Het bericht dat het ROC West-Brabant onwettig lesgeld vraagt |
|
Peter Kwint |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het ROC West-Brabant meer dan het wettelijke toegestane les- of cursusgeld vraagt aan studenten die «niet financieel aantrekkelijk» zijn voor de instelling, omdat anders een aantal opleidingen niet rendabel zijn en zouden moeten verdwijnen?1
Dit soort situaties vind ik zeer onwenselijk en onaanvaardbaar. Het is van groot belang dat het onderwijs toegankelijk is voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond of voorgeschiedenis. Artikel 8.1.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) verbiedt onderwijsinstellingen om de inschrijving afhankelijk te stellen van een andere dan een bij of krachtens de WEB geregelde geldelijke bijdrage. Dit betekent dat instellingen hun studenten niet kunnen verplichten tot het betalen van een geldbedrag als voorwaarde om te kunnen worden ingeschreven anders dan het wettelijk verschuldigde les- of cursusgeld.
Na contact met de betreffende instelling blijkt dat het gaat om een geïsoleerd incident, waarbij één opleidingsmanager van het Radius College, onderdeel van ROC West-Brabant, verkeerd heeft gehandeld. Door ingrijpen van het bevoegd gezag zijn er geen bedragen gefactureerd.
Op hoeveel instellingen middelbaar beroepsonderwijs (mbo-instellingen) is er sprake van het vragen van meer dan het wettelijk toegestane les- en of cursusgeld aan studenten die langer over hun mbo-opleiding doen of willen stapelen?2
Mij zijn op dit moment geen concrete signalen bekend dat andere mbo-instellingen meer dan het wettelijk toegestane les- en of cursusgeld aan studenten vragen, die reeds langere tijd in het mbo staan ingeschreven of willen stapelen. Om een dergelijke ongewenste situatie te voorkomen zal ik de Inspectie van het Onderwijs verzoeken om hier tijdens het reguliere toezicht extra op te letten. Bovendien zal ik de MBO Raad vragen nog eens bij de mbo-instellingen onder de aandacht te brengen dat het verboden is de inschrijving afhankelijk te stellen van een andere geldelijke bijdrage dan het les- of cursusgeld.
Deelt u de mening dat dit het gevolg is van de manier waarop het mbo wordt bekostigd en dat door dit bekostigingsmodel – de cascadebekostiging – financiële belangen boven het belang van de mogelijkheid tot stapelen van de student komen te staan en daarmee kansenongelijkheid wordt vergroot? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die mening deel ik niet. De cascade is een onderdeel geworden van de recente bekostiging en ingevoerd om instellingen te stimuleren studenten met behulp van een adequate intake en een goede loopbaanbegeleiding in de juiste opleiding in te schrijven, op het juiste niveau en met uitzicht op een plek op de arbeidsmarkt. Het is niet gewenst dat studenten onnodig lang hun opleiding moeten volgen, zij ervaren dit als «ophokken». Ook hebben studenten eerder aangeven het mbo-onderwijs als te weinig uitdagend te ervaren. Om die reden is ook de opleidingsduur van een groot aantal opleidingen teruggebracht van vier naar drie jaar. Bij de invoering van de nieuwe bekostiging zijn zorgen uitgesproken over het effect van de (oorspronkelijke) cascade op vierjarige opleidingen en op het stapelen door studenten. Naar aanleiding daarvan heb ik de cascade afgezwakt waardoor het effect minder scherp is geworden. Ik ben van mening dat daarmee een goed evenwicht is gevonden tussen de bekostiging van studenten in korte intensieve opleidingen en de bekostiging van studenten die meer tijd nodig hebben om hun opleiding succesvol af te ronden. Het is aan de instelling om de middelen van hun lumpsum bekostiging zo te verdelen over de opleidingen dat ook studenten die meer tijd nodig hebben, succesvol aan het onderwijs kunnen deelnemen.
Aanvullend hierop heb ik in het kader van gelijke kansen 12 miljoen beschikbaar gesteld voor instellingen die ten opzichte van andere instellingen veel studenten binnenkrijgen zonder diploma of met een diploma op een laag niveau en om die reden meer tijd nodig hebben om hun opleiding af te ronden.
Acht u het wenselijk dat de betreffende studenten de dupe zijn van dit bekostigingsmodel en in feite zorg moeten dragen voor het behoud van enkele opleidingen op het Radius College? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is in strijd met de wet om van studenten een geldelijke bijdrage te vragen omdat ze om welke reden dan ook langer in het mbo verblijven. Dat is ook niet nodig. Zoals in mijn vorige antwoord is gesteld, ontvangen mbo-instellingen bekostiging voor het verzorgen van het beroepsonderwijs. Ik verwacht van de bestuurders van de instellingen dat zij deze middelen op een goede manier verdelen binnen de instelling en daar inzetten waar ze nodig zijn.
Hoe is het mogelijk dat er sprake is van het vragen van meer dan het wettelijke toegestane les- of cursusgeld door het ROC West-Brabant, ondanks dat dit kabinet twaalf miljoen euro heeft vrijgemaakt om mbo-studenten aan te moedigen om een mbo-diploma op hoger niveau te halen? Is het feit dat er extra geld bij moet om stapelen in het mbo te stimuleren volgens u geen teken dat het bekostigingsmodel van het mbo niet deugt en dat dit kabinet er niet in geslaagd is de kansenongelijkheid in het mbo te verkleinen? Kunt uw antwoord toelichten?3
Het is niet toegestaan om meer dan het wettelijk toegestane les- of cursusgeld te vragen aan studenten. Zoals u ook kunt lezen in de toelichting bij de Regeling compensatie langere inschrijvingsduur, die voor de verdeling van deze twaalf miljoen is gemaakt, zijn deze middelen bedoeld voor instellingen die te maken hebben met relatief veel laag opgeleide studenten die (mede) daardoor lang in het mbo verblijven. ROC West Brabant komt overigens niet in aanmerking voor deze regeling omdat zij onder het landelijk gemiddeld vallen en daarom met de reguliere middelen ook deze studenten onderwijs kunnen bieden.
Bent u bereid om uw opvolger mee te geven dat mbo-instellingen voldoende gefinancierd moeten worden, zodat de meest passende opleiding voor een mbo-student op onderwijsinhoudelijke gronden gekozen kan worden in plaats van op basis van financiële argumenten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard van mening dat mbo-instellingen voldoende gefinancierd moeten worden om elke student een passende opleiding aan te bieden. Ik vind ook dat mbo-instellingen hiervoor thans voldoende middelen ontvangen en zelf in staat moeten zijn om een goede verdeling over de opleidingen te maken zodat elke student een passende opleiding aangeboden krijgt.
Daarnaast ben ik de mening toegedaan dat instellingen verstandig moeten omgaan met belastinggeld en niet studenten onnodig lang ingeschreven houden of laten stapelen puur vanuit financieel oogpunt. Daar zijn de studenten niet mee gediend. Zij vragen om uitdagend beroepsonderwijs en een opleiding met zicht op werk. Ik vind het wel goed als een instelling een student stimuleert voor een opleiding met arbeidsmarktperspectief te kiezen dan wel de student erop aanspreekt de nodige inzet te plegen om zijn diploma in de daarvoor gestelde tijd te behalen. Maar daar mag door de instelling geen aanvullende financiële vergoeding voor gevraagd worden.
Beknotting van de vrijheid van meningsuiting door de Palestijnse Autoriteit |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie door veiligheidsdiensten van de Palestijnse Autoriteit (PA) van mensenrechtenverdediger Issa Amro?1
Ja.
Deelt u de mening van Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties dat de arrestatie en detentie van Amro een ernstige en onaanvaardbare aanval op de vrijheid van meningsuiting is?2
Het kabinet is bezorgd over de recente arrestatie en detentie van mensenrechtenverdediger Issa Amro. Amro wordt onder meer beschuldigd van het beledigen van autoriteiten en het in gevaar brengen van de publieke orde wegens de verspreiding van kritische berichten over de arrestatie van journalist Ayman Qawasmah via social media. Nederland hecht groot belang aan de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht.
Welke maatregelen zult u nemen om Amro en in zijn algemeenheid de positie van mensenrechtenverdedigers in de Palestijnse gebieden te verdedigen, indien de PA in deze zaak verdere juridische stappen tegen Amro gaat zetten?
Nederland en de EU stelt mensenrechten en de positie van mensenrechtenverdedigers consequent aan de orde in de contacten met de Palestijnse Autoriteit. Daarbij wordt ook de zaak van Amro nadrukkelijk aangekaart. De EU staat Amro sinds zijn arrestatie door de Palestijnse Autoriteit bij met diplomatieke steun. Zo hebben EU-diplomaten geprobeerd zijn hoorzitting bij te wonen, maar zij werden helaas geweigerd. De EU staat Amro tevens bij in de lopende zaken die vanuit Israël tegen hem zijn aangespannen. Nederland en de EU zullen de zaken tegen Amro nauwgezet blijven volgen en bij de Palestijnse Autoriteit het belang van mensenrechtenverdedigers en -organisaties voor een vrije en pluriforme samenleving blijven benadrukken.
Heeft u kennisgenomen van de recente publicatie van Amnesty International «State of Palestine: Alarming attack on Freedom of Expression», waarin Amnesty ernstige zorgen uit over toenemende inperkingen van de vrijheid van meningsuiting door de PA en Hamas?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de in dit rapport beschreven situatie? Deelt u de analyse van Amnesty International?
Het kabinet deelt de zorgen van Amnesty International over de toenemende inperkingen van de vrijheid van meningsuiting in de Palestijnse gebieden. In Gaza oefent Hamas een zware censuur uit op andersdenkenden. Op de Westelijke Jordaanoever is de ruimte van mensenrechtenorganisaties en journalisten om kritiek uit te oefenen op het beleid van de Palestijnse Autoriteit de afgelopen tijd ernstig onder druk komen te staan.
Wilt u een toelichting geven op de aard en gevolgen van de «Electronic Crimes Law» die de Palestijnse president Abbas in juli 2017 zonder publiek debat en democratische toetsing per decreet heeft aangenomen?
De uitoefening van vrijheid van meningsuiting, ook online, is een fundamenteel recht. De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting op grond van de «Electronic Crimes Law», die per decreet door President Abbas is aangenomen, staan haaks op het streven naar een onafhankelijke, vrije en democratische staat. Mede op grond van deze wet is het aantal arrestaties van journalisten en mensenrechtenverdedigers aanzienlijk toegenomen. Het kabinet dringt er bij de Palestijnse Autoriteit op aan om te handelen in lijn met fundamentele normen op het terrein van mensenrechten (waaronder de vrijheid van meningsuiting), waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht. Ook heeft de EU, mede op Nederlands aandringen, in de gezamenlijke verklaring in de VN-Mensenrechtenraad haar zorgen uitgesproken over beperkingen vanuit de Palestijnse Autoriteit op het gebied van vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening van Amnesty International dat de Palestijnse autoriteiten deze wet onmiddellijk moeten intrekken, tot hij in overeenstemming is met verplichtingen die Palestina als verdragspartij bij internationale mensenrechtenverdragen heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze is Nederland betrokken bij het Palestijnse politie- en veiligheidsapparaat?
Nederland is momenteel een leidende donor voor rechtsstaatontwikkeling in de Palestijnse Gebieden. Hierbij wordt de Palestijnse justitieketen ondersteund in het verbeteren van de dienstverlening. De Palestijnse civiele politie maakt hier deel van uit. Daarnaast zendt Nederland civiele en militaire experts uit naar de United States Security Coordinator (USSC) en EUPOL COPPS, de EU-missie die de Palestijnse justitieketen ondersteunt. Respect voor mensenrechten is een kernelement in deze samenwerking. Door middel van inhoudelijke beleidsdialoog en advisering trachten Nederland en de EU de justitie- en veiligheidsketen van binnenuit te versterken en misstanden te voorkomen. Zo levert Nederland een mensenrechtenexpert voor EUPOL COPPS en een adviseur voor het verbeteren van de interne opleidingen van de Palestijnse veiligheidssector via USSC, waarin tevens aandacht wordt besteed aan mensenrechten.
Op welke wijze waarborgt de regering dat Nederlandse ministeries, veiligheidsdiensten, andere overheidsinstellingen en de krijgsmacht direct noch indirect schendingen van mensenrechten door het Palestijnse politie- en veiligheidsapparaat faciliteren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het signaal aan de PA af te geven dat de Nederlandse steun aan de PA, bilateraal en in Europees verband, samenhangt met respect voor de mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting?
Dit signaal is inherent aan het expliciete doel van Nederland en de EU, om een levensvatbare, democratische Palestijnse staat te realiseren, met respect voor de rechtsstaat en mensenrechten, zoals verwoord in diverse Raadsconclusies. Om deze reden besteedt Nederland – waar mogelijk in EU-verband – intensieve aandacht aan mensenrechten in de dialoog met de Palestijnse Autoriteit. Daarbij komt ook de vrijheid van meningsuiting nadrukkelijk aan de orde. Zie tevens het antwoord op vragen 3 en 6–7.
De aanstaande overname van de Nederlandse tak van het Italiaanse Generali door Verzekeraar ASR Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Was u als (voormalig) aandeelhouder van ASR op de hoogte van de overnamestrijd van Generali Nederland NV? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het was mij bekend dat Generali Group een proces had ingericht om onder andere tot de verkoop van haar Nederlandse divisie te komen. Berichten hierover zijn sinds maart van dit jaar in de media verschenen. Ik was niet bekend met het feit dat a.s.r. in gesprek was met Generali Group en een besluit had genomen over de voorgenomen transactie om Generali Nederland N.V. voor EUR 143 mln. over te nemen. Ik ben geïnformeerd over de voorgenomen overname op woensdag 13 september 2017 gelijktijdig met het persbericht van a.s.r. hierover.
Op basis van de op 30 mei 2016 tussen NLFI en a.s.r. gesloten relationship agreement, was er geen verplichting voor a.s.r. om NLFI over deze voorgenomen overname te informeren, aangezien NLFI ten tijde van de voorgenomen overname van Generali Nederland N.V., minder dan 33⅓% van de aandelen in a.s.r. in haar bezit had. Daarnaast behoeft het besluit van a.s.r. inzake de voorgenomen transactie niet de voorafgaande instemming van NLFI of andere aandeelhouders, omdat NLFI minder dan 33⅓% van de aandelen in a.s.r. in haar bezit had en de transactie een waarde heeft die lager is dan 10% van het eigen vermogen van a.s.r.
De staat heeft derhalve geen risicoanalyse uitgevoerd naar aanleiding van de overname van Generali Nederland door a.s.r. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de aandelenportefeuille van de staat door deze overname in waarde verminderd is. Voor de volledigheid, de dag na publicatie van de voorgenomen overname heeft de staat zijn laatste aandelen a.s.r. verkocht. Eventuele toekomstige waardeveranderingen naar aanleiding van deze overname komen hierdoor niet meer ten gunste of ten laste van de staat.
Hoe heeft de Nederlandse Staat als grootaandeelhouder van Verzekeraar ASR Nederland de risico’s van deze overname van de Nederlandse tak van het Italiaanse Generali ingeschat? Bent u bereid deze analyse van de gevolgen en de risico’s van de overname te delen met de Kamer? Wilt u als deze analyse niet ingaat op het risico van waardeverlies van de aandelenportefeuille van de Nederlandse Staat, separaat ingaan op dit onderwerp?2
Zie antwoord vraag 1.
Verbaast het u dat Verzekeraar ASR Nederland in een krimpende markt een verlieslijdende concurrent wil overnemen? Hoe beschouwt u dit, in de wetenschap dat gemiddeld twee derde van de overnames in het bedrijfsleven geen waarde creëert?3
Nee, DNB heeft bijvoorbeeld in december 2016 in haar «Visie op de toekomst van de Nederlandse verzekeringssector»4 het volgende aangegeven:
Juist in een krimpende markt kan het belangrijk zijn om kosten te besparen door bijvoorbeeld schaalvergroting.
Hoe verklaart u dat tegenover de overnamesom van 200 miljoen ook een boekenverlies staat voor de Italiaanse moedermaatschappij van 270 miljoen? Was de Nederlandse dochter overgewaardeerd of zijn er andere redenen voor dit verlies?
Het boekverlies bij de Italiaanse moedermaatschappij ontstaat doordat de overnamesom lager is dan het boekhoudkundig eigen vermogen. Naar de mening van a.s.r. is de boekwaarde van het eigen vermogen van Generali Nederland inderdaad niet gelijk aan de waarde die het in het economisch verkeer vertegenwoordigt. De overnamesom is bepaald aan de hand van marktconforme waarderingsmethodes. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de onderkapitalisatie bij Generali Nederland. a.s.r. verwacht dat de totale kapitaalverplichting, inclusief de overnamesom, circa EUR 200 miljoen bedraagt.
Kunt u aangeven hoeveel banen mogelijk verloren gaan bij beide organisaties als gevolg van deze overname? Bent u bereid een overzicht te geven van de banen die in deze sector in de afgelopen vijf jaar, van 2012 tot 2017, verloren zijn gegaan?
a.s.r. geeft aan dat verlies van arbeidsplaatsen bij integratie niet kan worden uitgesloten en dat het nu nog te vroeg is om aan te geven of er daadwerkelijk banen verloren gaan en om hoeveel banen het dan gaat.
Het UWV meldt over de werkgelegenheid in de financiële sector het volgende5:
Het bericht ‘Studeren vanuit een camper’ |
|
Paul van Meenen (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Studeren vanuit een camper»?1
Ja.
Erkent u dat de problematiek niet alleen geldt voor internationale studenten, maar ook geldt voor andere studenten in Nederlandse studentensteden?
Er is in veel Nederlandse studentensteden sprake van krapte op de woningmarkt. Er is onvoldoende per direct beschikbare huisvesting om alle groepen woningzoekenden, waaronder internationale en Nederlandse studenten, te kunnen huisvesten.
Kunt u deze problematiek kwantificeren door middel van cijfers per studentenstad te geven over de tekorten aan woonruimte voor (inter)nationale studenten en cijfers van de bouwproductie in deze steden voor de komende vijf jaar?
Er zijn geen exacte aantallen per studentenstad te geven. Wel zijn er in de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016 gegevens beschikbaar over het verschil tussen het huidig aantal uitwonende studenten en het aantal studenten dat in een stad wenst te wonen. Ondanks dat deze cijfers niet gelijk staan aan de vraag en het aanbod in een stad van studentenhuisvesting, geven ze wel een indicatie in hoeverre er sprake is van krapte op de woningmarkt per stad. Zie onderstaande tabel uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting 2016.
Tabel 1. Huidig aantel en verschil tussen huidig en gewenst aantal uitwonende voltijdstudenten naar woonstad, collegejaren ’13-’14, ’14-’15 en ’15-’16 (Bron: DUO, CBS en enquête «Wonen als Student 2014, 2015 en 2016»)
Het is moeilijk om toevoegingen aan de woningvoorraad onder te verdelen in een deel regulier en een deel studentenhuisvesting. Wel hebben wij gegevens die uit het actieplan studentenhuisvesting 2003–2010 en het landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 voortkomen.
In het actieplan studentenhuisvesting 2003 -2010 is de ambitie opgenomen van de in Kences deelnemende corporaties om voor 2010 12.000 eenheden studentenhuisvesting aan de bestaande voorraad toe te voegen. De uitvoering hiervan is voortvarend ter hand genomen. Uiteindelijk zijn er door de Kencesleden 16.800 eenheden studentenhuisvesting gerealiseerd en zaten er destijds nog 2.000 extra eenheden in het vat.
Ten aanzien van de doelstelling uit het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2011–2016 van het realiseren van studenteneenheden door studentenhuisvesters (verenigd in Kences) heeft de Minister van BZK u in de voortgangsrapportage van september 2015 (Kamerstuk 33 104, nr. 10) gemeld dat de realisatie van extra eenheden naar verwachting uitkomt op 17.708. Dit is exclusief de 9.142 in voorbereiding zijnde eenheden. Daarnaast bouwden ook private partijen en andere woningbouwcorporaties studentenwoningen. Uit cijfers van 2015 blijkt dat naar verwachting het totaal aantal opgeleverde (10.663) en in aanbouw zijnde (1.921) eenheden van de niet-Kencesleden uitkomt op 12.584.
Tevens vindt u in onderstaande tabel de raming van de woningbouwproductie per stad voor de jaren 2015–2019 en de jaren 2020–2024.
2015–2019
2020–2024
Totaal
Amsterdam
34.065
35.544
69.609
Arnhem
3.934
4.517
8.451
Breda
4.469
4.902
9.371
Delft
2.505
2.710
5.215
Den Haag
12.131
13.667
25.798
Deventer
2.546
1.768
4.314
Ede
1.941
2.530
4.471
Eindhoven
5.989
5.872
11.861
Enschede
2.247
1.990
4.237
Groningen
5.483
5.698
11.181
Leeuwarden
1.788
2.195
3.983
Leiden
3.504
1.796
5.300
Maastricht
1.802
1.079
2.881
Nijmegen
6.470
5.810
12.280
Rotterdam
12.166
18.336
30.502
's-Hertogenbosch
4.238
3.600
7.838
Tilburg
5.778
4.856
10.634
Utrecht
11.104
14.212
25.316
Wageningen
1.250
655
1.905
Zwolle
4.061
3.079
7.140
In hoeverre wordt er verder gekeken dan de stadsgrenzen voor het oplossen van deze problematiek? Zo ja, in hoeverre wordt hier dan ook rekening gehouden met het beschikbare openbaar vervoer? Zo nee, waarom wordt niet verder gekeken dan de stadsgrenzen?
Of er verder wordt gekeken dan de stadsgrenzen verschilt per stad. In Amsterdam wordt er middels de oproep van de Coalitie Kennisstad (een coalitie bestaande uit de hoger onderwijsinstellingen en de studentencorporaties in Amsterdam) aandacht gevraagd voor deze krapte.
De exorbitante ontslagvergoeding van een ex-topman bij Alliander |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ex-topman Alliander krijgt half miljoen mee»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat netbeheerder Alliander wederom negatief in het nieuws komt met de wijze waarop dit bedrijf blijft omgaan met de toepassing van de Wet normering topinkomens?2
Het kabinet streeft maatschappelijk verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector na. Op wie de wet van toepassing is en wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Zoals ik u eerder in antwoorden op vragen van de leden Kerstens en Mei-Li Vos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1284) heb laten weten is de WNT niet op het netwerkbedrijf Alliander van toepassing. Overheidsdeelnemingen zijn door de wetgever bewust buiten de reikwijdte van de wet gehouden. De argumentatie hierbij is dat de overheid via het aandeelhouderschap invloed kan uitoefenen op de beloningen. Alle aandelen van het netwerkbedrijf Alliander zijn direct of indirect in handen van Nederlandse provincies en gemeenten. De grootste aandeelhouders van Alliander zijn de provincies Gelderland, Friesland en Noord-Holland en de gemeente Amsterdam. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft.
Hoe verklaart u dat Alliander winnaar is geworden van de Kristalprijs 2016, een initiatief van onder meer het Ministerie van Economische Zaken, vanwege haar maatschappelijk beleid en omdat het dilemma’s regelmatig binnen de raden van bestuur en commissarissen bespreekt en een focus heeft op een langetermijnstrategie? Wordt door u alleen getoetst op de mate waarin het bedrijf verantwoording aflegt in hun jaarverslag over hun activiteiten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen of toetst u ook daadwerkelijk de inhoud van dat maatschappelijk ondernemen?3
De Kristalprijs is de prijs voor het beste verslag over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De winnaar van de Kristalprijs wordt door de onafhankelijke Kristaljury geselecteerd uit de Top 3 van de Transparantiebenchmark, een benchmark waarmee de publieke jaarverslagen van de circa 500 grootste in Nederland actieve bedrijven worden beoordeeld op basis van 40 criteria over transparantie. De score wordt bepaald aan de hand van transparantie, omdat transparantie beter meetbaar en vergelijkbaar is dan resultaten. De bedrijven die in de benchmark zijn opgenomen zijn namelijk zeer divers van aard, omvang, sector, keten en problematiek op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Een vergelijking van maatschappelijke resultaten van deze bedrijven zou daarom onevenwichtig zijn. Wel beoordeelt het Panel van Deskundigen de Top 20 van de Transparantiebenchmark op relevantie, duidelijkheid, betrouwbaarheid, responsiviteit en samenhang. Op basis daarvan past het Panel de volgorde van de Top 20 aan, waaruit een Top 3 volgt voor de Kristaljury. Mooie verhalen zonder bijpassende resultaten maken daarmee zeer weinig kans op de Kristalprijs. Het is echter geen garantie dat een bedrijf alles goed doet. Het gaat er om in welke mate het bedrijf hierover transparant is.
Op welke wijze zijn tijdens de voorbereidingen en verdere uitwerkingen van de gevolgen van de splitsingswet (Wet onafhankelijk netbeheer) door u geanticipeerd op de ook toen al frequent oplaaiende discussies over topsalarissen en de graaicultuur bij (semi)publieke bedrijven?
De rollen, taken en verantwoordelijkheden van netbeheerders, netwerkbedrijven en marktpartijen worden in de Elektriciteits- en gaswet geregeld. Met de Wet onafhankelijk netbeheer is het groepsverbod in de Elektriciteits- en gaswet opgenomen. In de Elektriciteits- en gaswet wordt een onderscheid gemaakt tussen de gereguleerde netbeheerder en het netwerkbedrijf. De Wet normering topinkomens is van toepassing op de gereguleerde netbeheerder. Een netbeheerder heeft geen commerciële belangen en haalt zijn inkomsten uit gereguleerde tarieven. De keuze om netbeheerders onder de reikwijdte van de Wet normering topinkomens te brengen is logisch, gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie. De netbeheerder is onderdeel van een netwerkbedrijf, zoals Liander onderdeel is van Alliander. Een netwerkbedrijf mag niet-gereguleerde activiteiten uitvoeren, zolang deze activiteiten op enigerlei wijze betrekking hebben of verband houden met infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten. Een netwerkbedrijf valt niet onder de Wet normering topinkomens. Deze keuze is bewust gemaakt, zoals ik in het antwoord onder vraag 2 al heb aangegeven.
Op welke wijze heeft de Wet normering topinkomens (WNT) en specifiek daarbij de inzet om vergoedingen bij energiebedrijven en netbeheerbedrijven meer in lijn te brengen met de normen van die wet een rol gespeeld bij (wijzigingen van) energiewetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een antwoord mogen ontvangen op uw brief van 24 maart 2016 over beloningsbeleid van bestuurders van Alliander, waarin u de mening van meerderheid van de Kamer heeft overgebracht dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft? Zo ja, waaruit bestond dat antwoord? Zo nee, bent u bereid na te gaan hoe bij de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering van 7 april 2016 is om gegaan met uw brief? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2014 naar aanleiding van berichtgeving over topinkomens bij Alliander onderzoek gedaan naar wie feitelijk leiding geeft aan de organisatie en naar de toepassing van de Wet normering topinkomens hierbij. De Tweede Kamer is hierover op 26 januari 2016, ah-tk-2015 2016–1284 per brief geïnformeerd. Ik heb in mijn brief van 24 maart 2016, kenmerk 2016–0000122079 het signaal aan de aandeelhouders van Alliander overgebracht dat de meerderheid van de Tweede Kamer van mening is dat bezoldigingen ver boven het WNT-maximum niet passend zijn bij een overheidsbedrijf dat overwegend publieke taken heeft. Het is aan de aandeelhouders en de Raad van Commissarissen om, elk vanuit hun eigen rol, dit signaal bij hun overwegingen over de bezoldiging van functionarissen bij Alliander te betrekken. Blijkens het Jaarverslag 2016 van Alliander heeft de Raad van Commissarissen, die verantwoordelijk is voor het beloningsbeleid van de Raad van Bestuur, in dat jaar een reeks besprekingen gevoerd over de beloningen in relatie tot de WNT. De Raad van Commissarissen heeft 130% van de bezoldiging van een Minister ingevoerd als bezoldigingsgrens voor het gehele bedrijf. Ook de zittende bestuurders hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de afbouw naar deze bezoldigingsgrens, waarbij bestaande contracten worden gerespecteerd parallel aan de wettelijke overgangstermijnen. Naar ik heb begrepen hebben de aandeelhouders er bij de Raad van Commissarissen op aangedrongen het bezoldigingsmaximum verder te matigen, maar handhaaft de Raad het in 2016 genomen besluit.
Het bericht dat de helft van de gemeenten nauwelijks iets doet tegen radicalisering |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft gemeenten doet nauwelijks iets tegen radicalisering»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat niet alleen de Inspectie Veiligheid en Justitie maar ook de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zelf constateert dat kleine en middelgrote gemeenten geen antiradicaliseringsbeleid voeren?
Het Inspectierapport geeft aan dat grote gemeenten meer activiteiten uitvoeren om radicalisering tegen te gaan dan kleine gemeenten en ook vaker specifiek beleid hiervoor hebben. Middelgrote gemeenten zitten hier tussenin. Niet elke gemeente hoeft een apart en grootschalig beleid te voeren te aanzien van radicalisering. Wel vind ik het, evenals de VNG, van belang dat op regionaal niveau de problematiek in kaart is gebracht, kennis en kunde op orde is en samenwerkingsverbanden en structuren bestaan waarbij bijvoorbeeld signalen kunnen binnenkomen en worden opgevolgd. Deze structuren bestaan en worden de komende jaren verder ontwikkeld.
Sinds 2016 stel ik middelen beschikbaar via de versterkingsgelden ter ondersteuning van de lokale aanpak. Gemeenten die te maken hebben met de problematiek kunnen gebruik maken van deze gelden om hun aanpak van jihadistische radicalisering te versterken. Daarbij worden gemeenten die versterkingsgelden ontvangen gestimuleerd om ook kleine en middelgrote gemeenten in hun regio in de uitvoering van hun plannen te betrekken. Meerdere gemeenten hebben expliciet aangegeven de toegekende gelden breed in hun regio te zullen inzetten. Verder kunnen gemeenten die geen actief beleid voeren op het thema radicalisering gebruik maken van regionale expertise en kennis die beschikbaar is bij (grotere) gemeenten, veiligheidshuizen en politie-eenheden.
Daarnaast is er op nationaal niveau een trainings- en ondersteuningsaanbod waar alle gemeenten gebruik van kunnen maken. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van trainingen van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR). De afgelopen drie jaar werden meer dan 7.000 mensen getraind in zowel grote maar ook in kleine en middelgrote gemeenten. Daarnaast heeft ook de Expertise-Unit Sociale Stabiliteit (ESS) een ondersteuningsaanbod waar gemeenten gebruik van kunnen maken. De ESS voorziet in trainingen, kennis en praktische ondersteuning aan gemeenten, ook op het gebied van radicalisering en extremisme. De ESS organiseert bijvoorbeeld leerkringen voor gemeenten over de preventieve aanpak van radicalisering en kunnen ondersteuning op maat bieden aan gemeenten.
Deelt u de mening van de gemeenten dat antiradicaliseringsbeleid onnodig is omdat het niet speelt in deze gemeenten? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van vroegtijdige signalering en aanpak van radicalisering? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het landelijke anti-terreurbeleid lokaal overal wordt ingebed en niet alleen in de tot nu toe 11 aangewezen «Jihad-gemeenten»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij de uitvoering van de motie-Tellegen betreffende de effectiviteit van deradicaliseringsprogramma’s dit aspect mee te nemen en aan te geven hoe u ook kleine en middelgrote gemeenten gaat betrekken bij terrorismebestrijding?2
De vraag over het betrekken van kleine en middelgrote gemeenten is hierboven reeds beantwoord. In de reactie op de motie zal alleen ingegaan worden op de besteding van de door de rijksoverheid beschikbaar gestelde gelden. Daar waar deze gelden ook zijn ingezet richting kleinere (regionale) gemeenten, zal deze informatie uiteraard betrokken worden bij de uitwerking van de motie.
Het bericht ‘Kwaliteit van zorg in Nederland loopt gevaar’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwaliteit van zorg in Nederland loopt gevaar»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de kwaliteit van de zorg in het gedrang komt wanneer praktijk en beleid niet langer worden gestaafd door wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Kennis is één van de factoren die van invloed is op de kwaliteit van de zorg en ondersteuning. Wetenschappelijk onderzoek is in die zin zeker van belang voor beleid en praktijk. Het is niet zo dat er als gevolg van de recente decentralisaties een trendbreuk of discontinuïteit heeft plaatsgevonden in het (vanuit het Ministerie van VWS gefinancierde) aanbod of in het gebruik van kennis. Er is dus geen sprake van dat de kwaliteit van de zorg hierdoor in het gedrang zou zijn.
Wel stelt het Rathenau Instituut terecht dat zich nieuwe vraagstukken voordoen nu de gemeenten vanaf 2015 een grote verantwoordelijkheid hebben gekregen voor de participatie van mensen die moeite hebben om mee te kunnen doen aan de samenleving en voor de jeugdhulp.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers van Het Rathenau Instituut dat onduidelijk is wie verantwoordelijk is voor de regie van het kennisecosysteem van het gemeentelijk zorgbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS heeft van oudsher een grote verantwoordelijkheid genomen voor (de financiering van) een uitgebreide en grotendeels landelijke kennisinfrastructuur voor de langdurige zorg en ondersteuning aan mensen met beperkingen én voor de jeugdhulp. Het departement nam en neemt dus ten volle zijn verantwoordelijkheid. Overigens geldt voor een aanzienlijk deel van de landelijke en zeker de regionale kennisnetwerken dat deze slechts deels of geheel niet vanuit het departement worden gefinancierd en dat derhalve de invloed daarop beperkt is. Nu sinds 2015 een groot deel van de langdurige zorg en ondersteuning tot de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid behoort, is in discussie welke gevolgen dit zou moeten hebben voor de kennisinfrastructuur en voor de rollen en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren. In de voortgangsrapportage over de Hervorming van de langdurige zorg van 25 juni 2015 (Kamerstuk 34 104, nr. 63) is aangegeven dat in het licht van de decentralisaties in ieder geval van belang is dat de kennisvragen uit de praktijk leidend zijn voor de inhoudelijke programmering van de kennisinstellingen in het sociaal domein. Daarbij past dat gemeenten meer invloed kunnen uitoefenen op de programmering van kennisinstellingen. Ook wordt in de rapportage geconcludeerd dat er meer samenwerking nodig is tussen de kennisinstellingen. Dit heeft sindsdien ondermeer geleid tot grotere betrokkenheid van gemeenten en een verbeterde samenwerking tussen de kennisinstituten op domeinoverstijgende onderwerpen. Rijk en gemeenten hebben afgesproken dat in het kader van het Programma Sociaal domein vraagstukken rond de kennisinfrastructuur gezamenlijk verder zullen worden opgepakt. Uitgangspunt daarbij is het levensbreed perspectief van de cliënt en het in dat kader integraal oppakken van zijn/haar zorg- en ondersteuningsvragen.
Vindt u ook dat een dergelijke verantwoordelijkheid bij het kabinet zou moeten liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol vindt u dat publieke kennisorganisaties zouden moeten spelen voor gemeentelijk zorgbeleid? Kunt u toelichten wat uw rol als Staatssecretaris hierin is?
Door kennisinstellingen geproduceerde kennis en producten zijn niet alleen van belang voor de professionals, uitvoerende instellingen en cliëntenorganisaties, maar ook voor beleidsmakers en lokaal bestuur. Het kan daarbij gaan om de ontwikkeling en vormgeving van het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsbeleid (waaronder het streven naar een inclusieve samenleving), maar ook om de daarmee samenhangende organisatie- en uitvoeringsvraagstukken. Gemeenten geven aan veel belang te hechten aan het leren en ontwikkelen in en van de praktijk, door middel van cocreatie met lokale c.q. regionale partijen. Voor mijn rol als Staatssecretaris met betrekking tot de kennisinfrastructuur verwijs ik naar de beantwoording van vraag 3 en 4.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op dit rapport, waarbij u in ieder geval ingaat op de nieuwe rol van publieke kennisorganisaties, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van kennis en de verantwoordelijkheid voor een goed functionerende kennisbasis?
Een aantal conclusies van het Rathenau Instituut onderschrijf ik ten volle, bij andere plaats ik enkele kanttekeningen.
In het kader van het Programma Sociaal Domein zullen een aantal van deze vraagstukken door Rijk en gemeenten worden opgepakt. Zoals eerder toegezegd zal de Tweede Kamer periodiek geïnformeerd worden over de voortgang van het programma, waaronder het thema kennisinfrastructuur (Kamerstuk 34 477, nr. 16).
Het bedrog van Intertrust |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat Intertrust jarenlang, tot rechtszaken aan toe, heeft gelogen over de herkomst van vermogen?1
Het vonnis dat in het FD wordt aangehaald is gewezen door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De rechtszaak betreft de bedrijven Intertrust Services (Liechtenstein) Trust REG., Stichting Monte Cristo (Curaçao) en Capital Support Bewind en Executele B.V. (Nederland). Deze drie entiteiten beschikken niet over een vergunning op grond van de Nederlandse Wet toezicht trustkantoren (Wtt), zo blijkt uit het openbaar register van De Nederlandsche Bank (DNB). Een aantal rechtspersonen met de naam Intertrust is in dit register ingeschreven, maar het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao betreft andere bedrijven.
Wanneer een rechtbank een «oneerlijke proceshouding» van een Nederlandse vergunninghoudende entiteit onherroepelijk vaststelt, is dat voor DNB in principe voldoende aanleiding om een onderzoek naar deze entiteit te starten, zo heb ik van DNB begrepen. In zo’n geval zou een dergelijk onderzoek zich waarschijnlijk in eerste plaats richten op de betrouwbaarheid en geschiktheid van de beleidsbepalers van de betrokken Nederlandse vergunninghoudende entiteit.
Verbaast het u dat het trustkantoor, dat geld verdient met het beheren c.q. anonimiseren van vermogen, tot in de rechtbank liegt over de herkomst van dat vermogen teneinde een erfgenaam te benadelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u een trustkantoor, dat liegt in rechtszaken over de herkomst van vermogen, geschikt haar diensten te blijven uitoefenen? Zo ja, waarom? Zo neen, wat gaat u doen teneinde te voorkomen dat Intertrust deze diensten blijft uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het vonnis waarin de door Intertrust – aan de rechtbank – verstrekte informatie als onwaar wordt betitelt, gevolgen voor de door De Nederlandsche Bank verstrekte vergunning die Intertrust heeft? Zo nee, waarom niet?
De drie in de rechtszaak op Curaçao betrokken entiteiten zijn niet als trustkantoor actief in Nederland en beschikken niet over een vergunning op grond van de Wtt. Intrekking van een Wtt-vergunning door DNB is dan ook niet aan de orde.
Is het mogelijk de verantwoordelijken voor het versluieren van het vermogen – zowel voor de erfgenaam als voor verschillende rechtbanken – te achterhalen? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze verantwoordelijken te weren van trustactiviteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het versluieren van vermogen een legitiem verdienmodel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst hanteert in het toezicht verschillende handhavingsinstrumenten en past deze risicogericht toe. Hierbij worden allerlei signalen in overweging genomen. Het signaal dat door middel van een trustkantoor immateriële activa offshore wordt gestald, betreft een signaal dat door de Belastingdienst wordt gezien als een hoog risico (zogenoemde «rode vlag»). De Belastingdienst heeft verscherpte aandacht voor deze problematiek. De bestrijding van het ontgaan van belastingen door middel van belastingbesparende constructies gebeurt onder andere door de Coördinatiegroep Constructiebestrijding van de Belastingdienst.
De ervaring die is opgedaan tijdens onderzoeken naar situaties waarbij vermogen is verplaatst naar het buitenland leert dat niet in alle gevallen sprake is van het ontgaan van belastingen. Redenen die door belastingplichtigen worden genoemd voor het plaatsen van vermogen in het buitenland zijn onder meer:
De achtergrond is verschillend van aard: de eerste drie hiervoor genoemde redenen houden verband met het erfrecht. Hiervoor wordt vaak gebruik gemaakt van de rechtsfiguur trust of een daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsfiguur omdat het Nederlandse recht geen volwaardig alternatief hiervoor kent. Bij een trust wordt vermogen afgezonderd en wordt de trustee de eigenaar van het afgezonderde vermogen terwijl dit vermogen geen deel uitmaakt van zijn eigen vermogen en dus bijvoorbeeld niet vatbaar is voor het verhaal van schuldeisers van de trustee. De Nederlandse rechtsvorm die de trust het dichtst benadert, is de stichting. Echter, een Nederlandse stichting mag in tegenstelling tot de trust geen uitkeringen doen. Het uitkeringsverbod vormt een wezenlijke belemmering om de stichting te gebruiken als alternatief voor de trust. Bij gebruik van een trust, of een daarmee vergelijkbare buitenlandse rechtsfiguur, hoeft geen sprake te zijn van ontgaan van belasting. De Nederlandse belastingwetgeving kent specifieke bepalingen omtrent dergelijke rechtsfiguren. Die bepalingen zijn ook van belang in het kader van het toezicht door de Belastingdienst.
Redenen als het voorkomen dat kinderen bekend raken met hun rijkdom of het vermogen uitgeven hebben een ander karakter. In dergelijke gevallen is het ook mogelijk om dit binnen een Nederlands context te realiseren. Wel is het zo dat betrokkenen vrij zijn om hierin hun eigen keuzes te maken.
De laatste twee genoemde redenen, het veiligstellen van vermogen in conflictgebieden of het veiligstellen van vermogen uit vrees voor nationalisatie zullen zich niet snel voordoen in een geheel Nederlandse context.
Welke legitieme en te rechtvaardigen redenen bestaan er voor belastingplichtigen om vermogen, via vaak ingewikkelde en voor autoriteiten moeilijk te doorgronden structuren, offshore te plaatsen? Kunt u een zo uitputtend mogelijke lijst van redenen verstrekken en ook mogelijke binnenlandse alternatieven voor de buitenlandroute?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oordeel over uitlatingen van medewerkers van de Belastingdienst die, tijdens hun verhoor door de Parlementaire Ondervragingscommissie fiscale constructies, aangaven dat wanneer gebruik wordt gemaakt van een offshore constructie waarin een trustkantoor voorkomt, er in hun ogen sprake is van een zogenoemde «rode vlag»; een signaal van een reëel risico op illegale praktijken als belastingontduiking oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Drempels bij het gebruik van de blijverslening |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de signalen over de ervaren drempel bij de invoering van de blijverslening, zoals die verstrekt wordt door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat in de huidige opzet van de regeling vooral mensen in aanmerking komen die zonder deze lening de middelen ook hadden gehad voor woningaanpassingen, en niet mensen met uitsluitend AOW of een klein pensioen maar eventueel wel met overwaarde op de woning?
De blijverslening is een lening van de SVn waarmee de gemeenten hun inwoners kunnen ondersteunen om hun woningen levensloopbestendig te maken en burgers langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De blijverslening is gebaseerd op een gemeentelijke regeling waarin wordt aangegeven voor wie, voor welke maatregelen en onder welke voorwaarden de blijverslening beschikbaar is. Het SVn verzorgt de aanvraagprocedure, de financiële toets en verstrekt de lening.
De lening kan hypothecair of consumptief worden afgesloten. Voor beide leningen geldt dat de hoogte van het te lenen bedrag afhangt van de te nemen maatregelen voor woningaanpassing en of betrokkene voldoet aan de toetsingscriteria van de gemeente of provincie.
Omdat er sprake is van een hypothecair of consumptief krediet moet worden beoordeeld of het aangevraagde krediet verantwoord is. Na toewijzing door de gemeente toetst SVn of de lening past binnen de inkomensnormen (loan-to-income) zoals deze zijn opgenomen in de Gedragscode consumptief krediet (voor consumptief krediet) of de Tijdelijke regeling hypothecair krediet (voor hypothecair krediet). Het is van belang dat betrokkene na het betalen van rente en aflossing van de lening voldoende overhoudt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Of een nieuwe lening past binnen de inkomensnormen hangt af van de hoogte van het inkomen, maar ook van de overige financiële verplichtingen. Als de gewenste hoogte van de blijverslening niet past bij de inkomenssituatie kan de lening niet verstrekt worden omdat dit tot overkreditering zou leiden. Op basis van toetsing op de inkomensnormen kan het voorkomen dat iemand met een laag inkomen en geen andere leningen wel in aanmerking komt voor een blijverslening, terwijl iemand met een hoog inkomen en hoge hypotheeklasten niet in aanmerking komt voor de blijverslening.
Mensen met een beperking kunnen daarnaast in aanmerking komen voor de Wmo2015. Gemeenten hebben de taak om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning en in dat verband een goede toegankelijkheid te bevorderen van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te leveren aan hun inwoners zodat zij zelfstandig kunnen participeren in de maatschappij.
Hoeveel gemeenten maken op dit moment concreet gebruik van de regeling via SVn? Hoe beoordeelt u dit ten opzichte van initiële berichten dat circa 100 gemeenten overwogen om deze regeling in te voeren?2
SVn voert gesprekken met een groot aantal gemeenten over het doel van de blijverslening, hoe de blijverslening opgezet kan worden en de benodigde stappen voor invoering. SVn merkt hieruit grote mate van interesse onder gemeenten. De afgelopen maanden heeft een aanzienlijk aantal gemeenteraden de verordening tot invoering van de blijverslening aangenomen. Op dit moment bieden 59 gemeenten de blijverslening aan. Van deze 59 bieden 44 gemeenten de blijverslening als hypothecair en als consumptief krediet aan. De overige 15 gemeenten hebben er uitsluitend voor gekozen om de blijverslening in de vorm van een hypothecair krediet aan te bieden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van de blijverslening nog steeds een positieve ontwikkeling die mensen kan stimuleren en ondersteunen een woning aan te passen en zo langer in een eigen woning kunnen blijven wonen? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met SVn om te bezien hoe de regeling binnen afzienbare tijd aangepast kan worden, zodat mensen met een beperkte AOW en klein pensioen – maar die wel de overwaarde op de woning hebben om een dergelijke lening voor investering in de levensloopbestendigheid verantwoord te kunnen doen – die ook kunnen gebruiken? Zo nee waarom niet?
Ik deel de mening dat de mogelijkheid van de blijverslening een positieve ontwikkeling is die mensen kan stimuleren en ondersteunen een woning aan te passen en zo langer in een eigen woning te kunnen blijven wonen. Er is regelmatig overleg met SVn over de leningen die zij aanbieden. Uit deze gesprekken heb ik vernomen dat SVn bezig is met de ontwikkeling van een blijverslening in andere vorm die tegemoet kan komen aan de ervaren problematiek van mensen met een beperkte AOW of een klein pensioen. Dit product zal naar verwachting medio 2018 aangeboden worden aan gemeenten.
Ook in het platform maatwerk3 waar met de sector gesproken wordt over knelpunten bij hypotheekverstrekking is aandacht geweest voor hypotheekverstrekking aan ouderen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de Autoriteit Financiële Markten heeft verduidelijkt hoe kredietverstrekkers verantwoord aflossingsvrije kredieten aan senioren kunnen verstrekken. Dergelijke kredieten kunnen ook aangewend worden voor woningaanpassing. Daarnaast heb ik vernomen dat er marktpartijen zijn die tegemoet komen aan deze vraag door verzilverproducten aan te bieden waarmee personen hun overwaarde kunnen benutten zonder dat dit tot hoge maandlasten leidt.
De storingen in de tapinstallatie van de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos «Tap gemist» over de storingen in de tapinstallatie van de politie? Is het waar dat veel vaker dan tot nu toe bekend was storingen plaatsvinden in de software voor het tappen van verdachten?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending van Argos «Tap gemist» op 9 september 2017. Mijn voorganger heeft op 17 december 2013 per brief2 aan uw Kamer gemeld dat er in 2012 en 2013 respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsvonden. Eind januari 2016 is uit een analyse van de politie gebleken dat bij herbeoordeling van de destijds gebruikte gegevens geen zekerheid kon worden gegeven of de gerapporteerde beschikbaarheid van het tapsysteem juist is. Hierover heeft mijn voorganger u op 12 februari 2016 per brief3 geïnformeerd. De korpschef is verzocht een onderzoek te doen naar de juiste hoeveelheid storingen. Dit onderzoek loopt momenteel nog. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik u voor het einde van het jaar informeren.
Is het waar dat inmiddels is gebleken dat er geen sprake is van tien storingen in 2012 en zes storingen in 2013, zoals eerder aan de Kamer is gemeld, maar dat hierbij verkeerde informatie is gebruikt en dat er in werkelijkheid sprake is van honderden storingen in deze periode?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het rapport dat uw ambsvoorganger de Kamer had beloofd over storingen in de tapapparatuur over de periode 2012–2016 al geruime tijd af is? Zo ja, hoe lang ligt dit al op het ministerie en wanneer gaat u dit rapport met de Kamer delen? Zo nee, waarom is het nog niet af en wanneer denkt u het rapport dan wel met de Kamer te kunnen delen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de uitspraak van hoogleraar rechtspsychologie Peter van Koppen, die over het Nederlandse tap-systeem (dat in handen is van een Israëlisch bedrijf) het volgende zegt: «het is een soort zwarte doos waar wat uitkomt, en wij mogen dan hopen dat wat er uitkomt een beetje klopt. Als er storingen zijn dan merkt de politie dat niet altijd, want als er een storing is moet je eerst bij dat Israëlische bedrijf te rade gaan om te vragen of er een storing is geweest of niet. Alleen dat Israëlische bedrijf is erg terughoudend bij het leveren van bedrijfsinformatie.»?
Tappen gebeurt bij en door de politie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een systeem dat door een commerciële partij is geleverd. Het tapsysteem wordt beheerd door de politie. Vanuit de leverancier draagt een technisch beheerder bij aan het beheer van het systeem. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam van de politie en is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. Daarbij heeft eind 2014 een software update plaatsgevonden met betrekking tot de autorisaties waardoor de bevoegdheden van de technisch beheerder van de leverancier in het tapsysteem beperkt zijn. De technisch beheerder van de leverancier kan niet meer zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen4 al met uw Kamer heb gedeeld is met de leverancier afgesproken dat hij inzage geeft in de door hem vastgelegde gegevens van incidenten en storingen met betrekking tot het tapsysteem van de Nederlandse politie. In het registratiesysteem van de leverancier staan niet alleen meldingen over het systeem van de politie, maar ook van andere klanten. Om die reden is dit registratiesysteem bedrijfsgeheim en heeft de politie geen toegang tot dit systeem.
Ook bij de aanbesteding van het nieuwe systeem heb ik de korpschef gevraagd aandacht te besteden aan transparantie ten aanzien van het beheer van het systeem. De korpschef is onder meer gevraagd extra aandacht te geven aan het toezicht op de volledigheid en juistheid van logging en monitoring.
Klopt het dat de Nederlandse politie op dit moment geen volledige toegang heeft tot de software van het Israëlische bedrijf dat nu voor de tapsoftware zorgt waar de Nederlandse politie gebruik van maakt? Zo ja, zou het niet veel wenselijker zijn dat de politie volledige toegang heeft tot de software waarmee de taps gezet worden, zodat zij bijvoorbeeld ook zelf kan zien wanneer er bijvoorbeeld een storing is?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat een tapsysteem dat door de Nederlandse politie gebruikt wordt in handen is van een buitenlands bedrijf? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid een nieuw tapsysteem in handen van de Nederlandse overheid te houden, dan wel onder te brengen bij een Nederlands bedrijf?
Interceptie is een overheidstaak. De inzet van een leverancier of commerciële partij bij de verwerving en het beheer van een tapsysteem is echter een bewuste keuze. Het bouwen en beheren van een tapsysteem is een dermate grote investering qua benodigde specialistische kennis en kunde dat een leverancier of commerciële partij nodig is. In het verwervingsproces van een binnenlandse of buitenlandse leverancier zal zorgvuldig worden beoordeeld of deze voldoet aan alle gestelde voorwaarden. Daar waar in het beheer gebruik wordt gemaakt van ondersteuning vanuit de leverancier is in zowel de huidige situatie als in de aanbesteding van het nieuwe systeem voorzien in diverse waarborgen en zijn de bevoegdheden van de beheerder beperkt.
Klopt het dat het huidige tapsysteem eigenlijk al vervangen had moeten worden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
In de oorspronkelijke planning van de politie zou de verwerving van een nieuw tapsysteem in 2017 afgerond zijn. Door de aanvullende eisen die zowel aan het verwervingsproces, het beheerproces als aan het systeem zelf zijn gesteld, is er voor de verwerving meer tijd nodig. In de aanbestedingsprocedure voor het nieuwe tapsysteem is de aanbestedingscommissie van de politie, waarin zowel interne als externe deskundigen zitten, advies gevraagd over de te volgen route, waarna deze door de Korpschef is vastgesteld.
De verwachting is dat begin 2018 duidelijk wordt welke leverancier het tapsysteem zal leveren.
Klopt het dat er een aanbesteding loopt voor een nieuw tapsysteem? Zo ja, in welk stadium bevindt deze aanbesteding zich? Zo nee, wanneer kunnen we dan toch een nieuw tapsysteem verwachten?
Zie antwoord vraag 7.
Moet een nieuw tapsysteem, wat u betreft, gebruikmaken van open source software? Zo ja, is dit ook een eis in het aanbestedingspakket? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid stimuleert overheidsorganisaties om opensourcesoftware te gebruiken maar stelt dit niet als norm. Uit een marktconsultatie die de politie in de eerste helft van dit jaar heeft uitgevoerd is gebleken dat de software die geduid wordt als het tapsysteem bij alle aanbieders bestaat uit meerdere modulen. Voor alle aanbieders geldt dat de aangeboden oplossing deels (één of meerdere modulen) met open source software is gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het toepassen van open source software waar mogelijk.
Deelt u de mening dat tappen een overheidstaak is en het dan ook wenselijker is dat de staat het tappen zelf in beheer heeft en het onder volledige verantwoordelijkheid van de overheid plaatsvindt, zodat zij hiervoor niet afhankelijk is van een particuliere ondernemer? Zo ja, wanneer kunnen we verwachten dat de Nederlandse staat weer over haar eigen taps gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een NRC-journalist in de cel zat omdat hij weigerde foto’s af te staan |
|
Peter Kwint , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat een NRC-journalist is vastgezet omdat hij weigerde foto’s af te staan?1
Ja. De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Klopt het dat er toestemming moet zijn van een rechter wanneer (film)materiaal wordt gevorderd van een journalist? Zo ja, waarom zijn agenten daarvan niet op de hoogte?
Wanneer het Openbaar Ministerie wil beschikken over materiaal dat onder een journalist berust moet de Officier van Justitie ex artikel 105 Wetboek van Strafvordering, bij de Rechter-Commissaris een vordering indienen om van de Rechter-Commissaris een bevel tot uitlevering te krijgen. De opdracht van de Officier van Justitie, waarop de politie haar handelen heeft gebaseerd, strookt niet met de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.
In hoeveel zaken is er in de afgelopen tien jaar ook materiaal gevorderd zonder toestemming van de rechter?
Het gaat in casu om een incident.
Vallen deze foto’s volgens u wel of niet onder journalistieke bronbescherming?
Uit de Aanwijzingen dwangmiddelen journalisten volgt dat foto’s van journalisten in het algemeen vallen onder bronbescherming. In dit geval is relevant dat er ten onrechte geen rechterlijke toets heeft plaatsgevonden. Daarvoor heeft het Openbaar Ministerie excuses aangeboden.
Deelt u de mening dat als het gaat om journalistieke vrijheid, er altijd zo terughoudend mogelijk moet worden opgetreden door de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit soort kwesties in de toekomst te voorkomen?
Ja. De casus zal binnen het Openbaar Ministerie breed besproken worden.
De verdrievoudiging van de gaswinning bij Wapse |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u, om verwarring te voorkomen, aangeven wie in het geval van de gaswinning bij Wapse op welke onderdelen van het traject het bevoegd gezag is?1
De Minister van Economische Zaken is bevoegd gezag voor het opsporen en winnen van het gas. De Minister van Economische Zaken is tevens het bevoegd gezag voor mijnbouwwerken. Dit houdt voor Wapse in dat vanaf de boring van de put de Minister het bevoegd gezag is voor het nemen van besluiten (zoals omgevingsvergunningen en sluitingsplannen) ten behoeve van alle verdere activiteiten binnen het mijnbouwwerk tot het moment dat de gaswinning is beëindigd, de put is gesloten en afgewerkt (geabandonneerd) en het omliggende terrein is hersteld.
Is de procedure en zijn de gevraagde onderzoeken voor de aanvraag van een vergunning voor het opslaan van gas gelijk aan die van de winning van gas? Zo nee, kunt u aangeven waar de aanvragen, onderzoeken en vergunningaanvragen afwijken van elkaar?
De benodigde vergunningen en instemmingen voor gaswinning en gasopslag hebben procedureel veel overeenkomsten, maar verschillen inhoudelijk van elkaar. In beide gevallen wordt onder andere getoetst aan externe veiligheid, bodembeweging, seismisch risico, het belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van schade en nadelige gevolgen voor natuur en milieu. De effecten van gaswinning en gasopslag zijn echter niet gelijk. Bij gaswinning is er sprake van een afname van de druk in het reservoir. Bij gasopslag is er sprake van een fluctuerende druk in het reservoir als gevolg van het vullen en weer terugwinnen van het opgeslagen gas. Gasopslag vereist daarom specifiek geomechanisch onderzoek ter onderbouwing van het opslagplan.
Deelt u de mening dat het – anders dan volgens de beantwoording blijkbaar nu het geval is2 – in het geval van mijnbouwactiviteiten in de toekomst standaard verplicht moet zijn om een Milieu Effect Rapportage (MER) op te stellen?
Of voor een activiteit een MER moet worden opgesteld is bepaald in de Europese MER-richtlijn. De Europese MER-richtlijn is in de Nederlandse wetgeving opgenomen in de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage. In het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welke activiteiten een MER-beoordelingsplicht geldt en in welke gevallen direct een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. In het geval er een MER-beoordelingsplicht geldt kan, in die gevallen waarin niet op voorhand is uit te sluiten dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn, er alsnog een milieueffectrapport gevraagd worden.
Deelt u vervolgens de mening (en in lijn met het gestelde bij vraag 3) dat indien het gaat om een kleine mijnbouwactiviteit, het transparanter is om vervolgens op die standaard verplichting (om een MER op te stellen) door het bevoegd gezag gemotiveerd een ontheffing te geven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat een economisch belanghebbende – in dit geval Vermilion – een MER opstelt? Zo nee, waarom niet?
Nee. In artikel 7.22, eerste lid van de Wet Milieubeheer is bepaald dat in gevallen waarin een besluit wordt genomen op verzoek van degene die de betrokken activiteit onderneemt, deze het milieueffectrapport maakt. Hierna adviseert de Commissie voor de m.e.r. mij over de inhoud van de milieueffectrapportages. Dit betreft een onafhankelijke commissie. Pas na dit advies maak ik een besluit. Hiermee is een onafhankelijke toetsing van de milieueffectrapportage geborgd.
Vindt u het voor de hand liggend dat, omdat in de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat de hoeveelheid bij gaswinning wordt uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3), deze Nm3 vervolgens ook wordt gebruikt in een MER betreffende een gaswinning/gasopslag? Zo ja, bent u bereid om het Besluit milieueffectrapportage hierop aan te passen? Zo nee, wat is er nodig om een discussie over de condities van het volume van gas, buiten een Besluit milieueffectrapportage en buiten de rechtszaal te houden?
Het is van belang dat duidelijk is in welke eenheid het volume van gasvormige stoffen wordt beschreven. In de Mijnbouwregeling is voorgeschreven dat bij gaswinning de volumes worden uitgedrukt in Normaal kubieke meters (Nm3). In het Besluit milieueffectrapportage is dit echter niet bepaald. Omdat de eenheid waarin het volume moet worden uitgedrukt, niet is gedefinieerd in het Besluit milieueffectrapportage, is hierover onduidelijkheid ontstaan in het geval van de gaswinning bij Wapse. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan duidelijkheid geven in een uitspraak in het hoger beroep over de gaswinning bij Wapse. Daarmee kan de discussie over de eenheid en daarmee over de condities van het gas in het Besluit milieueffectrapportage worden beëindigd. Het is overigens niet de Minister van Economische Zaken, maar de Minister van Infrastructuur en Milieu die gaat over (een eventuele aanpassing van) het Besluit milieueffectrapportage.
Waarom is naar uw mening het oordeel van de Raad van State, om duidelijkheid te verkrijgen over de toe te passen eenheid voor het gasvolume, slechts te verkrijgen doordat door uw ministerie hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank wordt ingesteld?
Vermilion heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland en de vernietiging van de omgevingsvergunning. Het hoger beroep gaat over de toe te passen eenheid voor het gasvolume bij de vaststelling of er een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Omdat ik eraan hecht hierover duidelijkheid te verkrijgen, heb ik mij in deze zaak gevoegd.
Was het niet duidelijker geweest om de hele kwestie onder de rechter te laten en de gaswinning, in navolging en ter ondersteuning van de Inspecteur-generaal der Mijnen (IGM), volledig stil te laten leggen? Was hiermee immers niet voorkomen dat de uitspraak van de rechtbank vervolgens op verzoek van Vermilion kon worden opgeschort en de gaswinning beperkt hervat? Kunt u de mogelijkheden van uw keuzes nadrukkelijk toelichten?
De hele kwestie ligt momenteel onder de rechter. De oorspronkelijke vergunning is afgegeven aan Vermilion op 15 juni 2015. De Rechtbank Noord-Nederland heeft met haar uitspraak op 16 januari 2017 de omgevingsvergunning vernietigd. Op verzoek van de Inspecteur-generaal der Mijnen van 23 januari 2017 is de gaswinning door Vermilion gestaakt. Vermilion heeft vervolgens gebruikgemaakt van de haar toekomende rechtsmiddelen om tegen die uitspraak van de Rechtbank op te komen en heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om hangende het hoger beroep de uitspraak van de rechtbank op te schorten. Dit verzoek is op 2 maart 2017 toegewezen, met dien verstande dat de gaswinning is beperkt tot 470.000 Nm3. Daarmee is er geen juridische grondslag meer om de gaswinning gestaakt te houden. Het is nu aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een uitspraak te doen.
Kunt u daarnaast aangeven op welke momenten wel en op welke momenten geen sprake was van het hebben van een vigerende omgevingsvergunning in het geval van de aardgaswinning uit het Dieperveld bij Wapse?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de eerdere Kamervragen – vragen 8 en 10 – waarop u eerder vanwege het strafrechtelijk onderzoek geen inhoudelijke mededelingen kon doen, zo spoedig als mogelijk wel te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?3
Op het moment dat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond, zal ik deze Kamervragen desgewenst nog inhoudelijk beantwoorden.
De gevolgen van de uitspraak in de rechtszaak van Milieudefensie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank in de zaak die werd aangespannen door Milieudefensie, waarin u door de rechtbank wordt opgedragen alles te doen dan wel achterwege te laten om de luchtkwaliteit te verbeteren voor de voorgenomen uitbreiding van de verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km per uur op nieuwe trajecten, zoals de A2 tussen Amsterdam en Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat deze voornemens geen doorgang kunnen vinden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor het project Rotterdamsebaan in Den Haag?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de A16?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties zijn voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de aanleg van de Blankenburgtunnel in Rotterdam?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de uitbreiding van de Rotterdam The Hague Airport?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voorgenomen verbreding van de A27?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de plannen voor de snelheidsverhoging op de Noordelijke Randweg in Utrecht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de voornemens om een biomassacentrale in gebruik te nemen in Utrecht, waardoor een toename van de uitstoot van roet, stikstofoxide en stikstofdioxide kan worden verwacht?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor de uitbreiding van luchthaven Schiphol?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit project niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de rechtbank voor bouwprojecten op of nabij locaties die al over de luchtkwaliteitsnorm gaan, gezien de aanzuigende werking die deze zullen hebben op het verkeer op die locaties?
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechtbank betekent dat dit soort projecten wellicht niet kan worden voortgezet? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Wat zijn de consequenties voor zowel de Staat als de gezondheid van de burger als dit project wordt voortgezet zoals is voorgenomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Kunt u toelichten waarom projecten zoals de Rotterdamsebaan in Den Haag als onderdeel van de NSL vrijgesteld werden van toetsing aan de grenswaarden?
Van een vrijstelling van toetsing aan de grenswaarden is geen sprake, de toetsing vindt plaats via de jaarlijkse NSL monitoring. Het NSL vindt zijn wettelijke basis in titel 5.2 van de Wet milieubeheer, waarmee onderbouwd kan worden dat aan de normen voor luchtkwaliteit wordt en zal worden voldaan. Voor in het NSL opgenomen projecten hoeft niet individueel te worden aangetoond dat aan de grenswaarden wordt voldaan, dit gebeurt op programma niveau. Voor het programma als geheel wordt door het RIVM jaarlijks gemonitord of langs wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, dus ook langs projecten zoals de Rotterdamsebaan.
Welke andere projecten zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden?
Zoals in het vorige antwoord is uiteengezet, is van een vrijstelling geen sprake.
Wat zijn de gevolgen voor deze (en andere) projecten uit het NSL, gezien het feit dat de rechter stelt dat het NSL niet voldoet aan de eisen die voortvloeien uit Bijlage XV van de Richtlijn?
Het NSL is een nationaal instrument dat niet wordt geregeld in de Richtlijn. Het heeft als doel een beoordelingskader te vormen voor individuele besluiten die raken aan luchtkwaliteit. De bruikbaarheid van het NSL bij individuele besluiten wordt beoordeeld door de bestuursrechter. Er is inmiddels een ruime hoeveelheid jurisprudentie waaruit blijkt dat het NSL bruikbaar is voor dit doel. De rechtbank heeft zich over deze functie van het NSL niet uitgelaten. De uitspraak heeft in zoverre dus geen gevolgen voor overige projecten die in het NSL zijn opgenomen.
Kunt u, gezien de urgentie van deze zaak, deze vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze gaat u dan uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank?
Ik verwijs u naar mijn brief van 22 september jongstleden met betrekking tot het vonnis van de rechtbank (Kamerstuk 30 175, nr. 256).
De mogelijke rol die de EU gaat krijgen bij controversiële bedrijfsovernames in lidstaten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lidstaten krijgen invloed op overnames in andere EU-landen»?1
Ja.
Heeft u al een uitgewerkt voorstel van de Europese Commissie ontvangen over hoe zij bijvoorbeeld ongewenste overnames door Chinese staatsbedrijven van Europese concerns in strategische sectoren wil voorkomen of bemoeilijken? Zo ja, wilt u dat voorstel dan snel met de Kamer delen en daarbij tevens uw inhoudelijke appreciatie geven?
De Europese Commissie heeft donderdag 14 september haar voorstel gepresenteerd.2 Het kabinet zal het Commissievoorstel nu nader bestuderen, waarna de Kamer volgens de gebruikelijke wijze een appreciatie zal ontvangen middels een BNC-fiche.
Zal dit Europese voorstel ook van invloed zijn op de plannen die u zelf aan het uitwerken bent om Nederlandse bedrijven beter te beschermen tegen vijandige overnames? Zo ja, op welke wijze?
Zoals door uw Kamer verzocht werkt het kabinet momenteel een plan uit om het bestuur van (in ieder geval) beursgenoteerde vennootschappen in het geval van vijandige overnames en/of aandeelhoudersactivisme afdoende gelegenheid te geven om de effecten van (voorgestelde) aanpassing van de strategie op de belangen van stakeholders in kaart te brengen en waar nodig een alternatieve invulling voor te stellen die meer recht doet aan de balans van effecten op stakeholders en de langetermijnwaardecreatie door de onderneming. Het voorstel van de Commissie ziet toe op een raamwerk voor toetsing van buitenlandse overnames op nationale veiligheid en openbare orde. Het voorstel van de Commissie en het hierboven beschreven plan van het kabinet dienen dan ook verschillende doelen.
Kan het zijn dat dit voorstel ertoe leidt dat de juridische blokkades, die liggen op eerder door u zelf in een brief aan de Kamer genoemde opties om Nederlandse bedrijven beter te beschermen, geslecht dan wel verminderd worden? Zo nee, biedt het lanceren van dit voorstel door de Europese Commissie niet ook meer mogelijkheden voor u om in de Europese Unie juridisch meer ruimte af te dwingen voor een effectievere bescherming van Nederlandse bedrijven tegen vijandelijke overnames, ook om andere redenen dan risico’s voor de veiligheid en openbare orde?
De mogelijke juridische belemmeringen voor de uitwerking als omschreven in antwoord op vraag 3 die het kabinet u eerder heeft geschetst in de Kamerbrief van 20 mei 2017 (Kamerstuk 29 826, nr. 70), liggen voornamelijk op het terrein van de Europese richtlijnen betreffende de uitoefening van rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde ondernemingen (richtlijn 2007/26/EG), het openbare overnamebod (richtlijn 2004/25/EG), de herziene tweede vennootschapsrichtlijn (richtlijn 2012/30/EU) en het vrij verkeer van kapitaal.
De Commissie stelt niet voor deze aan te passen.
In de bovengenoemde Kamerbrief heeft het kabinet toegelicht dat momenteel langs vier lijnen wordt bezien of aanvullende actie nodig is op het gebied van buitenlandse overnames. Dit betreft onder andere ook het kabinetsprogramma economische veiligheid, gericht op het voorkomen van ongewenste zeggenschap in Nederlandse bedrijven vanuit het perspectief van nationale veiligheid. Het voorstel van de Commissie kent met name raakvlakken met deze actielijn. Met betrekking tot het voorstel van de Commissie en de implicaties voor het nationale beleid zal het kabinet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, nader ingaan in het BNC-fiche over dit voorstel.
Bent u bereid aan te geven wanneer de Kamer uw voorstellen tegemoet kan zien inzake de bescherming van Nederlandse bedrijven tegen ongewenste overnames en hoe in de tijd de behandeling van deze voorstellen en het nieuwe voorstel van de Europese Commissie afgestemd kunnen worden?
Zoals in het debat in uw Kamer van 28 juni 2017 aangegeven, is het aan een volgend kabinet om met voorstellen op dit terrein te komen.
Een speech van de minister-president van Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het filmpje «Haatzaaing tegen Nederland door de AVP op Aruba», gepubliceerd op YouTube op 11 september 2017?1
Ja.
In hoeverre is het mogelijk dat de door de Minister-President van Aruba, de heer Eman, beloofde paspoorten binnen drie jaar afgegeven kunnen worden?
De vraag naar het hebben van aanspraak op een Nederlands paspoort is opgevat als een vraag naar het daaraan voorafgaand verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Een nationaliteit en een paspoort zijn twee verschillende dingen. Een nationaliteit is de juridische band tussen een persoon en een soevereine staat (onderdaanschap) en op basis van die nationaliteit kan men in aanmerking komen voor een paspoort. De Rijkswet op het Nederlanderschap, die ook in Aruba geldt en het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit regelt, stelt diverse cumulatieve voorwaarden voor nationaliteitsverkrijging. In zijn algemeenheid geldt (onder meer) een periode van vijf jaar ononderbroken legaal verblijf en hoofdverblijf in Aruba voordat een naturalisatieverzoek kan worden ingediend, terwijl voor staatloze vreemdelingen (onder meer) een periode van ononderbroken legaal verblijf en hoofdverblijf in Aruba van drie jaar geldt. Voor een (echt)partner van een Nederlander geldt (onder meer) de voorwaarde dat het huwelijk ten minste drie jaar geleden is gesloten.
Het staat de Arubaanse overheid niet vrij af te wijken van de eisen die voorvloeien uit de Rijkswet op het Nederlanderschap, respectievelijk de Paspoortwet die vereisen dat voor het verstrekken van een paspoort betrokkene over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Deze eisen staan eraan in de weg dat een paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden als cadeautje kan worden verstrekt.
Wanneer komt men in aanspraak voor een paspoort van het Koninkrijk der Nederlanden? Welke eisen worden daar aan gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het wenselijk dat een paspoort van het Koninkrijk der Nederland mogelijk uitgedeeld wordt als cadeautje voor herverkiezing?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 20 september 2017 te 17:00uur?
Ja.
Het bericht ‘SCP: Nederlandse topsport dreigt internationaal weg te zakken’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «SCP: Nederlandse topsport dreigt internationaal weg te zakken»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het trendscenario dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in haar onderzoek schetst?
De Sport Toekomstverkenning verkent studiematig de toekomst van sport en bewegen in Nederland en is bedoeld om gedachten over de toekomst van sport en bewegen aan te scherpen en discussies te verhelderen en te ondersteunen. Het is uitdrukkelijk geen voorspelling. De verkenning is opgesteld voor ministeries en landelijke sportorganisaties, verenigingen, gemeenten en andere belanghebbenden. Ik herken de verschillende perspectieven en opgaven voor de sport. Welke beleidsconclusies verbonden worden aan deze inzichten laat ik aan mijn ambtsopvolger.
In hoeverre herkent u de vier opgaven voor de sport die het SCP samen met stakeholders heeft gesignaleerd, te weten meedoen en verenigingsleven bevorderen, gezondheid bevorderen door te bewegen, talenten ontwikkelen, presteren en prijzen winnen, meeleven met onze sporters en evenementen beleven.
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van budgetten op lokaal en regionaal niveau voor sport? Herkent u het beeld dat het SCP schetst dat de budgetten dalen?
Op 29 augustus jl. heb ik aan uw Kamer een brief gestuurd over diverse sportgerelateerde rapporten en adviezen (Kamerstuk 30 234, nr. 165). Als bijlage bij die brief treft u het recente rapport van het Mulier Instituut «Sportuitgaven van gemeenten» met een overzicht van de uitgaven van gemeenten aan sport in de periode 2010–2016.
Over deze periode is te zien dat de uitgaven van gemeenten op jaarbasis rond de 1,1 miljard euro zijn en al een aantal jaar stabiel. Dit betekent dat de gemeenten gemiddeld 64,5 euro per persoon uitgeven aan sport. Wel zijn er tussen gemeenten grote verschillen zo geven meerdere gemeenten meer dan 100 euro en sommigen minder dan 20 euro uit per persoon.
In hoeverre is het beeld van een toekomstige dalende medailleoogst van Nederland het gevolg van een inhaalslag met betrekking tot sportparticipatie onder vrouwen in andere landen?
Opkomende economieën hebben een grotere bevolkingsomvang en halen daar steeds meer voordeel uit. Simpelweg: een jongere bevolking brengt meer topsporters voort dan een vergrijzende bevolking. Wanneer de proportie van deelnemende vrouwen ook daar toeneemt heeft dat ook zijn effect op de Nederlandse kansen. Maar ook andere factoren spelen een rol. Zo lopen concurrerende landen ook in op de kennisvoorsprong van landen als Australië, Groot-Brittannië, Nieuw-Zeeland, Verenigde Staten en Nederland.
Het bericht dat honderd miljoen euro aan subsidie is toegewezen voor een grote mest(co)vergistingsinstallatie in Rilland |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Engie krijgt honderd mln subsidie voor mestvergistingsinstallatie in Zeeland»?1
Ja.
Wat is zijn de te verwachten overlast voor omwonenden van de mestvergistingsinstallatie? Hoeveel kilometers wordt er naar verwachting gereden voor de aan- en afvoer van organisch materiaal? Hoe is de bereikbaarheid van het complex geborgd? Klopt de inschatting dat dit gaat om twintig vrachtwagens per dag of minder?
Ik begrijp de zorgen met betrekking tot overlast voor omwonenden van deze grote mest-covergistingsinstallatie. Deze zorgen waren mede aanleiding voor de brede evaluatie naar het nut en de risico’s van covergisting die op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd. Met de brief van 17 april 2015 (Kamerstuk 33 037, nr. 152) is deze evaluatie aangeboden aan uw Kamer en heeft het kabinet hierop een reactie gegeven. De evaluatie geeft aan dat indien het beleid voor leefomgevingskwaliteit en veiligheid wordt nageleefd, er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. De evaluatie maakt ook duidelijk dat covergisting bijdraagt aan de noodzakelijke vervanging van fossiele energiebronnen.
Van Omgevingsdienst RUD Zeeland heb ik informatie ontvangen met betrekking tot de vergunning voor de Wet milieubeheer die is verleend voor deze installatie. Gedeputeerde staten van de provincie Zeeland zijn het bevoegd gezag in het kader van vergunningverlening, toezicht en handhaving ten aanzien van het oprichten en in werking hebben van deze installatie. De provincie Zeeland heeft in 2010 een vergunning verleend in het kader van de Wet milieubeheer. Daarbij is gekeken naar de effecten op de leefomgeving. Door het opnemen van voorschriften in de vergunning zijn effecten op de leefomgeving voorkomen of zo veel mogelijk beperkt.
Het aantal kilometers dat er gereden gaat worden voor de aan- en afvoer van organisch materiaal is niet gespecificeerd in de aanvraag of de vergunning, aangezien dit geen punt van toetsing bij de vergunningverlening is.
In de aanvraag om de vergunning Wet Milieubeheer wordt aangegeven dat tijdens de exploitatie het totaal aantal verkeersbewegingen 110 in de dagperiode bedraagt. De ontsluiting van de installatie zal plaatsvinden via een enkele jaren geleden aangelegde rotonde bij de afslag van de A58/Oude Rijksweg. In de vergunning is overwogen dat door deze goede verkeersaansluiting de verkeersintensiteit niet tot overlast voor de omgeving zal leiden.
Kunt u uitleggen hoe deze installatie zich op efficiëntie en beoogde duurzaamheidswinst van vergisters positief onderscheidt? Acht u deze investering van honderd miljoen euro rendabel? Wordt de subsidie louter toegekend voor de bouw van de installatie of ook voor de exploitatie? Hoe kijkt u aan tegen de uitspraken van hoogleraar Reijnders die de miljarden aan uitgekeerde subsidies voor vergisters betitelt als «ecologische waanzin en boerenbedrog»?2
Covergisting, dat wil zeggen de vergisting van dierlijke mest en reststromen voor de opwekking van hernieuwbare energie, is één van de vormen van hernieuwbare energie die conform de Europese richtlijn Hernieuwbare Energie meetelt voor het behalen van de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020. Voor het realiseren van dit doel zet het kabinet de stimuleringsregeling voor hernieuwbare energieproductie SDE+ in, waarin technologieën met elkaar op basis van kostprijs concurreren om het beschikbare subsidiebudget. De SDE+ vergoedt de onrendabele top van hernieuwbare energieprojecten, bestaand uit zowel de kosten voor de bouw als de exploitatie van een productie-installatie. De kostprijs van covergisting is vergelijkbaar met of lager dan de kostprijs van andere technologieën die in aanmerking komen voor de SDE+. Daarom kan deze technologie en het betreffende project een kosteneffectieve bijdrage leveren aan het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstellingen.
Het genoemde subsidiebedrag van ruim € 100 miljoen betreft overigens de aangegane verplichting en vormt het maximum. De daadwerkelijke subsidie is afhankelijk van de werkelijke energieproductie over de looptijd van 12 jaar en de dan geldende marktprijzen voor energie.
Gegeven het bestaan van mest en reststromen sta ik positief tegen de toepassing van deze biomassa voor de kosteneffectieve productie van hernieuwbare energie. Ik ben het daarom niet eens met de uitspraak van hoogleraar Reijnders dat mestvergisters «ecologische waanzin en boerenbedrog zijn».
Wat gaat u ondernemen om bewoners van de regio te informeren over de komst van de mestvergistingsinstallatie? Krijgen omwonenden mogelijkheden tot inspraak?
Het informeren van bewoners over dit initiatief en het organiseren van inspraak die daarbij hoort is een taak van de lokale overheden. Gedeputeerde staten van Zeeland hebben destijds in de vergunningprocedure kennis gegeven van de ontwerpvergunning en de definitieve vergunning. De RUD Zeeland meldt dat tijdens de inzageperiode van de ontwerpvergunning geen zienswijzen zijn ontvangen. Tijdens de beroepstermijn zijn geen bezwaren ingediend. Er is daarom nu sprake van een onherroepelijke vergunning.
Initiatiefnemer ENGIE, die het project uitvoert samen met een groep lokale ondernemers, heeft aangegeven rekening te houden met de wensen en aanmerkingen van omwonenden voordat ENGIE het project gaat uitvoeren, zodat overlast vermeden kan worden.
Welke organische stoffen zullen naar verwachting -naast mest- worden gebruikt voor de vergister en op welke locaties zal dit worden ingezameld? In welke verhouding worden de grondstoffen verbruikt? Wat is de herkomst van dit organisch materiaal? Welke vergunningen en meldingsprocedures zijn hiervoor nodig en onder welke categorie valt deze installatie? Welke vergunningen zijn verleend, verlengd of aangevraagd?
De input van de covergistingsinstallatie dient volgens de voorwaarden van de SDE+ subsidie voor covergisting voor minimaal 50% uit dierlijke mest te bestaan en mag voor de rest slechts worden aangevuld met stoffen die staan beschreven in de categorie IV van de bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, de zogenaamde positieve lijst. Er wordt geen wettelijk onderscheid gemaakt tussen de herkomst van deze producten; het staat een bedrijf vrij om deze producten aan te voeren, mits wordt voldaan aan de beschrijving op de bijlage, en aan de algemene eisen, die de Nederlandse Meststoffenwet geeft in het uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, artikel 9 tot en met 15. De verleende vergunning in het kader van de Wet milieubeheer maakt het mogelijk om 82.500 ton stoffen van de positieve lijst per jaar aan te voeren voor de covergistingsinstallatie.
Op welke afstand van woon- of werkgebied ligt de beoogde locatie? Zijn er gezondheidsrisico’s of kansen op geluids- en geurhinder voor direct omwonenden of voor mensen die daar – al dan niet beroepsmatig – veelvuldig verblijven? In hoeverre kan dit gelden voor de aanvoerroutes?
De beoogde locatie ligt omsloten tussen kassen met glastuinbouw en de Oude Rijksweg. Het meest nabijgelegen buurtschap «Middenhof» is gelegen op ongeveer 1 kilometer afstand van de beoogde locatie. De provincie Zeeland heeft bij de vergunningverlening voor de Wet Milieubeheer onder meer getoetst op de effecten voor geluid en geur en heeft daarbij geoordeeld dat de geluidsemissies en geuremissies van de inrichting naar de omgeving passen binnen de daarvoor geldende normen. Er zijn voorschriften opgesteld om de effecten op de omgeving te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Een specifieke toetsing op gezondheidseffecten voor omwonenden heeft niet plaatsgevonden. De risico’s voor mensen die werkzaam zijn op de locatie van de installatie worden afgedekt in de Arbowetgeving. De provincie Zeeland heeft in de vergunning overwogen dat de toename van de verkeersintensiteit niet tot overlast voor de omgeving zal leiden.
Kunnen in het geval van calamiteiten giftige gassen worden afgevoerd? Zo ja, in welke mate mogen deze gassen worden geloosd?
Bij de vergunningverlening voor de Wet milieubeheer door de provincie Zeeland heeft een beoordeling plaatsgevonden op de externe veiligheid. Hoewel dat niet verplicht was bij de aanvraag is er door aanvrager ook een kwantitatieve risicoanalyse gemaakt. De installatie voldoet aan alle eisen om de vergunning te kunnen verlenen. De vergunning vereist dat er voor noodgevallen een (intern) bedrijfsnoodplan aanwezig is. Daarnaast dient er voor calamiteiten, storingen en onderhoud een fakkelinstallatie aanwezig te zijn waarmee biogas kan worden afgefakkeld als het niet kan worden verwerkt.
Wordt er rekening gehouden met een fatsoenlijke inpassing in het landschap? Zo ja, hoe?
De installatie zal komen te liggen tussen de kassen in het glastuinbouwgebied Eerste Bathpolder. Landschappelijke inpassing is geen toetsingskader bij het verlenen van een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. Hierover zijn derhalve geen voorschriften opgenomen met betrekking tot de landschappelijke inpassing. De huidige initiatiefnemer ENGIE heeft aangegeven in overleg met omwonenden te kijken naar de landschappelijke inpassing.
Kunt u een overzicht geven van de totale energiewinst die is behaald door middel van de tot nu toe uitgegeven 2,5 miljard euro aan subsidiegeld voor mestvergisters? Hou verhoudt de opbrengst zich tot andere energiebronnen? Acht u het subsidiëren van mestvergisters, vanuit het oogpunt van milieu of energiewinning nog werkelijk als een rendabele investering?
Ik rapporteer uw Kamer periodiek over de stand van zaken van de SDE+ openstellingen. Op 27 januari 2017 heb ik uw Kamer in aanvulling op de reguliere begrotingscyclus een totaalbeeld van de financiële en beleidsinformatie ten aanzien van de SDE+ gezonden (Kamerstuk 31 239, nr. 255). In onderstaande tabellen geef ik een nadere uitsplitsing van de kasuitgaven voor covergisting en mestvergisting vanuit de SDE+ regeling en haar voorgangers (MEP, OVMEP, SDE), afgezet tegen de bijbehorende hoeveelheid hernieuwbare energie die hiermee werd gesubsidieerd in de jaren 2012 tot en met 2016. Ik acht het subsidiëren van vergisters rendabel, omdat het niet subsidiëren van deze vorm van hernieuwbare energieopwekking er toe zou leiden dat ik meer subsidie zou moeten toekennen aan vervangende hernieuwbare energieprojecten met een hogere kostprijs per geleverde energie-eenheid.
2012
2013
2014
2015
2016
Totale energieproductie
Mest(co)vergisting [in petajoule]
2,11
2,53
2,73
2,98
2,98
Totale kasuitgaven
Mest(co)vergisting [in mln €]
57,95
61,55
63,71
72,61
70,79
Het in de cel gooien van een Nederlandse journalist |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Maarten Groothuizen (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «NRC-fotograaf in cel omdat hij weigerde foto’s af te staan»?1
De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Waarom deze fotograaf is opgepakt en in de politiecel is gezet? Welke wetten had hij overtreden?
De journalist is ten onrechte als verdachte aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft hiervoor excuses aangeboden, zie het eerder genoemde persbericht van het Openbaar Ministerie.
Was de arrestatie van de journalist legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis van welke rechtsgrond is de apparatuur van de journalist, oftewel de geheugenkaart waar de foto’s op stonden, in beslag genomen?
De inbeslagname van de apparatuur en geheugenkaart was onterecht. Ik verwijs naar de eerder genoemde Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.
Was de inbeslagname legitiem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het optreden en handelen van de politie en marechaussee, zoals uiteengezet in het artikel, ontoelaatbaar is in de democratische rechtsstaat die Nederland is?
Ja. Het handelen van de politie was gebaseerd op aansturing van het Openbaar Ministerie. Deze aansturing van het Openbaar Ministerie was onjuist.
Bent u bereid om pal te gaan staan voor de persvrijheid en het gesprek aan te gaan met politie en Openbaar Ministerie om uw ongenoegen kenbaar te maken?
Ik hecht groot belang aan vrije nieuwsgaring. Daarbij hoort dat journalisten in vrijheid hun werk moeten kunnen doen. Het Openbaar Ministerie heeft in deze zaak geconstateerd dat in de hectiek van het moment de verkeerde afweging is gemaakt om het dwangmiddel inbeslagname towe te passen. Het Openbaar Ministerie heeft dit ook toegegeven. De casus zal binnen het OM breed besproken worden.
Welke andere acties wilt u ondernemen om in de toekomst persvrijheid beperkend politieoptreden zoveel mogelijk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De aanhouding van een NRC-fotograaf |
|
Corinne Ellemeet (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een fotograaf van NRC Handelsblad is gearresteerd, omdat hij weigerde foto’s af te staan van een vechtpartij tussen een lokale actievoerder en een Amerikaanse militair in burger?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja.
Deelt u de mening dat deze arrestatie op zeer gespannen voet staat met het grondwettelijk recht van persvrijheid? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de handelwijze van de politie niet voldoet aan de huidige regels voor het betrekken van journalistiek materiaal? Zo nee, waarom niet?
Ja. De waarnemend hoofdofficier van justitie heeft zowel de fotograaf als de hoofdredacteur van de NRC excuses aangeboden. Zie het persbericht van het Openbaar Ministerie.2
Ik verwijs tevens naar de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten.3
Komen vergelijkbare zaken vaker voor, waarbij de politie zonder toestemming van de rechter journalistiek materiaal in beslag neemt?
Het gaat in casu om een incident.
Waarom trad de betrokken Amerikaanse militair in burger in dit geval tegen de actievoerder op? Klopt de veronderstelling dat de Amerikaanse autoriteiten hiermee te ver zijn gegaan?
De reden waarom een Amerikaans militair in burger tegen een actievoerder optrad is mij onbekend. De veronderstelling dat de Amerikaanse autoriteiten hiermee te ver zijn gegaan kan ik niet bevestigen.
In hoeverre zijn de aanhouding van de fotograaf en de vordering tot uitlevering in lijn met met het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken (Kamerstuk 34 032)?
In de toelichting op het Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken4 wordt gewezen op het bestaande beleid dat inhoudt dat het strafvorderlijk optreden tegen journalisten zeer terughoudend is en dat ervan wordt uitgegaan dat dit in stand blijft. Met dit wetsvoorstel wordt het recht op bronbescherming in het Wetboek van Strafvordering opgenomen waardoor er een duidelijker aanknopingspunt voor dit recht is dan een verwijzing naar dit recht in de Aanwijzing dwangmiddelen journalisten van het College van procureurs-generaal.
Bent u bereid politie- en justitiefunctionarissen te instrueren over het grote belang van vrije nieuwsvergaring en de daarbij behorende correcte omgang met journalisten? Zo nee, waarom niet?
Omgang met journalisten en hun rechten en plichten is onderdeel van de opleiding van politieambtenaren. Binnen het OM zal de casus breed besproken worden.
Het bericht ‘Drugscriminelen mogen geld houden omdat justitie er zooitje van maakte’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drugscriminelen mogen geld houden omdat justitie er zooitje van maakte»?1
Ja.
Komt het vaker voor dat een dergelijke handelwijze van het Openbaar Ministerie (OM) ertoe leidt dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden?
De conclusie van de journalist dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden, is voorbarig. In het onderhavige geval heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld. De vraag of door de rechtbank vaker is geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in zijn ontnemingsvordering in verband met het niet (kunnen) voldoen aan een bewijsopdracht, kan niet worden beantwoord omdat dit niet centraal wordt geregistreerd.
Het afpakken van crimineel geld is een speerpunt binnen het beleid van het Openbaar Ministerie. In dat kader wordt doorlopend bezien of er mogelijkheden zijn voor verbetering. Aangezien het in casu een vonnis betreft in eerste aanleg in een individuele ontnemingszaak, waartegen nog hoger beroep loopt, bestaat er geen aanleiding om extra maatregelen te overwegen.
Wat is de oorzaak van deze door de rechter genoemde nalatige en diffuse handelwijze? Indien niet bekend is hoe dit heeft kunnen gebeuren, zal dit dan onderzocht worden?
Het betreft hier een verschil van inzicht tussen de rechtbank en het Openbaar Ministerie over de mogelijkheden van aanvullend strafrechtelijk financieel onderzoek in een ontnemingszaak waarin de veroordeelden zelf geen inzage geven in hun inkomsten uit strafbare feiten. In deze ontnemingszaak is door het Openbaar Ministerie op verschillende manieren gerapporteerd over het wederrechtelijk verkregen vermogen van het criminele samenwerkingsverband en de manier waarop dit vermogen door de leden onderling is verdeeld. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie opgedragen om de rapportage over de verdeling van het wederrechtelijk verkregen vermogen met een zogenoemde uitgebreide kasopstelling uit te breiden. Het Openbaar Ministerie heeft onderbouwd aangevoerd niet aan deze bewijsopdracht te kunnen voldoen in verband met het feit dat de voor een dergelijke kasopstelling benodigde financiële gegevens van de veroordeelden in onvoldoende mate aanwezig zijn en ook door nieuw onderzoek niet kan worden verkregen. De rechtbank is hierop tot het eerder genoemde niet ontvankelijkheidsoordeel gekomen. Het Openbaar Ministerie heeft appèl ingesteld tegen deze beslissing.
Is er voldoende financiële expertise aanwezig bij het OM om dergelijke berekeningen te kunnen maken? Is er ook voldoende capaciteit om bij alle zaken die draaien om aanzienlijke geldbedragen ook daadwerkelijk over te gaan tot het maken van voordeelsberekeningen, om vervolgens het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen?
De berekeningen voor ontnemingsvorderingen worden opgesteld door specialistische medewerkers bij de opsporingsdienst die het onderzoek – onder het gezag van het Openbaar Ministerie – uitvoert, in dit geval de FIOD. Bij het Functioneel Parket – het gespecialiseerde onderdeel van het Openbaar Ministerie dat deze ontnemingszaak voor de rechter bracht – is voldoende specifieke financiële expertise aanwezig om leiding te geven aan ontnemingszaken waarbij het gaat om aanzienlijke geldbedragen. Overigens is binnen het Openbaar Ministerie iedere officier van justitie belast met het afpakken van criminele winsten en wordt bij iedere zaak die zich daarvoor leent het financiële voordeel ontnomen.
Welke maatregelen zijn volgens u nodig om ervoor te zorgen dat onduidelijkheid over de exacte omvang van het crimineel verdiende geld er in ieder geval niet toe kan leiden dat er in het geheel geen misdaadgeld wordt afgepakt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er effectiever crimineel geld zal worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 2.