Het bericht dat de nieuwe partij NL Plan steunt op organisaties verbonden aan de Chinese Communistische Partij |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Silvio Erkens (VVD), Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL «Nieuwe partij NL Plan steunt op organisaties verbonden aan de Chinese Communistische Partij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer afkeurenswaardig is dat buitenlandse mogendheden ongewenste invloed kunnen uitoefenen op politieke partijen in Nederland?
Ja.
Herkent u de signalen over NL Plan en Chinese inmenging in die partij via intensieve betrokkenheid en steun van het Verenigd Front?
In algemene zin stelt het kabinet dat sommige landen al dan niet heimelijk de westerse democratische rechtsorde, publieke opinie of politieke besluitvorming proberen te beïnvloeden, zoals beschreven is in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de inlichtingen en veiligheidsdiensten.
Welke instrumenten kunnen worden ingezet om de banden van NL Plan met de Chinese overheid en Communistische Partij nader in kaart te brengen?
Op grond van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) houdt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toezicht op de financiering van politieke partijen. De wet is van toepassing op politieke partijen en aan de politieke partij geallieerde neveninstellingen met een zetel in de Staten-Generaal, en politieke partijen, neveninstellingen en kandidaten die deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezingen.
De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» heeft in september 2023 haar aanduiding geregistreerd bij de Kiesraad.2 Op grond van artikel 29 van de Wfpp moest de partij, omdat zij deelnam aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 een overzicht van bijdragen en schulden verstrekken aan de Minister van BZK. Het ging daarbij om bijdragen van in totaal € 4.500,– of meer in de periode van 1 januari 2022 tot en met de eenentwintigste dag vóór de dag van de stemming. Ook het verbod op bijdragen van niet-Nederlanders was in deze periode van toepassing op de partij.
NL Plan heeft in november 2023 aangegeven geen bijdragen boven de € 4.500,– te hebben ontvangen. Ook heeft de partij verklaard de regels die volgens de Wfpp van toepassing waren, te hebben nageleefd.
In hoeverre is er zicht op de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland? Op welke manier kan buitenlandse inmenging van deze organisatie tegengegaan worden?
In algemene zin geldt dat beïnvloedings- en inmengingsactiviteiten verschillende openlijke en heimelijke vormen kunnen aannemen, van beïnvloeding via (des)informatiecampagnes, tot intimidatie of bedreiging en zelfs tot het toepassen van geweld en liquidatie. Nederland is helaas evenals vele andere landen een doelwit van (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten van statelijke actoren.
Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd.
Personen in Nederland die te maken krijgen met OBI, kunnen hiervan melding doen bij onderdelen van de rijksoverheid, zowel binnen het sociale, als het veiligheidsdomein. In het geval van mogelijke strafbare feiten, kunnen mensen aangifte of melding doen bij de politie. OBI-signalen die via de zogenoemde centrale meldfunctie binnenkomen worden allereerst geanonimiseerd vastgelegd. Vervolgens worden deze geanonimiseerde signalen op een centraal punt bijeengebracht, waar de betrokken departementen en uitvoeringsorganisaties de ontvangen signalen analytisch kunnen duiden. Dit draagt bij aan een integraal beeld van de mogelijke dreiging. Indien van toepassing worden passende beleidsmaatregelen getroffen. Daarnaast zorgen de betrokken uitvoeringsorganisaties voor opvolging, waar dit noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak en nadere verkenningen.
Heeft het Verenigd Front, al dan niet via haar mantelorganisaties zoals de CCPPNR, eerder donaties gedaan aan Nederlandse politici of politieke partijen, zoals in veel andere landen reeds is gerapporteerd?
De Wfpp schrijft voor welke bijdragen politieke partijen moeten melden aan de Minister van BZK. Sinds 1 januari 2024 is de drempel verlaagd van in totaal € 4.500,– of meer naar in totaal € 1.000,– of meer per gever per jaar. Bij Tweede Kamerverkiezingen zijn politieke partijen verplicht aanvullende overzichten van bijdragen bij de Minister van BZK aan te leveren. Deze overzichten worden ook openbaar gemaakt.
Het Australian Strategic Policy Institute(ASPI) beschrijft in haar rapport «the party speaks for you» het Verenigd Front als een systeem en een netwerk.3 Het Verenigd Front is dan ook geen formele organisatie met rechtspersoonlijkheid en/of inschrijving in de Kamer van Koophandel. Omdat onbekend is welke (rechts)personen tot dit netwerk behoren, is geen definitief uitsluitsel te geven over de hoogte van mogelijke bijdragen van rechtspersonen uit dit netwerk aan politieke partijen en politici in Nederland. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat Nederlandse politieke partijen wel bijdragen van individuen of organisaties die gelieerd zijn aan het Verenigd Front hebben ontvangen, maar dat deze bijdragen tot op heden onder de grens van de meldplicht (€ 4.500) zijn gebleven.
Hoe kijkt u naar de wereldwijde activiteiten van het Verenigd Front, zoals omkoping van politici, bedreigingen van journalisten en spionage? Welke maatregelen hebben andere Europese en westerse landen genomen om dit tegen te gaan, die als voorbeeld of inspiratie voor Nederland kunnen dienen?
Het kabinet hanteert, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd. Nederland onderhoudt geregeld contact met gelijkgezinde landen over ongewenste buitenlandse inmenging. In deze contacten vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden
Is de financiële steun aan NL Plan vanuit het Verenigd Front c.q. de CCPPNR in strijd met artikel 23a van de Wet financiering politieke partijen, die stelt dat partijen geen gelden of bijdragen in natura mogen ontvangen van niet-Nederlandse gevers? Beschikt u over voldoende informatie om vast te kunnen stellen of artikel 23a is overtreden?
Zie het antwoord op vraag 4. De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» valt alleen in de periode van 1 januari 2022 tot en met 22 november 2023 onder de reikwijdte van de Wet financiering politieke partijen. Verder doe ik als toezichthouder geen uitspraken over een individuele casus. Indien ik als toezichthouder een concrete aanwijzing heb dat in de Wfpp neergelegde verplichtingen niet zijn nagekomen, dan kan dat aanleiding zijn tot het doen van nader onderzoek (art. 36 Wfpp). Dit onderzoek kan ertoe leiden dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd (art. 37 Wfpp). Voorafgaand aan het besluit tot een boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) om advies gevraagd te worden.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a?
Vooralsnog kan ik geen algemene uitspraken doen over de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a van de Wfpp. Bijdragen van niet-Nederlandse gevers zijn sinds 1 januari 2023 verboden. Bij de financiële verantwoording over 2023, die politieke partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is het verbod dus voor het eerst van kracht. Of het verbod is nageleefd of niet, wordt gecontroleerd door de accountant, die door middel van een accountantsverklaring moet verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De Auditdienst Rijk (ADR) voert daarnaast jaarlijks nog een review uit over het werk van de accountants van drie tot vier politieke partijen.
Kan er gesteld worden dat bij de partij NL Plan het verbod op het ontvangen van giften uit het buitenland, zoals vastgelegd binnen de Wet Financiering Politieke Partijen, voor politieke partijen en/of politici omzeild wordt?
Zie het antwoord op vraag 9. Verder doe ik, zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, als toezichthouder op de Wfpp geen uitspraken over de individuele casus.
Indien blijkt dat de Wet Financiering Politieke Partijen is overtreden, bent u dan bereid om een bestuurlijke boete op te leggen?
Laat ik vooropstellen dat ik ervan uit ga dat politieke partijen handelen op integere wijze en conform de wettelijke voorschriften. Als blijkt dat de regels uit de Wfpp zijn overtreden, ben ik bereid om een bestuurlijke boete op te leggen. Voorafgaand aan het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) daarover om advies gevraagd te worden.
In het licht van de giften aan NL Plan, hoe beoordeelt u de effectiviteit en doelmatigheid van het huidige verbod op giften vanuit het buitenland aan politieke partijen?
Het giftenverbod voor niet-Nederlanders is een duidelijke wettelijke norm die geldt in de Wfpp vanaf 1 januari 2023. Als toezichthouder op de Wfpp verwacht ik van politieke partijen dat zij handelen naar deze norm. Hierbij houdt het Ministerie van Binnenlandse Zaken continue aandacht voor mogelijke omzeilingsroutes en nieuwe manieren waarop financieel invloed uitgeoefend zou kunnen worden op politieke partijen. Indien hier aanleiding toe is zal het wettelijk kader worden aangepast.
Bent u bereid om te bezien, eventueel na overleg met de commissie toezicht financiering politieke partijen, welke extra maatregelen kunnen worden getroffen binnen het huidige wettelijk kader om het verbod op buitenlandse giften beter te handhaven?
Aangezien artikel 23a met ingang van 1 januari 2023 van toepassing is, zal ik de Commissie toezicht financiën politieke partijen vragen om bij haar advisering over de verantwoording van het jaar 2023 extra aandacht te besteden aan de effectiviteit van het toezicht en de handhaving op het verbod op bijdragen uit het buitenland.
Bent u het ermee eens dat de casus de noodzaak onderstreept van de nieuwe Wet Politieke Partijen? Wanneer verwacht u dat het advies van de Raad van State beschikbaar is en wanneer kan deze wet bij de Kamer worden ingediend?
De Wet op de politieke partijen (Wpp) is een volgende stap in het robuuster maken van het Nederlandse partijstelsel. Zodra de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies heeft uitgebracht over het ontwerp wetsvoorstel zal ik een nader rapport opstellen en het wetsvoorstel indienen bij de Tweede Kamer. De planning hiervan is afhankelijk van zowel het moment waarop het advies wordt ontvangen als de inhoud daarvan.
Welke nog niet-bestaande instrumenten heeft de nieuwe Nederlandse autoriteit politieke partijen straks om ongewenste buitenlandse beïnvloeding via steun aan politieke partijen tegen te gaan?
De Wpp voorziet in de oprichting van de Nederlandse autoriteit politieke partijen (Napp). Als aangewezen toezichthouder heeft de Napp alle toezichtsbevoegdheden tot zijn beschikking die zijn vastgelegd in titel 5.2 van de algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van artikelen 5:18 en 5:19. Daarbij is van belang dat de Napp alleen toezicht houdt op het naleven van de regels zoals gesteld in de Wpp.
Heeft u signalen dat er sprake is geweest van Chinese inmenging bij politieke partijen in andere landen van de Europese Unie (EU), in aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met andere EU-lidstaten om ervaringen en ideeën uit te wisselen om onze weerbaarheid tegen Chinese inmenging te vergroten?
Ik verwijs hier graag naar de uitgebreide berichtgeving in de media over de recent gearresteerde medewerker van de Duitse AfD-lijsttrekker Maximilian Krah die gespioneerd zou hebben voor China en over de Belgische politicus Filip de Winter die jarenlang in opdracht van de Chinese Communistische Partij gewerkt zou hebben. Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen over de problematiek van buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), ook rond de verkiezingen. Dit betreft o.a. uitwisseling van informatie in EU-verband, in de G7, binnen de NAVO en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze wegen worden campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. In de aanloop naar de verkiezingen zijn deze trajecten geïntensiveerd, waarin ook een evaluatie van het verloop van de verkiezingen zal worden meegenomen.
Bent u bereid om onderzoek te (laten) doen naar de omvang en impact van de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland en Europa, zoals eerder voor Australië en Canada gedaan door hetAustralian Strategic Policy Institute (ASPI)?
Ja.
Het kabinet heeft eerder een onderzoek laten uitvoeren door ASPI naar de aard, structuur en internationale inzet van het Verenigd Front.4 Momenteel wordt gewerkt aan een onderzoek naar Chinese inmenging in Nederlandse media, conform motie Brekelmans.5 Publicatie is verwacht eind deze zomer. Het rapport zal (deels) publiek worden en met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw Chinese ambtgenoten om uw ongenoegen over deze inmenging kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke boodschap zult u overbrengen?
Het kabinet kan stappen ondernemen indien er sprake is van ongewenste buitenlandse inmenging. Het onderwerp is o.a. opgebracht tijdens het bezoek aan Beijing vorig jaar van toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Hoekstra. Het kabinet zal de Chinese autoriteiten hierop aan blijven spreken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Prostitutie, drugs en vechtpartijen: meer heftige incidenten op middelbare scholen' |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Prostitutie, drugs en vechtpartijen: meer heftige incidenten op middelbare scholen»1?
Ja.
Deel u de mening dat het enorm zorgwekkend en onacceptabel is dat steeds heftigere veiligheidsincidenten worden gemeld op middelbare scholen?
Ja. Onveiligheid op school is volstrekt onacceptabel. Ieder kind moet zich veilig kunnen voelen op school, want veiligheid is een basisvoorwaarde om tot leren te komen.
Heeft u een verklaring voor de toename in heftigheid van incidenten?
Er is sprake van een bredere tendens in de samenleving van verharding en verhuftering die de school binnen komt. Die verandering zien we helaas op veel vlakken zonder dat daar een eenduidige verklaring voor is. Een onderdeel van de verklaring voor de toename in het onderwijs is waarschijnlijk dat leerlingen sinds de coronapandemie minder gesocialiseerd zijn en daardoor meer grensoverschrijdend gedrag vertonen. Los van een verklaring is het een feit dat scholen hier met een forse uitdaging worden geconfronteerd.
Deelt u de mening dat de huidige aanpak van veiligheid op scholen onvoldoende is ingericht op heftige incidenten? Bent u het ermee eens dat het instrumentarium van scholen onvoldoende is ingericht op bestrijding van heftige, vaak strafbare, incidenten?
We merken dat het voor scholen lastig is om met dit soort incidenten om te gaan, en dat is begrijpelijk. Scholen kunnen dit ook niet ook alleen, hier ligt ook echt een taak voor ouders en de samenwerkingspartners rondom de school. We doen dan ook al veel: mijn ministerie werkt samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, gemeenten, politie en andere partners aan het tegengaan van de criminalisering van onze jeugd. Bijvoorbeeld met het programma Preventie met Gezag en het Actieplan Wapens en Jongeren. Maar ik vind ook dat er meer nodig is, en daarom werken we aan het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs. Dit gaat ervoor zorgen dat scholen scherper zicht krijgen op incidenten, slachtoffers beter geholpen worden en de inspectie er ook directer op zit. De toegezegde Kamerbrief over veiligheid op school gaat uitgebreider op deze zaken in.2
Bent u bereid de wet te wijzigen zodat leerlingen bij ernstige veiligheidsincidenten langer dan een week geschorst mogen worden?
Als het gaat om schorsen en verwijderen maken scholen steeds een zorgvuldige afweging. Hierbij gaat het ook om het duidelijke signaal dat ermee richting alle betrokkenen en de directe omgeving wordt gegeven. Indien er sprake is van slachtoffers staat daarbij hun belang voorop. Schorsing of verwijdering kan een middel zijn om het slachtoffer, en mogelijk ook andere leerlingen, te beschermen. Daar staat echter wel tegenover dat de daders een leerplicht hebben, waar ook aan voldaan moet worden. Ook de maatschappij heeft er geen baat bij indien deze jongeren schoolverlater worden en verder afglijden. Om dit te voorkomen is het zaak dat de school in de lokale context de samenwerking opzoekt.
Bent u bereid de wet te wijzigen zodat leerlingen bij ernstige veiligheidsincidenten van school verwijderd mogen worden zonder dat een vervangende school is gevonden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid scholen te verplichten om aangifte te doen bij ernstige veiligheidsincidenten?
Wanneer er sprake is van ernstige, strafbare feiten, dan moet dat consequenties hebben. Ik moedig scholen dan ook aan om aangifte te doen. Dat geeft een duidelijk signaal af richting de daders, de slachtoffers en de gehele school. Ook hier moet het belang van het slachtoffer echter leidend zijn. Het kan zijn dat een slachtoffer zelf niet door het proces van aangifte heen wil. Daarom is een aangifteplicht geen goed idee. Het is in dit kader wel goed nogmaals duidelijk te maken dat scholen ook namens een slachtoffer aangifte kunnen doen. Dan komen ook de adresgegevens van het slachtoffer niet bij de dader terecht. Mijn ministerie zal scholen daar nogmaals op wijzen in onze eigen nieuwsbrieven, en daarnaast zal ik ook Stichting School en Veiligheid en de sectorraden vragen om scholen hierop te wijzen.
Kunt u scholen stimuleren om vaker gebruik te maken van dagelijks wisselende kluisjes, zodat leerlingen minder makkelijk wapens en drugs op school kunnen bewaren?
Het geregeld wisselen van kluisjes is zowel voor leerlingen als scholen niet goed uitvoerbaar. Sommige leerlingen gebruiken het kluisje voor het bewaren van een extra set schoolboeken omdat het voor hen te zwaar is deze boeken elke dag mee naar huis te nemen. Een fundamenteler argument tegen een dergelijke werkwijze is dat het onnodig veel wantrouwen uitstraalt richting de leerling. Dat komt de veiligheidsbeleving op school niet ten goede. Scholen hebben wel de mogelijkheid om kluisjes te controleren op wapens en andere onwenselijke voorwerpen. In opdracht van mijn ministerie is ook een checklist voor controle op wapenbezit opgesteld, om scholen hierbij te helpen.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om politie meer zichtbaar op school aanwezig te laten zijn?
De politie zet in op eerdere en betere samenwerking met het primair en voortgezet onderwijs om veiligheidsproblemen te kunnen voorkomen. Binnen de basisteams van de politie zijn er daarom vaste aanspreekpunten om de samenwerking met scholen op het terrein van veiligheid vorm te geven. Scholen leggen afspraken over fysieke en sociale veiligheid vast in hun schoolveiligheidsplan en voeren geregeld overleg hierover met een vast aanspreekpunt bij de politie. Vanuit het kabinet zetten we ook in op versterking van de samenwerking tussen gemeente, politie, school en andere partners, met onder andere het programma Preventie met Gezag. Daarmee ontwikkelen gemeenten samen met lokale justitiepartners als de politie plannen die passen bij de lokale context en problematiek. Ook is er het vervolg op het Actieplan Wapens en Jongeren. Welke afspraken tussen scholen en politie worden gemaakt, wordt op lokaal niveau en in overleg met politie en school bepaald. Daarbij kan worden afgesproken dat politie tijdelijk meer zichtbaar aanwezig is op een specifieke school
Bent u bereid het makkelijker te maken om meer gegevens te delen tussen politie en scholen, zodat scholen en politie eerder in beeld hebben wie mogelijke probleemleerlingen zijn?
Voor zover mogelijk binnen de kaders van de AVG, ben ik voorstander van informatie-uitwisseling tussen politie en scholen om dit soort zaken eerder in beeld te krijgen. Ik moedig scholen aan om contact op te zoeken met de politie en concrete afspraken te maken om tot een efficiënte samenwerking te komen. Als zich op school strafbare feiten voordoen moedig ik scholen aan om aangifte te doen. Dan kan de politie over de relevante informatie beschikken.
Kunt u zo spoedig een brief naar de Kamer sturen met extra inzet op veiligheidsincidenten?
Zoals eerder toegezegd zal ik een brief naar de Tweede Kamer sturen over veiligheid op scholen. Daarin zal ik ingaan op wat er reeds geregeld is op het gebied van preventie en grenzen stellen en waar mogelijk nog ruimte zit voor verbetering. Ik heb toegezegd dat die brief vóór de zomer verstuurd wordt. In het vragenuur van dinsdag 4 juni jl., en in de onderhavige vragen is gevraagd in die brief in te gaan op een aantal aanvullende zaken. Ik span me tot het uiterste in om de brief met zo veel mogelijk van deze zaken op die termijn te versturen.
Kunt u schetsen hoe de samenwerking tussen politie en scholen er nu uit ziet? Ziet u ruimte voor meer intensieve samenwerking?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe groot de verschillen tussen scholen en regio’s zijn bij meldingen van incidenten? Is er sprake van grootstedelijke problematiek, zoals in eerdere rapportages is vermeld, of zijn bredere trends te ontdekken?
Op deze korte termijn lukt het niet om hier inzicht in te krijgen. Mijn ministerie zal nagaan of hierover informatie beschikbaar is in de bekende databronnen. In de toegezegde Kamerbrief kom ik hierop terug.
Bent u bereid ten minste jaarlijks te rapporteren over geweldsincidenten op scholen?
In de rapportage van de vertrouwensinspecteurs wordt reeds jaarlijks gerapporteerd over geweldsincidenten op scholen. Hierin gaat de inspectie in op het aantal meldingen over psychisch en fysiek geweld in het onderwijs. Het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs, dat in de eerste helft van 2025 naar de Tweede Kamer gaat, bevat een meldplicht voor ernstige veiligheidsincidenten. Daarmee ontstaat ook op landelijk niveau scherper zicht op de ernstige incidenten op scholen. Wel hecht ik er aan dat het voornaamste doel van alle rapportages is dat er zicht komt op de veiligheidssituatie van scholen zodat zij hun beleid kunnen aanscherpen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Slotwet, Jaarverslag 2023 en de Staat van het Onderwijs op 10 juni 2024?
Ja.
Het artikel ‘In de schulden na een erfenis: ‘ik kreeg dit ineens op mijn bord’’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In de schulden na een erfenis: «Ik kreeg dit ineens op mijn bord»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verschil tussen overheidsinstellingen hoe zij omgaan met de inning van schulden bij erfgenamen? Acht u het verklaar- en uitlegbaar dat uitvoeringsorganisaties van het Rijk, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB), schulden die ontstaan zijn voor het overlijden int bij erfgenamen, terwijl andere onderdelen van de overheid, zoals sommige gemeenten, dergelijke schulden niet int bij erfgenamen?
In de sociale zekerheid is het uitgangspunt dat in beginsel moet worden terugbetaald wat door een uitkeringsgerechtigde te veel of ten onrechte aan uitkering is ontvangen. Dit vindt de samenleving ook belangrijk, zo blijkt uit burgerperspectiefonderzoeken naar handhaving in de sociale zekerheid.2 Om deze reden zijn UWV en de SVB op grond van de wetten die zij uitvoeren verplicht om de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering bij de uitkeringsgerechtigde of, na diens overlijden, bij de erfgenamen terug te vorderen. Ook gemeenten vorderen schulden in beginsel terug. Gemeenten hebben als decentrale overheden op sommige vlakken meer beleidsruimte bij het terug- en invorderen van schulden, omdat gemeenten zelf financieel verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de Participatiewet, de uitkering voor oudere werklozen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het innen van gemeentelijke belastingen.
Afhankelijk van de individuele situatie hebben UWV en de SVB voor het terugbetalen van de te veel of ten onrechte ontvangen uitkering de mogelijkheid om maatwerk te bieden, bijvoorbeeld door een persoonlijke betalingsregeling te treffen of door de vordering te matigen of in schrijnende gevallen kwijt te schelden. Wanneer UWV of de SVB een openstaande schuld terugvordert, wordt altijd de beslagvrije voet toegepast. Hiermee wordt voorkomen dat een erfgenaam onder het bestaansminimum terechtkomt.
Zou uniform beleid tussen Rijk, uitvoeringsorganisaties en gemeenten voor de inning van schulden bij erfgenamen, ontstaan voor overlijden, wenselijk zijn? Zo ja, bent u bereid hier stappen toe te zetten? Zo nee, waarom niet?
Er speelt momenteel veel op het gebied van schulden. Zo wordt er gewerkt aan de Clustering Rijksincasso waarbij onder andere wordt gekeken naar het verbeteren van de dienstverlening en het voorkomen van problematische schulden.3 Onlangs is een contourenschets opgeleverd met verschillende denkrichtingen voor het verbeteren van de civiele invordering4 en ook is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) problematische schulden net afgerond.5 Deze verschillende maatregelen hebben een sterke samenhang waardoor ze ook gevolgen hebben voor het inningsproces. Een kabinetsreactie op het IBO problematische schulden volgt nog. Vervolgens zal uw Kamer worden geïnformeerd of uniform beleid voor de inning van schulden bij erfgenamen wenselijk is.
Zijn er gegevens bekend hoe groot de omvang is van schulden, ontstaan voor overlijden, die door de Belastingdienst bij erfgenamen worden geïnd?
Eventuele belastingschulden van de erflater maken, net als andere bezittingen en schulden, deel uit van de nalatenschap. De Belastingdienst heeft geen inzicht in de omvang van belastingschulden, ontstaan voor overlijden, die bij erfgenamen worden geïnd.
Erkent u dat er in de huidige praktijk veel erfenissen onbewust zuiver worden aanvaard doordat veel mensen onbekend zijn welke handelingen al worden gezien als zuiver aanvaarden? Is dit in uw ogen wenselijk?
Ik heb niet in beeld hoe vaak het voorkomt dat erfgenamen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Van het aantal erfgenamen dat zuiver aanvaardt, bestaat geen registratie. Na het openvallen van een nalatenschap kunnen erfgenamen deze aanvaarden of verwerpen. Willen de erfgenamen de nalatenschap aanvaarden, dan kunnen zij kiezen om dat zuiver te doen of onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair). Het is niet de bedoeling dat, en ik vind het ook onwenselijk als, erfgenamen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden. Een erfgenaam wordt dan immers onbewust met zijn eigen vermogen aansprakelijk voor de schulden van de erflater als het nalatenschapsvermogen ontoereikend is om deze schulden te voldoen.
Om te voorkomen dat erfgenamen door hun gedragingen een nalatenschap onbewust zuiver aanvaarden, zijn met de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden de gedragingen die tot een zuivere aanvaarding van de nalatenschap leiden, verduidelijkt en beperkt.6 Zo is in de wet omschreven in welke gevallen een erfgenaam «zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt». Deze nadere duiding houdt tevens een beperking in van het soort gedragingen dat leidt tot zuivere aanvaarding van een nalatenschap. Alleen de gedragingen die leiden tot benadeling van schuldeisers hebben zuivere aanvaarding van een nalatenschap tot gevolg. Het gaat dan om beschikkingshandelingen door goederen van de nalatenschap te vervreemden, bezwaren of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers te onttrekken. Van deze handelingen waarbij een erfgenaam «als heer en meester» vrij beschikt over de goederen van de nalatenschap alsof hij daarvan al eigenaar is geworden, kan niet worden aangenomen dat deze onbewust worden verricht. Voor alle gedragingen die worden verricht in het kader van een goed beheer van de nalatenschap en die niet leiden tot het onttrekken van goederen aan het verhaal van schuldeisers, geldt dat geen sprake is van een gedraging die zuivere aanvaarding tot gevolg heeft.
Erkent u dat het beneficiair aanvaarden van erfenissen bij velen in de samenleving onbekend is? Welke maatregelen kunnen genomen worden om deze manier van het aanvaarden van erfenissen meer bekend te maken? In hoeverre is de wijze waarop iemand een erfenis beneficiair kan aanvaarden (via de rechtbank inclusief rechtbankkosten) nu een drempel voor mensen om een erfenis beneficiair te aanvaarden?
Ik heb geen informatie over hoeveel mensen bekend zijn met de mogelijke wijzen van aanvaarden van een nalatenschap. De keuzemogelijkheid voor zuivere of beneficiaire aanvaarding komt pas aan de orde na het overlijden, wanneer de nalatenschap openvalt. Op dat moment moeten de nabestaanden een aantal zaken regelen waarmee niet iedereen direct bekend zal zijn. Dat kan ook gelden voor de wijze waarop de nalatenschap kan worden aanvaard en de wijze van afwikkeling ervan.
Op de website van de rijksoverheid staat veel informatie over het verkrijgen van een nalatenschap en wordt uitdrukkelijk gewezen op de mogelijke wijzen van aanvaarden van de nalatenschap en op de gevolgen van zuivere aanvaarding.7 Met deze voorlichting wordt getracht (toekomstige) erfgenamen meer van de risico’s te doordringen, zodat zij weloverwogen kunnen beslissen of zij een nalatenschap zuiver willen aanvaarden of niet. Ook op andere websites, zoals die van Erfwijzer.nl, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), notariskantoren en banken, wordt gewezen op de juridische gevolgen van het openvallen van een nalatenschap.
De keuze voor beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap wordt gemaakt door het afleggen van een verklaring bij de griffie van de rechtbank binnen het rechtsgebied van de laatste woonplaats van de erflater. De verklaring wordt vervolgens ingeschreven in het boedelregister. Het griffierecht dat hiervoor wordt geheven, bedraagt nu 155 euro. Dit is een bijdrage ter vergoeding van de werkzaamheden van de griffie van de rechtbank en van de toezichthoudende taken van de kantonrechter in de wettelijke vereffeningsprocedure die volgt op beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap. De kosten van het griffierecht kunnen worden beperkt als er meerdere erfgenamen zijn die beneficiair willen aanvaarden. Erfgenamen kunnen de verklaring dan samen afleggen en de verschuldigde kosten van het griffierecht delen. Voor erfgenamen met een inkomen onder de toevoegingsgrens op grond van de Wet op de rechtsbijstand bestaat een vrijstelling van de heffing van het griffierecht. Tegenover het verschuldigde griffierecht voor het afleggen van de verklaring van beneficiaire aanvaarding staat de zekerheid dat het eigen vermogen is afgeschermd tegen schuldeisers van de nalatenschap met vorderingen op de nalatenschap die vaak een veelvoud van het verschuldigde griffierecht bedragen.
Deelt u de mening dat het beneficiair aanvaarden van erfenissen in principe de standaard zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorbereiding en behandeling van de Wet bescherming erfgenamen tegen schulden is de mogelijkheid van standaard beneficiaire aanvaarding nadrukkelijk ter sprake gekomen, maar is daar na een weging van voor- en tegenargumenten niet voor gekozen.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek bleek dat het merendeel van alle nalatenschappen een positief saldo heeft. Ook nu nog steeds zijn veruit de meeste nalatenschappen positief.8 Daarmee zou standaard beneficiaire aanvaarding leiden tot een onevenredige belasting van het merendeel van erfgenamen omdat slechts een kleine groep erfgenamen aanvullende bescherming nodig heeft tegen schulden van de nalatenschap. Een stelsel van standaard beneficiaire aanvaarding betekent immers dat alle erfgenamen in beginsel verplicht worden om de nalatenschap volgens de wettelijke vereffeningsprocedures onder toezicht van de kantonrechter te vereffenen. Dit zou mogelijk tot gevolg hebben dat in veel, ook positieve, nalatenschappen erfgenamen de nalatenschap niet meer onderling kunnen afwikkelen, maar dit standaard via een gerechtelijke procedure moeten doen met extra kosten en administratieve lasten. Ook zou dit een toename van de werklast van kantonrechters met zich brengen. Zuivere aanvaarding zorgt ervoor dat erfgenamen de nalatenschap naar eigen inzicht en zonder overheidsbemoeienis kunnen afwikkelen. Zij hoeven daarbij niet aan bepaalde formaliteiten te voldoen, waardoor de kosten van vereffening niet onnodig toenemen. Het huidige stelsel hanteert daarmee het uitgangspunt dat de wet een algemene regeling geeft voor de meest voorkomende gevallen met de minste lasten, maar rekening houdt met de uitzonderingen waarin erfgenamen ervoor kunnen kiezen om een nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
Het bericht ‘Deel huisartsen zwicht voor druk ouders en scholen bij voorschrijven ADHD-medicatie’ |
|
Wendy van Eijk-Nagel (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deel huisartsen zwicht voor druk ouders en scholen bij voorschrijven ADHD-medicatie»?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat ouders en scholen druk uitoefenen op huisartsen om medicijnen voor te schrijven? En vindt u het ook zo mogelijk nog zorgelijker dat een deel van de huisartsen hiervoor zwicht en medicatie voorschrijft? Hoe verhouden de uitkomsten van dit onderzoek zich tot de opgave en de afspraken uit het Integraal Zorgakkoord om medicalisering af te remmen?
Ik vind het zorgelijk om te horen dat huisartsen aangeven onder druk vanuit de maatschappij (ouder/school) over te gaan tot het voorschrijven van ADHD- medicatie. De beslissing om medicatie voor te schrijven moet altijd gebaseerd zijn op een zorgvuldige medische beoordeling en de specifieke behoeften van het kind of zorgvrager. Ik vind het belangrijk dat er voldoende ruimte en tijd is voor zorgverleners om patiënten te begeleiden bij de juiste behandeling en het daarbij horende medicatiegebruik.
Ik wil ervoor zorgen dat huisartsen de tijd en ruimte krijgen om hun professionele oordeel te gebruiken en hierover het gesprek met de patiënt aangaan. De landelijke invoering van «Meer Tijd voor de Patiënt» in huisartsenpraktijken helpt hierbij. Binnen de visie op de eerstelijnszorg en de farmaceutische zorg heb ik aandacht voor verantwoord gebruik van medicijnen. Zo werk ik samen met het IVM (Instituut Verantwoord Medicijngebruik) en Trimbos-Instituut om oneigenlijk gebruik van ADHD-medicatie terug te dringen door het bewustzijn van en de kennis over gebruik van ADHD-medicatie te vergroten onder zorgverleners, onderwijs- en preventieprofessionals en studenten.Daarnaast wil ik benadrukken dat de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toe ziet op de kwaliteit van de geleverde zorg binnen huisartsenpraktijken. De IGJ houdt toezicht op de door de beroepsgroep opgestelde normen en richtlijnen.
Kunt u op een rijtje zetten wat het aantal ADHD-diagnoses bij kinderen is door de jaren heen sinds 2010? En kunt u ook de cijfers delen van het aantal aan kinderen voorgeschreven recepten voor ADHD-medicatie? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere landen in Europa?
In de onderstaande tabel (tabel 1) is het aantal kinderen met ADHD te vinden. Het is hierbij belangrijk te vermelden dat deze aantallen op basis zijn van de ADHD- diagnoses die door de huisarts zijn gesteld. Dit is dus een onderschatting, omdat ook andere zorgverleners deze diagnose kunnen stellen.
Man
0–4 jaar
416
422
217
277
308
250
256
242
116
178
155
115
Man
5–9 jaar
7.377
8.929
7.566
7.970
7.668
6.875
7.004
7.395
6.147
6.049
6.066
5.523
Man
10–14 jaar
16.245
18.261
19.028
21.954
23.124
22.950
22.047
23.552
22.844
23.253
21.216
21.367
Man
15–19 jaar
9.734
13.069
14.455
16.012
17.048
19.520
18.912
21.977
21.416
22.384
20.518
20.932
Vrouw
0–4 jaar
92
115
152
54
99
80
109
60
0
83
44
18
Vrouw
5–9 jaar
2.366
2.460
2.370
2.655
2.633
2.196
2.389
2.377
2.123
2.076
2.001
1.964
Vrouw
10–14 jaar
3.913
5.443
6.323
7.576
8.472
7.987
8.210
8.725
7.946
8.515
8.030
8.461
Vrouw
15–19 jaar
3.244
4.466
5.058
6.006
6.577
7.497
8.455
9.898
10.195
10.830
11.527
13.245
Totaal
0–4 jaar
507
537
368
331
408
329
365
302
116
260
199
133
Totaal
5–9 jaar
9.743
11.390
9.936
10.624
10.301
9.071
9.393
9.772
8.270
8.125
8.067
7.486
Totaal
10–14 jaar
20.158
23.704
25.351
29.530
31.595
30.938
30.257
32.277
30.790
31.767
29.246
29.828
Totaal
15–19 jaar
12.978
17.535
19.513
22.018
23.625
27.016
27.366
31.875
31.611
33.215
32.045
34.178
In de onderstaande tabel (tabel 2) zijn de cijfers te vinden van het aantal aan kinderen voorgeschreven recepten voor ADHD-medicatie. Ook hier is het belangrijk te benoemen dat deze aantallen op basis zijn van de recepten voorgeschreven door de huisarts en niet door een ander specialisme zoals de psychiater. Ik heb op dit moment geen inzicht in hoe de cijfers zich verhouden tot andere landen in Europa.
0–4 jaar
Man
853
896
315
374
775
223
180
110
299
61
207
378
5–9 jaar
Man
83.936
80.774
77.179
81.492
63.537
59.668
74.870
54.321
49.506
47.783
44.894
41.832
10–14 jaar
Man
192.422
203.419
207.747
239.951
188.407
179.483
23.1551
161.275
163.001
156.826
142.710
142.226
15–19 jaar
Man
97.912
109.035
112.841
137.173
107.522
111.721
14.5968
105.807
105.141
101.562
90.357
89.563
0–4 jaar
Vrouw
36
180
91
87
64
70
77
17
0
67
35
0
5–9 jaar
Vrouw
26.103
22.692
23.274
25.011
17.902
14.096
20.719
14.059
14.144
13.875
12.318
12.428
10–14 jaar
Vrouw
51.629
56.016
62.116
77.004
64.573
60.094
75.575
52.106
50.929
50.969
46.283
46.528
15–19 jaar
Vrouw
27.986
31.494
3.3650
42.869
37.889
41.491
56.664
44.391
45.784
46.726
49.531
50.546
0–4 jaar
Totaal
889
1.075
406
461
839
293
257
127
299
127
242
378
5–9 jaar
Totaal
110.039
103.465
100.452
106.504
81.439
73.764
95.588
68.380
63.651
61.658
57.212
54.260
10–14 jaar
Totaal
244.051
259.435
269.863
316.955
252.981
239.578
307.127
213.381
213.930
207.795
188.993
188.754
15–19 jaar
Totaal
125.898
140.529
146.491
180.041
145.411
153.212
202.631
150.198
150.926
148.288
139.888
140.110
In de onderstaande tabel (tabel 3) is te vinden hoeveel ADHDmedicatie is verstrekt aan kinderen. De cijfers van 2010 – 2012 zijn op deze korte termijn niet voor handen. Ik heb op dit moment geen inzicht in hoe de cijfers zich verhouden tot andere landen in Europa.
Jaar
Verstrekte ADHD- medicatie aan kinderen van 6 t/m 17 jaar
2013
746.000
2014
782.000
2015
780.000
2016
740.000
2017
720.000
2018
666.000
2019
654.000
2020
595.000
2021
588.000
2022
583.000
2023
599.000
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de «Aanpak oneigenlijk gebruik ADHD-medicatie»? In hoeverre zijn de uitkomsten van de verkenning van Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Trimbos Instituut én het programma van toepassing op kinderen in het primair- en voortgezet onderwijs en hun ouders, zorgverleners en onderwijsprofessionals?2
De aanpak van oneigenlijk gebruik ADHD-medicatie, ofwel het project «Gezonde Focus», richt zich op het oneigenlijk gebruik door studenten. Het gaat bijvoorbeeld om studenten die voor een tentamenweek (oneigenlijk verkregen) medicatie gebruiken en daarmee hopen zich beter te kunnen concentreren.
In de eerste fase van het project is een aantal activiteiten uitgevoerd om inzicht te krijgen in het profiel van jongeren die ADHD-medicatie oneigenlijk gebruiken. In de onderliggende kennisanalyses is voor een deel breder gekeken dan alleen studenten, en ook gekeken naar kinderen en naar volwassenen.
In de huidige fase van «Gezonde Focus» wordt er gewerkt aan een programma om het bewustzijn van en de kennis over oneigenlijk gebruik van ADHD-medicatie te vergroten onder zorgverleners, onderwijs- en preventieprofessionals en studenten. Niet alle informatie is van toepassing op het primair- en voortgezet onderwijs. Zo zijn ouders bij de studentengroep minder in beeld, en is de informatie voor onderwijsprofessionals met name gericht op studiebegeleiders.
Voorlichting voor studenten is mogelijk wel bruikbaar voor middelbare scholieren.
De informatiematerialen voor zorgverleners zijn voor een deel breder toepasbaar dan alleen op studenten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over zorgvuldig beleid bij diagnosticeren van ADHD en het voorschrijven van medicatie. Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM) begeleidt in het kader van «Gezonde Focus» onder andere ook FTO-groepen (intervisiegroepen van huisartsen en apothekers over farmacotherapie). Het IVM hoort in die groepen terug dat zorgverleners met elkaar ervaringen uitwisselen over (de druk op) het voorschrijven van ADHD- medicatie.
Kunt u een overzicht geven van het aantal doorverwijzingen naar de specialistische ggz sinds 2010, uitgesplitst naar leeftijdsgroep? Bent u alsnog bereid om onderzoek te doen naar de groei van doorverwijzingen naar de gespecialiseerde ggz en de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen en hierbij zowel kinderen als volwassenen in mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen overzicht geven over het aantal doorverwijzingen naar de specialistische ggz sinds 2010 uitgesplitst naar leeftijdsgroep. Wel heeft het Nivel onderzoek gedaan naar het aantal verwijzingen van huisartsen naar verschillende medisch specialisten, waaronder de psychiatrie, per 1.000 ingeschreven patiënten in de periode 2018 – 2022. Deze cijfers gaan over alle leeftijdscategorieën en omvatten zowel verwijzingen naar de basis ggz als de specialistische ggz.3 In het jaar 2022 betrof 7,9% van de verwijzingen naar de psychiatrie voor de diagnose overactief kind/ hyperkinetisch syndroom.
Specialisme
2018
2019
20201
20211
2022
Psychiatrie
20,9
19,7
20,6
28,1
30,7
In 2020 en 2021 kunnen de aantallen mogelijk afwijken van eerdere jaren i.v.m. de COVID-19 pandemie.
Uit ander onderzoek van het Nivel bleek dat huisartsen in 2021 meer mensen voor psychische problemen naar de ggz hebben doorverwezen dan in de jaren voor de coronapandemie. De stijging was met name groot bij de jongere leeftijdsgroepen (5 t/m 14 jaar en 15 t/m 24 jaar).4 Ook de NZa heeft in maart 2023 gesignaleerd dat het aantal verwijzingen van huisartsen naar de ggz is gestegen. Voor jongeren en jongvolwassenen lag het aantal verwijzingen hoger dan het niveau van een jaar eerder.5
Met bovengenoemde onderzoeken van het Nivel is er op dit moment voldoende inzicht in de groei van doorverwijzingen naar gespecialiseerde GGZ en de indicaties die daaraan ten grondslag liggen. Ik ben dan ook niet voornemens om aanvullend onderzoek uit te voeren.
Op welke manieren wordt onderzocht in hoeverre artsen druk ervaren om misbruik te maken van de mogelijkheid tot het afgeven van medische verklaringen? En wanneer zijn daar resultaten van beschikbaar?
Op dit moment wordt dit niet onderzocht. Binnen de beroepsgroep is vastgesteld dat de behandelende arts geen medische verklaringen mag afgeven over eigen patiënten. Een medische verklaring mag alleen worden afgegeven door een onafhankelijke arts.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Eerstelijnszorg van 12 juni 2024?
Ja.
Het bericht ‘Serieus toezicht op webwinkels als Temu ontbreekt: 'Oneerlijke concurrentie'’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Serieus toezicht op webwinkels als Temu ontbreekt: «Oneerlijke concurrentie»»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Consumentenbond en toezichthouders zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over oneerlijke handelspraktijken door met name Chinese webshops als Temu, Shein en AliExpress?
De razendsnelle opkomst van deze online marktplaatsen is voor een belangrijk deel het gevolg van het grote productaanbod, de lage prijzen die zij hanteren en hun grootschalige marketingcampagnes. Zo besteedt Temu naar schatting meer dan 450 miljoen euro per kwartaal aan marketing.1 De berichten van consumentenorganisaties2 dat Temu onveilige producten zou aanbieden, cruciale informatie achterhoudt voor consumenten en manipulatieve online technieken (dark patterns) toepast, vind ik zorgelijk. Deze opkomst van niet-Europese online marktplaatsen beïnvloedt de concurrentiepositie van Nederlandse en andere Europese online marktplaatsen. Ik vind het van belang dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat ze veilig en op basis van betrouwbare informatie hun aankopen kunnen doen. Op Europees niveau zijn er maatregelen genomen om dit te waarborgen. Deze maatregelen licht ik in de antwoorden op uw overige vragen toe.
Deelt u de zorgen dat de razendsnelle opkomst van deze webshops, aangejaagd door het gebruik van oneerlijke handelspraktijken, negatieve gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van Europese en Nederlandse webshops?
Zie antwoord vraag 2.
Vallen verleidingstechnieken op de website en app van Temu, zoals «flitsaanbiedingen» met aftelklokken en het gebruik van spelletjes gericht op kinderen onder verboden dark patterns? Kunt u hier per voorbeeld op ingaan?
Op grond van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken (OHP) is het bedrijven niet toegestaan om commerciële dark patterns te gebruiken wanneer deze oneerlijke handelspraktijken zijn, zoals bedoeld in de Richtlijn OHP. Dark patterns zijn manipulatieve of misleidende technieken die consumenten ertoe aan kunnen zetten om keuzes te maken die niet in hun belang zijn. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) geeft in haar Leidraad Bescherming van de Online Consument aan wat volgens haar de normen zijn als het gaat om verschillende dark patterns.
Het gebruik van flitsaanbiedingen met aftelklokken mag consumenten niet misleiden. Het bedrieglijk beweren dat een product slechts voor een zeer beperkte tijd beschikbaar is, met als doel om de consument onder druk te zetten tot het nemen van een aankoopbeslissing, is op grond van de Richtlijn OHP onder geen enkele omstandigheid toegestaan. Het aanbieden van spelletjes gericht op kinderen is op grond van de Richtlijn OHP ook niet toegestaan als deze spelletjes worden ingezet als reclamemiddel met als doel om kinderen geadverteerde producten te laten kopen.
Bij een overtreding van de Richtlijn OHP kan de ACM handhavend optreden. Zo heeft de ACM in juni 2023 tientallen webshops bevolen te stoppen met het gebruikmaken van misleidende countdowntimers.3
Als de genoemde verleidingstechnieken op dit moment niet onder verboden handelspraktijken vallen, bent u bereid om de Europese lijst met verboden handelspraktijken te herzien en aan te vullen met misleidende technieken die door Temu worden gebruikt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 kunnen dark patterns op grond van de Richtlijn OHP nu al worden aangepakt. Sommige van de genoemde verleidingstechnieken staan al op de zogenaamde «zwarte lijst» van verboden handelspraktijken.
Verder onderzoekt de Europese Commissie momenteel of de huidige regels consumenten ook online voldoende beschermen (fitness check).4 Mogelijk wordt de Richtlijn OHP herzien op basis van de uitkomsten van de fitness check. De resultaten van de fitness check worden in het najaar van 2024 verwacht.
Wat vindt u van de oproep van de ACM om met nieuwe wetgeving te komen tegen oneerlijke handelspraktijken door webshops? Welke stappen neemt u hierin?
De ACM heeft in het kader van de fitness check van de Europese Commissie op 21 november 2022 een non-paper uitgebracht met haar inzet. 5 De ACM is van mening dat de Europese consumentenregels aangescherpt moeten worden om consumenten online voldoende te beschermen. Zo pleit de ACM voor het expliciet verbieden van bepaalde schadelijke en oneerlijke online handelspraktijken.
Dit standpunt is in lijn met de eerdere oproep van mijn ministerie aan de Europese Commissie.6 Daarbij is benadrukt dat de ontwikkelingen in de digitale economie snel gaan en dat het niveau van consumentenbescherming hierdoor onder druk kan komen te staan, bijvoorbeeld als gevolg van het ontwerp van websites en apps. Het verdient dan ook aanbeveling om consumentenwetgeving te flexibiliseren om hier sneller op te kunnen reageren. Ik wacht de uitkomsten van de fitness check van de Europese Commissie hierover met interesse af.
Klopt het dat Temu, Shein en AliExpress onder de Digital Services Act (DSA) zijn aangewezen als Very Large Online Platforms and Search Engines (VLOPS), waardoor extra regels voor toezicht gelden?
Ja. De Europese Commissie houdt op haar website een openbare lijst bij van de diensten die zijn aangewezen als Very Large Online Platforms en Search Engines.7
Kunt u aangeven of u verwacht dat deze webshops binnen de gestelde termijnen zullen voldoen aan de verplichtingen uit de DSA?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze webshops niet van plan zijn om aan hun verplichtingen uit de DSA te voldoen. Het toezicht op de naleving van de DSA door zeer grote online platforms ligt overigens primair bij de Europese Commissie, en daarnaast (mede) bij de bevoegde autoriteiten uit de lidstaten waar die diensten gevestigd zijn, of waar zij hun wettelijk vertegenwoordiger hebben gekozen. Voor Shein en Temu is dat de digitaledienstencoördinator van Ierland. Voor AliExpress is dat de ACM als digitaledienstencoördinator in Nederland.
Bent u bereid om bij de Europese Commissie, die uit hoofde van de DSA toezicht houdt op VLOPS, te pleiten voor het openen van onderzoek naar oneerlijke handelspraktijken door Temu en Shein, in lijn met het onderzoek dat naar AliExpress is geopend?
Oneerlijke handelspraktijken zijn gereguleerd door middel van de Richtlijn OHP. Daar wordt toezicht op gehouden door onafhankelijke nationale markttoezichthouders, zoals in Nederland de ACM. Het onderzoek naar eventuele overtredingen van de DSA door AliExpress ziet niet op eventuele oneerlijke handelspraktijken, maar onder meer op de inrichting van het mechanisme voor het melden van illegale inhoud, de interne klachtenprocedure, en de verrichte systeemrisicoanalyse van AliExpress.
Ook het toezicht op de DSA is belegd bij onafhankelijke markttoezichthouders. Het is aan deze markttoezichthouders om al dan niet een onderzoek te starten. Overigens heeft de Europese Commissie recentelijk een informatieverzoek over de verplichtingen uit de DSA verzonden aan Temu en Shein. De ACM is de beoogde Digitale Diensten Coördinator (DDC) in Nederland. Zodra de uitvoeringswet DSA in werking is getreden, kan de ACM, wanneer zij van mening is dat Temu of Shein de DSA overtreedt, de Digitale Diensten Coördinator van de lidstaat van vestiging of de Europese Commissie een onderbouwd handhavingsverzoek sturen.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken om hun bevoegdheden als nationale toezichthouder in te zetten om onderzoek te doen naar oneerlijke handelspraktijken door Temu, AliExpress en Shein in Nederland?
De ACM is een onafhankelijke markttoezichthouder. Het besluit om al dan niet een onderzoek te starten naar een bedrijf ligt dan ook bij de ACM.
Wat is uw beeld van de arbeidsomstandigheden in fabrieken waar producten voor Temu worden gemaakt, gezien de lage prijzen van veel producten? Is hier volgens u voldoende zicht op en zo nee, wat wilt u hieraan doen?
Het kabinet houdt geen toezicht op arbeidsomstandigheden in de waardeketens van buitenlandse bedrijven en kan daarom geen uitspraken doen over individuele casussen. Uiteraard kan er in het algemeen een verband zijn tussen lage prijzen van producten enerzijds en gebrekkige arbeidsomstandigheden of niet-leefbare lonen in de keten anderzijds. Het kabinet neemt dit thema serieus en bevordert daarom internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Het IMVO-beleid heeft als doel dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen om negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten op mens en milieu te identificeren en aan te pakken in hun waardeketens, ongeacht het land waarin die impact zich voordoet.
Op 24 mei jl. is de brede Europese IMVO-wet Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDD) aangenomen. Voor nationale implementatie van de CSDDD zullen de gebruikelijke procedures doorlopen worden. Het vormgeven van onafhankelijk toezicht zal daar ook een belangrijk onderdeel van zijn. De richtlijn gaat gelden voor in de EU gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen, en voor niet in de EU gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen in de EU. Dit bevordert een gelijk speelveld met andere bedrijven in de EU en leidt tot een grotere impact bij het Europees en mondiaal bevorderen van arbeids- en mensenrechten. Na publicatie in het EU Publicatieblad en inwerkingtreding hebben lidstaten twee jaar de tijd om de CSDDD om te zetten in nationale wetgeving.
Wat is uw reactie op onderzoeken die laten zien dat producten zoals speelgoed in webshops als Temu vrijwel nooit voldoen aan de Europese eisen voor productveiligheid?
De uitkomsten van de onderzoeken naar productveiligheid op online marktplaatsen zijn zorgwekkend.8 Het is van belang dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de producten die zij kopen veilig zijn. Ten aanzien van speelgoed gelden strenge veiligheidseisen in de EU waar bedrijven die ontwerpen, produceren of verhandelen zich aan moeten houden.9 Deze regels gelden ook voor partijen die buiten de Unie zijn gevestigd en hun product op de interne markt aanbieden. De NVWA houdt toezicht op de Speelgoed Veiligheidsrichtlijn. De inwerkingtreding van de Algemene Productveiligheidsverordening per december van dit jaar vormt een belangrijke ontwikkeling op het gebied van productveiligheidsregelgeving. Onder deze verordening worden Europese marktdeelnemers en niet-Europese online marktplaatsen en fabrikanten meer verantwoordelijk voor de veiligheid van producten die niet onder productspecifieke wetgeving vallen, zogeheten niet-geharmoniseerde producten. Voor dergelijke producten moet zo dadelijk een verantwoordelijke partij in de EU gevestigd zijn. Dit kan de fabrikant óf een juridische vertegenwoordiger van de fabrikant zijn. Anders mag een product niet worden aangeboden op de interne markt. Indien de online marktplaats niet in de EU is gevestigd, dan kunnen markttoezichthouders deze via de gemachtigde vertegenwoordiger verplichten om de inhoud (productpagina) van de online-interface te verwijderen of een expliciete waarschuwing bij producten te tonen.
Hebben toezichthouders op dit moment voldoende handvatten om voorraden en/of producten van internationale webshops te inspecteren? Zo nee, wat is daarvoor nodig?
Om goed toezicht te houden is het van belang dat markttoezichthouders met de juiste bevoegdheden kunnen optreden tegen partijen die onveilige producten aanbieden. De realiteit is echter ook dat vorig jaar bijna twee miljoen e-commerce zendingen per dag via Nederland de EU binnen kwamen.10Deze enorme instroom aan goederen maakt het onmogelijk voor markttoezichthouders om alle producten te controleren. Door middel van steekproeven en risico gebaseerd toezicht werken markttoezichthouders – ondanks de hoge volumes – hard aan het weren van onveilige producten. De afgelopen jaren zette mijn ministerie zich in Europa in voor het verbreden van de bevoegdheden van markttoezichthouders om beter toezicht te kunnen houden op online marktplaatsen, zoals bij de totstandkoming van de Algemene Productveiligheidsverordening en de DSA (zie het antwoord op vraag 12). Ook is het beheersbaar maken van de grote stroom van e-commerce zendingen een belangrijke prioriteit van Nederland in de onderhandelingen over het nieuwe Douane Wetboek van de Unie.
Daarom heb ik de Europese Commissie voorgesteld dat de verplichting tot het aanwijzen van een verantwoordelijke persoon, zoals onder de algemene productveiligheidsverordening, ook moet gaan gelden voor producten die reeds onder sectorspecifieke regelgeving vallen maar waarvoor deze (nieuwe) verplichting nog niet geldt. Producten waarvoor al sectorspecifieke regelgeving bestaat zijn te herkennen aan hun CE-markering. Bovendien zijn handvatten voor risico-gebaseerd toezicht hierbij essentieel. Mijn inzet is daarom dat het Digitale Product Paspoort (DPP) voor alle producten verplicht wordt. Het DPP maakt het makkelijker voor autoriteiten om de meest actuele informatie van producten snel in te zien. Daarnaast zet ik in Nederland een uniforme meldwijzer op waar consumenten en ondernemers onveilige producten kunnen melden. Dit draagt bij aan betere data voor markttoezichthouders voor hun risico-gebaseerd toezicht. Deze meldwijzer komt in het najaar online.
Deelt u de mening dat wat niet in Europa geproduceerd mag worden, ook niet in Europa verkocht zou mogen worden? Zo ja, hoe weert u onveilige producten die via Temu verkocht worden van de Europese markt?
Het is belangrijk dat producten die zowel in de winkel als online verkocht worden veilig zijn, of deze nu uit Europa komen of daarbuiten. In de vorige antwoorden licht ik toe welke mogelijkheden de toezichthouder heeft en krijgt om dit te waarborgen.
Wat is uw reactie op de zorgen over de inbreuk op privacy door met name de app van Temu, zoals bijvoorbeeld blijkt uit onderzoek door de Belgische VRT? Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen hier onderzoek naar te doen?
Het houden van toezicht op en het handhaven van de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen in de private sector is geen taak van het kabinet, maar van de Autoriteit Persoonsgegevens. Deze toezichthouder is onafhankelijk en heeft een ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Deelt u de mening dat de app van Temu mogelijk een nog grotere «datastofzuiger» is dan TikTok?
De toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens ziet via het stelsel van de AVG toe op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens. Als bewindspersoon beschik ik niet over informatie omtrent dataverzameling door specifieke bedrijven.
Wilt u ervoor zorgen dat de app van Temu net als TikTok niet meer gebruikt kan worden op werktelefoons van Rijksambtenaren?
De Kamer is op 24 november 2023 vertrouwelijk geïnformeerd over technische risicobeperkende maatregelen die genomen zijn in het kader van het appbeleid rijksoverheid. Door deze vertrouwelijkheid kan ik dan ook niet verder ingaan op deze maatregelen. Ik kan u wel melden dat deze maatregelen met enige regelmaat worden geëvalueerd, waarin ook Temu onder de loep is genomen.
Wat is uw reactie op berichten over de banden van Temu met de Chinese overheid? Ziet u risico’s in de opkomst van webshops als Temu voor onze strategische autonomie? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Onze strategische autonomie ziet op het borgen en het versterken van de weerbaarheid en de publieke belangen Nederland en de EU. In de berichtgeving over online marktplaatsen als Temu zien deze publieke belangen op privacy-, data- en consumentenbescherming. Ter bescherming van deze factoren kent de EU wetgeving waaraan bedrijven moeten voldoen die actief zijn of willen zijn op de Europese interne markt. Dit geldt ook voor bedrijven die mogelijkerwijs banden hebben met de overheid in hun land van herkomst of voor webshops en e-commerce ondernemingen van buiten de EU die op de interne markt hun producten aanbieden. Bedrijven dienen zich hierbij ook te houden aan het Europese consumentenrecht. Het tegengaan van schendingen hiervan is belangrijk. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de aangewezen toezichthouder(s), waaronder de ACM.
Wat vindt u ervan dat juist bij de genoemde webshops het gebruik van Buy Now Pay Later wordt gepromoot, bijvoorbeeld via een paginabrede button van Klarna op de website van Temu, terwijl steeds meer duidelijk wordt wat daarvan de schadelijke gevolgen zijn met name voor kinderen en jongeren?
In antwoorden op Kamervragen over Buy Now Pay Later (BNPL)-diensten hebben de Ministers voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, voor Rechtsbescherming en van Financiën hun zorg uitgesproken over het gebruik van BNPL-diensten door jongeren.11 Die zorg deel ik. Ik sta dan ook achter de aangekondigde maatregelen die het gebruik van BNPL-diensten door jongeren tegen moeten gaan. Zo hebben aanbieders van Nederlandse BNPL-diensten, waaronder de Nederlandse tak van Klarna, hun gedragscode op dit punt aangescherpt. Daarnaast gaan vanaf november 2026 voor BNPL-diensten in heel Europa dezelfde strenge regels gelden als voor aanbieders van consumptief krediet op grond van de herziene richtlijn consumentenkrediet (CCD2). Ook onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om leeftijdscontrole verplicht te stellen bij BNPL.
Het bericht dat in Gambia genitale verminking weer legaal dreigt te worden |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat in Gambia genitale verminking weer legaal dreigt te worden?1
Ja. Op 15 juli heeft het parlement echter tegen de wetswijziging gestemd. Vrouwelijke genitale verminking blijft dus illegaal in Gambia.
Deelt u de mening dat Nederland zich tegen dit soort ontwikkelingen uit dient te spreken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. De wijze waarop Nederland zich uitspreekt dient bij te dragen aan de doelstelling om het verbod op vrouwelijke genitale verminking te behouden. De behoeften van het lokale maatschappelijk middenveld zijn hierbij leidend. Publieke verklaringen tegen vrouwelijke genitale verminking zijn minder geschikt vanwege de binnenlandse perceptie dat verzet tegen het verbod op vrouwelijke genitale besnijdenis ongewenste westerse beïnvloeding betreft. Nederland spreekt zich daarom middels stille diplomatie uit tegen het intrekken van het verbod op vrouwelijke genitale verminking.
Welke diplomatieke middelen acht u geschikt om in te zetten tegen deze ontwikkeling? Welke heeft u al ingezet? Welke diplomatieke middelen sluit u uit en waarom? Kunt u een uitgebreide reactie sturen?
Onze ambassadeur in Dakar heeft de Nederlandse positie met betrekking tot het wetsvoorstel betreffende legalisering van vrouwelijke genitale verminking meermaals met vertegenwoordigers van de Gambiaanse regering besproken, waaronder op 3 juni met de Gambiaanse Minister van Justitie. Ook heeft de ambassade in Dakar recentelijk een bijeenkomst georganiseerd met Gambiaanse organisaties, gelijkgezinde landen en VN-organisaties om informatie uit te wisselen en handelingsopties te bespreken. De EU-delegatie in Gambia is samen met gelijkgestemde ambassades en VN-agentschappen actief in gesprek met vertegenwoordigers van de regering en andere belangrijke belanghebbenden (leden van de National Assembly en politieke partijen) en steunt een brede coalitie van organisaties in het maatschappelijk middenveld.
Het kabinet maakt voortdurend de afweging of ontwikkelingshulp effectief wordt besteed of moet worden stopgezet, met als doel te voorkomen dat het stoppen van die hulp juist de kwetsbare gemeenschappen het zwaarst treft. Nederland biedt geen directe steun aan de Gambiaanse overheid.
Het tegengaan van genitale verminking wordt door een in het artikel opgevoerde activist geduid als een «Westers complot», deelt u de beoordeling dat basale universele mensenrechten steeds vaker worden neergezet als «het opleggen van Westerse waarden»?
Wereldwijd is inderdaad een trend zichtbaar waarbij mensenrechten als westerse waarden worden geportretteerd die aan andere landen zouden worden of zijn opgelegd. Dit betreft een incorrecte weergave van feiten; het gaat immers om universele rechten waar landen zich zelf aan hebben gecommitteerd (bv. via de VN-mensenrechtenverklaring).
Heeft u in beeld of er in andere landen soortgelijke politieke ontwikkelingen zijn waarbij mensen- en vooral vrouwenrechten onder druk komen te staan? Zo ja, kunt u uw bevindingen en het beleid dat u hier op voert met de Kamer delen?
Ook in andere landen is toenemende repressieve druk zichtbaar op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), mensen- en vrouwenrechten.
Het kabinet monitort de situatie wereldwijd nauwkeurig. Het kabinet heeft zeker aandacht voor mensen- en vrouwenrechten, waaronder toegang tot gezondheid, inclusief SRGR, gelijkheid en het uitbannen van schadelijke praktijken. Dit gebeurt zowel door financiering van programma’s en organisaties als via stille en publieke diplomatie. Bij de te kiezen aanpak wordt gekeken naar de behoefte van de gemarginaliseerde groepen in het desbetreffende land.
Het bericht dat een Iraniër in Duitsland veroordeeld is voor brandstichting in opdracht van de Iraanse staat. |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Oberlandesgericht in Düsseldorf waarin een Duitse Iraniër is veroordeeld wegens poging tot brandstichting op een synagoge in opdracht van de Iraanse staat?1
Ja.
Klopt het bericht in de Duitse media2 dat deze uitspraak volgens de juridische dienst van de Europese Raad de basis zou kunnen vormen voor de beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de Europese Unie (EU)-terrorismelijst te plaatsen?
Het advies van de Juridische Dienst van de Raad van de Europese Unie is vertrouwelijk. Daar kan ik niet in het openbaar over communiceren.
Bent u het eens met de conclusie dat deze uitspraak van een Duitse rechter kan dienen als basis voor een beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verhoudingen in de Raad schetsen ten aanzien van een besluit de Iraanse Republikeinse Garde op de terreurlijst te zetten?
Inmiddels hebben, naast Nederland, meerdere landen aangegeven er voorstander van te zijn van dat de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst wordt gezet. Er is op dit moment echter geen consensus binnen de Raad.
Bent u van plan de uitspraak van deze Duitse rechter als argument aan te voeren bij uw blijvende pogingen de Iraanse Revolutionaire Garde op deze lijst te krijgen conform de motie Ceder c.s.?3
Ik ben sterk voorstander van de plaatsing van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst. Bij de inspanningen om de Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst te plaatsen benut Nederland alle mogelijkheden die zich aandienen. Daarbij trekt Nederland nauw op met Duitsland en andere gelijkgestemde lidstaten.
Mensen met schulden en zzp’ers die in de knel komen door te strenge regels voor de aanvraag van rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat mensen met schulden die boven de grens wat betreft de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) zitten, geen recht hebben op rechtsbijstand omdat zij technisch gezien een «te hoog» inkomen hebben voor rechtsbijstand?1
Ja, dat klopt.
Bent u het ermee eens dat er een groot verschil is tussen het belastbaar inkomen, zoals dat in de Wrb gebruikt wordt, en het besteedbaar inkomen, omdat personen bijvoorbeeld bezig zijn met het afbetalen van grote schulden?
Ja, met de nuance dat in het kader van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) voor burgers die aangifteplichtig zijn uitgegaan wordt van het fiscaal verzamelinkomen, niet het belastbaar inkomen, en dat bij de vaststelling van het fiscale inkomen en vermogen door de Belastingdienst tot op zekere hoogte rekening gehouden wordt met schulden.2 Voor burgers die niet aangifteplichtig zijn, wordt uitgegaan van het belastbaar inkomen.
Bent u het met de analyse van de Raad voor Rechtsbijstand eens dat door onvolkomenheden in de wet- en regelgeving mensen tussen wal en schip belanden, waarbij er voor deze mensen vaak geen mogelijkheid is voor juridische bijstand?
De Raad heeft op verzoek van mijn ministerie, in het kader van de Rijksbrede inventarisatie naar aanleiding van de motie Ploumen en Jetten,3 een inventarisatie gemaakt van situaties waarin wetgeving hardvochtig uitpakt.
De inventarisatie van de Raad bevat verschillende hardvochtigheden, waaronder de in deze Kamervragen aangehaalde twee voorbeelden van burgers met schulden (beslag op inkomen en/of vermogen) en zzp’ers. Deze voorbeelden zijn overigens ook ingebracht door het Juridisch Loket (hierna: het Loket) in reactie op de genoemde Rijksbrede inventarisatie.
Eind vorig jaar heeft mijn ministerie, op basis van de voornoemde inventarisaties, samen met de Raad en het Loket nader in kaart gebracht welke situaties tot reële schrijnende gevallen kunnen leiden. Dit heeft tot de conclusie geleid dat dit zich in ieder geval bij inkomens- en/of vermogensbeslag kan voordoen. Momenteel wordt nader verkend of er een tijdelijke grondslag voor de Raad gecreëerd kan worden om in deze gevallen af te wijken van de systematiek voor de draagkrachttoetsing van de Wrb.
De ingebrachte hardvochtigheden ten aanzien van zzp’ers worden meegenomen in een breder onderzoek naar de aard en omvang van de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. Er zijn namelijk bredere signalen dat er een groep rechtzoekenden is die niet onder de Wrb valt, maar ook niet de financiële middelen heeft om alle kosten van rechtsbijstand te kunnen betalen. Mijn ministerie heeft daarom, in samenwerking met de Raad, een onderzoekopdracht uitgezet naar de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. In samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) voert het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: Kenniscentrum) momenteel dit onderzoek uit. Voor een uitgebreide weergave van de opzet en voortgang van dit onderzoek verwijs ik u naar de elfde voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand, die eerder aan uw Kamer is verzonden.
Bent u het ermee eens dat het kijken naar het besteedbaar inkomen een betere inschatting geeft van de draagkracht van een persoon en diens recht op rechtsbijstand dan het belastbaar inkomen?
Nee. Ik ben mij ervan bewust dat dit verschil voor bijvoorbeeld mensen met schulden groot kan zijn. Het is echter ingewikkeld en bewerkelijk om het besteedbaar inkomen objectief en volledig vast te stellen.
Bij het hanteren van het belastbaar inkomen wordt altijd gekeken naar het vastgesteld fiscaal inkomen (door de Belastingdienst) van twee jaar daarvoor. Als gerekend zou worden met het besteedbaar inkomen (op het moment van aanvraag van de toevoeging) dan moet uitgegaan worden van schattingen waarvan achteraf de juistheid nog moeten worden vastgesteld. Dit leidt naast administratieve lasten ook tot onzekerheid voor de burger omdat lang onduidelijk blijft of de toevoeging terecht is toegekend en na hercontrole in stand blijft.
Het is mogelijk dat iemand op het moment van het aanvragen van een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand minder inkomen en/of vermogen heeft dan het door de Belastingdienst vastgestelde inkomen of vermogen. Bijvoorbeeld omdat iemand minder is gaan verdienen. Iemand kan dan een verzoek tot een zogeheten «peiljaarverlegging» indienen bij de Raad. In deze gevallen wordt een inschatting gemaakt van het fiscale inkomen over het gehele jaar waarin aangifte wordt gedaan.
In het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand (hierna: Bebr) zijn bepalingen opgenomen over de hoogte van de eigen bijdrage en een aantal situaties waarin afgeweken kan worden van de toetsing aan de hand van het fiscale inkomen en vermogen. Indien de rechtzoekende zich bevindt in de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP), een minnelijke schuldsaneringsregeling, of in staat van faillissement verkeert, wordt de laagste eigen bijdrage opgelegd.
Klopt het dat tot aan 2006 de Raad voor Rechtsbijstand nog wél de mogelijkheid had om te kijken naar het besteedbaar inkomen in plaats van het belastbaar inkomen?
Ja, dat klopt. Tot 2006 moesten rechtzoekenden een verklaring omtrent inkomen en vermogen invullen, voordat zij in aanmerking konden komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De gemeenten hadden de taak deze verklaring te controleren aan de hand van door de burger te overleggen bewijsstukken. Nadat zij de verklaring hadden afgegeven, kon de burger zich met de verklaring wenden tot de Raad. De Raad kon vervolgens een actieve controle uitvoeren en bewijsstukken opvragen bij andere instanties (Belastingdienst, SVB, en gemeentelijke sociale dienst). De draagkracht in het inkomen werd op maandbasis vastgesteld, waarbij werd uitgegaan van de maand voorafgaand aan het verzoek om rechtsbijstand (artikel 5 Bebr). Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Bebr kon dit maandinkomen worden verminderd met onder andere betalingen met een duurzaam karakter ten behoeve van partner of kinderen of ziektekostenpremies. Het tweede lid van artikel 7 bevatte een uitzonderingsbepaling die het onder omstandigheden mogelijk maakte rekening te houden met buitengewone uitgaven die een aanzienlijke vermindering van de vast te stellen draagkracht veroorzaakten.
Om welke reden is deze mogelijkheid destijds afgeschaft?
De afschaffing van de mogelijkheid om te kijken naar het besteedbaar inkomen ten gunste van het belastbaar inkomen werd ingevoerd om de administratieve lasten voor rechtzoekenden en rechtsbijstandverleners te verminderen, de betrouwbaarheid van de gegevens te vergroten en te zorgen voor een uniformer en transparanter systeem voor de beoordeling van de financiële draagkracht bij het toekennen van sociale voorzieningen.4
Bent u het ermee eens dat het ook onrechtvaardig is dat zzp’ers voor zakelijke geschillen bijna niet in aanmerking komen voor rechtsbijstand terwijl er veel zzp’ers zijn die op basis van hun inkomen recht zouden hebben op rechtsbijstand?
Bij zzp’ers met een zakelijk geschil heeft het rechtsbelang betrekking op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. In dat geval is het uitgangspunt dat er geen gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. De wet kent wel een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld als er sprake is van een bedrijfsbedreigend geschil.5
Het zelfstandig ondernemerschap komt met een zeker ondernemersrisico. Dit ondernemersrisico omvat verschillende facetten van het zelfstandig ondernemerschap waaronder ook rechtsbijstandskosten die voortvloeien uit bedrijfsvoering. Het is niet primair de taak van de overheid om die risico’s af te dekken en het is daarmee ook niet onrechtvaardig om zakelijke geschillen in beginsel uit te sluiten van gefinancierde rechtsbijstand.
Dat laat onverlet dat wij onze ogen niet moeten sluiten voor situaties waarin zzp’ers serieus in de knel komen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan zogenaamde schijnzelfstandigen of «gedwongen» zzp’ers die maar in zeer beperkte mate inkomen genereren en geen rechtsbijstandverzekering hebben afgesloten.
Voor deze groep zzp’ers is goede voorlichting en advies nodig, op maat en passend bij de doelgroep. Hier wordt in geïnvesteerd door de Kamer van Koophandel, Instituut voor Midden- en Klein Bedrijf en initiatieven als Geldfit zakelijk (Nederlandse Schuldhulproute), Over Rood en Ondernemersklankbord.
Bent u bereid om de Raad voor de Rechtsbijstand een discretionaire bevoegdheid te geven, zodat hij middels maatwerk kan kijken welke personen die financieel in de knel zitten, recht zouden mogen krijgen op rechtsbijstand?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven, onderzoekt mijn ministerie op dit moment de mogelijkheden om in geval van beslag op inkomen en/of vermogen af te wijken van de draagkrachttoets in artikel 34 Wrb. Het Kenniscentrum is belast met de monitoring en evaluatie van de tijdelijke regeling. Het doel van deze tijdelijke regeling is om meer inzicht te krijgen in de categorie rechtzoekende die, vanwege de toepassing van de draagkrachttoets, in situaties zoals bij beslag op het op inkomen en/of vermogen, uitgesloten zijn van gesubsidieerde rechtsbijstand wat mogelijk resulteert in een ontzegging van de toegang tot het recht. Gedurende de looptijd van deze tijdelijke regeling wordt nauwlettend gevolgd in hoeverre een discretionaire bevoegdheid voor de Raad de benodigde juridische ondersteuning en rechtsbescherming biedt aan mensen die te maken hebben met inkomens- en/of vermogensbeslag, en welke kosten, uitvoeringslasten en neveneffecten hiermee gepaard gaan. Op basis van de uitkomsten van de monitoring en evaluatie zal worden bezien of een discretionaire bevoegdheid voor de Raad de juiste oplossing is, en zo ja, hoe deze structureel kan worden vormgegeven.
Daarnaast heeft mijn ministerie een onderzoeksopdracht uitgezet naar de mogelijke kwetsbaarheid van de lagere middeninkomens in de toegang tot rechtsbijstand. Het Kenniscentrum voert daartoe in samenwerking met het CBS momenteel onderzoek uit naar de aard en omvang van dit probleem. Ik wacht voor het bezien van een bredere grondslag voor een discretionaire bevoegdheid voor de Raad ook de uitkomsten van dit onderzoek af.
Bent u het ermee eens dat met deze discretionaire bevoegdheid beter kan worden ingeschat wie er wel of niet rechtsbijstand nodig hebben en zo meer mensen kunnen worden geholpen die nu buiten de boot vallen?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 8.
Bent u bereid om de Wrb en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegingscriteria zo aan te passen dat individuen met grote schulden en zzp’ers wél de mogelijkheid kunnen krijgen om rechtsbijstand aan te vragen?
Zie mijn antwoord op vraag 8. Ik acht het van belang dat eerst goed zicht op de omvang van deze groepen en de mate waarin zij problemen ervaren in de toegang tot het recht komt, voordat ik – los van de vraag of er financiële dekking voor is – overweeg om de wet- en regelgeving hierop aan te passen.
De dood van een Pakistaanse christen na een aanval door een gewelddadige menigte |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de dood van de 72-jarige Nazir Masih, die is overleden als gevolg van mishandeling door een gewelddadige menigte nadat hij beschuldigd werd van het verbranden van Koran-pagina’s?1
Ja.
Klopt het dat Nazir Masih, terwijl hij in het ziekenhuis vocht voor zijn leven, ook nog officieel is aangeklaagd voor godslastering?
In de ochtend van 25 mei jl. is er aangifte gedaan tegen Nazir Masih voor godslastering door een inwoner van de gemeenschap. Deze inwoner beweert getuige te zijn geweest van een Koranverbranding door Nazir Masih. Voor zover bekend heeft dit niet geleid tot een officiële aanklacht.
Bent u bereid er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan te dringen dat de daders van de moord op Nazir Masih vervolgd zullen worden?
Ja. De Nederlandse ambassadeur in Islamabad heeft recentelijk bij de Pakistaanse autoriteiten haar zorgen uitgesproken over deze gebeurtenissen en zal ook deze tragische afloop met de Pakistaanse autoriteiten bespreken.
Kunt u aangeven hoe vaak het in de afgelopen tien jaar is voorgekomen dat leden van de kleine christelijke minderheid in Pakistan aangevallen worden door boze moslims op grond van vermeende godslastering?
Volgens maatschappelijke organisaties zijn er de afgelopen tien jaar honderden gevallen van christenvervolging gedocumenteerd in Pakistan. Het gebrek aan berichtgeving in de Pakistaanse media maakt het moeilijk om een exact aantal te identificeren.
Kunt u aangeven hoe vaak Nederland de Pakistaanse regering heeft aangesproken op het gebrek aan bescherming voor religieuze minderheden in Pakistan en wat de reactie daarop is geweest?
Nederland spreekt regelmatig met de Pakistaanse autoriteiten over de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit gebeurt zowel bilateraal, in Den Haag als ook via de Nederlandse ambassade in Islamabad, als via diverse multilaterale fora. Ook de EU ambassadeur in Islamabad brengt het onderwerp regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland, tijdens de Universal Periodic Review (UPR) in 2023 – het peer review mechanisme over mensenrechten waar alle VN-landen aan kunnen deelnemen – Pakistan opgeroepen om juridische en praktische maatregelen te nemen om te waarborgen dat misbruik van blasfemiewetten wordt voorkomen en religieuze intolerantie wordt geadresseerd.
Bent u bereid er in Europees verband op aan te dringen dat Pakistan aangesproken wordt op het voortdurende misbruik van de blasfemiewet en het hierdoor uitgelokte geweld tegen onschuldige slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De EU ambassadeur in Islamabad brengt de vrijheid van religie en levensovertuiging regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten. De EU heeft daarnaast met Pakistan een regulier overleg onder andere in de Sub-Group on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden zijn hiervan belangrijke onderdelen.
Nederland zal zich er sterk voor maken dat misbruik van blasfemiewetten en hiermee samenhangend geweld wordt besproken tijdens het volgende overleg van deze Sub-Group. Een datum voor dit overleg is nog niet vastgesteld maar zal waarschijnlijk in oktober plaatsvinden.
Hoe kan het dat Pakistan nog steeds de Generalised Scheme of Preferences Plus (GPS+)-status heeft ondanks deze voortdurende schendingen van de rechten van religieuze minderheden en bent u bereid deze status ter discussie te stellen? Zo nee, waarom niet?
Pakistan is sinds 2014 een begunstigd land onder het APS+ schema van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). Als voorwaarde voor het verkrijgen van APS+ status, heeft Pakistan 27 internationale verdragen2 op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur geratificeerd. De effectieve implementatie van die verdragen door APS+ begunstigde landen wordt door de Europese Commissie gemonitord. Dit betreft een streng monitoringsregime dat de Europese Commissie en EU-lidstaten een instrument biedt om onvoldoende naleving van die verdragen aan de orde te stellen in dialoog met begunstigde landen. Voor wat betreft Pakistan, zijn vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden daarbij een aandachtspunt. De Europese Commissie roept de Pakistaanse regering, onder andere in haar laatste APS+ monitoringsrapport van november 2023, op maatregelen te nemen ter verbetering van vrijheid van religie en levensovertuiging, evenals de rechten van minderheden in het land. Indien sprake is van ernstige en systematische mensenrechtenschendingen, is de Europese Commissie bevoegd een voorstel te doen om tariefpreferenties tijdelijk op te schorten. Op dit moment is dat voor Pakistan niet aan de orde. Het kabinet zal in lijn met motie-Ceder (Kamerstuk 32 735, nr. 391) in Europees verband het belang benadrukken van het meewegen van de situatie aangaande vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden in de afwegingen hieromtrent.
Het sluiten van de nachtspoedhulp van het Evidensia dierenziekenhuis in Den Haag |
|
Sandra Beckerman |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het sluiten van de nachtspoedhulp van het Evidensia dierenziekenhuis in Den Haag?
Ja. Er worden geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die een dierenartspraktijk verleent. Ik heb dit via de media vernomen.
Wat vindt u ervan dat Evidensia huisdiereigenaren nu laat uitwijken naar Amsterdam en Barendrecht voor spoedhulp?1
In de Wet dieren is in artikel 4.2 beschreven dat een dierenarts een zorgplicht heeft. Dit geldt voor dieren in een noodsituatie waarvoor de dierenarts door de eigenaar voor hulp is ingeroepen. Deze zorgplicht is niet gebonden aan een specifieke regio.
Het is vervelend als een baasje van een huisdier langer moeten reizen om spoedhulp voor zijn huisdier te kunnen krijgen. Echter Evidensia is niet de enige aanbieder van spoedzorg in deze regio. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft.
Voor dit specifieke voorbeeld in Den Haag heb ik inmiddels begrepen dat er op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) een gesprek gepland wordt met betrokken zorgaanbieders in de regio zodat deze partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Ik ondersteun dit initiatief van harte.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 31 januari jl. (Aanhangsel Handelingen 2023/24, nr. 37, item 4) worden naar aanleiding van de resultaten van twee onderzoeken naar de kwaliteitsborging (Berenschot) en de arbeidsmarkt voor dierenartsen (SEO-rapport), onder leiding van onafhankelijk voorzitter Gerda van Dijk, met betrokken partijen uit het veterinaire veld stappen gezet voor het verder versterken van de rol en de positie van de dierenarts in de toekomst, het beter borgen van de kwaliteit en het anticiperen op een arbeidsmarkt in beweging. Mijn inzet is erop gericht om in dit overleg met de beroepsgroep van dierenartsen en paraveterinairen te komen tot een gezamenlijke plan met afspraken die bijdragen aan een verdere versterking van de rol en positie van de dierenarts en van de beroepsgroep. Het plan ziet op de opvolging van de aanbevelingen van de beide onderzoeksrapporten waarbij een sterke onafhankelijke beroepsorganisatie een belangrijk onderdeel is. Het plan is in een ver gevorderd stadium en ik verwacht dat dit voor de zomer gereed is. Een sterke onafhankelijke beroepsgroep kan acteren op alle relevante maatschappelijke thema’s, waaronder dierenwelzijn, kwaliteitsborging, arbeidsmarkt, maar ook toegankelijke zorg en prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg.
Welke stappen heeft u sinds de begrotingsbehandeling gezet, gezien het feit dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het aan banden leggen van de macht van private ketens in de dierenartszorg, teneinde het dierenwelzijn te borgen?
Tijdens de behandeling van de begroting begin 2024 en in de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2024 (Aanhangsel Handelingen 2023/24, nr. 37, item 4), heb ik aangegeven dat ik een extern onderzoek ben gestart naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg, conform het verzoek uit de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28). Dit lopende onderzoek kijkt naast de prijsontwikkeling ook naar de marktpositie van ketens en samenwerkingsverbanden en de mogelijke invloed hiervan op de prijsstelling.
Naast het hierboven genoemde onderzoek naar de prijsontwikkeling, verken ik de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren en tevens de effecten van deze maatregelen. Bij deze verkenning betrek ik ook de verschillende andere moties die op ditzelfde onderwerp zijn aangenomen: Graus c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 40), Graus c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 39) en Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63). In mijn brief aan uw Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd) heb ik u over de stand van zaken van de uitvoering van deze moties bericht.
Daarnaast voer ik een externe analyse uit naar mogelijke maatregelen in relevante lidstaten en derde landen die ter regulering van de bekostiging of de ketenvorming in de diergeneeskundige zorg zijn genomen, of zijn overwogen, alsmede de effecten daarvan.
Omdat deze maatregelen ingrijpen op een vrije markt van diergeneeskundige zorg, waarbij deze maatregelen potentieel ook een precedentwerking hebben op andere sectoren, werk ik nauw samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De marktpositie van ketens is onderdeel van het onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal ik met de Minister van EZK bezien of, en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn.
Wat heeft u gedaan met de belofte van het kabinet om medio 2024 met voorstellen hiervoor te komen?
Ik verwacht dat ik u dit najaar kan informeren over zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de prijsontwikkeling, de externe analyse naar maatregelen in het buitenland, alsook de stand van zaken van de in vraag 3 genoemde verkenning naar mogelijke instrumenten om in te grijpen in prijs- en ketenvorming. Al deze uitkomsten zijn van belang om te bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn.
Wat vindt u van de gevolgen voor het welzijn van dieren in nood?
Wat de gevolgen voor het welzijn van dieren in nood zijn is niet bekend. De verantwoordelijkheid voor de zorg van een dier ligt primair bij de diereigenaar. Ik kan me wel voorstellen dat het vervelend is als een baasje van een huisdier langer moet reizen om spoedhulp voor zijn huisdier te kunnen krijgen.
Ziet u ook de gevolgen voor kleine praktijken die hierdoor de werkdruk nog verder zien toenemen?
In het onderzoek naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg kijk ik ook naar de inrichting van de spoedzorg. Dit omdat er geluiden zijn dat kleinere praktijken de spoedzorg overlaten aan de grotere, ketengestuurde spoedklinieken. Hierop vooruitlopen is niet opportuun.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, werken we met partijen uit het veterinaire veld aan een gezamenlijk plan dat bijdraagt aan een verdere versterking van de rol en positie van de dierenarts en van de beroepsgroep om zo ook problemen die spelen bij de werkdruk en uitstroom van dierenartsen te kunnen verminderen. Daarmee worden ook de aanbevelingen uit het SEO-rapport «De arbeidsmarkt voor dierenartsen» (Kamerstuk 29 683, nr. 263) opgevolgd. Ik verwacht u deze zomer het plan te kunnen toesturen.
Deelt u de mening dat het sluiten van spoedzorg door een grote keten met veel personeel niet uitlegbaar is?
Mij is niet bekend wat de redenen zijn om de spoedkliniek in Den Haag in de nacht te sluiten. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Ik vind het van belang dat betrokken partijen in het veld zoeken naar een passende oplossing. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Heeft u zicht op het aanbod van spoedhulp voor dieren en de krimp hiervan?
Zoals in vraag 1 aangegeven worden geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die zij verlenen.
Herkent u dat spoedhulp vaak verdwijnt of veel duurder wordt na overname door private-equity bedrijven zoals Evidensia?
Er loopt een extern onderzoek naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg, conform het verzoek uit de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28). Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek. Ik verwacht u over de uitkomsten in het najaar te kunnen informeren om te bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen gezet kunnen worden.
Deelt u de mening dat Evidensia met het sluiten van de spoedhulp de code van de dierenarts schendt, die stelt dat: «Dierenartsen die praktijk voeren zijn in het kader van de door hun geleverde veterinaire beroepsuitoefening verantwoordelijk voor een ononderbroken diergeneeskundige dienstverlening»?
De code voor de dierenarts is opgesteld door en voor leden van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). De Code stelt dat dierenartsen verantwoordelijk zijn voor een ononderbroken dienstverlening èn zorgen voor een vervangingsregeling. Het oordeel over de code van de dierenarts is niet aan mij maar aan de beroepsgroep zelf.
Bent u bereid om Evidensia aan te spreken op hun verantwoordelijkheid als zorgverlener voor duizenden dieren?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het de verantwoordelijkheid van de veterinaire beroepsgroep hoe de zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Het is van belang dat partijen in de regio gezamenlijk tot een passende oplossing komen. Het initiatief van de KNMvD in dit kader, gericht op het zoeken van deze oplossing, ondersteun ik daarom van harte.
Ziet u dat deze casus opnieuw laat zien dat private ketens grote macht hebben gekregen in de dierenartszorg en dat deze macht op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is het de verantwoordelijkheid van de veterinaire beroepsgroep hoe de zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft en zet de beroepsgroep zich zelf in om dit probleem met alle partijen in de regio, ook de ketens, regionaal op te lossen.
Daarnaast heb ik in antwoord op vraag 3 aangegeven dat ik een extern onderzoek ben gestart naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg. De marktpositie van ketens en samenwerkingsverbanden en de mogelijke invloed hiervan op de prijsstelling, vormen onderdeel van dit onderzoek. Vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek acht ik niet opportuun. Ik verwacht u over de uitkomsten van het onderzoek in het najaar te kunnen informeren.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) over komen met maatregelen en/of wetgeving rondom kosten van behandelingen bij dierenartsen?
In mijn brief naar de Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd) ga ik in op mijn inzet en op welke wijze ik uitvoering geef aan deze en verschillende andere moties die op ditzelfde onderwerp zijn aangenomen. Ik verwijs naar deze brief.
In de beantwoording van de feitelijke vragen (2024D22238) geeft u aan het onderzoek naar prijsontwikkelingen pas in het najaar van 2024 afgerond te hebben, kunt u de kamer informeren over tussentijdse bevindingen?
Het economisch onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg is complex. Het is van belang eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Ik wil de eindresultaten van het onderzoek afwachten voor een compleet beeld. Tussentijdse (onvolledige) bevindingen rapporteren is in dat licht niet zinvol en niet opportuun.
In een eerdere beantwoording (Kamerstuk 36 410 XIV nr. 19) gaf u aan parallel aan dit onderzoek mogelijkheden tot prijsregulering te onderzoeken, wat is de staat van dit onderzoek?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief naar de Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd).
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
Het bericht 'Rwandese ambassade in Den Haag intimideert en bedreigt critici van regime-Kagame in Nederland' |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories waarin wordt gesteld dat de Rwandese ambassade in Den Haag betrokken zou zijn bij het intimideren en bedreigen van Rwandese critici van het regime-Kagame die in Nederland wonen?1
Ja, de bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend.
Bent u bekend met het onderzoek van de Belgische justitie naar de betrokkenheid van de Rwandese ambassadeur in Nederland bij laster, smaad en intimidatie via een anoniem X-account? Welke stappen heeft u gezet of bent u van plan te zetten om ondersteuning te bieden voor dit onderzoek?
Het is het kabinet bekend dat er een justitieel onderzoek loopt in België tegen de Rwandese ambassadeur in Nederland. In zijn algemeenheid is het zo dat staten elkaar om assistentie kunnen vragen bij opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat de ambassadeur in Nederland onschendbaarheid en immuniteit geniet hetgeen (het ondersteunen van) een onderzoek in de weg staat.
Bent u daarnaast bekend met de beschuldiging dat de Rwandese ambassade in Den Haag betrokken zou zijn geweest bij het beramen van moordaanslagen op vijf critici van het Rwandese bewind in 2009? Heeft er onderzoek plaatsgevonden naar aanleiding van deze beschuldiging? Is de ambassade aangesproken op deze beschuldiging? En welke acties zijn sindsdien ondernomen om ervoor te zorgen dat Rwandese opposanten in Nederland niet hoeven te vrezen voor intimidatie of erger? Hoe houdt u toezicht op deze activiteiten?
De bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft kort na het uitkomen van het genoemde artikel de Rwandese ambassadeur in Nederland uitgenodigd voor een gesprek en om opheldering gevraagd. Het kabinet keurt elke vorm van geweld af, vindt ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk en zet zich ervoor in dat iedereen in Nederland vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leven. Het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie zijn verantwoordelijk voor opsporing en vervolging van mogelijk strafbare zaken, waarbij het van belang is op te merken dat de onschendbaarheid en immuniteit van de ambassadeur onderzoek en vervolging in Nederland in de weg staan, tenzij Rwanda daar afstand van doet.
Bent u ook bekend met de intimidatie die mensen die in Nederland tegen de Rwandese overheid demonstreren ervaren? Deelt u de mening dat we niet mogen tolereren dat buitenlandse overheden Nederlandse demonstranten schaduwen?
Buitenlandse overheden hebben zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en kunnen zonder medeweten en instemming van de Nederlandse overheid geen overheidstaken uitvoeren op Nederlands grondgebied. Het schaduwen van mensen in Nederland valt niet binnen de kaders van diplomatieke of consulaire taken van een ambassade die zij uit mogen oefenen op Nederlands grondgebied.
Bent u op de hoogte van intimidatie en bedreigingen die de Nederlandse freelance journaliste Anneke Verbraeken en de Belgische journalist Peter Verlinden zeggen te hebben ondervonden? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om hun veiligheid te waarborgen? Zo nee, bent u bereid om aanvullende maatregelen te treffen om journalisten in Nederland veilig te houden? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen in Nederland met wortels in het buitenland moeten vrezen voor bemoeienis vanuit hun herkomstland?
De bevindingen van het onderzoek door NRC en Forbidden Stories uit het genoemde artikel zijn bekend. De Nederlandse overheid treft aanvullende beveiligingsmaatregelen op basis van dreiging en risico’s. Het kabinet kan niet ingaan op individuele beveiligingssituaties. Wel kan worden aangegeven dat het kabinet elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk vindt en zich ervoor inzet dat iedereen in Nederland zijn leven vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leiden. Intimidatie en bedreigingen zijn verwerpelijk en in voorkomende gevallen strafbaar. Opsporing en vervolging van strafbare feiten ligt bij het OM en de Nationale Politie.
Hoe kunnen mensen die zich bedreigd voelen door een buitenlandse mogendheid hier melding van maken? Welke rol speelt de Taskforce Problematisch Gedrag hierin? Deelt u de noodzaak van een toegankelijk meldpunt om problematisch gedrag te melden? Welke middelen heeft de overheid om in te grijpen bij een vermoeden van een dergelijke bedreiging?
Binnen de rijksoverheid is een zogenoemde centrale meldfunctie rond Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI) ingericht. Hierbij worden de OBI-signalen die binnenkomen bij verschillende onderdelen van de rijksoverheid allereerst geanonimiseerd vastgelegd. Vervolgens worden deze geanonimiseerde signalen op een centraal punt bijeengebracht, waar de betrokken departementen en uitvoeringsorganisaties de ontvangen signalen analytisch kunnen duiden. Dit draagt bij aan een integraal beeld van de mogelijke dreiging. Indien van toepassing worden passende beleidsmaatregelen getroffen. Daarnaast zorgen de betrokken uitvoeringsorganisaties voor opvolging, waar dit noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.
Uw Kamer is mede namens de deelnemende departementen eerder geïnformeerd over het feit dat er geen werkzaamheden meer plaats vinden binnen het kader van de Taskforce Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.2 Alle departementen werken nog steeds goed samen binnen hun eigen wettelijke grondslag, maar niet onder de noemer van de Taskforce.3
Deelt u de mening dat de acties van de Rwandese overheid op Nederlands grondgebied een zeer zorgwekkende ontwikkeling zijn? Bent u het daarom eens dat het des te meer van belang is om kritisch te wegen hoe we vanuit de Nederlandse overheid steun geven aan Rwanda? Heeft u er een beeld van hoe de 144 miljoen euro in de opbouw van onafhankelijke rechtspraak in Rwanda is besteed? Wat is uw beeld van het effect van de Nederlandse investeringen in de Rwandese rechtspraak? Bent u bereid deze te evalueren?
Het kabinet neemt de in het genoemde artikel geuite beschuldigen zeer serieus en heeft dat ook richting de Rwandese ambassadeur uitgedragen.
Nederland onderkende direct na de genocide tegen de Tutsi in 1994 dat wederopbouw hand in hand diende te gaan met verzoening, gerechtigheid voor de slachtoffers en adequate berechting van de daders. Als enige ontwikkelingspartner van Rwanda heeft Nederland vanaf het vroege begin en consistent, over een periode van zo’n dertig jaar, de door de genocide weggevaagde justitiële sector ondersteund.
De Nederlandse financiële ondersteuning aan de Rwandese rechtsstaat bedroeg sinds 1995 tot heden afgerond EUR 144 miljoen. Het genoemde bedrag betreft projecten die in brede zin de rechtsstaatopbouw van Rwanda ten goede kwamen en gaat dus verder dan ondersteuning van de Rwandese rechtspraak alleen. De steun ging onder meer naar de training van rechters en advocaten, herstel van kritieke infrastructuur zoals rechtbanken en gevangenissen, wetgevingsadvies en steun aan de gacaca (lokale genociderechtspleging). Steun aan het maatschappelijk middenveld maakte een groot deel uit van de inzet. Daarnaast betrof het ook de bevordering van mensenrechten, zoals vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en steun aan maatschappelijke organisaties die werkten aan traumaverwerking en sociale cohesie.
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur onafhankelijk van buitenlandse donoren te worden. Daarom is tussen 2018 en 2022 deze steun geleidelijk afgerond, m.u.v. vertraagde projecten die eind 2023 ten einde zijn gekomen.
De uitkomsten van de Nederlandse steun aan de juridische sector in Rwanda waren in 2021 onderwerp van een conferentie, waaraan naast Rwandese ook Nederlandse deskundigen deelnamen. Over het algemeen werden de resultaten van de door Nederland gesteunde interventies, die zich uitstrekten over een groot aantal onderdelen van deze sector, positief beoordeeld. Ook zijn in de loop van de jaren een aantal individuele projecten geëvalueerd.
Daarnaast is in augustus 2023 de Nederlandse bijdrage aan stabiliteit, veiligheid en rechtsorde in fragiele contexten en conflictgebieden door IOB geëvalueerdvoor de periode 2015–2022. De wederopbouw van het justitieapparaat in Rwanda maakte ook onderdeel uit van deze evaluatie, die focust op algemene beleidsontwikkelingen, aan de hand van een aantal case studies.
Wat is uw reactie op de kritiek dat Nederland onvoldoende actie onderneemt tegen de lange arm van het Rwandese regime, die zich uitstrekt tot in Nederland en Europa? Op welke manier kunt u de bescherming van Rwandezen in Nederland intensiveren?
Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) volstrekt onwenselijk en zet zich er voor in dat iedereen in Nederland zijn leven vrij en ongehinderd van ongewenste buitenlandse inmenging kan leiden. Sinds 2023 heeft het kabinet die aanpak geïntensiveerd, waarbij op drie sporen wordt ingezet, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijke spoor.4 Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.
Hoe beoordeelt u de paragraaf «1F-procedure» in het NRC-artikel? Vindt u dat het onderzoek naar Rwandese verdachten van oorlogsmisdrijven of genocide zorgvuldig verloopt? Hoe wordt gewaarborgd dat de 1F-procedure nooit door Rwanda en andere staten misbruikt wordt om wegens politieke redenen af te rekenen met mensen?
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vlv) beoogt te voorkomen dat landen van toevlucht een veilige haven worden voor overtreders van het internationale recht. De gedachte daarachter is dat slachtoffers van ernstige misdrijven en mensenrechtenschendingen bescherming verdienen, niet de daders.
Het Vluchtelingenverdrag beschrijft de voorwaarden om een persoon als vluchteling te erkennen. Als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan internationale misdrijven, wordt deze persoon op grond van artikel 1F uitgesloten van de bescherming die het Vluchtelingenverdrag biedt. Het gaat hier altijd om de meest ernstige misdrijven, waaronder oorlogsmisdrijven, moord, verkrachting en genocide. Bij vaststelling van 1F-gedraging door de IND kan zij een besluit nemen het Nederlanderschap in te trekken. Voor meer informatie over deze procedure van de IND verwijs ik naar de kabinetsreactie op het NRC/Forbidden Stories-artikel dat tijdens de Procedurevergadering van de Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid is verzocht door het Lid Koekkoek (Volt).
Bent u bereid om in overleg te treden met Europese collega’s met Rwandese diasporagemeenschappen die met vergelijkbare inmenging te maken kunnen hebben en om met hen samen te werken in het tegengaan hiervan? Zo ja, hoe?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat veelvuldig in contact met Europese en andere gelijkgestemde collega’s, onder wie ook vertegenwoordigers van landen met Rwandese gemeenschappen. Uit deze internationale contacten blijkt dat veel landen OBI niet of anders hebben gedefinieerd en de aanpak op verschillende wijzen vormgeven. Nederland blijft inzetten op het agenderen van dit thema, het uitwisselen van kennis en ervaring en het verkennen van mogelijkheden tot gezamenlijk optreden in EU-verband.
Hoe beoordeelt u de stelling dat Nederland het intrekken van paspoorten van Rwandese oppositieleden zou hebben gedaan op basis van twijfelachtige betrouwbaarheid van getuigenverklaringen?
Het kabinet herkent zich niet in deze stellingname. De Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben u daarover geïnformeerd in de kabinetsreactie op het NRC/Forbidden Stories-artikel dat tijdens de Procedurevergadering van de Tweede Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid is verzocht door het Lid Koekkoek (Volt).
het artikel 'Luchtvaartsector woest over nieuwe ingreep Schiphol: ’Harbers regeert over zijn graf' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Luchtvaartsector woest over nieuwe ingreep Schiphol: «Harbers regeert over zijn graf»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat u over uw graf regeert?
Er heeft momenteel nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het definitieve maatregelenpakket. Daarvoor moet eerste de aanvullende raadpleging zijn afgelopen. De Kamer is op 24 mei jl. geïnformeerd2 over de start van deze aanvullende raadpleging als onderdeel van de balanced approach-procedure. Gedurende een periode van vier weken kan iedereen reageren op het maatregelenpakket om het geluid rondom Schiphol te verminderen. Na afloop van de aanvullende raadpleging kan, na het analyseren en het verwerken van de reacties, het (nieuwe) kabinet een definitief besluit nemen. Met de aanvullende raadpleging wordt alle informatie verzameld die nodig is om na afloop van de raadpleging een keuze te maken over het definitieve maatregelenpakket.
Hoeveel tijd gaat u nemen om alle zienswijzen die binnenkomen tijdens de aanvullende raadpleging die tot 21 juni a.s. loopt, te analyseren en te verwerken in een nieuw notificatiepakket aan Brussel? Kunt u een indicatie geven van de maand waarin u dit van plan bent te doen?
Hoeveel tijd nodig is om de reacties te analyseren en te verwerken, is afhankelijk van de inhoud en het aantal reacties dat wordt ingezonden. Alle, uit de aanvullende raadpleging binnengekomen, reacties zullen worden bekeken. Uiteindelijk resulteert dit in een definitief maatregelenpakket dat ter notificatie aan de Europese Commissie wordt gestuurd.
Op welke wijze garandeert u de zorgvuldigheid aan de luchtvaartsector in de «balanced approach»-procedure en vermijdt u overhaaste besluiten?
Het ministerie doorloopt de stappen zoals voorgeschreven in Verordening (EU) 598/2014 zorgvuldig. Het ministerie is in december 2022 begonnen met de eerste, zichtbare processtap van de balanced approach-procedure; de technische samenwerking met de sector. Tijdens deze fase heeft een drietal digitale bijeenkomsten plaatsgevonden waarin de volgende zaken zijn besproken: de beoogde aanpak van de onderzoeken, het geluidsdoel, verschillende maatregelen en de eerste rekenresultaten. Vervolgens is de tweede formele processtap in de procedure gezet; het starten van een brede consultatie van drie maanden. Tussen 15 maart 2023 en 15 juni 2023 heeft iedereen kunnen reageren op het toen voorliggende consultatiedocument. Na het analyseren en het verwerken van de reacties op die consultatie is op 1 september 2023 de notificatiefase gestart met het toezenden van het notificatiedocument aan de Europese Commissie, de lidstaten en derde belanghebbenden. Sinds 1 september 2023 bevindt de procedure zich in de notificatiefase. Tijdens deze fase wordt intensief overleg gevoerd met de Europese Commissie en andere partijen. Deze overleggen hebben geleid tot een aangepast voorstel. Het is voor het Ministerie van belang dat alle belanghebbenden kunnen reageren op de nieuwe voorgestelde aanpak, voordat het kabinet tot een definitief oordeel hierover komt. Daarom wordt nu de mogelijkheid geboden om te reageren op dit aangepaste voorstel in de aanvullende raadpleging.
Waarom noemt u in uw Kamerbrief (Kamerstuk 29 665, nr. 499) van 24 mei jl. dat u nu een deel van het gestelde doel «reserveert» voor een (gedeeltelijke) nachtsluiting, terwijl u in de Kamerbrief (Kamerstuk 29 665, nr. 496) van 28 maart jl. nog stelde dat «een (gedeeltelijke) nachtsluiting geen onderdeel (was) van het eerder geconsulteerde pakket aan maatregelen en dienovereenkomstig ook geen onderdeel (was) van het huidige notificatiepakket aan de Europese Commissie», en het ook nu geen onderdeel is van de voorgestelde extra maatregelen voor een geüpdatet notificatiepakket?
Voor de uitvoering van de laatste fase van de graduele aanpak zal, na afronding van de impactanalyse en besluitvorming hierover, een apart notificatieproces bij de Europese Commissie worden uitgevoerd inclusief een nieuwe raadpleging van belanghebbenden. Er wordt momenteel wel een gedeelte van het geluidsdoel gereserveerd voor maatregelen met betrekking tot het beperken van geluid in de nacht zoals een eventuele (gedeeltelijke) nachtsluiting, maar een (gedeeltelijke) nachtsluiting is geen onderdeel van het nu voorgestelde maatregelenpakket dat ter aanvullende raadpleging voorligt. Eerst zal de impactanalyse worden afgerond, daarna vindt pas besluitvorming plaats.
Waarom sorteert u nu al voor op een dergelijk ingrijpende route, terwijl uw nachtstudie nog niet eens gereed is, die de effecten in kaart moet brengen en u tegen die tijd hoogstwaarschijnlijk geen Minister meer bent?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de effecten voor de Nederlandse luchtvrachtsector onderzocht van het weren van de meest lawaaiige vliegtuigen in de nacht, waaronder voor Nederland cruciale vrachttoestellen zoals de Boeing 747–400, zoals u voorstelt in de Kamerbrief van 24 mei jl.? Zo ja, wat was de uitkomst van dit onderzoek? Kunt u dit onderzoek met de Kamer delen?
De genoemde maatregel behelst dat bepaalde vliegtuigtypes3 in de nachtperiode niet meer op Schiphol mogen aankomen of vertrekken. Dit zijn met name de vliegtuigen die veel worden genoemd in klachten van omwonenden. Met uitzondering van de nacht kunnen dergelijke toestellen wel op Schiphol starten en landen. Het nachtverbod kan tot gevolg hebben dat maatschappijen die dergelijke toestellen inzetten op Schiphol hun bedrijfsvoering moeten aanpassen. Dat kan door op andere tijden te vliegen of door andere, stillere toestellen in te zetten. Essentiële goederen kunnen daarmee nog steeds worden geleverd, zowel met andere toestellen als op een ander tijdstip.
Welk effect heeft dit vliegverbod voor Boeing 747’s en andere lawaaiige vliegtuigen in de nacht op de bevoorrading van essentiële goederen, zoals bijvoorbeeld medicijnen, voor Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom geeft u de luchtvrachtsector slechts een jaar de tijd om een alternatief te zoeken om deze cruciale vracht te kunnen blijven leveren en waarom kiest u niet voor een iets langere termijn waarin de sector de benodigde tijd heeft om de vloot, wat honderden miljoenen euro’s kost, te vernieuwen?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, kan vracht nog steeds worden vervoerd, alleen niet door de meest lawaaiige toestellen in de nacht. Het kabinet heeft eerder aangegeven zo snel mogelijk stappen te willen zetten om de geluidbelasting rondom Schiphol omlaag te brengen. In de wetenschap dat de lawaaiige toestellen in de nacht bijdragen aan slaapverstoring is het voornemen om de maatregel bij de eerstvolgende mogelijkheid in te voeren.
Zijn alle maatregelen uit dit aanvullende voorgestelde pakket van 24 mei jl. recent door de LVNL doorgerekend om de impact van de maatregelen individueel en als pakket in kaart te brengen en indien dit het geval is, zou u deze analyses met de Kamer kunnen delen?
Alle maatregelen zijn voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan LVNL. Het grootste gedeelte van de maatregelen wordt nu voor de derde keer aan LVNL voorgelegd. De uitvoeringstoets van LVNL is gericht op de uitvoerbaarheid van de maatregelen en daarbij gelden twee beoordelingscriteria:
De eerder door LVNL uitgevoerde uitvoeringstoetsen zijn op 1 september 2023 openbaar gemaakt en zijn voor de volledigheid als bijlage bijgevoegd bij de beantwoording.
De berichtgeving van de NOS inzake Israël en Gaza |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
![]() |
Bent u bekend met het zwartboek van Likoed Nederland over de berichtgeving van de NOS inzake Israël en Gaza?1
Ja.
Wat zou u ervan vinden als de landelijke publieke omroep, ondanks de aanwezigheid van een uitgebreide redactie, stelselmatig onevenwichtige berichtgeving verspreidt over de situatie in Israël en zich daarbij geregeld baseert op uitlatingen van terroristische organisaties?
Persvrijheid en de onafhankelijkheid van de media zijn ontzettend belangrijk voor het functioneren van een democratie. Het past mij daarom niet de berichtgeving van de NOS te recenseren, ook niet in hypothetische zin.
Bent u bereid het zwartboek onder de aandacht te brengen van de NPO ten behoeve van de journalistieke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van de nieuwsvoorziening voortdurend te verbeteren?
Nee. De NOS is onafhankelijk in zijn taakuitvoering. De NOS is op hun werkwijze aanspreekbaar via onder meer de ombudsman van de NPO. Het past mij niet om de werkwijze van de NOS te beoordelen of om de NOS aan te sturen. Om deze reden zal ik dan ook niet over dit onderwerp met de NOS in gesprek gaan.
Kunt u aangeven op welke wijze de NOS gebruik maakt van ervaringen van publieke omroepen in andere landen als het gaat om het berichten over gevoelige situaties zoals in Israël en bent u bereid de NPO te stimuleren om bijvoorbeeld in contact te treden met de BBC om te leren van goede praktijken?
Hoe de NOS vorm wil geven aan samenwerking met andere publieke omroepen, is aan de NOS zelf.
De arbeidsomstandigheden in het regionale openbaar vervoer |
|
Bart van Kent |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer informeren over de belangrijkste oorzaken van het hoge ziekteverzuim onder OV-medewerkers in het streekvervoer?1
De oorzaken van het ziekteverzuim onder het ov-personeel zijn volgens de vervoerders wisselend. Daarnaast is ook niet op alle plekken in Nederland sprake van hoog verzuim; in sommige gevallen is het verzuim bijvoorbeeld al grotendeels gedaald tot het niveau van voor corona. Daarnaast ligt het verzuim bij vervoersbedrijven in andere landen ook hoger dan de landelijke gemiddelden.
Wel is het zo dat de personeelskrapte in het ov zorgt voor een hogere werkdruk onder bestaand personeel. Dit is met name het geval in concessies waar niet of weinig is afgeschaald in de dienstregeling. De ov-sector als geheel heeft te maken met vergrijzing en zet daarom bij werving in op een jongere instroom. Hierdoor wordt het personeelsbestand gemiddeld jonger en wordt de werkdruk verlaagd voor al het personeel. Dit kan mogelijk ook bijdragen aan het verlagen van het ziekteverzuim.
Welke afspraken heeft u binnen het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) met vervoerders gemaakt om problemen als het hoge ziekteverzuim, de structureel hoge werkdruk en de personeelstekorten in de OV-sector terug te dringen?
In het NOVB wordt gesproken over sector-brede vraagstukken in de ov-sector. De personeelskrapte is een onderwerp dat daarbij ook aandacht heeft. Zo worden bijvoorbeeld succesvolle aanpakken gedeeld voor de werving van personeel. Ook wordt er van gedachten gewisseld over de achterliggende oorzaken van de personeelskrapte.
In het NOVB worden geen afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaarden. Dat gebeurt aan de cao-tafel. Het personeelsbeleid is immers een verantwoordelijkheid van de vervoersbedrijven. Zij zetten in op meer werving, werken aan het terugdringen van personeelsverzuim en zetten in op nieuwe wervingstactieken, zoals het aantrekken van een jongere instroom, «zij-instromers» en het inzetten van Engelssprekende chauffeurs uit andere EU-landen.
Deelt u de mening dat een ziekteverzuim van dertig procent, zoals bij Arriva, volstrekt onacceptabel is?2
In algemene zin dienen vervoerders, vanuit hun verantwoordelijkheid als werkgever, zich maximaal in te zetten om een te hoog ziekteverzuim te voorkomen. In de regio Twente, die in het NOS-artikel wordt genoemd, ligt het verzuim hoger dan bij de rest van Arriva en hoger dan gemiddeld in het stad- en streekvervoer. Arriva geeft aan dat er voor de regio Twente wordt gewerkt aan nieuwe afspraken met het personeel en dat het verzuim momenteel daalt. Zo is er sinds 17 juni 2024 een nieuw dienstenrooster met meer tijd voor de chauffeur. De provincie Overijssel is als concessieverlener verantwoordelijk om toe te zien op de effecten van de genomen maatregelen.
Bent u bereid om bij alle provincies op te vragen met welke ziekteverzuimpercentages de OV-bedrijven in het regiovervoer te maken hebben?
De vervoersbedrijven zijn als werkgevers verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. De cijfers over ziekteverzuim zijn onderdeel van de bedrijfsvoering en hoeven niet aan de concessieverlenende overheden gerapporteerd te worden. Om deze reden worden hierover ook geen cijfers bijgehouden door de regionale overheden of door het Ministerie van IenW.
Kunt u als financier van het regionale OV bij alle provincies opvragen hoe groot de personeelstekorten in het streekvervoer per concessie zijn?
De vervoersbedrijven zijn als werkgevers verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. Cijfers over vacatures, in- en uitstroom en personeelstekorten behoren tot de bedrijfsvoering van deze vervoersbedrijven en worden vanwege concurrentiegevoeligheid niet gedeeld met de regionale overheden of met het Ministerie van IenW. De concessieverlenende overheden hebben afspraken met de vervoerders waarbij zij sturen op de prestaties voor de reiziger en niet op de keuzes in de bedrijfsvoering.
Zo ja, kunt u de Tweede Kamer hiervan een overzicht sturen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 en 5 kan IenW de Tweede Kamer geen overzicht sturen van de personele gegevens van de vervoersbedrijven in het stad- en streekvervoer omdat IenW niet over die gegevens beschikt.
Bent u bereid om voortaan, samen met provincies, structureel bij te houden hoe groot de personeelstekorten bij OV-bedrijven in het regiovervoer zijn?
Er is in het ov-stelsel een verdeling gemaakt in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheden en vervoersbedrijven. De overheden sturen via concessies op prestaties en hebben geen rol in het personele beleid. Dat behoort tot de verantwoordelijkheid van de vervoersbedrijven als werkgever. De vervoersbedrijven maken daarover afspraken met werknemers aan de cao-tafel.
Dat neemt niet weg dat er op landelijk niveau in het NOVB ontwikkelingen en lessen worden gedeeld over de werving van personeel en het aantrekkelijker maken van het werken in het ov. Waar nodig en mogelijk ondersteunen de verschillende overheden de vervoersbedrijven in de aanpak van het personeelstekort.
Kunt u aangeven welk deel van de chauffeurs in het streekvervoer in dienst is van een uitzendbureau?
IenW heeft geen inzicht in de personeelsbestanden van de verschillende vervoersbedrijven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel chauffeurs in het streekvervoer na een dienstverband van een jaar in vaste dienst worden genomen?
Vervoerders geven aan dat, conform de cao, personeel na een bepaalde periode de mogelijkheid krijgt om vast in dienst te treden. Daarbij bestaat er altijd een groep die ervoor kiest om flexibel inzetbaar te blijven.
Het bericht ‘Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA» van het NRC van 29 mei?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken het eens was met de in een memo van 2 februari gedane constateringen dat het opschorten van steun aan UNRWA zou leiden tot «regionale destabilisatie», risico’s «voor de veiligheid van Israël», en «aanzienlijk menselijk leed»? Zo nee, wat klopt er niet?
In het memo wordt verwezen naar het risico van te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun. Dat zou kunnen leiden tot ernstige verstoringen in de operationele capaciteiten van UNRWA met groot menselijk leed tot gevolg. Daarnaast zouden de hoge humanitaire noden tot maatschappelijke ontwrichting en regionale escalatie kunnen leiden, wat ook een risico voor veiligheid van Israël zou vormen. Nederland had op dat moment al de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA was niet voorzien.
Hoe is het kabinet desondanks tot de beslissing gekomen enkele dagen daarvoor, op 27 januari, om de steun aan UNRWA op te schorten, terwijl ten minste één lid van het kabinet vond dat dit grote humanitaire en geopolitieke gevolgen zou hebben? Welke belangen wogen zwaarder dan «regionale destabilisatie» en «aanzienlijk menselijk leed»?
Graag stel ik voorop dat Nederland op dat moment de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA al had overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA niet was voorzien. Besluitvorming over eventuele additionele financiering werd tijdelijk opgeschort.
Gezien de ernst van de aantijgingen was het van belang om een politiek signaal af te geven om de beschuldigingen serieus te onderzoeken. Zoals met uw Kamer gedeeld, weegt Nederland het onderzoek van het Office of Internal Oversight Services van de VN (OIOS) mee, dat beschuldigingen onderzocht naar betrokkenheid van UNRWA-medewerkers bij de aanslag van 7 oktober jl. Omdat dit onderzoek individuen betrof, werden de uitkomsten alleen op hoofdlijnen openbaar. Toch heeft Nederland bij OIOS aangedrongen op maximale openheid richting donoren. Zoals gesteld in de beantwoording van vraag 2, ging het over het te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun. Daarnaast ging het memo in op benchmarks om financiering te heroverwegen, in gezamenlijkheid met andere donoren.
Tussen welke bewindspersonen vond overleg plaats over de beslissing van 27 januari? Is er overleg geweest tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking alvorens dit besluit te nemen? Was er een verschil in mening tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Het besluit over financiering aan UNRWA ligt binnen de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Zoals gebruikelijk adviseren ambtenaren een bewindspersoon, die mede op basis daarvan besluiten neemt. Een politiek besluit is leidend en kan worden gecontroleerd door de Tweede Kamer.
Is het mogelijk om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en dit te doen vóór het debat over humanitaire hulp op 19 juni 2024?
Dat is helaas niet gelukt.
De gaswinning boven Schiermonnikoog. |
|
Julian Bushoff (PvdA), Glimina Chakor (GL) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de verleende vergunning aan ONE-Dyas om boven Schiermonnikoog naar gas te boren? Kunt u toelichten waarom deze vergunning nu wel is verleend, waar deze eerder was afgewezen?
In juni 2022 zijn de benodigde vergunningen afgegeven voor het gaswinningsproject N05-A. Hiertegen is beroep ingesteld. Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor het platform op twee aspecten onvoldoende onderbouwd is en heeft de vergunning op deze twee punten vernietigd. Het betreft de onderbouwing van het extern salderen van de stikstofdepositie tijdens de bouw en het ontbreken van de verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor wat betreft de tijdelijke verstoring van de bruinvis tijdens de installatie van het platform.
Op 23 januari jl. heeft de Minister voor Natuur en Stikstof de vvgb voor de bruinvis reeds afgegeven. Ten tijde van de uitspraak van de Rechtbank, was dit daarom al rechtgezet. De vvgb voor de tijdelijke stikstofdepositie is door dezelfde Minister eind mei afgegeven, omdat ONE-Dyas voldoende heeft aangetoond dat de tijdelijke stikstofdepositie zeer gering is en geen effecten heeft op de natuur. Daarnaast heeft het bedrijf in 2023 stikstofrechten opgekocht (extern salderen). Hiermee wordt er stikstofuitstoot permanent verminderd, waardoor er uiteindelijk minder stikstofdepositie in het gebied zal plaatsvinden.
Omdat de omgevingsvergunning voor de twee punten was hersteld, is er op 29 mei jl. een herstelbesluit genomen. Deze trad per direct in werking omdat het van groot belang werd geacht dat het project geen verdere vertraging op zou lopen. Het is belangrijk dat het gas nog deze winter wordt geproduceerd, met name ook omdat het Groningenveld dit voorjaar definitief gesloten is, zodat er minder gas geïmporteerd hoeft te worden. Deze gaswinning draagt daarmee bij aan de leveringszekerheid van gas aan Nederland. Daarnaast heeft dit gas een lagere CO2-voetafdruk dan geïmporteerd gas, waarmee het positief bijdraagt aan de mondiale klimaatdoelstellingen.
Tegen dit herstelbesluit is een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vooruitlopend op de behandeling hiervan en de uitspraak heeft de Raad van State de werkzaamheden van het project opgeschort. Op 21 juni jl. heeft de Voorzieningenrechter in een uitspraak de schorsing opgeheven van de zogenoemde ordemaatregel. Het productieplatform mag hiermee geïnstalleerd en gebruikt worden. ONE-Dyas mag gebruikmaken van de vergunning en de toestemmingen die zijn verleend voor dit gasproject. De uitspraak heeft een voorlopig karakter.
Mijn ambtsvoorganger, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, heeft naast het genomen herstelbesluit, hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Ook door ONE-Dyas en de milieuorganisaties is hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal de hoger beroepen op een later moment inhoudelijk behandelen.
Kunt u toelichten waarom ONE-Dyas al wel mag beginnen met haar schadelijke activiteiten, ondanks dat de gewijzigde omgevingsvergunning en de andere relevante stukken nog ter inzage liggen, er nog juridische procedures lopen en hoger beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke extra informatie heeft ONE-Dyas aangeleverd over de manier waarop de natuur wordt beschermd?
De aanvrager heeft aanvullende gegevens aangeleverd om de additionaliteit van het extern salderen tussen de saldogevende bedrijven en de aanvrager te onderbouwen. Daarmee is onderbouwd waarom het – voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden die in de invloedssfeer liggen van het project (25 km) – niet noodzakelijk is de vergunningen van de saldogevende bedrijven in te trekken. Er is sprake van daling van de stikstofdepositie op overbelaste gebieden, omdat er reeds andere maatregelen ingezet zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken vanuit onder meer de provincie. Daarnaast heeft de aanvrager een aanvullende ecologische beoordeling van Natura 2000-gebied Schiermonnikoog aangeleverd. Hierbij is getoetst overeenkomstig de uitspraak Porthos II (ECLI:NL:RVS:2023:3129) of kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast door significante effecten van het project, in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen.
Heeft u contact gehad met de betrokken gemeenten in Nederland en Duitsland, met Schiermonnikoog en Borkum, om ze te informeren over wat er op ze af komt? Heeft u contact gehad met andere stakeholders, zoals natuurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
De partijen die het initiële beroep hebben ingesteld, zijn geïnformeerd voordat het herstelbesluit werd gepubliceerd. Daarnaast wil ik benadrukken dat de initiatiefnemer en bevoegd gezag al in een vroeg stadium omwonenden en belanghebbenden uitvoerig hebben geïnformeerd over het project en over de mogelijkheid voor het indienen van zienwijzen, bezwaar of beroep. Het instemmingsbesluit, de vergunning met het MER en de Passende Beoordeling zijn zowel in Nederland als in Duitsland op de reguliere wijze ter inzage gelegd en hebben ter inzage gelegen bij de gemeente Schiermonnikoog, de gemeente Het Hogeland, Stadt Borkum en de Gemeinde Krummhörn. Gevoerde gesprekken met de omgeving en ingediende zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen in het project.
Voor wiens rekening is de economische schade, als de rechter later alsnog de vergunning vernietigd, terwijl ONE-Dyas al wel is begonnen met de bouw? Voor wiens rekening is de daarmee aangerichte natuurschade?
Indien de rechter besluit dat het project niet door kan gaan, ligt de economische schade voor wat betreft de kosten van het project bij de initiatiefnemer ONE-Dyas. Daarnaast zou de Nederlandse Staat inkomsten mislopen uit aardgasbaten. Er is toestemming verleend omdat het bevoegd gezag geoordeeld heeft dat effecten op de natuurgebieden zijn uitgesloten. Derhalve is niet de verwachting dat er sprake zal zijn van natuurschade. Om dat te borgen zijn er vergunningsvoorwaarden opgelegd. Van belang is dat wat betreft stikstof er alleen een potentieel effect is tijdens de aanlegfase, in het eerste jaar. Dat effect is zodanig beperkt dat de natuurlijke kenmerken van de gebieden, met name de duinen van Schiermonnikoog, door dit project niet worden aangetast. Bij het ontwerp van het platform en in het gebruik van schepen en materiaal zijn keuzes gemaakt en maatregelen genomen om de uitstoot van stikstof sterk te reduceren. Deze zijn ook in de vergunning voorgeschreven. Ook voor geluid, bijvoorbeeld de effecten op natuur van het heien, zijn voorschriften opgenomen in de vergunning om te borgen dat de effecten beperkt blijven.
Betekent deze vergunning ook dat u geen enkele vergunning meer gaat geven voor gaswinning onder de Waddenzee?
De vergunning voor de gaswinning in het N05-A project staat los van toekomstige besluiten op andere gaswinningprojecten. Daarnaast wil ik hierbij benadrukken dat dit project zich circa 20 kilometer ten noorden van Schiermonnikoog bevindt, in de Noordzee, en dus niet in de Waddenzee.
Kunt u de kamer een overzicht geven van de nog ontbrekende vergunningen voor deze gaswinning vanuit de Duitse overheden?
ONE-Dyas had in 2022 alle benodigde vergunningen en ontheffingen verkregen, ook vanuit Duitsland, om het N05-A platform te installeren, aan te sluiten op het Duitse windpark en in productie te nemen. Nadat deze vragen door de leden Bushoff en Chakor zijn gesteld (3 juni), werden aan Duitse zijde de Duitse vergunning en ontheffing van rechstwege opgeschort, omdat er op 4 juni bezwaar tegen was gemaakt. Op 19 juli heeft het NLWKN (Niedersächsische Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz) in een persbericht haar beslissing op het bezwaar bekend gemaakt, namelijk dat de betreffende vergunning en ontheffingen van kracht blijven en een extra ontheffing wordt verleend. Naar aanleiding van een beroep en verzoek om de door NLWKN vergunning en ontheffingen voor de kabel op te schorten, heeft een Duitse voorzieningenrechter op 7 augustus bepaald dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar compensatiemogelijkheden in het gebied; een nieuwe eis in het vergunningsproces. ONE-Dyas heeft daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd bij het NLWKN.
Betreffende natuur geldt dat getoetst is op mogelijke externe effecten op Duitse Natura 2000-gebieden. Dus voor Natura 2000 is geen aparte toestemming nodig van de Duitse autoriteiten, voor zover het project in Nederland plaatsvindt. Betreffende de kabel die in Duitsland over de zeebodem loopt, is voornoemde Duitse ontheffing en vergunning verleend.
Bent u bekend met het bericht «No need for countries to issue new oil, gas or coal licences, study finds»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe verklaart u deze vergunningsverlening in het licht van het feit dat tot 2050 er voldoende fossiele winningsprojecten zijn gepland om aan de vraag te voldoen?
Het International Institute for Sustainable Development (IISD) geeft, als één van de opstellers van het onderzoek waaraan gerefereerd wordt in het nieuwsbericht, aan dat zij hun onderzoek uitbouwen op basis van het eerdere onderzoek van het Internationale Energie Agentschap (IEA)2 waarin men concludeert dat er voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden geen ruimte is onder het 1,5 graad scenario. Zoals op 24 juni jl. reeds beantwoord in de Kamervragen over de toename van fossiele financieringen door banken van 15 mei jl. is de redenering hierachter dat alle olie- en gasvelden die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn, al voorzien in de verwachte mondiale vraag naar fossiele brandstof die past binnen een 1,5 graad scenario. Hier is echter een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Zo veronderstelt het IEA dat alle olie- en gasvelden die zijn ontdekt ook zullen worden ontwikkeld. Dit zal niet altijd het geval zijn. Tevens wordt door het IEA geen rekening gehouden met enige mate van voorzieningszekerheid. Het is de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine Nederlandse velden.
Kunt u aangeven in hoeverre deze nieuwe gaswinning bijdraagt aan een transitie naar een duurzaam en CO2 neutraal energiesysteem?
Gaswinning op de Noordzee gaat niet ten koste van de ambities van het kabinet op het gebied van klimaat. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op besparing van het energiegebruik en de verduurzaming ervan, en houdt vast aan de doelen die hiervoor zijn gesteld. Het kabinet kiest er in de transitie naar een volledig CO2 neutraal energiesysteem voor om de daling van de binnenlandse productie van aardgas op de Noordzee af te remmen, de zogenoemde versnelling. Gas gewonnen in Nederland vervangt de import van fossiele energie uit andere landen. Eigen geproduceerd gas heeft als voordeel dat het een aanzienlijk lager niveau van uitstoot van broeikasgassen kent dan geïmporteerd gas. Het belang van aardgas zal in lijn met de klimaatambities structureel en zo snel als mogelijk moeten afnemen, maar ook dan zal er nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening blijven bestaan.
Daarnaast wordt het platform N05-A het eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Hiervoor wordt een kabel gelegd naar het nabijgelegen Duitse windpark Riffgat. De emissie van het productieplatform zal nihil zijn en voor het hele project betreft dit een emissiereductie van zo’n 85 procent.
Kunt u aangeven in welk opzicht ONE-Dyas de gevolgen van de gaswinning gaat compenseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft het project dusdanige maatregelen getroffen waardoor er geen significante effecten zijn op de natuur in de omgeving. Er is daarom geen sprake van benodigde mitigatie. Dat is ook geaccepteerd door de rechter. Overigens had het bedrijf al eerder uitstootrechten voor stikstof in de omgeving opgekocht (extern salderen), waarmee er uiteindelijk permanent minder stikstof in het gebied terecht komt.
Middels vergunningverlening en de daarbij behorende voorschriften wordt geborgd dat de mitigerende maatregelen die aanvrager treft, vastliggen. Dan gaat het om reducerende maatregelen zoals het gebruik van schone werkschepen, of om geluidswerende maatregelen om verstoring van bruinvissen en andere dieren te beperken. Ook het extern salderen is nog voorgeschreven.
Het bericht 'Minder dan helft Amsterdamse jongeren zegt homoseksualiteit te accepteren' |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder dan helft Amsterdamse jongeren zegt homoseksualiteit te accepteren»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het een zorgwekkende en treurige ontwikkeling is dat nog maar 43% van de middelbare scholieren in Amsterdam vindt dat je mag houden van wie je wilt?
Ja, dat vind ik een uiterst zorgwekkende ontwikkeling. Acceptatie is belangrijk, want het zorgt ervoor dat alle verliefde stellen veilig hand in hand over straat kunnen lopen en dat alle leerlingen zichzelf kunnen zijn op school. Het is belangrijk dat álle jongeren geaccepteerd worden en zichtbaar zichzelf kunnen zijn. We kunnen het niet toestaan dat daarop wordt ingeboet, want iedereen in Nederland mag houden van wie die wil houden. De Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 laat zien dat 43% van de leerlingen van klas 2 en 4 in het voortgezet onderwijs in Amsterdam homoseksualiteit normaal vindt. Ook laat het onderzoek zien dat het percentage leerlingen dat homoseksualiteit verkeerd vindt aanzienlijk is gestegen ten opzichte van de vorige monitor (2021), zie tabel 1.
2021
2023
Normaal
63
43
Een beetje raar
17
21
Erg raar
6
8
Verkeerd
14
28
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat elke jongere uit de lhbtqi+-gemeenschap zich veilig en geaccepteerd kan voelen op school?
Ja. Iedereen moet zichzelf kunnen zijn en zich veilig en geaccepteerd voelen. Ook in het onderwijs. Uit de Landelijke Veiligheidsmonitor in het funderend onderwijs 2021–2022 blijkt dat lhbtiq+ leerlingen vaker worden gepest dan niet-lhbtiq+ leerlingen.2 Dat baart mij zorgen. Veiligheid is een voorwaarde voor leerlingen om überhaupt tot leren te komen. In het antwoord op vraag 13 vermeld ik welke organisaties scholen kunnen ondersteunen op het gebied van seksuele diversiteit en sociale veiligheid.
Kunt u het rapport met de Kamer delen waarin de onderzoeksresultaten van de enquete staan?
De vragenlijst van de Gezondheidsmonitor Jeugd bestaat uit twee delen: een landelijk gedeelte en een regionaal gedeelte. De onderzoeksresultaten uit het landelijke gedeelte van de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 vindt uw Kamer op VZ Info3 en RIVM Statline4. Daarnaast publiceren alle GGD’en deze landelijke resultaten op hun website en dashboards, samen met de resultaten van het regionale gedeelte van de vragenlijst. GGD Amsterdam heeft onlangs de resultaten van de gemeente Amsterdam gepubliceerd in een factsheet.5 Ik zal deze rapporten met uw Kamer delen. Daarnaast zal de gemeente Amsterdam een brief publiceren met de percentages gespecificeerd van de antwoordopties over de vraag over homoseksualiteit in de Gezondheidsmonitor Jeugd.
Wat is volgens het onderzoek de oorzaak van de gedaalde acceptatie van homoseksualiteit onder scholieren in Amsterdam en wat is uw eigen duiding hiervan?
De Gezondheidsmonitor Jeugd doet geen onderzoek naar achterliggende oorzaken. Enige voorzichtigheid is geboden met het trekken van conclusies op basis van deze cijfers. Het betreft immers één vraag in de vragenlijst, die is aangeboden aan jongeren in klas 2 en 4 in Amsterdam.
Geeft het onderzoek een uitsplitsing naar achtergrondkenmerken van scholieren die homoseksualiteit wel en niet accepteren? Zo nee, welke onderzoeken zijn beschikbaar die hier iets over kunnen zeggen?
Het onderzoek geeft een uitsplitsing weer naar geslacht, opleidingsrichting en klas. Uit de gegevens van tabel 2 blijkt dat, op basis van dit onderzoek, de acceptatie lager is bij jongens dan bij meisjes, dat de acceptatie lager is onder tweedeklassers dan onder vierdeklassers, en dat de acceptatie bij leerlingen op het vmbo lager ligt dan die bij leerlingen op de havo/vwo. Zoals in het antwoord op vraag 4 gemeld, kan ik op basis van deze gegevens geen landelijke conclusies trekken.
Voor een landelijk beeld kunnen we kijken naar het onderzoek «Seks onder je 25e» van Rutgers en Soa Aids Nederland.6 Dit onderzoek laat zien dat acceptatie lager ligt onder jongeren van 13–15 jaar dan onder jongeren van 19–24 jaar. Tevens blijkt dat de negatieve opvattingen over homoseksualiteit onder jongeren zijn gedaald in de periode 2012–2023. In 2012 keurde de helft van de jongens en een kwart van de meiden het af als twee jongens elkaar zoenen op straat, in 2023 keurde een kwart van de jongens en een tiende van de meiden dit af.
Klas 2
Klas 4
Vmbo
Havo/Vwo
Vmbo
Havo/Vwo
Jongen
16
37
19
45
Meisje
29
62
41
66
In hoeverre speelt cultuur en/of religie een rol bij de afwijzing van homoseksualiteit door scholieren?
Er is geen onderzoek bekend over de rol van cultuur en religie bij de afwijzing van homoseksualiteit in het onderwijs. Wel is er eerder onderzoek gedaan naar de opvattingen over homo- en biseksualiteit onder religieuze personen.
Het rapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)7 splitst opvattingen over homo- en biseksualiteit uit naar sociaal-demografische kenmerken. Dit onderzoek laat zien dat hoogopgeleide mensen vaker positieve opvattingen over homo- en biseksualiteit hebben (86%) dan laagopgeleide mensen (64%). Ook blijkt dat niet-religieuze mensen hier vaker positieve opvattingen over hebben (82%) dan religieuze mensen, waaronder door Rooms-katholieken (69%), aanhangers van de Protestantse Kerk (51%) en overige religies (45%). Het rapport World Values Survey 2023 beschrijft de factor van religie bij acceptatie van homoseksualiteit.8 Dit onderzoek laat zien dat niet-religieuzen meer accepterend zijn over homoseksualiteit, gevolgd door PKN hervormden, Rooms-katholieken, PKN gereformeerden, orthodox-protestanten en moslims. Ook hoor ik geluiden dat een dalende acceptatie bijvoorbeeld zou komen door de invloed van sociale media en conservatieve (culturele) denkbeelden. Dat en mogelijk andere oorzaken wil ik nader uitgezocht hebben.
Is deze vragenlijst alleen naar Amsterdamse middelbare scholieren gestuurd of ook naar middelbare scholieren door het hele land? Geeft dit onderzoek een representatief beeld voor de rest van Nederland en/of voor de rest van de grote steden in Nederland?
De vragenlijst bestaat uit een landelijk en een regionaal gedeelte, zoals gemeld in de beantwoording van vraag 4. De vraag over acceptatie van homoseksualiteit is in de volgende GGD-regio’s gesteld: Twente, Noord en Oost Gelderland, Gelderland Zuid, Utrecht, Hollands Noorden, Zaanstreek Waterland, Gooi en Vechtstreek, Utrecht Stad en Amsterdam. De vraag maakte niet in alle GGD-regio’s onderdeel uit van de vragenlijst, waardoor we geen landelijke conclusies kunnen trekken. De vraag is ook niet in alle grote steden uitgevraagd, dus ik kan ook geen conclusies trekken voor de grote steden in Nederland. De regionale resultaten zijn dus alleen representatief voor de GGD-regio waar deze vraag in de vragenlijst is opgenomen.
Waarom is de vraag over homoseksualiteit alleen toegevoegd in de regio Amsterdam? Met welke insteek is dit gebeurd?
De vraag over acceptatie van homoseksualiteit is niet alleen toegevoegd in regio Amsterdam, zoals gemeld in het antwoord op vraag 8.
Wordt conform de kerndoelen van het onderwijs op elke school in Amsterdam onderwijs over seksuele diversiteit gegeven? Heeft u signalen dat dit niet of onvoldoende gebeurt?
Het respectvol leren omgaan met seksualiteit en (seksuele) diversiteit is onderdeel van de bestaande kerndoelen. Scholen zijn verplicht om aandacht te besteden aan de kerndoelen, maar bepalen zelf op welke manier en op welk moment zij hier invulling aan geven.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) houdt toezicht op de (naleving van) de kerndoelen. De Inspectie heeft geen signalen ontvangen dat er niet of onvoldoende aandacht wordt besteed aan deze kerndoelen in de regio Amsterdam.
Wat zijn concrete acties die worden ondernomen, naar aanleiding van dit onderzoek, om de acceptatie van elke seksuele gerichtheid te bevorderen? Kunt u een tijdspad schetsen voor deze plannen?
Ik wil er alles aan doen om de dalende acceptatie onder jongeren tegen te gaan. Daarom wil ik in samenspraak met COC meer inzicht krijgen in mogelijke oorzaken en oplossingen. Ook ben ik in gesprek over de onderzoeksresultaten en acties ter bevordering van de acceptatie van homoseksualiteit onder jongeren met de GGD GHOR, het RIVM, GGD Amsterdam en de gemeente Amsterdam. Ik moedig de gemeente Amsterdam aan om op basis van deze resultaten stappen te zetten om de acceptatie onder jongeren meer te stimuleren. In de gemeente Amsterdam worden al gesprekken gevoerd op scholen die hebben meegedaan met de vragenlijst voor de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023. De gemeente Amsterdam zet volop in op lhbtiq+-acceptatie en de (sociale) veiligheid van lhbtiq+ jongeren op school en in de buurt. Scholen kunnen ondersteuning krijgen vanuit de aanpak schoolveiligheid en de aanpak Gezonde School. Vanuit de aanpak burgerschapsonderwijs kunnen scholen middelen aanvragen om voorlichtingen en activiteiten te financieren. Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam onlangs een actieplan opgesteld voor de aanpak van geweld tegen lhbtiq+ personen.
Uit een evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 komt naar voren dat er meer inzicht nodig is in zowel de doelgroepen als de effectiviteit van de interventies. Bent u het eens met deze evaluatie en bereid hieraan gevolg te geven?2
Ja, in algemene zin ben ik het eens met de stellingname dat inzicht in zowel de doelgroepen als de effectiviteit van de interventies nodig is voor effectief beleid. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 14 mei 202410 ontvangt uw Kamer na de zomer een inhoudelijke beleidsreactie op dit onderzoek en wordt uw Kamer geïnformeerd over welke vervolgstappen genomen zullen worden.
Scholen kunnen terecht bij COC Nederland, Stichting School & Veiligheid, Rutgers en GGD’en voor ondersteuning op het gebied van acceptatie van lhbtiq+ leerlingen. COC Nederland biedt ondersteuning door onder andere het jaarlijks organiseren van Paarse Vrijdag, het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s) en het bouwen van een GSA-docentennetwerk. Stichting School & Veiligheid (SSV) biedt ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid van lhbtiq+ leerlingen. SSV onderhoudt de website www.gendi.nl met inspiratie, (les)materialen en kennis voor leraren, schoolleiders en onderwijspersoneel op het gebied van gender-en seksuele diversiteit in de klas. Rutgers, het onafhankelijke expertisecentrum seksualiteit in Nederland, ondersteunt scholen door het ontwikkelen van lesmateriaal over seksuele vorming. Hierbij is aandacht voor vriendschap en relaties, wensen en grenzen, en seksuele diversiteit. GGD’en stimuleren en ondersteunen de inbedding van relationele en seksuele vorming in het onderwijs. Ook is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop een pagina te vinden is specifiek voor deze doelgroep.
Welke plannen liggen er om de aanbevelingen uit de evaluatie over te nemen en te implementeren en welke handvatten ontvangen leerkrachten om dit onderwerp bespreekbaar te maken?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht ‘Mythe van 'hogere pijngrens bij migranten' blijft een probleem in de zorg’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Mythe van «hogere pijngrens bij migranten» blijft een probleem in de zorg»?1
Ja.
Herkent u de constatering dat patiënten met een migratieachtergrond soms ervaren dat zorgverleners hun pijnklachten wegwuifden vanwege hun culturele achtergrond? Welke beleidsmaatregelen treft u om deze negatieve ervaringen tegen te gaan?
Ik betreur het ten zeerste dat patiënten dit zo ervaren. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat het voor het ontvangen of verlenen van zorg niet uitmaakt wie je bent of hoe je eruitziet. Met de VWS-brede aanpak discriminatie en gelijke kansen werken we aan het tegengaan van discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Zo is onder andere een ervaringsdeskundigenpanel opgezet van mensen die discriminatie in deze sectoren hebben meegemaakt, waar wordt getoetst of beleid goed aansluit op burgers en professionals.
Daarnaast wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar prevalentie van discriminatie in de zorg, welzijn en sport. Hieruit moet een duidelijker beeld naar voren komen over de omvang en impact van discriminatie in deze sectoren.
Bent u het met gezondheidswetenschappers dr. C. Zemouri en mw. H. Felten eens dat patiënten met een migratieachtergrond gevaar kunnen lopen, zolang zorgverleners vooroordelen laten meewegen in hun werk?
Zorgprofessionals verlenen hun zorg op basis van professionele richtlijnen en kwaliteitsstandaarden die gebaseerd zijn op de stand van wetenschap en praktijk.
Vooroordelen zouden geen rol moeten spelen in het behandelen van patiënten. Ik vind het belangrijk dat alle patiënten, ongeacht hun achtergrond, zich gehoord en gezien voelen in de spreekkamer en goede zorg ontvangen. Momenteel werkt Pharos in opdracht van VWS aan een handreiking voor alle zorgsectoren waarin onder meer bewustwording over vooroordelen bij zorgverleners aan de orde komt. Deze handreiking wordt ontwikkeld met mensen die zelf discriminatie hebben ervaren en met zorgorganisaties. In het najaar van dit jaar zal de handreiking met uw Kamer worden gedeeld.
Constaterende dat in het bericht: «Mythe van «hogere pijngrens bij migranten» blijft een probleem in de zorg» wordt gesteld dat er in Nederland weinig onderzoek is gedaan naar vooroordelen onder zorgverleners, bent u bereid om vooroordelen onder zorgverleners nader te laten onderzoeken? Hoe gaat u de onderzoekers hierin faciliteren en ze beschermen tegen het bagatelliseren van dit onderzoek?
Er worden en zijn reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd die hieraan raken. Zo laat onderzoek van het Amsterdam UMC zien dat discriminatie, racisme en genderongelijkheid voorkomen in zorgorganisaties en dat dit ook bij zorgverleners van kleur leidt tot gezondheidsklachten en uitstroom uit de zorg.2 Naar aanleiding van deze inzichten onderzoeken het Amsterdam UMC en Movisie in opdracht van het Ministerie van VWS of er meer werkplezier en behoud van zorgverleners is in zorgorganisaties die veel aandacht geven aan diversiteit en inclusie. De definitieve resultaten van dit onderzoek verschijnen eind 2024.
Ook voert ZonMw momenteel een pilotprogramma uit waarbij diversiteitssensitief werken wordt geïmplementeerd in de zorgpraktijk en wordt verankerd in het onderwijscurriculum van zorgprofessionals. Het doel van het programma is gezondheidsverschillen terugdringen door in te zetten op inclusieve zorg. Daarnaast vraagt VWS doorlopend aandacht voor diversiteitssensitief werken vanuit de aanpak discriminatie en gelijke kansen, zie hiervoor ook de beleidsnota cultuursensitieve zorg die eerder aan uw Kamer is gestuurd.3
Constaterende dat in het bericht veel vooroordelen over mensen van kleur vanuit het slavernijverleden voorkomen, wat doorwerkt in de behandeling van patiënten in de zorg, bent u bereid om in navolging van de excuses voor het Nederlandse slavernijverleden, erkenning te geven voor het dooretteren van slavernijgeneeskunde op onze zorg van vandaag?
Op 22 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over het vervolgtraject na de excuses voor het slavernijverleden.4 Die Kamerbrief beschrijft dat het kabinet de negatieve doorwerking van het slavernijverleden op het gebied van gezondheid en welzijn wil tegengaan. VWS wil in gezamenlijkheid met partijen in het zorg- en welzijnsdomein en nazaten van tot slaaf gemaakten een aantal concrete interventies ontwikkelen met het doel om de doorwerking van slavernij op de gezondheid en het welzijn van nazaten tegen te gaan. Verder start dit jaar een onderzoek om meer zicht te krijgen op hoe het slavernijverleden doorwerkt op de gezondheid van nazaten en de gezondheidszorg. Hierover informeer ik u dit najaar.
Constaterende dat de IGJ de hoeveelheid klachten over huisartsen niet meer aankan en de inspectie in het eerste kwartaal van dit jaar 767 meldingen kreeg,2 bent u bereid om de IGJ hierin te ontzorgen door een landelijk meldpunt discriminatie en racisme aan te wijzen, zodat discriminatie en racisme beter wordt gemonitord?
Deze stelling is niet juist. In het jaarbeeld over 2023 heeft de IGJ aangegeven dat vorig jaar 20% meer signalen en meldingen zijn gedaan door burgers. Deze stijging zagen zij in meerdere sectoren, niet alleen binnen de huisartsenzorg. Ondanks de stijging in het aantal signalen en meldingen is de situatie beheersbaar. De IGJ herkent zich dan ook niet in de stelling dat zij het aantal meldingen niet meer aan kan. Het is goed dat zowel burgers als zorgverleners de IGJ weten te vinden voor hun meldingen zodat de IGJ deze informatie mee kan nemen in haar toezicht.
Iedereen in Nederland kan met klachten over discriminatie (en racisme) terecht bij antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Iedere gemeente is wettelijk verplicht om een laagdrempelige, onafhankelijke voorziening in te stellen waar burgers terecht kunnen met klachten over discriminatie. Sinds 1 januari 2024 zijn alle meldpunten van de landelijke vereniging van ADV’s overgestapt op de uniforme naam: Discriminatie.nl. Daarmee is er één landelijk meldpunt met een toegankelijke website en gratis 0800-nummer. Ook incidenten van discriminatie en racisme in de zorg kunnen hier gemeld worden.
Bent u bekend met de website www.huisarts-migrant.nl, samengesteld door stichting Pharos en het Nederlands Huisartsen Genootschap?
Ja.
Constaterende dat op de website www.huisarts-migrant.nl een aantal stigmatiserende claims over personen met een migratie achtergrond staan zoals dat Indische en Molukse ouderen een hogere pijngrens zouden hebben en dat niet-westerse culturen vaak geen onderscheid maken tussen lichaam en geest, erkent u dat dit bijdraagt aan stigmatisatie en institutioneel racisme in de zorg kan faciliteren?
Ik vind het belangrijk dat via een website als www.huisarts-migrant.nl informatie is die inclusieve zorg bevordert. Onjuiste claims hebben hier geen plek. Ik besef dat informatie en inzichten over de thema’s discriminatie in de zorg en persoonsgerichte zorg snel verouderen. Wat we een aantal jaar geleden als kennis aannamen, kan nu niet meer passend zijn of onjuist blijken. Naar aanleiding van dit bericht is contact gezocht met de redactie van de website. De redactie van huisarts-migrant ziet het als haar taak ervoor te zorgen dat de geboden informatie actueel is en met gepaste gevoeligheid geformuleerd is. Om die reden is recentelijk reeds de nodige informatie op www.huisarts-migrant.nl herzien of van de website verwijderd. Het genoemde artikel over een vermeend hogere pijngrens was al eerder door de redactie als verouderd beoordeeld en om deze reden onder revisie gebracht. Helaas is het artikel tijdens de revisie online blijven staan, maar is het inmiddels verwijderd. Het beheer van de website en het proces van aanpassingen is inmiddels onder de loep genomen en verder aangescherpt zodat dergelijke fouten in de toekomst worden voorkomen.
Hoe verklaart u het dat de site, welke bedoeld is om huisartsen, praktijkondersteuners en andere zorgverleners antwoord te geven op vragen over zorg en gezondheid gericht op persoonsgerichte en cultuursensitieve zorg voor iedereen, vol staat met feitelijke onjuistheden en misopvattingen over patiënten met een niet-westerse migratieachtergrond?
Ik heb vertrouwen in de redactie en het beheer van de website en de aanscherpingen die hierin zijn toegezegd. De redactie bestaat uit huisartsen, praktijkondersteuners, een universitair hoofddocent en een sleutelpersoon en kent een diverse samenstelling. De redactie heeft een periodiek terugkerend revisieproces ingesteld, onder meer om stigmatiserend taalgebruik te voorkomen.
Naar aanleiding van de genoemde berichtgeving heeft de redactie het proces van aanpassingen onder de loep genomen en verder aangescherpt. Vanwege de snelheid van kennisontwikkeling vind ik het belangrijk dat continu kritisch wordt gekeken naar de informatie die aangeboden wordt via de website, ik zal hier in mijn contact met de beheerders blijvend aandacht voor vragen. Zij hebben in dit verband tevens aangegeven een nadrukkelijke uitnodiging aan bezoekers van de website te doen om contact met hen op te nemen als onjuiste informatie op de website staat. De redactie staat open voor alle suggesties die de website kunnen verbeteren.
Hoe reflecteert u erop dat huisartsen, praktijkondersteuners en studenten worden verwezen naar een site waar juist tegenstellingen in staan dan het doel van een dergelijke site? Hoe kunnen zorgverleners beter beschermd worden tegen foute informatie in hun curriculum zodat zij beter hun werk kunnen doen?
Opleiders, werkgevers en beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de opleidingen. VWS vraagt doorlopend aandacht voor cultuursensitiviteit en inclusief opleiden in de zorg. Daarbij voert ZonMw in opdracht van VWS momenteel een pilotprogramma uit waarbij diversiteitssensitief werken wordt geïmplementeerd in de zorgpraktijk en wordt verankerd in het onderwijscurriculum van zorgprofessionals.
Hoe verklaart u dat ondanks structurele subsidie (5,6 miljoen euro in 2024 i.c.m. platform 31), stichting Pharos in samenwerking met het Nederlands Huisartsen Genootschap erin faalt om inclusieve, feitelijk juiste informatie te verstrekken over cultuursensitieve zorg en juist de stigmatisering en institutionele discriminatie in de zorg versterkt?
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Stichting Pharos is van oudsher een partij die zich inspant op dit onderwerp en haar uiterste best doet om het inclusiever maken van zorg te stimuleren en zich hier breed voor inzet vanuit de instellingssubsidie die zij krijgen.
Hoe reflecteert u erop dat stichting Pharos volgens u juist de taakstelling heeft om als kennis- en adviescentrum voor het stimuleren van de toepassing van kennis in de praktijk om de kwaliteit en effectiviteit van de zorg voor migranten en mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden te verbeteren? Hoe rijmt u deze organisatie wordt gefinancieerd door het Ministerie van VWS?
Ik verwijs naar beantwoording op vraag 11.
Welke concrete vervolgstappen gaat u nemen om partijen die de taakstelling hebben gekregen om institutionele discriminatie en stigmatisering in de zorg tegen te gaan te controleren om verdere mensopvattingen tegen te gaan?
Waar het gaat om www.huisarts-migrant.nl heb ik vertrouwen in de toezeggingen die de redactie heeft gedaan om de processen te optimaliseren. In de gesprekken die volgen omtrent subsidieafspraken heb ik blijvend aandacht voor inclusieve zorg. Als het gaat om Pharos verwijs ik naar beantwoording op vraag 11.
Hoe verklaart u het dat feitelijke onjuistheden en stigma’s die binnen de zorgsector heersen, pas worden overwogen als journalisten en gezondheidswetenschappers zich ermee bemoeien? Hoe ziet u uw rol hierin als Minister voor Medische Zorg?
Als Minister voor Medische Zorg sta ik voor passende, persoonsgerichte zorg voor iedereen. Factoren als leeftijd, sekse, gender, culturele waarden, seksuele oriëntatie en sociaal economische status, zouden geen rol moeten spelen in de toegang tot en kwaliteit van zorg. Helaas is dit in de realiteit soms wel het geval. In publicaties zoals de «Verkenning Discriminatie en Racisme in de zorg» van Movisie en het Verwey Jonker instituut uit mei 2023 komt dit ook naar voren. Deze verkenning is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS. Daarom is in 2022 een VWS-breed programma gestart. Het doel van het programma is het verminderen van discriminatie en vergroten van gelijke kansen in zorg, welzijn en sport. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van dit programma.
De kosten voor het transport van elektriciteit naar Duitsland |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er bij een capaciteit van meer dan 38 gigawatt (GW) aan windenergie op zee moet worden gezocht naar tracés waarmee de windenergie ver landinwaarts kan worden afgezet via een gelijkstroom-kabel, de zogenaamde «diepe aanlanding»?
Ja. Het klopt dat er gekeken wordt naar tracés voor diepe aanlanding, om de wind-op-zeedoelstellingen te realiseren en de energievraag dieper landinwaarts in te vullen. Vanuit het energiesysteem bezien is spreiding van de aanlandingen wenselijk. Diepe aanlanding draagt daarin bij aan het tegengaan van netcongestie en aan het voorkomen van grote ingrepen bij bovengrondse 380kV-verbindingen. Bij eerder onderzoek is aangegeven dat dit punt ligt bij ongeveer 38 GW aan windenergie op zee (o.a. Target Grid, TenneT).
Vanaf welk jaar zal deze grens bereikt worden en is dus diepe aanlanding nodig?
Het is niet exact te zeggen vanaf welke datum deze aanlanding nodig is. Voor de huidige routekaart (21GW) zijn t/m 2031 projecten gepland. De ambitie is om tussen 2031 en 2040 nog eens 29GW windenergie op zee te realiseren en aan te landen (circa 10 elektrische verbindingen en 2 waterstofverbindingen). De programmering van deze verbindingen is nu nog niet bekend (o.a. afhankelijk van verdere energiesysteemanalyses waarin de verwachte ontwikkeling van de energievraag wordt meegenomen, de kansrijkheid van aanlandalternatieven verspreid over het land en besluitvorming). In de prognoses van TenneT wordt nu uitgegaan van realisatie van diepe aanlanding vanaf 2035.
Klopt het dat de Delta Rhine Corridor momenteel een van de mogelijkheden is een dergelijke diepe aanlanding te realiseren en dat in de plannen voor dit project momenteel de aanleg van kabels voor 6 GW gelijkstroom wordt gepland?
Ja, het klopt dat de Delta Rhine Corridor een van de mogelijkheden is voor eventuele diepe aanlandingen van maximaal 6 GW (drie keer 2 GW gelijkstroomverbindingen). Deze diepe aanlanding is belangrijk voor elektrificatie van de industrie in Chemelot. Daarnaast draagt het ook bij aan een eventueel transport van de opgewekte windenenergie (via interconnectie) naar Duitsland. Ook voorkomt het knelpunten op de hoogspanningsinfrastructuur op diverse plaatsen, doordat de geproduceerde elektriciteit niet eerst door heel het land over het reguliere hoogspanningsnet getransporteerd hoeft te worden. TenneT gaat er daarbij vanuit dat deze verbinding nodig is als er meer dan 38 GW Wind op Zee aan land komt. Of het 2, 4 of 6 GW wordt hangt onder andere af van de hoeveelheid elektrische aanlanding na 2031, de beschikbare ruimte voor routes op de Noordzee, de kansrijkheid van alternatieve aansluitlocaties, de mate van congestie op de Zuidring, de ontwikkeling van elektrolyse op zee, de elektrificatie van de Nederlandse industrie, de interconnectiecapaciteit naar Duitsland, en een besluit over financiële dekking. In het Programma VAWOZ – waarin onderzoek wordt gedaan naar het aan land brengen (zowel elektriciteit als waterstof) van windenergie op zee na 2031 – wordt ervan uitgegaan dat diepe aanlandingen naar 380 kV hoogspanningsstations (Tilburg, Maasbracht, Graetheide) enkel mogelijk zijn via de DRC, vanwege de complexiteit van diepe aanlandingen en grote landschappelijke doorkruising. Vooruitlopend op de DRC wordt in het programma VAWOZ alvast onderzoek gedaan naar de aftakkingen vanaf de DRC naar 380 kV hoogspanningsstations en kansrijke locaties voor de benodigde converterstations.
Wat zijn de geraamde kosten voor deze 6 GW aan stroomkabels per jaar, inclusief afschrijving, redelijk rendement, energieverlies en onderhoud?
De investeringskosten voor een 2 GW stroomkabel liggen tussen de € 8–12 mln. per kilometer uitgaande van 60:40 verhouding tussen open ontgraving en gestuurde boringen. De afschrijvingstermijn is gekoppeld aan de verwachte levensduur van de kabel, in dit geval minimaal 40 jaar. Bij elk methodebesluit stelt de ACM een redelijk rendement (WACC) vast. De huidige nominale WACC voor nieuwe investeringen bedraagt circa 6%. De toekomstige WACC is sterk afhankelijk van de renteontwikkeling. De operationele kosten bedragen ongeveer 1 procent van de asset waarde. Op basis van deze uitgangswaarden zijn de jaarlijkse kosten ongeveer € 250 mln. per jaar voor een 2 GW gelijkstroomkabel.
Klopt het dat deze kosten thans (grotendeels) worden versleuteld in de stroomtarieven van Nederlandse huishoudens, zakelijke en industriële klanten, dan wel voor rekening zullen komen van de Nederlandse schatkist?
Ja, deze kosten worden thans verwerkt in de nettarieven van Nederlandse huishoudens en bedrijven. De ACM stelt de tarieven van TenneT vast op basis van de doelmatige kosten die TenneT maakt. TenneT brengt haar tarieven in rekening bij alle afnemers van TenneT. Dit zijn regionale netbeheerders en grootverbruikers op het landelijk hoogspanningsnet. De regionale netbeheerders mogen de tarieven die zij aan TenneT betalen doorberekenen aan hun klanten. Voor de eventuele stroomkabels in de DRC zijn er verschillende dekkingsopties mogelijk (versleutelen is een van de opties), maar dit moet nog nader worden onderzocht.
Klopt het dat van de 6 GW aan stroomkabels die in het project zullen worden aangelegd er 5 GW primair bestemd is voor het transport van elektriciteit naar Duitsland?
Het is op dit moment niet mogelijk aan te geven hoeveel elektriciteit via de DRC naar Duitsland geëxporteerd zal worden. Dat is afhankelijk van diverse factoren, zoals de hoeveelheid elektrische aanlanding, de nationale balans tussen vraag en aanbod van elektriciteit, de verhouding elektrische aanlandingen en waterstofaanlandingen, en de ontwikkelingen in het buitenland.
De huidige verkenningen laten zien dat 4 GW met name dient voor het dekken van binnenlandse consumptie, rekening houdend met het stijgend elektriciteitsverbruik door elektrificatie die de energietransitie met zich meebrengt. Een eventuele derde kabel van 2 GW zal naar verwachting met name bijdragen aan exportmogelijkheden. Als de baten hiervan met name in Duitsland terechtkomen zal dit onderdeel in principe alleen gerealiseerd worden als Duitsland ook een evenredig deel van de investeringskosten draagt (zie ook het antwoord op de vragen 8, 9 en 10).
Kunt u aangeven wat de extra totale jaarlijkse kosten zijn van de 6 GW diepe aanlanding in vergelijking met 1 GW. Kunt u ook aangeven wat de bijbehorende 5 GW aan zeekabels jaarlijks kost, mede gegeven dat windparken steeds verder uit de kust komen te liggen?
Met het oog op standaardisatie en de daarmee gepaard gaande efficiencywinst heeft TenneT in de afgelopen jaren samen met de industrie een 2 GW-standaard ontwikkeld. In lijn hiermee zal het DRC-project bestaan uit één, twee of drie 2 GW-systemen. Voor een indicatie van de kosten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4. De investeringskosten voor een 2 GW stroomkabel op zee liggen tussen de € 4–6 mln. per kilometer.
Klopt het dat deze extra kosten, vanwege Europese regels met betrekking tot een nultarief aan de grens, niet worden doorberekend aan afnemers van elektriciteit in Duitsland?
De kosten van TenneT voor de aanleg en exploitatie van stroomkabels (waaronder kabels richting Duitsland) worden op dit moment verrekend in de tarieven van Nederlandse huishoudens en bedrijven. Zie ook het antwoord op vraag 5. Voor de kosten voor de kabels in de Delta Rhine Corridor is nog geen beslissing genomen over de dekking daarvan, en deze worden dus niet automatisch doorbelast aan buurlanden.
Wel kunnen binnen Europese kaders aanvullende bilaterale afspraken worden gemaakt over de verdeling van kosten van stroomkabels, zodat een buurland een bijdrage levert voor de investering in dergelijke infrastructuur. Daarnaast heeft de Europese Commissie recent een Guidance1 gepubliceerd voor kostendeling van infrastructuur op zee, welke ook de benodigde investeringen voor het net op land kan beslaan. Zie ook het antwoord op vraag 15.
De toegevoegde waarde van de aanleg van nieuwe interconnectoren dient breed te worden gewogen. Het vergroten van de interconnectiecapaciteit heeft sociaal maatschappelijke waarde en kan een bijdrage leveren aan de leveringszekerheid. Ook kunnen de door TenneT opgehaalde congestie-inkomsten onder meer worden ingezet om de transporttarieven voor het net te verlagen.
De vraagstelling suggereert dat de groene stroom met name wordt geleverd aan Duitsland. Dat is naar mijn verwachting niet het geval. Wel is het zo dat netwerkkosten per netgebied worden doorberekend aan de gebruikers. Kort gezegd betalen de Duitsers voor de Duitse netten en de Nederlanders voor de Nederlandse netten. Hierover kunnen, zoals in de vraag besloten ligt en in dit antwoord bevestigd, aanvullende afspraken worden gemaakt, dan wel bilateraal, dan wel op Europees niveau. Ik deel niet de mening dat dit onze onderhandelingspositie verzwakt, aangezien de finale investeringsbeslissing over de kabels nog niet genomen is en gesprekken over verdeling van kosten in gang zijn gezet.
Is het juist dat Europese regelgeving ruimte laat voor het maken van bilaterale afspraken tussen lidstaten over de verdeling van de kosten van de aanleg en exploitatie van stroomkabels zoals die uit het plan voor de Delta Rhine Corridor? Zo ja, bent u daarover momenteel in gesprek met uw Duitse collega? Op welke termijn denkt u hierover definitieve afspraken met Duitsland te kunnen maken?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt de stelling dat indien er geen afspraken met Duitsland worden gemaakt (het nul-alternatief) over het meebetalen aan de kosten voor aanleg, beheer en onderhoud, Nederlandse huishoudens en bedrijven de transportkosten zullen moeten gaan betalen voor de groene stroom die in de toekmost vanaf het Nederlandse deel van de Noordzee wordt geleverd aan Duitsland? Deelt u de mening dat dit «nul-alternatief» de Nederlandse onderhandelingspositie jegens onze oosterburen verzwakt?
Zie antwoord vraag 8.
Kan het besluitvormingstraject over de Delta Rhine Corridor in gevaar komen doordat de onderhandelingen met Duitsland niet tijdig zijn afgerond? Bent u bereid dat risico te voorkomen door alternatieve plannen te laten ontwikkelen waarbij (vooralsnog) wordt afgezien van de stroomkabels en/of waarbij slechts een 1 GW stroomkabel wordt aangelegd, zonder koppeling met Duitsland. Opdat er over het Duitse deel pas een beslissing hoeft te worden genomen nadat er volledige overeenstemming is bereikt met Duitsland over meebetalen?
Ik voorzie niet dat het besluitvormingstraject over de DRC in gevaar komt als er geen bevredigende afspraken kunnen worden gemaakt over de verdeling van kosten met Duitsland. De uitkomst daarvan zal worden meegenomen in de finale investeringsbeslissing, wat ertoe kan leiden dat slechts twee 2 GW circuits in plaats van drie in de DRC worden gelegd. Hierbij zijn de twee kabels zoals gezegd met name bedoeld voor het beleveren van binnenlandse vraag en het voorkomen van netcongestie in het zuiden en westen van Nederland. Overigens is ook over deze twee kabels nog geen investeringsbeslissing genomen en is er ook nog geen besluit over financiële dekking genomen.
Welke alternatieven zijn er voor diepe aanlanding indien het niet mogelijk blijkt om afspraken over een verdeling van de kosten te maken met buurlanden?
De diepe aanlandingen in DRC verband zijn niet primair bedoeld voor het beleveren van buurlanden. Er zijn dus geen alternatieven nodig voor de geschetste situatie waarin het niet mogelijk blijkt om afspraken te maken met de buurlanden. Overigens is de aanname dat diepe aanlandingen naar de 380 kV hoogspanningsstations (Tilburg, Maasbracht, Graetheide) slechts mogelijk zijn via de DRC, vanwege de complexiteit van diepe aanlandingen en grote landschappelijke doorkruising. Indien diepe aanlanding via de DRC niet mogelijk blijkt betekent dit – om de 29 GW doelstelling tussen 2031 en 2040 te halen – dat er elders meer alternatieven in procedure gebracht zouden moeten worden (in bijv. Noord-Brabant (Moerdijk/Geertruidenberg), Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Holland en de Eemshaven).
Klopt het dat er volgens Europese regelgeving bij het transport van waterstof wel grens en entrytarieven worden gerekend waardoor ontvangende landen meebetalen voor de transportkosten? In hoeverre is daarmee de productie en transport van waterstof naar het buitenland een voor Nederland een mogelijk aantrekkelijker alternatief voor de diepe aanlanding van offshore windenergie voor exportdoeleinden? Heeft u dit onderzocht?
Het klopt dat er op basis van de herziene Gasrichtlijn tarieven geheven kunnen worden voor invoeding en voor waterstofstromen die Nederland in of uit gaan. Hiermee dragen grensoverschrijdende handelsstromen ook bij aan de financiering van de binnenlandse infrastructuur. Dit is één van de redenen waarom ik me sterk maak om Nederland te positioneren als een waterstofhub: invoer- en doorvoer van waterstof levert toegevoegde waarde, bevordert de liquiditeit van de markt en draagt bij aan de financiering van de benodigde infrastructuren. Ik heb tot op heden geen onderzoek laten doen naar de vraag of productie van waterstof in Nederland en transport naar het buitenland al dan niet interessanter is dan een diepe aanlanding ten behoeve van export van elektriciteit. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 is de diepe aanlanding van de DRC primair bedoeld voor consumptie in Nederland en zal t.z.t. bij een finale investeringsbeslissing, waar het gaat om export naar Duitsland, o.a. worden meegewogen welke afspraken met Duitsland kunnen worden gemaakt over de verdeling van kosten.
Wordt er reeds nagedacht over de vraag hoe er moet worden omgegaan met een situatie waarin er op termijn voor de realisatie van windenergie op zee toch weer subsidies nodig blijken te zijn, of een systeem van contract for difference (CfD) moet worden ingevoerd? Is het gevaar aanwezig dat in die situatie zowel de productie als het transport van deze windenergie naar Duitsland en de Duitse industrie door Nederland moet wordt betaald? Wordt dit eveneens besproken met Duitsland met als doel dat risico voor Nederland af te wenden?
Ja ik onderzoek Contracts for Difference en het subsidiëren van wind op zee. De genoemde terugvalopties (Contracts for difference en het subsidiëren van wind op zee) gaan gepaard met verschillende grote uitdagingen. Het gaat onder meer om: het vinden van budgettaire dekking, de inpassing in het rechtssysteem en het verkrijgen van staatssteungoedkeuring bij de Europese Commissie. De terugvalopties kunnen marktverstorend werken, waardoor ik terughoudend ben met het inzetten van deze terugvalopties en indien nodig, het gebruik ervan tot een minimum wil beperken.
Ik kijk voor de lange termijn ook naar de mogelijkheden om het net op zee te verbinden met omliggende landen voor de uitwisseling van energie om op deze manier de leveringszekerheid te vergroten. Ik dring er in EU-context op aan dat er mogelijkheden komen voor «cost sharing» waarbij de kosten worden gedragen door het land waar ook de baten terecht komen. Met Duitsland – en ook andere omliggende landen – wordt op projectniveau onderzoek gedaan naar maatschappelijke kosten en baten en de verdeling daarvan.
Overigens is dit nog zeer beperkt aan de orde met de realisatie van de huidige routekaart wind op zee. Met de 21 GW die in 2032 is gepland dekken we ca. 75% van het huidige elektriciteitsverbruik af. De komende jaren zal de industrie verder elektrificeren. Met de aanlanding van wind op zee bij de grote Nederlandse industriële clusters, kan veel elektriciteit ook ter plekke worden benut. Met de aanleg van windparken wordt zo elektrificatie van de industrie bevorderd.
Voert u, zoals aangekondigd in het Nationaal Plan Energie, inmiddels meer generiek gesprekken met de buurlanden over een faire verdeling van lusten en lasten wat betreft de netto levering en transport van duurzame elektriciteit vanaf de Nederlandse Noordzee aan België en Duitsland? Zo niet, bent u dat wel van plan? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de voortgang?
Samen met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en Netbeheer Nederland heeft mijn voorganger gedeelde prioriteiten voor de nieuwe Europese Commissie in kaart gebracht ten aanzien van energie-infrastructuur. Hierin wordt de Commissie o.a. gevraagd om kostendeling tussen lidstaten voor grootschalige offshore infrastructuurprojecten te bevorderen2.
Op 27 juni jl. heeft de Europese Commissie een Guidance3 gepubliceerd aangaande de kostendeling van infrastructuur op zee op Europees niveau.
Deze guidancezal door de Europese koepelorganisatie van transmissiesysteembeheerders (ENTSO-E) worden gebruikt om de verdeling van kosten en baten in kaart te brengen voor het bestaande Offshore Network Development Plan (ONDP). Een rapportage hierover is voorzien in juni 2025.
In de komende periode zal ik deze Guidance van de Commissie en het proces dat nu volgt bespreken met andere lidstaten, de ACM en TenneT. Via de verslagen van de Energieraad zal ik de Kamer op de hoogte houden over de voortgang.
Tevens is kostendeling opgenomen in de North Seas Energy Cooperation (NSEC) Action Agenda 2023–20244. Daarmee wordt binnen NSEC regelmatig het gesprek gevoerd met de Europese Commissie over de gewenste uitwerking van de Guidance, evenals mogelijkheden voor een effectieve implementatie. Nederland trekt onder meer binnen NSEC gezamenlijk op met gelijkgestemde lidstaten om het belang van kostendeling bij de Europese Commissie en andere lidstaten onder de aandacht te brengen.
Het bericht ‘Vervuiling Jelsumer Feart komt van vliegbasis Leeuwarden’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vervuiling Jelsumer Feart komt van vliegbasis Leeuwarden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er een overschrijding van 13.000 keer de PFOS-norm uit de Kaderrichtlijn Water is aangetroffen in de hoofdwaterweg?
De mening dat het zeer zorgelijk is wordt gedeeld. De hogere overschrijding van 8800 nanogram per liter (ng/L) PFOS is geconstateerd in de hoofdwatergang op het terrein van de vliegbasis. Deze hoofdwatergang voert via een gemaal af op de Jelsumer Feart. Daar is maximaal 590 ng/L PFOS in het water gemeten. De norm vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor PFOS is 0,65 ng/L. Dit betekent dat de overschrijding in de Jelsumer Feart ruim 900 keer boven de KRW-norm voor PFOS uitkomt.
Hoe makkelijk verspreidt deze vervuiling zich naar de omgeving? Hoe zit het met de wateren waar de Jelsumer Feart op loost?
Omdat de Jelsumer Feart onderdeel is van het Friese boezemsysteem (stelsel van meren en kanalen), kan het water uit de Feart zich goed verspreiden. In het voorjaar van 2024 zijn daarom maatregelen getroffen om de concentraties PFOS in de omgeving te beheersen. Zo wordt er sindsdien geen water meer in de omliggende polders uit de Jelsumer Feart en directe zijtak Lytse Feart gelaten ten behoeve van peilbeheer. Daarbij voert het Wetterskip Fryslân schoner water aan in de richting van deze polders.2
Uit metingen blijkt dat de concentraties PFOS snel dalen zodra het water van de Jelsumer Feart zich mengt met het water uit de Dokkumer Ie.3 In de Dokkumer Ie is maximaal 13 ng/L PFOS aangetroffen. Dat is ruim 20 keer boven de KRW-norm.
Welke consequenties worden er verbonden aan de constatering dat de grote vervuiling in de Jelsumer Feart afkomstig is van de vliegbasis in Leeuwarden?
Na de officiële vaststelling dat de vervuilingsbron zich op de vliegbasis bevindt heeft het Wetterskip Fryslân de verontreiniging gemeld bij het Openbaar Ministerie. Het Wetterskip Fryslân heeft onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van PFAS in de watergangen van de vliegbasis. Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) had reeds vastgesteld dat er sprake is van een hoge mate van PFOS-verontreiniging ter plaatse van de locatie van de voormalige brandweer-oefenlocatie.
Het RVB heeft daarom opdracht gekregen om de grond op de voormalige oefenbrandweerplek en het baggerslib in de watergangen op de vliegbasis te saneren. De uitvoering hiervan wordt via een saneringsplan afgestemd met de bevoegde gezagen: Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), gemeente Leeuwarden, provincie Friesland en Wetterskip Fryslân. Voor de details over de uitvoering, zie het antwoord op vraag 9.
Hoe groot zijn de gezondheidsrisico’s voor omwonenden en grondeigenaren in de omgeving? En hoe worden zij daarvan op de hoogte gesteld?
Voor de algemene gezondheidsrisico’s van PFAS wordt verwezen naar de site van het RIVM (www.RIVM.nl/PFAS).
Via verschillende communicatiekanalen wordt contact gehouden met omwonenden en grondeigenaren over dit onderwerp. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld met een bewonersbrief die gezamenlijk is verstuurd door Defensie, de Provincie Friesland, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân. Voorts houden de GGD, het Wetterskip en de gemeente Leeuwarden omwonenden en grondeigenaren regelmatig op de hoogte met gezamenlijke nieuwsupdates. Daarbij hebben ook verschillende fysieke bijeenkomsten plaatsgevonden met omwonenden, grondeigenaren en agrariërs. Tot slot besteden de gemeente Leeuwarden, de GGD Fryslân en het Wetterskip Fryslân aandacht aan dit onderwerp op hun websites.4
Wordt er onderzocht in hoeverre er nog steeds vervuiling plaatsvindt door PFAS-houdende stoffen vanaf de vliegbasis of dat het alleen gaat om historische vervuiling?
Ja. Het Ministerie van Defensie voert een bronnenonderzoek uit naar de huidige bijdrage aan de emissie van PFOS en andere PFAS naar de omgeving ten gevolge van activiteiten en gebruik van producten. Daarnaast wordt er in beeld gebracht wat de aanwezige bodemverontreiniging is ten gevolge van het historisch gebruik van PFOS-houdend blusschuim en hoe deze verontreiniging kan worden gesaneerd.
Houdt de vliegbasis zich aan het verbod op PFOS-houdend blusschuim dat sinds 2011 van kracht is?
Sinds 2006 mag volgens Europese richtlijnen niet meer worden gewerkt met PFOS houdend blusschuim. De vliegbasis houdt zich aan dit verbod.
Wat zijn de vervolgstappen nu Wetterskip Fryslân deze vervuiling gemeld heeft aan het Openbaar Ministerie?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen wat de vervolgstappen zijn op deze melding.
Per wanneer verwacht Defensie het saneringsplan af te hebben en uit te kunnen voeren?
Het RVB is bezig met het opstellen van het saneringsplan voor het ontgraven van de bodemverontreiniging bij het voormalig brandweeroefenterrein. Dit is de plek die zich het dichtst bij de watergang bevindt waar de hoogste gehalten in het oppervlaktewater zijn gemeten. Ook het lozen van verontreinigd grondwater tijdens de ontgraving dient te worden onderzocht. Dit leidt tot een saneringsplan dat vervolgens door de bevoegde gezagen (ILT, gemeente Leeuwarden en Wetterskip Fryslân) moet worden goedgekeurd. Vervolgens kan de bodemsanering worden aanbesteed. De planning is dat de aanbesteding in het derde kwartaal van 2024 plaats vindt. De intentie is om voor het eind van het jaar te saneren. Of dit lukt, hangt af van de aanbesteding en de weersomstandigheden (bij regenachtige omstandigheden is saneren beperkt mogelijk).
Hoe zit het met de vervuiling bij andere vliegvelden of defensielocaties waar met dit schuim is gewerkt? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
Ja, het Ministerie van Defensie heeft de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van bodemverontreinigingen op defensielocaties. Dit is tot nu toe altijd te relateren aan het gebruik van PFOS-houdend blusschuim. Op basis van de ervaring op de vliegbasis Leeuwarden wordt ook op andere locaties onderzoek verricht naar de aanwezigheid van PFAS in het oppervlaktewater. De resultaten van het momenteel lopende bronnenonderzoek op Leeuwarden kunnen ook leiden tot vergelijkbare vervolgonderzoeken op andere defensielocaties. Dit past binnen de programmatische aanpak voor PFAS die Defensie sinds 2022 uitvoert. Binnen dit programma wordt PFAS integraal bekeken: milieu (saneringsplannen), veiligheid en gezondheid van het personeel. Daarnaast heeft Defensie het initiatief genomen voor het opzetten en financieren van een kennisprogramma PFAS gekoppeld aan de sanering van de voormalige vliegbasis Soesterberg.