Het recente bezoek aan Saudi-Arabië |
|
Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is er in Saudi-Arabië verbeterd dat u heeft besloten dit land te bezoeken, terwijl het kabinet c.q. u in uw voormalige hoedanigheid in 2018, na de moord op Khashoggi, besloot niet naar dit land te gaan?
Saoedi-Arabië speelt een belangrijke rol voor de veiligheid en stabiliteit in de Golfregio, een regio die van groot belang is voor Nederland en de Europese Unie (EU). Het land is gastheer van de Gulf Cooperation Council (GCC) en is niet alleen economisch, maar ook cultureel, religieus en geopolitiek gezien een belangrijk en invloedrijk land in het Midden-Oosten en daarbuiten. Het is belangrijk om met Saoedi-Arabië als belangrijke speler in de regio te spreken over actuele geopolitieke en regionale ontwikkelingen in het kader van regionale stabiliteit.
De Golfregio inclusief Saudi-Arabië is een prioriteitsmarkt van het kabinet voor ons internationale verdienvermogen en van belang voor onze economische weerbaarheid. Saudi-Arabië is een land in transitie, ook op het terrein van de economie. Daarbij kan het Nederlandse bedrijfsleven een positieve rol spelen met kennis en kunde op het terrein van verduurzaming van de energie-, voedsel- en watersector.
Juist de brede relatie die Nederland met Saudi-Arabië heeft biedt de mogelijkheid voor het voeren van een dialoog over (geo)politieke en economische onderwerpen; ook mensenrechten vormen onderdeel van deze dialoog. Nederland onderhoudt als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Erkent u dat de «geopolitieke uitdagingen», die u aanvoert om dit bezoek te rechtvaardigen, er niet toe mogen leiden dat mensenrechten in dit land op het tweede plan terechtkomen? Wat heeft dit bezoek opgeleverd in termen van geopolitiek?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u voor of tijdens uw bezoek gesproken met Saudische mensenrechtenorganisaties en ngo’s om hen de gelegenheid te geven u te informeren over de mensenrechtenschendingen in het land?
Op (hoog)ambtelijk niveau is sprake van een doorlopende dialoog met diverse stakeholders, waaronder mensenrechtenorganisaties. Tijdens mijn recente bezoek aan Saoedi-Arabië heb ik met verschillende gesprekspartners over mensen- en vrouwenrechten gesproken, onder meer met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie.
Wat vindt u van het rapport van de Saudische mensenrechtenorganisatie ALQST getiteld The Dark Side of Neom: Expropriation, expulsion and prosecution of the region’s inhabitants?1
Het kabinet vindt de berichtgeving over mensenrechtenschendingen in het rapport zorgelijk. De zorgen over onderwerpen die in het rapport worden benoemd, zoals gedwongen landonteigening, reacties op vreedzaam verzet en veroordelingen tot de doodstraf, waaronder voor minderjarigen, maken onderdeel uit van de hierboven genoemde (kritische) dialoog met Saoedi-Arabië over mensenrechten.
De zorgen over landonteigening worden voortdurend en systematisch opgebracht in gesprek met de Saoedische autoriteiten, onder wie de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie, en tevens aangekaart in de EU-mensenrechtendialoog. Nederland zal in bilaterale gesprekken en via de EU aandacht blijven vragen voor dit onderwerp, zoals tijdens het inkomende bezoek van de president van de Saoedische mensenrechtencommissie aan Nederland op 8 en 9 mei.
Nederland en de EU zijn principieel tegen de doodstraf en spreken zich hier ook in gesprek met de Saoedische autoriteiten tegen uit, onder meer tijdens mijn recente bezoek. Ook tijdens de Politieke Consultaties in december jl. zijn zorgen geuit over de uitvoering van de doodstraf. Nederland blijft in gesprekken met Saoedi-Arabië oproepen om de doodstraf – in het bijzonder voor minderjarigen – om te zetten in gevangenisstraffen.
Heeft u met vertegenwoordigers van bedrijven gesproken tijdens uw bezoek? Welke samenwerking tussen Nederlandse en Saudische bedrijven worden voorzien in de realisatie van «Neom»?
Ik sprak met Nederlandse bedrijven tijdens mijn bezoek over de kansen die er liggen in de hervormingsagenda van Saoedi-Arabië en het belang van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Daarbij wezen bedrijven op snelle veranderingen die in Saoedi-Arabië plaatsvinden, getuige onder andere de sterk toegenomen rol van vrouwen op de arbeidsmarkt.
De Nederlandse kennis en expertise op het gebied van duurzame landbouw, circulaire economie, de energietransitie en life sciences & health sluit aan op de diversificatieplannen van Saoedi-Arabië. Wanneer bedrijven zich melden met vragen over kansen geldt de reguliere dienstverlening, waarbij de ambassade wijst op eventuele risico’s, ook indien bedrijven kansen willen ontwikkelen binnen de zogenoemde megaprojecten. Ook wordt informatie verstrekt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemen (RVO). Op de landenpagina voor Saoedi-Arabië wordt bij informatie over de kansen tevens gewezen op het belang voor bedrijven om IMVO-risico’s in kaart te brengen en te mitigeren.
Ook in de bilaterale contacten tussen Nederland en Saoedi-Arabië wordt het belang van IMVO benadrukt. Zo sprak de ambassade hierover bijvoorbeeld met vertegenwoordigers van «Neom». Eveneens is tijdens het bezoek van de Saoedische viceminister voor Handel aan Nederland in mei 2022 het belang van due diligence onder de aandacht gebracht.
Op welke wijze zijn Nederlandse bedrijven die (willen) ondernemen in Saudi-Arabië gewezen op de risico's om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen? Wat doet u nog meer om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven die ondernemen in Saudi-Arabië betrokken zijn of raken bij mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beïnvloedt de afwezigheid van vrijheid van meningsuiting in Saudi-Arabië de mate waarin Nederlandse bedrijven zich kunnen houden aan due diligence verantwoordelijkheden, waaronder het doen van onderzoek naar mensenrechtenrisico’s? Kunnen bedrijven onder die omstandigheden waar nodig herstel en verhaal voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen bieden?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven, door de risico’s in hun keten in kaart te brengen en deze te adresseren. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om deze due diligence uit te voeren.
De Nederlandse overheid ondersteunt hierin waar mogelijk. Zo adviseert de ambassade – gevraagd en ongevraagd – bedrijven over de lokale context, waaronder voorkomende IMVO-risico’s, en wijst hen op beschikbare informatie. Daarnaast kunnen bedrijven voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid terecht bij het IMVO-steunpunt van de RVO.
Restricties op het gebied van vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering kunnen het lastiger maken voor bedrijven om effectieve gepaste zorgvuldigheid toe te passen. In het geval dat Nederlandse ondernemers twijfels hebben over de mate waarin IMVO in het geding zou kunnen zijn, worden zij geadviseerd met RVO of de ambassade in gesprek te gaan. Zo kan (beschikbare) relevante informatie gericht worden gedeeld met deze bedrijven die hen mede in staat stelt zo nodig actie te ondernemen.
Wat vindt u van de recente kritiek van Amnesty International2 dat het kabinet economische belangen laat prevaleren boven mensenrechten? Welke van de aanbevelingen in dit rapport aan het kabinet worden uitgevoerd?
Het kabinet hecht eraan dat bedrijven internationaal maatschappelijk verantwoord zakendoen (daarbij hoort ook nadrukkelijk de aandacht voor mensenrechten). Het rapport van Amnesty International draagt bij aan het agenderen van het belang van mensenrechten.
De RVO en de ambassades en consulaten informeren en adviseren bedrijven actief over IMVO en risico’s. Ook het ministerie voert regelmatig gesprekken met bedrijven over risico’s op het gebied van IMVO en mensenrechten t.a.v. risicovolle markten. Tegelijkertijd is er altijd ruimte voor verbetering; we bekijken bijvoorbeeld momenteel of de informatie op de verschillende landenpagina’s van RVO nog actueel en ook goed terug te vinden is en zijn bezig met actualiseren van deze informatie.
Het ministerie is al geruime tijd en geregeld in overleg met Amnesty International en we zetten dit overleg voort, ook over het recente rapport en de aanbevelingen die daarin worden gedaan.
Wat waren zoal de reacties van Saudische regeringsvertegenwoordigers daar waar u de mensenrechten te berde bracht? Ontkent men dat deze worden geschonden of beroept men zich op de eigen normen en waarden?
Een kritische dialoog over mensenrechten is altijd onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië, zo ook tijdens mijn recente bezoek waarbij ik onder meer heb gesproken met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie. Deze dialoog biedt de gelegenheid om zorgen te uiten over ontwikkelingen in Saoedi-Arabië op het gebied van mensenrechten, zoals de uitvoering van de doodstraf. Deze gesprekken vinden doorgaans plaats in besloten setting, waarbij vertrouwelijkheid een belangrijk aspect is voor de effectiviteit van de structurele mensenrechtendialoog – bilateraal en via de EU – maar ook voor individuele gevallen van belang kan zijn. Om die redenen, kan ik hierover niet in detail treden.
Heeft u individuele zaken besproken, zoals bijvoorbeeld van Mohammed Fahad al-Qahtani, mede-oprichter van de inmiddels opgeheven Saudi Civil and Political Rights Association, die nadat hij zijn straf van 10 jaar in november 2022 had uitgezeten nog altijd niet is vrijgelaten? Is u bekend waar hij op dit moment is en waarom hem contact met familie wordt ontzegd? Of bijvoorbeeld de zaak van Salma al-Shehab, die werd veroordeeld tot 27 jaar cel voor het publiceren van tweets waarin ze vrouwenrechten steunde?
Zie antwoord vraag 9.
Burgerdoden Mosul. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek, eventueel bereid slachtoffers en nabestaanden van de aanval op Mosul in maart 2016 te compenseren? Welke voorwaarden hanteert u voor eventuele compensatie?1
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Kunt u toelichten waar de transparantietoets precies uit bestaat? Langs welke meetlat wordt een incident tijdens de transparantietoets precies gelegd?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het Stappenplan burgerslachtoffers d.d. 7 april 2022, stap 3 (Kamerstuk 29 521, nr. 442).
Kunt u toelichten waarom de 147 andere vermoedens van burgerslachtoffers ten gevolge van coalitie-inzet die aan Defensie zijn voorgelegd met de vraag of er sprake was van Nederlandse betrokkenheid niet, zoals de luchtaanval op Mosul, nader worden onderzocht? Kunt u een overzicht geven van deze incidenten en daarbij steeds aangeven waarom nader onderzoek niet is ingesteld? Wat ontbrak hiervoor?
In andere gevallen was er geen aanleiding voor instellen van onderzoek omdat geen sprake was van een match tussen de gestelde locatie van het vermoeden van burgerslachtoffers en de Nederlandse wapeninzet.
Tot hoeveel meter vanaf de precieze plaats waar een Nederlandse bom insloeg komen meldingen van burgerslachtoffers voor nader onderzoek in aanmerking? Kunt u aangeven met wat voor radius u rekening houdt aangaande de (mogelijke) impact voor burgerleed van Nederlandse bommen?
Er is geen vooraf vastgestelde afstand die bepaalt of meldingen over vermoedens in aanmerking komen voor onderzoek. Dit hangt af van meerdere factoren, waarvan de locatie een van de belangrijkste is. Maar ook informatie over tijdstip, weersomstandigheden, terrein, omgeving en type doelwit is van belang om een vermoeden te kunnen koppelen aan Nederlandse wapeninzet.
Hoe precies moet de plaatsbepaling van een burgerslachtoffermelding zijn om (eventueel) gerelateerd te kunnen worden aan een Nederlandse aanval uit de inmiddels vrijgegeven lijst met coördinaten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid navraag te doen bij CENTCOM naar alle incidenten waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen door toedoen van Nederland maar die door CENTCOM als niet geloofwaardig zijn gecategoriseerd, zoals de aanval op Mosul in maart 2016? Kunt u dit overzicht aan de Kamer geven?
Ja, daar is navraag naar gedaan. Ik ben bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten.
Wilt u de Kamer toezeggen dat bij volgende geweldsinzet door Nederland altijd eigen onderzoek wordt gedaan naar mogelijke burgerslachtoffers en niet geleund wordt op een organisatie als CENTCOM? Zo nee, waarom niet?
Het Stappenplan burgerslachtoffers beschrijft onder stap 1 dat de Kamer, als relevant bij het type inzet, in toekomstige artikel 100-brieven wordt geïnformeerd over de onderzoeksmethodologie van de desbetreffende coalitie. Dit kan per coalitie en missie verschillen. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
Defensie stelt altijd onderzoek in naar eigen geweldgebruik als daar aanleiding toe is. Een van de (middel)lange termijn stappen in het Stappenplan kijkt naar wat Nederland kan doen om meer eigen onderzoeksmiddelen in te zetten. Bestudering van (sociale) media kan hier onderdeel vanuit maken.
Wilt u de Kamer verder toezeggen dat Nederland voortaan ook altijd zelfstandig onderzoek doet naar mogelijke burgerslachtoffers middels bestudering van (sociale) media? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u inmiddels bereid toe te geven dat de officiële schatting van CENTCOM over burgerdoden als gevolg van coalitie-inzet weinig realistisch is, zoals herhaaldelijk is aangetoond door onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek betreft een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul, Irak. Ik doe geen uitspraken over coalitie-inzet.
Bent u voorstander van onafhankelijk onderzoek naar Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS? Zo ja, wilt u hiervoor budget en capaciteit beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Na wapeninzet werd onze wapeninzet beoordeeld en onderzocht als daar aanleiding voor was. De commandant van de eenheid rapporteerde zowel aan de Commandant der Strijdkrachten als aan de anti-ISIS coalitie en stelde het OM door tussenkomst van de KMar op de hoogte van iedere wapeninzet. Daarnaast beoordeelde de coalitie (CENTCOM) alle externe vermoedens van burgerslachtoffers. Elk van deze sporen kon een aanleiding opleveren voor het instellen van onderzoek naar een wapeninzet, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. Het recent geopende onderzoek is hier een voorbeeld van. De wapeninzet in Hawija wordt al onafhankelijk onderzocht door de commissie Sorgdrager.
Een hardnekkige misstandencultuur bij Defensie. |
|
Frank Futselaar |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie van het artikel «Die melding van jou... daar doen we niks mee» dat het (nog steeds) zeer moeilijk is een misstand bij Defensie aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en vermoedelijke misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Op dit moment kunnen deze meldingen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID) of bij een vertrouwenspersoon integriteit. Daarnaast kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich ook richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders. Hiermee bestaan voor melders van misstanden verschillende mogelijkheden om een misstand aan te kaarten.
Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben. Dit laat zien dat sociale veiligheid en integriteit onze blijvende aandacht verdienen en Defensie zich moet blijven verbeteren.
Naar aanleiding van de berichtgeving in NRC vind ik het belangrijk toe te lichten wanneer sprake is van een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending en een (melding van een vermoeden van een) misstand.
Een integriteitsschending is een ruim begrip. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om ongewenst gedrag (onder andere (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en pesten), fraude, corruptie of misbruik van bevoegdheid. Een bijzondere categorie binnen de integriteitsschendingen is de zogenaamde «misstand». In de Wet bescherming klokkenluiders wordt beschreven wanneer hiervan sprake is. Dat is in de eerste plaats het geval bij een schending (of een gevaar voor een schending) van het Unierecht. Bijvoorbeeld bij een inbreuk op een verordening of richtlijn van de Europese Unie. In de tweede plaats is sprake van een misstand bij een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is en – kort samengevat – sprake is van (i) een schending van een wettelijk voorschrift of interne regels of (ii) een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid van personen, de aantasting van het milieu of het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten. In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin.
Kunt u bevestigen dat er intimiderende acties plaats hebben gevonden, zoals het losdraaien van autowielbouten? Zo ja, bent u bereid dat strafrechtelijk te laten onderzoeken en zo nodig vervolging in te stellen tegen de daders?
Ik stel voorop dat ik intimiderende acties afkeur. Een medewerker die een mogelijk strafbaar feit wil aankaarten, kan dit doen door bij zijn commandant dan wel leidinggevende een melding te maken en door aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee of de Nationale Politie, zodat hiernaar onderzoek verricht kan worden. Het Openbaar Ministerie beslist over het instellen van strafrechtelijke vervolging.
Er zijn verschillende situaties onder de aandacht gebracht waarbij mogelijk sprake was van het losdraaien van autowielbouten. De Koninklijke Marechaussee heeft hiernaar uitgebreid en langdurig onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verdachte en er is niet vastgesteld met welke reden de autowielbouten zijn losgekomen. Op basis van dit resultaat en vanwege onvoldoende nadere opsporingsindicaties is het onderzoek gestopt.
Passen deze ervaringen in de conclusie van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dat een op de drie respondenten in de afgelopen drie jaar grensoverschrijdende opmerkingen heeft ervaren tijdens het werken bij Defensie, of zijn ze afwijkend? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) tekende in zijn themarapport ervaringen met grensoverschrijdende opmerkingen op. Signalen zoals opgetekend door de IGK en NRC worden binnen Defensie gezien als (vermoedens van) integriteitschendingen.
Is het juist te constateren dat «toepassing naar letter en geest van de Europese richtlijn voor klokkenluiders» vooral een mentale of culturele kwestie is? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik uw Kamer op 3 februari 2023 berichtte vind ik het belangrijk dat Defensie de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving «naar de letter en de geest» uitvoert. Ik schreef nog een aantal actiepunten te onderkennen nu de Wet bescherming klokkenluiders is ingevoerd. Dit betreffen aanpassingen doorvoeren in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), medewerkers die betrokken zijn bij het behandelen van meldingen bijscholen op het toepassen van de uitgebreide definitie van een misstand en de procesbeschrijving inzake misstanden op enkele punten tekstueel in overeenstemming brengen met de nieuwe wet (Kamerstuk 36 200 X, nr. 66). Verder gaf ik in mijn brief van 3 februari aan de uitvoering van de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving extern te laten valideren. De uitkomsten daarvan worden vervolgens gebruikt om beleid en regelgeving ten aanzien van de sociale veiligheid en integriteit bij Defensie verder te verbeteren.
Deelt u tevens de conclusie dat Defensie er niet in slaagt een cultuur door te voeren waarin zaken bespreekbaar zijn en ook fouten gemaakt kunnen worden, een die beter wordt door dingen die fout lopen op een goede manier op te lossen? Zo ja, wat zijn uw vervolgmaatregelen? Zo nee, waarom niet?4
Ik deel deze conclusie niet, in zoverre dat Defensie er nog niet is, maar goede stappen maakt. We zien signalen dat de maatregelen binnen de organisatie een positieve invloed hebben. Een voorbeeld hiervan is de toename in het aantal meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen de afgelopen jaren.
Ik wil benadrukken dat Defensie doorlopend werkt aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en het leren van en met elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van.
Sinds het uitkomen van het rapport van de Commissie-Giebels in oktober 2018 hebben wij op basis van het plan van aanpak sociale veiligheid verschillende verbetermaatregelen getroffen, zoals het verbeteren van het integriteitsbeleid en het verder professionaliseren en vereenvoudigen van het meldproces. Een belangrijk onderdeel van het verbeterde meldproces is het voorzien in (na)zorg voor melders. Onderdeel hiervan is met de melder bespreken hoe het meldproces is ervaren.
Ik onderken dat sommige verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden.
Deelt u de conclusie van Giebels dat het monitoringsbeleid op misstanden niet van de grond is gekomen? Zo nee, waarom niet?
NRC meldt dat de Commissie-Giebels twee jaar nadat zij haar rapport had opgeleverd, werd uitgenodigd door Defensie om te horen welke maatregelen naar aanleiding van het rapport waren genomen. NRC schrijft dat de Commissie positief verrast was, maar geen antwoord kreeg op de vraag hoe Defensie monitort of de maatregelen effect hebben.
Op verschillende momenten zijn de maatregelen die getroffen zijn op het gebied van sociale veiligheid en integriteit getoetst op effectiviteit. Doorlopend evalueert Defensie bestaand beleid. Zo is recent het integriteitsbeleid herzien en vastgesteld (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Daarnaast heeft een evaluatie plaatsgevonden van het MID en de COID, conform de motie van de leden Belhaj en Kerstens (Kamerstuk 35 000 X, nr. 97). Hierover heb ik uw Kamer op 5 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 35 925 X, nr. 88).
Verder heeft de Visitatiecommissie zich onder andere gebogen over de effectiviteit van maatregelen op het gebied van sociale veiligheid. De Visitatiecommissie heeft op grond van door Defensie aangeleverde documenten en eigen bezoeken, zich een beeld gevormd van de kwaliteit van de professionals en de organisatorische eenheid. Hieruit kwam naar voren dat Defensie stappen gemaakt heeft en aan het zetten is ter verbetering van de sociale veiligheid. Ook werd geconcludeerd dat een aantal aspecten nog verdere aandacht nodig hebben, zoals het realiseren van een registratiesysteem voor integriteitsschendingen, meldingen en klachten. Defensie werkt naar dit systeem toe. Hier zijn al stappen in gezet. De voortgang verloopt echter traag door prioritering in ICT-projecten en beperkte beschikbare capaciteit voor deze projecten.
Voorts heeft Defensie in 2018 de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) opgericht om toezicht te houden op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van fysieke en sociale veiligheid. Zo voert de IVD bijvoorbeeld een themaonderzoek uit naar sociale veiligheid (Kamerstuk 36 200 X, nr. 55).
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds publicatie van het rapport van de commissie-Giebels in 2018 gesloten met personeel dat een misstand in de Defensieorganisatie had aangekaart? Wat was het laagst toegekende bedrag en wat het hoogste? Wat is het totale bedrag dat daarmee gemoeid was?
Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die in de wet is geregeld (artikel 7:900 BW). Het is een overeenkomst waarbij partijen afspraken maken ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt. Vaststellingsovereenkomsten worden bijvoorbeeld gesloten om een schadeclaim af te wikkelen of om een arbeidsovereenkomst of aanstelling te beëindigen. Omdat het onderwerp van vaststellingsovereenkomsten sterk uiteen kan lopen, is niet een specifieke post op de balans van Defensie aan te wijzen waar overeenkomsten waarbij financiële afspraken zijn gemaakt onder vallen.
Het komt voor dat Defensie een vaststellingsovereenkomst sluit met een (voormalig) medewerker. Bijvoorbeeld om afspraken te maken over een verzoek tot schadevergoeding van een (voormalig) medewerker met bijvoorbeeld een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of om een aanstelling met wederzijds goedvinden te beëindigen. Van belang is dat er in het algemeen geen verplichting bestaat om een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Een vaststellingsovereenkomst komt alleen tot stand met instemming van de (voormalig) medewerker.
Defensie heeft vaststellingsovereenkomsten gesloten met (voormalig) medewerkers die een vermoeden van een misstand hebben gemeld. Dit is, voor zover wij thans kunnen nagaan, sinds de publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels zeven keer voorgekomen. In al deze gevallen is de (voormalig) medewerker daarbij bijgestaan door een jurist. Overigens is in al deze gevallen de melding van het vermoeden van een misstand gedaan vóór publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels en hielden vijf van deze meldingen verband met één casus. In deze zeven vaststellingsovereenkomsten zijn geen afspraken gemaakt die de melders beletten om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand.
Onder mijn verantwoordelijkheid is het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die een melder belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Ik wil graag benadrukken dat Defensie geen vaststellingsovereenkomsten sluit met het doel om een melding van het vermoeden van een misstand toe te dekken. Indien financiële afspraken worden gemaakt, is van een afkoopsom dan ook geen sprake. Defensie doet geen mededelingen over de inhoud van financiële afspraken die door Defensie en melders van een vermoeden van een misstand zijn gemaakt en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In de gevallen waarin als onderdeel van de vaststellingsovereenkomst door partijen financiële afspraken zijn gemaakt, geldt in algemene zin dat de inhoud van deze afspraken afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Hierbij wordt recht gedaan aan de in dat specifieke geval geldende belangen en omstandigheden.
Onder welke post zijn uitbetalingen aan (oud-)werknemers in verband met vaststellingsovereenkomsten te vinden in de jaarverslagen van Defensie?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat naar aanleiding van interne klachten over de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) de positie van de COID verzwakt was? Zo nee, waarom niet?
Deze analyse deel ik niet. Ik informeerde uw Kamer op 4 oktober 2022 en 3 februari 2023 over de Commissie van Onderzoek en Advies die is ingesteld naar aanleiding van meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID (Kamerstukken 36 200 X, nr. 50 en 66). Zoals ik aangaf voert de Commissie nu een cultuur- en leeronderzoek uit. Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De Commissie heeft onlangs bij de secretaris-generaal aangegeven meer tijd nodig te hebben om tot een goede afronding van het onderzoek te komen. Daarop heeft de secretaris-generaal de termijn voor de Commissie verlengd tot in juni 2023.
Deelt u de analyse dat de COID niet echt onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het predicaat dat er een repressieve groepscultuur bij Defensie zou heersen. Defensie werkt doorlopend aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en leren van elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur is hier onderdeel van; wij stimuleren medewerkers juist om meldingen te doen.
Verder deel ik niet de analyse dat de COID onvoldoende onafhankelijk is. Om de onafhankelijkheid van de COID te waarborgen is deze direct onder de secretaris-generaal en daarmee buiten de commandantenlijn gepositioneerd. Verder verricht de COID zelfstandig en onafhankelijk onderzoek. Voorts heeft de COID sturende bevoegdheden op het proces richting commandanten ten aanzien van onderzoeken naar klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedelijke misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13). Hierdoor heeft de COID de positie en bevoegdheden om haar taken onafhankelijk uit te voeren. Op dit moment zie ik dan ook geen reden om de COID op te heffen.
Hoe staat u tegenover het idee om de COID op te heffen omdat het er niet effectief in slaagt opvolging te geven aan een acceptabele afhandeling van klachten en aan het opheffen van de repressieve groepscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid een extern, onafhankelijk meldpunt mogelijk te maken met niet van Defensie afhankelijke mensen die een bindend advies kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt reeds over een onafhankelijk meldpunt, namelijk het MID. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in 2019 liet weten, is dit meldpunt extern bemenst, valt dit organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat dit los van de COID (Kamerstuk 35 000 X nr. 86).
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 86). Verder is de positionering van het MID in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775 X, nr. 130).
Verder kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders.
Een mogelijk ongeluk op vliegbasis Volkel |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de foto bij een artikel over een mogelijk ongeluk een B-61–11 betreft? Zo nee, wat is het dan voor wapen?1
Het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft in reactie op het artikel van de Federation of American Scientists kenbaar gemaakt dat er geen sprake is geweest van een ongeluk met een nucleair wapen. Op de foto is een oefening met een Amerikaans trainingswapen te zien. Over de locatie waar de foto is gemaakt worden geen mededelingen gedaan. Het is aan de Verenigde Staten om te bepalen wat publiekelijk gedeeld kan worden in het kader van de Amerikaanse kernwapens.
Is deze foto in Volkel gemaakt? Zo nee, waar is het dan wel gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat het hier om een echte kernbom? Zo nee, wat is het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Is de veronderstelling juist dat deze bom beschadigd is geraakt? Zo ja, waardoor?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is dat ongeluk(je) geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat het Los Alamos National Laboratory, dat de betreffende foto in een presentatie heeft gebruikt, stelt dat er geen aanvullende informatie beschikbaar is over deze foto omdat het beleid geldt dat er niets wordt erkend of ontkend aangaande kernwapens?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt er na de benadrukking van ontkenning of erkenning van de feiten nu expliciet ontkend dat er een ongeluk is gebeurd?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met andere kernwapendelers (België, Duitsland, Italië en Turkije) contact op te nemen in geval het niet in Nederland was?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten over deze casus?
Ja. Naar aanleiding van het artikel van de Federation of American Scientists, is er contact geweest met de Amerikaanse autoriteiten.
Wat stelt de Status of Forces Agreement (SOFA) tussen Nederland en de VS over dit soort ongelukken?
De notawisseling tussen de Nederlandse en de Amerikaanse regering inzake legering van Amerikaanse troepen in Nederland (Trb. 1954, 120) in combinatie met het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun Krijgsmachten (NAVO SOFA, Trb. 1951, 114 met vertaling in Trb. 1953,4 bevatten de algemene afspraken over de status van Amerikaanse troepen in Nederland. Deze verdragen zien niet specifiek op nucleaire aangelegenheden of ongevallen in dat kader. De verdragen zijn openbaar en er is op dit moment geen aanleiding om de afspraken te herzien.
Deelt u de opvatting dat deze SOFA moet worden gemoderniseerd?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u tevens de opvatting dat het nodig is alle B-61–11 bommen naar de VS terug te sturen en dat deze ook in het licht van de militaire en politieke spanningen niet moeten worden vervangen door de hypermoderne B-61–12 raket?
De illegale oorlog van Rusland tegen Oekraïne heeft het Europese veiligheidsklimaat fundamenteel veranderd en de situatie in het nucleaire domein nog verder verslechterd. Naast de recente Russische aankondiging om kernwapens in Belarus te plaatsen en het gebruik van nucleaire retoriek, moderniseert Rusland al langer zijn kernwapenarsenaal – waaronder een groot aantal sub-strategische kernwapens –, breidt het zijn nucleaire wapensystemen uit en ondermijnt het de mondiale wapenbeheersingsarchitectuur. De Russische opschorting van het New START-verdrag is daar een recent voorbeeld van. Eerder schond Rusland het INF-verdrag, hetgeen reden was voor de VS om in 2019 het verdrag op te zeggen.
Gezien de verslechterde internationale veiligheidssituatie is het een essentieel veiligheidsbelang dat de NAVO een geloofwaardige en effectieve nucleaire afschrikking behoudt. Hoewel het kabinet gecommiteerd blijft aan een wereld zonder kernwapens, bemoeilijkt het huidige internationale veiligheidsklimaat de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk. Zolang kernwapens bestaan in de wereld, blijft de NAVO een nucleaire alliantie en blijft nucleaire afschrikking een essentiële rol spelen bij het behouden van strategisch evenwicht en het voorkomen van de inzet van kernwapens (Kamerstuk 36 200-V-73). De modernisering van Amerikaanse kernwapens draagt bij aan de effectiviteit, geloofwaardigheid en veiligheid van de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking.
De nuclear sharing arrangements van de NAVO raken aan de essentie van de collectieve verdediging van het bondgenootschap. Nederland en andere bondgenoten vervullen de kernwapentaak op basis van een soeverein besluit. De nuclear sharing arrangements van de NAVO zijn ook volledig in lijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Ten tijde van de onderhandelingen over het NPV bestonden deze NAVO-afspraken al. De afspraken zijn in die onderhandelingen expliciet aan de orde geweest en geaccepteerd door onderhandelende partijen.
Het recentelijk door Rusland geuite voornemen om nucleaire wapens in Belarus te plaatsen dateert van na de inwerkingstelling van het NPV en gaat in tegen de achtergrond en geest van het Boedapest Memorandum van 1994. Daarmee gaf Belarus zijn voormalige Sovjet-kernwapens op en werd als niet-kernwapenstaat lid van het NPV. De Russische aankondiging is, net als eerdere nucleaire retoriek, onverantwoord en destabiliserend.
Deelt u de mening dat het naar aanleiding van de Russische beslissing om kernwapens in Belarus te plaatsen een provocerende daad is?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat het gebruiken van derde landen door kernmachten om hun kernwapens te plaatsen in het kader van de wereldvrede ontmoedigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bepalingen ten tijde van het afsluiten van het Non-Proliferatieverdrag over het delen van kernwapens en de controle over kunstmatige intelligentie in geval van beveiliging kernwapens |
|
Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u openheid verschaffen over de documenten die zijn opgesteld ten tijde van de onderhandelingen over het Non-proliferatieverdrag (NPV) over het delen van kernwapens tussen de Verenigde Staten (VS) en Nederland en dat deze «afspraken in die onderhandelingen expliciet aan de orde zijn geweest en geaccepteerd door onderhandelende partijen?1 Waaruit blijkt de instemming door de onderhandelende partijen en welke landen hebben deze overeenkomst gesloten? Wilt u deze documenten, in ieder geval de documenten die Nederland betreffen, aan de Kamer sturen?
Indien neen, waarom niet? Kunt u in dat geval uitleggen hoe zich dat besluit verhoudt tot transparantie over het kernwapenbeleid zoals de Tweede Kamer verzoekt met het aannemen van de motie Jasper van Dijk?2
Indien deze afspraken zijn gemaakt, hoe verhoudt zich dat tot artikel 2 van het Non-proliferatieverdrag dat stelt dat «each non-nuclear-weapon State Party to the Treaty undertakes not to receive the transfer from any transfer whatsoever of nuclear weapons or other nuclear explosive devices or of control over such weapons or explosive devices directly, or indirectly»?3 Kunt u dat toelichten?
Hoe verhoudt uw stelling dat het delen van kernwapens door Nederland met de VS is toegestaan zich tot de Vienna Convention on the Law of Treaties; waarin in artikel 31 lid 3 wordt gesteld dat; «a treaty shall be interpreted in good faith in accordance with the ordinary meaning to be given to the terms of the treaty in their context and in the light of its object and purpose»?4 Kunt u dat toelichten?
Is de analyse correct dat ook bij kernwapens kunstmatige intelligentie wordt gebruikt of zal worden gebruikt?5 Zo ja, kunt u aangeven wat de huidige ontwikkelingen zijn inzake de toepassing van kunstmatige intelligentie bij kernwapenbeleid?
Is het juist dat de waarschuwingssystemen NORAD en Northcom «deels autonoom» zijn,» omdat er plekken zijn die te gevaarlijk voor militairen zijn om in persoon te bemannen»?
Deelt u de analyse dat toepassing van kunstmatige intelligentie «in de sfeer van aanval en verdediging uitgesproken riskant is», met name signaleringssystemen? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot is het risico dat Nederlandse beveiliging van kernwapens in ons land gevoelig zijn voor hacks van digitale inbrekers?
Bent u bereid (verdere) toepassing van kunstmatige intelligentie bij kernwapens actief tegen te willen gaan? Zo ja, hoe? Indien neen, waarom niet?
Burgerdoden Mosul. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek, eventueel bereid slachtoffers en nabestaanden van de aanval op Mosul in maart 2016 te compenseren? Welke voorwaarden hanteert u voor eventuele compensatie?1
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Kunt u toelichten waar de transparantietoets precies uit bestaat? Langs welke meetlat wordt een incident tijdens de transparantietoets precies gelegd?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het Stappenplan burgerslachtoffers d.d. 7 april 2022, stap 3 (Kamerstuk 29 521, nr. 442).
Kunt u toelichten waarom de 147 andere vermoedens van burgerslachtoffers ten gevolge van coalitie-inzet die aan Defensie zijn voorgelegd met de vraag of er sprake was van Nederlandse betrokkenheid niet, zoals de luchtaanval op Mosul, nader worden onderzocht? Kunt u een overzicht geven van deze incidenten en daarbij steeds aangeven waarom nader onderzoek niet is ingesteld? Wat ontbrak hiervoor?
In andere gevallen was er geen aanleiding voor instellen van onderzoek omdat geen sprake was van een match tussen de gestelde locatie van het vermoeden van burgerslachtoffers en de Nederlandse wapeninzet.
Tot hoeveel meter vanaf de precieze plaats waar een Nederlandse bom insloeg komen meldingen van burgerslachtoffers voor nader onderzoek in aanmerking? Kunt u aangeven met wat voor radius u rekening houdt aangaande de (mogelijke) impact voor burgerleed van Nederlandse bommen?
Er is geen vooraf vastgestelde afstand die bepaalt of meldingen over vermoedens in aanmerking komen voor onderzoek. Dit hangt af van meerdere factoren, waarvan de locatie een van de belangrijkste is. Maar ook informatie over tijdstip, weersomstandigheden, terrein, omgeving en type doelwit is van belang om een vermoeden te kunnen koppelen aan Nederlandse wapeninzet.
Hoe precies moet de plaatsbepaling van een burgerslachtoffermelding zijn om (eventueel) gerelateerd te kunnen worden aan een Nederlandse aanval uit de inmiddels vrijgegeven lijst met coördinaten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid navraag te doen bij CENTCOM naar alle incidenten waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen door toedoen van Nederland maar die door CENTCOM als niet geloofwaardig zijn gecategoriseerd, zoals de aanval op Mosul in maart 2016? Kunt u dit overzicht aan de Kamer geven?
Ja, daar is navraag naar gedaan. Ik ben bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten.
Wilt u de Kamer toezeggen dat bij volgende geweldsinzet door Nederland altijd eigen onderzoek wordt gedaan naar mogelijke burgerslachtoffers en niet geleund wordt op een organisatie als CENTCOM? Zo nee, waarom niet?
Het Stappenplan burgerslachtoffers beschrijft onder stap 1 dat de Kamer, als relevant bij het type inzet, in toekomstige artikel 100-brieven wordt geïnformeerd over de onderzoeksmethodologie van de desbetreffende coalitie. Dit kan per coalitie en missie verschillen. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
Defensie stelt altijd onderzoek in naar eigen geweldgebruik als daar aanleiding toe is. Een van de (middel)lange termijn stappen in het Stappenplan kijkt naar wat Nederland kan doen om meer eigen onderzoeksmiddelen in te zetten. Bestudering van (sociale) media kan hier onderdeel vanuit maken.
Wilt u de Kamer verder toezeggen dat Nederland voortaan ook altijd zelfstandig onderzoek doet naar mogelijke burgerslachtoffers middels bestudering van (sociale) media? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u inmiddels bereid toe te geven dat de officiële schatting van CENTCOM over burgerdoden als gevolg van coalitie-inzet weinig realistisch is, zoals herhaaldelijk is aangetoond door onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek betreft een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul, Irak. Ik doe geen uitspraken over coalitie-inzet.
Bent u voorstander van onafhankelijk onderzoek naar Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS? Zo ja, wilt u hiervoor budget en capaciteit beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Na wapeninzet werd onze wapeninzet beoordeeld en onderzocht als daar aanleiding voor was. De commandant van de eenheid rapporteerde zowel aan de Commandant der Strijdkrachten als aan de anti-ISIS coalitie en stelde het OM door tussenkomst van de KMar op de hoogte van iedere wapeninzet. Daarnaast beoordeelde de coalitie (CENTCOM) alle externe vermoedens van burgerslachtoffers. Elk van deze sporen kon een aanleiding opleveren voor het instellen van onderzoek naar een wapeninzet, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. Het recent geopende onderzoek is hier een voorbeeld van. De wapeninzet in Hawija wordt al onafhankelijk onderzocht door de commissie Sorgdrager.
Een hardnekkige misstandencultuur bij Defensie. |
|
Frank Futselaar |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie van het artikel «Die melding van jou... daar doen we niks mee» dat het (nog steeds) zeer moeilijk is een misstand bij Defensie aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in NRC. Defensie werkt doorlopend aan een veilige werkomgeving voor alle medewerkers waarin iedereen zich veilig voelt om meldingen te doen. Defensie probeert dan ook het melden van vermoedens van integriteitsschendingen en vermoedelijke misstanden zo makkelijk mogelijk te maken. Op dit moment kunnen deze meldingen onder meer gedaan worden bij de direct of hogere leidinggevende, de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), het extern bemenste Meldpunt Integriteit Defensie (MID) of bij een vertrouwenspersoon integriteit. Daarnaast kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich ook richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders. Hiermee bestaan voor melders van misstanden verschillende mogelijkheden om een misstand aan te kaarten.
Ik betreur het dan ook dat de (oud-)medewerkers die in NRC aan het woord komen geen positieve ervaringen hebben. Dit laat zien dat sociale veiligheid en integriteit onze blijvende aandacht verdienen en Defensie zich moet blijven verbeteren.
Naar aanleiding van de berichtgeving in NRC vind ik het belangrijk toe te lichten wanneer sprake is van een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending en een (melding van een vermoeden van een) misstand.
Een integriteitsschending is een ruim begrip. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om ongewenst gedrag (onder andere (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en pesten), fraude, corruptie of misbruik van bevoegdheid. Een bijzondere categorie binnen de integriteitsschendingen is de zogenaamde «misstand». In de Wet bescherming klokkenluiders wordt beschreven wanneer hiervan sprake is. Dat is in de eerste plaats het geval bij een schending (of een gevaar voor een schending) van het Unierecht. Bijvoorbeeld bij een inbreuk op een verordening of richtlijn van de Europese Unie. In de tweede plaats is sprake van een misstand bij een handeling of nalatigheid waarbij het maatschappelijk belang in het geding is en – kort samengevat – sprake is van (i) een schending van een wettelijk voorschrift of interne regels of (ii) een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid van personen, de aantasting van het milieu of het goed functioneren van de openbare dienst als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten. In de praktijk is een (melding van een vermoeden van een) misstand niet vaak aan de orde. Vaker gaat het om een (melding van een vermoeden van een) integriteitsschending in meer algemene zin.
Kunt u bevestigen dat er intimiderende acties plaats hebben gevonden, zoals het losdraaien van autowielbouten? Zo ja, bent u bereid dat strafrechtelijk te laten onderzoeken en zo nodig vervolging in te stellen tegen de daders?
Ik stel voorop dat ik intimiderende acties afkeur. Een medewerker die een mogelijk strafbaar feit wil aankaarten, kan dit doen door bij zijn commandant dan wel leidinggevende een melding te maken en door aangifte te doen bij de Koninklijke Marechaussee of de Nationale Politie, zodat hiernaar onderzoek verricht kan worden. Het Openbaar Ministerie beslist over het instellen van strafrechtelijke vervolging.
Er zijn verschillende situaties onder de aandacht gebracht waarbij mogelijk sprake was van het losdraaien van autowielbouten. De Koninklijke Marechaussee heeft hiernaar uitgebreid en langdurig onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verdachte en er is niet vastgesteld met welke reden de autowielbouten zijn losgekomen. Op basis van dit resultaat en vanwege onvoldoende nadere opsporingsindicaties is het onderzoek gestopt.
Passen deze ervaringen in de conclusie van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dat een op de drie respondenten in de afgelopen drie jaar grensoverschrijdende opmerkingen heeft ervaren tijdens het werken bij Defensie, of zijn ze afwijkend? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) tekende in zijn themarapport ervaringen met grensoverschrijdende opmerkingen op. Signalen zoals opgetekend door de IGK en NRC worden binnen Defensie gezien als (vermoedens van) integriteitschendingen.
Is het juist te constateren dat «toepassing naar letter en geest van de Europese richtlijn voor klokkenluiders» vooral een mentale of culturele kwestie is? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik uw Kamer op 3 februari 2023 berichtte vind ik het belangrijk dat Defensie de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving «naar de letter en de geest» uitvoert. Ik schreef nog een aantal actiepunten te onderkennen nu de Wet bescherming klokkenluiders is ingevoerd. Dit betreffen aanpassingen doorvoeren in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), medewerkers die betrokken zijn bij het behandelen van meldingen bijscholen op het toepassen van de uitgebreide definitie van een misstand en de procesbeschrijving inzake misstanden op enkele punten tekstueel in overeenstemming brengen met de nieuwe wet (Kamerstuk 36 200 X, nr. 66). Verder gaf ik in mijn brief van 3 februari aan de uitvoering van de Europese richtlijn en de daarop gebaseerde nationale wetgeving extern te laten valideren. De uitkomsten daarvan worden vervolgens gebruikt om beleid en regelgeving ten aanzien van de sociale veiligheid en integriteit bij Defensie verder te verbeteren.
Deelt u tevens de conclusie dat Defensie er niet in slaagt een cultuur door te voeren waarin zaken bespreekbaar zijn en ook fouten gemaakt kunnen worden, een die beter wordt door dingen die fout lopen op een goede manier op te lossen? Zo ja, wat zijn uw vervolgmaatregelen? Zo nee, waarom niet?4
Ik deel deze conclusie niet, in zoverre dat Defensie er nog niet is, maar goede stappen maakt. We zien signalen dat de maatregelen binnen de organisatie een positieve invloed hebben. Een voorbeeld hiervan is de toename in het aantal meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen de afgelopen jaren.
Ik wil benadrukken dat Defensie doorlopend werkt aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en het leren van en met elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur waarbij medewerkers zich durven te melden is hier onderdeel van.
Sinds het uitkomen van het rapport van de Commissie-Giebels in oktober 2018 hebben wij op basis van het plan van aanpak sociale veiligheid verschillende verbetermaatregelen getroffen, zoals het verbeteren van het integriteitsbeleid en het verder professionaliseren en vereenvoudigen van het meldproces. Een belangrijk onderdeel van het verbeterde meldproces is het voorzien in (na)zorg voor melders. Onderdeel hiervan is met de melder bespreken hoe het meldproces is ervaren.
Ik onderken dat sommige verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt. Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden.
Deelt u de conclusie van Giebels dat het monitoringsbeleid op misstanden niet van de grond is gekomen? Zo nee, waarom niet?
NRC meldt dat de Commissie-Giebels twee jaar nadat zij haar rapport had opgeleverd, werd uitgenodigd door Defensie om te horen welke maatregelen naar aanleiding van het rapport waren genomen. NRC schrijft dat de Commissie positief verrast was, maar geen antwoord kreeg op de vraag hoe Defensie monitort of de maatregelen effect hebben.
Op verschillende momenten zijn de maatregelen die getroffen zijn op het gebied van sociale veiligheid en integriteit getoetst op effectiviteit. Doorlopend evalueert Defensie bestaand beleid. Zo is recent het integriteitsbeleid herzien en vastgesteld (Kamerstuk 36 124, nr. 8). Daarnaast heeft een evaluatie plaatsgevonden van het MID en de COID, conform de motie van de leden Belhaj en Kerstens (Kamerstuk 35 000 X, nr. 97). Hierover heb ik uw Kamer op 5 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 35 925 X, nr. 88).
Verder heeft de Visitatiecommissie zich onder andere gebogen over de effectiviteit van maatregelen op het gebied van sociale veiligheid. De Visitatiecommissie heeft op grond van door Defensie aangeleverde documenten en eigen bezoeken, zich een beeld gevormd van de kwaliteit van de professionals en de organisatorische eenheid. Hieruit kwam naar voren dat Defensie stappen gemaakt heeft en aan het zetten is ter verbetering van de sociale veiligheid. Ook werd geconcludeerd dat een aantal aspecten nog verdere aandacht nodig hebben, zoals het realiseren van een registratiesysteem voor integriteitsschendingen, meldingen en klachten. Defensie werkt naar dit systeem toe. Hier zijn al stappen in gezet. De voortgang verloopt echter traag door prioritering in ICT-projecten en beperkte beschikbare capaciteit voor deze projecten.
Voorts heeft Defensie in 2018 de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) opgericht om toezicht te houden op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving op het gebied van fysieke en sociale veiligheid. Zo voert de IVD bijvoorbeeld een themaonderzoek uit naar sociale veiligheid (Kamerstuk 36 200 X, nr. 55).
Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds publicatie van het rapport van de commissie-Giebels in 2018 gesloten met personeel dat een misstand in de Defensieorganisatie had aangekaart? Wat was het laagst toegekende bedrag en wat het hoogste? Wat is het totale bedrag dat daarmee gemoeid was?
Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst die in de wet is geregeld (artikel 7:900 BW). Het is een overeenkomst waarbij partijen afspraken maken ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt. Vaststellingsovereenkomsten worden bijvoorbeeld gesloten om een schadeclaim af te wikkelen of om een arbeidsovereenkomst of aanstelling te beëindigen. Omdat het onderwerp van vaststellingsovereenkomsten sterk uiteen kan lopen, is niet een specifieke post op de balans van Defensie aan te wijzen waar overeenkomsten waarbij financiële afspraken zijn gemaakt onder vallen.
Het komt voor dat Defensie een vaststellingsovereenkomst sluit met een (voormalig) medewerker. Bijvoorbeeld om afspraken te maken over een verzoek tot schadevergoeding van een (voormalig) medewerker met bijvoorbeeld een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of om een aanstelling met wederzijds goedvinden te beëindigen. Van belang is dat er in het algemeen geen verplichting bestaat om een vaststellingsovereenkomst te sluiten. Een vaststellingsovereenkomst komt alleen tot stand met instemming van de (voormalig) medewerker.
Defensie heeft vaststellingsovereenkomsten gesloten met (voormalig) medewerkers die een vermoeden van een misstand hebben gemeld. Dit is, voor zover wij thans kunnen nagaan, sinds de publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels zeven keer voorgekomen. In al deze gevallen is de (voormalig) medewerker daarbij bijgestaan door een jurist. Overigens is in al deze gevallen de melding van het vermoeden van een misstand gedaan vóór publicatie van het rapport van de Commissie-Giebels en hielden vijf van deze meldingen verband met één casus. In deze zeven vaststellingsovereenkomsten zijn geen afspraken gemaakt die de melders beletten om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand.
Onder mijn verantwoordelijkheid is het uitgangspunt dat in een vaststellingsovereenkomst geen afspraak wordt gemaakt die een melder belet om te spreken over het gemelde vermoeden van een misstand. Mocht een dergelijk afspraak toch in een vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen, dan zal Defensie de melder hier niet aan houden (afgezien van wettelijke en op andere (interne)regelgeving gebaseerde geheimhoudingsverplichtingen).
Ik wil graag benadrukken dat Defensie geen vaststellingsovereenkomsten sluit met het doel om een melding van het vermoeden van een misstand toe te dekken. Indien financiële afspraken worden gemaakt, is van een afkoopsom dan ook geen sprake. Defensie doet geen mededelingen over de inhoud van financiële afspraken die door Defensie en melders van een vermoeden van een misstand zijn gemaakt en vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In de gevallen waarin als onderdeel van de vaststellingsovereenkomst door partijen financiële afspraken zijn gemaakt, geldt in algemene zin dat de inhoud van deze afspraken afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Hierbij wordt recht gedaan aan de in dat specifieke geval geldende belangen en omstandigheden.
Onder welke post zijn uitbetalingen aan (oud-)werknemers in verband met vaststellingsovereenkomsten te vinden in de jaarverslagen van Defensie?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat naar aanleiding van interne klachten over de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) de positie van de COID verzwakt was? Zo nee, waarom niet?
Deze analyse deel ik niet. Ik informeerde uw Kamer op 4 oktober 2022 en 3 februari 2023 over de Commissie van Onderzoek en Advies die is ingesteld naar aanleiding van meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID (Kamerstukken 36 200 X, nr. 50 en 66). Zoals ik aangaf voert de Commissie nu een cultuur- en leeronderzoek uit. Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De Commissie heeft onlangs bij de secretaris-generaal aangegeven meer tijd nodig te hebben om tot een goede afronding van het onderzoek te komen. Daarop heeft de secretaris-generaal de termijn voor de Commissie verlengd tot in juni 2023.
Deelt u de analyse dat de COID niet echt onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in het predicaat dat er een repressieve groepscultuur bij Defensie zou heersen. Defensie werkt doorlopend aan een cultuur waarin we elkaar aanspreken op ongewenst gedrag, we het maken van fouten bespreekbaar maken en leren van elkaar de norm is. Een positieve meldcultuur is hier onderdeel van; wij stimuleren medewerkers juist om meldingen te doen.
Verder deel ik niet de analyse dat de COID onvoldoende onafhankelijk is. Om de onafhankelijkheid van de COID te waarborgen is deze direct onder de secretaris-generaal en daarmee buiten de commandantenlijn gepositioneerd. Verder verricht de COID zelfstandig en onafhankelijk onderzoek. Voorts heeft de COID sturende bevoegdheden op het proces richting commandanten ten aanzien van onderzoeken naar klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedelijke misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 13). Hierdoor heeft de COID de positie en bevoegdheden om haar taken onafhankelijk uit te voeren. Op dit moment zie ik dan ook geen reden om de COID op te heffen.
Hoe staat u tegenover het idee om de COID op te heffen omdat het er niet effectief in slaagt opvolging te geven aan een acceptabele afhandeling van klachten en aan het opheffen van de repressieve groepscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid een extern, onafhankelijk meldpunt mogelijk te maken met niet van Defensie afhankelijke mensen die een bindend advies kunnen geven? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt reeds over een onafhankelijk meldpunt, namelijk het MID. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in 2019 liet weten, is dit meldpunt extern bemenst, valt dit organiek rechtstreeks onder de secretaris-generaal en staat dit los van de COID (Kamerstuk 35 000 X nr. 86).
Als uitgangspunt geldt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld. Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden (Kamerstuk 35 000 X, nr. 86). Verder is de positionering van het MID in lijn met de bevindingen van de Commissie-Giebels. Zij prefereert een intern meldpunt boven een extern meldpunt vanwege de acceptatie (Kamerstuk 34 775 X, nr. 130).
Verder kan een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden zich richten tot het onafhankelijke Huis voor Klokkenluiders.
Het terugtrekken door Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO van Plantations et Huileries du Congo (PHC). |
|
Frank Futselaar |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van 24 februari 2023 «Undermined by violence, a development bank mediation process in the DR Congo requires immediate government action» onder andere verstuurd naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken door verschillende NGO’s? Herkent u het geschetste beeld?
Heeft u contact gehad met FMO over deze brief, en zo ja, wat was FMO’s reactie?
Bent u het ermee eens dat – ondanks dat FMO geen geld meer in PHC investeert – zij van haar vertrek uit dit project een «verantwoordelijke exit» moet maken, waarbij getroffen gemeenschappen recht wordt gedaan door negatieve impacten van het project te repareren, mitigeren of compenseren?
Zijn er inmiddels bepaalde mijlpalen bij het implementeren van de ESAP gehaald, waarvan u in 2021 aangaf dat het een voorwaarde was voor leningafschrijving, en hoe is dit bevestigd1? Heeft FMO inmiddels al een deel van de verstrekte lening aan PHC vergeven/afgeschreven? Zo ja, hoeveel?
In hoeverre heeft FMO nog invloed op het bedrijf door deze financiële constructie? Op welke manier gebruikt FMO deze invloed in relatie tot de gerapporteerde mensenrechtenschendingen die blijven plaatsvinden? Zijn er nog andere manieren waarop FMO momenteel nog invloed heeft op het bedrijf, bijvoorbeeld via het Bestuur?
Hoe is het mogelijk dat gemeenschapsleden die in een klachtenprocedure van het mechanisme van FMO zitten niet beschermd zijn tegen geweld? Wat doen FMO en het ICM om deze mensen te beschermen?
Heeft FMO een «zero tolerance» beleid voor vergelding (reprisals), hoe wordt het risico op vergelding beheerst en beleid op dit vlak precies geoperationaliseerd in de projecten waar FMO investeert?
Vindt u, na aanleiding van deze casus, dat het klachtenmechanisme ICM een beschermingsmechanisme moet ontwikkelen en aanbieden voor klagers (complainants) die mogelijk risico lopen in de context van hun beroep op het mechanisme?
Bent u het eens met de oproep tot onafhankelijk onderzoek naar de gerapporteerde mensenrechten schendingen die aan PHC gerelateerd zijn, waaronder bijvoorbeeld de repressie jegens de lokale gemeenschappen, het geweld en de verkrachting van gemeenschapsleden door politie, leger en PHC-security guards, arbitraire arrestaties, de nog altijd onbestraft gebleven moord op activist Joël Imbangola in juli 2019 en de mogelijke rol die de diverse ontwikkelingsbanken hebben gehad bij het financieren van gewelddadige PHC-security guards? Wat doen de Nederlandse overheid en FMO om dergelijk onderzoek tot stand te brengen?
Is het u in de PHC-casus duidelijk waarvoor de door FMO verstrekte lening door PHC precies is aangewend? Kunt u vertellen op welke manier FMO heeft gemonitord hoe haar geld werd uitgegeven door PHC?
Bent u het ermee eens dat als het klachtenmechanisme functioneel zou zijn, mensen die hier gebruik van maken daar ondersteuning voor zouden moeten kunnen krijgen, zoals u in 2021 ook aan ons schreef2? Hoe komt het dat het in dit geval niet gebeurd is? Kunt u bevestigen dat betrokken gemeenschappen voldoende op de hoogte waren gesteld van de mogelijkheid tot financiële ondersteuning?
Hoe zorgen FMO en de Nederlandse overheid ervoor dat PHC de voorwaarden van het bemiddelingsproces naleeft? Kunnen de Nederlandse overheid en FMO, PHC ertoe bewegen zich hier publiekelijk aan te committeren?
Is het kabinet voornemens om de brief van 24 februari 2023 ook te bespreken met de verantwoordelijke ministeries in Duitsland, België, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk? Wat denkt u dat er in samenwerking met deze ministeries bereikt zou kunnen worden om PHC een halt toe te roepen die tot de deëscalatie van het geweld en onderdrukking kan leiden?
Hoeveel klachten zijn er sinds de oprichting van het ICM ingediend en welke andere klachten bij het ICM zijn er momenteel aanhangig? Kunt u een voorbeeld geven van de afhandeling van een klacht bij het ICM die tot een verantwoordelijke exit heeft geleid?
In hoeverre kan het ICM zelfstandig en onafhankelijk van FMO opereren? Ziet u hier problemen? Kunt u uw antwoord uitleggen?
Bent u het ermee eens dat het functioneren van het ICM geëvalueerd dient te worden, en zo nodig er een herziening van de structuur en het mandaat van het ICM dient te komen? Zo ja, bent u bereid om deze evaluatie aan te moedigen bij FMO?
Welke andere wegen staan er voor slachtoffers van door FMO gefinancierde projecten open indien het ICM niet naar behoren blijkt te werken?
Klopt het dat FMO en de andere buitenlands investeringsbanken hun aandelen hebben overgedragen aan een private equity fonds dat zetelt in Mauritius? In hoeverre valt dit te rijmen met het staande beleid van FMO om weg te blijven van financiering als een land dreigt belastingen mis te lopen als gevolg van winstverschuivingsconstructies3? Betekent deze verkoop aan een private equity fonds in Mauritius -een notoir belastingparadijs, naar alle waarschijnlijkheid verlies aan belastinginkomsten voor de Democratische republiek Congo?
Het recente bezoek aan Saudi-Arabië |
|
Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is er in Saudi-Arabië verbeterd dat u heeft besloten dit land te bezoeken, terwijl het kabinet c.q. u in uw voormalige hoedanigheid in 2018, na de moord op Khashoggi, besloot niet naar dit land te gaan?
Saoedi-Arabië speelt een belangrijke rol voor de veiligheid en stabiliteit in de Golfregio, een regio die van groot belang is voor Nederland en de Europese Unie (EU). Het land is gastheer van de Gulf Cooperation Council (GCC) en is niet alleen economisch, maar ook cultureel, religieus en geopolitiek gezien een belangrijk en invloedrijk land in het Midden-Oosten en daarbuiten. Het is belangrijk om met Saoedi-Arabië als belangrijke speler in de regio te spreken over actuele geopolitieke en regionale ontwikkelingen in het kader van regionale stabiliteit.
De Golfregio inclusief Saudi-Arabië is een prioriteitsmarkt van het kabinet voor ons internationale verdienvermogen en van belang voor onze economische weerbaarheid. Saudi-Arabië is een land in transitie, ook op het terrein van de economie. Daarbij kan het Nederlandse bedrijfsleven een positieve rol spelen met kennis en kunde op het terrein van verduurzaming van de energie-, voedsel- en watersector.
Juist de brede relatie die Nederland met Saudi-Arabië heeft biedt de mogelijkheid voor het voeren van een dialoog over (geo)politieke en economische onderwerpen; ook mensenrechten vormen onderdeel van deze dialoog. Nederland onderhoudt als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Erkent u dat de «geopolitieke uitdagingen», die u aanvoert om dit bezoek te rechtvaardigen, er niet toe mogen leiden dat mensenrechten in dit land op het tweede plan terechtkomen? Wat heeft dit bezoek opgeleverd in termen van geopolitiek?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u voor of tijdens uw bezoek gesproken met Saudische mensenrechtenorganisaties en ngo’s om hen de gelegenheid te geven u te informeren over de mensenrechtenschendingen in het land?
Op (hoog)ambtelijk niveau is sprake van een doorlopende dialoog met diverse stakeholders, waaronder mensenrechtenorganisaties. Tijdens mijn recente bezoek aan Saoedi-Arabië heb ik met verschillende gesprekspartners over mensen- en vrouwenrechten gesproken, onder meer met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie.
Wat vindt u van het rapport van de Saudische mensenrechtenorganisatie ALQST getiteld The Dark Side of Neom: Expropriation, expulsion and prosecution of the region’s inhabitants?1
Het kabinet vindt de berichtgeving over mensenrechtenschendingen in het rapport zorgelijk. De zorgen over onderwerpen die in het rapport worden benoemd, zoals gedwongen landonteigening, reacties op vreedzaam verzet en veroordelingen tot de doodstraf, waaronder voor minderjarigen, maken onderdeel uit van de hierboven genoemde (kritische) dialoog met Saoedi-Arabië over mensenrechten.
De zorgen over landonteigening worden voortdurend en systematisch opgebracht in gesprek met de Saoedische autoriteiten, onder wie de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie, en tevens aangekaart in de EU-mensenrechtendialoog. Nederland zal in bilaterale gesprekken en via de EU aandacht blijven vragen voor dit onderwerp, zoals tijdens het inkomende bezoek van de president van de Saoedische mensenrechtencommissie aan Nederland op 8 en 9 mei.
Nederland en de EU zijn principieel tegen de doodstraf en spreken zich hier ook in gesprek met de Saoedische autoriteiten tegen uit, onder meer tijdens mijn recente bezoek. Ook tijdens de Politieke Consultaties in december jl. zijn zorgen geuit over de uitvoering van de doodstraf. Nederland blijft in gesprekken met Saoedi-Arabië oproepen om de doodstraf – in het bijzonder voor minderjarigen – om te zetten in gevangenisstraffen.
Heeft u met vertegenwoordigers van bedrijven gesproken tijdens uw bezoek? Welke samenwerking tussen Nederlandse en Saudische bedrijven worden voorzien in de realisatie van «Neom»?
Ik sprak met Nederlandse bedrijven tijdens mijn bezoek over de kansen die er liggen in de hervormingsagenda van Saoedi-Arabië en het belang van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Daarbij wezen bedrijven op snelle veranderingen die in Saoedi-Arabië plaatsvinden, getuige onder andere de sterk toegenomen rol van vrouwen op de arbeidsmarkt.
De Nederlandse kennis en expertise op het gebied van duurzame landbouw, circulaire economie, de energietransitie en life sciences & health sluit aan op de diversificatieplannen van Saoedi-Arabië. Wanneer bedrijven zich melden met vragen over kansen geldt de reguliere dienstverlening, waarbij de ambassade wijst op eventuele risico’s, ook indien bedrijven kansen willen ontwikkelen binnen de zogenoemde megaprojecten. Ook wordt informatie verstrekt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemen (RVO). Op de landenpagina voor Saoedi-Arabië wordt bij informatie over de kansen tevens gewezen op het belang voor bedrijven om IMVO-risico’s in kaart te brengen en te mitigeren.
Ook in de bilaterale contacten tussen Nederland en Saoedi-Arabië wordt het belang van IMVO benadrukt. Zo sprak de ambassade hierover bijvoorbeeld met vertegenwoordigers van «Neom». Eveneens is tijdens het bezoek van de Saoedische viceminister voor Handel aan Nederland in mei 2022 het belang van due diligence onder de aandacht gebracht.
Op welke wijze zijn Nederlandse bedrijven die (willen) ondernemen in Saudi-Arabië gewezen op de risico's om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen? Wat doet u nog meer om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven die ondernemen in Saudi-Arabië betrokken zijn of raken bij mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beïnvloedt de afwezigheid van vrijheid van meningsuiting in Saudi-Arabië de mate waarin Nederlandse bedrijven zich kunnen houden aan due diligence verantwoordelijkheden, waaronder het doen van onderzoek naar mensenrechtenrisico’s? Kunnen bedrijven onder die omstandigheden waar nodig herstel en verhaal voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen bieden?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven, door de risico’s in hun keten in kaart te brengen en deze te adresseren. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om deze due diligence uit te voeren.
De Nederlandse overheid ondersteunt hierin waar mogelijk. Zo adviseert de ambassade – gevraagd en ongevraagd – bedrijven over de lokale context, waaronder voorkomende IMVO-risico’s, en wijst hen op beschikbare informatie. Daarnaast kunnen bedrijven voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid terecht bij het IMVO-steunpunt van de RVO.
Restricties op het gebied van vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering kunnen het lastiger maken voor bedrijven om effectieve gepaste zorgvuldigheid toe te passen. In het geval dat Nederlandse ondernemers twijfels hebben over de mate waarin IMVO in het geding zou kunnen zijn, worden zij geadviseerd met RVO of de ambassade in gesprek te gaan. Zo kan (beschikbare) relevante informatie gericht worden gedeeld met deze bedrijven die hen mede in staat stelt zo nodig actie te ondernemen.
Wat vindt u van de recente kritiek van Amnesty International2 dat het kabinet economische belangen laat prevaleren boven mensenrechten? Welke van de aanbevelingen in dit rapport aan het kabinet worden uitgevoerd?
Het kabinet hecht eraan dat bedrijven internationaal maatschappelijk verantwoord zakendoen (daarbij hoort ook nadrukkelijk de aandacht voor mensenrechten). Het rapport van Amnesty International draagt bij aan het agenderen van het belang van mensenrechten.
De RVO en de ambassades en consulaten informeren en adviseren bedrijven actief over IMVO en risico’s. Ook het ministerie voert regelmatig gesprekken met bedrijven over risico’s op het gebied van IMVO en mensenrechten t.a.v. risicovolle markten. Tegelijkertijd is er altijd ruimte voor verbetering; we bekijken bijvoorbeeld momenteel of de informatie op de verschillende landenpagina’s van RVO nog actueel en ook goed terug te vinden is en zijn bezig met actualiseren van deze informatie.
Het ministerie is al geruime tijd en geregeld in overleg met Amnesty International en we zetten dit overleg voort, ook over het recente rapport en de aanbevelingen die daarin worden gedaan.
Wat waren zoal de reacties van Saudische regeringsvertegenwoordigers daar waar u de mensenrechten te berde bracht? Ontkent men dat deze worden geschonden of beroept men zich op de eigen normen en waarden?
Een kritische dialoog over mensenrechten is altijd onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië, zo ook tijdens mijn recente bezoek waarbij ik onder meer heb gesproken met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie. Deze dialoog biedt de gelegenheid om zorgen te uiten over ontwikkelingen in Saoedi-Arabië op het gebied van mensenrechten, zoals de uitvoering van de doodstraf. Deze gesprekken vinden doorgaans plaats in besloten setting, waarbij vertrouwelijkheid een belangrijk aspect is voor de effectiviteit van de structurele mensenrechtendialoog – bilateraal en via de EU – maar ook voor individuele gevallen van belang kan zijn. Om die redenen, kan ik hierover niet in detail treden.
Heeft u individuele zaken besproken, zoals bijvoorbeeld van Mohammed Fahad al-Qahtani, mede-oprichter van de inmiddels opgeheven Saudi Civil and Political Rights Association, die nadat hij zijn straf van 10 jaar in november 2022 had uitgezeten nog altijd niet is vrijgelaten? Is u bekend waar hij op dit moment is en waarom hem contact met familie wordt ontzegd? Of bijvoorbeeld de zaak van Salma al-Shehab, die werd veroordeeld tot 27 jaar cel voor het publiceren van tweets waarin ze vrouwenrechten steunde?
Zie antwoord vraag 9.
Een mogelijk ongeluk op vliegbasis Volkel |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de foto bij een artikel over een mogelijk ongeluk een B-61–11 betreft? Zo nee, wat is het dan voor wapen?1
Het Amerikaanse Ministerie van Defensie heeft in reactie op het artikel van de Federation of American Scientists kenbaar gemaakt dat er geen sprake is geweest van een ongeluk met een nucleair wapen. Op de foto is een oefening met een Amerikaans trainingswapen te zien. Over de locatie waar de foto is gemaakt worden geen mededelingen gedaan. Het is aan de Verenigde Staten om te bepalen wat publiekelijk gedeeld kan worden in het kader van de Amerikaanse kernwapens.
Is deze foto in Volkel gemaakt? Zo nee, waar is het dan wel gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat het hier om een echte kernbom? Zo nee, wat is het dan?
Zie antwoord vraag 1.
Is de veronderstelling juist dat deze bom beschadigd is geraakt? Zo ja, waardoor?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is dat ongeluk(je) geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat het Los Alamos National Laboratory, dat de betreffende foto in een presentatie heeft gebruikt, stelt dat er geen aanvullende informatie beschikbaar is over deze foto omdat het beleid geldt dat er niets wordt erkend of ontkend aangaande kernwapens?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt er na de benadrukking van ontkenning of erkenning van de feiten nu expliciet ontkend dat er een ongeluk is gebeurd?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met andere kernwapendelers (België, Duitsland, Italië en Turkije) contact op te nemen in geval het niet in Nederland was?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u contact gehad met de Amerikaanse autoriteiten over deze casus?
Ja. Naar aanleiding van het artikel van de Federation of American Scientists, is er contact geweest met de Amerikaanse autoriteiten.
Wat stelt de Status of Forces Agreement (SOFA) tussen Nederland en de VS over dit soort ongelukken?
De notawisseling tussen de Nederlandse en de Amerikaanse regering inzake legering van Amerikaanse troepen in Nederland (Trb. 1954, 120) in combinatie met het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun Krijgsmachten (NAVO SOFA, Trb. 1951, 114 met vertaling in Trb. 1953,4 bevatten de algemene afspraken over de status van Amerikaanse troepen in Nederland. Deze verdragen zien niet specifiek op nucleaire aangelegenheden of ongevallen in dat kader. De verdragen zijn openbaar en er is op dit moment geen aanleiding om de afspraken te herzien.
Deelt u de opvatting dat deze SOFA moet worden gemoderniseerd?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u tevens de opvatting dat het nodig is alle B-61–11 bommen naar de VS terug te sturen en dat deze ook in het licht van de militaire en politieke spanningen niet moeten worden vervangen door de hypermoderne B-61–12 raket?
De illegale oorlog van Rusland tegen Oekraïne heeft het Europese veiligheidsklimaat fundamenteel veranderd en de situatie in het nucleaire domein nog verder verslechterd. Naast de recente Russische aankondiging om kernwapens in Belarus te plaatsen en het gebruik van nucleaire retoriek, moderniseert Rusland al langer zijn kernwapenarsenaal – waaronder een groot aantal sub-strategische kernwapens –, breidt het zijn nucleaire wapensystemen uit en ondermijnt het de mondiale wapenbeheersingsarchitectuur. De Russische opschorting van het New START-verdrag is daar een recent voorbeeld van. Eerder schond Rusland het INF-verdrag, hetgeen reden was voor de VS om in 2019 het verdrag op te zeggen.
Gezien de verslechterde internationale veiligheidssituatie is het een essentieel veiligheidsbelang dat de NAVO een geloofwaardige en effectieve nucleaire afschrikking behoudt. Hoewel het kabinet gecommiteerd blijft aan een wereld zonder kernwapens, bemoeilijkt het huidige internationale veiligheidsklimaat de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk. Zolang kernwapens bestaan in de wereld, blijft de NAVO een nucleaire alliantie en blijft nucleaire afschrikking een essentiële rol spelen bij het behouden van strategisch evenwicht en het voorkomen van de inzet van kernwapens (Kamerstuk 36 200-V-73). De modernisering van Amerikaanse kernwapens draagt bij aan de effectiviteit, geloofwaardigheid en veiligheid van de bondgenootschappelijke nucleaire afschrikking.
De nuclear sharing arrangements van de NAVO raken aan de essentie van de collectieve verdediging van het bondgenootschap. Nederland en andere bondgenoten vervullen de kernwapentaak op basis van een soeverein besluit. De nuclear sharing arrangements van de NAVO zijn ook volledig in lijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Ten tijde van de onderhandelingen over het NPV bestonden deze NAVO-afspraken al. De afspraken zijn in die onderhandelingen expliciet aan de orde geweest en geaccepteerd door onderhandelende partijen.
Het recentelijk door Rusland geuite voornemen om nucleaire wapens in Belarus te plaatsen dateert van na de inwerkingstelling van het NPV en gaat in tegen de achtergrond en geest van het Boedapest Memorandum van 1994. Daarmee gaf Belarus zijn voormalige Sovjet-kernwapens op en werd als niet-kernwapenstaat lid van het NPV. De Russische aankondiging is, net als eerdere nucleaire retoriek, onverantwoord en destabiliserend.
Deelt u de mening dat het naar aanleiding van de Russische beslissing om kernwapens in Belarus te plaatsen een provocerende daad is?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting dat het gebruiken van derde landen door kernmachten om hun kernwapens te plaatsen in het kader van de wereldvrede ontmoedigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse bombardementen in Irak tijdens de oorlog tegen Islamitische Staat |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wanneer verwacht u dat het onderzoek naar het bombardement van 22 maart 2016 is afgerond en wie doet het onderzoek?1
Zoals aangekondigd in de brief van 30 maart jl. heb ik opdracht gegeven tot het starten van een intern onderzoek naar een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul (Irak) dat volgens de coalitie door ISIS werd gebruikt als hoofdkwartier. Zodra het onderzoek is afgerond wordt uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten geïnformeerd.
Wat is de waarde van eerdere uitlatingen dat het Amerikaanse Central Command (CENTCOM) serieus onderzoek deed maar het bombardement van 22 maart 2016 niet op ware aard heeft beoordeeld? Is duidelijk waarom CENTCOM deze fout heeft gemaakt?2
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Is het waar dat u op geen enkel moment bent ingelicht door CENTCOM en dat u nooit, ook niet na de debatten over het bombardement op Hawija, navraag heeft gedaan? Zo ja, waarom niet?
Onze eigen informatie over de inzet van 22 maart 2016 leverde geen indicaties op van mogelijke burgerslachtoffers. Er is geen navraag gedaan bij CENTCOM.
Is het waar dat CENTCOM alleen een beoordeling deed en geen onderzoek? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Geldt het onderzoek ook andere incidenten?
Nee, het interne onderzoek waarover ik uw Kamer op 30 maart jl. heb geïnformeerd, richt zich op de Nederlandse wapeninzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul (Irak).
Kan nu worden uitgesloten dat de door journalisten voorgelegde lijst van 148 vermoedens daadwerkelijk burgerslachtoffers tot gevolg hebben gehad?
Nee. Deze lijst bevat 148 meldingen van vermoedens van burgerslachtoffers als gevolg van coalitie-inzet (cq. alle landen die destijds deelnamen aan deze luchtcampagne). Als ik besluit een onderzoek te starten naar een nieuw vermoeden van burgerslachtoffers door Nederlandse wapeninzet i.h.k.v. artikel 100 van de Grondwet zal ik uw Kamer informeren conform de afspraken die in 2020 zijn gemaakt.3
Leidt deze informatie tot een herziening van uw eerdere stellingname dat er zeker geen andere van de bijna 2200 bombardementen tot burgerslachtoffers heeft geleid?
Ik herken mij niet in een dergelijke stellingname.
De bevindingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid met betrekking tot de aanpak van stalbranden |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid doet te weinig om stalbranden te voorkomen»?1
Ja.
Kunt u, vooruitlopend op de door u aangekondigde uitgebreide reactie, antwoord geven op de volgende vragen?
Ja. Zoals de vraag al suggereert zal een uitgebreide reactie op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) volgen binnen de wettelijke termijn van zes maanden.
In hoeverre beschouwt u de aanpak van stalbranden tot op heden als effectief?
Het onderzoek laat zien dat de aanpak van stalbranden niet heeft geleid tot de gewenste resultaten. De OvV concludeert in diens onderzoek dat het aantal stalbranden de afgelopen jaren niet is afgenomen en dat het aantal dodelijke dierlijke slachtoffers zelfs is toegenomen. Er zijn samen met de betrokken organisaties in de Actieplannen «Aanpak Stalbranden» en «Brandveilige stallen» afgelopen jaren ook resultaten behaald, zoals strengere brandveiligheidsmaatregelen in het Bouwbesluit voor nieuwe en verbouwde stallen, voorlichtingsbijeenkomsten en elektrakeuringen bij alle veestallen die aangesloten zijn bij kwaliteitssystemen.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat de branche en de overheid te weinig prioriteit schenken aan de aanpak van stalbranden?2
Ik onderstreep de conclusies en erken dat een andere aanpak nodig is met een grotere verantwoordelijkheid en meer sturing van de overheid. Ik zal dan ook opvolging geven aan de aanbevelingen van de OvV. Het is van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen in de aanpak van stalbranden en in de opvolging van de aanbevelingen. Hier zal ik op toezien.
Kunt u bevestigen dat het omkomen van 130.000 stuks pluimvee of 7.000 varkens bij een stalbrand als een acceptabel risico wordt beschouwd?
Nee, ik vind dit geen acceptabel risico. Iedere stalbrand waar dieren omkomen is vreselijk. De gevolgen en de impact op dieren en bij alle betrokkenen zijn groot. Daarom is een betere aanpak ter voorkoming van stalbranden nodig. Ik ga hiermee aan de slag.
Kunt u bevestigen dat de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij de OVV hebben aangegeven dat zij geen reden zien om aanvullende regels te stellen om de stalbrandveiligheid te verbeteren?
In 2018 is samen met het Ministerie van BZK bezien of de wet- en regelgeving voor bestaande stallen aangepast moest worden. Toen is ervoor gekozen om maatregelen te nemen, zoals elektrakeuringen bij (vrijwel alle) veestallen en aanscherpingen voor brandveiligheid in de kwaliteitssystemen van de sectoren. Uit het onderzoek van de OvV blijkt dat de genomen maatregelen niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. Daarom ga ik nu met mijn collega van BZK opnieuw bezien hoe wet- en regelgeving op het gebied van brandveiligheid van stallen aangescherpt kan worden.
Hoe denkt u over de aanbeveling van de OVV om wettelijke grondslagen te creëren die ervoor zorgen dat brandveiligheid een volwaardige positie krijgt ten opzichte van andere waarden en belangen?
De conclusies en aanbevelingen van de OvV onderstreep ik. In mijn eerste reactie op het rapport van de OvV ga ik hier verder op in.3 Uw Kamer wordt binnen de door de OVV gestelde termijn van zes maanden hier nader over geïnformeerd.
Hoe denkt u over de aanbevelingen van de OVV om compartimentering en jaarlijkse brandveiligheidsinspecties verplicht te stellen en een maximum te stellen aan het aantal dieren per compartiment?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met andere ministeries te onderzoeken welke wettelijke eisen op andere beleidsterreinen brandveilige huisvesting van landbouwdieren belemmeren, en hierbij specifiek te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot bestaande stallen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de constatering van de OVV dat de kosten voor veehouders en de veehouderijsector de doorslag hebben gegeven bij discussies over aanvullende regelgeving ter verbetering van de brandveiligheid van stallen?
Bij het maken van keuzes over te nemen maatregelen wordt altijd gekeken naar het totaalplaatje, waaronder economische factoren. Dit mag echter niet ten koste gaan van brandveiligheid. Daarom ga ik mij ervoor inzetten dat boeren daadwerkelijk aanvullende brandveiligheids-maatregelen kunnen nemen. Daarbij moet brandveiligheid beter geïntegreerd worden in andere thema’s, zoals de brongerichte en integrale aanpak van emissies uit stallen.
Deelt u de mening dat het vrijblijvende karakter van maatregelen ter verbetering van de brandveiligheid met onmiddellijke ingang dient te verdwijnen?
Ik onderken dat het beleid dat afgelopen jaren gevoerd is herzien moet worden. Ik ben niet van mening dat de genomen maatregelen met een vrijwillig karakter dienen te verdwijnen, maar dat deze dienen te worden aangevuld met wet- en regelgeving en aanvullende maatregelen zonder vrijwillig karakter.
Onderzoek waaruit blijkt dat de boomkorvisserij significant bijdraagt aan CO2-uitstoot |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het recent in het wetenschappelijke tijdschrift Nature verschenen artikel waarin wordt gesteld dat de wereldwijde bodemberoerende visserij, specifiek de boomkorvisserij, verantwoordelijk is voor een significant deel van de CO2-uitstoot, vergelijkbaar met de luchtvaart, doordat CO2 vrijkomt uit het sediment van de zeebodem? Zo ja, hoe duidt u dit onderzoek?1
Ja, ik ben bekend met het in Nature verschenen artikel. In het artikel wordt een kader omschreven dat betrekking heeft op een mondiaal gecoördineerde inzet om beschermings-, voedselveiligheid- en klimaatdoelen te bereiken. Het geeft interessante inzichten in de mondiale voordelen van gebiedsbescherming. Als het gaat om de koolstof die vanuit de zeebodem vrijkomt in de waterkolom wordt overigens aangegeven dat die afneemt naarmate de bodem vaker wordt beroerd. Dit is op de Nederlandse Noordzee het geval, aangezien bodemberoerende visserij al vele decennia plaatsvindt. Daarnaast geven de auteurs aan dat het onbekend is in hoeverre de koolstof die door bodemberoering in de waterkolom wordt opgenomen daadwerkelijk als CO2 in de atmosfeer terecht komt.
Deelt u de mening dat, gezien de substantiële omvang van de boomkorvisserij in Nederland, dit onderzoek aanknopingspunten biedt om grote stappen te maken tot het halen van de Nederlandse klimaatdoelen en het beperken van de klimaatverandering?
In welke mate de Nederlandse boomkorvloot invloed heeft op het beperken van klimaatverandering komt niet duidelijk naar voren uit dit onderzoek. Daarnaast verschilt de winst die behaald wordt voor het behouden van de koolstof in de bodem per gebied. Aanvullend hangt de invloed van de Nederlandse boomkorvloot af van de mate waarin bepaalde gebieden in het verleden en/of in het heden zijn beroerd. Er wordt beschreven dat de uitstoot na negen jaar bodemberoering stabiliseert rond 40% van de uitstoot van het eerste jaar. In welke mate de genoemde uitstoot van toepassing is op de Nederlandse boomkorvisserij en de Noordzee is onbekend aangezien de bodem van de Noordzee de afgelopen eeuw is beroerd. Dit onderzoek biedt wat dat betreft een inzicht in de mondiale voordelen van gebiedsbescherming, maar ik zie vooralsnog geen aanknopingspunten om via deze weg grote stappen te maken tot het behalen van de Nederlandse klimaatdoelen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mate waarop een beperking van de Nederlandse boomkorvisserij kan leiden tot substantiële beperking van de CO2-uitstoot door Nederland?
De komende jaren heeft de uitvoering van het Noordzeeakkoord mijn volle aandacht. Ik zal mij o.a. – zoals vermeld in mijn appreciatie bij het advies van mevrouw Burger voor een duurzame kottervisserij op de Noordzee (hierna «kottervisie» genoemd) – inzetten voor de uitvoering van een sanering en voor innovaties gericht op de «zero-impact kotter» om bodemberoering en brandstofverbruik – en daarmee ook CO2-uitstoot – te beperken. Over deze visserijmaatregelen zal ik de Tweede Kamer vóór de zomer informeren bij de actualisatie van de kottervisie. Daarbij zal ik ook aandacht besteden aan de CO2-uitstoot door de visserij.
Ziet u mogelijkheden, ook op Europees niveau, om mede met dit onderzoek nieuw leven te blazen in de discussies rond het pulsdossier, aangezien bij pulsvisserij geen of veel minder sprake is van bodemberoering, naast ook lager brandstofverbruik?
Deze zomer zal de Europese Commissie de eerste voortgangsrapportage over de Verordening Technische Maatregelen presenteren. Bij deze voortgangsrapportage zal er door Nederland wederom aandacht gevraagd worden voor de pulsvisserij. De voordelen van deze vismethode, waaronder minder bodemberoering en de eventuele vermindering van CO2-uitstoot door bodemberoering, zullen hierbij ook worden benoemd.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze het afschermen van een groter deel van de Nederlandse territoriale wateren voor de boomkorvisserij zou bijdragen aan het behalen van Nederlandse klimaatdoelen?
In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over de gebiedsbescherming op de Nederlandse EEZ. Ik zet mij er voor in om deze afspraken uit te voeren.
Bent u bereid door te rekenen in hoeverre de afspraken met betrekking tot het Noordzeeakkoord in het kader van beperking van de visserij leiden tot beperking van de CO2-uitstoot doordat minder bodemberoering plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid hierbij ook scenario’s mee te nemen waarin een grotere beperking van de boomkorvisserij dan afgesproken wordt meegerekend?
Bent u bereid er op Europees niveau voor te pleiten om de effecten van bodemberoering en de daarbij vrijkomende CO2 mee te wegen in het vaststellen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid?
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is in 2013 herzien en er wordt op korte termijn geen herziening verwacht. Wanneer er wordt gewerkt aan een herziening van het beleid ben ik bereid om de effecten van bodemberoering en de daarbij vrijkomende CO2 onder de aandacht te brengen bij bijvoorbeeld nieuw vast te stellen technische maatregelen. Invoering van innovatieve visserijtechnieken kunnen hier een onderdeel van zijn.
De voorgenomen verkoop van het gemeentelijk recreatieoord Hoek van Holland |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in de NRC, het voornemen van de gemeente Rotterdam om het gemeentelijke recreatieoord via een aanbesteding te verkopen en de petitie voor behoud van het recreatieoord uit 1923 die inmiddels meer dan 12,5 duizend keer is ondertekend?1 2
Uit het artikel maak ik op dat het besluit van het Rotterdamse college, om een recreatieoord dat in eigendom en beheer is bij de gemeente aan een marktpartij te verkopen (althans in erfpacht uit te geven), voor ophef zorgt en vragen oproept. De recreanten zijn bezorgd dat de nieuwe erfpachter/exploitant de huur verhoogt of opzegt en dat zij dan de plek en de waarde van hun huisjes verliezen. In dit verband is van belang dat de voorgenomen vestiging van een erfpachtrecht een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij in dit geval de beslissing nog aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. Als Minister van BZK heb ik in deze kwestie geen rol of bevoegdheid.
Welke wettelijke rechten hebben eigenaren en huurders van recreatiewoningen wanneer de (grond)eigenaar de grond verkoopt, zoals het voornemen is van de gemeente Rotterdam? Welke mogelijkheden tot inspraak of bezwaar hebben de recreanten, huurders en eigenaren?
Voor zover u doelt op de rechten van de huurders in het traject, kan ik aangeven dat uit openbare informatie van de gemeente blijkt dat het college van plan is om de grond via een aanbesteding in erfpacht uit te geven. Potentiële nieuwe exploitanten die aan de aanbesteding deelnemen, moeten in dat traject aangeven hoe zij met de belangen van de huurders willen omgaan. Het college geeft aan dat het, om er zeker van te zijn dat alle belangen gehoord worden, een advies zal vragen aan de gebiedscommissie en dat het in overleg zal gaan met de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord. Uit openbare informatie van de gemeente blijkt tevens dat er op 14 december 2020 een informatiebijeenkomst is geweest, er een online spreekuur is en dat de gemeenteraad in april inspraak organiseert. Het is belangrijk dat mensen hun mening, vragen of zorgen aan het college en de gemeenteraad laten horen zodat het gemeentebestuur een beslissing kan nemen waarbij alle betrokken belangen meegenomen zijn.
Welke garanties krijgen huurders en eigenaren over de hoogte van de huurprijs, de waarde van de caravan of recreatiewoning en de verblijfsduur ná een verkoop, en hoe worden deze garanties vastgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als Minister van BZK kan ik alleen in algemene zin aangeven dat bij de verkoop of uitgifte in erfpacht van een recreatieterrein de lopende huurcontracten overgaan op de nieuwe verhuurder. Dat volgt uit artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek. Bij afloop van de contracten kunnen door de nieuwe verhuurder wel nieuwe voorwaarden worden gesteld. Wat betreft de waarde van de op huurgrond gelegen caravan of recreatiewoning geldt dat in geval van een situatie van huuropzegging door de verhuurder, deze opzegging gepaard kan gaan met een vergoeding aan de huurder. Dit zal afhangen van het individuele geval waarbij alle feiten en omstandigheden zullen worden meegenomen, zoals bijvoorbeeld de huurovereenkomst, de staat van onderhoud en de aanwezigheid van toestemming van de verhuurder voor de opstallen. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, heb ik begrepen dat het college bij de aanbesteding mee wil laten wegen hoe de nieuwe verhuurder met de belangen van de huurders zal omgaan. Het college heeft de mogelijkheid om hierover voorwaarden op te nemen in de erfpachtovereenkomst.
Op welke manieren zijn huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland betrokken bij de voorgenomen verkoop, en is hen de mogelijkheid geboden om het vakantiepark (gezamenlijk) te kopen of zelf te exploiteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het college geeft aan dat zij de Recreanten Adviesraad (RAR) van het recreatieoord en de inbreng van huurders daarvan zal betrekken bij de selectie van de nieuwe exploitant in het kader van de aanbesteding. Uit de informatie van de gemeente blijkt verder dat Rotterdam een marktpartij zoekt als nieuwe exploitant. Het is onder andere afhankelijk van de voorwaarden die verbonden worden aan de aanbesteding of betrokkenen, wanneer overgegaan wordt tot een aanbestedingsprocedure, zich kunnen organiseren en kunnen meedingen naar overname van het recreatiepark. Deze mogelijkheid kan mede onderdeel vormen van het debat in de gemeenteraad van Rotterdam.
Hadden de huurders en eigenaren van recreatiewoningen op het vakantieoord Hoek van Holland niet in een eerder stadium op de hoogte gesteld moeten worden van de gemeentelijke plannen voor een Europese aanbesteding van het vakantiepark? Zo nee, deelt u de mening dat het eerlijker, transparanter en beter voor het vertrouwen is om recreanten van af het begin op de hoogte te stellen?
Aan besluitvorming in het college gaat de nodige voorbereiding vooraf, van eerste idee naar de definitieve uitwerking. Uit informatie van de gemeente maak ik op dat het college ervoor gekozen heeft om de beslissing om het recreatieoord in erfpacht uit te geven bekend te maken toen de uitwerking voldoende gereed was. Dit om te voorkomen dat er door onvoldoende voorbereiding vragen zouden zijn die nog niet beantwoord konden worden en die alleen al om die reden onrust zouden veroorzaken. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of het college de recreanten op het park eerder op de hoogte had moeten stellen. Uit informatie van de gemeente blijkt verder dat er op 14 december 2020 een online informatiebijeenkomst is geweest, dat in april inspraak georganiseerd wordt en dat er een online spreekuur is opengesteld.
Deelt u de mening dat betaalbare publieke voorzieningen, zoals het Hoek van Hollandse recreatieoord, behouden moeten blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunnen zowel de gemeentelijke voorziening als de betaalbaarheid worden beschermd?
Ik vind het belangrijk dat er in Nederland voldoende ruimte is om te wonen, werken en te recreëren. Als Minister van BZK heb ik echter geen landelijk beleid of standpunt ten aanzien van de betaalbaarheid en aanwezigheid van gemeentelijke recreatieoorden als in Hoek van Holland.
Van hoeveel recreatieoorden in ons land is de grond in handen van gemeenten, hoeveel recreatieoorden worden geëxploiteerd door een gemeente en hoeveel van deze oorden dreigen te worden verkocht, al dan niet aan commerciële bedrijven?
Ik heb geen gegevens over de vraag hoeveel recreatieoorden in Nederland door gemeenten worden geëxploiteerd en hoeveel er worden verkocht. B en W van Rotterdam geven aan dat Rotterdam vrijwel de laatste gemeente in Nederland is die nog een recreatieoord exploiteert. Er zijn bij mij geen voorbeelden bekend van andere nog functionerende «gemeentelijke parken». Navraag bij de branchevereniging HISWA-RECRON leert dat er wel bedrijven zijn die pachten van gemeenten. Branchevereniging HISWA-RECRON schat in dat het om enkele tientallen bedrijven gaat.
Waar in de wet Markt en Overheid staat dat gemeenten alleen een recreatieoord mogen exploiteren als dat kostendekkend is, wat wordt hier precies mee bedoeld en waarom?3 Maakt het Rotterdamse recreatieoord nu winst of verlies en in hoeverre is dit bekend of inzichtelijk voor de recreanten?
De Wet Markt en Overheid heeft de Mededingingswet gewijzigd en bevat gedragsregels die in beginsel van toepassing zijn voor overheden die economische activiteiten verrichten. In artikel 25i van de Mededingingswet is geregeld dat de overheid een product of dienst niet onder de kostprijs mag aanbieden. Zij moet wanneer zij producten of diensten aan derden aanbiedt, zoals het exploiteren van een recreatieoord, ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengen.
Het college geeft aan dat er sprake is van een verlieslatende exploitatie. Gegevens over de exploitatie van het recreatieoord kunnen marktgevoelige informatie zijn. Zij kunnen immers de financiële positie van de gemeente raken. De wethouder heeft bij brief d.d. 1 april 2021 aan twee raadscommissies de exploitatieresultaten van de laatste vijf jaar wel bekend gemaakt.4
Welke instrumenten hebben Rijk, provincies en/of gemeenten om te voorkomen dat (delen van) duingebieden of andere natuur in commerciële (buitenlandse) handen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien dit nodig zou zijn, dan kunnen overheden zelf privaatrechtelijk gronden aankopen of in het uiterste geval eigenaren onteigenen als er nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De bescherming van de waarden of functies van duingebieden gebeurt overigens via het publiekrecht door de aanwijzing als bijvoorbeeld Natura 2000 gebied of waterkering. Indien, zoals in dit geval, er sprake is van een Europese aanbesteding is het normaliter niet toegestaan om buitenlandse partijen uit te sluiten. Een buitenlandse eigenaar moet ook aan de Nederlandse regels voldoen.
Deelt u de mening dat het recreatiepark een uniek onderdeel is van het sociale erfgoed van Rotterdam en daarom beschermd moet worden tegen overname door partijen met een louter commerciële afweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de gemeente Rotterdam om te beoordelen of het recreatiepark onderdeel is van het sociaal erfgoed van Rotterdam en wat dit betekent voor de uitgifte in erfpacht, de exploitatie van het park en onder welke voorwaarden dit gebeurt. Vanuit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten, zie ik als Minister van BZK geen rol om namens het Rijk een oordeel te geven over privaatrechtelijke handelingen van de gemeente Rotterdam met betrekking tot de gemeentelijke grond en de exploitatie van het recreatiepark in Hoek van Holland.
Bent u bereid om met de gemeente Rotterdam in gesprek te gaan en een poging te doen om het gemeentelijke recreatieoord in publieke handen te houden? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik in deze kwestie als Minister van BZK geen verantwoordelijkheid heb zie ik geen aanleiding om met de gemeente in gesprek te gaan. Zoals in het antwoord op vraag 10 aangeven, is het niet aan mij om te treden in de toepassing van lokale bevoegdheden met betrekking tot grondeigendom waarmee ook geen nationaal belang gemoeid is. Dit geldt evenzo voor de gemeentelijke keuzes over de exploitatie van het recreatieoord. De afweging van de betrokken belangen en argumenten zal onder andere plaatsvinden in het overleg tussen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Rotterdam over de verkoop van het recreatieoord.
Het nieuws dat varkens overleden bij een val in een gierput |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen varkens vallen door vloer en belanden in gierput, aantal overleden»?1
Ja.
Bent u bereid om na te gaan wat de oorzaak is geweest van de vloerverzakking bij het betreffende bedrijf in Nunspeet?
Ja, ik heb navraag gedaan bij de gemeente Nunspeet. Vanuit de gemeente is aangegeven dat de oorzaak van de vloerverzakking niet onderzocht is en daarom onbekend is.
Hoe wordt bij inspecties van veehouderijen gecontroleerd op de veiligheid van stalvloeren, hoe vaak vinden deze inspecties gemiddeld plaats en hoeveel fte is hiervoor in totaal beschikbaar?
De constructieve veiligheid van gebouwen is geregeld in het Bouwbesluit 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit besluit is ook van toepassing op stallen en daarin toegepaste stalvloeren. Er gelden zowel eisen voor nieuwe als bestaande gebouwen. Bij nieuwbouw is de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen verantwoordelijk dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit. De gemeente is daarbij bevoegd gezag en beoordeelt de vergunning en kan toezicht houden op de bouw. Bij bestaande bouw is de eigenaar verantwoordelijk dat de stalvloeren voldoen. Er geldt daartoe een algemene zorgplicht voor de eigenaar. De gemeente kan hierop toezicht houden en handhaven, zij zijn bevoegd gezag. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij invulling geven aan toezicht en handhaving.
Het Ministerie van SZW stelt via de wetgeving eisen aan het eerlijk, gezond en veilig werken. Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van die wetgeving via programmatische en risicogericht toezicht. De agrarische sector is een van de sectoren waar Inspectie SZW een apart programma voor heeft gezien de risico’s die er spelen. Het programma focust zich in 2021 op eerlijk werk in een aantal prioritaire deelsectoren zoals de glastuinbouw en open teelt zoals in het jaarplan 2021 is opgenomen. Verder gaat de Inspectie SZW via een campagne aanvullende aandacht geven aan de risico’s die het werken met mest met zich meebrengen bij veehouderijen. Inspectie SZW gaat daarnaast controleren in de rundvee- en varkenshouderij op onder andere de aanwezigheid van veiligheidsmaatregelen bij het mixen en verwerken van mest. Over de resultaten en effecten van de inzet van de Inspectie SZW zal uw Kamer via het jaarverslag van de Inspectie SZW worden geïnformeerd.
Bent u bereid om in aanvulling op uw onderzoek naar de veiligheid van emissiearme vloersystemen in de melkveehouderij tevens een risico-inventarisatie op te stellen voor andere veelvoorkomende vloersystemen in de veehouderij?2
Voor de gezondheid en veiligheid van werkenden is het aan de werkgever of zzp-er zelf om te bepalen wat de risico’s van het werk zijn onder andere door een risico inventarisatie en evaluatie (RI&E) te maken. Aan de arbeidsplaats zoals de stal worden naast de bouwwetgeving ook eisen gesteld in het Arbeidsomstandighedenbesluit. De risico’s van vloersystemen, al dan niet met een mestput eronder, behoren onderdeel van de RI&E te zijn. De branche heeft een arbocatalogus opgesteld voor melkvee en graasdieren waarmee grote delen van de RI&E zijn ingevuld.
Het is aan de werkgever of zzp-er om voor de eigen specifieke situatie te beoordelen wat de risico’s zijn en welke maatregelen getroffen moeten worden om de risico’s weg te nemen of als dit niet kan om deze te beheersen. Het is aan de branche om een aanvulling op het onderzoek te maken als dit voor het opstellen van de RI&E voor gezond en veilig werken nodig is.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Varkens in Nood, dat onder meer vaststelde dat de brandweer in 2019 bijna vijf keer per week moest uitrukken voor meldingen van dieren die in mestputten belandden?3
Stallen en ook vloeren in stallen moeten voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Het is bekend dat (stal)vloeren van beton kunnen worden aangetast door chemische stoffen uit onder andere mest. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de aanvrager van de omgevingsvergunning of de eigenaar verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen in het Bouwbesluit. Zij moeten er dus voor zorgen dat de gebouwen inclusief de vloeren in een goede staat verkeren.
Dat de brandweer regelmatig moet uitrukken voor meldingen dat dieren in mestputten zijn gevallen, betekent dat de staat van de vloer in die gevallen onvoldoende was. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, kan de gemeente toezicht houden en handhaven. De gemeente heeft hierin beleidsvrijheid.
Kunt u per diercategorie registreren hoe vaak veiligheidsdiensten uitrukken voor meldingen omtrent dieren die door stalvloeren zakken of anderszins gewond raken bij incidenten met veehouderijvloeren, zowel bij emissiearme als bij «gangbare» stalvloersystemen?
Nee. In samenwerking met de veiligheidsregio's publiceert het Kenniscentrum Informatiegestuurde Veiligheid van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) iedere maand de Kerncijfers Incidenten van de brandweer in een online dashboard4. Incidenten worden niet op het gevraagde detailniveau geregistreerd.
Deelt u de mening dat diervriendelijke alternatieven zoals vrije uitloop, uitwendige mogelijkheden voor mestopslag en weidegang minder risico’s voor het dierenwelzijn met zich meebrengen dan het geval is bij reguliere huisvesting in stallen? Zo ja, bent u bereid om hier rekening mee te houden bij de uitvoering van de motie-Futselaar (Kamerstuk 28 286, nr. 1162) die vraagt om het stellen van verbeteringen van het dierenwelzijn en de brandveiligheid als harde voorwaarden om in aanmerking te komen voor de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv)?4
Ja, de genoemde alternatieven kunnen het dierenwelzijn verbeteren. Op dit moment is het verbeteren van het dierenwelzijn en de brandveiligheid een rangschikkingscriterium in de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). De juridische uitwerking van de motie waarin het verbeteren van dierenwelzijn en brandveiligheid als harde voorwaarde wordt opgenomen om in aanmerking te komen voor de Sbv neem ik mee in de voorbereiding op de openstellingen van de Sbv vanaf de tweede helft van 2021. De voorwaarde moet namelijk juridisch vastgelegd kunnen worden en stand kunnen houden. Daarnaast moet dit op een juiste manier kunnen worden beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, die de subsidieregeling uitvoert en subsidies beschikt.
Het nieuws dat Duitse haantjes niet meer in de hakselaar hoeven |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duitse haantjes hoeven niet meer in de hakselaar»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de afspraken die u met de pluimveesector heeft gemaakt in het kader van de Uitvoeringsagenda Pluimveesector over het vinden van alternatieven voor het doden van hanenkuikens?2
Medio februari heeft mijn ministerie een gesprek gevoerd met de sector over de stand van zaken op dit onderwerp. De Nederlandse pluimveesector heeft zich in de Uitvoeringsagenda Pluimveesector immers gecommitteerd om toe te werken naar maatschappelijk geaccepteerde oplossingen voor het doden van eendagshaantjes. De sector ziet daarbij twee mogelijkheden. Geslachtsbepaling in het ei en het afmesten van haantjes. De geslachtsbepaling in het ei vindt op relatief kleine schaal plaats. Op jaarbasis worden de bij de geslachtsbepaling in het ei gebruikte technieken op zo’n 7 miljoen eieren toegepast. De technieken laten kinderziektes zien en er is tijd en geld nodig om de capaciteit van deze technieken op te schalen. Er bestond onduidelijkheid over de benutting van de uitgeselecteerde eieren. Inmiddels worden deze gebruikt in petfood.
Het afmesten van haantjes wordt door de sector gezien als tussenoplossing. In 2020 zijn 5 tot 7 miljoen haantjes afgemest. De sector heeft de voorzichtige verwachting uitgesproken dit jaar een verdubbeling van het aantal afgemeste haantjes te zien.
Voor beide opties blijft het van belang dat er voldoende afzetmarkt bestaat. Mijn ministerie zal de ontwikkelingen in Duitsland en Frankrijk blijven volgen en in gesprek blijven met de sector over de ontwikkelingen op het gebied van afzet en technieken.
Bent u met de supermarktketens in gesprek om te onderzoeken in hoeverre er voldoende afzetmarkt bestaat voor pluimveeproducten waarbij geen kuikens vroegtijdig gedood behoeven te worden?
De sector als marktpartij is in gesprek met de retail.
Welke maatschappelijk geaccepteerde oplossingen ziet u momenteel als het meest perspectiefrijke alternatief voor het doden van hanenkuikens en welke technische mogelijkheden horen daarbij?
Uit recent gesprek met de pluimveesector lijken het afmesten van haantjes en de geslachtsbepaling in het ei de meest perspectiefrijke alternatieven te zijn. Ook in Duitsland zijn dit de routes die verder worden uitgewerkt. Er zijn meerdere technische mogelijkheden voor de geslachtbepaling in het ei.
Zijn er volgens u nog belemmeringen die het invoeren of verplicht stellen van deze alternatieven voor doding van kuikens verhinderen en zo ja, welke zijn dit?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2. De belemmeringen betreffen zowel de afzet als de nog beperkte capaciteit van de technieken voor geslachtsbepaling in het ei.
Bent u nog steeds van mening dat er onvoldoende commercieel toepasbare oplossingen voor handen zijn om over te gaan tot een verbod op het doden van eendagskuikens?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 5.
Fraude met tegemoetkoming vaste lasten-subsidie |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de signalen dat banken grote hoeveelheden aan verdachte transacties met de TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten)-subsidie waarnemen, waarbij bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend met bankrekeningen die jarenlang niet gebruikt worden en de gestorte bedragen cash worden opgenomen of gebruikt voor de aanschaf van auto’s?
We staan in nauw contact met de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-Nederland), het Openbaar Ministerie, de FIOD en verschillende banken over signalen van fraude. Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.1 2
Deelt u de mening dat hoewel bij het haastig instellen van de TVL en voorganger Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) er rekening mee is gehouden dat de regeling mogelijk fraudegevoelig zou zijn, er inmiddels waarborgen zouden moeten zijn ingebouwd om fraude te voorkomen?
Beide regelingen zijn in een korte tijd opgericht om ondernemers die getroffen zijn door de gevolgen van de coronacrisis tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten. Door de grote hoeveelheid ondernemingen die aanspraak maken op steun, of dit reeds hebben gedaan, is het proces grotendeels geautomatiseerd. Zo krijgen ondernemers die daar recht op hebben in korte tijd een subsidie toegekend en uitbetaald. Hierbij verliest het kabinet het voorkomen van misbruik niet uit het oog. Zo heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) mede op basis van de ervaringen en risicobeheersing bij voorganger TOGS vanaf de oprichting van de TVL een uitgebreid systeem van risicobeheersing opgezet om risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Dit systeem wordt continue op basis van interne en externe signalen «bijgesteld». Hierover is de Kamer op 14 januari en 22 maart jl. geïnformeerd.
Hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties specifiek met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) tot nu toe ontvangen van de banken? Om welk totaalbedrag (bij benadering) aan ongebruikelijke meldingen gaat het tot nu toe?
FIU-Nederland is de instantie die de meldingen van ongebruikelijke transacties van de banken met betrekking tot TVL en TOGS ontvangt en vervolgens beoordeelt. FIU-Nederland heeft als hoofdtaak om de ongebruikelijke transacties nader te onderzoeken en te verrijken met aanvullende informatie. Op basis hiervan kunnen transacties verdacht worden verklaard en worden gedeeld met opsporings- en inlichtingendiensten voor de opsporing van eventuele strafbare feiten, waaronder fraude. FIU-Nederland heeft van de banken meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen met betrekking tot de steunmaatregelen. Het onderzoek naar de meldingen loopt nog. Verdachte transacties uit dit onderzoek zijn en worden bij de opsporingsdiensten onder de aandacht gebracht. Over het aantal meldingen van signalen van fraude is uw Kamer in de brief van 22 maart jl. geïnformeerd.
Op hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties van banken met betrekking tot de TVL en TOGS heeft de FIOD tot nu toe geacteerd? Herkent u de signalen dat meldingen van banken van potentiele fraude blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen?
Het oppakken van mogelijke fraudemeldingen van banken vraagt in de handhaving om een brede inzet. Vanuit toezicht en controle kunnen passende maatregelen worden getroffen. Voor wat betreft de opsporing lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen. De van FIU-Nederland ontvangen informatie over verdachte transacties wordt door de FIOD gebruikt om te bepalen hoe hier strafzaken uit kunnen worden gehaald. Op dit moment lopen er bij de FIOD meerdere onderzoeken met betrekking tot mogelijke fraude met steunmaatregelen.
De signalen, dat meldingen van banken blijven liggen en er geen moeite lijkt te worden gedaan om de mogelijk ten onrechte uitgekeerde middelen terug te vorderen, herken ik niet. Wij staan in nauw contact met de FIOD, het Openbaar Ministerie, FIU-Nederland en verschillende banken om opvolging te geven aan de signalen. Deze moeten ten eerste worden onderzocht en er moet worden nagegaan of er daadwerkelijk sprake is van fraude of misbruik. Wanneer dit het geval is, gaan wij over tot intrekken van subsidies en doen wij in overleg aangifte bij het Openbaar Ministerie. Aanvullend leggen wij in geval van fraude of misbruik snel conservatoir beslag op de bankrekening waarop het voorschot is uitgekeerd.
Welke mogelijkheden heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op dit moment om te controleren of een beroep op TVL en TOGS terecht is en aangeleverde cijfers van bijvoorbeeld omzetverlies terecht zijn? Ziet u mogelijkheden om -ten minste als het maximumbedrag aan steun wordt aangevraagd- bijvoorbeeld door een beroep te doen op gegevens bij de Belastingdienst een extra controle te laten plaatsvinden?
Om getroffen ondernemers snel tegemoet te komen in hun doorlopende vaste lasten, werd aan het begin van de coronacrisis middels de TOGS een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming van € 4.000,– uitgekeerd. In de aanvraagprocedure van de TOGS waren geautomatiseerde controles ingebouwd die het risico op misbruik beperkten. De identificatie en beheersing van risico’s zijn gedurende de openstelling van de TOGS voortdurend aangepast naar aanleiding van opgedane ervaringen of aan de hand van de resultaten van een tussentijds gehouden risicogerichte steekproef onder de aanvragen. Een risicogerichte steekproef werd tussentijds uitgevoerd op het moment dat signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik RVO bereikten en dit om een aangepaste controle vroeg. Een tussentijdse steekproef diende dan om te beoordelen of een automatische controle voldoende informatie verschafte of dat een handmatige controle beter was. Het doel was om de uitvoering van de beleidsregel tussentijds voortdurend te verbeteren. Daarnaast is er een procedure ingericht voor een steekproef achteraf. Uw Kamer is 19 maart jl. in een bredere brief over het verloop van de TOGS-regeling geïnformeerd over de uitkomsten van de steekproef.3
Bij de oprichting van de TVL heeft het kabinet ervoor gekozen om, anders dan de TOGS, rekening te houden met de daadwerkelijke hoogte van het omzetverlies van de onderneming. Deze wordt voor de desbetreffende subsidieperiode vastgesteld op basis van btw-aangifte van hetzelfde kwartaal in het voorgaande jaar. Vanwege privacy-redenen mag RVO de btw-aangiftegegevens van een ondernemer pas opvragen zodra de ondernemer een aanvraag voor de TVL heeft gedaan. Dat betekent dat er een vertraging zit tot het moment dat RVO de referentiegegevens van de Belastingdienst heeft ontvangen. Om brede vertraging in de bevoorschotting te voorkomen, is in de regeling opgenomen de gegevens van de Belastingdienst bij TVL Q3 2020 en Q4 2020 ter controle te gebruiken bij de uitbetaling van het voorschot van enkel de hoogrisico-aanvragen. Bij de vaststelling werden wel alle aanvragen volledig gecontroleerd op basis van de bij de Belastingdienst bekende btw-gegevens.
In de brieven van 14 januari en 22 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat RVO in het vervolg bij alle nieuwe aanvragers in TVL Q4 2020, TVL Q1 2021 en TVL Q2 2021 enkele werkdagen zal wachten op gegevens vanuit de Belastingdienst. Op die manier kan RVO de TVL-aanvraag toetsen aan de gegevens van de Belastingdienst, voordat het voorschot wordt uitbetaald. Daarnaast is de handmatige en automatische controle verder verscherpt. De verwachting is dat de beschikbaarheid van belastinggegevens enkele werkdagen na de aanvraag, het risico op misbruik in de toekomst zal verminderen en dat de vertraging voor nieuwe aanvragers met een laag risico beperkt blijft tot enkele werkdagen.
Herkent u het beeld dat er sprake lijkt te zijn van het ronselen van niet-meer actieve bedrijven met een Kamer van Koophandel (KvK)-inschrijving om zo ten onrechte TVL-subsidie aan te vragen?
De TVL is een zeer grote regeling voor een zeer groot aantal ondernemingen. Dat kwaadwillenden manieren zoeken om daar misbruik van te maken, zoals het ronselen van niet-meer-actieve bedrijven, is onderdeel van de maatschappelijke realiteit rondom de steunmaatregelen. Dit signaal herken ik. Door RVO zijn diverse maatregelen genomen om dergelijke signalen te herkennen. Dit is zowel voor, tijdens als na de verlening van een voorschot. Wanneer dergelijke gevallen worden geconstateerd, wordt er in de regel ook aangifte gedaan en eventueel teruggevorderd.
Heeft u een beeld van de potentiële omvang van fraude met TVL-subsidie en is er een strategie om fraude tegen te gaan danwel ten onrechte uitgekeerde fraude terug te vorderen? Kunt u deze strategie met de Kamer delen?
RVO kan bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil, terugvordering van voorschotten en het leggen van conservatoir beslag op een bankrekening via een deurwaarder. Dat kan ook vooruitlopend op een eventuele aangifte bij het Openbaar Ministerie. Het recente rapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen indachtig, wordt hier ook zorgvuldig aandacht besteed aan de impact op de ondernemer en het – zo nodig – snel kunnen herzien van te voortvarend terugvorderen. M&O-onderzoeken hebben geresulteerd in vaststellingen op nihil, terugvorderingen, conservatoire beslagleggingen, terugbetalingen (onder meer van spijtoptanten) en aangiftes. Aangiftes hebben ook geresulteerd in strafrechtelijk onderzoek van de FIOD.
De TVL-regeling kent een verhoogd risico op misbruik en oneigenlijk gebruik. Dat is onvermijdelijk bij een regeling die als doel heeft zeer grote aantallen ondernemers snel te voorzien van financiële steun. Dit is ook aan de Kamer gemeld bij de Najaarsnota. Daarom is er veel aandacht voor het zoveel mogelijk mitigeren van dat risico. Belangrijk onderdeel daarvan is het handmatig controleren van aanvragen met een hoog risico. Het risicomodel waarmee dit wordt bepaald, wordt continu aangepast op basis van signalen. Specifiek heb ik in januari, nadat ik door de banken ben geïnformeerd, een aantal maatregelen genomen; dit staat uitgewerkt in de brieven die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 14 januari en 22 maart jl. Zo is het risicoprofiel op basis van waargenomen patronen in de verdachte aanvragen direct aangepast, de handmatige controle verscherpt en wordt bij nieuwe TVL-aanvragen enkele werkdagen gewacht op gegevens vanuit de Belastingdienst. Ook zal RVO bij een vermoeden van misbruik na een M&O-onderzoek sneller overgaan tot het vaststellen van de subsidie op nihil en terugvordering van voorschotten, en is het gesprek met de Kamer van Koophandel, het Openbaar Ministerie, de FIOD, de Belastingdienst, de banken en het UWV verder geïntensiveerd.
Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over compensatie voor vergunninghouders radiofrequenties |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u een overzicht geven van het onderzoek naar de mogelijkheid om voor vergunninghouders van landelijke, regionale en lokale FM-frequenties, ter compensatie van de coronacrisis, de vergunning te verlengen met tenminste twee jaar?1
In de motie Van den Berg c.s.2 wordt de regering verzocht om in overleg met de sector te komen tot een verlenging van de bestaande FM-licenties voor commerciële radiostations. In mijn brief aan uw Kamer van 11 november 20203 heb ik u laten weten dat in reactie op deze motie overga tot een tijdelijke (nood)verlenging van de bestaande commerciële radiovergunningen voor FM met een termijn van minimaal twee jaar tot 1 september 2024. Deze termijn kan oplopen tot drie jaar indien na onderzoek duidelijk wordt dat een dergelijke termijn proportioneel is in verhouding tot het gestelde doel.
Een van de elementen die voor de verlenging van de bestaande vergunningen noodzakelijk is, is de berekening van de verlengingsprijzen. Ik heb daartoe aan SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam (SEO) opdracht verstrekt. De verwachting is dat in april, begin mei er meer duidelijkheid ontstaat over de hoogte van de verlengingsprijzen en de vergunningen voor welke deze prijzen moeten gaan gelden. Het gaat hierbij conform de motie om bestaande FM-vergunningen voor landelijk en regionaal gebruik met daaraan gekoppeld spectrum voor digitale radioomroep.
Kunt u aangeven of het klopt dat deze compensatie geen tegemoetkoming biedt voor vergunninghouders met een vergunning voor Laagvermogen Middengolf (LM)? Zo nee, kunt u aangeven op welke wijze vergunninghouders met een LM-vergunning worden gecompenseerd? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken op welke wijze deze vergunninghouders wel kunnen worden gecompenseerd?
De radiosector heeft zelf aangegeven dat zij in plaats van overheidssteun in de vorm van geld graag hun bestaande FM-vergunningen verlengd wilde hebben4. De sector heeft aangegeven dat het op deze wijze makkelijker wordt om additionele financiering rond te krijgen om daarmee de coronacrisis door te komen.
Zoals hierboven reeds aangegeven heb ik aan de wens van de sector en uw Kamer gehoor gegeven en wordt er uitvoering gegeven aan de motie Van den Berg c.s. teneinde tijdig de noodzakelijke verlengbaarheidsbesluiten te kunnen publiceren.
De vergunningen voor Laagvermogen Middengolf (LM) zijn op volgorde van binnenkomst uitgegeven voor een termijn van vijf jaar en worden normaliter op grond van artikel 3.17 van de Telecommunicatiewet na afloop van de vergunningstermijn van rechtswege met een periode van vijf jaar verlengd5. Aangezien voor deze vergunningen een ander wettelijk regime van toepassing is, is hiervoor geen afzonderlijk verlengbaarheidsbesluit noodzakelijk en zal er ook geen verlengingsprijs in rekening worden gebracht. Het onderzoek van SEO strekt zich dan ook niet uit tot deze vergunningen.
De vergunninghouders van LM kunnen dus van hun vergunningen gebruik blijven maken. Daarnaast kunnen alle radiopartijen -waaronder de vergunninghouders van LM – gebruik maken van het bestaande pakket aan steunmaatregelen. Het steun- en herstelpakket voor economie en arbeidsmarkt is op 21 januari 20216 verder verruimt om bedrijven zoveel mogelijk te ondersteunen in deze moeilijke tijden. Ik zie dan ook geen redenen om deze categorie vergunninghouders op een afzonderlijke wijze te compenseren.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, ook lokale vergunninghouders van Digital Audio Broadcasting (DAB) worden meegenomen bij het onderzoek naar de mogelijkheid deze te compenseren voor de gevolgen van de coronacrisis?
Conform het advies van de Taskforce Radio is om vooruitlopend op de afronding van de internationale onderhandelingen een gedeelte van de digitale laag 6 tijdelijk uit te gegeven voor lokaal gebruik. Het uitgeven van laag 6 (of gedeeltes daarvan) vooruitlopend op de definitieve resultaten van de internationale frequentiecoördinatie heeft wel als consequentie dat het onzeker is of hetgeen tijdelijk aan frequentierechten wordt uitgegeven, overeenstemt met het uiteindelijke resultaat van de onderhandelingen. Er is daarom gekozen voor een tijdelijke uitgifte tot en met uiterlijk 31 augustus 2022. Na deze termijn zal de beschikbare frequentieruimte opnieuw worden uitgegeven onder nieuwe voorwaarden conform de resultaten van de internationale onderhandelingen. Dit betekent dat na 31 augustus 2022 de lokale commerciele digitale vergunningen niet verlengd kunnen worden. Deze vergunningen maken derhalve evenmin onderdeel uit van het door SEO uitgevoerde onderzoek naar de verleningsprijzen.
Deelt u de mening dat ook kleine vergunninghouders (LM & DAB) worden getroffen door teruglopende inkomsten als gevolg van de coronacrisis? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis is inmiddels verworden tot ook een langlopende economische crisis, waarbij veel ondernemers en werkenden hard zijn getroffen, zo ook de kleine vergunninghouders (LM & DAB). Ook het kabinet blijft zich daarom in deze moeilijke fase in de bestrijding van het coronavirus onverminderd inspannen om baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het is om deze reden dat het kabinet besloten heeft het steunpakket voor banen en economie banen en economie fors uit te breiden7.
Deelt u de mening dat, omdat de LM-vergunningen in principe al verlengd worden en een verlenging voor lokale DAB-frequenties wellicht onmogelijk is omdat het misschien in 2028 stopt, er een andere vorm van compensatie nodig is? Zo nee, waarom niet?
Op 5 oktober 20208 heeft het onafhankelijk Adviescollege «Toekomstbeleid Commerciële Radio» advies uitgebracht. De verschillende vraagstukken in het radiodossier, waaronder het toepasselijk verdeelinstrument, zijn in samenhang met elkaar door dit college onderzocht. Ook lag bij dit college de vraag voor wanneer afschakeling van frequentieruimte voor commerciële analoge radio aan de orde is. Het college constateert dat de toekomst van radiodistributie onmiskenbaar in het digitale domein lig. Conform het advies van de Taskforce Radio ben ik overgegaan tot de uitgifte van een extra landelijke digitale laag (laag 7) en zal in 2022 ook de digitale laag 6 – die beter geschikt is voor lokaal gebruik – definitief worden uitgegeven. Op deze wijze zal de transitie van analoge naar digitale radioomroep geleidelijk vorm worden gegeven. Belangstellenden voor een vergunning voor digitale radio met lokaal bereik kunnen bij de start van de aanvraagperiode in 2022 een aanvraag indienen en hebben op deze wijze de mogelijkheid om een vergunning voor een langere periode te verkrijgen. Bij de tijdelijke uitgifte van de lokale DAB frequenties tot 1 september 2022 is hierover duidelijk gecommuniceerd richting partijen. Het toekennen van compensatie – al dan niet op basis van de coronacrisis – is niet in lijn hiermee.
Bent u bereid deze vergunninghouders een alternatieve vorm van compensatie te bieden, bijvoorbeeld door een tijdelijke vrijstelling van de kosten voor het Commissariaat voor de Media en het Agentschap Telecom? Zo nee, waarom niet?
Ook deze vergunninghouders kunnen gebruik maken van het bestaande pakket aan steunmaatregelen dat nog doorloopt tot het tweede kwartaal van 2021. Een tijdelijke vrijstelling van de (toezichts)kosten verschuldigd aan Agentschap Telecom is daarom niet aan de orde. Voor vrijstelling van de kosten voor het Commissariaat voor de Media moeten partijen zich wenden tot de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
De uitnodiging van de UvA over de start van de selectie voor de opleiding psychologie, de studieweek en de toetsdag |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Vindt u het redelijk dat de Universiteit van Amsterdam aan eindexamenleerlingen vraagt om 24 uur aan studielast in een week te doen voor hun selectietoets naast hun reguliere schoolwerk en voorbereiding op hun eindexamens? Kunt u dit toelichten?1
Bij de selectie voor numerus fixusopleidingen wordt door de instellingen zo goed mogelijk geprobeerd om de juiste student op de juiste plek te krijgen. Instellingen kiezen daarbij methoden die het beste bij de opleiding passen en zo goed mogelijk wetenschappelijk onderbouwd zijn. Het is daarbij aan de instellingen om een balans te vinden tussen het minimaliseren van de voorbereidingstijd en het maximaliseren van de inschatting van geschiktheid van de student.
De UvA heeft bij de opleiding psychologie gekozen voor de wetenschappelijk onderbouwde methode proefstuderen (curriculum sample). Tijdens het proefstuderen bestuderen de deelnemers een representatief onderdeel van het curriculum. Een toets meet vervolgens hoe goed de deelnemers daarin geslaagd zijn. Onderzoek2 3 heeft aangetoond dat proefstuderen als selectiemethode een goede voorspeller is van studiesucces en één van de meest valide manieren van selectie.
De UvA heeft in een schriftelijke reactie aangegeven dat een lange periode tussen de beschikbaarstelling van het studiemateriaal en de toets een onevenredig voordeel kan opleveren voor deelnemers die de mogelijkheid hebben om meer tijd vrij te maken voor de voorbereiding. Door de selectie voor het studiejaar 2021/2022 op twee momenten aan te bieden, wil de UvA deelnemers tegemoet komen die bij het eerste selectiemoment tegen tijdgebrek aanlopen.
Op welke andere universiteiten en hogescholen, naast de UvA en de Universiteit van Utrecht worden dit soort onredelijke eisen gevraagd van aankomend studenten?2 Bent u bereid hiervan een inventarisatie te doen?
De voorbereidingstijd voor de selectieprocedures van andere numerus fixusopleidingen loopt uiteen, afhankelijk van de opleiding en de selectiemethode. De VSNU geeft op basis van een uitvraag onder universiteiten aan dat de totale voorbereidingstijd voor selecties tussen de 0 en 30 uur ligt, waarvan het merendeel tussen de 4 en 8 uur. Dat de voorbereidingstijd verschilt komt doordat er per opleiding een afweging wordt gemaakt.
In hoeverre speelt de coronacrisis een rol bij deze strenge selectie-eisen? Zijn de selectie-eisen bij de opleidingen die deze belachelijke eisen stellen strenger geworden?
De UvA geeft aan dat de selectie voor de betreffende opleiding niet is aangepast als gevolg van de coronacrisis. Volgens de VSNU is het bij andere opleidingen mogelijk dat de selectie is aangepast van fysieke naar digitale onderdelen. Deze aanpassing verandert veelal niets aan de tijdsinvestering die van deelnemer wordt gevraagd.
Deelt u de mening dat dit bij veel aankomend studenten mogelijk kan leiden tot zelfselectie, omdat zij de tijd niet kunnen vrijmaken om aan deze studielast te kunnen voldoen?
Selectie is soms nodig, maar het is van belang om oog te hebben voor de neveneffecten die bepaalde selectiemethoden kunnen hebben. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan het zo veel mogelijk beperken en ondervangen van het mechanisme van bewuste of onbewuste zelfselectie door (bepaalde groepen) studenten, waarmee ze zichzelf op voorhand uitsluiten van deelname aan een studie.
Dat de studielast voor een selectieprocedure kan leiden tot zelfselectie is niet uit te sluiten. Om beter zicht te krijgen op zelfselectie, voert de Inspectie van het Onderwijs hier momenteel een onderzoek naar uit. Dit onderzoek is opgezet naar aanleiding van de motie Van den Hul5. De Inspectie onderzoekt welke overwegingen een rol spelen in de keuze van jongeren om af te zien van een studie in het hoger onderwijs, terwijl zij wel over de daarvoor benodigde kwalificaties beschikken. De resultaten van het onderzoek worden vóór de zomer naar de Tweede Kamer verstuurd.
Bent u bereid na te gaan welke gevolgen deze strenge selectie-eisen hebben voor eindexamenleerlingen en eventueel in overleg met de instellingen een einde te maken een deze strenge selectie-eisen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het nieuws dat jagers worden uitgezonderd van de avondklok |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontheffing van avondklok voor jacht op zwijnen en vossen»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u ervoor kiest om uitzonderingen op de avondklok toe te staan voor jagers?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Wassenberg, is in overleg met het IPO besloten momenteel uitsluitend het beheer van wilde zwijnen en het afhandelen van door een aanrijding gewond geraakt wild tijdens de avondklok als noodzakelijke werkzaamheden te beschouwen. Het beheer van de wildezwijnenpopulaties is noodzakelijk om een uitbraak van Afrikaanse varkenspest te voorkomen. Een van de manieren om de kans op insleep van het virus te verkleinen is het reduceren van populaties wilde zwijnen. Het afschot is daarvoor de geëigende methode. We zetten nog meer acties en maatregelen in om de risico’s verder te verkleinen. Deze zijn opgenomen in de Roadmap Preventie introductie AVP die vorig jaar naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is volgens u de urgentie om nu op korte termijn afschotmaatregelen te nemen tegen groot wild?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat mensen boos worden als zij lezen dat zij omwille van de volksgezondheid na 21.00 uur niet de straat op mogen terwijl dit ondertussen wel wordt toegestaan voor mensen die op pad gaan om dieren te doden?
Dat kan ik mij voorstellen, daarom heb ik in de berichtgeving ook benadrukt dat alleen het beheer van wilde zwijnen een noodzakelijke werkzaamheid is, alle andere vormen van wildbeheer zijn op dit moment geen noodzakelijke werkzaamheden. Jagers dienen zich tijdens de werkzaamheden te houden aan alle andere beperkende maatregelen die zijn genomen om SARS-CoV-2 te bestrijden en verspreiding ervan tussen mensen te minimaliseren.
Deelt u de mening dat buitensporige verstoring van het leefgebied van zwijnen en vossen in natuurgebieden ook op andere wijze kan worden voorkomen dan door afschot?
Nee die mening deel ik niet. Het beheer van wilde zwijnen vindt net als in andere jaren hoofdzakelijk na zonsondergang en voor zonsopkomst plaats. Hierin verandert dus niets in vergelijking met de situatie onder normale omstandigheden. Het beheer van populaties wilde dieren in de nachtelijke uren leidt niet tot een buitensporige verstoring van het leefgebied. Het beheer is noodzakelijk om groei van de populatie tegen te gaan. De zwijnenpopulaties dienen in stand te worden gehouden in de aangewezen leefgebieden. Daarbuiten geldt die verplichting niet. De provincies houden bij het beheer rekening met diverse belangen, waaronder verkeersveiligheid, vraatschade en risico’s van dierziekten.
Deelt u de mening dat deze uitzonderingspositie op de avondklok voor jagers per direct dient te worden geschrapt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik in het antwoord op vragen 2 en 3 aangeef zie ik het beheer van wilde zwijnen als noodzakelijk in het kader van de preventie van Afrikaanse varkenspest.
Het herleven van een studieschuld na afronding van een WSNP |
|
Jasper van Dijk , Frank Futselaar , Renske Leijten |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom mensen met een door een wettelijke schuldsanering (WSNP) traject stopgezette studieschuld per brief te horen krijgen dat ze weer moeten gaan aflossen?1
De terugbetaling van de reguliere studieschuld wordt gedurende een Wsnp-traject bevroren. De inning van de reguliere termijnen wordt stopgezet en debiteuren hoeven geen afbetalingen te doen. Eventuele achterstallige schuld wordt wel in het Wsnp-traject gesaneerd.
Op het moment dat mensen uit een Wsnp-traject komen wordt de terugbetaling van de reguliere studieschuld weer opgestart. Zij worden hier op dat moment per brief van op de hoogte gesteld. Ik begrijp echter dat een dergelijke brief onverwachts kan komen en als zeer vervelend kan worden ervaren door de mensen die net een heel Wsnp-traject hebben doorlopen.
Dit geldt des te meer wanneer nog geen rekening is gehouden met het inkomen van de debiteur en de termijnbetalingen nog erg hoog kunnen zijn. Doordat de inning van de reguliere studieschuld een periode is bevroren, is de periode waarin nog betaald dient te worden verkort. De schuld is echter op hetzelfde niveau blijven staan, waardoor het bedrag per maand om die schuld af te betalen hoger uitvalt. Of iemand dat bedrag daadwerkelijk kan betalen, hangt af van zijn inkomen.
Bij een deel van de debiteuren wordt automatisch de draagkracht berekend en in dit bedrag meegenomen. Bij debiteuren die vóór 2009 voor het eerst studiefinanciering ontvingen wordt dit echter niet automatisch berekend, maar moet de draagkrachtmeting worden aangevraagd. Daardoor kan het zijn dat er in eerste instantie een veel hoger bedrag wordt gecommuniceerd dan uiteindelijk betaald dient te worden als de draagkracht is vastgesteld. In de brief wordt naar de draagkrachtmeting verwezen, maar dit zal in het vervolg nog duidelijker worden aangegeven.
Na overleg met DUO is dan ook besloten om niet langer uitsluitend per brief aan te kondigen dat de inning wordt herstart. Als de draagkracht nog niet kan worden vastgesteld, omdat er geen inkomensgegevens beschikbaar zijn of kunnen worden opgevraagd door DUO, zal DUO voor het versturen van de brief persoonlijk contact opnemen met de debiteur. Ook zal DUO de brief aanpassen zodat het voor debiteuren duidelijker wordt wat de gevolgen zijn van de herstart van de terugbetalingsverplichting. In de brief wordt het daardoor duidelijker dat als er na het Wsnp-traject nog een (hoge) schuld bij DUO openstaat, de debiteur nooit méér terug hoeft te betalen dan hij op basis van zijn inkomen kan dragen.
Erkent u dat mensen die in een schuldsanering traject hebben gezeten meerdere jaren op een totaal minimum hebben moeten leven? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat een brief met hervatting van afbetaling als een bom inslaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afspraken te maken hoe om te gaan met het herleven van oude schulden als mensen uit een WSNP-traject komen om de menselijke maat te hanteren en mensen bijvoorbeeld te bellen voordat ze een brief krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren hoe DUO een maandbedrag aankondigt dat voor een normaal inkomen totaal onhaalbaar is om te betalen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen hoe het werkt met een studieschuld en een WSNP-traject? Waarom zitten studieschulden niet in het traject voor een «schone lei»?
De Wsnp kan een oplossing bieden voor achterstallige, direct opeisbare schulden. Nog niet opeisbare studieschulden worden niet meegenomen in de sanering (Faillisementswet artikel 299a).
De reden hiervoor is dat de aard van de studieschulden anders is. Het gaat bij studieschulden om een lening die over een looptijd van 15 tot 35 jaar mag worden afbetaald en alleen als het inkomen daarvoor toereikend is. Ook wordt de resterende studieschuld na afloop van deze termijn kwijtgescholden. De Wsnp ziet alleen toe op de sanering van achterstallige termijnen.
Het is goed om op te merken dat de brief die via Twitter werd gedeeld nog los stond van de hersteloperatie naar aanleiding van de toeslagenaffaire, waarin – na verzending van die brief – ook is besloten om over te gaan tot kwijtschelding van publieke schulden van gedupeerden. Voor de laatste stand van zaken over de hersteloperatie verwijs ik u naar de Kamerbrief2 en verdere correspondentie van uw Kamer met de Staatssecretaris van Financiën.
Ziet u mogelijkheden om de gevolgen van het niet kunnen aflossen tijdens een WNSP-traject te verzachten voor mensen die na het traject weer moeten aflossen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het doorlopen van rente stop te zetten gedurende een WSNP-traject? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rente-opbouw gedurende de looptijd van het Wsnp-traject wordt al opgeschort. Daarnaast zijn er nog andere stappen ingebouwd om de gevolgen van het niet kunnen aflossen van de studieschuld te verzachten. Zo wordt de tijd die mensen in een Wsnp-traject zitten niet opgeteld bij de totale loopduur van de lening. Wanneer mensen het Wsnp-traject afronden is er dus een korte looptijd voor dezelfde schuld. Door de draagkrachtregeling hoeft de oud-student nooit meer te betalen dan op basis van zijn inkomen mogelijk is. De kans is daardoor groot dat een deel van de schuld aan het einde van de looptijd wordt kwijtgescholden.
Het bericht dat Hanzehogeschool tentamens uitstelt vanwege datalek |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de Hanzehogeschool Groningen op de manier, zoals verwoord in het bericht, de privacy van studenten heeft geschonden?1 Bent u voornemens de Hanzehogeschool Groningen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van persoonsgegevens is een recht van iedere Nederlander. Daarom is een datalek, in welke vorm dan ook, onwenselijk en zorgelijk. Dit geldt dus ook voor het datalek bij de Hanzehogeschool Groningen.
Na het lek heb ik de Hanzehogeschool aangesproken en mijn zorgen geuit. De Hanzehogeschool heeft de situatie aan mij toegelicht en gaf daarbij ook aan dat zij direct hebben ingegrepen. De Hanzehogeschool heeft de surveillanceomgeving verbeterd zodat persoonsgegevens beter beveiligd worden.
Heeft de Hanzehogeschool Groningen dit datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, bent u van plan er zorg voor te dragen dat het alsnog gemeld wordt bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja. De Hanzehogeschool heeft het datalek gemeld bij de AP.
Deelt u de mening dat, uit het feit dat de tentamens waarbij proctoring was aangekondigd nu zonder proctoring doorgang vinden, wat dus betekent dat deze vorm niet strikt noodzakelijk was, kan worden opgemaakt dat de Hanzehogeschool Groningen tegen de regels van de Autoriteit Persoonsgegevens en de strekking van de aangenomen motie van het lid Futselaar over het afschalen van online proctoring heeft gehandeld door digitale surveillance in te zetten bij tentamens waarbij alternatieve toetsingsvormen mogelijk waren?2
Zoals genoteerd in de aanbevelingen van de Autoriteit Persoonsgegevens3 en SURF4, dienen onderwijsinstellingen steeds aan de hand van de specifieke omstandigheden te bepalen of de inzet van online proctoring of online surveillance noodzakelijk is bij de toetsing. Dit geldt dus ook voor de Hanzehogeschool, waar de opleiding samen met de examencommissie per tentamen bepaalt welke vorm van toetsing het beste past bij de omstandigheden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de studievoortgang en de bescherming van persoonsgegevens. Na het datalek zijn enkele tentamens zonder surveillance of in aangepaste vorm georganiseerd. Ook dit besluit is gebaseerd op de specifieke omstandigheden, conform de aanbevelingen van de Autoriteit Persoonsgegevens en SURF.
Welke stappen gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat hogescholen en universiteiten handelen conform de motie van het lid Futselaar en de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens over proctoring?
Ik heb samen met de VH en VSNU afspraken gemaakt over het gebruik van online proctoring, conform de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens en SURF. Ik wijs instellingen nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheid om deze richtlijnen na te leven.
Zoals ik heb aangegeven zijn datalekken zorgelijk en onwenselijk. Met de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs ben ik in gesprek over het eventueel uitvoeren van een thematisch onderzoek naar de kwaliteit van het hoger onderwijs in de coronatijd. Met de organisaties zal ik verkennen of de inzet van online proctoring ook onderdeel kan zijn van dit onderzoek.
Bent u bereid om het principe dat online surveillance alleen in omstandigheden waarin geen enkel alternatief mogelijk is kan worden toegestaan op te nemen in het servicedocument?
In mijn eerdere Kamerbrieven5 6 en in het servicedocument7 is aangegeven dat indien een onderwijsinstelling een toets of tentamen kan laten afleggen op een fraudebestendige manier die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten, de onderwijsinstelling voor deze (alternatieve) toetsvorm zal moeten kiezen. Daarnaast is ook aangegeven dat instellingen die online proctoring gebruiken voortdurend moeten verkennen of er geen alternatieve vormen van toetsing te bedenken/maken zijn waar de inzet van proctoring software niet nodig is. Dit komt overeen met het principe dat het lid Futselaar hierboven beschrijft.
Het bericht dat een diploma van leerfabriek NCOI soms bitter weinig waard blijkt |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Welke stappen gaat u ondernemen in afwachting van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de misstanden bij NCOI?1 2
Of er sprake is van misstanden hangt af van de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Daarom wacht ik het onderzoek af.
Wat gaat u doen aan de eventuele misleidende claims over diploma’s, de onvoorziene kosten voor herexamens en scriptiebegeleiding, wisselende leslocaties, de werkomstandigheden van docenten en de winsthonger van particuliere onderwijsaanbieders? Gaat er strenger toezicht op dit soort zaken plaatsvinden bij particuliere opleidingsinstellingen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Het onderzoek van de inspectie richt zich in eerste instantie op de vraag of NCOI die voorschriften naleeft. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd.
Indien er signalen zijn dat de kwaliteit van geaccrediteerde opleidingen niet op orde is, zal de inspectie die delen met de NVAO. Dit kan aanleiding geven tot nader onderzoek. Ik heb geen verantwoordelijkheid voor de werkomstandigheden van docenten in het private onderwijs. Private aanbieders mogen winstoogmerk hebben, maar diploma’s moeten altijd aan de gestelde eisen voldoen.
Erkent u dat deze casus de grote spanning laat zien tussen private (winst)belangen en het publieke belang voor goed en betaalbaar onderwijs? Kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat dit het belang aantoont van een uitgebreid(er) aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs door publiek bekostigde instellingen? Op welke wijze gaat u een groter publiek aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs stimuleren?
Private onderwijsinstellingen kunnen van de overheid erkenning krijgen voor hun opleidingen als deze aan alle kwaliteitseisen voldoen. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als die gelden voor bekostigde instellingen. Zij mogen daarbij een winstoogmerk hebben. Vanzelfsprekend heeft de overheid de publieke taak een kwalitatief, toegankelijk en effectief onderwijsstelsel in stand te houden. Beide stelsels zijn complementair en hebben bestaansrecht.
In het publieke hoger onderwijs worden al forse stappen gezet in het aanbod van volwassenonderwijs en deeltijdonderwijs. Ik deel het belang van een uitgebreid(er) aanbod. Zoals in de strategische agenda «Houdbaar voor de toekomst» reeds is aangekondigd zijn er initiatieven om instellingen te stimuleren en te helpen hun onderwijs flexibel en op maat van de student in te richten.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als particuliere opleidingsinstellingen een verdienmodel bouwen op onverwachte kosten voor studenten? Wat gaat u specifiek doen om dit soort praktijken onmogelijk te maken?
Studenten moeten goed geïnformeerd worden en niet voor onverwachte kosten gesteld worden in het kader van een opleiding. De verantwoordelijkheid die ik heb ten aanzien van beide sectoren is echter niet dezelfde. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt geen eisen aan de private hoger onderwijsinstellingen, behalve eisen die te herleiden zijn tot de borging van de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs, en de waarde van diploma’s. Daar hoort transparantie over kosten bij.
Hoe duidt u het feit dat NCOI een winstmarge heeft van 10% op het «product» onderwijs?
Wat betreft de financiën van particuliere aanbieders die geaccrediteerde opleidingen mogen verzorgen, strekt mijn verantwoordelijkheid als Minister niet verder dan het toezicht op hun financiële continuïteit. De hoogte van de winstmarge en de manier waarop deze particuliere instellingen hun winstmarge opbouwen, vallen niet onder het toezichtkader.
Hoeveel publiek geld gaat er via het UWV naar private opleiders? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Het UWV heeft mij laten weten dat over 2020 een bedrag van 15,7 miljoen euro is overgemaakt aan private opleiders.
Gaat u de exorbitante kosten in het particulier onderwijs zoals in het artikel beschreven, die instellingen studenten in rekening worden gebracht, zoals 200 euro voor een herkansing, 610 euro voor lunch en 1.000 euro voor zes uur scriptiebegeleiding aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met mijn antwoord op vraag 4 stel ik als Minister geen eisen aan door particuliere onderwijsinstellingen gevraagde vergoedingen voor geaccrediteerde opleidingen.
Berichten die bij de SP-fractie zijn binnengekomen over ernstige vertraging bij de bezorging van braillepost (blindenpost). |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u aangeven of het klopt dat er het afgelopen jaar ernstige vertragingen waren bij de bezorging van blindenpost? Zijn hiervan precieze cijfers beschikbaar?
Over de signalen waarover u spreekt heb ik contact gezocht met betrokken marktpartijen en met de ACM. Uit deze contacten maak ik het volgende op. Er zijn bij de ACM en PostNL geen formele klachten van verzenders van braillepost bekend. Wel wordt door een zakelijke distributeur geconstateerd dat de overkomstduur van sommige braillezendingen in de maand december van vorig jaar in sommige gevallen opliep tot 4–5 dagen. Deze vertragingen komen overeen met het bredere beeld veroorzaakt door de piek van de postvoorziening in de drukke decembermaand. Verder wordt door dezelfde marktpartij gemeld dat er sinds ongeveer een jaar een toename is van het aantal gevallen waarbij de norm voor 24-uurs bezorging niet wordt gehaald. Er wordt door deze partijen echter niet bijgehouden om hoeveel gevallen het daarbij gaat. Het is van belang dat belangenorganisaties of zakelijke gebruikers eventuele structurele problemen doorgeven aan PostNL of aan de ACM. Dan kan er zicht worden gekregen op de omvang en ernst van mogelijke vertragingen in de bezorging en kan er zo nodig effectief actie worden ondernomen.
Deelt u de mening dat tijdige bezorging van blindenpost een belangrijke bijdrage levert aan de informatievoorziening van mensen met een visuele beperking?
Ja. Blindenpost is onderdeel van de universele postdienstverlening (UPD) en als zodanig zijn hiervoor eisen opgenomen in de Postwet. De UPD is belangrijk in het kader van sociale inclusie en om de postdienst als communicatiekanaal voor iedereen en overal in Nederland laagdrempelig beschikbaar te houden. Uit contacten met bedrijven die zijn gespecialiseerd in de publicatie van leesmateriaal voor visueel beperkte burgers blijkt dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen publicaties waarbij het tijdstip van bezorging voor de ontvanger van meer of minder belang is. Als voorbeeld wordt de krant in braille genoemd als een publicatie waarbij vertraagde bezorging leidt tot een sterke afname van de actuele nieuwswaarde. Net zoals een abonnee op een fysieke krant boos naar de krant belt als deze niet is bezorgd, is het begrijpelijk dat iemand die afhankelijk is van braille benadeeld wordt als deze zijn krant pas dagen later ontvangt. Dit geldt niet of veel minder voor een leesboek of tijdschrift.
Bent u van mening dat de tijdige bezorging van blindenpost, net als bijvoorbeeld rouwkaarten, altijd voorrang behoort te krijgen en niet afhankelijk mag zijn van incidentele drukte bij PostNL?
Braillepost maakt deel uit van de UPD-postvoorziening waarvan de overkomstduur is gereguleerd. Verder is wettelijk vastgelegd dat braillepost kosteloos kan worden verzonden. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan (o.a. wijze van aanlevering, herkenbaarheid via speciale sticker, inhoud en gewicht) kan de verzender aanspraak maken op gratis 24-uursservice van PostNL. Braillepost heeft daarmee dezelfde hoge prioriteit als de reguliere UPD-brievenpost. Ik verwijs hierbij wel ook naar het antwoord op de vragen 4 en 5. De kwaliteitsnorm van 95% is een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Negatieve afwijkingen in bepaalde maanden zijn dus mogelijk zolang deze elders in het jaar worden gecompenseerd.
Specifiek voor rouw- en medische post is een apart logistiek proces ingericht waarmee 24-uurs bezorging wordt gegarandeerd. Dit is gebaseerd op de medische urgentie en relationele-sociale impact die is verbonden aan deze zendingen. Het verbijzonderen van logistieke processen voor individuele postdiensten kan leiden tot extra complexiteit. Dit leidt derhalve niet per definitie tot een betere kwaliteit. Daarbij komt dat een bijzondere behandeling ook gevolgen heeft voor de kosten. Braillezendingen zijn voor gebruikers gratis en de kosten daarvan worden opgevangen binnen de tariefregulering voor de UPD. Dat betekent dat een kostenstijging zich vertaalt in hogere tarieven voor overige diensten als de brievenpost.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat PostNL zich, ongeacht incidentele drukte, houdt aan de wettelijke bezorgtermijn voor braillepost van 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 4a van het Postbesluit geldt als kwaliteitsnorm dat 95% van de UPD-post binnen 24 uur bezorgd dient te zijn. Deze norm ziet niet op individuele diensten van PostNL, waaronder braillepost, maar deze norm geldt voor verschillende diensten gezamenlijk. Dit zijn nationale briefpostdiensten binnen de UPD met vijf bezorgdagen. Ook is de norm een gemiddelde over een heel kalenderjaar. Voor rouwpost en medische post geldt ook een 95%-norm maar dan voor zes bezorgdagen. De ACM voert het toezicht hierop uit en rapporteert hier jaarlijks over. De ACM toetst daarbij ook de onderbouwing van eventuele afwijkingen van de norm. Indien PostNL niet voldoet aan de 95%-norm heeft de ACM verschillende mogelijkheden om verbetering af te dwingen (waaronder een boete of bestuursdwang). Ik zie geen aanleiding hier nog strengere eisen aan te verbinden.
Aangezien blindenpost onderdeel uitmaakt van de universele postdienst die PostNL verplicht moet uitvoeren, heeft eventuele vertraging consequenties voor PostNL?
Zie antwoord vraag 4.