Verwarring bij de invoering van het provisieverbod |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met artikel «Verwarring bij provisieverbod»?1
Wat zijn uw eerste bevindingen en die van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voor wat betreft de knelpunten bij de invoering van het provisieverbod sinds 1 januari 2013?
In hoeverre is het volgens u mogelijk om ondanks het provisieverbod toch gratis advies te leveren? Wordt dan de scheiding tussen product en advies voldoende gewaarborgd? In hoeverre is het wenselijk dat de AFM naar het prijsniveau van de adviesproducten kijkt?
In hoeverre is het wenselijk dat er nu een soort tussenperiode ontstaat, zoals in het geval van Rabobank die haar no cure, no pay model pas op 30 juni a.s. invoert?
Wat zijn de gevolgen van deze tussenperiode voor het gelijke speelveld? Wat vindt u daarvan?
Deelt u de mening dat de verwarring ten aanzien van het provisieverbod onwenselijk is? Zo ja, wat bent u van plan daar aan te doen?
Belastingparadijzerij |
|
Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u de motie Van Vliet met betrekking tot het verwerpen van de kwalificatie belastingparadijs ten uitvoer wil gaan brengen?1
Ik leg de aangenomen motie zo uit, dat een meerderheid in uw Kamer van mening is dat het feit dat Nederland mede om fiscale redenen een aantrekkelijke vestigingsplaats is voor onderdelen van internationale concerns niet rechtvaardigt Nederland als belastingparadijs te kwalificeren.
Indien diegenen waarmee u in debat gaat Nederland een belastingparadijs vinden vanwege de rol die Nederland speelt in het faciliteren van belastingontwijking voor multinationals, welke kwalificatie moeten ze daar dan op plakken?
Wie van oordeel is dat Nederland een rol speelt bij het faciliteren van belastingontwijking zou duidelijk moeten maken welke criteria hij gebruikt om een land als belastingparadijs aan te merken en uitleggen welke onderdelen van het Nederlandse verdragennetwerk, van de Nederlandse regelgeving of van de Nederlandse uitvoeringspraktijk in zijn ogen zo’n kwalificatie verdient. De enige organisatie die de moeite heeft genomen heldere criteria aan te leggen om landen als belastingparadijs aan te merken is de OESO en volgens deze criteria is Nederland geen belastingparadijs.
Ontkent u dat Nederland een rol speelt in het faciliteren van belastingontwijking door multinationals?
In mijn brief van 17 januari 2013 aan uw Kamer heb ik duidelijk gemaakt dat ik op de hoogte ben van het feit dat internationaal opererende ondernemingen meer mogelijkheden hebben hun belastingdruk te beïnvloeden dan nationaal opererende ondernemingen. Ik ben er eveneens van op de hoogte dat dit ook gebeurt met structuren waarin in Nederland gevestigde vennootschappen zijn opgenomen. Dat wil niet zeggen dat Nederland belastingontwijking faciliteert.
Mogen mensen volgens u zeggen dat Nederland een belastingparadijs is?
Ja, maar ik ben het er niet mee eens en, zo blijkt uit de aangenomen motie, een meerderheid in de Tweede Kamer ook niet.
Vindt u dat belastingparadijzen moeten worden bestreden? Zo ja, hoe?
Het gaat er niet om dat belastingparadijzen moeten worden bestreden maar dat, als vervolg op hetgeen al bereikt is op het gebied van de internationale uitwisseling van inlichtingen, in multilateraal verband wordt gekeken naar de mogelijkheden voor internationaal opererende bedrijven om hun belastingdruk te beïnvloeden en dat daar waar nodig gecoördineerd actie wordt ondernomen.
Bestaan er volgens u belastingparadijzen? Kunt u er minimaal één noemen?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft alleen de OESO de moeite genomen criteria te ontwikkelen voor het begrip belastingparadijs. Daarom heeft het weinig zin andere criteria te gebruiken. Het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes heeft verschillende landen aan deze criteria getoetst en dat heeft geen aanleiding gegeven landen weer op een zogenoemde zwarte lijst te plaatsen of ze aan te merken als belastingparadijs. Er is voor mij geen reden een ander oordeel te hebben.
Wat is volgens u de definitie van een belastingparadijs?
Zoals gezegd is het in mijn ogen niet zinvol een andere omschrijving te gebruiken dan de omschrijving die de OESO heeft ontwikkeld en die vooral aansluit bij transparantie en uitwisseling van inlichtingen. Ieder land kan dan autonoom blijven bij het inrichten van zijn eigen belastingstelsel en dankzij die transparantie kunnen (andere) landen maatregelen treffen tegen ongewenste situaties.
Deelt u de constatering dat de OESO er een definitie van belastingparadijzen op nahoudt, die er toe leidt dat er geen enkel land op de zwarte lijst van de OESO staat?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 6 blijkt is die constatering op zich juist. Dat wil niet zeggen dat de criteria die de OESO heeft ontwikkeld en de benadering door het Global Forum zinloos zijn geweest. De druk die daarmee op landen is gelegd om de transparantie van hun beleid en hun bereidheid tot het uitwisselen van informatie te vergroten heeft er toe geleid dat minder vermogen en inkomsten buiten het zicht van de belastingautoriteiten blijft.
Waarom verwijst u steeds naar de lege lijst van de OESO om aan te tonen dat een land geen belastingparadijs is?
Omdat het niet zinvol is een andere definitie dan die van de OESO te gebruiken en omdat het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes geen aanleiding heeft gezien landen weer op een zogenoemde zwarte lijst te plaatsen of ze aan te merken als belastingparadijs.
De criteria die de OESO en het genoemde Global Forum hebben gebruikt gaan uit van het beginsel dat ieder land autonoom is bij het bepalen van zijn fiscale regelgeving, maar daarin wel transparant moet zijn. Bovendien moet het land meewerken aan de uitwisseling van informatie die voor andere landen relevant is. Zodoende kan dat andere land zijn grondslag verdedigen tegen ongewenste uitholling.
Indien u vindt dat de definitie van belastingparadijzen moet worden aangescherpt, bent u dan bereid daar zelf voorstellen voor te doen of wacht u af waarmee de OESO zelf komt?
Er is geen reden om de definitie van belastingparadijzen aan te scherpen.
Wellicht zijn er goede gronden om andere maatregelen te nemen om de mogelijkheden te beperken voor internationaal opererende onderneming om hun belastingdruk te beïnvloeden. Zoals ik meerdere keren heb gezegd is dat een internationaal vraagstuk dat alleen in internationaal verband opgelost kan worden. Het heeft in dat kader geen zin dat landen ieder voor zich eigen criteria gaan ontwikkelen.
Wacht u als het gaat om belastingontwijking in alles de voorstellen van de OESO af of bent u ook zelf bereid proactief aan de slag te gaan? Zo ja, hoe?
Nee. Ik neem, wanneer dat zinvol is, ook maatregelen om belastingontwijking te bestrijden zonder dat hierover internationaal afspraken zijn gemaakt. De Nederlandse belastingwetten kennen verschillende bepalingen die op het voorkomen van belastingontwijking zijn gericht en bovendien geldt in het Nederlandse belastingrecht het algemene fraus legis beginsel. In dat kader is met ingang van 2013 bijvoorbeeld de onevenwichtigheid gerepareerd dat enerzijds op voordelen uit deelnemingen de deelnemingsvrijstelling gold, terwijl rentelasten terzake van die deelnemingen onbeperkt aftrekbaar waren (de zogenoemde bovenmatige deelnemingsrente).
Bij de uitvoering van die regelingen werkt de Belastingdienst met gespecialiseerde coördinatiegroepen die ongewenst gebruik opsporen, analyseren en bestrijden. Daarbij merk ik op dat ik eind vorig jaar in mijn brief van 10 december 2012 aan uw Kamer een intensivering van het toezicht en invordering heb aangekondigd. Met een extra investering van structureel € 157 miljoen zal de Belastingdienst op termijn structureel € 663 miljoen meer belastinggeld kunnen ophalen. De Belastingdienst zal ruim 1000 mensen extra kunnen inzetten voor het toezicht en de invordering.
In internationaal verband is relevant dat Nederland mede-ondertekenaar is van het internationale Verdrag inzake wederzijdse bijstand in belastingzaken, dat, zoals ik bij meerdere gelegenheden heb duidelijk gemaakt, Nederland bereid is in bilaterale verdragen gerichte anti-misbruikbepalingen op te nemen en dat Nederland dat ook regelmatig gedaan heeft, zoals in de recente verdragen met het VK, Duitsland en Japan. Daarnaast draagt Nederland bij aan het bestrijden van ongewenste belastingontwijking door actief informatie uit te wisselen met andere staten.
Wanneer u aangeeft dat preferentiële regimes moeten worden aangepakt, wat bedoelt u daar dan mee? Hoe moeten ze worden aangepakt?
Wanneer ik spreek van preferentiële regimes refereer ik aan het rapport dat de OESO op 12 februari 2013 aan de G20 heeft aangeboden en waarin wordt opgemerkt dat een van de aspecten die in het kader van de problematiek van Base Erosion en Profit Shifting beoordeeld moet worden is het belang en effect van preferentiële regimes.
Hoe definieert u preferentiële regimes?
Ik hanteer geen definitie van preferentiële regimes.
Hoe verschilt een preferentieel regime van een belastingparadijs?
Hoewel ik dus geen definitie van preferentiële regimes hanteer is een belangrijk verschil dat het begrip »preferentiële regimes» ziet op maatregelen terwijl de kwalificatie belastingparadijs eerder op landen of jurisdicties van toepassing zou kunnen zijn.
Wat verstaat u onder het door u gebezigde «belastingparadijzerij»?
Het heeft naar mijn mening weinig zin uit te wijden over de betekenis van een begrip dat in een mondeling debat is gebruikt en dat verder in het beleidsmatige debat geen rol speelt. Tijdens het debat waarin ik het woord gebruikte doelde ik op het aanmerken van Nederland als belastingparadijs zonder een duidelijke betekenis van dat begrip te geven en zonder nadere onderbouwing van die kwalificatie.
Welke landen doen er aan belastingparadijzerij? Doet Nederland aan belastingparadijzerij?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Bent u bereid de bovenstaande vragen apart te beantwoorden en niet bij de beantwoording te bundelen, om te voorkomen dat vragen onbeantwoord blijven?
Ja.
De plannen van Holland Casino om online gokken te gaan aanbieden |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Holland Casino kan volgend jaar online»?1 Herinnert u zich eerdere vragen over fraude bij Holland Casino?2
Ja.
Is het waar dat Holland Casino een aanbesteding onder leveranciers van online gokdiensten heeft uitgeschreven? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Holland Casino is een Europees openbaar aanbestedingstraject gestart, aangezien zij voor de bouw van een online casino-, bingo- en pokeromgeving gebruik wil maken van de diensten van marktpartijen. Met de ontwikkeling van een dergelijke omgeving – inclusief de aanbestedingsprocedure – is de nodige tijd gemoeid. Relevante informatie over de aanbesteding is overigens te vinden op www.aanbestedingskalender.nl .
Bent u van te voren op de hoogte gesteld door het staatsbedrijf Holland Casino van deze of andere voorbereidende activiteiten voor het aanbieden van online gokdiensten? Zo ja, wanneer is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet? Had dat wel gemoeten?
Zowel de Staatssecretaris van Financiën als ik worden vanuit onze verschillende verantwoordelijkheden – respectievelijk het pseudo-aandeelhouderschap in Holland Casino en het kansspelbeleid – regelmatig op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen bij Holland Casino, zo ook over de wijze waarop Holland Casino anticipeert op de toekomstige regulering van online kansspelen.
Zijn er redenen te veronderstellen dat Holland Casino een vergunning voor online gokken krijgt? Zo ja, welke zijn dat?
Er is geen garantie dat Holland Casino een vergunning voor online gokken krijgt. De precieze wijze van vergunningverlening en de voorwaarden waaraan potentiële vergunninghouders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning, worden uitgewerkt in het concept-wetsvoorstel voor online kansspelen. Ik streef ernaar dit concept-wetsvoorstel eind april in internetconsultatie te brengen, zodat een ieder daarover tegelijk wordt geïnformeerd.
Kent Holland Casino uw plannen ten aanzien van de vergunningverlening voor online gokken? Zo ja, wilt u die plannen dan ook met de Tweede Kamer delen? Zo nee, deelt u dan de mening dat de voorbereidingen van Holland Casino op zijn minst voorbarig zijn?
Holland Casino is niet bekend met de precieze wijze waarop de vergunningverlening en de overige voorwaarden in het concept-wetsvoorstel zullen worden geregeld. Wel is Holland Casino, evenals andere (online en landbased) kansspelaanbieders alsook de verslavingssector, verschillende keren geconsulteerd over inhoudelijke vraagstukken die voor een goede regulering van online kansspelen van belang zijn. Gelet op het voornemen van de regering om online kansspelen op zo kort mogelijke termijn te reguleren – en om Holland Casino in deze kabinetsperiode te privatiseren – vind ik het van verantwoord ondernemerschap getuigen om tijdig op toekomstige ontwikkelingen in te spelen.
Deelt u de mening dat de schijn van voorkennis over online gokken bij Holland Casino dient te worden vermeden om het uitgeven van vergunningen tegen een aantrekkelijke marktwaarde nog mogelijk te maken? Zo ja, wat gaat u doen om die schijn weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het criminele gebruik van het 500 eurobiljet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Uit de antwoorden op eerdere vragen1 blijkt dat nog veel onduidelijk is over het gebruik van 500 eurobiljetten in Nederland en de eurozone; bent u bereid het (criminele) gebruik van het 500 eurobiljet nader te (laten) onderzoeken?
Sinds de overgang op de euro worden de regels rond het gebruik en de acceptatie van bankbiljetten primair op Europees niveau vastgesteld met exclusieve verantwoordelijkheid van de ECB.
De ECB heeft het gebruik van de bankbiljetten in 2011 onderzocht.2
In het onderzoek geeft de ECB aan dat het in toenemende mate moeilijk is de ontwikkelingen in het gebruik van eurobankbiljetten in het eurogebied te analyseren en te vergelijken. De reden is dat, als gevolg van de grensoverschrijdende migratie van bankbiljetten, het niet langer mogelijk is het volume en de waarde van bankbiljetten in circulatie in ieder land vast te stellen.
Vastgesteld is dat sinds de overgang op de euro de groei van de circulatie hoofdzakelijk voor rekening is gekomen van de bankbiljetten van € 500, € 100 en € 50. Het bankbiljet van € 50 en het bankbiljet van € 500 hebben ieder een aandeel van 33% en de € 100-bankbiljetten een aandeel van 18% in de circulatiewaarde. De ECB schat dat ongeveer een derde van de eurobiljetten in circulatie dient voor transactiedoeleinden in de eurozone; voor het overige worden de eurobiljetten gebruikt als oppotmiddel of buiten de eurozone aangehouden. De ECB schat dat 20 tot 25% van de eurobiljetten buiten de eurozone wordt aangehouden.
De ECB heeft ook het verschil in gebruik van eurobiljetten in verschillende eurolanden onderzocht. In Nederland en Frankrijk blijkt weinig behoefte te zijn aan biljetten van € 500. In andere eurolanden wordt het € 500-biljet veel meer gebruikt. Contante aankopen boven de € 200 zijn bijvoorbeeld in Nederland en Frankrijk een zeldzaamheid, terwijl dat in andere eurolanden veel vaker voorkomt. In vijf van de acht onderzochte landen heeft meer dan 30% van de ondervraagden aangegeven meer dan een keer per jaar een € 200- of € 500-biljet in zijn bezit te hebben gehad. De meeste personen die over biljetten met een hoge denominatie beschikken, hebben deze van hun eigen bankrekening opgenomen. Andere veelvuldige verkrijgingwijzen zijn ontvangst bij betaling voor goederen en diensten (18%), in verband met salarisbetaling (12%) of als geschenk (10%).
Grootschalig gebruik van contant geld, en daarmee ook biljetten van een hoge coupure, kan meerdere oorzaken hebben. Zo kan dit te maken hebben met een grote grijze of zwarte economie, maar ook met duurder elektronisch betalingsverkeer, minder vertrouwen in het bankwezen of beperkte toegang tot bancaire diensten. Voor Nederland geldt dat ons (elektronisch) betalingsverkeer tot de meest efficiënte van de wereld behoort en dat wij een van de laagste percentages hebben van personen zonder bankrekening.
De verschillen tussen Europese landen zijn op deze vlakken groot en zijn daarmee mede een verklaring voor het verschillend gebruik van biljetten met een hoge coupure.
Waar in Nederland 500 eurobiljetten slechts 1,5% van de totale waarde van de contante geldhoeveelheid vertegenwoordigen ligt het Europese gemiddelde op 38% van de waarde van de contante geldhoeveelheid; bent u bereid de oorzaken van deze verschillen nader te (laten) onderzoeken, bijvoorbeeld door dit verzoek te doen aan DNB of de ECB? Vormen deze verschillen aanwijzingen voor mogelijk verdacht gebruik in andere landen?
Zie antwoord vraag 1.
Uit de antwoorden op de eerdere vragen blijkt dat het witwassen in Nederland onder andere wordt bestreden door meldplichten voor contante transacties boven een drempelwaarde; kunt u aangeven welke sancties op het overtreden van deze meldplicht staan, hoe vaak de overtredingen worden geconstateerd en hoeveel transacties jaarlijks worden gemeld? Deelt u de mening dat deze meldplicht eenvoudig kan worden vermeden door betalingen of transacties op te splitsen?
Voor de hoogte van de sancties in geval van overtreding van bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verwijs ik naar artikel 28, derde lid, van de wet en artikel 13 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector. Verder is het onterecht niet melden van ongebruikelijke transacties op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar met hechtenis van ten hoogste zes maanden (in geval van opzet: twee jaren), een taakstraf of geldboete van maximaal 19.500 euro. Het maximum van de geldboete is hoger bij veroordeling van een rechtspersoon en indien de betrokken transacties een waarde vertegenwoordigen van meer dan 4875 euro.
Voor het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties verwijs ik naar de jaarverslagen van de Financial Intelligence Unit-Nederland, die te vinden zijn op de website www.FIU-Nederland.nl.
De Wwft definieert in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, een ongebruikelijk transacties als: transactie die op grond van de indicatoren bedoeld in artikel 15, eerste lid als ongebruikelijk is aangemerkt. Deze indicatoren zijn vastgesteld en opgenomen in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Er is een subjectieve indicator en er zijn objectieve indicatoren. Enkele van de objectieve indicatoren kennen een drempelwaarde voor contante betalingen: bij een contante betaling boven die waarde moet de transactie in elk geval gemeld worden. Op grond van de subjectieve indicator moeten transacties worden gemeld waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft te veronderstellen dat deze verband houden met witwassen of financieren van terrorisme. Dit betekent dat ook transacties beneden de bedoelde drempelwaarden aanleiding kunnen geven tot een meldingsplicht.
De meldingsplicht kan niet eenvoudig worden vermeden door opsplitsing van betalingen of transacties. Indien daarmee kennelijk is beoogd de objectieve meldingsplicht te vermijden, vallen de desbetreffende transacties onder de subjectieve meldingsplicht.
Wat zijn de overwegingen van de Britse en Amerikaanse centrale banken om te kiezen voor een relatief lage waarde van de grootste coupures (respectievelijk 50 Britse pond en 100 Amerikaanse dollar)? Speelt het gevaar voor witwassen en andere crimineel gebruik hierbij een rol? Leidt het ontbreken van de grotere coupures zoals een 500 pond- of dollarbiljet in deze landen tot problemen in het betalingsverkeer?
Tot 1969 werden in de Verenigde Staten biljetten van 500, 1000, 5000 en 10.000 dollar uitgegeven.3 De uitgifte van deze biljetten is gestaakt omdat de biljetten in onbruik waren geraakt. De reden kan worden toegeschreven aan de opkomst van andere manieren van het verrichten van betalingstransacties, zoals creditcardbetalingen. De biljetten met een zeer hoge coupure zijn overigens tot op heden nog wettig betaalmiddel. Gelet op de zeldzaamheid4 zijn de biljetten collector items geworden, waarvoor op veilingen meer dan de nominale waarde wordt betaald.
Gebleken is dat vanaf 2008 de vraag naar het biljet van 100 dollar aanzienlijk is toegenomen met name voor gebruik als oppotmiddel. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er wel een behoefte bestaat aan bankbiljetten met een hogere coupure.
De Bank of England is al in 1943 gestopt met de uitgifte van biljetten met een hogere coupure dan 50 pond. Sindsdien worden alleen in Schotland en Noord-Ierland nog biljetten van 100 pond uitgegeven.
Overigens heeft het ontbreken van biljetten met een hogere waarde in Engeland en Amerika, voor zover bekend, niet geleid tot problemen in het betalingsverkeer.
Is bekend of de beslissing in Canada, om het 1000 Canadese dollarbiljet uit de omloop te nemen, leidde tot verminderde criminaliteit op het gebied van witwassen, fraude en drugscriminaliteit?
In een rapport van de Financial Action Task Force (FATF) uit 2008 is aangegeven dat de Bank of Canada in 2000 is gestopt met het in omloop brengen van het Canadese biljet van 1000 dollar als onderdeel in de strijd tegen witwassen en georganiseerde criminaliteit.5
Uit het FATF-rapport kan worden opgemaakt dat het stoppen met het uitgeven van het biljet van 1000 dollar niet heeft bijgedragen aan een vermindering van witwassen. Uit cijfers van de Canadese overheid blijkt zelfs dat het aantal geconstateerde gevallen van witwassen sinds 2000 is toegenomen.6
Is meer bekend over de mogelijke rol van 500 eurobiljetten in het internationale criminele circuit, in het bijzonder in Zuid-Amerika? Zou u hiernaar nader vervolgonderzoek willen (laten) doen, bijvoorbeeld door dit verzoek te doen aan DNB of de ECB?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen die gesteld zijn op 29 januari 2013, wordt in het Criminaliteitsbeeld analyse witwassen van het Korps Landelijke Politiediensten specifiek gekeken naar contante geldsmokkel door Colombianen naar Zuid-Amerika. Ik acht het dan ook niet opportuun DNB of de ECB te verzoeken een nader vervolgonderzoek te (laten) doen.
Bent u bereid de DNB en de ECB te verzoeken speciale aandacht te geven aan de rol van specifiek het 500 eurobiljet in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten, in het bijzonder met betrekking tot de (internationale) criminaliteit?
Ik ben bereid DNB en ECB te verzoeken speciale aandacht te geven aan de rol van specifiek het € 500-biljet in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten, in het bijzonder met betrekking tot de (internationale) criminaliteit.
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan en eventuele gevolgtrekkingen ten aanzien van het in omloop brengen van biljetten van € 500.
Acht u het mogelijk dat op basis van dergelijke onderzoeken en nieuwe inventarisatie(s) besloten kan worden tot het terugbrengen van het aandeel 500 eurobiljetten in de contante geldhoeveelheid, bijvoorbeeld door de omloop te maximeren als percentage van de totale waarde van de contante geldhoeveelheid of het gebruik van het biljet alsnog te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 7.
De aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de nog niet beantwoorde eerdere vragen over de aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet en vooral de activiteiten van 7Red.com?1 Kent u ook het bericht «Gokreclames 7Red.com verboden»?2
Ja.
Kent u de reclame van het online gokbedrijf Royaalcasino.com zoals uitgezonden op de op Nederland gerichte tv-zender van National Geographic en de websites?3 Zo ja, voldoen deze websites aan de prioriteringscriteria, te weten het hebben van een nl.site of het aanbieden van de site in de Nederlandse taal of reclame maken op radio, televisie en in geprinte media op grond waarvan de Kansspelautoriteit online goksites zegt aan te pakken? Zo nee, zou u zich dan op de hoogte willen stellen van deze reclame en websites?
Het is sinds 1 april 2012 aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen (Wok), waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. De ksa laat mij weten de betreffende reclame te kennen. Het is aan de ksa om te bepalen hoe zij omgaat met de handhaving van de Wok.
Over welke mogelijkheden beschikt de Kansspelautoriteit om illegale gokreclames op te sporen?
De medewerkers van de ksa houden via internet actief zicht op reclame-uitingen. Daarnaast ontvangen zij meldingen van burgers, bedrijven en organisaties over gokreclames.
Op welke wijze kan de Kansspelautoriteit daadwerkelijk boetes opleggen en vooral ook innen bij gokbedrijven die gevestigd zijn in andere landen zoals Costa Rica, Malta of Curaçao? Hoe werken dergelijke inningsprocedures in de praktijk?
De ksa beschikt over een bestuurlijk handhavingsinstrumentarium, waaronder het opleggen van bestuurlijke boetes. Indien buitenlandse illegale aanbieders weigeren een bestuurlijke boete te betalen, is – zonder verhaalsmogelijkheden in Nederland – bestuursrechtelijke handhaving minder effectief. De ksa kan niet in het buitenland de betaling van bestuurlijke boetes afdwingen. Inzetten van het strafrecht is grensoverschrijdend mogelijk, maar wordt gezien als ultimum remedium (in die gevallen waarin sprake is van meervoudige of herhaalde overtredingen, van verwevenheid met andere criminele activiteiten en/of waarin de behoefte bestaat aan de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen en bevoegdheden of het opleggen van specifiek strafrechtelijke sancties). Bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel kansspelen op afstand bekijk ik welke aanvullende bevoegdheden de effectiviteit van de handhaving van de ksa verder kunnen versterken.
Het belastingvoordeel dat gepaard gaat met het aanbieden van hypotheken onder marktrentes |
|
Henk Nijboer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het fenomeen dat vele medewerkers in de financiële sector, maar ook daarbuiten, korting krijgen op hun hypotheek?
Ja.
Is het waar dat kortingen op de hypotheek in beginsel vallen onder loon in natura en daarmee in beginsel belast zijn?
Ja, een korting op het rentepercentage van een geldlening van de werkgever is voor de werknemer een voordeel dat in beginsel belast loon oplevert.
Is het waar dat hypotheken die tegen 3% worden aangeboden onbelast zijn, terwijl hier wel degelijk voordeel wordt genoten?
Een dergelijk voordeel is voor de loonheffing zowel onder de oude regeling voor vergoedingen en verstrekkingen als onder de werkkostenregeling echter geen belast loon als de lening wordt aangewend in verband met een eigen woning. Er gelden dan wel enkele voorwaarden waaraan de werknemer moet voldoen en waarbij de werkgever een administratieplicht heeft.
Voor andere renteloze of laagrentende personeelsleningen gelden andere regels. Deze regels verschillen afhankelijk van de vraag of de werkgever reeds is overgestapt op de werkkostenregeling of niet.
In het geval een werkgever nog niet is overgestapt op de werkkostenregeling is een rentevoordeel uit een dergelijke lening alleen vrijgesteld voor zover de werknemer het geleende bedrag gebruikt voor zaken waarvoor volledig of bijna volledig een vrije vergoeding mogelijk is. Te denken is hierbij aan de vergoeding voor de aanschafkosten van een computer die voor 90% of meer voor de dienstbetrekking wordt gebruikt of de inrichtingskosten van een telewerkplek bij de werknemer thuis die voor de dienstbetrekking wordt gebruikt.
Als het rentevoordeel van een personeelslening belast is, wordt dit voordeel berekend met een normpercentage. Deze norm is vastgelegd in artikel 59 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en bedraagt voor het jaar 2013 een percentage van 3,01 en is een uitwerking van hetgeen in artikel 13, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 is geregeld. Met deze norm hoeft dus in de uitvoeringspraktijk niet steeds afzonderlijk de waarde in het economische verkeer te worden vastgesteld.
Een voorbeeld ter verduidelijking
Een werknemer heeft ultimo 2008 een bedrag van € 20.000 tegen een te betalen rente van 2,5% van zijn werkgever geleend. Er zijn geen aflossingen geweest.
In 2009 is dan het belaste loonvoordeel € 480 (2,4% van € 20.000), omdat de norm in dat jaar 4,9% bedraagt en de feitelijk betaalde rente 2,5% is.
In 2010 en 2011 is de feitelijk betaalde rente gelijk aan de voor die jaren geldende norm en is er geen belast loonvoordeel.
In 2012, waarin de norm 2,85% bedraagt, is het belaste loonvoordeel € 70 (0,35% van € 20.000).
In 2013, met een norm van 3%, is het belaste loonvoordeel € 100.
In het per 1 januari 2011 in de Wet op de loonbelasting 1964 ingevoerde systeem van de werkkostenregeling, is deze specifieke waarderingsnorm niet langer afzonderlijk opgenomen. Wel geldt onder de werkkostenregeling – zoals hiervoor al aangegeven – dat het rentevoordeel van een lening in verband met een eigen woning onder voorwaarden buiten beschouwing blijft. Dat is vastgelegd in artikel 3.10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. Het rentevoordeel blijft buiten beschouwing vanwege het feit dat het wel in aanmerking nemen van het rentevoordeel in de loonbelasting vervolgens zou leiden tot renteaftrek van dit rentevoordeel binnen de eigenwoningregeling. Bijtellen heeft dan weinig nut. In het licht van de aanstaande beperkingen van de hypotheekrenteaftrek, zoals voorzien in het Regeerakkoord VVD/PvdA, zal deze regeling nog worden bezien.
Voor andere renteloze of laagrentende personeelsleningen geldt dat het rentevoordeel loon vormt voor de waarde in het economische verkeer. De werkgever mag een dergelijk loonbestanddeel wel buiten het individuele loon van de werknemer houden en als eindheffingsbestanddeel aanwijzen en daarmee gebruiken voor het invullen van de zogenoemde vrije ruimte. Voor zover de vrije ruimte overschreden wordt is de werkgever dan het eindheffingstarief verschuldigd.
Werkgevers zijn derhalve sinds 2011 in de gelegenheid in plaats van de normrente de waarde in het economische verkeer als uitgangspunt te hanteren, dan wel aanpassingen voor te bereiden.
Waarom hanteert de Belastingdienst een normrente van slechts 3% en niet gewoon de waarde in het economisch verkeer voor de verstrekte hypotheken?
Zie antwoord vraag 3.
Is er niet veel voor te zeggen alsnog de waarde in het economisch verkeer als grondslag te nemen, omdat dat beter de reële waarde van het genoten voordeel weerspiegelt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot schat u de totale omvang van de belastingderving in door niet uit te gaan van de waarde in het economisch verkeer, maar van de normrente?
Gelet op het bovenstaande doet zich geen budgettaire derving voor.
Het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een financiële transactiebelasting |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brussels vows to fight Tobin tax hurdles»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een financiële transactiebelasting in het licht van het regeerakkoord alsmede artikel 326 van het Werkingsverdrag? Welke mogelijkheden ziet u nog om het voorstel bij te stellen specifiek op het punt van een uitzondering voor de pensioenfondsen en pensioenuitvoerders?
In het regeerakkoord is afgesproken dat Nederland zich zal kunnen aansluiten bij de nauwere samenwerking met het oog op een mogelijke heffing op de financiële sector wanneer het voorstel aan de volgende voorwaarden voldoet: de Nederlandse pensioenfondsen blijven hiervan gevrijwaard, er is geen disproportionele samenloop met de huidige bankenbelasting en de inkomsten vloeien terug naar de lidstaten.
Dit voorstel voldoet niet aan deze voorwaarden. Zo worden pensioenfondsen belast door de financiële transactietaks (hierna: FTT). Nederland zal daarom op dit moment niet toetreden tot de nauwere samenwerking. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Nederland zal zich er actief voor blijven inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten.
Aangezien het hier gaat om een voorstel waarvoor door een aantal lidstaten nauwere samenwerking is aangegaan, is het van belang te toetsen of aan de verdragsrechtelijke voorwaarden voor nauwere samenwerking is voldaan (artikel 326 e.v. van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het is in dit kader van belang dat het voorstel geen afbreuk doet aan de interne markt (vrij verkeer), noch aan de economische samenhang. De nauwere samenwerking mag geen belemmering in de handel tussen de lidstaten vormen en de mededinging tussen de lidstaten niet verstoren.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid en haalbaarheid van een de minimis clausule in het voorstel voor nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactiebelasting waarin een bepaald aantal transacties, relatief ten opzichte van het balanstotaal van een financiële onderneming, zijn vrijgesteld van de transactiebelasting waardoor geduldig kapitaal wordt beloond en flitskapitaal relatief zwaarder wordt belast?
Op dit moment is een vrijstelling door middel van een «de minimis clausule» niet aan de orde. In het huidige voorstel van de Europese Commissie zijn weinig uitzonderingen opgenomen. De reikwijdte van de FTT is in dit voorstel juist uitgebreid ten opzichte van het vorige Commissievoorstel uit september 2011. De Commissie zet er vooralsnog op in zo weinig mogelijk uitzonderingen van de FTT toe te staan.
Kunt u de vervolgstappen in de besluitvorming rondom de nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactiebelasting toelichten?
De komende tijd zullen er technische besprekingen over het voorstel plaatsvinden waar alle lidstaten aan kunnen deelnemen. Mochten de 11 lidstaten akkoord kunnen gaan met een voorstel dan zal het daarna ter goedkeuring worden voorgelegd in de Ecofin Raad. Het is niet te voorspellen wanneer een dergelijk akkoord wordt bereikt.
Hoe beoordeelt u het extraterritoriale effect dat uitgaat van de wijze van belastingheffing in het nieuwe voorstel voor een financiële transactiebelasting? Klopt het dat in het voorstel één partij die betrokken is bij een transactie – en die gevestigd is in de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten of die handelt namens een partij die gevestigd is in de deelnemende lidstaten – belastingplichtig is, waardoor in concrete zin een Nederlands pensioenfonds dat handelt in aandelen met een Frans bedrijf op de New York Stock Exchange de transactiebelasting moet afdragen?
In het BNC-fiche met betrekking tot het FTT-voorstel van de Commissie dat op 8 maart naar de Kamer is gestuurd, beschrijft het Kabinet dat de FTT in dit voorstel een sterke extraterritoriale werking heeft. Dit betekent dat financiële instellingen die buiten de FTT-zone gevestigd zijn op basis van het vestigingsplaatsprincipe, belast worden met de FTT. Naast de administratieve lasten die met de afdracht zijn gemoeid, dient het bedrijf belasting te betalen aan een ander land.
De FTT wordt in het voorstel van de Commissie als volgt geheven. Elke financiële instelling die direct of indirect optreedt als partij bij een financiële transactie, waarvan tenminste één van de betrokken partijen gevestigd is in de FTT-zone, wordt belast. Dit betekent dat als zowel de koper als de verkoper financiële instellingen zijn, dat dan de transactiebelasting bij beide partijen wordt geheven. Wanneer een financiële instelling een financiële transactie aangaat met een niet-financiële actor, bijvoorbeeld een natuurlijke persoon, dan wordt alleen de zijde van de financiële instelling belast. Mocht één van de financiële instellingen die partij is bij een financiële transactie gevestigd zijn buiten de FTT zone dan dient deze instelling de FTT af te dragen aan het FTT-land waar de andere financiële instelling is gevestigd. Daarnaast wordt de FTT geheven op basis van het uitgifteprincipe. Alle transacties in financiële producten (zoals aandelen en obligaties) die oorspronkelijk zijn uitgegeven in de FTT-zone worden hierdoor belast.
Bent u bereid een doorrekening te (laten) maken van de financiële effecten van de transactiebelasting op Nederlandse pensioenfondsen en pensioenuitvoerders gegeven hun beleggingen en investeringen in de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten?
De impact van een FTT zoals voorgesteld door de Commissie is zeer moeilijk te voorspellen, omdat deze afhangt van vele factoren. Zo brengt een FTT naast directe kosten ook indirecte kosten voor financiële instellingen met zich mee. De kosten zorgen ervoor dat financiële instellingen uit efficiëntie-overwegingen minder financiële transacties afsluiten, deze transacties naar tegenpartijen buiten de FTT-zone verplaatsen, of zoeken naar onbelaste substituten. De grootte en werking van deze effecten verschillen per financieel instrument.
DNB heeft in een grove schatting becijferd dat de Nederlandse financiële sector minimaal zo’n € 500 miljoen (op handel van aandelen en obligaties) aan FTT zou moeten afdragen. Hiervan wordt iets minder dan de helft afgedragen door pensioenfondsen.2 Hierbij is het belangrijk te stellen dat het hier om een grove (conservatieve) schatting gaat. DNB heeft enkel gekeken naar de aandelen- en obligatie handel en heeft het «sneeuwbaleffect» van de FTT (het effectieve FTT-bedrag van een transactie wordt groter omdat bij een transactie vaak meer partijen betrokken zijn) slechts ten dele meegenomen. Deze schatting van DNB kan dan ook gezien worden als een minimumbedrag.
Voor Nederland is het essentieel dat pensioenfondsen niet geraakt worden. Volgens schattingen beheren Nederlandse pensioenfondsen namelijk circa € 850 miljard van de € 1500 miljard aan opgebouwd pensioenvermogen in de Eurozone. Dit voorstel heeft daar een significante impact op.
Gezien het feit dat het voorstel in de loop van de onderhandelingen ongetwijfeld op meerdere punten zal worden aangepast, lijkt een doorrekening van de effecten ervan mij op dit moment niet opportuun.
Voorziet het voorstel van de Europese Commissie in een compensatie van de administratieve kosten die gemoeid gaan met de transactieheffing voor niet deelnemende landen? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan?
Nee, het voorstel voorziet hier niet in. Dit onderwerp zal nog ter sprake komen gedurende de technische besprekingen van dit richtlijnvoorstel. Hier zal de Nederlandse regering ook aandacht voor vragen.
Het bericht ‘Zuid-Europese bedrijven drukken belasting met Nederlandse postbusfirma's’ |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Sinds wanneer is het u bekend dat ruim de helft van de multinationals uit Italië, Griekenland, Spanje en Portugal een brievenbus-bv heeft in Nederland?1
Ik beschik niet over gegevens over de mate waarin vennootschappen gevestigd in de genoemde staten aandelen houden in vennootschappen die in Nederland zijn gevestigd.
Hoe beoordeelt u het feit dat oliemaatschappij Repsol uit Spanje een effectieve belasting van slechts 2,87 procent betaalt?
Ik beschik ook niet over gegevens over de hoogte van verschuldigde belasting van vennootschappen die niet in Nederland zijn gevestigd.
Bent u van mening dat het voorbeeld van Repsol aantoont dat de grondslag voor de vennootschapsbelasting in Europa achteruit holt? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Zie het antwoord op de vragen 6 en 7 hieronder.
Hoe beoordeelt u het feit dat door de belastingroute via Nederland, Zuid-Europese overheden belastinginkomsten mislopen?
Ik onderschrijf de in de vraag besloten stelling niet dat Zuid-Europese overheden belastinginkomsten mislopen als gevolg van een belastingroute via Nederland. In mijn brief(Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1799) van 27 januari 2012 aan uw Kamer, met antwoorden op vragen van het lid Braakhuis (GroenLinks) ben ik hier op ingegaan.
Hoe ziet u dit in het licht van de noodzaak voor de Zuid-Europese landen om hun begroting op orde te krijgen?
Zie mijn antwoord op vraag 4
Bent u van mening dat de pijn van de crisis niet op eerlijke wijze gedeeld wordt als mensen, overal in Europa, geraakt worden door bezuinigingen, koopkrachtverlies en werkloosheid, maar de effectieve belastingdruk voor multinationals de afgelopen jaren alleen maar is afgenomen?
In mijn brief (Kamerstuk II 25 087, nr. 34) van 17 januari 2013 aan uw Kamer heb ik duidelijk gemaakt dat ik op de hoogte ben van het feit dat internationaal opererende ondernemingen meer mogelijkheden hebben hun belastingdruk te beïnvloeden dan nationaal opererende ondernemingen. Ik begrijp goed dat dit de vraag oproept of lasten eerlijk verdeeld zijn tussen burgers en ondernemingen. Daarom vind ik het belangrijk dat dit nader geanaliseerd wordt. In genoemde brief heb ik ook aangegeven dat dit een onderwerp is dat uitsluitend in internationaal verband zinvol geanalyseerd en opgelost kan worden en dat ik daarom de initiatieven van de Europese Commissie en van de OESO op dit gebied toejuich en dat Nederland actief in die projecten zal participeren.
Hoe verhoudt de opstelling van dit kabinet met betrekking tot de aanpak van brievenbusmaatschappijen en belastingontwijking zich met het uitgangspunt van het regeerakkoord dat de pijn van de crisis eerlijk gedeeld zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Belastingontwijking in Zambia |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Geld Zambia lekt weg via NL-route»?1
Het artikel en het rapport snijden een belangrijke problematiek aan die onze volle aandacht heeft. Wel is het rapport genuanceerder dan het artikel. In het betreffende artikel wordt gesteld dat de belastinggrondslag in Zambia in belangrijke mate wordt uitgehold door betalingen aan Nederlandse vennootschappen. In het rapport worden voornamelijk vraagtekens geplaatst bij betalingen naar andere landen dan Nederland. Daar komt bij dat, zoals ook uit mijn antwoord op vraag 4 blijkt, bij uitbetaling van dividenden uit Zambia naar Nederland volgens het verdrag nog 5% ingehouden mag worden terwijl Zambia op dividenden naar Ierland geen belasting mag heffen.
Is het waar dat een Britse suikergigant miljoenen euro's aan belasting ontwijkt in Zambia, via een in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappij?
Over de omvang van de eventueel in Zambia ontweken belasting hebben wij geen informatie. Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat ons niet toe een oordeel te geven over de belastingpositie van een individueel bedrijf.
Is het waar dat Zambia drie keer zoveel geld verliest door belastingontwijking als het binnenkrijgt via ontwikkelingshulp? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Zoals hierboven aangegeven hebben wij geen gegevens over het bedrag dat Zambia door belastingontwijking zou mislopen. Ook niet over eventuele belastingontwijking via Nederland. We kunnen dit dus ook niet afmeten tegen de door Zambia ontvangen ontwikkelingshulp. Overigens zou het niet coherent zijn als een land aan de ene kant aan Zambia ontwikkelingshulp geeft en aan de andere kant niet de in redelijkheid te verwachten maatregelen neemt om misbruik van het belastingverdrag te bestrijden.
Is het waar dat Associated British Foods (ABF) via een dochterbedrijf gebruik maakt van een zwaar verouderd belastingverdrag tussen Nederland en Zambia, waardoor niet 15% maar 5% bronbelasting in Zambia hoeft te worden afgedragen?
Het belastingverdrag tussen Zambia en Nederland dateert van 1977 en zal meegenomen worden in het door ons aan uw Kamer aangekondigde onderzoek naar belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Inderdaad bevat het verdrag met Zambia een bepaling dat Zambia op uitgaande dividenden aan inwoners van Nederland die meer dan 25% van de aandelen in een Zambiaanse vennootschap bezitten geen hogere bronheffing wordt ingehouden dan 5%, terwijl het nationale tarief 15% bedraagt. Een zelfde afspraak heeft Zambia met betrekking tot uitgaande dividenden ook gemaakt in zijn verdragen met China, Duitsland, Finland, India, Italië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Met Ierland is zelfs een verdragstarief van 0% overeengekomen.
Bent u bereid het gebruik van bilaterale belastingverdragen te beperken tot ondernemingen die een reële economische aanwezigheid hebben in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij verschillende gelegenheden hebben wij al aangegeven dat Nederland bereid is in zijn bilaterale belastingverdragen afspraken te maken over gerichte en proportionele anti-misbruikmaatregelen.
Deelt u de mening dat het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Zambia niet coherent is met ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het met Zambia afgesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting zal meegenomen worden in het onderzoek, dat wij gaan doen naar de bilaterale verdragen met een aantal ontwikkelingslanden. Wij kunnen nu niet op de uitkomsten van dit onderzoek vooruitlopen.
Overigens, mocht Zambia van mening zijn dat het verdrag tussen Nederland en Zambia bepaalde voor Zambia ongunstige bepalingen bevat, dan staat het Zambia uiteraard nu al vrij om Nederland om aanpassing van het verdrag te verzoeken.
Bent u bereid de Zambiaanse overheid te benaderen, met als inzet de herziening van het huidige bilaterale belastingverdrag, teneinde de beleidscoherentie voor ontwikkeling te waarborgen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u al inzicht verkregen in de belastingverdragen met ontwikkelingslanden en hun effecten op de belastinginkomsten in ontwikkelingslanden? Wanneer informeert u de Kamer hierover? Wanneer komt u met verbetervoorstellen?2
Het onderzoek is nog in een verkennende fase. Naar verwachting zullen wij in de zomer over de uitkomsten en eventuele beleidsmatige implicaties aan uw Kamer kunnen rapporteren.
Het bericht dat ‘consumenten 1,3 procent teveel hypotheekrente betalen’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumenten betalen 1,3 procent te veel hypotheekrente»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat banken tegenwoordig meer winst maken op hypotheekrentes, terwijl de rente waartegen banken zelf krediet lenen omlaag is gegaan?
Er zijn recentelijk twee studies gepubliceerd over de hoogte van de marges op hypotheekrentes. Het Centraal Planbureau (CPB) stelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de financieringskosten in Nederland systematisch hoger zijn dan in de ons omringende landen. Het CPB benoemt drie mogelijke alternatieve verklaringen voor de hogere rentes op hypothecair krediet in Nederland. Ten eerste capaciteitsrestricties (omdat banken meer eigen vermogen moeten aanhouden in verhouding tot de totaal uitstaande activa), ten tweede afgenomen concurrentie en ten derde toegenomen risico’s op de Nederlandse hypotheekmarkt. Ook De Nederlandsche Bank (DNB) wijst op deze drie mogelijke verklaringen maar is tevens van oordeel dat Nederlandse banken wel geconfronteerd worden met duurdere en minder stabiele financiering.
Ook de prijsleiderschapsverboden, opgelegd als voorwaarde voor staatssteun, kunnen de ontwikkelingen van de hypotheekrentes in beginsel beïnvloeden. Het prijsleiderschapsverbod voor AEGON liep op 15 juni 2011 ten einde en op 19 november 2012 is het prijsleiderschapsverbod voor ING in Nederland opgeheven. Alleen voor ABN AMRO geldt nog een prijsleiderschapsverbod. Ik heb in het debat inzake het eindrapport van de Commissie Parlementaire enquête financieel stelsel al aangegeven dit concurrentieaspect van het prijsleiderschapsverbod van ABN AMRO te bespreken met de Europese Commissie en dit tevens mee te nemen in de gesprekken over de herstructurering van SNS REAAL.
In het besluit van de Europese Commissie van 19 november jl. inzake de staatssteun aan ING is opgenomen dat ING de commerciële activiteiten van Westland Utrecht Bank zal samenvoegen met de nieuwe bank van Nationale Nederlanden (NN Bank). Deze nieuwe onafhankelijke speler zou kunnen bijdragen aan een beter concurrerende hypotheekmarkt.
De update van de «Sectorstudie Hypotheekmarkt» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) naar de marges op de hypotheekmarkt van 30 mei 2011 zal op korte termijn gepubliceerd worden. De minister van Economische Zaken zal deze studie, mede namens de minister van Financiën en de minister voor Wonen en Rijksdienst, doorgeleiden naar de Eerste en Tweede Kamer en daarbij ingaan op de belangrijkste conclusies. Ik wil dat onderzoek afwachten alvorens meer definitieve conclusies te trekken over de margeontwikkeling.
Daarnaast merk ik op dat sinds 1 januari van dit jaar verschillende maatregelen van kracht zijn om de werking van de hypotheekmarkt te verbeteren en de positie van de consument te versterken. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het Wijzigingbesluit Financiële Markten 2013. Allereerst is de transparantie over de opbouw van een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet vergroot. Aanbieders zijn nu verplicht om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een hypothecair krediet met een variabele debetrentevoet duidelijk aan te geven welke component of componenten variabel zijn. Tevens moeten aanbieders bij wijziging van de variabele debetrentevoet inzichtelijk maken welke component of componenten aan de wijziging ten grondslag liggen. Om de overstapdrempels te verkleinen zijn aanbieders verplicht om de op dat moment geldende debetrentevoeten te publiceren op de website en moet de aanbieder de consument tenminste drie maanden voor het aflopen van de rentevastperiode een aanbod doen voor de komende periode. Verder dienen aanbieders van hypothecair krediet een zogenoemd éénsporig rentebeleid te hanteren. Daarbij is het uitgangspunt dat de aanbieder dezelfde debetrentevoet voor dezelfde rentevastperiode bij consumenten met een vergelijkbaar risicoprofiel in rekening brengt, ongeacht of het een consument betreft die een overeenkomst prolongeert of een consument die een eerste overeenkomst aangaat. Tot slot geldt wat betreft de financierbaarheid van hypotheekportefeuilles dat het kabinet de heer van Dijkhuizen bereid heeft gevonden te verkennen of de rol van institutionele beleggers bij de hypothecaire woningfinanciering kan worden vergroot.
Bent u van mening dat het door Brussel opgelegde prijsleiderschapsverbod één van de belangrijkste oorzaken is van het gebrek aan concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kunt u en bent u voornemens te treffen om de hypotheekrente in Nederland aanzienlijk verlaagd te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Berichten dat ABP 50 miljard euro meer vermogen zou hebben gehad als het haar renterisico had afgedekt |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de columns «Ook ABP Bestuur moet veld ruimen»1, «ABP misleidt deelnemer over risicobeleid»2 en de reactie «ABP kiest voor zorgvuldigheid met renteafdekking»3 van de voorzitter van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP)?
Het is niet aan mij een oordeel te vellen over het beleid van individuele fondsen. Het bestuur van een pensioenfonds is verantwoordelijk voor de uitvoering van een pensioenregeling. Het bestuur legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan. De overheid is als wetgever verantwoordelijk voor onder andere het toezichtkader, en ook voor de uitoefening van het toezicht. De Nederlandsche Bank houdt toezicht op individuele fondsen.
Kunt u reageren op de stelling uit het Volkskrantartikel «Ook ABP Bestuur moet veld ruimen» dat het ABP, wanneer het haar renterisico’s had afgedekt de afgelopen 6 jaar, rond de 50 miljard euro meer vermogen had gehad op dit moment? Kunt u inzicht geven in hoe de pensioensector sinds 2007 is omgegaan met het afdekken van de renterisico’s? Bestaat er een relatie tussen de mate waarin pensioenfondsen het renterisico hadden afgedekt en de mate waarin zij nu (eventueel) moeten korten?
Het afwegen van een zo groot mogelijk rendement tegen een zo beperkt mogelijk risico plaatst pensioenfondsbesturen voor lastige beslissingen, die ook betrekking hebben op het al dan niet afdekken van het renterisico. In algemene zin geldt dat pensioenfondsen bij het afdekken van hun (nominale) renterisico de afweging moeten maken tussen het zeker stellen van nominale garanties, wat pleit voor renteafdekking, en de ambitie om pensioenen te kunnen ophogen met de loon- of prijsinflatie, wat – zeker in scenario’s met een stijgende rente en inflatie – niet voor renteafdekking pleit. Er is dus – zeker vooraf – geen sprake van «goed» of «fout» beleid in deze.
De vraag hoe de huidige balanspositie van een individueel fonds zou zijn geweest als het 6 jaar geleden een andere keuze zou hebben gemaakt ten aanzien van het afdekken van het renterisico, hangt bovendien sterk af van de precieze invulling van de renteafdekking en kan dus niet in algemene zin worden beantwoord.
Overigens blijkt uit ABP-publicaties dat het ABP, onder andere door een renteafdekking van circa 25%, gemiddeld genomen in de periode 2007–2011 een rendement heeft geboekt van gemiddeld 3,1% per jaar. Dat is hoger dan het gemiddelde van jaarlijks 2,7% dat de sector als geheel in die periode heeft gerealiseerd. Door de toegenomen verplichtingen als gevolg van onder meer de gedaalde rente en de gestegen levensverwachting daalde de dekkingsgraad van het ABP in de periode 2007–2011 van 134% naar 94%. Voor de sector als geheel daalde de dekkingsgraad toen van 137% naar 94% op 31 december 2011.
Tabel 1 beschrijft hoe de pensioensector sinds 2007 is omgegaan met het afdekken van het renterisico. De tabel is gebaseerd op de gerapporteerde jaarstaten van ruim 300 fondsen. De percentages zijn berekend als gewogen gemiddelden ten opzichte van de omvang van de verplichtingen. Uit de tabel blijkt dat de renteafdekking in 2007–2011 voor de sector als geheel op constant circa 45% is uitgekomen, waaronder de reeds gemelde renteafdekking van circa 25% bij het ABP.
2007
2008
2009
2010
2011
43,77%
43,80%
44,52%
44,99%
44,94%
Bron: DNB
Gegeven dat de rente is gedaald, kan achteraf worden vastgesteld dat meer renteafdekking tot een hogere dekkingsgraad zou hebben geleid.
De mate waarin pensioenfondsen moeten korten is echter niet alleen afhankelijk van renteontwikkelingen, maar ook van gerealiseerde beleggingsresultaten en van de levensverwachting van de deelnemers. Indien een pensioenfonds haar renterisico geheel afdekt, dan is de dekkingsgraad in theorie ongevoelig voor veranderingen in de rente. Het eventuele kortingspercentage wordt in dat geval bepaald door de mate waarin de overige beleggingsrisico’s en de stijging van de levensverwachtingen hebben bijgedragen tot de huidige dekkingsgraad. Naarmate de renteafdekking minder is, is de invloed van de rente op de dekkingsgraad groter. In dit kader zij ook verwezen naar «Vijf jaar pensioensector: kortingen en indexatie in perspectief», DNBulletin, 7 maart 2013 (www.dnb.nl).
Hoe luidt de regelgeving voor pensioenfondsen omtrent het afdekken van het renterisico? In hoeverre zijn pensioenfondsen verplicht om zich hiertegen in te dekken? Op welke manieren kunnen pensioenfondsen zich hiertegen indekken?
De geheimhoudingsbepalingen uit de Pensioenwet staan niet toe dat informatie die individuele pensioenfondsen aan de toezichthouder hebben verstrekt, openbaar wordt gemaakt.
In het algemeen geldt dat de verantwoordelijkheid voor de beslissing of en in welke mate pensioenfondsen het renterisico willen afdekken primair bij de fondsen zelf ligt. Het risicobeheer van pensioenfondsen is onderdeel van het beleggingsbeleid dat zij beschrijven in hun financiële opzet. DNB beoordeelt vervolgens het integrale beleggingsbeleid in relatie tot de hierover wettelijk vastgelegde bepalingen.
De eisen ten aanzien van de beleggingen van pensioenfondsen zijn vastgelegd in artikel 135 van de Pensioenwet (een beleggingsbeleid in overeenstemming met de prudent-person regel) en artikel 13 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (met onder andere nadere bepalingen voor beleggingen in derivaten). Daarnaast geldt artikel 143 van de Pensioenwet ten aanzien van de beheerste en integere bedrijfsvoering. Door periodieke continuïteitsanalyses moeten pensioenfondsen aantonen dat de financiële positie over de lange termijn beheerst wordt.
Het renterisico van pensioenfondsen komt verder tot uitdrukking in de berekening van het vereist eigen vermogen. In het standaardmodel is een berekening voorgeschreven om het vermogen te bepalen dat voor het renterisico moet worden aangehouden. De mate waarin het renterisico is afgedekt, bepaalt mede de hoogte van het hiervoor vereiste eigen vermogen: hoe meer renterisico een fonds afdekt, des te lager is het vereist eigen vermogen
Indien een fonds een dekkings- of reservetekort heeft, mag het fonds het risicoprofiel niet vergroten. Voor zover een pensioenfonds in deze situatie het renterisico wil vergroten, kan dit alleen wanneer andere risico’s die relevant zijn voor het risicoprofiel worden teruggenomen. DNB ziet hier ook op toe.
Pensioenfondsen zijn niet verplicht om het renterisico af te dekken. Dit past ook niet bij de aard van het huidige pensioencontract, dat zowel de borging van onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen in zich draagt, alsook de ambitie om pensioenen conform de loon- of prijsontwikkeling te verhogen. Pensioenfondsen dienen de toezichthouder te laten zien dat zij op basis van het prudent-person principe en de beheerste en integere bedrijfsvoering de betreffende risico’s in voldoende mate beheersen.
Welk rol speelt De Nederlandsche Bank (DNB) als toezichthouder hierin? Hoe ziet het contact tussen pensioenfondsen en DNB over het afdekken van het renterisico eruit? Kunt u specifiek ingaan op de contacten tussen DNB en ABP hierover?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de volgende passage uit het Jaarverslag 2007 van het ABP: «Het renterisico in nominale termen blijft groot, maar gezien de reële rendementsdoelstelling van het fonds en het huidige lage marktrenteniveau is ABP van mening dat het ongewenst is dit nominale risico af te dekken»? Vindt u het verstandig dat een pensioenfonds een lage afdekking van het renterisico verantwoordt met het rekenen op een stijgende rente?4
De passage in het Jaarverslag 2007 van het ABP refereert aan de spagaat tussen pensioenregelingen die op lange termijn een reële ambitie nastreven en een toetsingskader dat op korte termijn vooral beoogt nominale pensioentoezeggingen met een grote mate van zekerheid veilig te stellen. Door de financiële crisis en de fors gedaalde dekkingsgraden is de spanning tussen deze korte en lange termijn doelstellingen voelbaar geworden.
Het is aan de pensioenfondsbesturen om binnen de gestelde kaders en in goed overleg met alle belanghebbenden te komen tot een evenwichtige belangenafweging, waarbij rekening wordt gehouden met alle mogelijke scenario’s. Tegen deze achtergrond acht ik het niet verstandig om een oordeel te vellen over de mate van renteafdekking bij individuele fondsen.
Hoe beoordeelt u de stelling van het ABP dat het reële rendement uiteindelijk belangrijker is dan een momentopname van de dekkingsgraad?
Een reëel rendement dat gedurende een lange periode gemiddeld genomen boven de risicovrije rente uitkomt is een noodzakelijke voorwaarde voor een pensioenambitie met een indexatiedoelstelling. Maar de dekkingsgraad mag in de tussentijd niet zodanig laag uitkomen dat de toekomstige pensioenen niet langer met een hoge mate van zekerheid zijn veilig gesteld. Het monitoren van de financiële positie aan de hand van de dekkingsgraad is belangrijk om te voorkomen dat toekomstige pensioenen te veel afhankelijk worden van schommelende rendementen.
Onderschrijft u de volgende stelling uit het rapport van de commissie Frijns: «Volledig afdekken van het nominale renterisico vergroot dus de gevoeligheid voor inflatieschokken. Anderzijds geldt dat afdekken van het nominale renterisico de reële dekkingsgraad wel beschermt tegen een daling van de reële rente. Per saldo blijkt een nominale afdekking van 50% te leiden tot een halvering van het nominaal dekkingsgraad risico terwijl het reëel dekkingsgraadrisico ongeveer een derde lager uitkomt.»? Onderschrijft u de stelling uit het rapport dat afdekking van het renterisico leidt tot een stabielere reële dekkingsgraad?5
De commissie Frijns is van mening dat, gezien het grote maatschappelijke belang van indexatie, het reële kader leidend moet zijn bij het beleid van pensioenfondsen. Daarbij wijst de commissie erop dat het huidige nominale toetsingskader tot gevolg kan hebben dat «pensioenfondsen relatief eenzijdig zijn gericht op het nominale risico en zullen trachten het nominale dekkingsgraadrisico te beheersen. Hierdoor kunnen de ontwikkeling van de reële dekkingsgraad en van het reële dekkingsgraadrisico negatief beïnvloed worden» (pagina 3 en 31).
Deze negatieve beïnvloeding van de reële dekkingsgraad en het reële dekkingsgraadrisico als gevolg van een eenzijdige afdekking van nominale risico’s is vooral te verwachten in scenario’s met een oplopende rente en inflatie. In scenario’s met een dalende rente en inflatie kan echter sprake zijn van het omgekeerde en kan afdekking van het renterisico inderdaad leiden tot een stabielere reële dekkingsgraad.
Bent u (mede gezien uw antwoord op vraag 7) van mening dat (nominale) renteafdekking niet strijdig is met de eventuele reële doelstelling van een pensioenfonds? In hoeverre is het niet afdekken van het renterisico in overeenstemming met de belofte van een vaste uitkering (nominaal of reëel) aan een deelnemer?
Zoals uit de antwoorden op voorgaande vragen blijkt, kan een afdekking van het nominale renterisico in bepaalde situaties op gespannen voet staan met de reële doelstelling van een pensioenfonds. Binnen de kaders van het financieel toetsingskader moet een bestuur de voor- en nadelen van afdekking afwegen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitter van het ABP dat ook nu de kans op een rentestijging groter is dan een rentedaling? Is het verstandig dat pensioenfondsbestuurders beleggen op basis van een renteverwachting die afwijkt van de dan geldende rentetermijnstructuur?
De Pensioenwet verbiedt pensioenfondsbestuurders niet om een eigen opvatting te hebben over de verwachte ontwikkeling van economische variabelen.
Voor zover pensioenfondsen hun (rente)risico’s niet hebben afgedekt, vindt u dat dit gecommuniceerd had moeten worden aan de deelnemers? Vind u dat dit afdoende is gedaan?
Pensioenfondsen moeten hun beleggings- en risicobeleid verantwoorden, bijvoorbeeld in hun jaarverslag of op de website. Het beleid gericht op het afdekken van renterisico’s is hier een onderdeel van. Het is aan het verantwoordingsorgaan om hierover een oordeel te vellen. In de toekomst zullen fondsen naar hun deelnemers ook vooraf beter moeten communiceren over risico’s. Zie ook de Hoofdlijnennota ftk van 30 mei 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 32 042, nr. 113).
Hoe kijkt u tegen deze discussie aan met het oog op de beperkte keuzevrijheid voor deelnemers om te kiezen tussen pensioenfondsen? Is het ergens niet wrang dat de 2,8 miljoen deelnemers verplicht bij het ABP zitten en dus verplicht zijn blootgesteld aan dit risico?
Door de financiële crisis is eens te meer duidelijk geworden dat risico’s inherent zijn aan ons stelsel van aanvullende pensioenen dat is gericht op geïndexeerde pensioenen. Solidariteit, collectiviteit en verplichtstelling vormen kernelementen van dit stelsel. In de Hoofdlijnennota ftk is aangegeven hoe het stelsel, dat berust op door sociale partners overeengekomen pensioenregelingen, toekomstbestendig zal worden gemaakt.
Dat neemt niet weg dat de maatschappelijke discussie verder gaat dan de financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel. Zoals eerder aangegeven ga ik de komende tijd met alle betrokken partijen spreken om te verkennen welke vragen er bij hen leven (Kamerstukken II 2012/13, 32 043, nr. 149), zoals vragen rond de verplichtstelling en keuzevrijheid.
De beloningen bij de genationaliseerde SNS |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel werknemers van SNS REAAL en ABN Amro in 2013 meer verdienen dan de balkenendenorm voor 2013?
In het debat over de nationalisatie van SNS REAAL op 6 februari jl. heb ik toegelicht waarom de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin het normsalaris voor de (semi-)publieke sector is opgenomen, niet van toepassing is op SNS REAAL. SNS REAAL opereert namelijk in een volledig commerciële en concurrerende omgeving en is daarmee geen publieke of semi-publieke instelling. Hoeveel werknemers van SNS REAAL en ABN AMRO meer verdienen dan het normsalaris voor de (semi-)publieke sector is daarom niet relevant.
Overigens beschik ik als aandeelhouder ook niet over overzichten van de beloningen van de gewone werknemers (niet zijnde bestuurders) van SNS REAAL en ABN AMRO.
Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening dat er van de werknemers van SNS REAAL en ABN AMRO een bijdrage mag worden verlangd nu hun werkgever met overheidsmiddelen overeind is gehouden. Aan de CEO van SNS REAAL is gevraagd hierover het gesprek aan te gaan met de bonden. Aan NLFI is gevraagd eenzelfde verzoek te doen aan de CEO’s van ABN AMRO en ASR.
Kunt u een overzicht geven van wat alle bestuursleden en commissarissen bij SNS REAAL en ABN Amro per persoon gaan verdienen in 2013?
De jaarverslagen van ABN AMRO en SNS REAAL geven gedetailleerde overzichten van de beloningen van de raad van bestuur en de vergoedingen van de raad van commissarissen. Voor de details van de vormgeving van de beloningen en vergoedingen verwijs ik naar de jaarverslagen. Onderstaand geef ik u een overzicht van de totale beloningen en vergoedingen die de leden ontvangen. Dit zijn vaste beloningen. Op grond van de Wet «bij steun, geen bonus»1 ontvangen bestuurders immers geen variabele beloningen.
Voor wat betreft SNS REAAL heb ik uw Kamer geïnformeerd over de beloning van de nieuwe CEO, die EUR 550.000,– verdient. De CFO verdient 80% van dit bedrag, te weten EUR 440.000,–. De overige bestuursleden van SNS REAAL hebben inmiddels ingestemd met een matiging van 5% van hun vaste beloning, zodat ook zij 80% van de beloning van de nieuwe CEO gaan verdienen.
De voorzitter van de raad van commissarissen van SNS REAAL ontvangt een jaarlijkse vaste vergoeding van EUR 45.000,–. De vaste jaarlijkse vergoeding van de vicevoorzitter bedraagt EUR 35.000,– en de overige leden van de raad van commissarissen krijgen een vaste jaarlijkse vergoeding van EUR 30.000. Voorts gelden aanvullende vergoedingen voor het lidmaatschap van de verschillende commissies binnen de raad van commissarissen: EUR 3250,– voor de Risico Commissie, Nominatie Commissie en de Remuneratie Commissie en EUR 7000,– voor de Audit Commissie.
Bij het aantreden in 2009 van de huidige raad van bestuur van ABN AMRO is de jaarlijkse beloning vastgesteld op EUR 750.000,– voor de voorzitter en EUR 600.000,– voor de overige bestuursleden. Het wettelijk verbod op bonussen voor staatsgesteunde instellingen (dat is ingegaan op 1 januari 2012) kende de mogelijkheid van een conversie van de variabele beloning naar het vaste salaris met maximaal 20%. Bij ABN AMRO is de conversie door de raad van commissarissen vastgesteld op 16,66%. De conversie geldt niet voor de voorzitter van de raad van bestuur. De leden van de raad van bestuur hebben over 2012 en 2013 vrijwillig afgezien van de conversie. De voorzitter en de leden van de raad van bestuur verdienen daarmee in 2013 respectievelijk EUR 759.375,– en EUR 607.500,– als gevolg van aanpassing van het salaris in lijn met de verhoging van Algemene Bank CAO in 2012.
De leden van de raad van commissarissen ontvangen een vergoeding van EUR 50.000,–. De vergoeding van de voorzitter van de raad van commissarissen is vastgesteld op EUR 65.000,–. Voor het voorzitterschap of lidmaatschap van de één van de drie commissies van de raad van commissarissen zijn ook vergoedingen vastgesteld. Deze vergoeding verschilt per commissie en functie daarin en ligt tussen EUR 10.000,– en maximaal EUR 15.000,– per lidmaatschap.
Kunt u reageren op de uitspraken van Ronald Latenstijn uit 2011, waar hij stelt dat het personeel van SNS REAAL gemiddeld 10 tot 15% hoger wordt betaald dan in vergelijkbare sectoren? Kunt u aangeven hoeveel er bij de staatsbanken bespaard kan worden en hoe gaat u dat realiseren?
Ik neem aan dat u doelt op de uitspraken van de heer Latenstein in het kader van de onderhandelingen die hebben geleid tot een nieuwe CAO voor 2012–2014. Uit de uitspraken van de heer Latenstein maak ik op dat SNS REAAL zich eerder al bewust was van de noodzaak tot matiging en het feit dat de arbeidsvoorwaarden voor bank-en verzekeringsmedewerkers op een hoger niveau liggen dan die in de algemene markt. De heer Latenstein achtte versobering reeds nodig omdat de rendementen in de financiële sector structureel lager worden. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 ook aangeef is deze noodzaak tot versobering verder toegenomen met de nationalisatie van SNS REAAL en heb ik de CEO van SNS REAAL gevraagd het gesprek hierover aan te gaan met de bonden.
In de beantwoording van Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel van 31 augustus 20122 is een overzicht gegeven van de kostenstructuur van de Nederlandse banken en is ingegaan op de kostenbesparingen die mogelijk zijn bij banken. De kosten van ABN AMRO en SNS Bank zijn hierin ook opgenomen. Hieruit blijkt onder meer dat de kosten-inkomstenratio van SNS Bank al een stuk onder het Europese gemiddelde ligt.
Het verbeteren van het bedrijfsresultaat en verlagen van de kosten is mijn inziens voor de hele financiële sector in Nederland een belangrijk aandachtspunt. Ik heb dit ook aangegeven bij de beantwoording op de Kamervragen naar aanleiding van het SOMO-rapport «Het financiële overgewicht van Nederland»,3 en in reactie op de motie Klaver.4 Nog afgezien van mijn verzoek aan de CEO van SNS REAAL om het gesprek over loonmatiging aan te gaan met de bonden (en mijn oproep aan NLFI om eenzelfde verzoek te doen aan de CEO van ABN AMRO), is het verlagen van kosten daarom een continu aandachtspunt in het beheer van SNS REAAL en ABN AMRO (door NLFI).
Klopt het dat Goldman Sachs heeft opgetreden als adviseur van SNS REAAL en Morgan Stanley als adviseur van uw ministerie, inzake de reddingspogingen en uiteindelijke nationalisatie van SNS REAAL? Hoeveel hebben deze adviseurs betaald gekregen voor hun werkzaamheden? Kunt u ook aangeven hoeveel er is betaald aan de taxateur Cushman & Wakefield?
Ja, dit klopt. Het ministerie van Financiën heeft EUR 2.500.000,– (excl. BTW) aan Morgan Stanley betaald voor de dienstverlening van deze zakenbank als financieel adviseur. Aan Cushman & Wakefield is door het ministerie van Financiën EUR 915.000,– (excl. BTW) betaald.
Ik kan geen uitspraken doen over de vraag wat door SNS REAAL is betaald aan adviseurs. Dit is aan de vennootschap zelf.
Kunt u uiteenzetten wanneer de huidige commissarissen van SNS REAAL zijn gestart in hun functie? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de huidige raad van commissarissen onderzoekt of bonussen kunnen worden teruggehaald en dat hier onafhankelijk onderzoek vereist is?
Het rooster van aantreden van de raad van commissarissen van SNS REAAL blijkt uit de jaarverslagen van SNS REAAL:
Jaap Lagerweij
12-10-2006
20-4-2011
Robert-Jan van de Kraats
12-10-2006
20-4-2011
Herna Verhagen
12-6-2008
25-4-2012
Jos Nijhuis
15-4-2009
Charlotte Insinger
15-4-2009
Ludo Wijngaarden
15-4-2009
Piero Overmars
7-10-2010
Jan Nijssen
13-9-2011
Ik deel de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de mogelijkheden de toegekende en uitgekeerde variabele beloningen terug te vorderen. Ik heb dan ook gevraagd aan de waarnemend voorzitter van de raad van commissarissen om dit onderzoek door een onafhankelijk adviseur te laten uitvoeren en niet door de raad van commissarissen of de vennootschap zelf. Het daadwerkelijk terugvorderen van al uitgekeerde aan (voormalige) leden van de raad van bestuur is echter een bevoegdheid van de raad van commissarissen, zodat ik het ook een taak van de raad van commissarissen vind om dit onderzoek te laten uitvoeren. Uiteraard word ik als aandeelhouder op de hoogte gehouden van het onderzoek. Zoals ik tijdens het debat inzake de nationalisatie van SNS REAAL op 6 februari jl. heb toegezegd zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten.
Fraude bij Holland Casino |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Casino ten einde raad: verlink foute collega's»?1
Ja.
Is het waar dat frauderende medewerkers door de directie van Holland Casino tijd krijgen zichzelf aan te geven en dat zij in ruil daarvoor een vorm van baangarantie krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat frauderende medewerkers van Holland Casino wellicht niet goed in staat zijn om taken zoals het voorkomen van witwassen van geld, fraude of gokverslaving uit te voeren en dat dat arbeidsrechtelijke consequenties dient te hebben? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Holland Casino heeft mij desgevraagd meegedeeld in haar bedrijfsvoering het tegengaan van fraude, criminaliteit en kansspelverslaving hoog in het vaandel te hebben staan en dat, in het verlengde daarvan, de integriteit van haar personeel boven iedere twijfel verheven moet zijn. Dit komt duidelijk tot uiting in een aantal interne regels en procedures bij Holland Casino. Begin vorig jaar zijn arbeidsrechtelijke stappen genomen tegen een aantal medewerkers van het casino in Scheveningen die deze regels hadden overtreden, onder meer omdat zij betrokken waren bij het organiseren van illegale kansspelen. In de periode daarna bleven op de werkvloer van het casino echter nog steeds hardnekkige geruchten de ronde doen dat ook andere werknemers betrokken waren bij illegale kansspelen. Het bewijs daarvan was echter niet te leveren. De directie van het casino in Scheveningen heeft haar medewerkers vervolgens, in een uiterste poging de feiten op tafel te krijgen dan wel de geruchten in de kiem te smoren, per brief opgeroepen er melding van te maken als zij zélf dan wel eventuele collega’s betrokken zijn bij het organiseren of spelen van illegale kansspelen.
Op basis van eventuele meldingen worden gesprekken gevoerd met de betrokken medewerkers en wordt vervolgens bepaald tot welke maatregelen wordt overgegaan. Het onderzoek wordt begin april afgerond. Naar ik van Holland Casino heb begrepen, zullen in geval van feitelijk vastgestelde integriteitsschendingen passende arbeidsrechtelijke maatregelen worden genomen, maar worden medewerkers die zichzelf op eigen initiatief melden niet ontslagen.
Het behoort tot de competentie van het bestuur van Holland Casino om, als onderdeel van de bedrijfsvoering, te bepalen hoe om te gaan met eventuele geconstateerde strafbare feiten of andere overtredingen van haar medewerkers, zolang dit geen afbreuk doet aan de wijze waarop Holland Casino uitvoering geeft aan haar publieke taken.
Deelt u de mening dat de directie van Holland Casino, mede gegeven de publieke taken die dit bedrijf heeft, zich niet zou moeten beperken tot interne maatregelen of sancties, laat staan het geven van enige vorm van baangarantie voor fraudeurs, maar dat aangifte van strafbare feiten bij de politie eerder voor de hand ligt? Zo ja, hoe gaat u dit aan de directie van Holland Casino vertellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de directie van Holland Casino sinds 1 januari 2012 aangiften gedaan van strafbare feiten die door medewerkers van het bedrijf zouden zijn gepleegd? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en wat is de aard van de delicten waarvoor aangifte is gedaan? Zo nee, deelt u dan de mening dat de berichten over een stroom incidenten, de signalen dat medewerkers de regels overtreden en het feit dat er geen of nauwelijks aangiften bekend zijn, de indruk wekken van een doofpotcultuur bij Holland Casino?
Holland Casino heeft mij meegedeeld sinds 1 januari 2012 zeven keer aangifte te hebben gedaan, nadat zich verschillende incidenten hadden voorgedaan. Het betrof incidenten waarbij sprake was van samenspel tussen medewerkers en gasten, dan wel diefstal. Incidenten komen op verschillende manieren aan het licht: via medewerkers die hun leidinggevende informeren, door signalen van gasten of door zelfstandig onderzoek van de afdeling Security & Legal. Gemelde incidenten worden altijd onderzocht.
Op basis van mij bekende informatie heb ik niet de indruk dat er bij Holland Casino sprake is van een doofpotcultuur. Het bedrijf kent zowel vertrouwenspersonen als een klokkenluidersregeling. Ook schroomt Holland Casino niet om aangifte te doen van strafbare feiten, zelfs wanneer dit leidt tot media-aandacht. Incidenten worden bovendien breed binnen de organisatie gecommuniceerd.
Over welke mogelijkheden beschikken u of andere organen van de overheid om toezicht te houden op Holland Casino? Wordt daar in verband met het voorkomen van fraude door medewerkers van dat bedrijf gebruik van gemaakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naast mijn stelselverantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid in brede zin zijn er verschillende overheidsorganen die, steeds vanuit verschillend perspectief, toezicht houden op Holland Casino.
De kansspelautoriteit ziet toe op de naleving van de Wet op de kansspelen (en onderliggende regelgeving) en de aan Holland Casino verleende vergunning. Het gaat hier in het algemeen om voorschriften die ertoe strekken de voor kansspelen relevante publieke belangen – het tegengaan van kansspelverslaving en het beschermen van consumenten – te borgen. Bij overtreding van deze voorschriften kan de kansspelautoriteit o.a. een bestuurlijke boete opleggen.
Conform het deelnemingenbeleid is de Minister (in dit geval: de Staatssecretaris) van Financiën verantwoordelijk voor het beheer van het aandeelhouderschap in de onderneming en treedt hij bij Holland Casino, gelet op diens rechtsvorm, op als ware hij aandeelhouder. Dit komt tot uiting in de statuten van Holland Casino, waarin verschillende rechten en bevoegdheden van de minister in zijn rol van aandeelhouder zijn vastgelegd.
De Nederlandsche Bank ziet toe op de naleving van tal van wetten van financiële aard. Het betreft hier onder andere de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inzake de geldtransactiekantoren en de Sanctiewet.
De Algemene Rekenkamer tenslotte kan onderzoek instellen naar het financiële beheer van Holland Casino.
Naast deze overheidsorganen ziet de raad van commissarissen van Holland Casino toe op de algemene gang van zaken in de stichting, het financiële verloop bij de stichting en de winstafdracht aan de Staat der Nederlanden alsmede op het beleid van het bestuur.
Het voorkomen van dan wel het omgaan met fraude door medewerkers van de onderneming valt net als bij andere ondernemingen binnen de normale verantwoordelijkheden van het bestuur, en is als zodanig niet specifiek belegd bij één van de publieke toezichthouders. Naar mijn mening is dat ook niet nodig, omdat het hier gaat om maatregelen die het bestuur in het kader van haar normale bedrijfsvoering kan (en zal) treffen en waarop de raad van commissarissen toezicht houdt.
Wat is de stand van zaken met de plannen om het staatsbedrijf Holland Casino te verkopen? Wordt er bij die plannen uitdrukkelijk rekening gehouden met eisen ten aanzien van de integriteit van het personeel en taken met betrekking tot het voorkomen van fraude, witwassen van geld en gokverslaving?
Op dit moment werken de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Financiën, in nauw overleg met de kansspelautoriteit, beleidsmatige maatregelen uit die strekken tot herinrichting van de casinomarkt. Integraal onderdeel van de herinrichting is de privatisering van Holland Casino. De Staatssecretaris van Financiën en ik streven ernaar uw Kamer daarover voor de zomer nader te berichten. Bij de uitwerking van de plannen zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met de beleidsdoelstellingen – het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en witwassen.
Oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag. |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Miljoenenfraude met toeslagen kinderopvang»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er ondanks de in 2011 aangekondigde maatregelen tegen oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag alsnog voor miljoenen mee gefraudeerd kan worden?
Het bericht over miljoenenfraude met de kinderopvang gaat over de jaren 2009 en 2010. Deze zaak is begin 2011 aan het licht gekomen. De aangekondigde maatregelen tegen oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag zijn in 2012 ingevoerd. Deze maatregelen golden derhalve nog niet toen de hierboven genoemde zaak speelde. De kans op een dergelijk omvangrijke fraudezaak is aanmerkelijk kleiner geworden door de invoering van deze maatregelen in 2012. Over deze maatregelen bent u per brief van 13 mei 20112 geïnformeerd.
Kunt u inzicht geven in de omvang van het oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag sinds 2011? Hoeveel subsidie is er hierdoor weggelekt?
Op 20 augustus 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief aan uw Kamer gezonden met betrekking tot de aanpak van fraude bij de toeslagen3. Hierin is gemeld dat tot dusver voor circa € 40 miljoen aan fraude bij de toeslagen vastgesteld kon worden en een aantal dossiers met een belang van nog eens € 40 miljoen strafrechtelijk zouden worden vervolgd.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de in 2011 aangekondigde maatregelen om oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag tegen te gaan? In hoeverre hebben de maatregelen ertoe geleid dat het oneigenlijk gebruik is teruggedrongen?
Deze aangekondigde maatregelen in de brief van 13 mei 2011 zijn veelomvattend. Er zijn zowel in de wet- en regelgeving als in de handhaving maatregelen genomen om de fraude en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag terug te dringen. De verscherping van de regelgeving, de invoering van het Nieuwe Toeslagensysteem met ingang van 1 januari 2012 en het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen om bepaalde risicopopulaties bij de jaarovergang van 2011 naar 2012 niet geautomatiseerd een nieuwe toekenning te geven, hebben bijgedragen aan de afname van het aantal aangevraagde toeslagen in 2012. De effectiviteit van de fraudemaatregelen is niet één op één aan te tonen omdat ook andere factoren (conjunctuur, verlaging van de toeslag) bepalend zijn voor de ontwikkeling van het aantal aanvragen van kinderopvangtoeslag. Omdat de omvang van het oneigenlijk gebruik niet te meten is, is het lastig aan te tonen in welke mate dit als gevolg van de genomen maatregelen is verminderd.
Bent u in licht van dit nieuwe geval van omvangrijke fraude van mening dat de in 2011 aangekondigde maatregelen afdoende zijn? Bent u voornemens om nieuwe maatregelen te treffen om oneigenlijk gebruik tegen te gaan? Zo ja, welke?
De genoemde fraude heeft betrekking op de jaren 2009 en 2010. Vanaf vorig jaar zijn verschillende maatregelen genomen om misbruik en oneigenlijk gebruik van de kinderopvangtoeslag tegen te gaan. Het gaat dan ondermeer om de maximering van het aantal vergoede opvanguren, aanscherping van controles door Belastingdienst/Toeslagen, hogere boetes en het beperken van het aanvragen van de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Ik ben niet voornemens om nu al aanvullende maatregelen te nemen. Wanneer ik daar aanleiding toe zie, zal de Kamer daar over informeren.
Over stijgende lokale lasten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tarieven ozb in veel gemeenten flink omhoog»?1
Het vaststellen van de tarieven voor de OZB is, binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld, een autonome bevoegdheid van gemeentebesturen. Daarnaast wordt voor de OZB ieder jaar de macronorm vastgesteld. Dit is een percentage waarmee de totale OZB-opbrengst in het daaropvolgende jaar maximaal mag stijgen. De wet en de bestuurlijke macronorm OZB vormen voor mij als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kaders waaraan ik de ontwikkeling van de OZB toets. Binnen deze kaders is het de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenteraden om een oordeel te vellen over de hoogte van de OZB-tarieven, mede ook in relatie tot de ontwikkeling van de huizenprijzen die (met enige vertraging) tot uitdrukking komt in de WOZ-waarde van woningen die de heffingsgrondslag vormt voor de OZB.
Kunt u aangeven wat in 2013 de stijging is van de totale OZB-opbrengsten?
Op 20 december 2012 zond ik uw Kamer een brief over de ontwikkeling van de lokale lasten in 2013 en in het bijzonder de OZB2. Eind maart zal het Coelo, dit jaar voor het eerst en mede op basis van de cijfers van het CBS, de definitieve cijfers over de ontwikkeling van de OZB en andere lokale heffingen presenteren in de zogenoemde uniforme monitor lokale lasten. Dit is een monitor in opdracht van het Rijk en de medeoverheden waarin de cijfers worden gepresenteerd over de ontwikkeling van de lokale lasten ten aanzien waarvan Rijk en medeoverheden bestuurlijk met elkaar hebben afgesproken dat zij zich aan die cijfers committeren. Omdat er nog geen definitieve cijfers zijn, kan ik op dit moment dus nog niet aangeven wat de stijging is van de OZB-opbrengsten.
Wordt in 2013, evenals in 2012, de macronorm OZB overschreden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zoals uit het antwoord vraag 2 blijkt, is het momenteel nog te vroeg om een uitspraak te doen over het wel of niet overschrijden van de macronorm. Daarvoor is het wachten op de uniforme monitor lokale lasten. Overigens betreft voor het jaar 2013 de macronorm (de maximale stijging van de opbrengst van de onroerende zaakbelasting) 3% ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2012 is tijdens het Bofv afgesproken dat de overschrijding van 2012 moet worden gecompenseerd in 2013, zodat de feitelijke macronorm voor 2013 afgerond 2,7% bedraagt. Als er sprake is van een overschrijding van de feitelijke macronorm dan zal dit door het Rijk aan de orde worden gesteld in het reguliere Bestuurlijke overleg financiële verhoudingen (Bofv) met medeoverheden in het voorjaar. Daar kan ook worden besloten tot eventuele sancties.
Kunt u aangeven hoe de lasten stijgen in alle waterschappen afzonderlijk?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden van de minister van Infrastructuur en Milieu op de vragen van de leden Fokke en Jacobi van 23 januari jl, zal het volledige overzicht naar verwachting eind februari beschikbaar zijn, na publicatie door de Unie van Waterschappen.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie-Schouw (Kamerstuk 33 097 nr. 19) over het binnen de perken houden van de waterschapslasten?
De waterschapsbesturen hebben een zelfstandige bevoegdheid tot het vaststellen van begroting en tarieven. Wel is vanuit het ministerie in een brief aan de waterschappen gewezen op de motie en aangedrongen op matiging van de tarieven. Het matigen van de tariefstijgingen is overigens ook een van de doelstellingen van het Bestuursakkoord water. Rapportage over de voortgang van het bestuursakkoord vindt jaarlijks plaats in «Water in Beeld».
Btw-heffing zelfstandigen in de zorg |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ondernemers laken controle door fiscus op btw in de zorg»?1
Ja.
Op wie en in welke werksituatie is de Btw-vrijstellingsregeling in de zorg precies van toepassing?
In de Wet op de omzetbelasting 1968 (de wet) is een vrijstelling opgenomen voor de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een beroep waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Wet BIG (artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, van de wet, de zgn. medische vrijstelling). De vrijstelling geldt alleen als de beroepsbeoefenaar zelfstandig een gezondheidskundige dienst verricht, een Wet BIG-opleiding heeft afgerond en de verrichte dienst behoort tot het deskundigheidsbereik van die beroepsbeoefenaar.
Van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst is geen sprake als de betrokken beroepsbeoefenaar onder leiding en toezicht van een opdrachtgever (bijvoorbeeld een arts) werkzaamheden uitvoert. In dat geval stelt de Wet BIG-beroepsbeoefenaar zijn of haar diensten (arbeid) ter beschikking en is sprake van een met btw-belaste prestatie, ook al wordt gezondheidskundige arbeid verricht. Deze dienstverlening is vergelijkbaar met die van medische uitzendbureaus, die Wet BIG-beroepsbeoefenaren ter beschikking stellen. De Hoge Raad heeft beslist dat in het geval van een medisch uitzendbureau de btw-vrijstelling niet van toepassing is3. Hof Amsterdam heeft beslist dat de btw-vrijstelling niet van toepassing is bij prestaties door een verpleegkundigenmaatschap aan ziekenhuizen4, aangezien zij in concurrentie treden met uitzendbureaus: de prestatie (ter beschikking stellen van arbeid) is in wezen gelijk. Hetzelfde geldt ook voor de diensten van BIG-geregistreerde zzp’ers/zorgverleners die hun arbeid, al dan niet door middel van bemiddelingsbureaus, aan ziekenhuizen ter beschikking stellen.5
Of in een concrete situatie sprake is van het zelfstandig verrichten van een gezondheidskundige dienst, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid merk ik op dat verpleegkundigen die door een ziekenhuis worden «ingehuurd» niet zelfstandig gezondheidskundige diensten verrichten. Die verpleegkundigen verrichten hun werkzaamheden niet zelfstandig, maar onder leiding en toezicht van een arts. Dit betekent dat verpleegkundigen die als zzp’er werkzaam zijn in een ziekenhuis, btw-plichtig zijn voor de door hen verrichte diensten.
Wanneer is volgens de Belastingdienst een verpleegkundige zelfstandig ondernemer (zzp’er)?
Er bestaat geen wettelijke definitie van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er).2 Aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval zal moeten worden beoordeeld of al dan niet sprake is van ondernemerschap in de zin van de inkomstenbelasting en van de omzetbelasting. Beslissend zijn de criteria van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie.
Specifiek voor de omzetbelasting betekent dit dat zodra een verpleegkundige buiten dienstbetrekking en regelmatig tegen betaling werkzaamheden verricht voor één of meer ziekenhuizen, deze verpleegkundige ondernemer is voor de omzetbelasting.
In welke andere sectoren wordt het criterium «onder toezicht staan» ook toegepast bij de beoordeling van zelfstandigheid en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van oneerlijke concurrentie in de zorg als gevolg van onduidelijkheid over de toepassing van de regels omtrent Btw-vrijstelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de problemen op te lossen?
Hiervoor heb ik het standpunt ingenomen dat het ter beschikking stellen van personeel of arbeid aan ziekenhuizen in de btw-heffing moet worden betrokken.
Dat is ook het geval als het om BIG-geregistreerde verpleegkundigen gaat en/of zzp’ers. Dit standpunt volgt uit wet- en regelgeving en de rechtspraak en is bekend binnen de Belastingdienst. Dit draagt de Belastingdienst ook uit, zowel langs voorlichting vooraf als via de handhaving achteraf. Zo is het ook onder de aandacht gebracht van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en bij ZZP-Nederland.
Ik zie daarom het artikel meer als een signaal dat er mogelijk nog wat te verbeteren valt dan dat de Belastingdienst onduidelijkheid over de toepassing van de regelgeving laat bestaan.
Algemeen bekend is dat het uitlenen van verpleegkundigen door uitzendbureaus belast is met btw. Zelfstandige verpleegkundigen die werkzaam zijn voor ziekenhuizen treden in concurrentie met deze uitzendbureaus. Het achterwege laten van btw bij zelfstandige verpleegkundigen is wettelijk niet toegestaan en leidt tot oneerlijke concurrentie met uitzendbureaus.
Ik herken de kritiek niet dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig zouden hanteren. Als in het toezicht blijkt dat door een onjuiste tarieftoepassing te weinig btw is voldaan door een belastingplichtige in deze branche, vindt correctie plaats. Ook voor wat betreft overleg of vragen van belastingplichtigen zijn er geen concrete signalen dat inspecteurs verschillende standpunten innemen.
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de Belastingdienst contact opgenomen met de NVZ en ZZP-Nederland over deze problematiek. Daarnaast heeft de Belastingdienst deze problematiek nadrukkelijker opgenomen in de toelichting op belastingdienst.nl (zie: http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/zakelijk/btw/tarieven_en_vrijstellingen/vrijstellingen/gezondheidszorg/vrijstelling_in_de_gezondheidszorg).
Kunt u ingaan op de kritiek van accountant L. Dijckmans over de «lakse houding van de belastingdienst»?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u de kritiek dat belastinginspecteurs de regels niet eenduidig hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de al geruime tijd bestaande klachten op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
De fraude met kinderopvangtoeslag |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over miljoenenfraude met kinderopvangtoeslag?1
Ja.
Is het waar dat op woensdag 30 januari 2013 een man is voorgeleid bij de rechtbank van Amsterdam op verdenking van het frauderen voor in totaal 6 miljoen euro met kinderopvangtoeslag door het tegen betaling bemiddelen voor dames die hier geen recht op hadden, maar het wel kregen?
Ja.
Hoe lang heeft het geduurd voordat deze fraude is ontdekt? Wat is de reden dat deze fraude zo'n grote omvang heeft aangenomen?
De vermoedelijke fraude betreft 285 onterechte aanvragen over de jaren 2009 en 2010. De fraude is begin 2011 ontdekt. Het strafrechtelijk onderzoek is een afsplitsing van een eerder strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kinderopvangtoeslag dat in 2010 door de FIOD is gestart. Uw Kamer is over dit onderzoek geïnformeerd bij de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen2. Het eerdere onderzoek is gestart nadat bij controles door de Belastingdienst was gebleken dat er op grote schaal onjuiste aanvragen kinderopvangtoeslag werden ingediend. Op grond van de destijds geldende regelgeving was het mogelijk om met terugwerkende kracht tot meer dan een jaar kinderopvangtoeslag aan te vragen, waarbij toetsing door de Belastingdienst/Toeslagen pas na uitbetaling van de kinderopvangtoeslag plaatsvond. De omvang van de vermoedelijke fraude is ontstaan doordat het aantal onterechte aanvragen betrekking heeft op meerdere jaren. Bovendien waren de bedragen die maandelijks aan kinderopvangtoeslag werden verstrekt aanzienlijk. Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet kinderopvang gewijzigd ten aanzien van het met terugwerkende kracht aanvragen van kinderopvangtoeslag. Per die datum kan alleen nog kinderopvangtoeslag aangevraagd worden over de maand waarin de toeslag wordt aangevraagd en een maand daaraan voorafgaand. Deze maatregel is genomen om grote fraudezaken als de hierboven genoemde tegen te gaan.
Heeft u aanwijzingen dat fraude met kinderopvangtoeslag vaker voorkomt?
Op 20 augustus 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën een brief aan uw Kamer gezonden met betrekking tot de aanpak van fraude bij de toeslagen3. Hierin is gemeld dat tot dusver voor circa € 40 miljoen aan fraude bij de toeslagen vastgesteld kon worden en een aantal dossiers met een belang van nog eens € 40 miljoen strafrechtelijk zouden worden vervolgd.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote fraude mensen het gevoel geeft dat «je overal maar mee weg komt in Nederland» en dat de overheid er alles aan moet doen om te zorgen dat de zuurverdiende belastingcenten van mensen niet bij fraudeurs terecht komen?
Fraudeaanpak is, ook om de in de vraag genoemde reden, belangrijk. De afgelopen jaren is er dan ook volop aandacht geweest voor de aanpak van fraude en oneigenlijk gebruik bij de kinderopvangtoeslag. U bent hierover geïnformeerd per brief van 13 mei 20114 en 20 augustus 20125. Meerdere maatregelen hebben de mogelijkheid tot fraude teruggedrongen. Niet alleen is de handhaving door de Belastingdienst/Toeslagen verscherpt, ook de regels zijn aangescherpt.
Kunt u maatregelen nemen in de regelgeving om fraude met kinderopvangtoeslag te voorkomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de te nemen maatregelen? Per wanneer?
Vanaf vorig jaar zijn meerdere maatregelen genomen, zowel in wet- en regelgeving als in de uitvoering, om fraude met de kinderopvangtoeslag aan te pakken. Het gaat dan ondermeer om de maximering van het aantal vergoede opvanguren, aanscherping van de controles door Belastingdienst/Toeslagen, hogere boetes en het beperken van de mogelijkheden van het aanvragen van de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht. Ik ben niet voornemens om nu al aanvullende maatregelen te nemen. Wanneer ik daar aanleiding toe zie, zal ik de Kamer daar over informeren.
De gevolgen extra taken Geld Service Nederland |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het u bekend dat de drie grote Nederlandse banken een gemeenschappelijk bedrijf hebben opgericht – Geld Service Nederland (GSN) – dat niet alleen de gezamenlijke inkoop verzorgt, maar ook het geldtellen, geldopslag en geldtransport gaat verzorgen?1
Ja, dit is mij bekend. Hierbij merk ik wel op dat het De Nederlandsche Bank (DNB) is die op grond van het Europees Verdrag2 de taak heeft de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat.
Kunt u schetsen welke gevolgen deze verandering heeft voor de logistiek van het cash geld in Nederland, de rol die de Nederlandsche Bank in de keten speelt (toezicht, beheer cash geld) en welke gevolgen dit heeft voor winkeliers en consumenten?
GSN heeft zich tot doel gesteld om met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de chartale keten voor de deelnemende banken te vergroten. GSN telt en sorteert de bankbiljetten voor de aangesloten banken. GSN vult ook geldcassettes voor de geldautomaten van de aangesloten banken en laat het onderhoud van de automaten verzorgen. GSN «regisseert» daarnaast het waardevervoer naar en van de bankkantoren en geldautomaten van de aangesloten banken, in de zin dat GSN waardevervoerders contracteert en bepaalt waar en wanneer geld moet worden gebracht of gehaald. GSN heeft zelf geen contractrelaties met retailklanten. Concreet gevolg van de komst van GSN is dat het aantal locaties waarop door banken geld wordt verwerkt beperkt wordt en het verwerkingsproces – door schaalvoordelen – efficiënter kan worden ingericht. De door de aangesloten banken zelf beheerde tel- en sorteeractiviteiten vonden voor de komst van GSN op 5 locaties plaats. Deze activiteiten zijn nu geconcentreerd op 3 (reeds bestaande) locaties. Het aantal vervoerbewegingen kan ook afnemen doordat GSN het waardevervoer van deze banken combineert en daardoor efficiënter kan plannen. De rol van DNB blijft hierbij gelijk. De Bankwet draagt DNB – mede ter uitvoering van het Europees Verdrag – op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. DNB ziet daarnaast toe op de naleving van de sorteervoorschriften van de ECB die banken en andere partijen zoals waardevervoerders moeten naleven als zij bankbiljetten die zij van het publiek hebben ontvangen via geldautomaten weer aan het publiek verstrekken.
Winkeliers en andere zogenoemde toonbankinstellingen waarvan de kassaopbrengst verwerkt wordt bij GSN sluiten geen contracten af met GSN, maar met hun eigen bank. De banken zijn vrij in hun tariefstelling. De banken betalen GSN voor de aan hen verleende diensten. Winkeliers kunnen hun kassaopbrengst ook laten tellen, sorteren en giraal bijschrijven door andere partijen zoals waardevervoerders, die daarvoor over eigen faciliteiten voor geldverwerking beschikken.
Is het waar dat er schakels aan de logistieke keten worden toegevoegd, doordat het aantal telcentrales/overslagpunten, beheerplekken en transporten van cash geld toeneemt? Welk gevolgen heeft dit voor de veiligheid? Wat zijn de gevolgen voor de kosten en de efficiency in het kader van de veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van marktverstoring ten opzichte van de private partijen die momenteel een belangrijke uitvoerende rol spelen in de logistiek en beveiliging? Is er sprake van ongewenste monopolievorming? Worden er door de rol van GSN in de exploitatie en het beheer van cash geld drempels opgeworpen voor het toetreden van andere banken tot de Nederlandse markt? Ziet u aanleiding om de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken een onderzoek te starten?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar aanleiding van de oprichting van GSN een klacht ontvangen. De NMa onderzoekt of de mededinging door GSN wordt beperkt, of daarbij sprake is van overtreding van het kartelverbod uit de Mededingingswet en of daarbij eventueel een beroep kan worden gedaan op een wettelijke uitzondering van het kartelverbod door mogelijke voordelen die uit de samenwerking voortvloeien. Indien de NMa een overtreding constateert, kan zij daartegen optreden.
Hoe reëel acht u het risico dat de wijzigingen in de logistieke keten van invloed zijn op het publieke belang van de beschikbaarheid van en toegang tot cash geld? Welke garanties zijn er dat er sprake blijft van een efficiënte dienstverlening aan de consument en dat het aantal pinautomaten (nu nog circa 12 000) op peil blijft?
Het aantal bancaire geldautomaten was eind 2012 7569. Het aantal geldautomaten is aan verandering onderhevig. Zo is in de periode 2000–2008 het aantal pinautomaten gegroeid van 6900 in 2000 naar ongeveer 8700 in 2008. Sinds 2008 is er weer sprake van een daling. Naast het pinnen bij geldautomaten van banken zijn er in sommige winkels ook mogelijkheden om meer te pinnen dan het aankoopbedrag. Dit zijn er inmiddels ongeveer 800, waardoor de afname van het aantal bancaire geldautomaten gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Overigens valt het plaatsingsbeleid ten aanzien van geldautomaten niet onder GSN. Dit is de verantwoordelijkheid van de banken zelf gebleven. Mochten de banken op dit punt overigens willen gaan samenwerken, dan zal deze samenwerking moeten voldoen aan de mededingingsregels. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, dat onder voorzitterschap staat van DNB, monitort de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van betaaldiensten. In dat kader wordt om de drie jaar een fijnmazig landelijk onderzoek gedaan (de bereikbaarheidsmonitor). In de afgelopen jaren is steeds geconcludeerd dat de bereikbaarheid gewaarborgd bleef. Dit jaar wordt dit onderzoek herhaald. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Wat zijn de gevolgen van de komst van GSN voor winkeliers? In hoeverre zullen zij worden geconfronteerd met hogere kosten door de extra schakels die in de logistieke keten lijken te worden gecreëerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze beoordeelt toezichthoudende instantie – de Nederlandsche Bank – het logistieke herontwerp van de beschikbaarheid van cash geld in Nederland?
De Bankwet draagt DNB op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Daarbij let DNB met name op de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het betalingsverkeer, in dit geval het contante betalingsverkeer. Met het oog daarop heeft DNB de totstandkoming van GSN nauwlettend gevolgd en staat zij daar in beginsel positief tegenover. Vanwege de belangrijke rol van GSN binnen het vitale proces van de contant geldvoorziening in Nederland, is DNB als waarnemer aanwezig bij vergaderingen van de Raad van Commissarissen van GSN.
Reclame voor kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Kan uit een deel van uw antwoord op vraag 7 van bovengenoemde vragen, namelijk dat «het Ontwerpbesluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen» nog niet in werking is getreden, worden opgemaakt dat dat ontwerpbesluit van belang is voor de handhaving van de Wet op de Kansspelen op punt van reclame-uitingen zoals bedoeld in artikel 4a van die wet? Zo ja, waarom is dat van belang en betekent dat dat de Kansspelautoriteit niet voldoende in staat is om op dit moment de wet op dit punt te handhaven? Zo nee, wat is dan wel de relevantie van het noemen van het ontwerpbesluit?
Ja, inwerkingtreding van het Besluit is van belang omdat het de Kansspelautoriteit (Ksa) concrete handvatten biedt om toezicht te houden op de naleving van de algemene eisen die de wet stelt.
Kent u concrete reclame-uitingen, waarin voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld? Zo ja, kunt u daar enkele concrete voorbeelden van noemen?
Sinds 1 april 2012 is de Ksa verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen, waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. De Ksa laat mij desgevraagd weten dat zij enkele reclame-uitingen onderzoekt.
Bestaan er concrete reclame-uitingen waarin niet voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld? Zo ja, hoe komt het dat die reclame-uitingen nog bestaan? Zo nee, hoe weet u dat?
De Ksa laat mij desgevraagd weten dat zij enkele reclame-uitingen onderzoekt. Zoals in antwoord op de bovengenoemde eerdere vragen aangegeven, zal de Ksa in haar gesprek met de vergunninghouders tevens vanuit haar toezichthoudende taak nadrukkelijk wijzen op de toepassing van artikel 4a van de Wet op de kansspelen. De wijze waarop de statistische kans op het winnen van een prijs wordt vermeld en de wijze waarop gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming wordt nader uitgewerkt in het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie en de Ministeriële regeling werving, reclame en verslavingspreventie.
Kent u concrete reclame-uitingen waarin voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen? Zo ja, kunt u daar enkele concrete voorbeelden van noemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er concrete reclame-uitingen waarin niet voldaan wordt aan het derde lid van artikel 4a van de Wet op de kansspelen dat bepaalt dat er gewezen moet worden op de risico’s van onmatige deelneming aan kansspelen? Zo ja, hoe komt het dat die reclame-uitingen nog bestaan? Zo nee, hoe weet u dat?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Kansspelautoriteit al openbare sanctiebesluiten genomen op grond van overtreding van artikel 4a van de Wet op de Kansspelen? Zo ja, wat is de aard en het aantal van die besluiten? Zo nee, betekent dat dan dat de wet op dit punt niet wordt overtreden?
Nee, de Ksa laat mij weten dat geen openbare sanctiebesluiten zijn genomen en dat op dit moment een onderzoek loopt naar een mogelijke overtreding van artikel 4a van de Wok. Dat onderzoek kan leiden tot het nemen van een sanctiebesluit.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Nee, gezien de nauwe samenhang van de vragen 3, 4, 5 en 6 bleek beantwoording in samenhang meer opportuun.
Het bericht: ‘EU-controleur in Den Haag’ |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-controleur in Den Haag»?1
Ja.
Bent u van plan deze EU-spion met pek en veren terug naar Wallonië te sturen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan het Europees Semester. Dit is een belangrijk instrument dat we in de Europese Unie hebben om elkaar de maat te nemen over gezonde overheidsbegrotingen en het voeren van een verstandig economisch beleid. De crisis heeft aangetoond dat Europese lidstaten, zeker die in de eurozone, nauw met elkaar verweven zijn. Slecht economisch en budgettair beleid in het ene land kan de andere lidstaten in problemen brengen en op kosten jagen.
Als onafhankelijke toezichthouder speelt de Commissie een belangrijke rol in het Europees Semester. De Commissie doet aanbevelingen aan elke lidstaat afzonderlijk, die door de lidstaten in de Raad moeten worden bekrachtigd. Gezien het bovenstaande is het in het Nederlands belang dat de Commissie scherp toezicht houdt op het naleven van de Europese regels in de lidstaten.
Het kabinet vindt het begrijpelijk en verstandig dat de Commissie in alle lidstaten liaisons benoemt, de «European Semester Officers», om de informatie-uitwisseling met de lidstaten te kunnen vergemakkelijken. Het is immers van belang dat de Commissie bij het voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen goed rekening houdt met specifieke nationale omstandigheden. Het aanstellen van deze functionaris verandert niets aan de bevoegdheden die de Commissie heeft op basis van de bestaande EU-regelgeving.
Deelt u de mening dat dit weer een voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis, waar Nederland niet op zit te wachten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een vaste Nederlandse controleur in Brussel te stationeren die kan toezien op juiste besteding van het Nederlandse belastinggeld? Zo neen, waarom niet?
De Europese Rekenkamer is de Europese instelling die de controle van de EU-financiën verricht.
Misstanden bij EU-uitgaven zijn meestal het gevolg van foutieve uitvoering door lidstaten. 80% van de EU-begroting valt onder het beheer van de lidstaten zelf, en daar worden de meeste fouten gesignaleerd. Nederland maakt zich al lang sterk voor verbetering van de verantwoording door de lidstaten (lidstaatverklaring). Nederland zou graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 5 februari 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord binnen de in de aanbiedingsbrief gestelde termijn van drie weken, overeenkomstig het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.