De mogelijkheid tot BTW aangifte na overlijden en verlopen DIGID |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden zijn om BTW-aangifte te doen wanneer iemand gedurende het jaar komt te overlijden en daarmee de toegang met DIGID vervalt?
Ondernemers met een eenmanszaak of ZZP-ers kunnen op meerdere manieren hun btw-aangifte indienen. Allereerst kunnen ondernemers middels hun boekhoudpakket of via hun intermediair een btw-aangifte indienen. Als een ondernemer aangifte wil doen via het portaal MijnBelastingdienst Zakelijk (MBD-Z), kan de ondernemer inloggen met eHerkenning. Eenmanszaken en ZZP-ers kunnen hiervoor ook gebruikmaken van hun DigiD.
Nabestaande(n) kunnen bij een balie van de Belastingdienst doorgeven welke persoon er gemachtigd moet worden om de belastingzaken van de overledene digitaal af te ronden. Voor die persoon wordt door de Belastingdienst daarna een machtiging opgevoerd. Deze gemachtigde kan vervolgens, met eigen DigiD, de belastingzaken van de overledene digitaal afronden.
Is het mogelijk om bij overlijden de toegang met DIGID over te dragen aan een familielid die vervolgens aangifte kan doen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van de DigiD van een ander persoon is niet toegestaan. Daardoor vervalt de mogelijkheid om op het zakelijke portaal de btw-aangifte te doen met de DigiD van de ondernemer na diens overlijden. Via de hiervoor genoemde machtiging kan de gemachtigde vervolgens, met eigen DigiD, de aangifte afronden.
Heeft u zicht op hoe groot het probleem is van mensen die gedurende het jaar kunnen overlijden en zo geen BTW-aangifte kunnen doen?
Indien een belastingplichtige gedurende het jaar komt te overlijden, zijn er voor de nabestaande(n) verschillende mogelijkheden om de belastingzaken digitaal af te (laten) ronden. Veel ondernemers maken voor hun belastingzaken gebruik van een intermediair of gebruiken software met geïntegreerde aangiftemogelijkheden. Wanneer een ondernemer gebruikmaakte van het zakelijke portaal voor hun btw-aangifte, kunnen de nabestaande(n) na het overlijden iemand aanwijzen, die digitaal de belastingzaken kan afronden. Bij het opvoeren van deze machtiging, waarschuwt de Belastingdienst de nabestaanden dat het zelfstandig doen van een btw-aangifte voor hen mogelijk nieuw is en dat het mogelijk verstandig is hierbij hulp te zoeken van iemand met meer ervaring met de btw-aangifte. Indien de nabestaande hulp nodig heeft bij de aangifte van de omzetbelasting, kan de nabestaande de BelastingTelefoon benaderen voor uitleg. Indien nodig, kan een balieafspraak gemaakt worden met de lokale inspecteur voor hulp bij de btw-aangifte.
Welke maatregelen kunt u treffen om het voor mensen die komen te overlijden eenvoudiger te maken om al hun zaken netjes af te sluiten en zo nabestaanden niet met grote vragen te laten zitten?
De Belastingdienst heeft diverse voorzieningen voor nabestaanden om het afronden van de belastingzaken te vereenvoudigen. De Belastingdienst ondersteunt nabestaanden met een internetpagina1 met informatie voor nabestaanden en met de BelastingTelefoon voor Nabestaanden (0800-2358354). Bij de BelastingTelefoon voor Nabestaanden kunnen nabestaanden ook een balieafspraak maken om de nabestaandenmachtiging te regelen. Het regelen van een machtiging om de belastingzaken van een overledene digitaal af te handelen, kan op dit moment alleen bij de balie van de Belastingdienst. De Belastingdienst onderzoekt momenteel of het mogelijk is om de machtiging ook zonder bezoek aan de balie afgegeven kan worden.
Ondernemers doen aangifte over het tijdvak, waarin de onderneming is gestaakt. De Belastingdienst zet de aangifte stop na melding van het KvK of na een stakingsmelding van de ondernemer zelf. In die situaties waarin een belastingplichtige gedurende een belastingtijdvak komt te overlijden dragen de hiervoor genoemde mogelijkheden en de ondersteuning die de Belastingdienst hierbij biedt, aan het zo goed mogelijk af kunnen ronden van de lopende zaken. Mocht dit in een specifieke situatie niet afdoende zijn, dan kan contact worden opgenomen met de Belastingdienst (via de BelastingTelefoon of een balie). De Belastingdienst bekijkt dan of er mogelijk maatwerk toegepast kan worden. Dit gebeurt uiteraard binnen de huidige wet- en regelgeving en hierbij spelen ook de automatiseringssystemen een rol.
De Belastingdienst werkt daarnaast samen met andere overheidsorganisaties (VNG, Logius en BZK) aan vereenvoudigingen in de bestaande processen, die door meerdere uitvoeringsinstanties gebruikt kunnen worden. Er zijn al concrete verbeteracties gerealiseerd. Zo sturen ruim 150 gemeenten een brief naar nabestaanden, met daarin de verwijzing naar het persoonlijk overzicht «Overlijden» op rijksoverheid.nl. Nabestaanden kunnen daar hun persoonlijke situatie invullen en op basis daarvan krijgen ze een overzicht wat geregeld moet worden en bij welke organisatie zij daarvoor moeten zijn.
Ook is een voorziening gerealiseerd bij het CBG Centrum voor Familiegeschiedenis2, waarbij bedrijven kunnen controleren of iemand is overleden. Nabestaanden hoeven dan geen akte van overlijden meer op te sturen als ze zaken willen beëindigen.
KVK, RVO en Belastingdienst werken daarnaast samen om de overheidsdienstverlening bij het overlijden van een ondernemer te verbeteren. Zo is recent op het digitale «Ondernemersplein» een stappenplan gemaakt met de zaken die een nabestaande van een ondernemer zeker moet regelen3.
Deze trajecten maken deel uit van het programma «Aanpak Levensgebeurtenissen», waarin verbetering van communicatie en dienstverlening aan burgers en ondernemers centraal staat.
Bent u bekend met het bericht «Belastingexpert: «Compensatie spaartaks kost maar € 3 miljard en kan rap worden opgelost»»1 en het artikel «Een voostel voor een goed uitvoerbaar «massaal» rechtsherstel inzake box 3»?2
Ja.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de door de auteur voorgestelde «redelijke, forfaitaire benadering van het te compenseren bedrag wegens een te hoog berekend belastbaar inkomen uit vermogen voor burgers die een lager werkelijk behaald rendement realiseerden»?
De vragen 2 tot en met 12 worden, zoals voorgesteld in vraag 13, beantwoord in de «voorbereidingsbrief» die gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer is gestuurd.
Vindt u daarbij dat zijn voorstel een werkbare oplossing zou zijn om dit probleem op te lossen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het eens met de stelling in het bericht dat particulieren op deze manier «veel sneller" zouden kunnen worden terugbetaald?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de Belastingdienst beschikt over alle relevante gegevens van gedupeerden, zoals alle banktegoeden, beleggingen en schulden, aangezien deze staan genoteerd in de desbetreffende boxen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bij het beantwoorden van vraag twee uitgebreid ingaan op de hoofdlijnen van het voorstel zoals gedetailleerd beschreven in paragraaf twee van het WFR-artikel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u dat de door de auteur geschetste oplossingsrichting een bevredigende oplossing voor dit vraagstuk zou kunnen zijn? Zo nee, waarom en op welke onderdelen niet en op welke wel?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de uitwerking van het voorstel ten aanzien van «100 procent-spaarders»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het daarbij door de auteur genoemde bedrag voor compensatie voor de periode 2017–2021 van (afgerond) 1,8 miljard euro?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uitgebreid reflecteren op de uitwerking van het voorstel ten aanzien van «degenen die deels sparen en deels beleggen»?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het daarbij door de auteur genoemde bedrag voor compensatie voor de periode 2017–2021 van (afgerond) 1,2 miljard euro?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het met de auteur eens dat zijn voorstel door de Belastingdienst uitvoerbaar is?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u de vragen met spoed beantwoorden binnen een termijn van 14 dagen, ofwel de antwoorden op bovenstaande meenemen in de nog door te Kamer te ontvangen brief over de «richtingennotitie» inzake box 3?
De vragen zijn zoals voorgesteld beantwoord met de voorbereidingsbrief voor de technische briefing over box 3.
De aangenomen motie om binnen 48 uur de fiscale gegevens van de personen op de sanctielijst te beschikking te stellen aan de autoriteiten die de sancties moeten opleggen en handhaven |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de op donderdag 24 maart om 14.00 uur aangenomen motie Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1788) die de regering verzoekt ervoor zorg te dragen dat alle beschikbare fiscale gegevens, inclusief APA (Advance Pricing Agreements) en ATR (Douanecertificaat), zo spoedig mogelijk en liefst binnen 48 uur beschikbaar zijn voor alle autoriteiten in Nederland die toezicht houden op de naleving van de sancties tegen Rusland?
Ja.
Herinnert u zich dat u in de Kamer vertelde: «De Belastingdienst is zelf ook gehouden aan de sanctiewet. Men mag geen relaties aangaan met gesanctioneerde partijen en geen informatie delen met anderen autoriteiten over rulings. Dat valt allemaal onder de fiscale geheimhoudingsplicht.»?1
Ja.
Wilt u het tweede deel van het antwoord herzien of preciseren?
Het klopt dat het verstrekken van de gevraagde informatie in beginsel valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht. Voorts kan dit antwoord op twee punten nader worden aangevuld.
Op de eerste plaats kan in incidentele onvoorziene gevallen ontheffing van deze geheimhoudingsplicht worden verleend2. Deze ontheffing valt binnen de bevoegdheid van de Minister van Financiën en is inmiddels namens de Minister verleend. De fiscale geheimhoudingsplicht staat dus niet langer aan verstrekking van de informatie in de weg.
Daarnaast moet echter ook worden getoetst of het verstrekken van de gevraagde informatie aan de betrokken autoriteiten is toegestaan op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Hierover is recent nader advies ingewonnen bij de Landsadvocaat.
Deze geeft aan dat de sanctiewet en de sanctieverordening als grondslag mogelijk niet duidelijk genoeg is om gegevens uit te mogen wisselen. De Landsadvocaat adviseert daarom om op korte termijn ook te zorgen voor een nadere wettelijke grondslag. Hieraan wordt momenteel hard gewerkt door aanpassing van art. 43c van de Uitvoeringsregeling AWR en de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om spoedadvies. Daarnaast is het de autoriteiten die toezicht houden op de sanctiewet ook toegestaan om informatie te vorderen Dit, in combinatie met de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht die reeds is afgegeven, geeft nu al een mogelijkheid om gegevens te delen met de betreffende autoriteiten. De Landsadvocaat vindt dit namelijk een juridisch voldoende robuuste oplossing in afwachting van een duidelijke, voorzienbare en voorspelbare grondslag voor de gegevensverstrekking. Daarom kan de Belastingdienst volgens de Landsadvocaat de resultaten wel alvast met de bevoegde autoriteiten delen. Het definitieve advies van de Landsadvocaat wordt op zeer korte termijn nagestuurd aan uw Kamer.
De Belastingdienst is uitvoerder van de sancties en gaat in gesprek met de toezichthouders over de benodigde informatie. Bij het verstrekken van informatie door de Belastingdienst past wel een aantal kanttekeningen. Niet alle fiscale informatie is relevant voor het toezicht op de naleving van de sanctiewet. Daarnaast is de informatie waar de Belastingdienst over beschikt niet altijd actueel, en kan deze inmiddels zijn achterhaald. De Belastingdienst zal hiervoor alle dossiers handmatig doorlopen. De FIOD kan, anders dan de Belastingdienst, ook bevoegde autoriteit, toezichthouder of handhaver in het kader van de sanctiewet zijn. Er wordt momenteel alles op alles gezet om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst de relevante informatie uit de rulings (APA’s en ATR’s) zo spoedig mogelijk uit kan uitwisselen voor zover deze noodzakelijk is voor andere autoriteiten om de sanctiewet uit te voeren.
Klopt het dat de Belastingdienst de navolgende officiële overeenkomsten heeft om gegevens te delen met de volgende instanties: een dienstverleningsovereenkomst met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en DJI (Dienst Justitiële Inrichtingen), een convenant met de Arbeidsinspectie, een convenant met de Stichting AFM, een convenant met de Autoriteit Consument en Markt, een convenant met de Autoriteit woningcorporaties, een convenant met de Dienst Wegverkeer (RDW), een dienstverleningsovereenkomst met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI, een convenant met het Ministerie van Justitie over de samenwerking op het gebied van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordeling door het Openbaar Bestuur (BIBOP), een convenant met het Bureau Financieel Toezicht, een convenant met het Centraal Administratiekantoor (CAK), een convenant met het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), een convenant met het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en het UWV (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen), een convenant met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJI), een convenant met diverse partijen betreffende Citydeal Zicht op ondermijning, een convenant samenwerking CT Infobox 2020, een convenant met het Directoraat-Generaal Fiscale Zaken, een convenant houdende afspraken over de samenwerking in het kader van het Financieel Expertise Centrum (FEC), een convenant met het iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen), een convenant met het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), een convenant met de Interventieteams (LSI), een convenant met de Kamer van Koophandel, convenant met de Kansspelautoriteit, een convenant met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, een convenant Kopieoplossing Handelsregister tussen Belastingdienst, CBS, Dienst Justis, KvK en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, een convenant met het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), een convenant Belastingdienst (Landelijk Incassocentrum) en de vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK), een convenant LIEC/RIEC met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Openbaar Ministerie, Politie, Burgemeesters/korpsbeheerders en lokale besturen, een convenant met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een convenant met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een convenant met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)/ Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), een convenant met het NIVRA en de NOvAA, een convenant Overname inning en invordering van verontreinigingsheffing rijkswateren VWS, een convenant met de Politie inzake het gebruik van ANPR camera’s van de Politie, een convenant met de Politie over aanleveren gegevens referentielijsten ANPR, een convenant met de Raad voor Rechtsbijstand, een convenant met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, een convenant met de Sociale Verzekeringsbank (SVB), een convenant met de Stichting inlichtingenbureau, een convenant met de Stichting Normering Arbeid, een convenant met het Team TRACK van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een convenant met het UWV inzake gegevensuitwisseling Wet tegemoetkomingen loondomein, een convenant bestrijding van zorgfraude. Voortzetting Bestuurlijk Overleg Integriteit Zorgsector en een convenant met het Zorginstituut Nederland?2
Ja, dat klopt. De bevoegdheid tot het uitwisselen van informatie is gebaseerd op wet- en regelgeving. De genoemde overeenkomsten bevatten hiertoe een uitwerking, vaak van praktische aard.
Klopt het dat de Belastingdienst ook nog heel veel data op andere wijze gedeeld heeft met publieke en private partijen, zoals bij de illegale zwarte lijsten, waar 300.000 burgers en bedrijven op stonden?
Op 25 januari jl.4 heeft uw Kamer het rapport van PwC over externe gegevensdeling over burgers die in FSV stonden ontvangen. Hierin is geen volledige juridische analyse opgenomen over de mate waarin de geconstateerde gegevensverstrekking gedekt is binnen elk van de convenanten. Zoals in de brief van 25 januari is aangegeven, zal nader worden onderzocht in hoeverre voor de geconstateerde gegevensdelingen een voldoende rechtsgrondslag bestond.
Klopt het dat de Belastingdienst met meer dan 100 landen belastinggegevens uitwisselt?
Ja, dat klopt. Nederland wisselt financiële gegevens uit van personen en bedrijven volgens de Common reporting standard (CRS) met ruim 100 landen. Deze uitwisseling is geregeld in de Wet op de internationale bijstand bij de heffing van belastingen (WIB).
Klopt het dat Nederland, zelfs na het opzeggen van belastingverdrag met Rusland door Rusland, gewoon belastinggegevens blijft uitwisselen met Rusland onder CRS?
De automatische uitwisseling van financiële gegevens met Rusland vond niet plaats op basis van het per 1 januari 2022 door Rusland opgezegde bilaterale belastingverdrag, maar vond plaats op basis van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag). Beëindiging van het bilaterale belastingverdrag had derhalve geen invloed op de uitwisseling van informatie volgens de CRS. Uiteraard is de informatie-uitwisseling met Wit-Rusland en Rusland door de huidige situatie in de wacht gezet.
Hoe beoordeelt u het feit dat u totaan het aannemen van eerdervermelde motie gewoon belastinggegevens van toeslagenouders en van de FSV-lijst met zeer veel instanties heeft gedeeld, dat u belastinggegevens van iedereen met ongeveer elke publieke instelling van Nederland deelt en dat u belastinggegevens met Rusland deelt, maar dat u geen belastinggegevens van mensen op de sanctielijst deelde met de autoriteiten die de sancties moeten handhaven in Nederland?
Voor de uitvoering van wetgeving is een effectieve gegevensuitwisseling tussen verschillende instanties noodzakelijk. Tegelijkertijd dient zulke uitwisseling uiteraard te voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Op welk moment heeft u een overeenkomst getekend met alle autoriteiten die de sancties moeten opleggen om alle belastinggegevens (inclusief APA- en ATR-rulings) te delen? Kunt u deze overeenkomsten onmiddellijk met de Kamer delen?
De Belastingdienst heeft overeenkomsten gesloten met de instanties die zijn vermeld bij vraag 4. Voor de uitvoering van de motie-Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1788) zullen de relevante, beschikbare gegevens worden verstrekt aan alle autoriteiten in Nederland indien en voor zover nodig voor de naleving van de Sanctiewet 1977. Als het voor de verstrekking van deze gegevens noodzakelijk is om nadere afspraken neer te leggen in een overeenkomst zal daartoe worden overgegaan.
Hoeveel mensen staan om de sanctielijsten en hoeveel rulings hebben betrekking op deze mensen?
De Belastingdienst brengt op dit moment in kaart welke Advance Pricing Agreements (APA) en Advance Tax Rulings (ATR) er zijn met personen die op de EU-sanctielijst staan. Met name de laatste categorie is complex om uit te zoeken. De Belastingdienst inventariseert dit vanaf juli 2017 omdat sinds dat moment er een beëindigingsgrond in de APA’s en ATR’s is vastgelegd indien de vennootschap of bestuurder op de EU-sanctielijst voorkomt. De verwachting met betrekking tot de EU-sancties Rusland is dat het om een beperkt aantal gevallen gaat, maar de inventarisatie is nog in volle gang zodat daarover nog geen definitief uitsluitsel gegeven kan worden. De Belastingdienst heeft altijd strikt de beperkende beleidskaders gehanteerd, wat tot gevolg heeft dat bij een relatief beperkt aantal structuren zekerheid vooraf is verleend door middel van een APA of ATR met betrekking tot personen die later op de EU-sanctielijst komen te staan. Bij de inventarisatie wordt naar alle ingediende verzoeken vanaf 1 juli 2017 tot nu gekeken, dus niet alleen naar de verzoeken die tot een ruling hebben geleid. Dat betekent dat alle APA- en ATR-verzoeken van over die periode individueel wordt bekeken. De Belastingdienst verwacht deze week de eerste (voorlopige) beoordeling van de 3400 verzoeken af te ronden. Vanwege de zorgvuldigheid en de rechtsstatelijkheid vindt nog een (verdiepings)analyse plaats om tot een eindbeoordeling te kunnen komen. Hier is de Belastingdienst op dit moment al handmatig mee bezig en dit wordt binnen enkele weken geheel afgerond.
Op welk moment zijn al deze rulings uitgewisseld met de autoriteiten die de sancties moeten opleggen?
De Belastingdienst verwacht op zeer korte termijn de gegevens van de desbetreffende rulings voor uitwisseling gereed te hebben. Zodra dat het geval is, zal de informatie voor zover deze noodzakelijk is voor andere autoriteiten om de sanctiewet uit te oefenen zo spoedig mogelijk worden uitgewisseld. Hierbij passen wel de kanttekeningen met betrekking tot de informatie in deze rulings zoals deze in het antwoord op vraag 3 zijn opgenomen.
Zijn alle andere belastinggegevens die voor de sancties relevant zijn, ook uitgewisseld?
Voor zover een rechtsgrond aanwezig is, zal de ons bekende en in deze context relevante informatie worden uitgewisseld.
Is er in Nederland beslag gelegd op onroerend goed?
Met sanctieregelgeving wordt er geen beslag gelegd op tegoeden of bezittingen. Dit kan enkel op basis van een strafrechtelijke titel. Wel worden op basis van sanctieregelgeving tegoeden en economische middelen bevroren. Dit betekent dat er bijvoorbeeld geen overdracht van eigendom kan plaatsvinden. In het geval van onroerend goed betekent dit ook dat er geen diensten mogen worden verleend aan de persoon die op de sanctielijst staat, zoals bijvoorbeeld notariële diensten of makelaarsdiensten. Daarnaast kunnen er geen transacties plaatsvinden om eigendom over te dragen, te verhuren of te verhypothekeren. Het is dus niet mogelijk om eigendom over te dragen of te verplaatsen van een persoon op de sanctielijst. Overtreding van deze regels is een economisch delict, en dus strafrechtelijk vervolgbaar.
Op hoeveel onroerend goed is er beslag gelegd en zijn alle gegevens van het kadaster gebruikt?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13 wordt er onder sanctieregelgeving geen beslag gelegd op tegoeden en economische middelen. De Europese sanctieregels vereisen dat alle economische middelen van personen en entiteiten op de sanctielijst worden bevroren. Onder bevriezing van economische middelen wordt verstaan het voorkomen dat economische middelen worden gebruikt om op enigerlei wijze tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen, onder meer door deze te verkopen, te verhuren of te verhypothekeren. Alle economische middelen van de personen en entiteiten op de sanctielijsten zijn bevroren, dus ook de onroerende goederen. Het is voor een ieder verboden om te handelen in strijd met de bevriezing. Notarissen zijn de poortwachter in het tegenhouden van transacties van onroerende zaken van personen en entiteiten op de sanctielijst: op grond van de Sanctiewet 1977 en de Wet op het notarisambt mogen zij sinds het ingaan van de sancties geen medewerking verlenen aan transacties van onroerende zaken van personen en entiteiten op de sanctielijst. Naast de generieke strafbaarstelling in de Sanctiewet 1977, is de notaris onderworpen aan toezicht uitgeoefend door het Bureau Financieel Toezicht en aan tuchtrecht uitgeoefend door de kamers voor het notariaat. Sinds de sancties in 2014 controleren de notarissen al bij transacties van onroerende goederen op de sancties. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft bij de aanvullende sancties in 2022 haar leden ook geïnformeerd hierover.
Het Kadaster beheert de registers voor registergoederen (waaronder onroerende zaken). In aanvulling op de taak die door de notarissen reeds wordt uitgeoefend regelt het kabinet dat het Kadaster in de registers een aantekening zet bij registergoederen van personen en entiteiten op de sanctielijst. Daarmee wordt voor een ieder inzichtelijk bij het raadplegen van de registers welke registergoederen door de sancties bevroren zijn. Hierdoor wordt het voor de gebruiker van die gegevens, net als voor de notaris, direct duidelijk dat niet mag worden meegewerkt aan een transactie ten aanzien van dat registergoed. Deze aantekening wordt mogelijk gemaakt in een regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, die begin komende week wordt vastgesteld.
Voor registergoederen op naam van natuurlijke personen en entiteiten op de sanctielijst kan het Kadaster die aantekening direct plaatsen als de ministeriële regeling in werking is getreden. Voor registergoederen op naam van rechtspersonen waar die natuurlijke personen op de sanctielijst een uiteindelijk belang in hebben of mee verbonden zijn, ligt dit complexer. Het Kadaster beschikt niet over een overzicht van rechtspersonen waar de natuurlijke personen op de sanctie lijst een uiteindelijk belang in hebben. Dit geldt voor alle instanties die hiermee te maken hebben. Het kabinet komt aanvullend op bovenstaande maatregelen in dezelfde ministeriële regeling met een grondslag om de informatieverstrekking van de Kamer van Koophandel naar het Kadaster mogelijk te maken. Hiermee kan, voor zover deze informatie bekend is bij de Kamer van Koophandel, inzichtelijk gemaakt worden welke rechtspersonen het betreft (en daarmee dus welke registergoederen op naam van die rechtspersonen het betreft). Veelal gaat het om ingewikkelde bedrijfsconstructies.
Er bestaat geen meldplicht voor een toezichthoudende instantie om bevroren onroerend goed aan te geven, zoals wel het geval is binnen de financiële sector aangaande banktegoeden. Daarmee is niet bekend welke totale waarde de bezittingen in onroerend goed van personen op de sanctielijst hebben in Nederland.
Is er in Nederland beslag gelegd op andere goederen, bijvoorbeeld cash, boten of kunst? Kunt u aangeven hoe het onderzoek naar het bezit op deze goederen verloopt?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13 en 14 wordt er onder sanctieregelgeving geen beslag gelegd op tegoeden en economische middelen. Dit kan enkel op basis van een strafrechtelijke titel. Bevriezing onder sanctieregelgeving betekent dat er bijvoorbeeld geen overdracht van eigendom kan plaatsvinden. In het geval van de genoemde voorbeelden betekent dit ook dat er geen diensten mogen worden verleend aan de persoon die op de sanctielijst staat, zoals het verwerken van cash-betalingen, het cureren van kunstcollecties of dienstverlening aan vaartuigen. Het betekent echter niet dat dergelijke bezittingen actief worden verzameld door de overheid en worden opgeborgen. Er bestaat geen meldplicht voor een toezichthoudende instantie om bevroren cash, boten of kunst aan te geven, zoals wel het geval is binnen de financiële sector aangaande banktegoeden. Echter, vanwege het feit dat er geen diensten mogen worden verleend en het verwerken van transacties is verboden, zijn de tegoeden wel bevroren.
Door de FIOD is nog geen beslag gelegd op goederen die onder de sanctiemaatregelen vallen. Wel heeft de FIOD 137 mln Euro in beslag genomen van banktegoeden die niet waren bevroren en mogelijk gebruikt zouden worden bij overtredingen van de Sanctiewet.
De FIOD kan uitsluitend beslag leggen indien sprake is van een mogelijke overtreding van de sanctiemaatregelen en in dat kader een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering biedt daartoe de mogelijkheid. De Douane voert het toezicht uit op het verkeer van deze sanctiegoederen. Dit doet de Douane door aangiften te analyseren en te controleren, aanvragen van vergunningen te controleren en zendingen fysiek te controleren. Als er een vermoeden is dat zendingen onder de werking van de sanctiemaatregelen vallen, worden deze voorgelegd aan de Centrale Dienst In & Uitvoer van Douane (CDIU). De CDIU beoordeelt de goederen, de transactie en doet een check op de eindgebruiker. Bij vrachtzendingen waarover twijfel bestaat, stemt de CDIU af met het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat verantwoordelijk is voor de naleving van de sanctiemaatregelen. Wanneer de beoordeling is dat er inderdaad sprake is van een vermoedelijke overtreding draagt zij de zaak over aan een gespecialiseerd team binnen de Douane, het Team Precursoren, Strategische goederen en Sanctiewetgeving (POSS). Dit team kan een bedrijf een waarschuwing opleggen. Ook heeft dit team de mogelijkheid om contact op te nemen met het Openbaar Ministerie over eventuele strafrechtelijke gevolgen.
Er zijn sinds het uitbreken van de oorlog 45 aangiften (peildatum 25 maart) van goederen gedaan waar mogelijk sprake is van een overtreding van de sanctiemaatregelen. In 13 gevallen zijn de goederen alsnog vrijgegeven en mochten hun weg vervolgen. Het ging bijvoorbeeld om ladingen hout die vanuit Rusland op weg waren naar België. Van 7 zendingen is na afgerond onderzoek vastgesteld dat deze goederen de opgegeven bestemming niet mogen volgen. Het gaat vooral om onderdelen voor de olie-industrie en databeveiliging. De goederen gaan retour naar de exporteur en dus niet naar de oorspronkelijk opgegeven bestemming. Over de overige 25 aangiften is nog geen finale beoordeling gedaan en loopt het onderzoek nog.
De Douane heeft op dit moment nog geen goederen als boten of kunst in beslag genomen in het kader van de sanctiemaatregelen.
Kunt u aangeven of er persoonlijke ontmoetingen geweest zijn (of telefoongesprekken, e-mail-gesprekken of whatsapp-gesprekken) tussen personen op de sanctielijsten en bewindspersonen en/of ambtenaren in afgelopen tien jaar? Zo ja, welke van deze ontmoetingen zijn u dan bekend?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van contacten die bewindspersonen en ambtenaren hebben met personen die op sanctielijsten staan. Het is daarom niet mogelijk aan te geven of, en zo ja en in hoeveel gevallen, er sprake is geweest van dergelijke contacten. EU-sancties zijn geen doel op zichzelf maar dragen bij aan een breder beleidsdoel, waarbij voor maximale effectiviteit de samenhang met andere instrumenten in ogenschouw dient te worden genomen. Sancties zijn geen strafmaatregel, in de kern tijdelijk en werken preventief: ze zijn bedoeld om het beleid of gedrag van een land, organisatie of persoon te veranderen. Contacten zijn daarom in beginsel niet verboden volgens de sanctieregelgeving in kwestie maar worden zorgvuldig afgewogen.
Kunt u precies aangeven welke contacten er geweest zijn tussen personen op de sanctielijst en ministers en ambtenaren in de afgelopen zes weken?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van contacten die bewindspersonen en ambtenaren hebben met personen die op sanctielijsten staan. Het is daarom niet mogelijk aan te geven of, en zo ja en in hoeveel gevallen, er sprake is geweest van dergelijke contacten. EU-sancties zijn geen doel op zichzelf maar dragen bij aan een breder beleidsdoel, waarbij voor maximale effectiviteit de samenhang met andere instrumenten in ogenschouw dient te worden genomen. Sancties zijn geen strafmaatregel, in de kern tijdelijk en werken preventief: ze zijn bedoeld om het beleid of gedrag van een land, organisatie of persoon te veranderen. Contacten zijn daarom in beginsel niet verboden volgens de sanctieregelgeving in kwestie maar worden zorgvuldig afgewogen.
Kunt u precies aangeven wat bedoeld wordt met de zin: «Bij een bedrijf met gesanctioneerde eigenaren en het vermogen bestaat uit activa op de balans, kan geen vermogen worden bevroren door een financiële instelling of trustkantoor als deze hier geen toegang toe heeft. Dat betekent niet dat die bestanddelen niet bevroren (kunnen) worden; het betekent alleen dat financiële instellingen dat niet kunnen doen. Het bedrijf is bijvoorbeeld zelf verantwoordelijk dat het relevante vermogen wordt bevroren.»?3
Hiermee wordt bedoeld dat financiële instellingen alleen vermogen van gesanctioneerde personen kunnen bevriezen als het vermogen bij hun is ondergebracht of hun diensten worden gebruikt.
Hoe kan een bedrijf zijn eigen vermogen bevriezen en hoe wordt dat kenbaar gemaakt aan de autoriteiten? Kunt u dat met een voorbeeld toelichten?
Eenieder in Nederland is gehouden aan de sanctieregelgeving. Dat geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners, en ook voor bedrijven met gesanctioneerde eigenaren zelf. Iedereen die de beschikking heeft over of toegang tot activa, vermogen of tegoeden van gesanctioneerde partijen moet dit bevriezen. Financiële instellingen zijn echter de enigen die volgens de Sanctiewet 1977 verplicht zijn om relaties met gesanctioneerde personen te melden en daarbij aan te geven hoeveel zij hebben bevroren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdagavond 30 maart 2022, 20.00 uur beantwoorden, in verband met de speech van president Zelenskyy in de Tweede Kamer en het aansluitende debat op 31 maart aanstaande? Mocht de lijst met contacten van de afgelopen jaren (vraag 13) dan nog niet klaar zijn, dan is daarvoor begrip.
Dit is niet gelukt.
Kunt u een vertaling van de antwoorden op deze vragen in het Engels maken en die ter beschikking stellen aan de Raad van de Europese Unie en de ambassadeur van Oekraïne in Nederland?
Ja.
Het BTW-tarief op openbaar vervoer |
|
Mahir Alkaya |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het pleidooi van reizigersorganisatie Rover en de NS voor het afschaffen van de BTW op openbaar vervoersdiensten?1, 2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de BTW op openbaar vervoersdiensten een nuttige maatregel zou zijn om het gebruik van schone mobiliteit te bevorderen en de reiziger terug te winnen voor het openbaar vervoer nu de coronamaatregelen zijn afgeschaald?
Het toepassen van een verlaagd of nultarief vergt een zorgvuldige afweging, waarbij het beleidsdoel scherp moet worden gedefinieerd en moet worden bezien of een fiscale subsidie het meest geschikte instrument is. Het afschaffen van BTW op OV zou leiden tot een derving van belastinginkomsten (zie vraag 6), die dan gedekt zou moeten worden.
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) maakt momenteel een analyse welke instrumenten ingezet kunnen worden om de overstap van reizigers van de auto naar het openbaar vervoer te bevorderen. Deze instrumenten hebben niet alleen effect op de omvang van het auto- en ov-gebruik, maar ook op bijvoorbeeld bereikbaarheid voor verschillende groepen en op milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen. Planning is om het rapport in het najaar naar de Kamer te sturen.
De Europese Commissie komt later dit jaar met voorstellen over BTW op (internationale) treinkaartjes. Nederland wacht deze voorstellen af en zal deze zoals gebruikelijk beoordelen via het zogenoemde BNC-fiche (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen). Hierbij worden o.a. de te verwachte impact op het gewenste gelijke speelveld en de financiële gevolgen beoordeeld. Dit BNC-fiche wordt uiteraard met de Tweede Kamer besproken. Met de inzichten van financiële effecten voor de reiziger komt er ook inzicht in het drempelverlagende effect voor de reiziger. Ten slotte is een motie ingediend door mevrouw Inge van Dijk en de heer Van der Molen.4 Daarin wordt de regering verzocht om, ten gunste van het vergroten van het aantal reizigers in het openbaar vervoer en het beperken van de reiskosten, te onderzoeken of het verlaagde BTW-tarief op openbaarvervoersbewijzen tijdelijk naar 0% kan worden gebracht. Dit jaar wordt het verlaagde BTW-tarief in algemene zin geëvalueerd door het Ministerie van Financiën. Ook deze inzichten zullen worden meegenomen bij beleidsmatige keuzes in de BTW en het ligt in de rede om die evaluatie af te wachten.
Deelt u de mening dat dit tevens een nuttige maatregel zou zijn om consumenten te compenseren voor de gestegen energieprijzen en de torenhoge inflatie?
Het kabinet wil met het pakket aan koopkrachtmaatregelen mensen tegemoetkomen die kostenstijgingen op korte termijn moeilijk kunnen opvangen. Bij het openbaar vervoer zijn dergelijke kostenstijgingen op dit moment niet aan de orde5. Deze prijzen worden voor volgend jaar weer geïndexeerd. Voor een tijdelijke BTW-verlaging in het OV heeft het kabinet dan ook niet gekozen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de BTW op openbaar vervoer een effectieve manier zou zijn om vervoersarmoede te bestrijden?
Naast het aanbod van OV is het tarief van het OV één van de bepalende factoren voor de mate waarin mensen gebruik maken van het OV. Prijsverlaging in het OV draagt bij aan het bestrijden van vervoerarmoede. In het najaar komen de evaluatie en onderzoeksresultaten van het Ministerie van Financiën respectievelijk het KIM beschikbaar. Daarnaast is dan ook het rapport van het PBL beschikbaar over bereikbaarheid van banen en voorzieningen voor verschillende bevolkingsgroepen en gebieden. Met de informatie uit deze studies kan deze vraag beter beantwoord worden.
Bent u bereid om het afschaffen van de BTW op openbaar vervoer in overweging te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zou het kosten om de BTW op openbaar vervoer volledig af te schaffen?
Het volledig afschaffen van BTW op openbaar vervoer is mede afhankelijk van het post-corona herstel in het aantal OV-reizigers en kost tussen de 300 en 400 miljoen euro. Dit is inclusief taxivervoer.
Wat zou het kosten om de BTW op openbaar vervoer terug te brengen naar het «oude" tarief van zes procent?
Een introductie van een extra tarief (in dit geval 6%) is IT-technisch voor de Belastingdienst niet eerder mogelijk dan 2026. De voorbereidingen voor een nieuw systeem lopen en dat is het begin van een langjarig traject. Een verlaging naar 6% is hierdoor de komende jaren dus niet mogelijk. De kosten van een dergelijke verlaging zouden een derde zijn van de bedragen genoemd in antwoord 6 (tussen 100 en 133 miljoen euro).
De aanwezigheid van Gazprom in Nederland |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het SOMO-onderzoek «Enabling Putin’s War: The ties between Amsterdam’s financial centre and Gazprom»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het is bekend dat verschillende Russische bedrijven vennootschappen in Nederland hebben. Voor zover deze bedrijven of de eigenaren van deze bedrijven onder sancties vallen, moeten tegoeden van deze bedrijven worden bevroren. Daarnaast kijkt het kabinet in algemene zin naar Russische geldstromen in Nederland. Het kabinet acht het faciliteren van Russische bedrijven die profiteren van het regime onwenselijk, zeker als het vennootschappen in Nederland betreft die enkel financiële of fiscale doeleinden dienen. In dat verband is van belang dat de ministerraad op 1 april heeft ingestemd met het voorstel van de Minister van Financiën om een wetsvoorstel voor spoedadvies voor te leggen aan de Raad van State waarin dienstverlening door trustkantoren gericht op Russische geldstromen wordt verboden. In het wetsvoorstel is ook een verbod om doorstroomvennootschappen aan te bieden en om trustdiensten te verlenen met betrokkenheid van derde-hoogrisicolanden op witwasgebied of non-coöperatieve landen op belastinggebied opgenomen. Daarnaast is met het laatst ingestelde pakket van EU-sancties van 8 april jl. op voorspraak van Nederland ook een EU-breed verbod op trustdienstverlening aan Russische personen en entiteiten ingesteld, behoudens uitzonderingen voor o.a. maatschappelijk middenveld.
Wat vindt u ervan dat Gazprom in Nederland zo’n 26 miljard aan activa heeft staan en via zestien Nederlandse brievenbusfirma’s, waarvan een deel geen enkele economische activiteit ontplooit, in Nederland actief is?
Zie beantwoording vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat mede als gevolg hiervan Nederland de op twee na grootste investeerder in Rusland is en de op een na grootste ontvanger van Russische investeringen?
Dat klopt nagenoeg. Op basis van data uit de IMF CDIS database kan gesteld worden dat Nederland inderdaad de op twee na grootse directe investeerder is in Rusland (positie van USD 38,5 mrd per eind 2020). Ditzelfde geldt voor de directe investeringen vanuit Rusland (USD 25,1 mrd per eind 2020). Hiermee staat Rusland overigens niet in de toplanden met een directe investeringsrelatie met Nederland. De totale inkomende directe investeringspositie in Nederland bedroeg in 2020 USD 4.512 mrd, terwijl de uitgaande directe investeringspositie USD 5.877 mrd bedroeg. Wanneer de Nederlandse directe investeringen in Rusland worden afgezet worden tegen de totale uitgaande directe investeringen van Nederland, gaat het om 0,7%; de directe investeringen vanuit Rusland vertegenwoordigen 0,6% van het totaal.
Klopt het volgens u dat de Russische staat meerderheidsaandeelhouder is in Gazprom?
Ja.
Klopt het dat eventuele belastingontwijking door Gazprom inhoudt dat Poetin meer financiële middelen heeft om zijn oorlog tegen Oekraïne te bekostigen, gezien het belang van de Russische staat in Gazprom? Kunt u uitsluiten dat Gazprom via Nederland belasting ontwijkt?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt natuurlijk dat belastingontwijking door een bedrijf uiteindelijk de aandeelhouders van dat bedrijf financieel bevoordeelt. Het kabinet vindt belastingontwijking van iedere belastingplichtige onwenselijk en neemt zowel nationale als internationale maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. In aanvulling hierop wordt nu gewerkt aan een wijziging van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR. Op deze manier wil de Belastingdienst de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en de verstrekkingsverplichting op basis van de genoemde sanctieregelingen nader wettelijk regelen. Een concept van deze wijziging is op 15 april 2022 ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor een spoedadvies.
Wat is het beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die op brute wijze een ander land binnenvallen? Zegt u in een dergelijke situatie de ruling op?
In een «ruling» geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf aan een belastingplichtige over de fiscale behandeling van een transactie of structuur op grond van de geldende fiscale wet- en regelgeving. Een ruling geeft een bedrijf dus geen financieel voordeel. Er is geen specifiek beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die een ander land binnenvallen, maar vanaf juli 2017 is er wel een beëindigingsgrond in de na dat tijdstip afgesloten rulings vastgelegd indien de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst voorkomt. Ingeval de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst is gezet, vervalt de vaststellingsovereenkomst van rechtswege. Dit betekent bijvoorbeeld dat een eventuele ruling aan een vennootschap, waarin een staatsbedrijf uit een land dat een ander land binnenvalt meer dan 50% (direct of indirect) aandeelhouder is of een doorslaggevende zeggenschap heeft, van rechtswege vervalt indien die vennootschap of dat staatsbedrijf op de EU-sanctielijst wordt geplaatst.
Hoe verklaart u dat Nederland slechts 6 miljoen euro aan tegoeden van gesanctioneerde Russen heeft bevroren? Kunt u dit toelichten?
Zoals bij brief van 21 april jl. aan uw Kamer gemeld, hadden op dat moment financiële instellingen en trustkantoren EUR 632,9 miljoen aan tegoeden bevroren en is EUR 274,3 miljoen aan transacties tegengehouden. We zullen uw Kamer periodiek blijven informeren over de stand van zaken van ontvangen meldingen van financiële instellingen en trustkantoren.
Wat vindt u van de signalen dat betrokkenen brieven van de Belastingdienst ontvangen in reactie op inzageverzoeken in hun persoonsgegevens in de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) waarin verzoeken om inzage formeel worden afgewezen met een beroep op de «uitzonderingsgronden van artikel 23 van de Algemene verordening gegevensbescherming en artikel 41 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming»?
Het uitgangspunt is om mensen zo veel mogelijk inzage te geven in hun registratie in FSV. Mensen hebben hier ook recht op, op grond van de AVG. Er zijn ca. 6.553 inzageverzoeken gedaan waarvan er ca. zijn 5.836 afgehandeld (stand 7 april). Artikel 23 AVG en artikel 41 UAVG geven in sommige gevallen gronden op basis waarvan wij een verzoeker geen inzage of informatie kunnen geven. Voor inzage in FSV kunnen met name lid h1 en lid i2 van toepassing zijn, die zien op toezichttaken en de bescherming van rechten en vrijheden van anderen.
Zoals in de brief van 17 juni 20213 is beschreven, betekent dit in de praktijk dat een uitzondering is gemaakt wanneer de veiligheid van derden, zoals burgers die een melding hebben gedaan, in het geding is of wanneer zwaarwegende opsporings- of toezichtbelangen kunnen worden geschaad. Als geen inzage kan worden gegeven, wordt dit aan de verzoeker gemeld.
Ten slotte ontvangt de Belastingdienst ook inzageverzoeken over FSV van mensen die niet in FSV stonden. In dat geval wordt dit ook gemeld.
Wat vindt u van een dergelijke formele afwijzing met alleen algemene verwijzing naar wetsartikelen (waarin overigens een reeks van afwijzingsgronden staat), zonder dat daarop nadere toelichting of duidelijkheid wordt gegeven of een mogelijkheid tot contact voor nadere toelichting wordt geboden?
Ik begrijp dat het voor betrokkenen als onbevredigend wordt ervaren om een relatief algemene afwijzing te ontvangen. Artikel 41, tweede lid, onderdeel h, van de UAVG geeft aan dat betrokkenen het recht hebben om van de beperking (op het recht op inzage) op de hoogte te worden gesteld, tenzij dit afbreuk kan doen aan het doel van de beperking. Het is niet altijd mogelijk om iemand specifiek te vertellen waarom in zijn geval geen verdere inzage mogelijk is, zonder juist die informatie prijs te geven die niet gedeeld mag worden. Soms kan geen inzage worden gegeven omdat toezicht- of opsporingsbelangen of de belangen van de privacy van derden zwaarder wegen dan het recht op inzage. Dat kan zijn wanneer de oorsprong van een registratie in FSV een melding van een burger is en inzage de rechten en veiligheid van die burger kan schaden. In dat geval kan dus ook niet verteld worden dat die melding de reden is dat geen inzage kan worden geven. Op basis van die informatie zou de verzoeker immers ook een conclusie kunnen trekken.
Begrijpt u dat een dergelijke algemene formele afwijzing bij betrokkenen die meer informatie willen hebben over hun FSV-registratie, als onbevredigend en onduidelijk wordt ervaren en daarmee weerstand oproept?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van deze formele manier van communicatie, terwijl juist in het kader van de toeslagenaffaire, waar de FSV-registratie niet los van gezien kan worden, is toegezegd zorgvuldig en begrijpelijk met betrokkenen te communiceren?
Ik ben het met de vraagsteller eens dat communicatie van de overheid, zeker op dit gevoelige onderwerp, begrijpelijk en invoelend hoort te zijn. Ik laat de wijze van communicatie in het kader van de FSV-registratie nader bekijken. De brieven die verzoekers ontvangen worden daarom herzien met meer oog voor het menselijke aspect. Brieven moeten natuurlijk wel juridisch correct onderbouwd zijn. Daarom is het helaas niet altijd mogelijk om formele termen te vermijden.
Bent u bereid de wijze van communicatie door de Belastingdienst op inzageverzoeken in het kader van de FSV-registratie nader te bekijken en deze te herzien met oog voor de menselijke maat?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er laagdrempelige rechtsbescherming is tegen de vaststelling van de WOZ-waarde?
Ja, het is belangrijk dat de rechtsbescherming van de burger tegen de vaststelling van de WOZ-waarde laagdrempelig is.
Klopt het dat het aantal bezwaren bij woningen in de periode 2015–2019 landelijk is toegenomen van 160.000 tot 204.000?
Ja.
Klopt het dat het aandeel no cure no pay-bedrijven in dezelfde periode is gestegen van 17% naar 43%?
Ja.
Hoeveel gemeenschapsgeld ontvangen no cure no pay-bedrijven jaarlijks van gemeenten in procedures tegen WOZ-beschikkingen?
Allereerst is het van belang te melden dat de burger de persoon is die recht heeft op een proceskostenvergoeding indien een beroepsmatige rechtsbijstandverlener of deskundige wordt ingeschakeld. Bij het inschakelen van een no cure no pay-bedrijf wordt in veel gevallen door de burger opdracht gegeven aan de gemeente om de te ontvangen vergoeding rechtstreeks aan het no cure no pay-bedrijf over te maken.
In 2019 bedroegen de ingeschatte vergoedingen aan no cure no pay-bedrijven 12 miljoen euro; voor 2020 is de ingeschatte vergoeding 17 miljoen euro. De cijfers zijn afkomstig van de inventarisatie van de Waarderingskamer en het betreft vergoedingen waarvan de gemeente vermoedt dat er is gewerkt op basis van no cure no pay. De gemeente kan echter niet altijd beoordelen welke afspraken er zijn gemaakt tussen een bedrijf (gemachtigde) en een burger (belanghebbende).
Klopt het dat het slagingspercentage bij professionele bezwaarmakers nauwelijks hoger is dan wanneer bewoners zelf bij hun gemeente aankloppen: 52% om 49%?
Ja. Waarbij de kanttekening wordt geplaatst dat het slagingspercentage bij professionele bezwaarmakers 49% bedroeg tegenover 52% van de door burgers zelf ingediende bezwaren. (WODC rapport, samenvatting III)
Onderschrijft u het advies van de Waarderingskamer, dat huiseigenaren er in veel gevallen beter aan doen hun gemeente te bellen als er mogelijk een foute taxatie is gedaan?
Ja. In contact treden met de gemeente is in het algemeen een eenvoudige, laagdrempelige en volledig kosteloze handeling. Ik realiseer me echter terdege, dat er daarnaast mensen zijn die een drempel ervaren om zich tot de overheid te richten. Ook voor hen is het van belang dat er een laagdrempelige rechtsbescherming is. Het is daarom van belang dat de burger een gemachtigde, waaronder een no cure no pay-bedrijf, kan inschakelen.
Deelt u de verwachting van de Waarderingskamer dat door een verbetering van de taxatieverslagen de behoefte tot procederen bij een deel van de huiseigenaren zal verminderen?
Ik ben er een groot voorstander van dat de burger eenvoudig kan zien waarop de WOZ-waarde gebaseerd is. Of de verbetering van het taxatieverslag ook tot minder procederen leidt, durf ik niet op voorhand te zeggen. Er zijn immers meerdere redenen waarom burgers procederen tegen een WOZ-waardebeschikking.
Wanneer kan de Kamer een inhoudelijke reactie tegemoetzien op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay»-bedrijven WOZ en BPM», met name op het deel van het rapport dat ziet op de werkwijze en het verdienmodel van no cure no pay-bedrijven bij procedures tegen WOZ-beschikkingen, zoals aangekondigd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 12 februari 2021?2
Het streven is om de kabinetsreactie op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay»-bedrijven WOZ en BPM» voor de zomer naar uw Kamer te sturen.
Oplossingen voor de stijgende brandstofprijzen. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Erkent u dat de stijgende brandstofprijzen tot grote financiële problemen leiden bij veel gezinnen, huishoudens en bedrijven?
De brandstofprijzen zijn de afgelopen tijd inderdaad fors gestegen. Dit raakt veel huishoudens direct in de portemonnee. Om de gevolgen te dempen heeft het kabinet afgelopen vrijdag 11 maart aangekondigd dat het onder andere voornemens is om per 1 april de accijns voor benzine en diesel tijdelijk te verlagen met 21%.1 Het accijnstarief van benzine daalt met 17,3 cent per liter en het accijnstarief van diesel met 11,1 cent. De verlaging van deze accijnstarieven is een tijdelijke maatregel en geldt voor 9 maanden.
Klopt het dat de stijgende brandstofprijzen leiden tot extra btw-opbrengsten en het Rijk dus financieel profiteert van hogere brandstofprijzen en kunt u dit inzichtelijk maken?
Nee dit klopt niet. Brandstofaccijnzen zijn een vaste belasting per liter brandstof. De accijnsinkomsten stijgen daardoor niet mee met de brandstofprijzen. De btw-inkomsten zijn wel mede afhankelijk van de hoogte van de brandstofprijzen: Indien er meer btw op brandstof binnenkomt, dan wil dit nog niet zeggen dat de totale btw-inkomsten met hetzelfde bedrag toenemen. Immers, door de hogere uitgaven aan brandstoffen verbruiken huishoudens mogelijk minder brandstof en besteden zij minder aan andere producten. Het beschikbare inkomen is namelijk niet direct meegestegen met de hogere prijzen. Deze lagere consumptie zorgt juist weer voor minder btw-inkomsten voor het rijk. Wat het saldo is van deze twee tegengestelde richtingen op de totale btw inkomsten is op voorhand niet te zeggen. Daarnaast zijn er ook andere budgettaire doorwerkingen van de veranderde macro-economische en geopolitieke omstandigheden te verwachten.
Bent u bereid de btw-opbrengst te bevriezen zodat de brandstofprijzen minder snel stijgen en het Rijk niet profiteert van de stijgende brandstofprijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hierboven reeds is uiteengezet, is er geen sprake van automatische totale extra btw inkomsten voor het Rijk als gevolg van hogere brandstofprijzen en zijn er ook andere budgettaire doorwerkingen denkbaar. Het gebruiken van eventuele dergelijke meevallers zou in strijd zijn met de begrotingsregels die er juist in voorzien dat externe factoren zoals prijzen en conjunctuur niet van invloed zijn op de ruimte om de belastingen beleidsmatig tussentijds te wijzigen. Dit maakt het mogelijk dat bij tegenvallende ontvangsten we ook niet direct de belastingen moeten verhogen.
Is het mogelijk de verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding, zoals voorgesteld in het coalitieakkoord, versneld door te voeren en bent u daartoe op korte termijn bereid? Zo nee, waarom niet?
De onbelaste reiskostenvergoeding kan om uitvoeringstechnische redenen niet gedurende het jaar worden verhoogd. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om te kijken naar maatregelen die wél op korte termijn kunnen en bovendien direct compensatie bieden voor de hoge energieprijzen.
Bent u bereid de accijnzen op brandstof tijdelijk te verlagen, om zo de stijgende rekening voor burgers en bedrijven enigszins te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen overweegt u verder om de oplopende kosten voor brandstof voor gezinnen, huishoudens en bedrijven te beperken?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u deze vragen voor het debat over de koopkracht (zoals aangevraagd tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 8 maart jl.) beantwoorden?
Ja.
Achterblijvende reiskostenvergoeding voor werknemers |
|
Henk Nijboer (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verhoog reiskostenvergoeding voor werknemers»?1
Ja.
Hoeveel zijn de reiskosten voor werknemers sinds 2006 gestegen en hoeveel zijn werknemers door het niet-indexeren van de onbelaste reiskostenvergoeding er (in euro’s en percentueel), indien de werkgever deze extra kosten niet heeft bekostigd, op achteruit gegaan?
Bij de beantwoording van deze vragen spelen verschillende aspecten een rol. Daarvoor wil ik eerst stilstaan bij de vraag naar de stijging van de kosten van het woon-werkverkeer van werknemers sinds 2006. De kosten van het woon-werkverkeer zijn afhankelijk van de woon-werkafstand en de werkelijke kosten van het vervoermiddel waarmee die kilometers worden afgelegd. Het zal daarom per werknemer verschillen of er een stijging van de reiskosten heeft plaatsgevonden en hoe hoog die is. Voor sommige werknemers zal overigens sprake zijn van een daling, bijvoorbeeld door een zuiniger auto, carpoolen, meer gebruik van de fiets, een kleinere woonwerkafstand of vaker thuiswerken. Daarentegen zal voor andere werknemers sprake zijn van een stijging, bijvoorbeeld door toenemend autogebruik in plaats van bijvoorbeeld het openbaar vervoer of de fiets of een grotere woon-werkafstand. Het is daarom ook in algemene zin niet bekend of en in welke mate deze kosten zijn gestegen.
In de tweede plaats is van belang in welke mate de kosten voor het woon-werkverkeer ten laste komen van de werkgever. Daarbij speelt de gerichte vrijstelling van thans 19 cent per zakelijke kilometer een rol omdat dat bepaalt welk deel van de vergoeding gericht is vrijgesteld. Bij de vaststelling van deze gericht vrijgestelde 19 cent per kilometer is in beginsel uitgegaan van de variabele reiskosten die zijn verbonden aan het gebruik van een middenklasse auto van de werknemer voor zakelijke kilometers. Dit maximum van 19 cent per kilometer geldt in beginsel ongeacht de wijze waarop die kilometers worden afgelegd, bijvoorbeeld met de auto, met de fiets, met het openbaar vervoer2 of lopend. De werkkostenregeling geeft de mogelijkheid om meer dan de 19 cent per kilometer te vergoeden zonder dat dit leidt tot belastingheffing bij de werknemer.
Dit laat onverlet dat bij een onveranderd reispatroon en brandstofverbruik de reiskosten van velen naar alle waarschijnlijkheid zullen zijn toegenomen als gevolg van de gestegen brandstofprijzen. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld. Uitgaande van een woonwerkafstand van 30 kilometer die tweemaal per dag en vijfmaal per week met de auto moet worden afgelegd (in dit voorbeeld zijn openbaar vervoer of de fiets zijn geen optie), wordt wekelijks 300 kilometer afgelegd. Indien daarbij wordt uitgegaan van een auto met een verbruik van 6,6 liter benzine per 100 km (het gemiddelde verbruik volgens de Verbruiksmonitor) en een benzineprijs van € 2,29 per liter3 is sprake van een stijging van de benzinekosten met € 10,83 per maand ten opzichte van de gemiddelde benzinekosten in april vorig jaar.
Wat zijn de effecten van de enorm gestegen benzineprijzen voor werknemers die voor hun werk moeten reizen en deze niet volledig vergoed krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat veel werkgevers maar zeer beperkt gebruik maken van maximale onbelaste reiskostenvergoeding? Kunt u een overzicht geven van sectoren waar werknemers vaak niet de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding via hun werkgever ontvangen?
Uit data van de 98 grootste cao’s (in totaal 5,1 miljoen werknemers) blijkt dat bij 51 cao’s (2,7 miljoen werknemers) een bepaling over een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer is opgenomen. Dit betreft vaker een vergoeding op of boven de wettelijk gerichte vrijstelling van 19 cent per km (36 cao’s met in totaal 1,8 miljoen werknemers) dan eronder (15 cao’s met in totaal 0,9 miljoen werknemers). De afgesproken vergoeding varieert en ligt tussen 8 en 40 cent per km. In enkele cao’s in de sectoren handel en horeca, industrie, landbouw, overheid, zakelijke dienstverlening en zorg is sprake van een vergoeding lager dan het wettelijke onbelaste maximum van 19 cent per km.
Hieruit kan echter niet worden geconcludeerd dat in die sectoren werknemers vaak niet de maximale onbelaste reiskostenvergoeding ontvangen, omdat geen zicht is op het daadwerkelijke gebruik. Hoewel de 98 grootste cao’s 89% van de werknemers onder een cao in Nederland bevatten is op basis hiervan ook geen volledig beeld van de gemaakte cao-afspraken tussen werkgevers en werknemers. Hierdoor is ook niet duidelijk hoe hoog de vergoeding is in sectoren met een laag loon of naar contractvorm. Het is daarom niet met zekerheid te zeggen dat in sectoren met lagere lonen ook sprake is van een lage reiskostenvergoeding.
Op dit moment bestaat er geen goed inzicht in de mate waarin reiskostenvergoedingen voor het woon-werkverkeer worden verstrekt door de werkgever. Het Ministerie van Financiën doet onderzoek naar een modernisering van de reiskostenvergoeding, dat onderzoek zal in 2022 worden opgeleverd. Hierin wordt gekeken welk deel van de werkgevers een onbelaste reiskostenvergoeding geeft aan hun werknemers met vervoerskosten en tot welk bedrag en hoe dit is verdeeld over verschillende kilometerklassen, inkomensklassen, soort werk en soort vervoermiddelen.4
Klopt het dat het minimaal vergoeden van de reiskosten door werkgevers vaak in sectoren plaatsvindt waar werknemers een laag loon ontvangen en onzekere contracten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook onwenselijk dat door deze lage reiskostenvergoeding werknemers een groot deel van hun salaris moeten gebruiken voor zakelijke reiskosten?
Het kabinet biedt wettelijke ruimte voor een reiskostenvergoeding aan werknemers. Werkgevers en werknemers maken samen afspraken over de ruimte voor een reiskostenvergoeding binnen de cao. Waar dit nog niet is vastgelegd in cao’s, kan dit uiteraard onderdeel zijn van nieuwe onderhandelingen tussen cao-partijen. Ten algemene geldt dat werknemers en werkgevers samen goed zicht hebben op de noodzaak om reiskosten te maken en daardoor in staat zijn om een afweging te maken over de noodzaak van vergoeding van deze kosten.
Bent u niet bevreesd dat, doordat juist in lagelonensectoren een lage reiskostenvergoeding wordt verstrekt, er weinig geld voor werknemers overblijft voor zaken als de huur en de boodschappen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u ook het risico dat werknemers hierdoor financieel in de problemen kunnen komen?
Momenteel hebben we te maken met substantieel gestegen energieprijzen en brandstofprijzen. Het kabinet heeft daarvoor verschillende maatregelen aangekondigd in het kader van de koopkracht, zoals de tijdelijke verlaging per 1 april van de accijns voor benzine en diesel met 21%. Dit betekent dat het accijnstarief van benzine met 17,3 cent per liter daalt en het accijnstarief van diesel met 11,1 cent. De verlaging van de accijnstarieven is tijdelijk en geldt voor 9 maanden. Daarnaast is het kabinet voornemens om per 1 juli de btw op energie te verlagen van 21% naar 9%. Deze verlaging geldt voor zes maanden.
Voorts bevat de huidige wet- en regelgeving een gerichte vrijstelling voor reiskostenvergoedingen tot maximaal 19 eurocent per km en de mogelijkheid deze, zonder dat dit leidt tot belastingheffing bij de werknemer, te verhogen middels de werkkostenregeling. In het coalitieakkoord is het voornemen opgenomen om deze vrijstelling vanaf 1 januari 2024 te verhogen. De precieze tariefsverhoging wordt nader uitgewerkt.
Daarnaast wordt, naar aanleiding van de op 5 april 2022 aangenomen motie Heinen en Van Dijk5, bezien of de gerichte vrijstelling eerder kan worden verhoogd. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het kabinet enkel de gerichte vrijstelling kan verruimen, de afspraken over het gebruik hiervan zijn vervolgens een zaak tussen werkgever en werknemer.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze financiële problemen bij werknemers met lage inkomens te voorkomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bijvoorbeeld bereid om werkgevers op te roepen om, met name in sectoren met lage lonen, een hogere reiskostenvergoeding te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u tevens bereid om de maximaal onbelaste reiskostenvergoeding, vanwege de enorm gestegen benzineprijzen, te verhogen naar een realistischer bedrag?
Zie antwoord vraag 8.
Dubbele belasting op energie en brandstof |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat er in ons land bij verschillende aankopen belasting wordt betaald over een andere belasting, waardoor de productprijzen onnodig hoog zijn, bijvoorbeeld in het geval van btw-heffing over de rekening aan de benzinepomp waar al accijns bij is opgeteld of btw-heffing over de energierekening waar de energiebelasting al bij is gerekend? Wat is hiervoor de rechtvaardiging en inhoudelijke onderbouwing?
Het heffen van btw over andere belastingen en heffingen zoals accijnzen en energiebelasting volgt uit de Europese Btw-richtlijn.1 In Nederland is dan ook conform de Europese Btw-richtlijn in de Wet op de omzetbelasting 1968 bepaald dat voor de btw-heffing als vergoeding wordt aangemerkt: het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening wordt gebracht, de omzetbelasting daar niet onder begrepen. Over andere belastingen of heffingen die in de vergoeding zijn begrepen dient derhalve ook btw te worden berekend.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn als btw geheven zou worden over de productprijs exclusief accijns, aangezien het een belasting betreft over «toegevoegde waarde», en daarna pas de accijns erbij wordt opgeteld?
Nee. Het kabinet is niet voornemens een dergelijke beleidswijziging te overwegen, en zal dit daarom ook niet onderzoeken. Deze wijziging is op grond van de Europese Btw-richtlijn namelijk niet mogelijk. De in de Europese Unie geharmoniseerde btw-systematiek, berust op het beginsel dat op goederen en diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven waarbij de heffing moet worden berekend over het bedrag dat de consument besteedt (daarin begrepen belastingen, rechten en heffingen, met uitzondering van de btw). Deze uniforme grondslag beperkt de complexiteit van het stelsel. De hoogte van de accijnzen wordt vastgesteld in de wetenschap dat daar btw over geheven zal worden.
Deelt u de mening dat het, zeker te midden van een oorlog en geopolitieke crisis die de energie- en brandstofprijzen door het dak doen gaan, bijzonder onrechtvaardig is dat burgers met extra hoge kosten te maken hebben omdat er belasting over belasting wordt betaald? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is er geen sprake van onrechtvaardige belasting over belasting. Dit neemt niet weg dat door de oorlog in Oekraïne de energie en brandstofprijzen de afgelopen weken ongekend hard zijn gestegen. Dit raakt veel huishoudens fors. Om de gevolgen voor de koopkracht te dempen stelt het kabinet onder andere voor om de brandstofaccijnzen tijdelijk te verlagen en energie tijdelijk over te brengen naar het verlaagde btw-tarief.
Waarom sluit u belastingverdragen met andere landen die tot doel hebben dubbele belasting voor bedrijven te voorkomen, maar houdt u dubbele belasting voor burgers in stand? Is dat niet oneerlijk?
Nederland sluit verdragen om te voorkomen dat twee landen ongecoördineerd over hetzelfde heffen. Nederland sluit die verdragen voor zowel burgers als bedrijven om dubbele belasting voorkomen. Zij worden in die zin gelijk behandeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle aankopen waarop dit fenomeen van belasting op belasting van toepassing is, en per categorie aangeven hoeveel deze de huidige berekeningswijze met dubbele belastingen de staat oplevert? Met andere woorden: hoeveel zou de staat aan belastinginkomsten mislopen als btw geheven zou worden over de productprijs excl. accijns?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken wat alle, financiële en niet-financiële, gevolgen zouden zijn als deze dubbele belasting zou worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het tijdelijk afschaffen van accijns op brandstof een budgettair effect zou hebben van rond de vier miljard euro?1 Bent u bereid dit te overwegen zolang de oorlog in Oekraïne en de geopolitieke crisis als gevolg daarvan duren?
Het is niet mogelijk de accijnzen af te schaffen. Nederland is gebonden aan de minimumtarieven van de EU. Om de gevolgen van de oplopende prijzen voor de koopkracht te dempen heeft het kabinet wel voorgesteld een tijdelijke verlaging van de brandstofaccijnzen in te voeren. Dit leidt tot een budgettaire derving in 2022 van 1,0 miljard euro.
Hun openbare agenda |
|
Laura Bromet (GL), Joost Sneller (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink , Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
De gewijzigde definitief van royalty’s, waardoor het voor multinationals makkelijk is om onder de Wet bronbelasting uit te komen |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Multinationals trekken aan het langste eind in gevecht om bronbelasting» van Follow the Money?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Met AmCham heeft een gesprek2 plaatsgevonden naar aanleiding van haar reactie op de internetconsultatie bij ATAD2 (tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking)3. In dit gesprek heeft AmCham tevens de afbakening van het begrip royalty in de context van ATAD2 aan de orde gesteld. Verder is tijdens dit gesprek in algemene zin ook de bronbelasting aan de orde gekomen.
Bij de vormgeving van de Wet bronbelasting 2021 moest er ten aanzien van de reikwijdte van het begrip royalty een keuze worden gemaakt. Die keuze wordt in de antwoorden op vragen 7 tot en met 9 toegelicht. Bij deze vormgeving zijn de eventuele wensen van AmCham niet van belang geweest.
Klopt het dat Amcham meermaals heeft gepoogd de definitie van het begrip royalty’s aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft Amcham bij het kabinet gepleit voor een aanpassing van dit begrip?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ruimte is hiervoor aan Amcham geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft u of hebben ambtenaren van uw ministerie (of van andere ministeries) met Amcham contact gehad over de definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 1.
Welke reden denkt u dat Amcham heeft gehad om te pleiten voor een aanpassing van de definitie van royalty’s? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting wel wordt aangegeven dat wordt aangesloten bij de royaltydefinitie van het OESO-modelverdrag, maar niet dat deze definitie juist afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn of het Modelverdrag van de Verenigde Naties (VN)? Deelt u de mening dat deze informatie voor de Kamer relevant is?
Het royaltybegrip komt onder meer voor in het OESO-Modelverdrag (artikel 12), het Besluit voorkoming dubbele belasting (BvdB)4 en de rente- en royaltyrichtlijn5. Bij het vaststellen van het royaltybegrip voor de Wet bronbelasting 2021 zijn deze verschillende regelingen in de beoordeling betrokken. Het verschil tussen deze regelingen is de wijze van behandeling van vergoedingen voor operational leasing, dit betreft bijvoorbeeld de huurvergoeding van boorplatformen, vliegtuigen en treinen. In het BvdB en in de rente- en royaltyrichtlijn worden deze vergoedingen als royalty’s beschouwd. In het OESO-modelverdrag is (operational) leasing niet in de definitie van royalty’s opgenomen.
De Wet bronbelasting 2021 richt zich tegen doorstroom van passieve geldstromen, waaronder bepaalde royalty’s. Daarbij is een definitie zoals die internationaal wordt gehanteerd voor royalty’s voor de hand liggend omdat die zal aansluiten bij de verdeling van de heffingsrechten tussen de landen die een belastingverdrag met elkaar hebben gesloten. Dit geldt ook voor de belastingverdragen die Nederland heeft gesloten. Voor de toepassing van de Wet bronbelasting 2021 is het dan ook het best passend om aan te sluiten bij het royaltybegrip van artikel 12 van het OESO-modelverdrag, waarop de Nederlandse belastingverdragen zijn gebaseerd. Op die manier kan Nederland het nationale heffingsrecht ten opzichte van een laagbelastende jurisdictie onder een belastingverdrag zo goed mogelijk effectueren.
Door aan te sluiten bij de definitie van het BvdB of de rente- of royaltyrichtlijn, zouden ook betalingen voor operational leasing onder de reikwijdte van de Wet bronbelasting 2021 worden gebracht. Dit is niet de bedoeling van deze wet, die immers passieve geldstromen wil belasten.
Gelet op het geringe verschil tussen de verschillende definities, deelt het kabinet niet de lezing dat gekozen is voor een «nauwe definitie».
Erkent u dat binnen uw ministerie kennelijk reeds bekend was dat de Wet bronbelasting veel betalingen ongemoeid zou laten en in die zin wat betreft doelmatigheid zou inboeten, gezien de opmerking van een medewerker dat «andere betalingen niet onder bronbelasting zouden vallen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Is naar uw mening tijdens het wetgevingsproces voldoende duidelijk geworden dat in de Wet bronbelasting een zeer nauwe definitie van het begrip royalty wordt gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven waarin het royaltybegrip afwijkt ten opzichte van die in de OESO-verrekenprijsrichtlijn en het Modelverdrag van de VN?
De definitie van royalty’s in het VN-Modelverdrag is iets ruimer dan in het OESO-Modelverdrag. Het bevat aanvullend (vergoedingen voor het gebruik van of het recht op gebruik van) «films or tapes used for radio or television broadcasting» en van «industrial, commercial or scientific equipment».
De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten geen specifieke definitie van het begrip royalty. Wel wordt er in de OESO-verrekenprijsrichtlijnen ingegaan op het begrip «intangibles» (hoofdstuk 6, special considerations for intangibles). Dit hoofdstuk heeft betrekking op verrekenprijsvraagstukken en in par. 6.13 van de richtlijnen wordt daarom expliciet aangegeven dat het geen relevantie heeft voor andere doelen van belastingheffing (zoals in relatie tot bronbelasting). In par. 6.13 van de richtlijnen wordt ook nadrukkelijk gesteld dat de karakterisering van een transactie in het kader van de vaststelling van een verrekenprijs geen relevantie heeft voor de vraag of een bepaalde betaling een royalty is of onderworpen is aan een bronbelasting onder artikel 12 van het OESO-Modelverdrag. De OESO-verrekenprijsrichtlijnen bevatten dus geen geschikte definitie waar voor de Nederlandse bronbelasting bij kan worden aangesloten.
Waarom is er gekozen voor een royaltydefinitie die afwijkt van het royaltybegrip in de OESO-verrekenprijsrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vallen alle betalingen voor intellectueel eigendom onder de door Nederland gekozen definitie van royalty’s? Zo nee, welke niet?
Deze vragen zijn niet eenduidig te beantwoorden. Daarvoor zijn de begrippen die in de vragen worden gehanteerd onvoldoende afgebakend en gedefinieerd. In de Wet bronbelasting 2021 is voor het begrip royalty aangesloten bij artikel 12 van het OESO-modelverdrag. Om te bepalen of een betaling onder de reikwijdte van artikel 12 OESO-modelverdrag valt (en dus als royalty kan worden aangemerkt onder de Wet bronbelasting 2021), moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt.
Daarbij kan met name in situaties zoals bedoeld in vraag 15 sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst of een te leveren zaak als over het verstrekken van know-how. Als in een dergelijk gemengd contract een duidelijk onderscheid kan worden gemaakt, kan de betaling deels worden aangemerkt als royalty in de zin van artikel 12 van het OESO-modelverdrag.
Deze feiten en omstandigheden zijn eveneens relevant voor de vraag of de betaling als zakelijk («at arm’s length») kan worden aangemerkt in de zin van de OESO-verrekenprijsrichtlijnen. De nadruk die in de verrekenprijsrichtlijnen wordt gelegd op winsttoerekening in relatie tot waardecreatie, is ook in de Nederlandse uitvoeringspraktijk evident en opgenomen in het vigerende verrekenprijsbesluit6. De Belastingdienst houdt hier toezicht op.
Vallen distributierechten onder de door de fiscus gehanteerde definitie van royalty’s?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre is de definitie van royalty’s die in de ons omliggende landen wordt gehanteerd, vergelijkbaar met hoe deze wordt gehanteerd door de Nederlandse fiscus? Wat zijn de verschillen?
Een snelle vergelijking met het Verenigd Koninkrijk (artikel 579 van de Income Tax (Trading and Other Income) Act) en Duitsland (§4j en §50a van het Einkommensteuergesetz) leert dat de definities die daar gebruikt worden sterk overeenkomen met de Nederlandse en ook beide geïnspireerd lijken te zijn op die uit het OESO-Modelverdrag.
Hoe gaat de Belastingdienst om met het fenomeen «embedded royalty’s»?
Zie antwoord vraag 12.
Weet de Belastingdienst voor een bedrijf altijd welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s»? Is een bedrijf verplicht dat precies te specificeren?
De Belastingdienst weet niet altijd of en zo ja welk deel van de betalingen voor dienstverlenings- of distributiecontracten een royalty is in de zin van de Wet bronbelasting 2021. Om te bepalen of een deel van de betaling voor dienstverlenings- of distributiecontracten betrekking heeft op daadwerkelijke royalty’s, moet worden gekeken naar de inhoud van de overeenkomst die de grondslag voor de betaling vormt. Daarbij kan in situaties sprake zijn van gemengde contracten, waarin bijvoorbeeld zowel afspraken zijn gemaakt over een te leveren dienst als over het verstrekken van know-how.
De kamerverhuurvrijstelling |
|
Romke de Jong (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad «onderverhuur en samenwonen kunnen woningtekort voor «flink deel» oplossen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de optie om de huidige woningvoorraad beter te benutten via het verhuren van een deel van het huis en hoe kunnen we dit verder stimuleren?
In zijn algemeenheid geldt dat het beter benutten van de woningvoorraad – bijvoorbeeld via het verhuren van een deel van een eigen woning – een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van het woningtekort. De mogelijkheden om de bestaande voorraad in de komende jaren zo goed mogelijk te benutten betrek ik bij de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA), waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de kamerverhuurvrijstelling in de inkomstenbelasting werkt?
De kamerverhuurvrijstelling is geregeld in artikel 3.114 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De vrijstelling regelt dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de kamerverhuurvrijstelling blijft de verhuurde woonruimte deel uitmaken van de eigen woning, hetgeen betekent dat het voordeel wordt vastgesteld aan de hand van het eigenwoningforfait en de financieringskosten aftrekbaar blijven. Om de kamerverhuurvrijstelling te kunnen toepassen dient voldaan te zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
Op basis van artikel 3.97 Wet inkomstenbelasting 2001 kan de kamerverhuurvrijstelling, naar keuze van de belastingplichtige, ook worden toegepast bij het houden van kostgangers op het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte.
Wat is de ratio achter de vrijstelling en wat is de ratio achter de gekozen hoogte van de vrijstelling?
De kamerverhuurvrijstelling die in 1993 in de wet is opgenomen heeft vergroting van het kameraanbod door eigenwoningbezitters ten doel. De vrijstelling is er met name op gericht op het stimuleren van het aanbod van studentenkamers door hospita’s. De kamerverhuurvrijstelling is weliswaar vormgegeven als een algemene vrijstelling en niet gekoppeld aan een bepaalde groep huurders, maar in de memorie van toelichting en verdere parlementaire behandeling is de vrijstelling steeds in verband gebracht met vraagstukken rondom studentenhuisvesting2.
Bij de invoering van de kamerverhuurvrijstelling gold een vrijstelling indien de huuropbrengsten niet meer bedroegen dan 5.000 gulden per jaar (ongeacht het aantal verhuurde kamers). De grens van 5.000 gulden is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volkshuisvesting (Ravo). De Ravo komt op dit bedrag van 5.000 gulden op grond van de redenering dat een fiscale vrijstelling van zodanige omvang moet zijn dat daarvan voldoende prikkel uitgaat om tot verhuur van ten minste één kamer over te gaan. De Ravo heeft vastgesteld dat in schaarstegebieden de netto kamerhuurprijzen van hospitakamers (volgens het puntensysteem van de Huurprijzenwet woonruimte) in de regel het bedrag van 5.000 gulden per jaar niet te boven gaan3.
Het grensbedrag van de kamerverhuurvrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd door het te vermenigvuldigen met de verhouding van de indexcijfers van de woninghuren over juli van het voorafgaande jaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
Is de gekozen hoogte nog steeds verdedigbaar met oog op de huidige hoogte van de gemiddelde huurprijs voor een kamer?
De hoogte van de kamerverhuurvrijstelling is in 2022 € 5.711 aan totale huuropbrengsten, hetgeen per maand neerkomt op een bedrag van afgerond € 475. Uit de landelijke monitor studentenhuisvesting van 20214 blijkt dat de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen € 420 is. Omdat het vrijgestelde bedrag per maand reeds hoger is dan de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen vind ik de gekozen hoogte van de kamerverhuurvrijstelling verdedigbaar en verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Bovendien zou een verhoging van de vrijstelling kunnen leiden tot prijsopdrijvende effecten, omdat hiermee de vrijstelling ook van toepassing is op een hogere (vrijgestelde) huurprijs.
Wat zijn de effecten op de woningmarkt wanneer de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd? Zou dit kunnen leiden tot meer samenwoonvormen? Met welke andere effecten zou rekening moeten worden gehouden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de budgettaire gevolgen als de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd naar 10.000 euro per jaar?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 is beschreven verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Om deze reden verwacht ik dan ook geen grote budgettaire gevolgen indien de kamerverhuurvrijstelling verhoogd zou worden tot € 10.000.
Wat zijn de fiscale gevolgen voor een belastingplichtige wanneer de kamerverhuurvrijstelling wordt overschreden?
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, komt het verhuurde deel van de woning in box 3 terecht. De waarde van het verhuurde gedeelte en een even groot deel van de eigenwoningschuld valt dan in box 3 en niet meer in box 1. De rente over het verhuurde deel mag dan niet worden afgetrokken.
Wat is de belastingdruk voor een belastingplichtige die alleen een AOW ontvangt als alleenstaande waarbij de huurinkomsten 7.500 euro in een jaar zijn en deze belastingplichtige verder geen inkomen of kosten heeft in box 1? En hoe is die belastingdruk voor andere type belastingplichtigen met een groter inkomen?
Zonder nadere gegevens is de belastingdruk voor een belastingplichtige die niet voor de kamerverhuurvrijstelling in aanmerking komt niet te bepalen. Stel dat de woning voor 15% wordt verhuurd. Dan wordt in box 1 85% van het eigenwoningforfait en 85% van de aftrekbare hypotheekrente in aanmerking genomen. In box 3 wordt 15% van de woningwaarde belast en wordt de hypotheekschuld voor 15% meegenomen. Of dit leidt tot (extra) heffing in box 3 is afhankelijk van of het totale box 3-vermogen van de belastingplichtige boven het heffingsvrij vermogen uitkomt.
EHerkenning |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2022:394) die de rechtsvraag of eiseres verplicht kon worden eHerkenning te gebruiken en derhalve deze bij een commerciële partij aan te schaffen teneinde aan haar aangifteplicht voor de loonheffing te kunnen voldoen, met een zeer duidelijk «nee» beantwoordt?
Ja.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorgangers meerdere keren stellig verklaard hebben dat er een wettelijke grondslag is om ondernemingen te verplichten aangifte te doen met eHerkenning (dat in tegenstelling tot DigiD niet gratis is en alleen commercieel verkrijgbaar is), bijvoorbeeld in de antwoorden op schriftelijke Kamervragen met Kamerstuknummer 2019/2020, 1120?
Ja.
Hebben de bewindspersonen op het Ministerie van Financiën of het Ministerie van Binnenlandse Zaken ooit het advies gehad dat de wettelijke grondslag voor het verplichte gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst voor de inwerkingtreding van de wet digitale overheid twijfelachtig is of niet klopt? Zo ja, wanneer was dat en kunt u dat advies met de Kamer delen?
Nee.
Hoe verklaart u het feit dat bijna alle politieke partijen, inclusief de coalitiefracties, grote twijfels hadden over de wettelijke grondslag en het kabinet toch gewoon doorging, zelfs zonder de Kamer tijdig en volledig te informeren?
De Belastingdienst is doorgegaan met eHerkenning zodat belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf digitaal aangifte willen doen via Mijn Belastingdienst Zakelijk (MBD-Z) een inlogmiddel gebruiken dat voldoet aan de Europese eisen. Het kabinet is verder van mening dat voor het gebruik van eHerkenning een wettelijke basis bestaat in art. 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en specifiek voor het fiscale domein in art. 3a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst.1 Als het aan het kabinet ligt, wordt de wettelijke basis van eHerkenning verder verankerd in de wet Digitale Overheid (Wdo). Ik licht dit verder toe.
Voor zakelijke belastingen, zoals de vennootschapsbelasting, de loonbelasting en de omzetbelasting is het al enige jaren verplicht om digitaal aangifte te doen. Voor de vennootschapsbelasting en de loonbelasting kunnen belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen dit sinds 1 januari 2020 doen via MBD-Z. Voor de omzetbelasting geldt voor ondernemers sinds 1 januari 2022 hetzelfde. Aan de toegangsbeveiliging van informatiesystemen die persoonsgegevens verwerken zoals MBD-Z stellen de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en meer specifiek Verordening (EU) nr. 910/2014 (de zogeheten eIDAS-verordening) eisen. Zo moet het inlogmiddel voldoen aan het beveiligingsniveau «substantieel». eHerkenning (niveau 3) is het enige inlogmiddel dat dit beveiligingsniveau heeft. Ter uitvoering van de genoemde verordeningen moet daarom voor het verkrijgen van toegang tot MBD-Z eHerkenning gebruikt worden.
Het gebruik van eHerkenning als authenticatiemiddel is een overheidsbrede lijn. De Belastingdienst heeft het gebruik van eHerkenning verplicht gesteld voor het inloggen op MBD-Z. Hiermee beschikken belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf via dit portaal digitaal aangifte willen doen over een inlogmiddel dat voldoet aan de Europese eisen.
Om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer, dat het inlogmiddel waarmee belastingaangifte moet worden gedaan kosteloos moet zijn, heeft de Belastingdienst samen met het Ministerie van BZK en de eHerkenningsleveranciers een compensatieregeling opgesteld (Beleidsregel compensatie inloggen belastingaangifte). Op aanvraag wordt maximaal één keer per kalenderjaar een compensatie verstrekt aan een aanvrager die 1) eHerkenning uitsluitend gebruikt voor het doen van belastingaangifte, 2) hiertoe eHerkenning heeft aangeschaft, en 3) niet op andere wijze belastingaangifte kan doen. Deze compensatie bedraagt € 24,20 per kalenderjaar, hetgeen gelijk is aan het bedrag waartegen eHerkenning bij de goedkoopste aanbieder aangeschaft kan worden. Daarnaast heeft de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de Wdo de Staatssecretaris van BZK middels de motie Van der Molen opgeroepen om de mogelijkheden voor een publiek middel te onderzoeken als alternatief naast eHerkenning.2 De Staatssecretaris van BZK heeft de uitvoering van deze motie ter hand genomen. De compensatieregeling loopt totdat er een publiek middel beschikbaar is als alternatief naast eHerkenning.
Wat gebeurt er met naheffingsaanslagen en boetes van partijen die tot nu toe te laat of geen aangifte gedaan hebben met eHerkenning in 2020, 2021 en 2022? Wat is het budgettaire belang van de Staat daarbij?
Ik heb de uitspraak van de rechtbank bestudeerd en gewogen. De beslissing in deze zaak respecteer ik. Tegelijkertijd neem ik de overwegingen over eHerkenning niet tot richtsnoer. Deze hebben daarmee geen gevolgen voor andere belastingaanslagen, waarvoor al dan niet met het gebruik van eHerkenning aangifte gedaan is, alsmede voor opgelegde boeten wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte. Van een budgettair effect is daarom ook geen sprake.
Ter toelichting: het geschil voor de rechtbank Gelderland betreft de vraag of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet het geval is. Inmiddels is ook het vaktechnische oordeel dat belanghebbende over het in geschil zijnde tijdvak geen loonheffing verschuldigd was. De rechtbank heeft daarom toch een juiste beslissing genomen. De overwegingen waarop de rechtbank haar uitspraak baseert deel ik echter niet, omdat ik van mening ben dat er wel een toereikende wettelijke basis is voor het gebruik van eHerkenning bij de Belastingdienst. Tegen enkel de overwegingen van de rechtbank kan ik niet in hoger beroep gaan.
Het niet kunnen instellen van hoger beroep heeft tot gevolg dat de beslissing van de rechter in deze concrete zaak vast komt te staan. Het houdt echter niet in dat de gronden waarop de beslissing berust – dat een wettelijke basis voor eHerkenning zou ontbreken – automatisch «recht» worden in andere zaken. Om dit toe te lichten zal ik een naschrift laten publiceren op de website van de Belastingdienst.
Waarom bent u doorgegaan met het invoeren van eHerkenning, bijvoorbeeld de verplichtstelling voor de btw-aangifte in 2022, terwijl dit probleem nog bestond?
De Belastingdienst is doorgegaan met het invoeren van eHerkenning zodat belastingplichtigen, inhoudingsplichtigen en ondernemers, die zelf digitaal aangifte willen doen via MBD-Z een inlogmiddel gebruiken dat voldoet aan de Europese eisen. Het kabinet is verder van mening dat voor het gebruik van eHerkenning een afdoende wettelijke basis bestaat. Zie verder hiervoor het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat eHerkenning nu verplicht is (behalve voor eenmanszaken) voor aangiften loonheffing, btw en VPB, dus voor alle belangrijke belastingen en premiemiddelen bij de Belastingdienst en overigens ook bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Aangiften vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting moeten verplicht digitaal gedaan worden. Als de belastingplichtige, inhoudingsplichtige of ondernemer deze via MBD-Z wil doen, moet hij voor het inloggen op het portaal gebruik maken van eHerkenning. Ook voor de digitale communicatie met het UWV geldt dat eHerkenning het enige veilige en betrouwbare inlogmiddel is dat voldoet aan de eisen vanuit de AVG, de eIDAS-verordening en dat voldoende bescherming van persoonsgegevens voor ondernemers biedt. Het UWV biedt daarnaast de mogelijkheid voor een alternatieve wijze van communicatie, namelijk op papier of telefonisch.
Wat gebeurt er wanneer iemand geen aangifte doet met eHerkenning? Klopt het dat u deze rechtspersonen op dit moment geen dwangmiddel kunt opleggen, omdat er geen manier is dat zij zonder eHerkenning aangifte kunnen doen?
Ik hecht eraan te benadrukken dat als men niet beschikt over eHerkenning er ook andere manieren zijn om aangifte te doen. Alleen voor het zelf doen van aangifte via MBD-Z is eHerkenning vereist. Een belastingplichtige, inhoudingsplichtige of ondernemer kan echter ook gebruik maken van een fiscaal dienstverlener of commerciële software voor het doen van aangifte.
De inspecteur kan degenen die niet of niet tijdig aangifte doen een verzuimboete opleggen (artt. 67a en 67b AWR). Als niet, niet tijdig of niet volledig betaald wordt binnen de wettelijke voorgeschreven termijn kan onder meer voor de omzetbelasting en de loonbelasting ook daarvoor een verzuimboete opgelegd worden (art. 67c AWR). Er zijn dus wel degelijk dwangmiddelen.
Klopt het dat er nu feitelijk de mogelijkheid bestaat voor ondernemers om uitstel van aangifte (en daarmee van betaling) af te dwingen, omdat zij simpel kunnen stellen dat zij op dit moment geen aangifte kunnen doen zonder eHerkenning?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 en 8.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk gratis een publiek middel ter vervanging van eHerkenning beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen kosteloos, publiek inlogmiddel beschikbaar dat voldoet aan de eisen die de AVG en eIDAS-verordening stellen voor het inloggen op een portaal als MBD-Z. Dat neemt niet weg dat ter uitvoering van de motie Van der Molen wordt gekeken naar een publiek middel voor het bedrijvendomein waarmee aanvankelijk in elk geval (op MBD-Z) belastingaangifte kan worden gedaan. Over de voortgang hiervan houdt mijn ambtsgenoot van BZK u op de hoogte via de «Voortgangsrapportage Toegang». Hieraan voeg ik toe dat het eigenstandig door de Belastingdienst ontwikkelen van een kosteloos, publiek inlogmiddel niet past bij de overheidsbrede lijn van generieke inlogmiddelen. Daarnaast is het ontwikkelen van een dergelijk middel complex en zou dit veel van de toch al schaarse capaciteit vragen. Het kabinet kan daarom niet op korte termijn een kosteloos, en volledig doorontwikkeld publiek inlogmiddel ter beschikking stellen.
Bent u bereid om het per onmiddellijk weer mogelijk te maken om aangifte te doen bij de Belastingdienst zonder eHerkenning?
Gelet op de persoonsgegevens die worden verwerkt en getoond in MBD-Z moet op grond van de AVG en de eIDAS-verordening een toegangsmiddel worden gebruikt dat voldoet aan het beveiligingsniveau «substantieel». eHerkenning is op dit moment in Nederland het enige middel dat aan dit niveau voldoet. Gelet op de Europese regels, de huidige stand der techniek en de noodzaak dat organisaties en ondernemers veilig online hun verplichtingen kunnen nakomen, is het niet mogelijk om een portaal in te richten waartoe zonder eHerkenning toegang verkregen kan worden. Zoals ik in het antwoord op vraag 10 aangegeven heb, wordt ter uitvoering van motie Van der Molen gekeken naar aan een ander, publiek, inlogmiddel. Dit is echter op dit moment niet beschikbaar. Het enige alternatief zou daarom zijn om het weer mogelijk te maken om ook voor de vennootschapsbelasting, loonbelasting en omzetbelasting op papier aangifte te doen. Dit alternatief is niet uitvoerbaar en vindt het kabinet onwenselijk.
Hoe groot is het financiële en organisatorische risico voor de Staat van de uitspraak genoemd in vraag 1?
De beslissing van de rechtbank Gelderland over de in geschil zijnde naheffingsaanslag loonbelasting heeft geen gevolgen voor andere belastingaanslagen, waarvoor al dan niet met het gebruik van eHerkenning aangifte is gedaan. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 5 en 8.
Hoeveel verhogingen, boetes, naheffingen en andere zaken zijn tussen maart 2020 en de uitspraak opgelegd aan de (rechts)persoon in de voorliggende zaak? Kunt u daarin heel precies zijn (ook wanneer zij later verminderd zijn)?
De fiscale geheimhoudingsplicht staat mij niet toe in te gaan op vragen over één individuele zaak.
Heeft de Belastingdienst zich op een correcte wijze gedragen in de procesgang of is er sprake geweest van iets dat lijkt op knevelarij en/of detournement de pouvoir?
De uitspraak biedt geen aanleiding om te veronderstellen dat de inspecteur zich in de procesgang niet correct gedragen heeft.
Heeft de Belastingdienst vaker deze houding bij de rechter in zaken die zij zeker niet wil verliezen, maar waarvan de dienst weet dat de kern van de zaak voor de Belastingdienst zwak is? Kunt u op deze vraag een transparant en direct antwoord geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Beseft u dat het Ministerie van Financiën door wederom (vergelijkbaar met box3) ten onrechte te volharden in een eigen gelijk, de Belastingdienst als uitvoerende organisatie onterecht en onnodig met extra hersteloperaties opzadelt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Zoals daar toegelicht is, geeft de uitspraak van de rechtbank Gelderland geen aanleiding tot een hersteloperatie.
Kunt u in plaats van loze beloftes, heel concreet aangeven hoe processueel geborgd gaat worden dat uw ministerie voortaan uitsluitend regelingen invoert die een onbetwiste toereikende wettelijke basis hebben EN door de Belastingdienst vooraf uitdrukkelijk als voldoende goed uitvoerbaar zijn aangemerkt?
Gedelegeerde regelgeving wordt intern getoetst door ervaren wetgevingsjuristen. Wanneer er interdepartementale aspecten spelen, dan worden ook de betreffende andere ministeries gevraagd om mee te kijken. Spelen er privacyaspecten dan wordt de Autoriteit Persoonsgegevens om advies gevraagd. Gaat het om een algemene maatregel van bestuur dan wordt bovendien de Afdeling advisering van de Raad van State om advies gevraagd. Naast deze kwaliteitstoetsen worden intern ook bepaalde andere aspecten zorgvuldig in kaart gebracht, zoals effecten op de administratieve lasten. Zijn deze effecten van enige omvang dan wordt het Adviescollege toetsing regeldruk om advies gevraagd. Andere aspecten zijn bijvoorbeeld verenigbaarheid met Unierecht (verkeersvrijheden en staatssteun), budgettaire effecten en – relatief nieuw en mede op instigatie van uw Kamer – een doenvermogen- en invoeringstoets. Tot slot doet de Belastingdienst een grondige uitvoeringstoets. Al deze toetsen dragen er aan bij dat gedelegeerde regelgeving zorgvuldig tot stand komt en een wettelijke basis heeft.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een situatie waarin u de Kamer «hierover uiteraard steeds informeren» zal, nu de Belastingdienst niet in overeenstemming met de wet handelt of heeft gehandeld (toezeggingen gedaan aan het lid Omtzigt tijdens het wetgevingsoverleg van 10 november 2021 en uw brief van 31 januari 2022, kenmerk 2022–0000026621)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
In verband met de zorgvuldigheid van de beantwoording, waarvoor nadere afstemming met het Ministerie van BZK noodzakelijk was, is het niet haalbaar gebleken de vragen binnen de door de leden gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht 'FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie»?1
Ja.
Klopt het dat de FIOD vier maanden geleden het landelijk opererende Team Specialistische Operaties (TSO) op non-actief heeft gesteld dat zich bezighoudt met het heimelijk afluisteren van verdachten van zware, veelal druggerelateerde, criminaliteit? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen?
Het is juist dat dit team (TSO) enkele maanden geleden op non-actief is gesteld. Er is sprake van een arbeidsrechtelijk geschil tussen werknemers en hun werkgever. Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Uit hoeveel fte bestaat dit speciale FIOD-team in totaal? Hoeveel mensen daarvan zijn op non-actief gezet?
Als werkgever heeft de FIOD een zorgplicht naar zijn medewerkers. Om die reden kan ik hier geen mededeling over doen.
Kunt u uitgebreid aangeven hoe de voortgang van de lopende onderzoeken, waaraan dat team werkte in de tussentijd, is geborgd?
De medewerkers van het TSO zijn op non-actief gesteld. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Wat betekent het op non-actief zetten van dit FIOD-personeel voor de samenwerking met de politie? Hoe wordt dit opgevangen?
Zoals onder vraag 4. is aangegeven zijn de werkzaamheden doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Kunt u het belang van het werk dat het TSO in algemene zin verricht, uitgebreid toelichten? Kunt u dat tevens toelichten aan de hand van cijfermatige gegevens omtrent, bijvoorbeeld, het aantal succesvolle resultaten dat dit team heeft behaald?
De werkzaamheden van het TSO leveren een waardevolle bijdrage aan de inwinning van informatie in strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan niet specificeren wat het belang van een specifiek team als het TSO is. Werkzaamheden van dit team maken onderdeel uit van een bredere uitvoering van activiteiten in een strafrechtelijk onderzoek. De inzet en bijdrage van het TSO worden in de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek niet als resultaat gespecificeerd.
Volgens het bericht zou het gaan om een verschil van mening over vergoedingen, kunt u het verschil van mening toelichten? Klopt het dat de toelagen voor het werken op zeer onregelmatige en veelal nachtelijke uren zomaar zijn stopgezet?
De zaak is onder rechter en om die reden doe ik over de specifieke inhoud geen mededelingen. In zijn algemeenheid geldt voor het toekennen van toelagen de CAO Rijk.
Klopt het, dat in het bericht wordt gesproken van een binnen de FIOD heersende «angst- en afrekencultuur» en een «sociaal onveilige werksfeer»? Kunt u reflecteren op de cultuur binnen de FIOD? Zijn bij u meer signalen bekend over een sociaal onveilige werksfeer bij de FIOD? Wat gaat u eraan doen de geuite zorgen rondom angstcultuur weg te nemen?
Door de raadsman wordt in het artikel aangegeven dat de schorsing wordt ervaren als een gevolg van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur. Daarnaast wordt door de raadsman aangegeven dat cliënten zich zorgen maken over de in hun ogen sociaal onveilige werksfeer.
Over de specifieke inhoud wordt geen mededeling gedaan. De zaak is onder de rechter.
Op welke wijze gaat u dit geschil met de leden van het TSO oplossen? Wanneer verwacht u het geschil te hebben opgelost?
Vanuit het directieteam FIOD wordt gezocht naar een spoedige oplossing.
Het bericht 'FIOD-speurders thuis na vergoedingenruzie' |
|
Inge van Dijk (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Was u op de hoogte van het geschil tussen de FIOD en het Team Specialistische Operaties (TSO), als gevolg waarvan het TSO al zo’n vier maanden geleden naar huis is gestuurd en hun werkzaamheden dus sindsdien stilliggen?
Ik ben op de dag voor het verschijnen van het artikel in de Telegraaf over dit geschil binnen de FIOD geïnformeerd.
Waarom heeft u het niet nodig gevonden de Kamer hierover te informeren?
Er is hier sprake van een arbeidsrechtelijk geschil tussen werknemers en hun werkgever. Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Klopt het dat de toelagen voor het TSO voor het werken op onregelmatige tijden, dat wil zeggen over- en nachtelijke uren, door de FIOD zijn stopgezet? Zo ja, waarom zijn deze toelagen stopgezet?
De zaak is onder de rechter en om die reden worden over de specifieke inhoud geen mededelingen gedaan. In zijn algemeenheid geldt voor het toekennen van toelagen de CAO Rijk.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van het TSO dat de schorsing het gevolg is van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur en dat in hun ogen een sociaal onveilige werksfeer bestaat, waarbij kritische vragen (over arbeidsvoorwaarden) niet op prijs worden gesteld en dreigementen worden geuit?
Door de raadsman wordt in het artikel aangegeven dat de schorsing wordt ervaren als een gevolg van de binnen de FIOD heersende angst- en afrekencultuur. Daarnaast wordt door de raadsman aangegeven dat cliënten zich zorgen maken over de in hun ogen sociaal onveilige werksfeer.
Over de specifieke inhoud wordt geen mededeling gedaan. De zaak is onder de rechter.
Bent u op de hoogte van het bestaan van zo’n cultuur? Zo nee, hoe wilt u dit verder gaan onderzoeken? Zo ja, wat wilt u hiermee gaan doen?
Tweejaarlijks vindt er een medewerkersonderzoek plaats. Er hebben mij geen signalen bereikt dat er binnen de FIOD sprake is van zo’n cultuur. Ik ben daarom niet voornemens een onderzoek uit te laten voeren. Er is binnen de organisatie aandacht voor cultuur en leiderschap via het Belastingdienst brede programma dat op dit moment in uitvoering is.
Kunt u aangeven waarom er maanden tijd overheen moeten gaan om een dergelijk geschil op te lossen?
De medewerkers van het TSO zijn op non-actief gesteld. De werkzaamheden zijn doorgegaan en tijdelijk door ketenpartners overgenomen.
Vindt u het verantwoord dat de werkzaamheden van het team al maanden stilliggen en wat zijn daarvan de gevolgen voor lopende zaken met betrekking tot het opsporen van financiële en belastingfraude?
Vanuit het directieteam FIOD wordt gezocht naar een spoedige oplossing.
Hoe wilt u deze situatie zo snel mogelijk oplossen?
Het bericht ‘Prins Constantijn: 'We hadden de ster van Europa kunnen zijn'. |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Prins Constantijn: «We hadden de ster van Europa kunnen zijn»»?1
Ja.
Bent u het eens met de strekking van het artikel dat Nederland kansen heeft laten liggen, en de ster van Europa had kunnen zijn op het gebied van het startup-klimaat? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. We staan mede dankzij de inspanningen van het kabinet nu op de derde plaats binnen Europa volgens het Global Startup Ecosystem Report 2021 van StartupGenome als het gaat om startup ecosystemen en op de dertiende plaats wereldwijd. We versterken het ecosysteem voor startups en scale-ups door het verbeteren van de toegang tot talent, kapitaal, kennis, (internationale) netwerken, markten en de overheid (Kamerstuk 32 637, nr. 374). Binnen deze aanpak fungeert Techleap.nl – met Constantijn van Oranje als special envoy – als externe aanjager en als kenniscentrum door EZK ingesteld en betaald. Ik ben het eens met de envoy dat we alert moeten zijn op nieuwe kansen en ons moeten blijven inzetten voor het oplossen van knelpunten in ons startup klimaat. Zoals de tekorten aan technisch of digitaal opgeleide mensen, de beschikbaarheid van vroege fase kapitaal en benutting van kennis door nieuwe én bestaande bedrijven. Een sterk ecosysteem voor startups en scale-ups vraagt blijvend aandacht. We zijn en blijven daarover in gesprek met Techleap.nl en partijen in het veld.
Hoe apprecieert u de analyse in het artikel dat het innovatiebeleid van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en ook het Nationaal Groeifonds het belang van startups en durfkapitaal onderschat?
Met het bedrijfsleven- en innovatiebeleid zetten we erop in dat bedrijven kunnen floreren en hun bijdrage kunnen leveren aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Daarbinnen is er uitgebreid aandacht voor de vernieuwingskracht van startups en scale-ups, en bevorderen wij de start en doorgroei van deze bedrijven. Met het innovatie-instrumentarium worden projecten gericht op de totstandkoming van innovaties gefinancierd. Dit instrumentarium is toegankelijk voor alle bedrijven, maar jonge innovatieve bedrijven worden bij sommige regelingen, zoals via de tarieven in de WBSO, extra gestimuleerd. Daarnaast wordt met het financieringsinstrumentarium de (door)groei van jonge innovatieve bedrijven gestimuleerd door de toegang tot en beschikbaarheid van durfkapitaal te stimuleren. Dit neemt niet weg dat er nog steeds knelpunten zijn in het Nederlandse startup ecosysteem. Zo zijn er financieringsknelpunten voor startups en scale-ups m.n. bij de toegang tot kapitaal in de vroege- en in de latere fases bij kennis- en kapitaalintensieve bedrijven. Daarnaast is bijvoorbeeld ook valorisatie van publieke kennis een knelpunt in het Nederlandse startup ecosysteem.
Het Nationaal Groeifonds heeft als doel het versterken van het duurzaam verdienvermogen. Dat betekent dat er juist ook geïnvesteerd moet worden in nieuwe en baanbrekende innovaties en ecosystemen, waarbij startups en scale-ups een belangrijke rol kunnen spelen. De mate en vorm is maatwerk. De strategie ecosystemen2 geeft handvatten voor schrijvers van voorstellen voor het Nationaal Groeifonds. Zo is bijvoorbeeld in het gehonoreerde voorstel van kwantum Delta NL uit de eerste investeringsronde sprake van een startupfaciliteit, om kapitaal te verschaffen binnen dit ecosysteem. Daarnaast faciliteer ik gesprekken tussen de deelnemende consortia van gehonoreerde voorstellen uit de eerste ronde en de Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) om kansen – nu en in de toekomst – te onderzoeken. Dit wil ik ook doen bij de gehonoreerde voorstellen in de tweede ronde. Tevens is er tussen het Nationaal Groeifonds en Invest-NL goed contact om mogelijkheden en behoeftes bij voorstellen te onderzoeken. In de voorstellen voor de tweede ronde is ook weer aandacht voor valorisatie en het betrekken en stimuleren van mkb, met startups en scale-ups in het bijzonder. De voorstellen worden nu beoordeeld door de adviescommissie Nationaal Groeifonds. De adviescommissie van het Nationaal Groeifonds (waarvan Constantijn van Oranje op persoonlijke titel lid is) is zodanig samengesteld dat er voldoende en diverse expertise beschikbaar is om een objectief en kwalitatief hoogwaardig advies te kunnen geven over een divers palet aan voorstellen. Ook betrekt zij verscheidene externe experts om een zo breed en objectief mogelijke invalshoek bij de beoordeling mogelijk te maken.
Wat is volgens u het belang van start-ups en durfkapitaal en hoe vertaalt dit belang zich in innovatiebeleid en/of fiscale maatregelen en/of toekomstige plannen?
Succesvolle startups en scale-ups dragen sterk bij aan de innovatiekracht van Nederland, jagen de productiviteitsgroei aan en creëren veel werkgelegenheid. Startups en scale-ups zijn daarmee van belang voor onze concurrentiepositie en voor het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Een goede toegang tot durfkapitaal is daarbij van groot belang. De laatste jaren heeft de overheid hier sterk op ingezet. Zo is de afgelopen kabinetsperiode Invest-NL opgericht en bestaat er inmiddels een landsdekkend stelsel van Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), die zijn opgericht om de (regionale) economische structuur te versterken. Daarnaast zijn er via de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) verschillende subsidie-instrumenten om innovatieve starters van durfkapitaal te voorzien. Voortdurend wordt gekeken of deze instrumenten aanpassing behoeven om in te kunnen spelen op de laatste marktontwikkelingen. Een voorbeeld is de recente aanpassing van de Seed Capital regeling waarbij er meer aandacht is voor vroege fase investeringen en er een specifieke tender is gehouden voor deeptech startups.
Kunt u uitgebreid aangeven wat u op dit moment doet ten aanzien van een gunstig startup-klimaat, zowel op het fiscale als niet-fiscale gebied? Hoe relateert deze inzet zich tot inspanningen van andere Europese landen die eveneens de ambitie hebben een sterk startup en scale-up ecosysteem te creëren? Hoe aantrekkelijk is het Nederlandse vestigingsklimaat voor deze snelle groeiers in een Europees perspectief?
Hoewel Nederland een sterke positie binnen Europa heeft als ecosysteem voor startups en scale-ups, laat het rapport van Sifted «The future’s orange?» zien waar Nederland op in moet zetten om deze positie te behouden of versterken. Op dit moment werk ik o.a. aan verbetering van venture capital investeringen (in de vroege fase en grote tickets die m.n. relevant zijn voor snelle groeiers), maatregelen gericht op betere benutting van kennis (valorisatie), het ontwikkelen en aantrekken van talent en meer aandacht voor diversiteit en inclusiviteit.
Het beleid van EZK is erop gericht dat de toegang tot financiering voor het bedrijfsleven in Nederland minstens gelijkwaardig moet zijn aan andere regio’s in de wereld zoals de VS en China, zodat dat dat geen reden kan zijn voor ondernemingen om naar het buitenland te vertrekken of te kiezen voor een buitenlandse overname. Dit is van belang met het oog op het op peil houden van onze innovatiekracht en technologische soevereiniteit en het vinden van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken op het gebied van bijvoorbeeld klimaat en circulaire economie.
Binnen Europa werkt Nederland samen met andere lidstaten aan de versterking van het ecosysteem voor startups en scale-ups. Het huidige Franse voorzitterschap heeft het initiatief genomen voor het opstellen van een verklaring over een Scale-up Europe Initiative. Doel van de verklaring is om het pan-Europees financieringsecosysteem te versterken zodat de groeifase van innovatieve technologiebedrijven en de technologische soevereiniteit wordt bevorderd. Plan is om een publiek-privaat initiatief van € 10 miljard op te zetten dat de totstandkoming van 10–20 pan-Europese private late stage venture capital fondsen voor het mkb mogelijk maakt. Ik steun dit initiatief omdat er, zoals Techleap.nl ook aangeeft, noodzaak is voor een meer Europese aanpak voor scale-ups bij grote financieringsronden in Nederland/Europa. In vergelijking met andere regio’s in de wereld hebben Nederland en andere EU-lidstaten bij deze specifieke investeringsfase een zwak financieel ecosysteem.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten, zoals die in het Belastingplan 2022 was opgenomen? Wanneer wordt dit wetsvoorstel in, al dan niet gewijzigde vorm, opnieuw aangeboden aan de Kamer?
Naar aanleiding van twijfels van Kamerleden is de behandeling van het in
september jl. ingediende wetsvoorstel op verzoek van de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst aangehouden. De twijfels van deze Kamerleden zien hoofdzakelijk op de uitvoeringslasten en de generieke toepassing van de aandelenoptieregeling. Op dit moment wordt bekeken of en hoe het genoemde wetsvoorstel op die punten kan worden verbeterd. Na weging van de voor- en nadelen van verschillende opties wordt de Kamer zo snel mogelijk door het kabinet geïnformeerd. De verwachting is dat dit binnen enkele weken zal zijn.
Wat zijn de eventuele wijzigingen ten aanzien van het bovengenoemde oorspronkelijke wetsvoorstel?
Zoals gezegd wordt op dit moment gekeken naar verschillende opties. Er is op dit moment nog geen definitief oordeel.
Wat zijn de eventuele belemmeringen voor een snelle invoering van de voorgestelde aandelenoptieregelingen? Per wanneer verwacht u dat eventuele belemmeringen weggenomen zullen zijn, zodat de maatrelen van kracht kunnen worden?
De beoogde inwerkingtreding hangt af van de eventuele aanpassing van het aangehouden wetsvoorstel en zal op zijn vroegst liggen op 1 januari 2023.
Welke overige maatregelen overweegt de regering om investeringen in nieuwe bedrijven, startups en scale-ups fiscaal aantrekkelijker te maken?
Op dit moment overweegt het kabinet geen extra maatregelen gericht op het fiscaal aantrekkelijker maken van investeringen in startups en scale-ups.
Wat is de visie van de regering ten aanzien van de in het artikel genoemde «vliegwiel van kapitaal» dat steeds weer nieuwe bedrijven creëert?
Succesvolle ondernemers die weer herinvesteren in nieuwe tech-startups: daar ben ik voor. Deze investeerders brengen naast kapitaal namelijk ook kennis en kunde in het ecosysteem, zogeheten «smart capital», wat in de vroege levensfase van een startup erg waardevol is. Met de Seed Capital regeling en de Seed Business Angel regeling wordt dit vliegwieleffect gestimuleerd. Via deze regelingen kunnen investeerders een lening aanvragen om hun investeringsrisico in de vroege fase te verlagen. Beide regelingen zijn recent verbeterd n.a.v. aanbevelingen uit het onderzoek van KplusV over versterking van de Nederlandse durfkapitaalmarkt.
Onderzoek laat echter zien dat het aantal deals onder de € 1 miljoen sinds 2019 licht terugloopt. Techleap.nl heeft naar aanleiding daarvan het initiatief genomen om te onderzoeken hoe andere landen het aanbod van risicokapitaal door Business Angels stimuleren. De resultaten zijn met EZK gedeeld en momenteel wordt bekeken hoe de bevindingen uit dit onderzoek betrokken kunnen worden bij ons beleid voor durfkapitaal in de vroege fase.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Pensioenopbouw door zzp’ers |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pensioenvoorbereiding van zzp’ers tijdens de coronacrisis»1?
Ja.
Kunnen er maatregelen worden genomen om de pensioenopbouw van zzp’ers tijdens en na de coronacrisis op orde te houden? Zo ja, welke?
De gevolgen van de coronacrisis worden door iedereen gevoeld. Het Netsparpaper waar u naar verwijst onderzoekt de mate waarin de coronacrisis, en specifiek de lockdowns, impact heeft gehad op het spaargedrag van zzp’ers. Het kabinet heeft met een ruimhartig coronasteunpakket velen in deze moeilijke periode geholpen om de klap voor een groot deel op te vangen. Dit heeft bijgedragen aan het behoud van banen en inkomens. Het precieze effect van de steunmaatregelen is moeilijk in te schatten. Onderzoek van het CPB en AFM wijst uit dat zonder inkomenssteun een aanzienlijk deel van de zelfstandigen bij omzetverlies op korte termijn in de financiële problemen zou raken2.
Tegelijkertijd heeft de coronacrisis wel degelijk inkomenseffecten gehad. Dat laat het Netsparpaper ook zien. Onderzoek van het CPB laat zien dat zelfstandigen tijdens het begin van de crisis behoorlijk minder werkten, maar dat dit zich gedurende 2020 voor een deel herstelde3.
Ik vind het van belang dat alle werkenden in voldoende mate worden gefaciliteerd om een adequate oudedagsvoorziening te treffen, ook zzp’ers. Daartoe is er naast de AOW als basispensioen (eerste pijler) het arbeidsvoorwaardelijkpensioen (tweede pijler), en hebben zzp’ers (en ook anderen) de mogelijkheid om via een individuele faciliteit aanvullend pensioen te sparen (de derde pijler). Deze individuele faciliteit wordt fiscaal gefaciliteerd, wat betekent dat zzp’ers premies of inleg kunnen aftrekken. Met het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt voorgesteld de ruimte die zzp’ers hebben om fiscaal gefaciliteerd te sparen in de derde pijler fors te verruimen. Nu is die ruimte gemaximeerd op 13,3% van de premiegrondslag (inkomen minus AOW-drempelbedrag). Voorgesteld wordt dit te verhogen naar 30%, waarmee de ruimte in de derde pijler gelijk wordt aan de ruimte die werknemers hebben in de tweede pijler. Voor deze verruiming is 100 miljoen euro gereserveerd. Met de verruiming van de fiscale ruimte wordt opbouw van oudedagsvoorzieningen door zzp’ers beter gefaciliteerd. Het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt binnenkort aan uw Kamer aangeboden.
Deelt u de observatie dat een eigen woning een passende mogelijkheid is om als pensioenvoorziening te fungeren?2 Zo ja, hoe kijkt u naar de fiscale mogelijkheden om een eigen woning in te zetten als pensioenvoorziening?
Het Netsparpaper waar u naar verwijst verkent de mogelijkheden om vermogen uit de eigen woning te verzilveren als inkomensaanvulling na pensionering. In het paper valt te lezen dat er in de kern twee mogelijkheden zijn om de overwaarde van de eigen woning (gedeeltelijk) liquide te maken: het aangaan van een leenconstructie of het verkopen van de woning. Beide opties zijn reeds mogelijk en kennen verschillende verschijningsvormen met verschillende risico’s en voordelen. Het is afhankelijk van de individuele situatie of het liquide maken van de overwaarde in de eigen woning een mogelijkheid is om het pensioen aan te vullen of als pensioenvoorziening te fungeren. Net zoals dat bijvoorbeeld ook geldt voor het verkopen of belenen van andere bezittingen.
Niet iedereen heeft echter een eigen woning of heeft overwaarde in de eigen woning. Bovendien is de vermogensopbouw beperkt tot de waarde van de woning en zegt die waarde weinig tot niets over de benodigde pensioenvoorziening. Een eigen woning is dan ook niet specifiek bedoeld als pensioenbelegging en wordt als zodanig ook niet fiscaal behandeld. Voor fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw gelden fiscale begrenzingen gebaseerd op een bepaalde pensioenambitie qua hoogte van het inkomen na pensioendatum. Het creëren van extra fiscale pensioenfaciliteiten voor specifiek de overwaarde in de eigen woning verhoudt zich niet tot deze ambitie en fiscale begrenzingen. Daarnaast werkt het complexiteitsverhogend als met dergelijke fiscale pensioenfaciliteiten in het reguliere fiscale pensioenkader rekening gehouden moet worden. Met het hiervoor reeds aangehaalde Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt juist een eenvoudiger en generiek fiscaal kader voorgesteld voor opbouw van oudedagsvoorzieningen voor zowel werknemers als zelfstandigen. Dit kader geeft fiscale ruimte voor een adequate opbouw van oudedagsvoorzieningen onafhankelijk van de vraag of er sprake is van overwaarde in de eigen woning die benut kan worden.
Herkent u de observatie dat zzp’ers administratieve lasten en beperkte mogelijkheden voor flexibele opname als reden geven voor lage pensioenopbouw?3 Hoe kunnen deze administratieve lasten verminderd en de mogelijkheden voor flexibele opname vergroot worden?
In het onderzoek van Netspar waar u naar verwijst wordt aangegeven dat veel zzp’ers niet weten wat de fiscale jaarruimte is. Op de website van de Belastingdienst staat een handige rekenhulp om de jaarruimte te bepalen. Daarnaast bevat de website van de Belastingdienst informatie over het aftrekken van lijfrentepremie in de aangifte inkomstenbelasting binnen de fiscale jaarruimte.
In het Netsparpaper wordt ook aangegeven dat zzp’ers voor opbouw in de tweede pijler het inkomen van drie jaar geleden moeten doorgeven aan de pensioenuitvoerder. Dit punt heeft de aandacht. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen is experimenteerwetgeving opgenomen die het mogelijk maakt dat zzp’ers zich vrijwillig kunnen aansluiten bij daarvoor opengestelde pensioenregelingen in de tweede pijler. Daarbij wordt in het kader van dit experiment niet gekeken naar het inkomen van drie jaar geleden, maar is in overleg met de sector en zelfstandigenorganisaties besloten te kijken naar het inkomen van een jaar geleden. De experimenteerwetgeving voor zzp’ers wordt na invoering binnen vijf jaar geëvalueerd. Bij die evaluatie zal worden bezien of deze maatregel als minder belemmerend wordt ervaren.
Tot slot wordt in het Netsparpaper gepleit voor het vergroten van mogelijkheden tot flexibele opname bij tegenvallend inkomen, investeringen en studie. Het risico hiervan is dat er een te grote onttrekking wordt gedaan die een grote invloed kan hebben op het uiteindelijke pensioeninkomen. Daarom dient hier terughoudend mee omgegaan te worden. Voor de situatie van tegenvallend inkomen vanwege arbeidsongeschiktheid bestaat een mogelijkheid om een lijfrente tot een bepaald bedrag per jaar af te kopen. In andere situaties is dit niet mogelijk. Investeringen en studie zijn in de regel redelijk te voorzien en zouden in principe uit een reguliere buffer gefinancierd moeten worden en niet uit pensioengeld.
Het is belangrijk dat zelfstandigen voldoende pensioen kunnen opbouwen. Daarom wordt, zoals ook in het antwoord op vraag twee aangegeven, een verruiming van de fiscale ruimte in de derde pijler voorgesteld met het Wetsvoorstel toekomst pensioenen en wordt in dit wetsvoorstel een experimenteerbepaling opgenomen waarmee de toegang tot de tweede pijler voor zelfstandigen wordt vergroot. Het kabinet is van mening dat pensioenopbouw voor zelfstandigen hierdoor beter wordt gefaciliteerd.
Hoe wilt u zzp’ers wijzen op de mogelijkheden om het bezit van een huis in te zetten als pensioenvoorziening?
Ik ben niet voornemens om dit te doen. Dit is te afhankelijk van de individuele situatie. Daarnaast is de eigen woning niet primair bedoeld als pensioenvoorziening zoals ook toegelicht in antwoord op vraag drie.
Ambassadeurs op de fraudelijst van de belastingdienst |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in Trouw?1
Het klopt dat in FSV 2 ambassadeurs geregistreerd stonden. Vanuit zorgvuldigheid en eerbiediging van de internationale verdragen heeft de Belastingdienst vooraf contact gezocht met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over hoe te handelen in deze situatie.
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd, tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. In zijn brief van 25 maart 20212 is de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, ingegaan op de uitzonderingsgronden. Dit betreft de mensen waarbij het informeren gevolgen kan hebben voor de veiligheid van andere burgers of voor medewerkers van de Belastingdienst. En het gaat om situaties waarin de (fiscaal)-juridische, toezicht- of opsporingsbelangen zwaarder wegen dan het informeren over de registratie, bijvoorbeeld bij een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Hoe lang is al duidelijk dat ambassadeurs op de fraudelijst van de Belastingdienst staan?
Op 8 maart 2021 is er contact gezocht met het team Internationale Fiscale Behandeling (IFB) van de Belastingdienst/Particulieren. Het team Internationale Fiscale Behandeling voert vrijwel alle kerntaken van de Belastingdienst uit voor de in Nederland gevestigde ambassades, consulaten en aangewezen volkenrechtelijke organisaties en hun (voormalige) personeelsleden. Voor deze klantgroep geldt bijzondere regelgeving die bestaat uit nationale én internationale wet- en regelgeving. Op 9 maart 2021 werd duidelijk dat er inderdaad personen vallend onder het team Internationale Fiscale Behandeling in FSV staan. Op 27 oktober 2021 werd duidelijk dat er ambassadeurs in FSV opgenomen zijn.
Waarom is er geen besluit genomen om deze personen te informeren?
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond. Niet alle mensen in FSV zijn gelijktijdig geïnformeerd. Dit wordt in verschillende groepen gedaan.
Onder welke afwijzigingsgronden van artikel 23 van de Uitvoeringswet algemene verordening gegevensbescherming is er besloten deze ambassadeurs niet te informeren?
De ambassadeurs zullen net als andere mensen die in FSV stonden geregistreerd, worden geïnformeerd tenzij er sprake is van een uitzonderingsgrond.
Om welke ambassadeurs gaat het? Waarom staan zij op de fraudelijst?
Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht uit artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige en kan ik deze vraag dus niet beantwoorden.
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 januari 2022 (ECLI:GHARL:2022:488)?
Ja.
Heeft u de uitspraak in zijn geheel gelezen? Wat dacht u toen u de uitspraak las?
Ja, ik heb de uitspraak gelezen.
Een uitspraak die ook bij mij vragen oproept. Vragen waarvan de beantwoording – in bredere context – cruciaal is voor een goede appreciatie van het handelen van de Belastingdienst en de positie van de belastingplichtige in zaken zoals hier aan de orde. Ook om te bezien waar verbetering nodig en mogelijk is.
Is het kantoor van de Landsadvocaat op enigerlei wijze bij deze kwestie betrokken geweest?
De Landsadvocaat is niet betrokken (geweest) bij deze kwestie.
Is er namens de Minister van Financiën beroep in cassatie tegen deze uitspraak ingesteld? Zo nee, kunt u aangeven dat dit niet zal gebeuren? Zo ja, op welke gronden?
Tegen de uitspraak van het Gerechtshof Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2022:488) is en zal geen cassatie ingesteld worden. De inspecteur heeft ter zitting toegezegd de naheffingsaanslagen loonbelasting te vernietigen en deze toezegging wordt nagekomen.
Zijn de signalen op de FSV-lijst die betrekking hebben op deze onderneming en/of burgers die eigenaren zijn van deze onderneming onderzocht of is het bij een vermoeden gebleven?
Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht uit artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Ik heb de Belastingdienst gevraagd de werkwijze bij zaken waarin de FSV (mogelijk) een rol speelt in kaart te brengen, om te bezien of deze werkwijze kan worden verbeterd. Daarbij zal echter rekening gehouden moeten worden met de redenen waarom de FSV in de zogenoemde digitale kluis geplaatst is en hoe de daarmee beoogde waarborgen behouden kunnen blijven.
Begin januari 2021 heeft een van de eigenaren van de belanghebbende zijn belastingdossiers opgevraagd (CAF en project 1043) en ook zijn FSV-dossier. Waarom zijn deze nog niet overhandigd? Deelt u de zienswijze dat als deze stukken niet in deze procedure aan het Hof zijn overgelegd artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht niet is nageleefd?
De fiscale geheimhoudingsplicht (art 67 AWR) staat mij niet toe in te gaan op vragen over een individuele zaak. In zijn algemeenheid heeft een belanghebbende in bezwaar recht op inzage in de stukken die betrekking hebben op de zaak. Dit zijn de stukken die de inspecteur ter beschikking staan of hebben gestaan en die relevant kunnen zijn voor de beslechting van de geschilpunten die de belanghebbende in zijn bezwaar opwerpt. Anders dan in de vraag besloten lijkt te liggen, heeft een belanghebbende geen recht op inzage in zijn belastingdossier. Dat recht volgt evenmin uit de AVG; deze verordening geeft recht op inzage in de verwerking van persoonsgegevens. Dit AVG-inzagerecht houdt onder andere in een overzicht van verwerkingsdoeleinden en van de ontvangers aan wie de persoonsgegevens eventueel zijn verstrekt maar niet op inzage in stukken.
Op grond van art. 8:42 Awb verstrekt de inspecteur de rechter de op de zaak betrekking hebbende stukken. Zoals gezegd zijn dit de stukken die hem ter beschikking staan of hebben gestaan en die relevant kunnen zijn voor de beslechting van de in (hoger) beroep nog openstaande geschilpunten. Stukken uit de FSV kunnen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, bijvoorbeeld in het geval van een tip die aanleiding is geweest voor een onderzoek dat heeft geleid tot de in geschil zijnde correcties. In die gevallen moet de inspecteur de tip aan de rechter verstrekken, al dan niet met een beroep op art. 8:29 Awb. In veel andere gevallen, waarin geen verband is tussen de informatie die ook in de FSV stond en de nog openstaande geschilpunten, zal het voor de inspecteur niet kenbaar zijn dat de belanghebbende in de FSV geregistreerd stond. Sinds 27 februari 2020 is de FSV niet meer toegankelijk voor medewerkers van de Belastingdienst. De FSV bevindt zich in de zogenoemde digitale kluis en is voor dit soort situaties niet benaderbaar voor de inspecteur. Er bestaat wel een werkinstructie voor verweerders in fiscale procedures ingeval een rechter vragen stelt over de FSV. Daartoe heeft een zeer beperkt aantal medewerkers een autorisatie ontvangen waarmee ze een back-up van de FSV kunnen raadplegen.
Momenteel wordt in kaart gebracht of deze situatie wenselijk is en wat eventuele mogelijkheden zouden zijn om de inspecteur voor deze specifieke situaties toch (beperkte) toegang tot de FSV te geven in zaken waarin dat aan de orde kan zijn.
Is het Besluit Beroep in Belastingzaken in deze zaak nageleefd? Zo ja, hoe verklaart u het dan dat de zaak eerst tot de mondelinge behandeling voor het hof door de Belastingdienst is doorgezet en de inspecteur vervolgens pas ter zitting heeft toegezegd de naheffingsaanslagen te zullen vernietigen?
Het Besluit Beroep in Belastingzaken bevat een groot aantal beleidsregels, onder andere over de inhoud van het verweerschrift, de collegiale toetsing op de inhoud daarvan door of namens de betrokken vaktechnisch coördinatoren en de aanwezigheid en de bijstand ter zitting. De fiscale geheimhoudingsplicht staat mij niet toe in te gaan op vragen over een individuele zaak. Omdat de uitspraak in dit geval gepubliceerd is, kan ik wel zeggen dat daaruit blijkt dat aan de regel van aanwezigheid en bijstand voldaan is.
In het algemeen kan ik daaraan toevoegen dat de inspecteur bij de aanslagregeling de nodige zorgvuldigheid betracht. Een zaak in bezwaar wordt opnieuw beoordeeld door een andere medewerker dan degene die bij het opleggen van de belastingaanslag(en) betrokken was. Ook vindt bij de behandeling van bezwaar of beroep collegiale toetsing plaats van bijvoorbeeld het verweerschrift en wordt de zaak nog eens op zijn merites beoordeeld. In de loop van een procedure, ook pas in beroep of hoger beroep, kunnen altijd nieuwe feiten en omstandigheden opkomen of aangevoerd worden die de inspecteur alsnog tot een ander inzicht brengen. Ik onderschrijf dat de inspecteur met dit andere inzicht ook tijdens een zitting bij zijn verdere handelen rekening houdt. Naar mijn mening is de inspecteur daartoe zelfs gehouden. Ik onderschrijf dat het krijgen van dergelijke inzichten in een zo vroeg mogelijk stadium moet plaatsvinden.
Hoe kijkt u in dit licht aan tegen het recente beperken van de rol van de vaktechnisch coördinator formeel recht bij beroepsprocedures (zie het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 2 november 2021, Stcrt. 2021, nummer 46005, paragraaf 2.2.4)?
Bij het Besluit van 25 maart 2021, nr. 2021–1729, is de betrokkenheid van de vaktechnisch coördinatoren op diverse plekken in het Besluit Beroep in Belastingzaken verduidelijkt of versterkt, zoals een voorgeschreven betrokkenheid bij de afweging of hoger beroep moet worden ingesteld. Paragraaf 2.2.4 van dit besluit ziet op de toestemming voor het vragen om verlenging van de termijn voor het indienen van een verweerschrift. In het Besluit van 2 november 2021, nr. 2021–18832, is onder meer bepaald dat de inspecteur hiervoor toestemming moet vragen aan de betrokken vaktechnisch coördinator in plaats van (in alle gevallen) aan de vaktechnisch coördinator formeel recht. Hiermee is beoogd dat de meest gerede vaktechnisch coördinator oordeelt, zodat een zorgvuldige toetsing plaatsvindt.
Wat vindt u ervan dat deze onderneming in deze zaak tot tijdens de mondelinge behandeling heeft moeten volharden in zijn standpunt? Waarom is deze zaak niet eerder geschikt?
Ik kan u de gevraagde mening niet geven zonder in te gaan op de specifieke feiten en omstandigheden in deze zaak. Dat staat de fiscale geheimhoudingsplicht mij niet toe. Uit de publicatie van de uitspraak blijkt dat de rechtbank Noord-Nederland het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting ongegrond verklaard heeft. De belanghebbende is daartegen in hoger beroep gegaan.
In de uitspraak wordt beschreven dat deze ondernemer 400 poststukken van de Belastingdienst heeft ontvangen. Is deze hoeveelheid gangbaar?
Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht uit artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op een individuele zaak.
In het algemeen verschilt het aantal stukken dat voor en na de aanslagregeling en in de bezwaarfase wordt gewisseld sterk per zaak. Het aantal stukken in een zaak met een langer voortraject, bijvoorbeeld omdat een controle plaatsvindt, zal groter zijn dan het aantal stukken in een zaak waarin geen controle plaatsgevonden heeft. Daarnaast wordt bijvoorbeeld loonheffing en in sommige gevallen ook omzetbelasting per maand aangegeven. Ook kan sprake zijn van meerdere entiteiten, bijvoorbeeld twee partners, een houdstermaatschappij en verschillende werkmaatschappijen. Bij een geschil over meerdere jaren en over verschillende middelen kan het aantal stukken dan fors oplopen.
De belanghebbende heeft verklaard 100 bezwaarschriften te hebben gestuurd. Zijn deze bezwaarschriften behandeld?
Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht uit artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op een individuele zaak.
Staan er BV’s en NV’s direct of indirect op de FSV-lijst? Zo ja, hoeveel? Hoe komen ze van de lijst af?
Zoals mijn ambtsvoorganger op verschillende momenten heeft aangegeven stonden er ook rechtspersonen in de FSV. De FSV is op 27 februari 2020 uit gezet. Op 27 januari 20211 heeft hij hierover onderstaande tabel met uw Kamer gedeeld:
Registraties in FSV
Personen
Rechtspersonen
Onbekend1
Totaal
Vóór schoning
244.607
85.435
6
330.048
Na schoning
133.508
52.542
5
186.055
Verwijderd
111.099
32.893
1
143.993
Onbekend: het identificatienummer is een niet-uitgegeven nummer.
Welke rechtsgevolgen had het voor de aandeelhouders als een bedrijf op de lijst stond? Was er bijvoorbeeld beleid of gewoonte om nooit te schikken, hoge boetes op te leggen, tegen toegang te verlenen tot schuldsanering of andere zaken?
PwC doet onderzoek naar de effecten van de FSV op burgers en bedrijven. Uw Kamer heeft inmiddels drie onderzoeken ontvangen:
PwC doet momenteel nog onderzoek naar de gevolgen van FSV-registraties bij de directie MKB en naar de gebruikte «query’s aan de poort». Mijn verwachting is nu dat ik beide rapporten in maart met uw Kamer kan delen. Pas daarna bestaat er een completer beeld. Ik zal alle bevindingen in de bijgaande en komende rapporten gebruiken bij de verdere uitwerking van een tegemoetkomingsregeling voor onterechte nadelige gevolgen van de FSV, zoals door uw Kamer gevraagd in de motie van het lid Snels.
Zijn al deze bedrijven en al hun aandeelhouders bericht dat zij op lijsten terecht zijn gekomen?
Nee, zoals mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 25 maart 20215 heeft aangegeven informeert de Belastingdienst, met uitzondering van een aantal uitzonderingssituaties, burgers (natuurlijke personen) én ondernemers in de zin van de Wet Inkomstenbelasting over het feit dat zij in de FSV waren geregistreerd. Andere rechtspersonen worden niet geïnformeerd omdat de AVG van toepassing is op persoonsgegevens en de motie Marijnissen II verzoekt mensen te informeren.
Hoeveel burgers met een eigen onderneming, IB-onderneming of bijvoorbeeld een BV of NV staan op de FSV-lijst? Hoeveel van deze bedrijven zijn geconfronteerd met onderzoeken?
Om deze vraag te beantwoorden moet er nader onderzoek worden gedaan en een nieuwe query worden gebouwd. Zodra dit onderzoek is afgerond, informeer ik u over het aantal burgers met een eigen onderneming, IB-onderneming of bijvoorbeeld een BV of NV op de FSV-lijst.
Wanneer komt er een generieke FSV-, CAF- en Project 1043-regeling? Wordt hiervoor een aparte herstelorganisatie opgericht?
Ten aanzien van de FSV is mijn voorganger in zijn brief van 6 december 20216 ingegaan op de contouren van een tegemoetkomingsregeling en op de dilemma’s die hierbij spelen. Belangrijke vraagstukken hierbij zijn onder andere de vraag of, en zo ja hoe, het schenden van de privacy op zichzelf een grond is voor een vorm van tegemoetkoming, wie een dergelijke regeling moet uitvoeren en wat de gewenste en uitvoerbare mate van maatwerk bij de uitvoering van een dergelijke regeling. Zoals ik heb toegezegd in mijn brief van 25 januari jl7. zal ik in het eerste kwartaal van 2022 terugkomen op de uitwerking en de wijze van uitvoering.
Ten aanzien van CAF heb ik in mijn brief van 25 januari jl. aangegeven dat ik het wenselijk acht dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Dit gaat daarom door een externe partij worden onderzocht. Wanneer een externe partij is geselecteerd zal ik uw Kamer via de kwartaalrapportage HVB informeren over de planning en opzet van het onderzoek. Nu over een «CAF-regeling» spreken is nog niet aan de orde. Dit geldt ook voor 1043/ analyse aan de poort. Zoals mijn ambtsvoorganger in zijn brief van 25 november 2021 heeft aangegeven doet PwC nog onderzoek naar welke query’s er zijn gebruikt in analyse aan de poort. Bovendien is de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) voor het proces analyse aan de poort nog in beoordeling bij de Functionaris Gegevensbescherming (FG). Voor ik een oordeel over 1043/ analyse aan de poort vorm, wil ik het advies van de FG en het rapport van PwC afwachten. Ik zal uw Kamer informeren wanneer het advies van de FG en het rapport van PwC beschikbaar zijn.
Kunt u aangeven of in deze generieke regeling voor fiscale rechtszaken net zoals in deze zaak de door belanghebbenden gestelde werkelijke kosten van beroepsmatige rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking kunnen komen? Zo nee, staat een belanghebbende dan de weg naar de rechter open?
Voor de vergoeding van proceskosten geldt in fiscale zaken het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit besluit gaat uit van forfaitaire vergoeding. In artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht is bepaald dat in bijzondere omstandigheden van deze forfaitaire vergoeding kan worden afgeweken. Dit kan dus ook betekenen dat de werkelijke kosten van beroepsmatige rechtsbijstand vergoed worden. Bij afwijzing van een verzoek om (werkelijke) proceskosten kan de belanghebbende dit voorleggen aan de fiscale rechter. Voor de uitwerking van een FSV-regeling verwijs ik naar het antwoord op vraag 16.
Heeft u in de uitspraak van het Hof gelezen dat door de inspecteur is gesteld dat: «De controle is uitgevoerd door [naam8] en het is bij de Belastingdienst bekend dat hij een strenge aanpak hanteerde. [naam8] werkt thans niet meer als controleur.»? Hoe voorkomt u dat andere burgers en bedrijven worden geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van dergelijke medewerkers?
Ik heb het citaat in de uitspraak van het Hof gelezen. Ik kan de juistheid van deze kwalificatie en met name de context waarin de inspecteur deze gegeven heeft niet beoordelen. Dit neemt niet weg dat ik er vertrouwen in heb dat in het algemeen door de medewerkers van de Belastingdienst gehandeld wordt binnen de kaders van de wet, de regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Het Hof heeft in de procedure de inspecteur tweemaal voorgehouden of de Belastingdienst kan worden vertrouwd. Bevreemdt deze vraag na het kennisnemen van deze uitspraak u?
Het vertrouwen van burgers en bedrijven in de Belastingdienst is geschaad. Dit komt onder andere door de omgang met gegevens in de FSV. Van een FSV-registratie was ook in deze zaak sprake, zo is op te maken uit de uitspraak van het Gerechtshof. In die zin bevreemdt de vraag mij niet. In recente rapporten hebben de Raad van State en de Raad voor de Rechtspraak ook een kritischere houding richting uitvoeringsorganen als de Belastingdienst aangekondigd. Voor de Belastingdienst is en blijft essentieel dat de Belastingdienst richting belastingplichtigen en in procedures voor de rechter eerlijk en transparant optreedt. Het herwinnen en behouden van het vertrouwen in de Belastingdienst heeft mijn prioriteit. In antwoord op vraag 20 ga ik hier nader op in.
Wat gaat u doen om te werken aan herstel van vertrouwen in de voor onze maatschappij cruciale overheidsdienst die de Belastingdienst is en aan het voorkomen van dit soort rechtszaken?
De inspecteur gaat in het algemeen zorgvuldig te werk bij het opleggen van aanslagen en het behandelen van bezwaarschriften. Ook voor de gang naar de rechter is voorzien in regels die voorkomen dat lichtvaardig geprocedeerd wordt (zie mijn antwoord op vraag 7). Ondanks de te betrachten zorgvuldigheid is niet uit te sluiten dat rechtszaken als in het onderhavige geval zich voordoen, bijvoorbeeld wanneer pas op een later moment tijdens de gerechtelijke procedure feiten en omstandigheden opkomen die tot de conclusie leiden dat een aanslag alsnog vernietigd moet worden. De rechter vormt een belangrijk onderdeel van de rechtsbescherming, bijvoorbeeld als er in een eerdere fase onverhoopt iets niet goed is gegaan of als er een geschil bestaat over de uitleg van een wetsbepaling. In die zin is de mogelijkheid om een rechter in te schakelen positief.
Het vertrouwen van burgers en bedrijven in de Belastingdienst is onder druk komen te staan. Dit is ook terug te zien in de cijfers van de Fiscale Monitor, waarbij het vertrouwen op het laagst is sinds de eerste meting in 2015. Het vertrouwen van burgers en bedrijven zal hersteld moeten worden, ik vind het belangrijk dat de Belastingdienst een overheidsorgaan is waar burgers en bedrijven vertrouwen in hebben en omdat dit ook als fundament geldt voor de naleving van fiscale regels. Om het vertrouwen te herstellen is het cruciaal de blik naar buiten te vergroten, externe signalen op te vangen en te benutten om de processen en dienstverlening van de Belastingdienst te verbeteren. De Belastingdienst gaat in 2022 verder met het vergroten van de kennis van fiscaal-juridische en andere relevante onderwerpen in de hele organisatie. Daarvoor zijn verschillende inhoudelijke programma’s ontwikkeld. Voor alle leerprogramma’s geldt dat het niet alleen gaat om meer vakkennis, maar ook om aspecten die opkomen bij vraagstukken over de menselijke maat. Dit wordt opgenomen in bestaand opleidingsmateriaal. Belangrijk is dat de opleidingen aansluiten bij wat medewerkers ervaren in hun dagelijkse contacten met burgers en bedrijven. Er moet bijvoorbeeld worden ingegaan op het meewegen van de belangen van burgers en bedrijven, het omgaan met weerstand, het voorkomen van conflicten, het kunnen reflecteren op het eigen optreden en dit ook bespreekbaar kunnen maken.
Deze en andere maatregelen zoals beschreven in het Jaarplan 20228 van de Belastingdienst worden genomen om verder te bouwen aan vertrouwen en dit te herstellen.
Hoe en op welke termijn wilt u volledige openheid geven aan de Kamer over de FSV-lijsten, over de uitwisseling van data en andere zaken die zijn voorgevallen?
Ik wil zoveel mogelijk volledige openheid geven. Zoals in het antwoord op vraag 13 is aangegeven lopen er nog onderzoeken naar de FSV. Door mijn ambtsvoorganger is eerder aangegeven dat onderzoek zal helpen om meer duidelijkheid te krijgen, maar dat dit niet alle onduidelijkheid kan wegnemen. Zoals hij in zijn brief van 6 december heeft aangegeven moeten we constateren dat er, juist vanwege de complexiteit en de gebrekkige datakwaliteit in de FSV, nog veel onduidelijk is over de reden en gevolgen van registratie op individueel niveau. Daarnaast is het zo dat om op individueel niveau een compleet beeld te krijgen minimaal 10 systemen binnen de Belastingdienst geraadpleegd moeten worden.
Ten aanzien van de verstrekking uit de FSV aan andere organisaties heb ik in mijn brief van 1 februari jl.9 gemeld dat PwC op 20 januari 2022 de data (van het onderzoek naar gegevensverstrekking) aan de Belastingdienst heeft overgedragen. De Belastingdienst onderzoekt deze data en doet dat met inachtneming van de privacy van de genoemde burgers. Daarna zal de Belastingdienst de mensen om wie dit gaat conform motie Marijnissen II10 informeren over wat er is gebeurd, met welke organisatie deze gegevens zijn gedeeld en of dit proactief of reactief was vanaf de zijde van de Belastingdienst.
PwC wijst er daarnaast op dat mogelijk meer informatie uit de FSV extern is verstrekt dan uit het bijgaande onderzoek naar voren is gekomen; het heeft aanvullende e-mailboxen geïdentificeerd van waaruit mogelijk ook gegevens uit de FSV zijn gedeeld. Ik vind het belangrijk dat burgers een zo volledig mogelijk beeld krijgen van met wie hun gegevens zijn gedeeld en ik wil ook de geïdentificeerde functionele postbussen laten onderzoeken. In dat kader zal ook nader worden bezien in hoeverre voor de geconstateerde gegevensdelingen een voldoende rechtsgrondslag bestond. De Belastingdienst treedt bovendien in overleg met de organisaties waarmee gegevens zijn uitgewisseld.
Hoeveel zaken, die betrekking hebben op de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) zijn geschikt? Kunt u een indicatie geven wat er gevonden is in die zaken?
Het is niet bekend in hoeveel zaken de FSV heeft gespeeld en die zijn geschikt.
Hoeveel rechtszaken spelen er rond FSV en/of de UHT? Wat voor zaken zijn dat (kort geding, beroep, hoger beroep)? Wat is de inhoud van deze zaken?
Het is niet bekend hoeveel (rechts)zaken op dit moment spelen waarbij FSV aan de orde is.
Voor wat betreft rechtszaken rondom UHT (de hersteloperatie) het volgende:
In onderstaande tabel treft u een overzicht van de gevraagde rechtszaken over UHT/de hersteloperatie. Onder de tabel treft u per soort rechter een toelichting.
Niet tijdig afgehandeld
20
Niet tijdig in behandeling
30
Voorlopige voorziening afgehandeld
16
Voorlopige voorziening in behandeling
4
Regulier beroepen
8
Kort geding ingetrokken
2
Kort geding met uitspraak
6
Totaal
86
Hoger beroep
10
Stand 24 februari 2022
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) heeft 20 beroepen tegen het niet-tijdig een beslissing nemen («niet tijdig») afgehandeld. Er zijn daarnaast 30 beroepen niet-tijdig in behandeling. Er zijn 16 verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter afgehandeld. Er zijn 4 verzoeken om een voorlopige voorziening in behandeling. Er zijn 8 reguliere beroepen ingesteld, die nog allen in behandeling zijn. De beroepen niet-tijdig zien op het uitblijven van beslissingen in het primaire proces (beslissing in het kader van Catshuisregeling, beslissing in het kader van de integrale beoordeling en beslissing in het kader van een verzoek om compensatie aanvullende werkelijke schade) en op het uitblijven van beslissingen in het bezwarenproces. De voorlopige voorzieningen zijn voor een groot deel (12) ingesteld door één gemachtigde, waarbij deze verzoeken telkens door de rechtbank worden afgewezen omdat het griffierecht niet is betaald. De overige voorlopige voorzieningen zien op het uitblijven van een beslissing door UHT en zijn in zoverre ook vergelijkbaar met de beroepen niet-tijdig. De 8 reguliere beroepen zijn alle nog in behandeling en bevinden zich grotendeels in het beginstadium. Deze beroepen zijn nog niet ter zitting bij een rechter geweest. Om die reden valt er nog weinig te duiden over deze reguliere beroepen. Het geschil voor de 8 reguliere beroepen ziet voor het overgrote deel op de hoogte van de forfaitaire compensatie.
Er zijn daarnaast zeven kort gedingen bij de civiele rechter aangespannen rondom de hersteloperatie. Twee kort gedingen over inzage van dossiers zijn inmiddels ingetrokken. Drie vorderingen van een juridisch adviesbureau van verschillende gedupeerde ouders over kosten van juridische bijstand zijn afgewezen. Eén kort geding, over de schuldenproblematiek, is afgewezen omdat eiser niet in aanmerking kwam voor toepassing van de verzochte regeling. De laatste, van een ex-partner eveneens over de schuldenproblematiek, is door de voorzieningenrechter afgewezen.
Er zijn momenteel 10 hoger beroepszaken met een UHT-component. Dit betreft al langer lopende zaken die niet primair zagen op (het uitblijven van) een beslissing van UHT. Belanghebbenden zijn inmiddels ook gecompenseerd door UHT, de zaken worden aangehouden totdat de dossiers aan de zijde van UHT naar tevredenheid van de ouder zijn afgehandeld.
Klopt het dat de Landsadvocaat zaken namens de Belastingdienst behandelt bij deze zaken? Zo ja hoeveel en hoeveel geld is daarmee gemoeid?
Er is voor de Belastingdienst geen sprake van inzet van de Landsadvocaat in lopende Rechtbank of Hof-zaken (of bezwaarprocedures) over de FSV.
Hoeveel ambtenaren van de Belastingdienst/Douane/Financiën (of hun echtgeno(o)t(e)/fiscaal partner) stonden op de FSV-lijsten? Hoe zijn deze mensen geïnformeerd?
Ambtenaren worden op dezelfde wijze geïnformeerd over een eventuele registratie in de FSV. Het personeelsbestand van het Ministerie van Financiën mag niet worden vergeleken met de FSV. Alleen wanneer een medewerker de opname op de FSV-lijst uit eigen beweging gemeld heeft bij de werkgever, is dat wel bekend.
Indien een ambtenaar (of partner) op de FSV-lijst stond, had dat dan intern gevolgen zoals minder/geen kans op promotie of op verlenging van een tijdelijk contract? Zo ja, kunt u dat precies aangeven?
Het personeelsbestand van het Ministerie van Financiën mag niet worden vergeleken met de FSV. Een medewerker kan uit eigen beweging bekend gemaakt hebben aan de werkgever dat deze opgenomen is op de FSV-lijsten.
Welke hulp en tegemoetkoming wordt geboden aan (voormalig) ambtenaren van de Belastingdienst die op de zwarte lijsten stonden?
Het personeelsbestand van het Ministerie Financiën mag niet worden vergeleken met de FSV. Een medewerker kan uit eigen beweging bekend gemaakt hebben aan de werkgever dat deze opgenomen is op de FSV-lijsten. Indien de medewerker hierop een beroep doet, wordt ondersteuning geboden uit bestaande voorzieningen zoals bijvoorbeeld vertrouwenspersonen en bedrijfsmaatschappelijk werk. Gezien de vertrouwelijkheid van deze dienstverlening is dat bij de werkgever niet bekend.
Kunt u deze vragen een voor een binnen drie weken beantwoorden?
Deze vragen zijn door mij één voor één beantwoord binnen drie weken.