien het pessimistische scenario praktijk dreigt te worden.
Bij een solidaire premieovereenkomst is voorgeschreven dat de pensioenuitvoerder de kans berekent dat met de premie de door sociale partners beoogde pensioendoelstelling wordt gehaald. De pensioenuitvoerder doet dit minstens elke vijf jaar, op basis van een uniforme scenario-analyse. Pensioenfondsen informeren hun deelnemers over de uitkomsten hiervan.
Kunt u aangeven welke concrete maatregelen AFM nu gaat nemen?
De AFM voert overleg met pensioenkoepels, SZW en andere pensioenpartijen over dit onderwerp. Het overleg loopt nog, ik kan daarom niets zeggen over de uitkomsten daarvan.
Kunt u bevestigen dat de Wet toekomst pensioenen (Wtp) voorschrijft dat in het transitieplan alle keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de gemaakte afspraken in het kader van de transitie moeten worden opgenomen?
In het transitieplan legt de werkgever, dan wel de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen, de keuzes, de overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie (PW, artikel 150d, lid 1).
Realiseert u zich dat als pensioenfondsen de onderliggende aannames van de berekeningen in het kader van deelnemerscommunicatie aanpassen omdat de uitkomsten tot onrealistischere hoge verwachtingen kunnen leiden, die aannames niet langer in lijn zijn met de uitkomsten van de berekeningen die in de transitieplannen staan?
In de vraagstelling ligt de aanname besloten dat fondsen de berekeningen zullen aanpassen vanwege mogelijke onrealistisch hoge scenariobedragen. Deze aanname kan ik op voorhand niet onderschrijven. In het algemeen kan ik opmerken dat er verschil kan zijn tussen de informatie in het transitieplan die vanwege het doel meer globaal van aard is en de uiteindelijke individuele pensioencommunicatie, die specifiek is voor de betreffende deelnemer.
Zoals vastgelegd in de wet en tijdens de wetsbehandeling toegelicht, begint de transitie uit hoofde van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) bij de arbeidsvoorwaardelijke overwegingen en keuzes die sociale partners maken over pensioen. Die keuzes, overwegingen en onderbouwing worden door de sociale partners opgenomen in het transitieplan.4 Voor de berekeningen van de transitie-effecten per cohort in het transitieplan5 bestaat geen voorgeschreven rekenmethodiek, maar is voorgeschreven dat een scenario-analyse opgesteld wordt. Het transitieplan ziet op het besluit van de sociale partners over de nieuwe regeling en is een informatiebron voor pensioenuitvoerders bij de opdrachtaanvaarding en verschaft informatie op cohortniveau. Daarna zal de pensioenuitvoerder een eigenstandig besluit nemen over de evenwichtigheid van de transitie en op basis daarvan deelnemers individuele informatie verschaffen.
Om individuele pensioenbedragen voor deelnemers te berekenen die gebruikt worden bij de transitiecommunicatie, staat in de Pensioenwet dat pensioenuitvoerders de voorgeschreven rekenmethodiek dienen te gebruiken.6
Realiseert u zich dat de transitieplannen gebruikt worden voor achterbanraadplegingen van de vakorganisaties?
Ja, dat realiseer ik mij.
Realiseert u zich dat de transitieplannen gebruikt worden voor gepensioneerdenverenigingen om hoorrecht uit te oefenen?
Ja, dat realiseer ik mij.
Kunt u aangeven in hoeverre achterbannen van vakorganisaties, ondernemingsraden, gepensioneerdenverenigingen op basis van de reeds vastgestelde transitieplannen, waarin voor jonge deelnemers verbeteringen van honderden procenten worden getoond, goed geïnformeerd zijn over de voorgenomen transitie?
Voor zover mij bekend zijn de door de sociale partners opgestelde transitieplannen vastgesteld conform het wettelijke kader.
Kunnen besluiten die mede gebaseerd zijn op transitieplannen waarin voor jonge deelnemers verbeteringen van honderden procenten worden getoond daadwerkelijk evenwichtig zijn?
Sociale partners en pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het evenwichtig vormgeven van de transitie. Beiden hebben daarin een eigenstandige verantwoordelijkheid. Daarbij zullen zij hun besluit niet baseren op de uitkomsten die alleen voor één specifieke groep gelden in een specifiek scenario (zoals het optimistische scenario), maar juist kijken naar evenwichtigheid voor de gehele fondspopulatie en beschouwd over meerdere scenario’s. In het transitieplan moeten de keuzes, overwegingen en berekeningen alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie vastgelegd worden. Specifiek ten aanzien van de berekeningen geldt dat de transitie-effecten in kaart moeten worden gebracht, dit betreft in ieder geval het netto profijt en de pensioenverwachtingen. Er kan daarnaast nog gekozen worden voor aanvullende berekeningen. Met behulp van deze instrumenten kunnen sociale partners en pensioenuitvoerders aantonen dat er sprake is van een evenwichtige transitie.
Zijn dergelijke besluiten juridisch kwetsbaar of mogelijk onrechtmatig?
Zoals ik al aangaf dragen sociale partners en pensioenuitvoerders vanuit hun eigen verantwoordelijkheid zorg voor een evenwichtige vormgeving van de transitie. Zij maken keuzes en nemen besluiten over de transitie. Besluiten worden daarbij dus niet gebaseerd op de uitkomsten voor één specifieke groep, maar juist voor de gehele fondspopulatie. Indien sociale partners en pensioenfondsbesturen het besluitvormingsproces zorgvuldig doorlopen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving, zijn de onderliggende besluiten, zoals het besluit tot wijziging van de pensioenregeling of het besluit tot invaren, in beginsel rechtsgeldig. Dat neemt niet weg dat individuele deelnemers van oordeel kunnen zijn dat ze door de transitie onevenredig benadeeld zijn. De individuele casus kan ter toetsing voorgelegd worden aan de geschilleninstantie of de civiele rechter.
Zijn dergelijke besluiten wel rechtsgeldig?
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Als de besluitvorming zorgvuldig en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving is verlopen, is een besluit rechtsgeldig.
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor de transitieplannen en wie verantwoordelijk is voor de juistheid van de kwantitatieve inzichten in die transitieplannen?
Sociale partners dan wel de werkgever en werknemersvertegenwoordigers gaan over de inhoud van de pensioenregeling. De eindverantwoordelijkheid voor het (laten) opstellen van het transitieplan ligt bij de werkgever (dan wel de partijen de die pensioenregeling zijn overeengekomen). Pensioenuitvoerders en eventuele advieskantoren kunnen betrokken worden bij het opstellen van het transitieplan om berekeningen aan te leveren voor de verschillende onderdelen van het transitieplan. Deze betrokkenheid leidt niet tot een gedeelde verantwoordelijkheid. Deze blijft bij de werkgever dan wel de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen. Dat neemt niet weg dat een pensioenfonds op basis van haar eigen verantwoordelijkheid later in het proces zelfstandig zal moeten besluiten of zij de opdracht van sociale partners kan aanvaarden. Zij dient daarbij rekening te houden met de verschillende belanghebbenden. Kortom, pensioenfondsen hebben een eigen verantwoordelijkheid in het kader van evenwichtige belangenafweging.
Bent u van mening dat de verplichtstelling in ons huidige pensioenstelsel niet kan bestaan zonder draagvlak onder de werknemers, werkgevers, slapers en gepensioneerden?
De verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds is een belangrijk instrument in het Nederlandse pensioenstelsel om ervoor te zorgen dat veel werknemers pensioen kunnen opbouwen of hebben opgebouwd. Een verplichtstelling kan alleen worden afgegeven wanneer een belangrijke meerderheid van het georganiseerde bedrijfsleven, werkgevers- en werknemersorganisaties, hierom verzoekt. Vervolgens wordt periodiek beoordeeld of dit georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt.
Ziet u ook dat het kwijtraken van dit draagvlak het grootste risico is voor het voortbestaan van de verplichtstelling in ons huidige pensioenstelsel?
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Er wordt periodiek beoordeeld of het georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt om de verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds te kunnen continueren.
Bent u van mening dat het doen van loze beloften de beste manier is om dit draagvlak kwijt te raken?
In het oude pensioenstelsel kon wat veel deelnemers zagen als een belofte van koopkrachtvaste uitkeringen, in de laatste decennia vaak niet worden waargemaakt. Dit was een belangrijke reden voor invoering van de Wtp. Daar is de premie de arbeidsvoorwaardelijke toezegging. De scenariobedragen zijn juist bedoeld om deelnemers ervan bewust te maken dat de toekomstige pensioenuitkering kan meevallen (in het goedweerscenario, optimistische scenario) of kan tegenvallen (in het slechtweerscenario). De toekomstige pensioenuitkering kan daarom niet gezien worden als belofte.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen twee weken?
Ik heb de vragen beantwoord binnen de reguliere termijn.
De financiële situatie van de gemeente Vlissingen |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa van zaterdag 9 maart waarin de schrijnende situaties van inwoners van de gemeente Vlissingen worden geportretteerd?1
Wat is uw reactie op de persoonlijke verhalen die in het item naar voren komen en de reactie van de burgemeester?
Bent u het met de gemeente Vlissingen eens dat zij voldoen aan de zorgplicht? Hoe rijmt u dat met de verhalen die in de uitzending naar voren komen?
Wat is uw reactie op de aanbeveling in het rapport van de inspecteur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarin wordt voorgesteld de wachtlijsten in de zorg te laten toenemen?2
Bent u het ermee eens dat dit soort aanbevelingen ontoelaatbaar zijn en het niet van je postcode mag afhangen of iemand recht heeft op fatsoenlijke zorg- en inkomensvoorzieningen?
Wat vindt u ervan dat er door alle financiële bezuinigingen in Vlissingen ook regelingen voor kinderen zoals muziek- en zwemles zijn verdwenen of sterk afgebouwd?
Vindt u dat ieder kind recht heeft op zwemles, en zeker een kind dat opgroeit in een gemeente omringt door water?
Bent u het ermee eens dat de inkomens van inwoners van een gemeente nooit onder het sociaal minimum mogen zakken, ook niet als een gemeente een Artikel 12-gemeente is?
Wat vindt u van het voorstel van de SP om een basisafspraak te maken waarin wordt gesteld dat het zorg- en inkomensbeleid van gemeenten altijd op peil blijft ondanks de financiële situatie van de gemeente?
Kunt u ingaan op de gevolgen die de bezuiniging van drie miljard bij gemeenten gaan hebben op zorg- en inkomensbeleid?
Kunt u garanderen dat door de voorgestelde bezuinigingsmaatregel geen inwoners met een zorg- of inkomensbehoefte in de knel zal komen? Kunt u deze vraag met ja of nee beantwoorden?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Dat in New Towns als Almere “het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen” |
|
Harmen Krul (CDA), Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het radiofragment «Relatief jong Almere heeft met veel problemen te maken» op het NOS Radio 1 Journaal, het fragment over hetzelfde onderwerp op het NOS Achtuurjournaal, en het rapport waaraan in deze fragmenten aandacht wordt besteed, genaamd «Sociale veerkracht van Almeerders»?
Zou u willen reageren op de bevindingen in dit rapport en in deze reactie ook willen ingaan op (a) het relatief hoge aantal inwoners met schulden, armoede en laaggeletterdheid, (b) de mate van eenzaamheid onder alle leeftijdsgroepen, in combinatie met de beperkte aanwezigheid van nabije sociale en familienetwerken, (c) de woon-werkbalans, met als gevolg veel uitgaande pendel, (d) de clustering van zorgwekkende ontwikkelingen rondom jongeren, zoals het hoge lerarentekort, schooluitval en jeugdcriminaliteit, (e) hoe het achterblijven van voorzieningen samenhangt met de snelle groei van Almere en de financieringssystematiek van het Rijk?
Zou u willen reflecteren op het feit dat in New Towns als Almere, zoals journalist Sander van Hoorn het treffend zegt, «het sociale cement het stenen cement nauwelijks kan bijbenen»? Zou u daarbij willen reflecteren op de vraag in hoeverre en op welke manier de genoemde sociale uitdagingen samenhangen met dat Almere de snelst groeiende stad van Nederland is, één van de grootste steden van Nederland is, en dus een zogenaamde New Town is? Zou u ook de combinatie van deze factoren in uw reflectie willen betrekken?
Zou u willen reflecteren op hoe New Town-problematiek ingrijpt op een gebrek aan sociale contacten en/of sociale cohesie voor mensen, en dit (mede) de oorzaak is van slechte (beleefde) gezondheid, verslavingsproblematiek, eenzaamheid, een groter beroep op de formele zorg en andere sociale ontwikkelingen?
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van de ideeën achter de decentralisatie van taken in het sociaal domein naar gemeenten, zoals de gedachte dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving, en er dus in deze New Towns sprake is van een beperkter aanwezigheid van sociaal weefsel? Zou u daarbij ook willen ingaan op het toekomstbeeld dat deze kloof vermoedelijk groter zal worden omdat het ook voor de toekomst de ambitie is dat inwoners in plaats van het inschakelen van formele zorg meer beroep gaan doen op hun sociale omgeving en tegelijkertijd de ambities om in New Towns te blijven bouwen zullen blijven bestaan en het maatschappelijk weefsel en de sociale infrastructuur hierdoor zullen blijven achterlopen? Welke acties zijn volgens u nodig om deze groeiende kloof tegen te gaan?
Zou u willen reflecteren op wat de gedachte «we bouwen geen stad maar een samenleving» zou moeten betekenen voor gemeenten waar als gevolg van zogenaamde New Town-problematiek de sociale infrastructuur vaak achterblijft? Hoe kunnen we gemeenschapszin in New Towns versterken?
Zou u de voorgaande vraag ook willen beantwoorden in het licht van het belang van deze snelgroeiende New Towns voor het aanpakken van nationale uitdagingen zoals de woningnood? Op welke manier vindt New Town-problematiek weerslag in de financieringssystematiek van het Rijk? Welke verantwoordelijkheid ziet u voor het Rijk op het gebied van de genoemde invloed van New Town-problematiek op sociale ontwikkelingen?
Zou in gesprek willen gaan met gemeenten als Almere over de invloed van New Town-problematiek op de hiervoor genoemde sociale ontwikkelingen en over wat er nodig is om het maatschappelijk weefsel te versterken?
Het rapport van de Nationale Ombudsman getiteld ‘Hoe eerder, hoe beter. Vroegsignalering van schulden door gemeenten’ |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het door de Nationale ombudsman gepubliceerde rapport «Hoe eerder, hoe beter»?1
Wat is uw reactie op het rapport en de constatering dat er in vroegsignalering van schulden nog veel winst te behalen valt?
Kunt u reflecteren op de belangrijke balans tussen uniformiteit tussen gemeenten in de vroegsignaleringsaanpak enerzijds, en het mogelijk maken van maatwerk anderzijds?
Bent u van mening dat, los van de geconstateerde verschillen tussen verschillende gemeentes, er aan een minimum moet worden voldaan? Bent u bereid om minimumvereisten vast te stellen voor de aanpak van vroegsignalering?
Wat is uw reactie op de constatering dat slechts 1 op de 4 mensen bereikt wordt door gemeenten?
In hoeverre ziet u kansen om kennisdeling over vroegsignalering bij gemeenten te bevorderen? Bent u bereid om het monitoren en evalueren van vroegsignalering te stimuleren? Zo ja, welke stappen onderneemt u hieromtrent?
Bent u bereid om een centraal (online) informatiepunt te organiseren waar gemeenten kennis over effectieve vroegsignalering kunnen vinden en raadplegen?
Op welke manier kunnen vastelastenpartners zich meer bewust worden van hun belangrijke rol bij vroegsignalering? Bent u bereid dit te bevorderen en stimuleren?
Het bericht 'Marktplaats-melding aan fiscus blijkt ook risico voor uitkering; 'Overheid heeft geen goed track record in zulke zaken'' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het risico dat experts signaleren dat de informatiedeling rondom online verkopen een eigen leven kan gaan leiden, als dit op een gegeven moment wordt gebruikt om mensen te categoriseren als potentiële fraudeurs en kan leiden tot terugvorderingen, met als risico een nieuwe «affaire»?1
Klopt het dat, als gevolg van de nieuwe regelgeving, gemeenten veel vaker via de Belastingdienst een seintje kunnen krijgen over bijverdiensten van mensen met een uitkering, en kan dit inderdaad leiden tot extra controles en/of korten op een uitkering?
Zijn er objectieve criteria of richtlijnen om een onderscheid te maken tussen de verkoop van privéspullen, wat volgens vaste rechtspraak voor ontvangers van bijstand niet verboden is, en echt handelen, aangezien de opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen in het algemeen niet als inkomen wordt aangemerkt en daarover in beginsel ook geen mededeling hoeft te worden gedaan?
Kan het volgens u bijvoorbeeld een uitkomst van de gegevensdeling zijn dat iemand die 30 kinderkleertjes (van eigen kinderen) voor een euro per stuk verkoopt, waarvan data wordt gedeeld door de Belastingdienst, extra gecontroleerd wordt of gekort wordt op een uitkering?
Hoe wilt u voorkomen dat het uitwisselen van data onbedoelde gevolgen heeft voor bijstandontvangers?
Zijn er waarborgen in het proces die ervoor kunnen zorgen dat ontvangen data niet direct leidt tot terugvorderingen, fraudeverdenkingen en extra controles, bijvoorbeeld door de informatie te verifiëren bij de betreffende bijstandsontvanger?
Wat zou in dit geval uw antwoord zijn op de vraag zoals organisatiewetenschapper Christine Moser van de Vrije Universiteit zich stelt, of de omvang van de door de wet bestreden vermeende fraude in verhouding staat tot de maatregelen en hoeveelheid data die daarvoor worden verzameld en gedeeld?
Bent u het met Christine Moser eens dat dit soort dingen een eigen leven kunnen gaan leiden, zoals bij de toeslagenaffaire waarbij mensen, ongeacht of lijstjes waarop ze stonden doelmatig waren, extra gecontroleerd werden?
Wat vindt u van de reactie van emeritus lector Armoede Interventies aan de Hogeschool van Amsterdam Roeland van Geuns: «Natuurlijk zitten er ook mensen bij die echt een boterham verdienen met een online handeltje. Maar dit is op jacht gaan naar kleine visjes»?
Bent u bereid de gevolgen voor de bijstand van de nieuw gedeelde data van platformen te monitoren en daarover aan de Kamer te rapporteren wanneer de uitkomsten daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld wanneer veel meer controles of kortingen plaatsvinden door informatie van de Belastingdienst?
De brief van 6 februari ‘Gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase’ |
|
Agnes Joseph (NSC), Henk Vermeer (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kunt u in detail aangeven waar pensioenuitvoerders precies tegenaan liepen bij de uitvoering van amendement Palland1 in de solidaire regeling (inclusief de bijbehorende wetsartikelen en bijbehorende teksten uit de wetsgeschiedenis waaronder de memorie van toelichting)?2
Gezien u aangeeft dat de beperkte herverdeling bij gelijke aanpassingen in de solidaire regeling gelijk is aan de beperkte herverdeling die in het collectief toedelingsmechanisme van de flexibele premieregeling kan ontstaan waar ook gelijke aanpassingen van de uitkeringen in enig jaar mogelijk zijn, waarom zijn er volgens u alsnog aparte regels nodig voor de solidaire regeling ten opzichte van de flexibele premieregeling?
Waarom is er niet voor de methodiek van Balter en Werker – de methode ontwikkeld bij de totstandkoming van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling – gekozen bij de uitwerking van de brief?3 Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?
Tijdens de totstandkoming van de Wtp is de methode van Muns4 ontwikkeld om gelijke aanpassingen van uitkeringen te realiseren binnen de solidaire regeling, waarom is er niet voor die methodiek gekozen bij de uitwerking in de brief? Waar liepen pensioenuitvoerders precies tegenaan als ze die methodiek wilden hanteren?
U geeft aan dat er onvoldoende duidelijkheid was over de voorwaarden waaraan een uitkeringsfase met gelijke aanpassingen van de uitkeringen na het spreiden van schokken moet voldoen in de uitvoering van een solidaire premieregeling, maar dat de sector, De Nederlandsche Bank (DNB) en het ministerie er nu uit zijn, waarom moeten er dan nog extra voorwaarden in de lagere regelgeving worden vastgelegd? En in hoeverre zijn die voorwaarden strenger of juist soepeler dan nu al in de wetgeving staat?
Kunt u bevestigen dat het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van een pensioengerechtigde met de in deze brief voorgestelde methodiek kan worden opgesplitst in een «uitkeringsvermogen» en een «spreidingsvermogen», waarbij vervolgens de pensioenuitvoerder kan werken met een administratief samengevoegd (collectief) spreidingsvermogen dat het persoonlijk aandeel van iedere pensioengerechtigde bevat?
Kunt u aangeven hoe u denkt dat een pensioengerechtigde nog zicht kan houden op zijn individuele totale (uitkerings- plus spreidings-)vermogen, aangezien het individuele spreidingsvermogen niet voor ieder individu gelijk zal zijn vanwege onder meer leeftijdsverschillen en aangezien een pensioenfonds het spreidingsvermogen slechts collectief hoeft bij te houden? Kunt u aangeven wat deze nieuwe regels doen met de transparantie en uitlegbaarheid van de solidaire regeling?
In 2023 heeft het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) een indexatie van 11,96% gegeven bij een dekkingsgraad van 125%, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven welke omvang van het collectieve spreidingsvermogen (procentueel ten opzichte van het totale collectieve voor de pensioenuitkering bestemde vermogen van gepensioneerden) ongeveer nodig is om bij een spreidingstermijn van vijf jaar een pensioenverhoging van 11,96% te kunnen geven?
Bent u van mening dat de doelstelling van de Wtp, namelijk sneller pensioenen verhogen en minder bufferopbouw, met deze regeling wordt behaald?
In de memorie van toelichting bij het uitvoeringsbesluit heeft u gesteld dat bij gebruik van het amendement Palland het projectierendement niet hoger mag zijn dan de risicovrije rente, bent u het ermee eens dat bij het hanteren van de methodiek uit deze brief het systeem van een dekkingsgraad gebaseerd op de risicovrije rente (namelijk in de vorm van het collectief «uitkeringsvermogen» plus het collectief «spreidingsvermogen» gedeeld door het collectief «uitkeringsvermogen») weer volledig terug is in de uitkeringsfase van de solidaire regeling onder de Wtp? Indien niet, waarom niet?
In de flexibele regeling kan een pensioenuitvoerder het persoonlijk pensioenvermogen omzetten in een uitkering op basis van het theoretische equivalent van een verwacht rendement in de vorm van het werken met een risicovrije rente in combinatie met een dalende of stijgende uitkering, kunt u aangeven of in het solidaire contract ook gekozen kan worden voor een dalende of stijgende uitkering vergelijkbaar met de situatie in het flexibele contract?
Kunt u bevestigen dat met de in de brief beschreven methodiek het leeftijdsafhankelijk beschermingsrendement voor gepensioneerden op collectief niveau (en daarmee dus ook op individueel niveau) onvolledig kan zijn, bijvoorbeeld 60%, terwijl het beschermingsrendement dat in de hier beschreven methodiek in eerste instantie wordt toegekend aan pensioengerechtigden 100% is?
Het forse verschil tussen het op collectief niveau toegekende leeftijdsafhankelijke beschermingsrendement (bijvoorbeeld 60% voor een individu) en het werkelijk op individueel niveau toegekende beschermingsrendement in verband met het spreiden van schokken (100%) kan op papier tot flinke herverdelingseffecten leiden, kunt u hier een cijfervoorbeeld van geven? Kunt u aangeven hoe u denkt dat pensioenuitvoerders dit kunnen uitleggen aan pensioengerechtigden?
Hoe kunnen pensioenfondsen die kiezen voor gelijke aanpassingen van de uitkeringen in combinatie met het spreiden van schokken volgens u ex ante het impliciete onderliggende leeftijdsafhankelijke beleggingsbeleid voor gepensioneerden van verschillende leeftijdscohorten nog inzichtelijk maken voor de deelnemers?
In hoeverre zijn dit soort nieuwe definities van beschermings- en overrendement, zoals in deze spreidingsmethodiek gebruikt worden, in de Wtp voorzien en hoe kunnen deelnemers de verschillende beschermings- en overrendementen van elkaar onderscheiden?
Volgens de Wtp moeten de deelnemers in cohorten van vijf jaar worden ingedeeld met ieder hun eigen beleggingsbeleid/toedeling van beschermings- en overrendementen, wat is het nut van een indeling van de gepensioneerde deelnemers in dergelijke cohorten als er toch wordt herverdeeld om iedereen dezelfde verhoging/verlaging van de uitkering te geven? Kan een fonds dat het amendement Palland toepast volstaan met indeling van alle lopende pensioenen (inclusief nabestaandenpensioenen) in één cohort met één gemeenschappelijk beleggingsbeleid/rendementstoedeling?
Hoe verhoudt de passage in uw brief dat behaalde financiële resultaten onvoorwaardelijk in zowel de voor pensioenuitkering bestemde vermogens als in de toekomstige pensioenuitkeringen van een pensioengerechtigde (het uitkeringenpatroon) worden verwerkt, zich tot de wetsbehandeling waarin steeds is aangegeven dat er met de Wtp geen uitkeringen meer geadministreerd zouden worden, maar slechts «persoonlijke voor de uitkering gereserveerde vermogens»?
Betekent dit dat een pensioenuitvoerder hiermee in het solidaire contract naast een persoonlijk pensioenvermogen ook de toekomstige uitkeringen moet administreren bij het hanteren van deze methodiek voor het amendement Palland? Zo ja, kunt u nagaan in hoeverre uitvoerders van de solidaire regeling hier op voorbereid zijn en of zij dit administratief aankunnen?
Constaterende dat volgens de Wtp behaalde financiële resultaten in maximaal tien jaar gespreid mogen worden, maar in de sturingsruimte staat dat sociale partners en pensioenfondsbestuurders ook asymptotisch mogen spreiden, kunt u met een rekenvoorbeeld aangeven wat wordt bedoeld met een asymptotische spreidingsmethodiek? In hoeverre kan het gebeuren dat met de voorgestelde asymptotische spreidingsmethodiek feitelijk een financiële schok ceteris paribus langer dan tien jaar vooruit geschoven wordt in de tijd en in hoeverre is dit in strijd met de in de Wtp genoemde maximale spreiding van tien jaar?
Kunt u bevestigen dat u schrijft dat een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode geen gevolgen heeft voor de al onvoorwaardelijk verwerkte en toebedeelde financiele resultaten en een wijziging alleen betrekking kan hebben op nieuwe financiele resultaten die nog niet verwerkt en toebedeeld zijn?
Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met de oude financiële resultaten die nog niet toebedeeld zijn? Worden die oude financiële resultaten nu wel of niet getroffen door een wijziging van de spreidingsmethode of spreidingsperiode?
Kunt u bij uitvoerders nagaan in hoeverre wijzigingen van de spreidingsperiode en spreidingsmethode in de toekomst nog uitvoerbaar zijn als de methodiek uit deze brief wordt ingevoerd en de Kamer daarover informeren?
Volgens de in deze brief beschreven methodiek wordt bij pensioeningang het pensioenvermogen van de deelnemer gesplitst in een deel voor de uitkering (uitkeringsvermogen) en een deel spreidingsvermogen, kunt u aangeven of het klopt dat bij een hoge waarde van het aanwezige (collectieve) spreidingsvermogen, de deelnemer die met pensioen gaat op dat moment een lagere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn (totale) persoonlijk pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit lagere pensioen in de jaren daarna verhoogd wordt?
Kunt u aangeven of het klopt dat bij een negatief (collectief) spreidingsvermogen de deelnemer die met pensioen gaat in dit geval bij aanvang een hogere pensioenuitkering krijgt dan op grond van zijn pensioenvermogen verwacht wordt en dat dit hogere pensioen in de jaren daarna weer verlaagd wordt?
Kunt u aangeven of het klopt dat bij gebruik van de solidariteitsreserve volgens de Ortec-methode om pensioenverlagingen te voorkomen, de deelnemer bij een negatief spreidingsvermogen bij pensioeningang een hoger pensioen krijgt dan met zijn pensioenvermogen overeenkomt, en dat dit hogere pensioen vervolgens wegens de Ortec-methode bij voldoende solidariteitsreserve niet verlaagd wordt?
Bent u van mening dat dit mechanisme zoals beschreven in vragen 23 t/m 25 een verstandige en wenselijke manier van werken is?
Aangezien aanpassingen van lopende (variabele) uitkeringen in de praktijk eens per jaar zullen plaatsvinden, maar in tussenliggende maanden pensioenfondsen ook financiële resultaten boeken en er ook nieuwe mensen met pensioen gaan, kunt u met een cijfervoorbeeld aangeven hoe pensioenfondsen rekening kunnen houden met tussentijdse financiële resultaten bij de vaststelling van de eerste uitkering van deelnemers die met pensioen gaan gedurende een jaar?
U geeft aan dat er herverdeling is bij toetreding tot de uitkeringsfase, ofwel herverdeling tussen mensen die met pensioen gaan en reeds pensioengerechtigden, terwijl volgens amendement Palland en de Wtp alleen herverdeling is toegestaan tussen gepensioneerden onderling, in hoeverre past dit in de Wtp?
Kunt u bevestigen dat u nog niet hebt onderzocht of de voorgestelde uitvoering van het amendement Palland uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden? Klopt de opmerking op pagina 3 van de brief dat u dit nog wel gaat onderzoeken? En wat gaat u doen als de uitkomst van dat onderzoek aangeeft dat de voorgestelde uitvoering niet (of heel moeilijk) uitlegbaar is aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden, fondsorganen en andere belanghebbenden?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden vóór 4 april?
Misgelopen lijfrentepolis of pensioen in Radar uitzending |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de problematiek rond misgelopen lijfrentepolis en pensioen, zoals besproken in het Radar-programma van maandag 26 februari 2024?1
Wist u dat de overdracht tussen banken en verzekeraars in de praktijk veel te lang duurt en dat daardoor consumenten vele euro’s mislopen?
Wat gaat u hiertegen doen? Vindt u ook dat dit soort schandalige praktijken door banken en verzekeraars moet worden bestreden?
Wie moet er toezicht houden op deze slechtlopende overdrachten door banken en verzekeraars?
Vindt u ook dat de termijn van overdracht zoals genoemd in het Protocol Stroomlijning Kapitaaloverdrachten van vier naar zes weken moet veranderen?
Kunt u pleiten voor een veilige online omgeving bij overdracht van pensioen of lijfrentepolis? Hoe gaat u dit doen?
Kan de Autoriteit Persoonsgegevens hier op toezien?
Is de Algemene Verordening Persoonsgegevens een belemmering voor een online omgeving voor overdracht van pensioen of lijfrente, zoals het Verbond van Verzekeraars reageerde op een dergelijk voorstel?
Het meenemen van AOW-uitkeringen naar het buitenland |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat vindt u van het feit dat met sommige landen een handhavingsverdrag is afgesloten, waardoor Algemene Ouderdomswet(AOW)-uitkeringen volledig naar die landen meegenomen kunnen worden, en met andere landen niet?
Wat vindt u ervan dat een alleenstaande AOW’er uit bijvoorbeeld Kaapverdië wél de volledige AOW-uitkering mee kan nemen naar dat land, en een vergelijkbare AOW’er uit bijvoorbeeld Ghana niet? Ziet u mogelijkheden om dit verschil weg te nemen?
Hoeveel mensen ontvangen een lagere AOW-uitkering door het ontbreken van een handhavingsverdrag?
Met hoeveel landen heeft Nederland geen handhavingsverdrag?
Waarom heeft Nederland geen handhavingsverdrag met deze landen?
Is de regering van plan alsnog handhavingsverdragen met deze landen af te sluiten? Waarom wel/niet?
Wordt er voortgang geboekt met het afsluiten van handhavingsverdragen?
Kunt u deze vragen vóór het komende commissiedebat Pensioenonderwerpen op 4 april beantwoorden?
Het bericht 'Mostafa is ongedocumenteerd, op leeftijd en nergens welkom - behalve in de Pauluskerk in Rotterdam' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u een indicatie van het aantal dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning in Nederland?
Deelt u het beeld uit het artikel dat het aantal dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning – mensen die soms al decennia in Nederland zijn – toeneemt?
Bent u het eens met de stelling dat de kans dat iemand op hoge leeftijd die al 30, 40 of 50 jaar in Nederland is, teruggaat naar het land van herkomst, nihil is? Zo nee, hoe kunt u terugkeer aannemelijk maken?
Klopt het dat deze ouderen onder de koppelingswet vallen, wat (onder meer) betekent dat zij onverzekerbaar zijn en dus slechts recht hebben op «medisch noodzakelijke zorg»?
Vindt u dat «medisch noodzakelijke zorg» voldoet voor dakloze ouderen?
Bent u het eens met de stelling dat juist mensen op leeftijd, al helemaal als ze geen dak boven hun hoofd hebben, vaak juist méér zorg nodig hebben dan gemiddeld?
Herkent u het beeld dat veel van deze mensen lang rond blijven lopen met aandoeningen, waardoor klachten ernstiger worden en duurder om te genezen of verzorgen? Is er een beeld van hoeveel dit kost?
Zijn er andere plekken, behalve de in het artikel genoemde Pauluskerk, waar deze dakloze ouderen terecht kunnen voor de zorg die ze nodig hebben?
Is er vanuit de departementen enige vorm van beleid (in ontwikkeling) dat ziet op een groeiende groep dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning die steeds meer zorg nodig zal hebben?
Indien het antwoord op vraag 9 «nee» luidt, wil dat dan automatisch zeggen dat het Rijk vindt dat gemeenten deze zorg moeten bieden?
Bent u in dat geval bereid met gemeenten in gesprek te gaan over echte oplossingen voor deze groep, die gemeenten ontlasten, minder geld kosten en dakloze ouderen zonder verblijfsvergunning een waardige oude dag bieden?
Kunt u bovenstaande vragen individueel beantwoorden?
Het bericht Maartje Kraamzorg trekt de stekker eruit, kraamzorg in Twente moet hulp zoeken voor 160 gezinnen |
|
Sarah Dobbe |
|
Pia Dijkstra (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een zorgorganisatie die kraamzorg levert nu wegvalt, terwijl er nu al sprake is van nijpende tekorten? In hoeverre vindt u het wenselijk dat dergelijke zorgorganisaties verdwijnen gezien dit de toegankelijkheid van zorg mogelijk verder onder druk zet?1
Heeft u eerder al signalen gekregen dat deze zorgorganisatie zou wegvallen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Wat is uw reactie op het feit dat «de lage tarieven die zorgverzekeraars betalen» als één van de belangrijkste redenen wordt genoemd dat deze organisatie het niet langer redt? In hoeverre (h)erkent u het beeld dat er te lage tarieven geboden worden door zorgverzekeraars voor kraamzorg?
Is bekend of er nog andere kraamzorgorganisaties zijn die dreigen weg te vallen? Zo ja, welke?
Waar kunnen de genoemde 160 kraamgezinnen op dit moment terecht met hun zorgvraag? Welke maatregelen gaat u nemen als blijkt dat er onvoldoende zorgaanbod is om deze 160 kraamgezinnen van kraamzorg te voorzien?
In eerdere beantwoording van Kamervragen heeft u aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar de loonontwikkeling van de kraamzorg, is dit onderzoek inmiddels afgerond en zou u de resultaten van dit onderzoek met de Kamer kunnen delen?2
In hoeverre (h)erkent u het beeld dat de huidige arbeidsomstandigheden, zoals slechte beloning voor de wachtdienst en de hoge werkdruk, leiden tot het huidige personeelstekort in de kraamzorg?
Deelt u de mening dat het garanderen van kraamzorg een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het actieprogramma Kansrijke Start?
Welke maatregelen bent u bereid om te nemen om kraamzorg nu en in de toekomst te garanderen?
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
De uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, nr. AMS 23/2601, van 5 februari 2024 |
|
Jimmy Dijk (SP), Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u het zich dat veel partijen in de Kamer, waaronder het CDA en de SP, op meerdere momenten zeer kritisch zijn geweest op het vereiste van een notariële akte bij een informele schulden die toeslagouders in het verleden zijn aangegaan om onterechte terugvorderingen van kinderopvangtoeslag te betalen?
Herinnert u zich ook uw consequente reactie dat niet van dit vereist kon worden afgeweken vanuit de uitvoering, omdat anders niet de hoofdsom van eventuele achterstanden te scheiden was?
Wat vindt u van het oordeel van de Rechtbank Amsterdam, te vinden in haar uitspraak van 5 februari 2024, dat bij een informele schuld van een toeslagouder sprake is van bijzondere omstandigheden die zodanig in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, dat in dat geval moet worden afgeweken van het wettelijke vereiste van een notariële akte?1
Bent u het met de rechtbank eens dat uit deze zaak blijkt dat wél op een andere manier dan via een notariële akte voldaan kan worden aan de vereisten en doelen van de Wet herstel toeslagen, namelijk het verschaffen van duidelijkheid in de wijze waarop, wanneer en onder welke voorwaarden een informele schuld moet worden terugbetaald?
Kunt u aangeven of volgens u die duidelijkheid inderdaad voldoende verschaft wordt op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval die in de uitspraak zijn benoemd, te weten: a) er is sprake van (financiële) nood door ten onrechte teruggevorderde bedragen van de kinderopvangtoeslag; en b) de toeslagouder had vanwege die (financiële) nood geen geld om een notaris in te schakelen, maar heeft er wel bewust voor gekozen de leningen zo officieel mogelijk vast te leggen? Indien u van mening bent dat deze omstandigheden niet voldoende duidelijkheid verschaffen, kunt u die mening dan toelichten? Wilt u in uw antwoord ook ingaan op de door de rechtbank genoemde feiten:
Bestaat er in deze casus volgens u een uitvoeringsprobleem met het onderscheiden van de hoofdsom, die in de onderhandse akte is vastgelegd, en eventuele achterstanden?
Bent u het eens met de overweging van de rechtbank dat op dit punt moet worden gekeken naar de realistische gang van zaken, en niet naar een papieren werkelijkheid?
Bent u het eens met het oordeel van de rechtbank dat indien wordt vastgehouden aan de eis van de notariële akte, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel? Zo niet, waarom niet?
Vindt u het vanuit de menselijke maat gerechtvaardigd tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep te gaan?
Kunt u het zich voorstellen dat er meer zaken zijn zoals die van deze gedupeerde ouder, waarin de informele schuld op een andere manier dan via een notariële akte, maar wel materieel voldoende is vastgelegd?
Vindt u dat deze uitspraak moet leiden tot een aanpassing van de omgang met informele schulden, waarin kan worden afgeweken van het wettelijke vereiste van de notariële akte, wanneer op andere wijze voldoende duidelijkheid wordt verschaft? Bent u bereid de wet te wijzigen om dit te regelen?
Hoe kijkt u naar overweging 6.1 van de uitspraak, waarin staat dat de rechtbank met deze uitspraak een signaal wil afgeven dat het toeslagenschandaal de rechtspraak juist moet hebben geleerd niet altijd blind te varen op en te verwijzen naar eerder gedane uitspraken en de wet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de voortgang van de hersteloperatie toeslagen, dat nu op 19 maart 2024 gepland is?
De representativiteit van werknemers tijdens het cao-proces |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd in het NRC «Niet-vakbondsleden praten steeds vaker mee aan de onderhandelingstafel. Maar is dat erg?» van 6 februari 2024?1
Bent u het ermee eens dat de representativiteit van de traditionele vakbonden aan de collectie arbeidsovereenkomst (cao-)onderhandelingstafels onder druk staat vanwege dalende ledenaantallen?
Hoe beoordeelt u de opvolging van het advies van de Sociaal-Economische Raad uit 20132 om alle werknemers, niet alleen vakbondsleden, te betrekken bij het cao-proces, opdat een te eenzijdig resultaat zo veel mogelijk voorkomen wordt? Deelt u dit belang?
Deelt u de mening dat draagvlak en representativiteit in het cao-proces beter gewaarborgd moeten worden en dat er meer ruimte moet komen voor maatwerk, met name voor grotere werkgevers? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om draagvlak, representativiteit en maatwerk in cao’s te vergroten?
Bent u het ermee eens dat het meenemen van alle werknemers in het cao-proces niet ten koste gaat van het cao-onderhandelingsresultaat, maar juist meer legitimiteit verschaft?
Heeft u inzicht in het cao-proces zoals deze onlangs voltrok bij Achmea? Bij welke andere recent afgesloten cao’s is ook gekozen voor het verstevigen van het draagvlak onder de cao door alle werknemers hierbij te betrekken?
Is bekend welke impact het betrekken van alle werknemers bij het afsluiten van de cao heeft op het draagvlak onder het onderhandelingsresultaat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ziet u de potentie in van de introductie van bijvoorbeeld digitale enquêtes en stemmingen door alle werknemers, zoals deze bij het cao-proces van Achmea werden geïmplementeerd, in een veld om het draagvlak voor het cao-resultaat te vergroten?
Welke voorwaarden kunnen geïntroduceerd worden in het cao-proces om draagvlak te waarborgen en te bestendigen en meer maatwerk mogelijk te maken?
De berichten ‘Steeds meer arbeidsmigranten op straat: 'De opvang moet humaner'’, ‘Een half miljoen arbeidsmigranten: uitbuiting en maatschappelijke onrust’, ‘Veel meer dakloze arbeidsmigranten dan gedacht: zeker 6000’ en ‘Gemeenten blijven dakloze migrant opvang weigeren’. |
|
Marieke Koekkoek (D66), Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Steeds meer arbeidsmigranten op straat: «De opvang moet humaner»»1, «Een half miljoen arbeidsmigranten: uitbuiting en maatschappelijke onrust»2,«Veel meer dakloze arbeidsmigranten dan gedacht: zeker 6000»3, «Gemeenten blijven dakloze migrant opvang weigeren»4 en Staatscommissie migratie: weg met de «onwenselijke verdienmodellen»5 ?
Kloppen de cijfers van Stichting Barka waaruit blijkt dat vorig jaar zo'n 2500 tot 3000 arbeidsmigranten uit de 11 laatst toegetreden lidstaten van de Europese Unie in Nederland op straat waren beland? Zo nee, kunt u de juiste cijfers aan de Kamer doen toekomen? Waarom worden de cijfers alleen bijgehouden door De Regenboog voor Amsterdam en Barka voor 14 andere steden en niet voor heel Nederland?
Wat is de reden dat steeds meer arbeidsmigranten op straat komen?
Hebben u en de gemeenten sinds de invoering van het verplicht registreren van tijdelijke verblijfadressen van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen (BRP) van mensen die korter dan vier maanden in Nederland blijven voor werk of studie in 2022, beter zicht gekregen in waar de arbeidsmigranten verblijven en of de verblijfplaatsen voldoen aan de wettelijke eisen? Wordt sindsdien op handhaving meer gecontroleerd?
Herkent u de signalen dat gemeenten vaak onterecht om allerlei bewijzen vragen aan arbeidsmigranten als zij zich melden aan het loket voor opvang en/of Werkloosheidswet (WW)-uitkering? Zo ja, bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken?
Waarom is de toegezegde «rechtentool» die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na de brandbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een jaar geleden heeft toegezegd en eind 2023 beschikbaar zou zijn, vertraagd? Wanneer kunnen de gemeenten beschikken over dit hulpmiddel waarmee ze meer inzicht krijgen in wie recht heeft op opvang?
Klopt het dat een taalbarrière en het niet kennen van de weg in de Nederlandse bureaucratie ertoe leidt dat arbeidsmigranten geen WW-uitkering aanvragen? Kunt u aangeven/inschatten hoe groot deze groep is? Welke stappen gaat u ondernemen om deze arbeidsmigranten te wijzen op en te helpen bij het aanvragen van een WW-uitkering waar ze recht op hebben?
Worden arbeidsmigranten die dakloos zijn vanwege het verliezen van hun baan begeleid bij een terugkeer naar hun thuisland? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit en ziet u mogelijkheden om dit breder op te pakken? Zo nee, waarom wordt dit nog niet opgepakt?
Deelt u de mening dat wanneer een (uitzend-)onderneming arbeidsmigranten naar Nederland haalt en het werk bij deze onderneming stopt ze of van werk-naar-werk moeten begeleiden of moeten helpen met terugkeer naar hun thuisland? Zo ja, zijn er mogelijkheden om dit in wet- en regelgeving vast te leggen?
Welke stappen naast het wetsvoorstel rondom toelating tot de uitzendbranche6 zijn er mogelijk en noodzakelijk om de uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan?
Deelt u de opvatting dat omdat Nederland werknemers uit andere Europese Unie (EU-)lidstaten niet kan weigeren, er minder vergunningen moeten worden geven voor nieuwe distributiecentra, er strenger gecontroleerd moet op misstandenen en de arbeidsvoorwaarden moeten worden verbetererd zodat sectoren die drijven op goedkoop werk niet meer rendabel zijn?
Aan welke knoppen kan het kabinet draaien zodat het voor een werkgever minder aantrekkelijk wordt om arbeidsmigranten te halen dan te investeren in een robot die er voor zorgt dat er minder arbeidskrachten nodig zijn?
Het bericht 'Gezinshuiszorg faalt: kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd' |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gezinshuiszorg faalt: kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd» van dinsdag 30 januari 2024?1
Bent u het ermee eens dat gezien deze misstanden, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) faalt bij het controleren van de kwaliteit van deze vorm van jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat er geen goed beeld is van het aantal gezinshuizen in Nederland? Wat zijn de eventuele bezwaren om deze vorm van zorg op te nemen in een openbaar register?
Bent u het ermee eens dat een winstverbod in deze sector kan helpen bij het voorkomen van dergelijke misstanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de in het artikel gedane uitspraak van de bestuurder bij jeugdzorgaanbieder Entrea Lindenhout: «Wat mij betreft stoppen we morgen met de marktwerking. De gedachte dat je het verdriet van kinderen, de ontreddering van ouders, moet vermarkten, dat kan ik gewoon niet begrijpen»?
Welke maatregelen bent u als bewindspersoon bereid om te nemen om eventuele huidige misstanden verder op te sporen en in de toekomst te voorkomen?
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Het bericht dat uithuisplaatsingen van kinderen stilzwijgend worden verlengd |
|
Patrick Crijns (PVV), Marina Vondeling (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uithuisplaatsingen van kinderen mogen niet langer stilzwijgend worden verlengd»?1
Ja.
Hoe vaak worden er uithuisplaatsingen en/of ondertoezichtstellingen verlengd zonder dat er een zitting in een rechtbank aan te pas komt?
In de periode 2020–2023 werden jaarlijks ongeveer 12.000 verlengingsverzoeken ingediend, waarvan gemiddeld iets minder dan 4.000 verzoeken zonder zitting werden afgedaan. Procentueel gaat het om iets minder dan 30% van deze zaken die in de periode 2020–2023 zonder zitting is afgedaan. Er kunnen verschillende redenen ten grondslag liggen aan het zonder zitting afdoen van een zaak.
Vindt u het ook zorgelijk dat ouders de kans om de verlenging van een kinderbeschermingsmaatregel aan te vechten mislopen doordat zij de zogenaamde meldbrief die zij toegestuurd horen te krijgen, niet ontvangen, niet lezen of niet begrijpen?
Ja, dat vind ik zorgelijk. Ouders en belanghebbenden moet een effectieve toegang tot het recht worden geboden. Ook de rechtspraak vindt dit vanzelfsprekend van groot belang. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en jeugdrecht (LOVF) heeft in overleg met mijn ministerie aangegeven hoge prioriteit te geven aan het zoeken naar een alternatief voor de huidige procedure met de meldbrief. Met dit alternatief wordt in de eerste plaats beoogd de rechtsbescherming van ouders en kinderen en hun effectieve toegang tot de rechter beter te waarborgen en tegelijkertijd negatieve neveneffecten zo veel mogelijk te voorkomen. Denk daarbij aan de ervaren emotionele belasting van een zitting voor ouders terwijl een zitting voor hen niet had gehoeven, een (druk- bezette) jeugdzorgmedewerker die op zitting komt terwijl de ouders er niet zijn, of het verlies aan zittingscapaciteit voor zaken waarin de ouder niet verschijnt.
Deelt u de mening dat er nooit sprake mag zijn van een stilzwijgende verlenging van een traumatische maatregel, zoals de uithuisplaatsing van een kind?
Daar ben ik het mee eens. En dat gebeurt ook niet. Het is de kinderrechter die uiteindelijk beslist of een zitting wordt gehouden. Daartoe maakt hij bij ieder verzoek opnieuw de afweging of hij op basis van de beschikbare informatie in de stukken geïnformeerd en onderbouwd kan beslissen op het verzoek. Ook als een zaak zonder zitting wordt afgedaan is dus geen sprake van een stilzwijgende verlenging.
Deelt u de mening dat het hier gaat om een buitenwettelijke procedure? Zo nee, waarom niet?
De meldbrief procedure heeft als grondslag het Procesreglement Civiel jeugdrecht (hierna Pcj). Artikel 6.1 van het Pcj luidt: op een door de GI ingediend verlengingsverzoek (van een ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing) alsmede op een door de GI ingediend verzoek tot vervanging van de GI door een andere GI, kan de rechtbank aan verzoeker en belanghebbende(n) de vraag voorleggen of door hen een mondelinge behandeling ter zitting wordt gewenst en, zo ja, dat binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoekschrift schriftelijk dan wel mondeling aan de rechtbank kenbaar te maken. De brief waarin deze vraag wordt voorgelegd (meldbrief) wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Ingeval zich voor belanghebbende(n) een advocaat heeft gesteld, wordt de meldbrief per gewone post aan de advocaat gestuurd. Indien iedere reactie uitblijft, zal een mondelinge behandeling achterwege blijven en wordt het verzoek op de stukken afgedaan, tenzij de kinderrechter termen aanwezig acht toch een mondelinge behandeling te gelasten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de stilzwijgende verlenging van een uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling wordt gestopt?
Zie antwoord op vraag 3.
Het LOVF zoekt naar een alternatief voor de meldbriefprocedure in de huidige vorm, mede ook naar aanleiding van het reflectierapport «Recht doen aan kinderen en ouders».
Uitingen van de AFM over onrealistische verwachtingen van het nieuwe pensioenstelsel |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het verslag «Platform Pensioentransitie» van december 2023 van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiele Markten (AFM)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de AFM daarin schrijft «wij maken ons zorgen dat deelnemers mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel»?
Ja, in het door u genoemde verslag staat onder andere: «In het licht van de pensioentransitie hebben wij een zorg die we graag via het platform willen delen: wij maken ons zorgen dat deelnemers mogelijk onrealistische verwachtingen krijgen over het nieuwe pensioenstelsel wanneer zij het transitie-UPO ontvangen.»2
Kunt u bevestigen dat de AFM schrijft: «Het valt op dat bedragen in het nieuwe stelsel in goedweerscenario’s hoog uit kunnen pakken. Dit kan leiden tot onrealistisch hoge verwachtingen, vooral voor jonge deelnemers waar een verbetering van honderden procenten wordt getoond. De uitkomsten voor maatmensen zijn al zichtbaar in transitieplannen»?
Dat kan ik bevestigen.
Deelt u de zorgen van de AFM?
Met de AFM ben ik eens dat van belang is dat deelnemers inzicht krijgen in mogelijke toekomstige pensioenuitkomsten en dat pensioeninformatie moet bijdragen aan realistische verwachtingen. Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Joseph op 12 januari 2024 heb aangegeven, biedt het tonen van verschillende uitkomsten van het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen, gebaseerd op het pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario, deelnemers een zo realistisch mogelijk beeld en helpt het om de risico’s individueel inzichtelijk en voor deelnemers relevant te maken.
In geval van premieregelingen (zoals de regelingen onder de Wtp) vindt verhoging van het verwachte pensioen plaats door het behalen van rendementen op het voor de pensioenuitkering bestemde vermogen. Dat kan inderdaad leiden tot (zeer) hoge verwachte pensioenbedragen in het optimistische scenario, met name voor jonge deelnemers. Datzelfde geldt overigens ook voor de verwachte pensioenbedragen in de nu al bestaande premieregelingen.
In mijn brief van 6 oktober 2022 heb ik daar ook op gewezen (pagina 8 en 9).3 Daarbij heb ik ook aangegeven dat als het optimistische scenario de praktijk lijkt te worden (dus voor een relatief lange periode achterelkaar zeer gunstige economische ontwikkelingen), het aan sociale partners is om te bezien of gegeven het ambitieniveau de premie moet worden bijgesteld. Er kan ook overwogen worden dat er anders belegd moet of kan worden (bijvoorbeeld door minder risico te nemen). Datzelfde geldt ook indien het pessimistische scenario praktijk dreigt te worden.
Bij een solidaire premieovereenkomst is voorgeschreven dat de pensioenuitvoerder de kans berekent dat met de premie de door sociale partners beoogde pensioendoelstelling wordt gehaald. De pensioenuitvoerder doet dit minstens elke vijf jaar, op basis van een uniforme scenario-analyse. Pensioenfondsen informeren hun deelnemers over de uitkomsten hiervan.
Kunt u aangeven welke concrete maatregelen AFM nu gaat nemen?
De AFM voert overleg met pensioenkoepels, SZW en andere pensioenpartijen over dit onderwerp. Het overleg loopt nog, ik kan daarom niets zeggen over de uitkomsten daarvan.
Kunt u bevestigen dat de Wet toekomst pensioenen (Wtp) voorschrijft dat in het transitieplan alle keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de gemaakte afspraken in het kader van de transitie moeten worden opgenomen?
In het transitieplan legt de werkgever, dan wel de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen, de keuzes, de overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie (PW, artikel 150d, lid 1).
Realiseert u zich dat als pensioenfondsen de onderliggende aannames van de berekeningen in het kader van deelnemerscommunicatie aanpassen omdat de uitkomsten tot onrealistischere hoge verwachtingen kunnen leiden, die aannames niet langer in lijn zijn met de uitkomsten van de berekeningen die in de transitieplannen staan?
In de vraagstelling ligt de aanname besloten dat fondsen de berekeningen zullen aanpassen vanwege mogelijke onrealistisch hoge scenariobedragen. Deze aanname kan ik op voorhand niet onderschrijven. In het algemeen kan ik opmerken dat er verschil kan zijn tussen de informatie in het transitieplan die vanwege het doel meer globaal van aard is en de uiteindelijke individuele pensioencommunicatie, die specifiek is voor de betreffende deelnemer.
Zoals vastgelegd in de wet en tijdens de wetsbehandeling toegelicht, begint de transitie uit hoofde van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) bij de arbeidsvoorwaardelijke overwegingen en keuzes die sociale partners maken over pensioen. Die keuzes, overwegingen en onderbouwing worden door de sociale partners opgenomen in het transitieplan.4 Voor de berekeningen van de transitie-effecten per cohort in het transitieplan5 bestaat geen voorgeschreven rekenmethodiek, maar is voorgeschreven dat een scenario-analyse opgesteld wordt. Het transitieplan ziet op het besluit van de sociale partners over de nieuwe regeling en is een informatiebron voor pensioenuitvoerders bij de opdrachtaanvaarding en verschaft informatie op cohortniveau. Daarna zal de pensioenuitvoerder een eigenstandig besluit nemen over de evenwichtigheid van de transitie en op basis daarvan deelnemers individuele informatie verschaffen.
Om individuele pensioenbedragen voor deelnemers te berekenen die gebruikt worden bij de transitiecommunicatie, staat in de Pensioenwet dat pensioenuitvoerders de voorgeschreven rekenmethodiek dienen te gebruiken.6
Realiseert u zich dat de transitieplannen gebruikt worden voor achterbanraadplegingen van de vakorganisaties?
Ja, dat realiseer ik mij.
Realiseert u zich dat de transitieplannen gebruikt worden voor gepensioneerdenverenigingen om hoorrecht uit te oefenen?
Ja, dat realiseer ik mij.
Kunt u aangeven in hoeverre achterbannen van vakorganisaties, ondernemingsraden, gepensioneerdenverenigingen op basis van de reeds vastgestelde transitieplannen, waarin voor jonge deelnemers verbeteringen van honderden procenten worden getoond, goed geïnformeerd zijn over de voorgenomen transitie?
Voor zover mij bekend zijn de door de sociale partners opgestelde transitieplannen vastgesteld conform het wettelijke kader.
Kunnen besluiten die mede gebaseerd zijn op transitieplannen waarin voor jonge deelnemers verbeteringen van honderden procenten worden getoond daadwerkelijk evenwichtig zijn?
Sociale partners en pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor het evenwichtig vormgeven van de transitie. Beiden hebben daarin een eigenstandige verantwoordelijkheid. Daarbij zullen zij hun besluit niet baseren op de uitkomsten die alleen voor één specifieke groep gelden in een specifiek scenario (zoals het optimistische scenario), maar juist kijken naar evenwichtigheid voor de gehele fondspopulatie en beschouwd over meerdere scenario’s. In het transitieplan moeten de keuzes, overwegingen en berekeningen alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie vastgelegd worden. Specifiek ten aanzien van de berekeningen geldt dat de transitie-effecten in kaart moeten worden gebracht, dit betreft in ieder geval het netto profijt en de pensioenverwachtingen. Er kan daarnaast nog gekozen worden voor aanvullende berekeningen. Met behulp van deze instrumenten kunnen sociale partners en pensioenuitvoerders aantonen dat er sprake is van een evenwichtige transitie.
Zijn dergelijke besluiten juridisch kwetsbaar of mogelijk onrechtmatig?
Zoals ik al aangaf dragen sociale partners en pensioenuitvoerders vanuit hun eigen verantwoordelijkheid zorg voor een evenwichtige vormgeving van de transitie. Zij maken keuzes en nemen besluiten over de transitie. Besluiten worden daarbij dus niet gebaseerd op de uitkomsten voor één specifieke groep, maar juist voor de gehele fondspopulatie. Indien sociale partners en pensioenfondsbesturen het besluitvormingsproces zorgvuldig doorlopen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving, zijn de onderliggende besluiten, zoals het besluit tot wijziging van de pensioenregeling of het besluit tot invaren, in beginsel rechtsgeldig. Dat neemt niet weg dat individuele deelnemers van oordeel kunnen zijn dat ze door de transitie onevenredig benadeeld zijn. De individuele casus kan ter toetsing voorgelegd worden aan de geschilleninstantie of de civiele rechter.
Zijn dergelijke besluiten wel rechtsgeldig?
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Als de besluitvorming zorgvuldig en met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving is verlopen, is een besluit rechtsgeldig.
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor de transitieplannen en wie verantwoordelijk is voor de juistheid van de kwantitatieve inzichten in die transitieplannen?
Sociale partners dan wel de werkgever en werknemersvertegenwoordigers gaan over de inhoud van de pensioenregeling. De eindverantwoordelijkheid voor het (laten) opstellen van het transitieplan ligt bij de werkgever (dan wel de partijen de die pensioenregeling zijn overeengekomen). Pensioenuitvoerders en eventuele advieskantoren kunnen betrokken worden bij het opstellen van het transitieplan om berekeningen aan te leveren voor de verschillende onderdelen van het transitieplan. Deze betrokkenheid leidt niet tot een gedeelde verantwoordelijkheid. Deze blijft bij de werkgever dan wel de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen. Dat neemt niet weg dat een pensioenfonds op basis van haar eigen verantwoordelijkheid later in het proces zelfstandig zal moeten besluiten of zij de opdracht van sociale partners kan aanvaarden. Zij dient daarbij rekening te houden met de verschillende belanghebbenden. Kortom, pensioenfondsen hebben een eigen verantwoordelijkheid in het kader van evenwichtige belangenafweging.
Bent u van mening dat de verplichtstelling in ons huidige pensioenstelsel niet kan bestaan zonder draagvlak onder de werknemers, werkgevers, slapers en gepensioneerden?
De verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds is een belangrijk instrument in het Nederlandse pensioenstelsel om ervoor te zorgen dat veel werknemers pensioen kunnen opbouwen of hebben opgebouwd. Een verplichtstelling kan alleen worden afgegeven wanneer een belangrijke meerderheid van het georganiseerde bedrijfsleven, werkgevers- en werknemersorganisaties, hierom verzoekt. Vervolgens wordt periodiek beoordeeld of dit georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt.
Ziet u ook dat het kwijtraken van dit draagvlak het grootste risico is voor het voortbestaan van de verplichtstelling in ons huidige pensioenstelsel?
Ik verwijs naar het antwoord op de vorige vraag. Er wordt periodiek beoordeeld of het georganiseerde bedrijfsleven nog over de belangrijke meerderheid beschikt om de verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds te kunnen continueren.
Bent u van mening dat het doen van loze beloften de beste manier is om dit draagvlak kwijt te raken?
In het oude pensioenstelsel kon wat veel deelnemers zagen als een belofte van koopkrachtvaste uitkeringen, in de laatste decennia vaak niet worden waargemaakt. Dit was een belangrijke reden voor invoering van de Wtp. Daar is de premie de arbeidsvoorwaardelijke toezegging. De scenariobedragen zijn juist bedoeld om deelnemers ervan bewust te maken dat de toekomstige pensioenuitkering kan meevallen (in het goedweerscenario, optimistische scenario) of kan tegenvallen (in het slechtweerscenario). De toekomstige pensioenuitkering kan daarom niet gezien worden als belofte.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden binnen twee weken?
Ik heb de vragen beantwoord binnen de reguliere termijn.
Het rapport ‘De (on)menselijke maat van het UWV’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «De (on)menselijke maat van het UWV», aangeboden door Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid? Kunt u ingaan op de conclusies die in het rapport worden getrokken?1
Klopt het dat mensen met ME een onjuist toekomstbeeld geschetst krijgen door keuringsartsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Om hoeveel mensen gaat het die wellicht een onjuiste beoordeling hebben gekregen?
Hoe kan het gebeuren dat mensen door keuringsartsen niet worden geloofd? Waar gaat het dan mis in de beoordeling?
Waarom is er door het UWV niet gehandeld naar aanleiding van eerdere signalen, zoals het advies van de Gezondheidsraad uit 2018 waarin werd opgeroepen ME/CVS te erkennen als ernstige ziekte?
Over welke ziekten heeft het UWV nog meer signalen waaruit blijkt dat er misschien met willekeur wordt geoordeeld door keuringsartsen? Om hoeveel mensen kan dit wellicht gaan?
Wat gaat het UWV doen om te voorkomen dat er situaties zoals van deze ME/CVS patiënten plaatsvinden? Welke stappen zijn er al eerder genomen en waarom gaat het dan alsnog mis?
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie van Kent2 die oproept om tot een protocol te komen waardoor moeilijk objectiveerbare ziektes als ME/CVS worden erkend en serieus worden genomen door keuringsartsen van het UWV?
Het bericht dat verantwoordingsorganen (VO’s) meer initiatief kunnen nemen |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: VO’s zouden meer eigen initiatief kunnen nemen»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoeveel leden van een verantwoordingsorgaan zijn verkozen via open verkiezingen en hoeveel leden zijn aangewezen door een sociale partner?
In de statuten van het pensioenfonds is vastgelegd op welke wijze de leden van het verantwoordingsorgaan worden benoemd en ontslagen. Leden van verantwoordingsorganen worden gekozen via (open) verkiezingen of worden aangewezen door een sociale partner. Dergelijke gegevens worden niet bijgehouden. Het gevraagde overzicht kan dan ook niet worden gegeven. Ook in het rapport «Functioneren van verantwoordingsorganen bij pensioenfondsen» waar het artikel naar verwijst wordt de gevraagde uitsplitsing niet gemaakt.2
Hoeveel pensioenfondsen hebben een onafhankelijke partij in een verantwoordingsorgaan, zoals de Lijst voor Onafhankelijk Pensioentoezicht (LvOP) bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP)? Hoe verhoudt de diversiteit van onafhankelijke partijen in verantwoordingsorganen zich tot andere leden van verantwoordingsorganen?
Het wettelijke kader en de Code Pensioenfondsen geven geen reden om bij te houden welke leden, via welke lijsten, deel uitmaken van het verantwoordingsorganen. Er is daarom geen inzicht in het aantal verantwoordingsorganen waarin een partij zitting heeft die niet is aangewezen door sociale partners. Naast de Lijst voor Onafhankelijk Pensioentoezicht (LvOP) bij het ABP zijn er wel enkele andere voorbeelden bekend: In het verantwoordingsorgaan van PMT is het Actief Deelnemersbelang Metaal & Techniek vertegenwoordigd. In het verantwoordingsorgaan van PME is de vereniging gepensioneerden PME vertegenwoordigd. Als laatste is in het verantwoordingsorgaan van PFZW de ANBO vertegenwoordigd. Voor de volledigheid merk ik op dat leden van het verantwoordingsorgaan hun taken onafhankelijk dienen uit te voeren, ongeacht de procedure hoe het verantwoordingsorgaan wordt samengesteld.
Bij hoeveel fondsen waar de leden van het verantwoordingsorgaan zijn aangewezen door een sociale partner, wordt het fonds bestuurd middels een paritair bestuursmodel? Hoe verhoudt zich dit tot de aanbeveling van de Monitoring Commissie Code Pensioenfondsen (MCPF) dat het verantwoordingsorgaan «daadkrachtig en onafhankelijk» moet optreden?
In het rapport is geen uitsplitsing gemaakt tussen verantwoordingsorganen waarvan de leden zijn aangewezen door sociale partners en verantwoordingsorganen waar de leden worden gekozen door middel van (open) verkiezingen. Leden van verantwoordingsorganen vervullen hun taken onafhankelijk van het bestuur, ongeacht de wijze waarop de verantwoordingsorganen worden samengesteld. De meeste pensioenfondsen hebben een paritair bestuursmodel (125 in 2022)3. Conform de Pensioenwet heeft het verantwoordingsorgaan een aantal wettelijke taken. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop dit is uitgevoerd. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid om aan de hand van het bestuursverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, een oordeel te geven over het handelen van het bestuur. Tevens heeft het verantwoordingsorgaan een adviesrecht ten aanzien van een aantal vastgestelde onderwerpen. Naast deze wettelijke taken kunnen er nog extra taken toegekend worden aan een verantwoordingsorgaan. Deze taken zijn opgenomen in de statuten van het pensioenfonds. Tijdens de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel worden de bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan verstevigd. Zo heeft het verantwoordingsorgaan een adviesrecht bij invaren en over het overbruggingsplan. Daarnaast heeft het verantwoordingsorgaan overlegrecht, beroepsrecht en recht van enquête. Met deze combinatie aan rechten worden verantwoordingsorganen in staat gesteld hun taak te vervullen.
Ziet u ook dat een eerste stap naar een grotere rol voor deelnemers in benoemingen van pensioenfondsbestuurders, waarvoor wordt gepleit door onderzoekers van Netspar,2 zou zijn dat er open verkiezingen voor verantwoordingsorganen worden gehouden bij alle pensioenfondsen, zodat het verantwoordingsorgaan een vertegenwoordiging is van de deelnemers?
In de brief van 9 november 2023 heb ik een plan van aanpak gedeeld betreffende het onderzoek naar de governance in het nieuwe pensioenstelsel, mede naar aanleiding van de motie Palland c.s.5, 6 Het Netspar-onderzoek naar de wenselijke governance vanaf de transitie geeft hier aanknopingspunten voor. Ik ben voornemens om dit jaar een onderzoeksopdracht over de governance na de transitie uit te zetten. In dit onderzoek zal, mede naar aanleiding van de debatten met uw Kamer, onder andere aandacht worden gevraagd voor het bevorderen van diversiteit en inclusie in pensioenfondsorganen. Ik kan daar nu niet op vooruitlopen. Er is bewust gekozen voor het onderzoeken van de wenselijke governance na de transitie zodat de sector zich de komende periode kan focussen op het vormgeven van de transitie zelf en niet geconfronteerd wordt met veranderende of aanvullende governance-eisen.
Hoe ziet een piramide van de leeftijden van deelnemers bij Nederlandse pensioenfondsen eruit?3 Hoe verhoudt die zich tot een piramide van leeftijden van pensioenfondsbestuurders en een piramide van leeftijden van leden van verantwoordingsorganen?
Ik verwacht dat een piramide van de leeftijden van deelnemers bij Nederlandse pensioenfondsen min of meer gelijkvormig zal zijn aan de bevolkingspiramide van de beroepsbevolking. Een overzicht van de leeftijdsverdeling van leden van verantwoordingsorganen is niet beschikbaar. Daarbij kan wel worden aangeven dat uit het rapport «Functioneren van verantwoordingsorganen bij pensioenfondsen» blijkt dat vooral hoogopgeleide mannen van middelbare leeftijd voorzitter, secretaris en bestuurder zijn van een pensioenfonds.8
Wat doen pensioenfondsen en verantwoordingsorganen om de diversiteit van het verantwoordingsorgaan te vergroten? Maakt u zich naast de «geloofwaardige samenstelling» waar het artikel over spreekt, ook zorgen over de continuïteit van verantwoordingsorganen?
Diversiteit in de samenstelling van pensioenfondsbesturen vind ik belangrijk. Diversiteit in de samenstelling van het pensioenfondsbestuur komt immers de kwaliteit van de besluitvorming ten goede. Ook voor de sector is diversiteit een belangrijk onderwerp. De Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie hebben in november 2023 de nieuwe Code Pensioenfondsen gepubliceerd, die vanaf 1 januari 2024 in werking is getreden. De Code is een instrument van en voor de sector om goed pensioenfondsbestuur te waarborgen. Tevens maakt de code bestuurders, intern toezichthouders, medebeleidsbepalers en belanghebbenden in de verantwoordingsfunctie bewust van hun verantwoordelijkheden. De Pensioenfederatie biedt de nodige ondersteuning bijvoorbeeld in de vorm van het via de website beschikbaar stellen van handreikingen («Servicedocumenten»), waar de algemene uitgangspunten voor verantwoordingsorganen zijn opgenomen. Dergelijke inspanningen dragen bij aan de continuïteit van verantwoordingsorganen.
De Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie hebben daarnaast geconstateerd dat er aanvullende inspanningen nodig zijn om diversiteit te verbeteren in de sector. Om de sector hierbij de ondersteunen, wordt dit voorjaar een Taskforce Diversiteit & Inclusie ingesteld. Deze taskforce heeft als taak om de dialoog over diversiteit en inclusie aan te gaan en de sector te ondersteunen in het bereiken van de doelstellingen op het terrein van diversiteit en inclusie.
Welke acties kunnen er genomen worden als de diversiteit van pensioenfondsbesturen, na de herziening van de Code Pensioenfondsen, ook volgend jaar niet verbetert?
Onlangs is de herziene Code Pensioenfondsen gepubliceerd, met een duidelijke norm om diversiteit in de pensioensector te verbeteren. Om dit doel te behalen wordt door de Pensioenfederatie samen met de Stichting van Arbeid de Taskforce Diversiteit & Inclusie ingesteld, die in de Code Pensioenfondsen is verankerd. Deze taskforce heeft zoals gezegd tot doel om de dialoog over diversiteit en inclusie aan te gaan en de sector te ondersteunen in het bereiken van de doelstellingen op het terrein van diversiteit en inclusie. De voortgang om deze ambities te realiseren zal ik nauw volgen. Op eventuele vervolgacties kan ik nog niet vooruit lopen.
Welke belemmeringen ervaren jongeren en vrouwen om zitting te nemen in een verantwoordingsorgaan? Hoe worden deze belemmeringen gemitigeerd?
De belemmeringen die jongeren en vrouwen ervaren om zitting te nemen in verantwoordingsorganen zijn in algemene zin vergelijkbaar met de belemmeringen die jongeren ervaren om zitting te nemen in pensioenfondsbesturen. Zoals ik in de brief «Diversiteit pensioenfondsbesturen» heb aangeven, is het lastig om jongeren te interesseren voor een dergelijke functie gezien de combinatie werk-privé.9 Daarnaast hebben zij vaak weinig interesse in het onderwerp pensioen en is een nevenfunctie als lid van een verantwoordingsorgaan vaak een onbekende stap. Het blijft een uitdaging voor verantwoordingsorganen om diverse kandidaten te vinden. De taskforce gaat verder met de sector in gesprek om diversiteit en inclusie te bevorderen, zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven staat.
Hoe kunnen verantwoordingsorganen met elkaar in contact komen om kennis uit te wisselen, wat aansluit bij de aanbeveling om te zorgen voor voldoende inhoudelijke ondersteuning?
Het is belangrijk dat verantwoordingsorganen worden ondersteund in het uitvoeren van hun taak. Zo is er al geruime tijd een Klankbordgroep Verantwoordingsorganen, gefaciliteerd door de Pensioenfederatie. Dit is het platform voor verantwoordingsorganen om onderling ervaringen en kennis te delen. De klankbordgroep komt op periodieke basis bij elkaar. Tevens worden er een aantal keer per jaar bijeenkomsten georganiseerd, waarin dieper op specifieke onderwerpen wordt ingegaan.
Welke verantwoordingsorganen zijn gevraagd om advies uit te brengen over het beleggingsbeleid van het pensioenfonds?
Het verantwoordingsorgaan heeft op grond van de PW (art. 115a, lid 2) de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie over het door het bestuur uitgevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit betekent dat het verantwoordingsorgaan een oordeel kan geven over het beleid van het fonds, waaronder het beleggingsbeleid. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, opgenomen in het bestuursverslag van het pensioenfonds. Alle verantwoordingsorganen hebben deze bevoegdheid tot het geven van een oordeel.
Wat kunnen deelnemers die het niet eens zijn met het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds doen, anders dan demonstreren voor de deur of boze brieven sturen? Bent u het eens dat goede vertegenwoordiging in een verantwoordingsorgaan dat proactief aan de slag gaat met problemen van deelnemers, bijvoorbeeld rond het beleggingsbeleid, een bijdrage kan leveren om het vertrouwen in het pensioenstelsel verder te vergroten?
Het is belangrijk dat pensioenfondsbesturen rekening houden met hun deelnemers bij het vormgeven van het beleggingsbeleid. Pensioenfondsbesturen maken een evenwichtige belangenafweging als het aankomt op het uit te voeren beleggingsbeleid. Pensioenfondsen houden hierbij rekening met hun volledige deelnemersbestand. Deelnemers hebben inspraak in het collectieve beleggingsbeleid van pensioenfondsen. Bij een paritair bestuursmodel worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur. Daarnaast bestaat het verantwoordingsorgaan uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en de gepensioneerden. Via deze vertegenwoordiging wordt de inspraak van deelnemers vormgegeven. In uw Kamer ligt momenteel het initiatiefwetsvoorstel Wet Eigen Strategie Pensioenfonds met als doel om in aanvulling hierop te regelen dat het verantwoordingsorgaan en het belanghebbendenorgaan bij pensioenfondsen een adviesrecht op het uitsluitingenbeleid van het pensioenfonds en op het maatschappelijk verantwoord beleggingsbeleid krijgen.
Deelt u de analyse dat advies mogen geven over het beleggingsbeleid van het pensioenfonds, een positie in een verantwoordingsorgaan aantrekkelijker kan maken voor (jongere) werknemers?
Hoewel het verantwoordingsorgaan geen expliciet adviesrecht heeft ten aanzien van het beleggingsbeleid kan het wel een oordeel geven over dit beleid. Het verantwoordingsorgaan heeft op grond van de Pensioenwet immers de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur en over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten. In hoeverre dit bijdraagt aan het aantrekkelijker maken van een positie in het verantwoordingsorgaan voor (jongere) werknemers kan ik niet inschatten.
Kunt u deze vragen uiterlijk twee weken voor het commissiedebat Pensioenonderwerpen beantwoorden?
Ja, dat kan ik.
De inlichtingenplicht in de bijstand |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «gemeente trekt bijstand in van vrouw omdat ze «te weinig boodschappen» doet, rechter grijpt in»?1
Ja
Hoe beoordeelt u de situatie waar een uitkeringsgerechtigde 10.000 euro moet terugbetalen en een boete krijgt opgelegd van ruim 1.200 euro omdat zij naar het oordeel van haar gemeente niet voldoende kan aantonen hoe zij haar levensmiddelen heeft betaald?
Bovengenoemde bedragen zijn, zeker voor een bijstandsgerechtigde, zeer hoge bedragen. Het is dan ook belangrijk dat het opleggen van een vordering en boete niet lichtvaardig gebeurt. Het is van belang dat er door gemeenten zorgvuldig wordt gehandeld en mensen de kans krijgen hun situatie uit te leggen. De gemeente heeft de plicht zorgvuldig en deugdelijk onderzoek te doen. Dit wordt ook door de betreffende gemeente onderstreept.2 Daarbij past dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Het juridisch kader schrijft voor dat als er uiteindelijk wordt vastgesteld dat er te veel bijstand is betaald, er niet alleen een terugvordering van de te veel betaalde bijstand plaatsvindt maar in beginsel ook een boete wordt opgelegd als de betrokkene nalatig is geweest om de verandering te melden. Ik vind het belangrijk dat bij het opleggen van deze boete rekening wordt gehouden met verschillende gradaties in de mate van verwijtbaarheid en persoonlijke omstandigheden. Daar is ook voldoende ruimte voor. De gemeente kan in een aantal situaties ook volstaan met een waarschuwing. Bij het ontbreken van verwijtbaarheid wordt uiteraard geen boete opgelegd.
Deelt u de visie dat dit artikel het belang van de menselijke maat in de bijstand onderstreept?
Deze visie deel ik. Het gevoel overheerst dan dat de overheid vooral op de regels let en weinig oog heeft voor de menselijke maat of de complexe problemen waar mensen in de bijstand mee kampen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven vind ik het belangrijk dat het opleggen van vorderingen en boetes niet lichtvaardig gebeurt. In spoor 3 van het Programma Participatiewet in Balans wordt daarom gewerkt aan het versterken van de vakkundigheid bij professionals uit verschillende lagen bij gemeenten. Met als doel dat zij de ruimte ervaren om naast de bijstandsgerechtigde te gaan staan en meer de ruimte te benutten die de wet hen daarbij biedt.3
Deelt u de opvatting dat de inlichtingenplicht op dit moment tot onwenselijke situaties leidt waarin onnodig hard wordt opgetreden wanneer informatie bijvoorbeeld onvolledig is?
Voor zover gemeenten zelf niet beschikken over actuele en relevante informatie, moet die van betrokkene zelf komen. Het niet tijdig melden van inkomsten die over langere periode zijn ontvangen kan leiden tot hoge terugvorderingen en boetes. Dit kan grote gevolgen hebben voor de betrokkene. Het is daarom van belang dat gemeenten zorgvuldig handelen en goed onderzoek doen. Daarbij is het wel noodzakelijk dat voor mensen duidelijk is welke informatie van hen verwacht wordt. Het is aan de gemeente om hier actief en transparant over te communiceren.
Hoe beziet u de inlichtingenplicht in het licht van uw missie om de hardheden in de sociale zekerheid aan te pakken?
Met het programma Participatiewet in Balans wordt in de komende jaren de Participatiewet herzien om hardheden uit deze wet te halen. Deze nieuwe wet zal beter te begrijpen moeten zijn, eenvoudiger en moet passende ondersteuning met heldere rechten en plichten bieden. Een aantal uitgangspunten van de huidige wet, waaronder bijvoorbeeld de inlichtingenplicht, blijft echter onverminderd van kracht. De basis van de Participatiewet en ons sociale stelsel is solidariteit met elkaar en het is belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak blijft bestaan. Dit vergt een goede balans tussen rechten en plichten.
De inlichtingenplicht heeft als doel om de gemeente te laten beschikken over de informatie die nodig is om de rechtmatigheid van de uitkering te kunnen controleren. De betrokkene heeft daarbij de meest actuele en relevante informatie in handen: de betrokkene weet zelf het beste of sprake is van inkomsten naast de uitkering en hoe hoog die inkomsten zijn. In het kader van preventie is daarbij van belang dat gemeenten duidelijke en goede informatie verstrekken over de verplichtingen. De gemeente moet, bij toekenning van een aanvraag, zorgen dat mensen op hun rechten en plichten in de uitkering worden gewezen. Ik vind het daarbij belangrijk dat gemeenten zich inspannen om de plichten toe te lichten, zodat mensen kunnen begrijpen wat van hen verlangd wordt. Hierdoor kunnen onnodige fouten voorkomen worden.
Bent u van mening dat het wenselijk zou zijn om burgers wanneer een aanvraag of formulier onverhoopt onvolledig of incorrect is niet direct een terugvordering of boete op te leggen op grond van de inlichtingenplicht, maar hen in plaats daarvan uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek waarbij de menselijke maat leidend is?
Ik ben het ermee eens dat een constatering van een onjuistheid of onvolledigheid niet direct moet leiden tot een terugvordering of boete. Op het moment dat een onrechtmatigheid geconstateerd of vermoed wordt, dient een gemeente aanvullend onderzoek te doen, waarbij zorgvuldigheid voorop staat. Onderdeel daarvan is dat een betrokkene de gelegenheid wordt geboden om diens zienswijze kenbaar te maken. De gemeente betrekt dit vervolgens in de besluitvorming.
Hoe kijkt u naar de mogelijkheid om de inlichtingenplicht om te zetten in een inlichtingenverzoek, waarbij de benodigde formulieren zoveel mogelijk met behulp van reeds bekende gegevens door gemeenten worden ingevuld en waarbij bij ontbrekende gegevens geen stukken worden opgevraagd, maar de burger wordt uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek om de aanvraag of het verzoek af te ronden?
In algemene zin ben ik er voorstander van om waar dat mogelijk is reeds bekende gegevens opnieuw te gebruiken. Deze gegevens moeten echter wel gecontroleerd worden op juistheid en volledigheid. Een dilemma dat hierbij speelt is dat actuele gegevens niet breed voorhanden zijn, terwijl een betrokkene zelf wel steeds beschikt over de gegevens van diens situatie. Ik vind het ongewenst dat er een hoger risico op terugvordering zou ontstaan omdat herbruikbare gegevenssets niet actueel zijn.
De mogelijkheid die u noemt ziet op de aanvraag van de bijstand. In het wetsvoorstel Participatiewet in Balans zijn enkele maatregelen opgenomen waardoor er, meer dan nu het geval is, gebruik gemaakt kan worden van reeds bekende gegevens bij de gemeente. Zo is de verkorte aanvraagprocedure opgenomen in het wetsvoorstel. Hiermee kunnen gemeenten een verkorte aanvraagprocedure inrichten en toepassen als mensen binnen 12 maanden na uitstroom uit de bijstand opnieuw een bijstandsuitkering aanvragen. Bij een verkorte aanvraagprocedure kan de gemeente gebruik maken van de gegevens die bekend zijn uit de eerdere bijstandsperiode als hierin geen wijzigingen zijn opgetreden. De gemeente verifieert de gegevens in de beschikbare administraties en zo nodig bij de aanvrager of de gegevens actueel en bruikbaar zijn.
Ook is de maatregel (automatisch) verrekenen van inkomsten uit arbeid op basis van de gegevens uit de Polisadministratie opgenomen. Door de mogelijkheid dat inkomen van de bijstandsgerechtigde (automatisch) kan worden verrekend op basis van gegevens uit de Polisadministratie, hoeven die gegevens niet meer actief door de bijstandsgerechtigde te worden aangeleverd. Daarom zal, naast dit wetsvoorstel, de Regeling uitzondering inlichtingenplicht worden aangepast zodat deze gegevens worden uitgezonderd van de actieve inlichtingenplicht.
De Openbaarmaking van interne adviezen aan bewindspersoon rond invaren in het kader van de Wet toekomst pensioenen |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de landsadvocaat in 2011 heeft aangegeven dat er vier «toetsen» moeten worden doorlopen bij invaren om te beoordelen of zo’n inbreuk in de eigendomsrechten in de zin van het EVRM in juridische zin houdbaar is?1
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat.
Aangezien het betreffende advies niet openbaar gemaakt zal worden, kan deze vraag uitsluitend aan de hand van de openbaar gemaakte nota worden beantwoord. In de nota staat dat er vier toetsen zijn doorlopen.
Het eigendomsrecht op pensioen is evenwel niet absoluut. Bovendien hebben Staten een ruime beleidsvrijheid om maatregelen voor te stellen waarbij sprake is van inmenging in het eigendomsrecht.
Of sprake is van een toegestane inmenging in het eigendomsrecht als genoemd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: artikel 1 EP EVRM) wordt conform jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) aan de hand van de volgende criteria beoordeeld:
De toepassing van artikel 1 EP EVRM bij het invaren naar de premieovereenkomsten zoals thans opgenomen in de Pensioenwet is conform deze criteria uitgebreid getoetst en beschreven in paragraaf 10.2.5 van de memorie van toelichting bij de wet toekomst pensioenen en bovendien uitgebreid besproken tijdens de behandeling in de beide Kamers.
Kunt u in lijn met «toets 1» van de landsadvocaat onderbouwen dat invaren in de Wet toekomst pensioenen (Wtp) van algemeen belang is?
De vraag naar het algemeen belang en de noodzaak van het invaren lijken terug te voeren op het tweede criterium van het EVRM. Er is gekeken of met het invaren een legitiem doel in het algemeen belang wordt nagestreefd.
In de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen is daarover opgenomen2:
(..)
b. Met de regulering of inmenging moet een legitiem doel worden nagestreefd in het kader van het publieke belang. Dit hangt veelal samen met het sociale en economisch beleid van een lidstaat, waardoor individuele lidstaten hierin veel beleidsvrijheid hebben.
(..)
Ten tweede moet de wet een legitiem doel in het kader van het algemeen belang nastreven.
In 2019 heeft de SER de wens uitgesproken om bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten en nieuwe pensioenopbouw in één pensioenfonds bij elkaar te kunnen houden. Sociale partners en de regering steunen deze wens en deze wens heeft zijn weerslag gekregen in de Hoofdlijnennotitie. Collectief invaren zorgt ervoor dat de beoogde verbeteringen in het pensioenstelsel binnen een afzienbare termijn kunnen worden bereikt. Indien er niet wordt ingevaren, worden de beoogde doelen pas na vele decennia gerealiseerd. Bovendien ontstaat zonder collectief invaren een cesuur tussen nieuwe pensioenopbouw en reeds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Dit kan de risicodeling tussen generaties binnen een pensioenfonds doorbreken. Dat wordt niet in het belang van de deelnemer geacht. Verder compliceert een onderscheid (splitsing) tussen toekomstige pensioenopbouw en bestaande pensioenaanspraken en pensioenrechten de uitvoering van en communicatie over de pensioenregeling. Het algemeen belang van een houdbaar, toekomstbestendig en uitvoerbaar pensioenstelsel is ermee gediend als wordt ingevaren. Bovendien acht de regering het in het belang van de deelnemer om niet achter te blijven in een pensioenfonds als daar geen pensioenpremies meer worden ontvangen en hierdoor defensiever zal worden belegd. De kans op een verhoging neemt hierdoor af. Het schokabsorberend vermogen van het pensioenfonds zal op termijn fors minder zijn. Zonder aanvullende maatregelen kan het zelfs nadelig zijn voor een groep belanghebbenden om niet in te varen.
Kunt u in lijn met «toets 2» van de landsadvocaat aangeven in hoeverre er noodzaak is voor invaren in de Wtp?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in lijn met «toets 3» van de landsadvocaat aangeven in hoeverre er reële alternatieven voor invaren in de Wtp zijn?
Kunt u in lijn met «toets 4» van de landsadvocaat aangeven hoe de effecten van invaren in de Wtp in ogenschouw zijn genomen?
Kunt u bij de beantwoording van bovenstaande vragen (2 t/m 5) het antwoord volledig opschrijven, zodat het antwoord zelfstandig leesbaar is?
Voor zover mogelijk heb ik de vragen apart beantwoord, waar de beantwoording zich leende voor gezamenlijke beantwoording heb ik de vragen gezamenlijk beantwoord.
Indien invaren volgens u in lijn met de vier "toetsen" van de landsadvocaat van algemeen belang kan zijn, er noodzaak voor invaren kan zijn en er volgens u geen reële alternatieven zijn, kunt u dan aangeven waarom invaren in geval van pensioenregelingen bij verzekeraars niet voorzien is met de invoering van de Wtp?
Met het invaren is het mogelijk om de doelen van de Wet toekomst pensioenen te behalen. Dankzij het invaren blijven bestaande en toekomstige pensioenen samen in een collectief pensioenfonds. Hierdoor is het voor het gehele pensioen van deelnemers en gepensioneerden mogelijk om eerder perspectief te genereren op een koopkrachtig pensioen.
De reden dat het standaardpad invaren niet geldt voor verzekeraars is toegelicht in de memorie van toelichting5:
Het overgangsregime geldt niet voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen. Voor hen blijft de bestaande wettelijke mogelijkheid van een interne of externe collectieve waardeoverdracht ongewijzigd bestaan. Daarvoor zijn meerdere redenen te geven. Zo geldt voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen geen eis van één financieel geheel en is risicodeling tussen deelnemers onderling geen belangrijk aspect van de bij deze pensioenuitvoerders ondergebrachte pensioenregelingen. Ook gelden er bij pensioenfondsen medezeggenschapsvereisten die ontbreken bij verzekeraars en premiepensioeninstellingen. Verschillende organen van het pensioenfonds krijgen in het overgangsregime een expliciete rol en taak bij de beoordeling van de evenwichtige belangenafweging. Verzekeraars en premiepensioeninstellingen hebben geen medezeggenschapsorganen waardoor belanghebbenden invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming.
Kunt u bevestigen dat er ook een memo was van een «ingroeivariant», waarbij invaren niet nodig is en wel langzaam wordt toebewogen naar een stelsel op basis van persoonlijke pensioenvermogens?2
Het memo waar u naar verwijst is memo 16, uitwerking memo ingroeivariant naar persoonlijker stelsel (zonder invaren). Dit memorandum is onderdeel van de documenten die ik op 8 december 2023 openbaar heb gemaakt.
Graag licht ik de achtergrond toe. In de zomer van 2018 is dit memorandum opgesteld. Het memorandum is onderdeel van vele memoranda die zijn opgesteld om een goed beeld te krijgen van mogelijkheden, onmogelijkheden en alternatieven om te komen tot een akkoord over de hervorming van het pensioenstelsel. Dit memorandum verkent een ingroeivariant die onderdeel van de wetgeving zou kunnen worden als er geen akkoord met sociale partners kon worden bereikt. In dat geval zou een ingroeivariant wellicht namens de regering kunnen worden voorgesteld. Ook de Kamer wordt geïnformeerd over de ingroeivariant waarbij de bewindspersoon overigens opmerkt dat «Veel liever had ik gezien dat ik dit had kunnen doen op basis van een akkoord met sociale partners, mede op basis van een advies van de Sociaal-Economische Raad (SER). Nu dat akkoord er vooralsnog niet is, wil ik ervoor zorgen dat het proces van vernieuwing van het pensioenstelsel doorgaat.»7
In de brief wordt aangegeven dat nader onderzoek wordt gedaan naar een waarderingskader voor het invaren en ook dat onderzocht zal worden of een meer geleidelijke route om pensioenopbouw samen te voegen, mogelijk is.
Uiteindelijk is met sociale partners in juni 2019 het Pensioenakkoord gesloten. Het kabinet geeft vervolgens in een Kamerbrief aan dat het de voorkeur van de SER om bestaande en toekomstige pensioenopbouw bij elkaar te houden, ondersteunt. Maar ook de mogelijkheid te onderzoeken dat de bestaande opbouw en de nieuwe opbouw geleidelijk worden samengevoegd.8
Na het Pensioenakkoord wordt nog verder onderhandeld over de uitwerking van het Pensioenakkoord. De ingroeivariant is uiteindelijk niet in de Hoofdlijnennotitie uitwerking Pensioenakkoord opgenomen omdat het niet of in onvoldoende mate bijdraagt aan het behalen van de gestelde doelen die ten grondslag liggen aan het Pensioenakkoord.9 De Hoofdlijnennotitie bevat de uitkomsten van deze verdere onderhandelingen en vormt de basis voor de Wet toekomst pensioenen. De variant waar wel voor gekozen is, het invaren, is met de Wet toekomst pensioenen uitgebreid getoetst, onderwerp van het debat geweest en aangenomen door de Tweede en Eerste Kamer.
Met het invaren is het mogelijk om de doelen van de Wet toekomst pensioenen te behalen (en daarmee de doelen die al eerder overeengekomen waren in het Pensioenakkoord en de Hoofdlijnennotitie). Dankzij het invaren blijven bestaande en toekomstige pensioenen samen in een collectief pensioenfonds. Hierdoor is het voor het gehele pensioen van deelnemers en gepensioneerden mogelijk om eerder perspectief te genereren op een koopkrachtig pensioen. Bij het opsplitsen van bestaande opbouw en nieuwe opbouw is dit alleen mogelijk voor het relatief beperkte deel van nieuwe opbouw.
Daarnaast is het dankzij invaren mogelijk de intergenerationele risicodeling en solidariteit te borgen. Gedurende de transitie is dit bijvoorbeeld in het bijzonder relevant voor de compensatie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek. Als er gekozen zou worden voor ingroeien, is het de vragen in hoeverre adequate (en kostenneutrale) compensatie mogelijk is. Ook geldt dat invaren het voordeel biedt van een efficiëntere uitvoering doordat er geen sprake is van meerdere pensioensystemen binnen het pensioenfonds. Hierdoor wordt de pensioencommunicatie eenvoudiger en begrijpelijker voor deelnemers en gepensioneerden. Met ingroeien zou er voor een lange periode sprake zijn van twee pensioenstelsels binnen het pensioenfonds, wat de uitvoering voor een lange periode compliceert. Tot, zoals eerder aangegeven, wordt met een ingroeivariant ook de solidariteit tussen deelnemers, waaronder het gezamenlijk delen van risico’s, substantieel beperkt. De praktische uitvoerbaarheid van de solidaire premieregeling zou daarmee ook worden belemmerd.
Kunt u bevestigen dat deze ingroeivariant volgens de notitie «een sierlijk alternatief» zou kunnen zijn voor invaren, waarbij ook is aangegeven dat «Een bijkomend voordeel is dat hierdoor de complexe operatie van invaren wordt omzeild»?
In het memo is dat inderdaad opgeschreven. Ik verwijs voor de toelichting op het verdere verloop van het onderzoek naar de ingroeivariant naar het antwoord op vraag 8.
Kunt u bevestigen dat in de toelichting bij de ingroeivariant is aangegeven dat er bij de ingroeivariant niet tot in lengte van jaren twee losstaande contracten naast elkaar bestaan, omdat de nieuwe opbouw voor pensioendatum weer instroomt bij de opgebouwde rechten?
In het memo is dit inderdaad opgeschreven. Tegelijkertijd geldt wel dat er bij ingroeien voor een aanzienlijk lange periode sprake kan zijn van twee losstaande contracten die naast elkaar bestaan. Een deelnemer van 30 jaar oud zal tot aan de pensioenleeftijd te maken krijgen met bestaande pensioenopbouw in uitkeringsaanspraken en nieuwe pensioenopbouw in vermogen, dat zijn tientallen jaren.
Kunt u bevestigen dat bij zo een ingroeivariant dus feitelijk ook geen «gesloten» fonds (van niet ingevaren rechten) ontstaat?
In hoeverre dat het geval is hangt af van hoe de variant wordt vormgegeven en welke argumenten daarvoor aangedragen worden. Het is voorstelbaar dat gekozen zou worden voor afgescheiden vermogens voor oude opbouw en nieuwe opbouw. In het ftk gedeelte van het pensioenfonds gelden immers andere regels.
Er ontstaat dan binnen het pensioenfonds een afgescheiden gesloten regeling waardoor de risico’s niet langer worden gedeeld met alle deelnemers.
Bij invaren worden de risico’s blijvend gedeeld tussen de deelnemers. Ik heb in mijn recente brief van 21 december 2023 nogmaals herhaald dat invaren, wanneer dit evenwichtig is voor de deelnemers, wordt gefaciliteerd zodat de nieuwe pensioenopbouw en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten zoveel mogelijk bij elkaar kunnen blijven in één pensioenregeling bij één pensioenfonds. Invaren is een essentieel onderdeel van de zogenoemde «dubbele transitie». Het betreft de combinatie van het collectief delen van de financiële effecten van de afschaffing van de doorsneesystematiek en de overstap op collectieve premierelingen met de lagere buffereisen. Door invaren kunnen de doelen van het nieuwe pensioenstelsel eerder en voor het volledige pensioenkapitaal worden behaald.
Kunt u bevestigen dat er in de toelichting bij de ingroeivariant is aangegeven dat bij niet invaren de voordelen van de dubbele transitie niet hoeven komen te vervallen doordat het voordeel van sneller indexeren van de opgebouwde aanspraken en rechten ook binnen het financiële toetsingskader (ftk) kan worden bewerkstelligd bij verlaging van de indexatiegrens van 110% naar 105%?3
In het memo is dit inderdaad opgeschreven. Tegelijkertijd geldt dat dit een ruwe uitwerking betreft waarbij niet is doorgerekend welke effecten dit met zich brengt en in hoeverre het de dubbele transitie zoals met het invaren mogelijk is daadwerkelijk kan evenaren. Een structurele verandering van het ftk brengt generatie effecten met zich mee, een verlaging van de indexatiegrens is doorgaans nadelig voor de jongere deelnemer.
Kunt u aangeven welke stukken over de Wtp de landsadvocaat heeft verkregen van de regering om tot zijn advies betreffende invaren in juni 2020 te komen?
De inhoud van deze communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Kunt u aangeven of de landsadvocaat bij het schrijven van zijn recente adviezen over de Wtp bewust op de hoogte was van de ingroeivariant als alternatief voor invaren?
Ik verwijs naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 5 waar ik uitgebreid de juridische analyse van het invaren heb toegelicht. Met een ingroeivariant zouden de doelen die met invaren bereikt kunnen worden, niet volledig worden bereikt, zonder de eerdergenoemde nadelen waaronder het doorbreken van de solidariteit en het uitvoeren van meerdere pensioenadministraties. Het is daarmee geen alternatief waar dezelfde doelen mee bereikt worden.
Kunt u bevestigen dat volgens de duiding van het advies van de landsadvocaat een absolute noodzaak zal moeten worden aangetoond met betrekking tot het invaren van de reeds opgebouwde rechten, waarbij een belangrijke vraag is of er reële alternatieven zijn, omdat er anders sprake is van een inbreuk op individueel eigendomsrecht?4
Ik verwijs naar de beantwoording van de vragen 2 tot en met 5 waar ik uitgebreid de juridische analyse van het invaren heb toegelicht. Deze analyse is tevens onderschreven door de Raad van State.
Denkt u dat, gegeven dat de Wtp ook een ingroeivariant mogelijk had kunnen maken, er bij de totstandkoming van de Wtp sprake was van een absolute noodzaak tot het mogelijk maken van invaren voor pensioenfondsen?
Met een ingroeivariant zouden de doelen die met invaren bereikt kunnen worden, niet volledig worden bereikt, zonder de eerdergenoemde nadelen waaronder het doorbreken van de solidariteit en het uitvoeren van meerdere pensioenadministraties. Het is daarmee geen alternatief waar dezelfde doelen mee bereikt worden.
Vervolgens is de afweging gemaakt, aan de hand van de eerdergenoemde criteria, of het invaren een toegestane inmenging in het eigendomsrecht kan zijn. De conclusie daarvan is uitgebreid uiteengezet in de memorie van toelichting, getoetst door de Raad van State en ook in de parlementaire behandeling uitgebreid aan de orde geweest. Beide Kamers hebben in ruime meerderheid geoordeeld dat dit een te rechtvaardigen inmenging is, waardoor de wet nu is bekrachtigd.
Kunt u aangeven waarom de regering de ingroeivariant niet in plaats van invaren heeft opgenomen in de Wtp?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8 waar ik het verdere verloop van het onderzoek naar de ingroeivariant heb geschetst.
Kunt u aangeven waarom de regering de ingroeivariant niet als alternatief voor invaren heeft opgenomen in de Wtp?
Ik verwijs naar het antwoord op de vraag 8. Aanvullend geldt dat het mogelijk maken van zowel invaren als ingroeien niet wegneemt dat de nadelen van ingroeien zich kunnen voordoen, waardoor de beoogde doelen van de Wet toekomst pensioenen op voorhand in mindere mate haalbaar worden. Uiteindelijk ontstaat dankzij een dergelijke mogelijkheid een grotere verscheidenheid aan pensioenregelingen in Nederland; een deel van de pensioenfondsen zal invaren, een ander deel zal ingroeien. Dit zal het pensioenstelsel minder begrijpelijk maken voor Nederlanders, de uitvoerbaarheid niet ten goede komen en leiden tot hogere kosten voor deelnemers. Met het standaardpad invaren is dit niet het geval en is het beter mogelijk om de doelen van de pensioenhervorming daadwerkelijk te behalen.
Vindt u het voor de deelnemers wenselijk dat de Wtp in het geval een pensioenfonds door omstandigheden niet kan invaren aanstuurt op een «gesloten» fonds van bestaande rechten, terwijl er ook een ingroei-alternatief mogelijk gemaakt had kunnen worden?
De Pensioenwet gaat ervan uit dat pensioenfondsen invaren, het standaardpad invaren. Het standaardpad invaren geldt voor alle pensioenfondsen. Per pensioenregeling en per pensioenfonds dient evenwel beoordeeld te worden of invaren bijdraagt aan, kortgezegd, een evenwichtige transitie. Er kan geoordeeld worden dat invaren, kortgezegd, niet bijdraagt aan een evenwichtige transitie en dat daarom afgezien wordt van het invaren. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarbij de werkgever een bijstortingsgarantie heeft afgegeven ten aanzien van de oude pensioenregeling. Dat het pensioenfonds dan mogelijk als gesloten pensioenfonds verder gaat, is een onderdeel van de afweging om af te zien van het invaren.
Kunt u bevestigen dat in de toegestuurde notities is gewezen op de ambtelijke conclusie dat het mogelijk en wenselijk is om na stelselwijziging alleen nog een fiscaal premiemaximum te gebruiken, ofwel enkel te begrenzen op premie?5
Ja.
Kunt u aangeven waarom er met de komst van de Wtp besloten is om in het geval van niet invaren van bestaande rechten, toch nog de fiscale maxima op toeslagen (indexaties) op bestaande rechten te handhaven?
Het fiscale kader van voor de Wtp kende een begrenzing op de hoogte van de uitkering en niet een begrenzing op de hoogte van de premie. Als er geen begrenzing is op de hoogte van de toeslag (indexatie) kan voor elke willekeurige toeslag een premie worden ingelegd. Er zou dan een fiscaal onbegrensd pensioen gefaciliteerd worden. De Wtp biedt overgangsrecht voor toeslagverlening. Als een voor de Wtp bestaande pensioenregeling niet wordt aangepast aan de Wtp (niet wordt ingevaren) dan dient uiterlijk per einddatum van de transitieperiode de opbouw in de pensioenregeling te zijn beëindigd. Wel mag een eventuele toeslagverlening nog worden gecontinueerd vanaf die datum. Hiervoor is het fiscaal gezien ook toegestaan dat er nog (werkgevers)bijdragen worden ingelegd in de pensioenregeling, bijvoorbeeld vanwege bijstortverplichtingen. Daarom blijft het van belang dat de fiscale begrenzing op de indexatie blijft gelden. Anders ontstaat de mogelijkheid van een fiscaal onbegrensd pensioen met potentieel negatieve budgettaire consequenties.
Kunt u bevestigen dat in de toegestuurde notities staat dat door «het aantrekkelijker maken van het ftk contract door snellere indexatie mogelijk te maken de overstap naar een nieuw contract wat minder aanlokkelijk zal zijn»?6
Een verdere versoepeling van het ftk leidt tot generatie effecten. In het kort komt het erop neer dat de pensioenverwachtingen van de huidige pensioengerechtigden toenemen, maar die voor de jongere actieven afnemen.
Ook geldt dat een versoepeling van het ftk geen structurele oplossingen biedt voor bijvoorbeeld het renterisico wat nu collectief door jong en oud gedragen wordt. Ook blijft gelden dat de buffers in het ftk ongericht zijn, terwijl die in het nieuwe pensioenstelsel beter ingezet kunnen worden.
Om deze redenen is het onverstandig om het ftk structureel te versoepelen. De pensioenverwachtingen voor pensioengerechtigden toe laten nemen en die van jongeren riskanter te maken terwijl hen een vaste uitkering wordt beloofd, biedt geen structurele oplossing voor de problemen van het pensioenstelsel. Het nieuwe pensioenstelsel biedt daarentegen de mogelijkheid voor een structurele oplossing die evenwichtig is voor alle generaties.
Kunt u aangeven of er in de Wtp bewust voor gekozen is om de toeslagregels voor bestaande rechten die in het ftk blijven streng te houden en wat de rationale daarachter was?
Het financieel toetsingskader (ftk) is ontworpen op de uitkeringsovereenkomst en de bijbehorende pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het financieel toetsingskader zoals dat de afgelopen jaren heeft gegolden blijft in stand na de pensioentransitie. Zolang er nog ftk pensioenrechten en pensioenaanspraken blijven staan geldt logischerwijs dat hetzelfde kader blijft gelden.
Pensioenfondsen die voornemens zijn in te varen, mogen gebruik maken van het transitie-ftk. Daarbij is het ftk aangepast, zodat pensioenfondsen kunnen anticiperen op de regels van het nieuwe stelsel, zoals soepelere indexatieregels. Het transitie-ftk geldt niet voor pensioenfondsen die niet willen invaren.
Bent u bereid de toeslagregels en fiscale maxima op toeslagen voor rechten die achterblijven in het ftk alsnog te versoepelen, en zo niet, waarom niet?
Nee, daar is met de Wet toekomst pensioenen bewust niet voor gekozen omdat dit belangrijke nadelen kent, zoals ook uiteengezet in de beantwoording van voorgaande vragen.
Kunt u bevestigen dat er een memo is waarin staat dat De Nederlandsche Bank (DNB) heeft aangegeven dat de buffer van pensioenfondsen onder artikel 129 Pensioenwet ten goede moet komen aan de op het moment van de transitie bestaande pensioenaanspraken en -rechten en dus niet gebruikt kan worden voor toekomstige aanspraken en rechten?7
Ja, dat staat in het memo waarnaar u refereert. Overigens is in de Wet toekomst pensioenen artikel 129 Pensioenwet aangepast, waardoor de voormalige regels voor een premiekorting op de kostendekkende premie niet meer gelden.
Kunt u bevestigen dat er in de nu gepubliceerde memo’s in de periode 2018 tot en met 2020 door de ambtenaren en de pensioensector nog steeds twijfel wordt uitgesproken of invaren wel wenselijk is en niet een te groot risico is en de vrees bestaat dat invaren kan worden aangemerkt als «inbreuk op een eigendomsrecht in de zin van het Europees recht»?8
In de betreffende periode, maar eigenlijk al vanaf 2011, is sprake van een verdere ontwikkeling van het invaren in relatie tot het eigendomsrecht. Er worden steeds meer uitspraken door rechters gedaan en er verschijnen steeds meer artikelen in de juridische literatuur. Dat draagt bij aan een beter begrip over de kaders van het (reguleren van het) eigendomsrecht op pensioen. Vervolgens is in 2020 een externe juridische toetsing gedaan op het invaren door de landsadvocaat. Dit heeft geleid tot het opnemen van het invaren in de huidige vorm in de wetgeving waarbij de besluitvorming over het invaren op decentraal niveau wordt genomen. Gelet op de externe advisering en de toetsing door de Raad van State kan niet gesteld worden dat er sprake is van een te groot risico. In algemene zin geldt evenwel dat risico’s nooit volledig uit te sluiten zijn. Daar ben ik van bewust en dat heb ik ook herhaaldelijk aangegeven tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen.
Kunt u bevestigen dat in de Nota recente uitspraken Allianz en AFM/invaren van 30 januari 2020 is aangegeven dat het helemaal schrappen van individueel bezwaarrecht juridisch lastig zal zijn omdat dit kan kwalificeren als een inbreuk op eigendomsrecht die moeilijk te rechtvaardigen is, omdat de deelnemer dan geen zeggenschap meer heeft over zijn opgebouwde aanspraken- en rechten en dat het daarnaast lastig zal zijn om individueel bezwaarrecht, dat al lang in de pensioenwet verankerd is, te wijzigen of te schrappen?9
Met de nota wordt de bewindspersoon geïnformeerd over twee rechterlijke uitspraken. Door de opstellers is aangegeven dat de uitspraken geen nieuwe gevolgen hebben voor het invaren. Het is immers al bekend dat het eigendomsrecht hierbij aan de orde is. Ten overvloede, het betreffende memo dateert van 30 januari 2020. Ook na die datum stond het denken over de vormgeving van het invaren in relatie tot het eigendomsrecht uiteraard niet stil. Zoals in de eerdere beantwoording aangegeven is de analyse van de regering over de gekozen vorm van invaren zonder een individueel bezwaarrecht onderschreven door de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat er een memo is over het juridisch kader en de houdbaarheid van de verplichtstelling waarbij genoemd wordt dat het Europese Hof vindt dat vijf solidariteitskenmerken met name van belang zijn, waaronder de indexatie van de pensioenen voor het behoud van hun waardevastheid?10
In het betreffende memo 9 met onderwerp «nieuw pensioencontract en houdbaarheid verplichtstelling» is het kader voor de (Europeesrechtelijke) houdbaarheid van de verplichtstelling beschreven. Dit in het Pensioenakkoord 2019 afgesproken was dat de verplichte deelname in bedrijfstakpensioenfondsen, via het instrument van de verplichtstelling, in stand zou blijven.
Doel van het memo is dan ook om het juridische kader te analyseren en daarop te anticiperen met betrekking tot de ontwikkeling van de nieuwe pensioenovereenkomsten. Een analyse van de Europese rechtspraak leidde tot de opsomming van de vijf solidariteitskenmerken waar het Hof blijkens de jurisprudentie met name belang aan hecht. Daarmee is overigens niet gezegd dat dit de enige relevante aspecten voor de houdbaarheid van de verplichtstelling is.
Vanwege het belang om de verplichtstelling in stand te houden is, voorafgaande aan de verdere uitwerking van het Pensioenakkoord, juridisch advies gevraagd aan prof. Lutjens, hoogleraar pensioenrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dit advies, van januari 2020, was noodzakelijk voor de regering om het Pensioenakkoord verder te kunnen uitwerken in de hoofdlijnennotitie en vervolgens wetgeving. Het advies is in juni 2020 naar de beide Kamers gestuurd.18
Ten overvloede merk ik nog op dat de instandhouding van de verplichtstelling een zeer belangrijke randvoorwaarde is bij de Wet toekomst pensioenen en het Pensioenakkoord. Aanvullend daarop is de verplichtstelling een belangrijk instrument om het bij wet (artikel XIIIB Wet toekomst pensioenen) vastgelegde doel om het aantal werknemers zonder pensioen te halveren per 2028, te behalen.
In hoeverre denkt u, gezien de discussies over de Wtp in de Tweede en Eerste Kamer en de recent bekend gemaakte transitieplannen, dat er bij pensioenfondsen in de praktijk aan deze voorwaarde van indexatie van pensioenen voor het behoud van hun waardevastheid gaat worden voldaan in de uitkeringsfase in de solidaire en flexibele regeling?
In het oude pensioenstelsel is gebleken dat er zeer beperkt sprake is van waardevaste pensioenen. In de afgelopen 15 jaar is er tot aan 2022 zeer beperkt sprake geweest van indexaties. Hiermee is aangetoond dat het ftk beperkte waardevaste pensioenen kan garanderen. Met het nieuwe pensioenstelsel is er eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen. Dit is mogelijk doordat er kleinere buffers zijn in het nieuwe pensioenstelsel en betere risicodeling mogelijk is. Uit de transitieplannen blijkt ook dat sociale partners en pensioenfondsen sturen op significant kleinere buffers dan in het ftk. Daarmee zal het voor hen ook eerder mogelijk zijn om wanneer er sprake is van positief rendement, de pensioenen van deelnemers en gepensioneerden te verhogen.
Tot slot merk ik op dat voor de verplichtstelling meerdere solidariteitselementen van belang zijn. In beide pensioencontracten is het in voldoende mate mogelijk om die te bieden.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 januari beantwoorden in verband met het debat dat nu op 17 januari gepland staat?
Ik heb deze vragen waar mogelijk een voor een beantwoord. Ten aanzien van de vragen 2 en 3 en de vragen 4 en 5 achtte ik gezamenlijke beantwoording meer voor de hand liggend omdat de analyse van de regulering van het eigendomsrecht ook in die samenhang moet worden bezien.
Monitoring doelen transitie Wet toekomst pensioenen |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met de transitieplannen bij Pensioenfonds Zorg en Welzijn, Pensioenfonds Detailhandel, Pensioenfonds Horeca en Catering, Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, Pensioenfonds Vervoer, Pensioenfonds Schoonmaak, Pensioenfonds Levensmiddelen, Pensioenfonds Werk en (re)integratie, Oak Pensioen, Pensioenfonds Schilders, Pensioenfonds Rail & OV, Pensioenfonds Recreatie, Pensioenfonds Particuliere Beveiliging, Pensioenfonds Fysiotherapeuten, Pensioenfonds Openbare Bibliotheken, Pensioenfonds Dierenartsen, Pensioenfonds Loodsen en het hoofdlijnenresultaat van ABP?1
Ik ben ervan op de hoogte dat de sociale partners die hun pensioenregeling hebben ondergebracht bij de hier bovengenoemde fondsen een transitieplan hebben gemaakt of hun (concept-) transitieplan voor uitoefening van het hoorrecht en/of de achterbanraadpleging hebben aangeboden. Ik ben bekend met de inhoud van de transitieplannen die openbaar zijn gemaakt. In de beantwoording van de vragen zal ik dan ook een feitelijke weergave tonen van de publiekelijk beschikbare (concept-)transitieplannen en/of (concept) arbeidsvoorwaardelijke afspraken.2
In het transitieplan worden de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie schriftelijk vastgelegd. De werkgever zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding naar de pensioenuitvoerder, waarna deze het transitieplan beschikbaar stelt voor de deelnemer, gewezen deelnemer en pensioengerechtigde. Zoals ik in mijn brief van 21 december 2023 heb aangegeven, zijn er in verschillende sectoren al (concept) arbeidsvoorwaardelijke afspraken gemaakt over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Er is geen verplichting om het (concept-)transitieplan openbaar te maken.
De werkgever of sociale partners (hierna: sociale partners) zijn verantwoordelijk om te komen tot evenwichtige afspraken binnen de kaders van de wet. Vervolgens is het aan de uitvoerder om de gewijzigde regeling uit te voeren. In het geval deze wordt uitgevoerd door een pensioenfonds zal het pensioenfonds de formele opdracht moeten aanvaarden. Het pensioenfonds zal daarbij bezien of de gewijzigde pensioenregeling kan worden uitgevoerd met onder andere inachtneming van de evenwichtige belangenafweging. Nadat de opdracht is aanvaard stelt de pensioenuitvoerder het implementatieplan op. In het implementatieplan beschrijft de pensioenuitvoerder op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde pensioenregeling en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde pensioenregeling, alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Pensioenuitvoerders dienen het implementatieplan in bij DNB, die dit plan gaat beoordelen.
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verhouding tussen de huidige pensioenpremie voor transitie en de voorgenomen pensioenpremie na transitie?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de huidige pensioenpremie en de premie na transitie en van de huidige pensioendoelstelling en de pensioendoelstelling na transitie voor zover deze informatie blijkt uit de (concept-)transitieplannen. Hierbij merk ik op dat bij het vergelijken van pensioendoelstellingen, meerdere onderliggende factoren een rol spelen. Denk hierbij aan het aantal opbouwjaren waarin een pensioendoelstelling wordt bereikt, de grondslag waarop een pensioendoelstelling betrekking heeft en de verwachte kans dat de pensioendoelstelling wordt gerealiseerd. Dat is niet zichtbaar in deze tabel.
Zorg en Welzijn3
25,9%
25,8%
80%
65%
Bouwnijverheid4
25,8%
25,8%
73%
Horeca en Catering5
16,8%
16,8%
Vervoer
30%6
30%
80%
Schoonmaak
21,4%
21,4%
80%
Levensmiddelen7
27,6%
27,6%
75%
75%
Werk en (re)integratie
26%
23,8%
73%8
Oak
Meubel: 26,3%
Houthandel: 26,6%
Meubel: 26,3%
Houthandel: 26,6%
Meubel: 70%
Houthandel: 60%
Rail & OV
Meerdere (drie) premievarianten blijven mogelijk onder nieuwe regeling.
Er zijn meerdere premievarianten beschikbaar
75%
75%
Recreatie
21,8%
21,8%
40%
Particuliere Beveiliging
26,9%
26,9%
65%
Openbare Bibliotheken
32,8%
20,7%9
90%
67% plus circa 80% toeslag op basis van prijsinflatie.
Loodsen
30,0%10
31,5%
45%
ABP11
27,2%
27,0%
80%
80%
Voor zover de premie 2024 niet in het transitieplan staat, betreft het openbare informatie via de website van het pensioenfonds.
Deze informatie staat niet in alle transitieplannen vermeld.
Dit betreft een concept-transitieplan.
Dit betreft een concept-transitieplan.
Dit betreft een concept pensioenovereenkomst.
Nog nader te bezien in combinatie met toetredingsleeftijd 18 jaar, pensioengevend loon en franchise.
Dit betreft een principeakkoord.
Dit betreft 73% van de laatste pensioengrondslag.
20,7% in 2024 is gebaseerd op het salaris en komt overeen met 32,8% in de nieuwe regeling op basis van de pensioengrondslagsom.
Exclusief risicopremies en kosten.
Het betreft een hoofdlijnenresultaat, hierin is geen overzicht opgenomen van het pensioen voor- en na transitie in verschillende scenariobedragen.
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verhouding tussen de huidige pensioendoelstelling voor transitie en de voorgenomen pensioendoelstelling na transitie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verwachte pensioenen – in het verwacht, optimistisch en pessimistisch scenario – voor en na transitie voor het jongste leeftijdscohort van actieve deelnemers in het basisscenario?2
De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel dient als geheel evenwichtig te zijn. In het transitieplan wordt de evenwichtigheid van de transitie verantwoord aan de hand van de transitie-effecten.4 Daarnaast worden de transitie-effecten ook in termen van pensioenverwachting berekend. In dat geval wordt van het ouderdomspensioen de pensioenverwachting bij ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst vergeleken met de pensioenverwachting bij wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten. Het ouderdomspensioen wordt in deze pensioenverwachting weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
De gepubliceerde (concept-)transitieplannen bevatten uitgebreide berekeningen van de pessimistische, verwachte en optimistische scenario’s voor verschillende leeftijdscohorten uit het deelnemersbestand uitgesplitst naar actieven, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. In veel van de transitieplannen zijn deze inzichten voor verschillende dekkingsgraden weergeven. Er is echter geen vergelijkbare basisvariant, waarvan de pensioenverwachting voor en na de transitie in de drie scenario’s wordt doorgerekend, die in ieder transitieplan terug dient te komen. Zo is er geen eenduidige dekkingsgraad waar de verschillende pensioenregelingen naar streven op het moment van transitie. Daarnaast is er geen eenduidige definitie van het jongste cohort actieven, het jongste cohort gewezen deelnemers of het jongste cohort pensioengerechtigden. Dat hangt immers samen met de samenstelling van de deelnemerspopulatie van het fonds, de startleeftijd en de uittreedleeftijd. Ook de vraag of er veel mobiliteit is en daarmee veel of weinig gewezen deelnemers is relevant. Het is dan ook niet mogelijk hier een goed vergelijkbaar overzicht in de vorm van een tabel van te geven. In de bijlage is per pensioenfonds weergegeven welke informatie hierover in het transitieplan is opgenomen.
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verwachte pensioenen – in het verwacht, optimistisch en pessimistisch scenario – voor en na transitie voor het jongste leeftijdscohort van gewezen deelnemers in het basisscenario?
Zie antwoord vraag 4.
Denkt u dat de uitkomsten van verwachte pensioenen in vragen 4 en 5 een realistisch beeld geven aan de deelnemers van pensioenfondsen, gegeven ook het feit dat de ingelegde premie na transitie niet omhoog gaat en het feit dat het liggende pensioenvermogen van het pensioenfonds niet verandert? Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de verwachte pensioenen in een optimistisch scenario?
Het tonen van verschillende uitkomsten van het ouderdomspensioen met behulp van scenariobedragen in het uniform pensioenoverzicht (UPO), gebaseerd op het pessimistisch, verwacht en optimistisch scenario, biedt deelnemers een zo realistisch mogelijk beeld, helpt om de risico’s individueel inzichtelijk en voor de deelnemer relevant te maken. In de transitie- en implementatieplannen wordt geen inzicht gegeven op het niveau van de individuele deelnemer, maar wel op cohortniveau. De scenariobedragen in de transitie- en implementatieplannen worden wel op basis van dezelfde uniforme rekenmethodiek getoond. Zo wordt een zo realistisch mogelijk beeld geschetst van het verwachte pensioen en de bijbehorende risico’s. In de situatie van een uitkeringsregeling geldt echter het zogenoemde «genoeg is genoeg»-principe waardoor indexatie is gekoppeld aan de loon- of prijsontwikkeling. Hierdoor liggen in veel gevallen het verwacht scenario en het pensioen in het optimistische scenario dicht bij elkaar; in het optimistische scenario wordt het pensioen niet nog hoger, immers genoeg is genoeg. In geval van premieregelingen is dit principe niet van toepassing en dat kan leiden tot (zeer) hoge verwachte pensioenbedragen in het optimistische scenario, met name voor jonge deelnemers. Dat is ook in de (concept-) transitieplannen die nu zijn gepubliceerd te zien. Datzelfde geldt overigens ook voor de verwachte pensioenbedragen in de nu als bestaande premieregelingen. In mijn brief van 12 december 2022 heb ik daar ook op gewezen (tabel 1).5 Tegelijk merk ik op dat als het optimistische scenario de praktijk lijkt te worden, dat het dan aan sociale partners is om te bezien of gegeven het ambitieniveau de premie moet worden bijgesteld bijvoorbeeld, of dat er anders belegd moet of kan worden (bijvoorbeeld door minder risico te nemen) of dat er anders omgegaan moet worden met buffers. Datzelfde geldt ook indien het pessimistische scenario praktijk dreigt te worden. Bij een solidaire premieovereenkomst is voorgeschreven dat dit minstens elke vijf jaar gebeurt, op basis van een uniforme scenario-analyse.6 Dergelijke gedragscomponenten zijn niet met de URM-systematiek gemodelleerd. Kortom, deze gedragscomponenten maken geen onderdeel uit van de tabellen en grafieken uit de transitieplannen.
Daarnaast schrijven de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling voor dat pensioenuitvoerders de indicatie van het ouderdomspensioen op verschillende momenten inzichtelijk dienen te maken in drie pensioenbedragen, gebaseerd op een optimistisch, verwacht en pessimistisch scenario. Bij de berekening van deze scenariobedragen wordt gebruik gemaakt van de scenarioset die DNB elk kwartaal publiceert. Vervolgens geeft de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling aan op welke wijze pensioenuitvoerders berekeningen moeten uitvoeren om te komen tot scenariobedragen die gebruikt moeten worden bij verschillende vormen van pensioencommunicatie. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is het voorschrift dat de rekenmethode de pensioenbedragen berekent op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid in elk scenario van de scenarioset.7 Op deze manier zorgt het wettelijk kader ervoor dat pensioenfondsen een realistisch beeld schetsen aan hun deelnemers. Wanneer uit deze scenario’s voor een groep deelnemers zeer hoge bedragen naar voren komen, ligt het in de rede dat pensioenfondsen hun deelnemers informeren in het kader van het wekken van realistische verwachtingen. Als een dergelijk scenario zich voor zou doen, kunnen sociale partners en pensioenfondsen hier op termijn op reageren door bijvoorbeeld de pensioenregeling te wijzigen en/of het (beleggings-) beleid aan te passen.
Wie is ervoor verantwoordelijk dat pensioenfondsen niet te rooskleurige beloftes doen naar de deelnemers en hoe spelen de wettelijk voorgeschreven communicatieberekeningen hierin een rol?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de verwachte pensioenen – in het verwacht en optimistisch en pessimistisch scenario – voor en na transitie voor het jongste leeftijdscohort binnen de groep gepensioneerden?
Zie antwoord op vraag 4, 5 en 8
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de beleggingsmix op hoofdlijnen (zakelijke waarden, vastrentende waarden en mate van renteafdekking) van het pensioenfonds voor transitie en de beleggingsmix voor het jongste leeftijdscohort van net gepensioneerden na transitie?
De sociale partners besluiten niet over het beleggingsbeleid van een pensioenfonds. Het is derhalve ook geen (verplicht) onderdeel van het transitieplan. Het is aan het pensioenfonds om, onder andere op basis van de leeftijdsverdeling van het deelnemersbestand en de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden het beleggingsbeleid vast te stellen. De (concept-)transitieplannen bieden dan ook geen overzicht van de beleggingsmix en/of -risico’s voor de verschillende leeftijdscohorten. Wel formuleren sociale partners de doelstellingen die zij met de pensioenregeling voor ogen hebben. De door het pensioenfonds vastgestelde beleggingsmix en -beleid dienen aan te sluiten bij de in het transitieplan geformuleerde doelstellingen. In algemene zin wordt het beleggingsrisico afgebouwd naarmate een deelnemer, gewezen deelnemer of pensioengerechtigde ouder wordt.
Kunt u bevestigen dat in de transitieplannen voor net gepensioneerden direct beleggingsrisico wordt teruggenomen na transitie?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u met een eenvoudige berekening op basis van de wettelijk voorgeschreven economische parameters voor de pensioensector een indicatie geven in hoeverre net gepensioneerden op basis van het verwachte overrendement op zakelijke waarden een inflatie van 2% kunnen bijhouden na de transitie voor de bij u bekende transitieplannen?
Het is aan sociale partners om arbeidsvoorwaardelijke afspraken te maken en deze vast te leggen in het transitieplan. Sociale partners bepalen daarbij ook wat daarbij de relevante scenario’s zijn om in hun gevoeligheidsanalyses mee te nemen. Dit maakt onderdeel uit van het arbeidsvoorwaardelijk overleg. In de transitieplannen wordt beschreven welke doelen de sociale partners hebben met de pensioenregeling en welke rangorde zij daaraan geven. Zo kunnen sociale partners bijvoorbeeld afspreken dat het hun voorkeur heeft dat er sprake is van een zo stabiel mogelijk pensioen dat naar verwachting meegroeit met de inflatie. Daarnaast kunnen zij afspreken dat de solidariteitsreserve bescherming biedt tegen inflatieschokken. Sociale partners kunnen daarbij tevens afspraken maken over de mate waarin inflatieschokken opgevangen (kunnen) worden. In de transitieplannen is geen fondsspecifieke informatie opgenomen die een eenvoudige berekening omtrent het bijhouden van 2% inflatie na de transitie mogelijk maakt. In algemene zin wil ik opmerken, zoals ik dat ook heb gedaan tijdens de parlementaire behandeling van de Wet toekomst pensioenen, dat een grote, onverwachte inflatieschok, voor elk kapitaalgedekt pensioenstelsel grote impact heeft.
Kunt u in woorden toelichten in hoeverre net gepensioneerden na transitie een onverwacht hoge inflatie in enig jaar van bijvoorbeeld 10% kunnen bijhouden na transitie voor de bij u bekende transitieplannen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u voor de bij u bekende transitieplannen een overzicht geven van de in de opbouwfase afgesproken levenslange partnerpensioendekking als percentage van het salaris, gegeven dat het fiscaal maximale percentage voor het partnerpensioen 50% van het salaris is?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de afspraken die zijn gemaakt over het levenslange partnerpensioen in de bij mij bekende transitieplannen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in een aantal gevallen ook sprake is van een tijdelijk partnerpensioen, zie de tweede kolom. Het tijdelijk partnerpensioen loopt veelal tot de AOW-datum van de partner, en is op basis van fulltime werkzaamheden. In de tabel worden alleen de percentages genoemd. Vanwege de bovengenoemde verschillen, is de vergelijkbaarheid beperkt.
Zorg en Welzijn
40%
Bouwnijverheid
13%
€ 18.000
Horeca en Catering
30%1
Vervoer
35%
Schoonmaak
15%
€ 12.500
Levensmiddelen
20%
€ 9.000
Werk en (re)integratie
23%
Oak
Meubel: 20%
Houthandel: 15%
Rail & OV
Regeling A&D: 26%
Regeling C: 20%
Recreatie
10%
Particuliere Beveiliging
10%
€ 4.000
Openbare Bibliotheken
35%
Loodsen
50%
+ tijdelijk partnerpensioen
ABP
41%
Deze uitkering is niet meer levenslang zoals nu, maar is wel hoger.
Wat vindt u van de afspraken ten aanzien van partnerpensioen zoals blijkt uit vraag 13 en in hoeverre voldoen die afspraken aan de doelstellingen ten aanzien van het partnerpensioen zoals geformuleerd bij totstandkoming van de Wet toekomst pensioenen?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het aan sociale partners om binnen het wettelijk kader afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarde pensioen, waaronder het nabestaandenpensioen. Ik heb dan ook geen oordeel over de door sociale partners gemaakte afspraken.
Deelt u de mening dat de operationele en financiële risico’s van de transitie uiteindelijk volledig bij de deelnemers terechtkomen?
In het implementatieplan nemen pensioenuitvoerders een analyse op ten aanzien van de operationele risico’s en de wijze waarop deze risico’s worden beheerst. Pensioenfondsen doen dat tevens voor de financiële risico’s. Om deze risico’s te beheersen kan gekozen worden voor het vormen van een voorziening. DNB zal toezicht houden op de zorgvuldigheid en transparantie van het besluitvormingsproces en op de beheersing van de financiële en operationele risico’s van de transitie. Zoals ook nu het geval is, voor de transitie, worden deze risico’s uiteindelijk door de deelnemers gedragen. Hiervoor vormt het pensioenfonds een operationele voorziening. Indien deze voorziening onvoldoende gevuld is en er ook geen andere reserves meer zijn, is het niet uit te sluiten dat het persoonlijk gereserveerde pensioenvermogen hiervoor wordt aangesproken.
Dat neemt niet weg dat geld (premie of rendement) dat wordt gebruikt om deze voorzieningen te vormen, niet beschikbaar is voor het voor de uitkering gereserveerde persoonlijke pensioenvermogen of de pensioenuitkering. Vanuit dat oogpunt liggen de risico’s bij de deelnemer. Dat is echter niet anders dan in de situatie voor transitie.
In het transitieplan leggen sociale partners de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie. Het transitieplan biedt geen inzicht aan de financiële en operationele risico’s. Dat is zoals hiervoor toegelicht een verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder. De deelnemer ontvangt jaarlijks het uniform pensioenoverzicht (UPO) waarmee hij geïnformeerd wordt over de ingehouden kosten.8
In hoeverre vindt u dat de bij u bekende transitieplannen hier voldoende informatie over geven?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u deze vragen uiterlijk op de vrijdag voor het pensioendebat op 17 januari 2024 beantwoorden?
U ontvangt hierbij de beantwoording van de vragen voor het pensioendebat op 17 januari 2024.