De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake de bestrijding door gemeenten van bijstandsfraude door vermogende Turkse Nederlanders |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de Centrale Raad van Beroep een door gemeenten gehanteerde nieuwe en effectieve methode om bijstandsfraude op te sporen onrechtmatig heeft verklaard?1
Gemeenten mogen onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Zowel bij de aanvraag van een bijstandsuitkering als gedurende de bijstandsuitkering is het de expliciete bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om de naleving van de inlichtingenplicht door de bijstandsgerechtigde te handhaven. Dit geldt ook voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. Gemeenten hoeven dit onderzoek niet op alle bijstandsgerechtigden toe te passen en ook niet op dezelfde manier. Zulk onderzoek is kostbaar en omdat het belang van het voorkomen en opsporen van fraude groot is, mogen gemeenten in plaats daarvan of daarnaast ook gebruikmaken van zogenoemde risicoprofielen, bijvoorbeeld gebaseerd op gedrag van mensen.
Sinds januari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) tientallen uitspraken gedaan over de onderzoeksmethoden die gemeenten hanteren bij het opsporen van bijstandsfraude. Het gaat om onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. In deze afzonderlijke uitspraken oordeelt de CRvB over de vraag of het uitgevoerde onderzoek al dan niet in strijd is met het verbod op discriminatie. In sommige gevallen oordeelde de CRvB dat het onderzoek niet strijdig was met het verbod op discriminatie. In andere gevallen, zoals onlangs nog bij een aantal recente uitspraken in 2017 en 2018, is de CRvB tot de conclusie gekomen dat in het geding zijnde onderzoeksmethoden van de betreffende gemeenten onrechtmatig zijn. De CRvB is in haar uitspraken tot de conclusie gekomen dat, door het risicoprofiel toe te passen met het onderscheiden naar alléén de Turkse nationaliteit c.q. etniciteit, in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie is gehandeld.
Kunt u precies aangeven op grond van welke (rechts)overwegingen de Centrale Raad van Beroep tot deze uitspraak is gekomen?
De uitspraken van de CRvB waarin de gebruikte onderzoeksmethoden van de gemeenten als onrechtmatig zijn beoordeeld, geven allemaal dezelfde lijn aan.
Ingevolge artikel 53a van de Participatiewet is het college bevoegd een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Bij de uitoefening van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid mag echter niet in strijd gehandeld worden met het discriminatieverbod, zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM.
Artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:
«1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.»
Volgens constante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM en daarmee voor toepassing van artikel 1 van Protocol 12, discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel.
Volgens vaste rechtspraak is een bijstandsverlenend orgaan in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de gemeentelijke algemene onderzoeksbevoegdheid risicoprofielen toe te passen. Echter, indien een dergelijk risicoprofiel niet gericht is op alle bijstandsgerechtigden van niet-Nederlandse herkomst, maar slechts gericht is op bijstandsgerechtigden van Turkse afkomst, dan gaat het om een onderscheid dat volgens de Raad als «verdacht» is aan te merken. Een zodanig onderscheid dient te worden gerechtvaardigd door «zeer gewichtige redenen».
Deelt u de mening dat het van het allergrootste belang is dat gemeenten effectieve methoden inzetten om fraude met bijstandsgelden op te sporen, bijstandsuitkeringen in voorkomend geval stop te zetten en onterecht verkregen gemeenschapsgelden bij de fraudeurs terug te vorderen?
Ik acht het van groot belang voor het draagvlak voor sociale voorzieningen, dat alléén die mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. De Participatiewet biedt een duidelijk wettelijk kader inzake de verplichtingen die bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Een onderzoek naar middelen in het buitenland kan daarbij noodzakelijk zijn, hoe complex dat soms ook is. Als uit een onderzoek blijkt dat de inlichtingenplicht is geschonden, dan zijn gemeenten gehouden de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen en over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wat is in dat licht uw opvatting over de door gemeenten gehanteerde nieuwe effectieve methode om bijstandsfraude in het buitenland op te sporen?
Zie het antwoord op vraag 11 en 12.
Welke andere, even effectieve, methoden staan gemeenten ten dienste om deze vormen van bijstandsfraude aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen andere alternatieve effectieve methoden in uw ogen voorhanden zijn, op welke wijze worden gemeenten dan nu, na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, geacht bijstandsfraudeurs met een buitenlandse afkomst op te sporen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of door gemeenten ook onderzoek en opsporing van bijstandsfraude wordt uitgevoerd naar Nederlanders van buitenlandse afkomst, anders dan die met een Turkse nationaliteit?
Dit is het geval. Gemeenten kunnen voor de uitvoering van internationale vermogensonderzoeken gebruik maken van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), de SVB of private partijen. Het IBF verricht dergelijke onderzoeken in principe wereldwijd. Door de SVB worden in landen waar de SVB met een Bureau Sociale Zaken is vertegenwoordigd (Spanje, Suriname, Turkije, Marokko) ten behoeve van gemeenten vermogensonderzoeken verricht.
In de meeste landen verlopen de vermogensonderzoeken zonder problemen. Soms is dat gecompliceerder. In Turkije vindt voornamelijk onderzoek via deskresearch plaats. Met Marokko zijn werkafspraken gemaakt over de wijze van uitvoeren van vermogensonderzoeken op Marokkaans grondgebied. Vorig jaar was de medewerking van Marokko vanwege de gecompliceerde diplomatieke relatie tot stilstand gekomen. Onlangs is op een deel van de dossiers weer informatie verkregen. Niettemin verloopt de samenwerking nog steeds moeizaam. Nederland staat in nauw contact met de Marokkaanse autoriteiten om er zorg voor te dragen dat spoedig op alle openstaande dossiers informatie wordt verkregen.
Wat betreft vermogensonderzoek in het buitenland verkennen wij momenteel in samenwerking met gemeenten, de VNG, de SVB en het Internationaal Bureau Fraude-informatie welke beleidsmatige, bestuurlijke en juridische mogelijkheden er zijn om gemeenten en andere uitvoeringsinstanties beter te kunnen faciliteren. Zie ook het antwoord op vraag 11 en 12.
Onderschrijft u de opvatting dat er door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep feitelijk sprake is van discriminatie van ingezetenen met alleen een Nederlandse nationaliteit omdat bij hen wel actief door gemeenten onderzocht kan worden of er bij de beoordeling van een aanvraag voor een bijstandsuitkering sprake is van vermogen? Zo nee, waarom niet?
Dit onderschrijf ik niet; het discriminatieverbod geldt immers óók voor onderzoeksmethoden die gericht zijn op bijstandsgerechtigden met alléén de Nederlandse nationaliteit. De consequentie van de uitspraak van de CRvB is niet dat belanghebbenden met een Turkse achtergrond niet gecontroleerd zouden mogen worden; zij mogen alleen niet gecontroleerd worden op basis van een risicoprofiel omdat zij een Turkse achtergrond hebben. Het maken van een selectie van belanghebbenden op basis van het land van herkomst, als enkele feit, is in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in artikel 14 EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Ditzelfde is te zeggen voor mensen met alléén de Nederlandse nationaliteit. Bij het beoordelen van het recht op bijstand moeten namelijk alle belanghebbenden, ongeacht nationaliteit, op gelijke wijze worden behandeld.
Hoe moet in uw ogen de (rechts)overwegingen van de Centrale Raad van Beroep gezien worden in relatie tot fraude met bijstandsgelden en het daarmee in flagrante strijd handelen met de Participatiewet en het daarmee ondergraven van de solidariteit door de belastingbetaler?
Voor het draagvlak voor sociale voorzieningen is het van groot belang dat alléén mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. De belanghebbende heeft de inlichtingenverplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, ook de middelen in het buitenland. In het kader van de handhaving door gemeenten kan ook een onderzoek naar middelen in het buitenland plaatsvinden, hoe complex dat soms ook is. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De kern van de uitspraken van de CRvB is dat de in de voorliggende gevallen de selectie op basis van de risicoprofielen gehanteerde steekproef volgens de CRvB niet correct is uitgevoerd en te snel is beperkt tot alleen bijstandsgerechtigden met een Turkse achtergrond.
Overweegt u gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep om daarentegen bij de Hoge Raad cassatie in te stellen in het belang der wet? Zo nee, waarom niet?
De beslissing tot het instellen van cassatie in belang der wet is voorbehouden aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en niet aan bewindspersonen.
Welke andere maatregelen overweegt u, daarnaast en in afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad in cassatie, om te voorkomen dat fraudeurs met bijstandsuitkeringen niet alleen de onterecht uitgekeerde gelden kunnen behouden, maar ook dat stopgezette bijstandsuitkeringen wederom moeten worden uitgekeerd als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep?
Bij het nemen van maatregelen om fraude met uitkeringen zoveel mogelijk te voorkomen, moet het betreffende gemeentelijk beleid binnen de kaders van de wet- en regelgeving en de beginselen van behoorlijk bestuur blijven, waardoor er geen strijd ontstaat met het beginsel van gelijke behandeling. Het beleid wordt daarmee onafhankelijk gemaakt van de nationaliteit van de belanghebbende.
Hierbij is het van belang om -gelet op de verschillende uitspraken die de Centrale Raad van Beroep in dit soort zaken heeft gedaan- de volgende uitgangspunten te hanteren:
Ik zal de gevolgen van de uitspraak van de CRvB alsmede de mogelijkheden die het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) en de SVB bieden bij grensoverschrijdende fraude, onder de aandacht brengen bij gemeenten. Daarnaast wil ik de samenwerking tussen het IBF en gemeenten verbeteren. Daarbij zal ik in samenwerking met het IBF, het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG, Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers (BvK) verkennen of het mogelijk is om door middel van protocollen of handreikingen advies te geven aan gemeenten, over de wijze waarop steekproeven kunnen worden gedaan die de toets van de CRvB kunnen doorstaan.
Bent u bereid om met gemeenten in gesprek te gaan over de mogelijkheden om te handhaven op een manier die wel kan?
Zie antwoord vraag 11.
Het onderzoek van de commissie Sorgdrager naar het fipronilschandaal |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de commissie-Sorgdrager onder andere tot taak heeft onderzoek te doen naar de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren in de eierketen ten aanzien van de borging van voedselveiligheid, en om onderzoek te doen naar de wijze waarop de verschillende actoren (privaat en publiek) gehandeld hebben in de afhandeling van de crisis?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het onderzoek inzichtelijk moet maken hoe deze crisis in de voedselketen heeft kunnen gebeuren, hoe de crisisafhandeling is verlopen, wat de punten zijn ter verbetering, en dat het onderzoek zich daarom niet tot beperkt het afhandelen van de crisis door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar de verantwoordelijkheid van alle actoren in de keten en de wijze waarop die de eigen verantwoordelijkheid vorm geven beslaat?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het kabinet inziet dat het fipronilschandaal niet alleen een gevolg is van het handelen van ChickFriend maar tevens van de eierproducenten en de sectororganisaties?3
De Commissie Sorgdrager is gevraagd onafhankelijk een breed onderzoek te doen naar de fipronil crisis. Dit onderzoek beperkt zich niet tot het handelen van ChickFriend. Het onderzoek kijkt naar de rol en verantwoordelijkheid van de verschillende actoren in de eierketen en de toezichtketen. Het kabinet wacht de uitkomsten van het onderzoek af alvorens conclusies te trekken.
Kunt u uitleggen waarom er (oud)vertegenwoordigers van de private sector4 zitting hebben in de klankbordcommissie van het onderzoek van de commissie-Sorgdrager? Vindt u het verstandig dat een onderzoek naar onder andere het handelen van de private sector nog voor publicatie beïnvloed kan worden door de sectoren die onderwerp van onderzoek zijn?
De Commissie Sorgdrager is onafhankelijk en richt haar onderzoek zelf in, mede op basis van de vragen van uw Kamer (Kamerstuk 26 991, nr. 509). De opdrachtbrief aan de Commissie Sorgdrager is op 6 december 2017 (Kamerstuk 26 991, nr. 515) aan uw Kamer gestuurd. Daarbij is uw Kamer geïnformeerd over de instelling van een klankbordgroep van deskundigen door de Commissie en de samenstelling ervan. U bent daarbij ook geïnformeerd over de taak van de klankbordgroep, namelijk tussentijds reflecteren op de bevindingen van de Commissie. In de klankbordgroep van deskundigen nemen geen vertegenwoordigers deel van organisaties die onderwerp van onderzoek zijn.
Nu het bedrijfsleven toch vertegenwoordigd is in de klankbordcommissie, waarom geldt dat dan niet voor maatschappelijke organisaties die het publieke belang van volksgezondheid, consumentenrechten en/of voedselveiligheid behartigen?
De Commissie Sorgdrager is onafhankelijk en richt haar onderzoek zelf in. Dit geldt ook voor de instelling van de klankbordgroep van deskundigen. In de klankbordgroep van deskundigen nemen geen vertegenwoordigers deel van organisaties die onderwerp van onderzoek zijn, noch van belangenorganisaties.
Op welke wijze betrekt de commissie-Sorgdrager maatschappelijke organisaties die het publieke belang van volksgezondheid, consumentenrechten en of voedselveiligheid behartigen bij haar onderzoek?
De door uw Kamer aangereikte onderzoeksvragen (Kamerstuk 26 991, nr. 509) hebben wij aan de Commissie doorgeleid, evenals de door ons ontvangen vragen vanuit maatschappelijke organisaties. De Commissie heeft deze vragen benut bij het aanscherpen van de onderzoeksopdracht. De Commissie doet een breed onderzoek naar de fipronil crisis. Zij spreekt daarvoor uitvoerig met uiteenlopende betrokken organisaties.
Zijn de organisaties die vanuit het maatschappelijk belang input hebben geleverd voor dit onderzoek, zoals consumentenorganisatie foodwatch5, gehoord door de commissie-Sorgdrager? Of heeft de commissie alleen gesprekken met het bedrijfsleven en de toezichthouders?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat de commissie-Sorgdrager inderdaad -zoals beloofd- een breed onderzoek oplevert, waarbij de input van alle relevante actoren is betrokken en niet alleen die van de private sector en de toezichthouder? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Commissie Sorgdrager heeft tot taak onafhankelijk onderzoek te doen naar de rol en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren in de eierketen en in de toezichtketen ten aanzien van de borging van voedselveiligheid, en om onderzoek te doen naar de wijze waarop de verschillende actoren (privaat en publiek) gehandeld hebben in de afhandeling van de crisis. Dit is ook verwoord in de opdracht en het instellingsbesluit van de Commissie. De Commissie spreekt hiertoe uitvoerig met relevante actoren. Vanwege de onafhankelijkheid van de Commissie sturen wij niet tussentijds op de uitkomsten van het onderzoek.
Het bericht dat er weer 30.000 kippen zijn gestorven bij een stalbrand op een bedrijf waar eerder al 80.000 kippen omkwamen door brand |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u gezien dat er weer een stalbrand heeft plaatsgevonden op hetzelfde bedrijf als waar acht maanden geleden al 80.000 kippen de dood vonden omdat de schuur waarin ze opgesloten zaten in de brand vloog? Heeft u gezien dat er opnieuw 30.000 kippen levend zijn verbrand of de verstikkingsdood zijn gestorven?1 2
Ja.
Wat was het bouwjaar van de stal? Betrof het een stal die gebouwd is voor 1 april 2014, en die dus niet aan de brandveiligheidseisen hoefde te voldoen die zijn vastgesteld in het vernieuwde Bouwbesluit? Zo ja, kunt u bevestigen dat de overheid daarmee welbewust een vergroot risico heeft laten bestaan op het ontstaan van een hevige stalbrand waarbij de in de stal opgesloten dieren geen schijn van kans hebben om te ontkomen aan de rook en het vuur?
In 2009 is de vergunning verleend voor de bouw van deze stal. Ik heb, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 30 augustus 2017, een verkenning gestart naar de aanpassing van het Bouwbesluit voor bestaande stallen (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Was er in de betreffende stal een luchtwasser aanwezig?
Er was geen luchtwasser aanwezig in de betreffende stal.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel dieren er de afgelopen 10 jaar zijn omgekomen bij stalbranden in een stal met luchtwassers, en hoeveel dieren zijn omgekomen in een stal zonder luchtwassers?
Over deze specifieke informatie beschik ik niet. Wel houden de Nederlandse Brandweer en het Verbond van Verzekeraars sinds 2014 systematisch data bij over de oorzaken van stalbranden.
Deelt u de mening dat dieren moeten kunnen vluchten in het geval van een stalbrand? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek naar bepaalde innovaties, zoals bijvoorbeeld vluchtmogelijkheden van dieren in het geval van een stalbrand, worden meegenomen in het Actieplan Brandveiligere Veestallen 2018 – 2022.
Hoeveel stallen in Nederland kennen een vrije uitloop naar weidegang voor dieren? In hoeveel van die stallen zijn de afgelopen tien jaar stalbranden geweest en hoeveel dieren zijn daarbij om het leven gekomen? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de stallen zonder vrije uitloop naar weidegang over dezelfde periode?
Over deze informatie beschik ik niet.
Kunt u bevestigen dat er in de afgelopen tien jaar al meer dan 1,5 miljoen dieren zijn omgekomen bij een stalbrand, waarvan 229.000 in 2017, vijf jaar na inwerkingtreding van het zogenaamde actieplan stalbranden van de sector?3
Deze informatie heeft uw Kamer ontvangen in de brief van 30 augustus 2017
(Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Hoe kijkt u aan tegen de suggestie van de Wageningen University & Research (WUR) dat de overheid zou kunnen nadenken over het maximaal aantal slachtoffers dat acceptabel zou worden geacht bij stalbranden?
Elk dierlijk slachtoffer is er een teveel. Helaas kunnen we niet garanderen dat er geen stalbranden meer zullen plaatsvinden. Het is uiteraard wel mijn doel om stalbranden zoveel mogelijk te voorkomen en daarmee ook het aantal dierlijke slachtoffers.
Deelt u de mening dat het enige acceptabele aantal slachtoffers bij stalbranden nul kan zijn? Zo nee, waarom niet? En wat is volgens u in dat geval dan wel een acceptabel aantal slachtoffers?4
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bevestigen dat de brandveiligheidseisen die gesteld worden aan bestaande stallen dezelfde zijn als die gesteld worden aan pakhuizen bestemd voor de opslag van goederen? Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel stallen het gaat? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel dieren in de Nederlandse veehouderij daarmee op dit moment nog altijd niet beter beschermd zijn tegen brand dan, zeg, rollen wc-papier of dozen met vaatdoekjes?
Ja. Het aantal bestaande stallen in Nederland van voor 2014 bedraagt ongeveer 128.000. Daarin bevinden zich ongeveer 121 miljoen dieren.
Hoe staat het met de door de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigde verkenning van de mogelijkheden om in het Bouwbesluit aanvullende eisen te stellen aan bestaande stallen?5
Door het Ministerie van LNV is de verkenning gestart naar de mogelijkheid om voor bestaande stallen in het Bouwbesluit aanvullende eisen op te nemen op het gebied van brandpreventie.
De resultaten van deze verkenning zal ik uw Kamer
in de tweede helft van 2018, of indien mogelijk eerder, toesturen, zoals ik heb toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling op 7 december jl.
Deelt u het inzicht dat een lager aantal dieren in een stal zorgt voor minder slachtoffers in het geval van een stalbrand in de betreffende stal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het nieuwe Bouwbesluit nog steeds een aantal relatief eenvoudig te implementeren maatregelen (zoals een brandalarm en sprinklerinstallatie in de stal en in technische ruimtes en de beschikbaarheid van voldoende bluswater) niet verplicht zijn gesteld, ook niet voor nieuwe stallen? Bent u bereid om deze maatregelen verplicht te stellen voor alle stallen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil de resultaten van de verkenning van het Bouwbesluit eerst afwachten (zie ook het antwoord op vraag 11). Op basis daarvan zal ik besluiten of er verdere maatregelen mogelijk zijn. In de tweede helft van dit jaar zal ik de Kamer daarover informeren.
Deelt u het vertrouwen dat uw voorganger, de Staatssecretaris van Economische Zaken, stelde in de aangekondigde «concrete voorstellen» waar de intensieve sectoren eind 2017 mee zouden gaan komen? Zo ja, kunt u onderbouwen waar dat vertrouwen op gebaseerd is als het eerdere actieplan van de sector erin resulteerde dat er na vijf jaar meer branden zijn uitgebroken en er meer dieren zijn omgekomen bij stalbranden dan bij de start van dat actieplan in 2012?
Er wordt op dit moment samen met de sector gewerkt aan een nieuw actieplan.
Ik heb er vertrouwen in dat de sector met voorstellen komt die hieraan zullen bijdragen.
De heffing van tol op de Westerscheldetunnel van en naar Zeeuws Vlaanderen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van dit artikel over de heffing van tol voor verkeer dat door de Westerscheldetunnel rijdt van en naar Zeeuws Vlaanderen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het beschreven gevoel van Zeeuws-Vlamingen, die het onterecht vinden dat zij per passage 5 euro tol moeten betalen voor een publieke tunnelvoorziening, die een maatschappelijke en economische functie vervult als aansluiting tussen Zeeuws Vlaanderen en Nederland?
Ik kan me heel goed voorstellen dat inwoners van Zeeuws-Vlaanderen het niet prettig vinden om bij elke passage van de Westerscheldetunnel tol te moeten betalen. We hechten in Nederland allen aan een goede en betrouwbare infrastructuur en bij voorkeur willen we daar niet extra voor betalen. Het is helaas zo dat infrastructuur een kostbare aangelegenheid is. Voor elke regio in Nederland gelden daarbij aparte uitdagingen, die de gezamenlijke overheden zo goed mogelijk aanpakken. In dit geval heeft dat geresulteerd in het vervangen van de veerponten over de Westerschelde door een tunnel. Om de aanleg ervan te realiseren, was het noodzakelijk tol in te stellen. Hoewel ik me dus het gevoel goed kan voorstellen van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, is het resultaat dat het met de tunnel een stuk makkelijker is geworden om de rest van Zeeland en Nederland te bereiken.
Deelt u de argumenten dat deze uitzonderlijke tolheffing voor deze publieke wegverbinding met de rest van het land niet alleen onterecht is richting inwoners maar de regio ook economisch benadeeld? Zo ja, wat betekent dat voor de keuze van tolheffing? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Westerscheldetunnel is er gekomen om de verbinding van Zeeuws- Vlaanderen met de rest van Nederland te versterken. Vroeger waren de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen afhankelijk van de veerponten tussen Vlissingen en Breskens en tussen Kruiningen en Perkpolder. Dit gaf een inperking van het normale autoverkeer, aangezien een overvaart afhankelijk was van de vertrektijd en de capaciteit van de pont, maar ook van weersomstandigheden. Met de Westerscheldetunnel is het mogelijk geworden om 24 uur per dag te reizen tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van Zeeland en Nederland. Door de forse rijksbijdrage aan deze tunnel, konden de tarieven voor de tunnel gelijk gehouden worden aan die van de veerponten. De provincie Zeeland is beheerder van de Westerscheldetunnel. De provincie bepaalt hoe hoog de tarieven zijn en onder welke voorwaarden eventuele kortingen beschikbaar worden gesteld als ook welke dagen de tunnel jaarlijks tolvrij beschikbaar wordt gesteld.
Bent u het ermee eens dat een regio als Zeeuws-Vlaanderen zeker moet kunnen zijn van gelijke behandeling en een gelijke eerlijke toegang tot publieke voorzieningen, zoals een toegangsweg en de aansluiting op andere delen van het land, wat voor deze regio maatschappelijk en economisch van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Als uitgangspunt geldt voor een gelijke behandeling, gelijke gevallen. Zoals ik hierboven al aangaf is per regio sprake van andere uitdagingen op het gebied van bereikbaarheid. In deze situatie is dat de Westerschelde. Naast een bijdrage aan de Westerscheldetunnel, investeert het Rijk, zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, in andere verbindingen in de regio om de bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen te vergroten.
Bent u bereid om de tolheffing op de Westerscheldetunnel te heroverwegen en om de benodigde maatregelen te nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gaat hier om een bestaande verbinding waarover zoals gebruikelijk afspraken zijn gemaakt over de financiering. De provincie Zeeland beheert de Westerscheldetunnel en besluit over de tolheffing op deze verbinding. Ik investeer in andere projecten ter verbetering van de bereikbaarheid van Zeeuws-Vlaanderen, bijvoorbeeld de Sluiskiltunnel. Met deze tunnel waaraan ik ca. 150 mln euro heb bijgedragen hoeft het doorgaande autoverkeer geen gebruik meer te maken van de huidige draaibrug over het kanaal Gent-Terneuzen. Op de rijksweg N61 is door het Rijk ca. 120 mln euro geïnvesteerd in een verbetering van de verkeersveiligheid. Daarnaast draagt het Rijk ruim 80 mln. euro bij aan de opwaardering van de provinciale weg N62 Sloe- en Tractaatweg, de verbinding tussen Goes en de Belgische grens. De verbetering van de Tractaatweg tussen Terneuzen en Zelzate in Vlaanderen, verhoogt eveneens de bereikbaarheid van en in Zeeuws-Vlaanderen.
Een hoge transactie of schikking |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel van ZEMBLA over een omstreden «onkostenvergoeding» die het Openbaar Ministerie (OM) in 2013 heeft betaald aan de weduwe van de geliquideerde topcrimineel John Mieremet, terwijl zijzelf werd verdacht van het witwassen van het geld dat Mieremet verdiende met zijn criminele activiteiten?1 Zo ja, klopt dit bericht? En klopt het dat met deze hoge transactie of schikking is afgezien van verdere strafvervolging?
Ja, ik ken het artikel. Het OM heeft een onkostenvergoeding betaald aan de weduwe van de heer Mieremet. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Nispen over dit onderwerp.2 Door in te stemmen met de hoge transactie heeft de weduwe een strafrechtelijke vervolging vanwege witwassen van crimineel geld voorkomen.
Wat waren de precieze overwegingen om tot deze schikking met verdachte te komen? Bent u het met mij eens dat hiermee de indruk is gewekt dat strafvervolging is afgekocht? Zo nee, waarom niet?
Bij de beslissing om in dit geval te transigeren was onder meer van belang dat het onderzoek reeds lange tijd had geduurd, dat de strafprocedure lange tijd zou gaan duren en hoge kosten mee zou brengen, dat er veel capaciteit nodig zou zijn om het omvangrijke procesdossier op te maken, dat betrokkene geen antecedenten had en dat het risico van waardevermindering van het beslag aanwezig was. Deze transactie voldoet aan de eisen die artikel 74 Wetboek van Strafrecht daaraan stelt. Door voldoening aan de voorwaarden die aan de transactie zijn gesteld, is het recht tot strafvordering vervallen.
Kunt u aangeven in hoeverre de door het OM geboden onkostenvergoeding voldeed aan de hiervoor geldende voorwaarden? Bent u het met mij eens dat destijds onvoldoende publieke openheid is geboden om de rechtmatigheid van deze vergoeding en dus van de schikking te kunnen beoordelen? Zo nee, waarom niet?
De reden van de onkostenvergoeding is gelegen in het feit dat betrokkene afstand deed van al haar bezittingen. Het OM wilde de gehele «criminele erfenis» van de heer Mieremet ontnemen in het kader van de transactie. Dat doel is ook bereikt. Daaraan was echter inherent dat de kosten die moesten worden gemaakt om het beslag af te wikkelen, door de Staat betaald werden omdat het onredelijk werd geacht dat betrokkene schulden zou moeten maken om het afpakken van deze criminele erfenis financieel te faciliteren. Zoals ik ook in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 van het lid van Nispen over dit onderwerp heb gemeld, heeft het OM bij nader inzien aangegeven dat destijds onvoldoende openheid is gegeven over dit aspect van de transactie.
Heeft uw ambtsvoorganger terecht ingestemd met deze schikking met mevrouw Ria E.?
Ja.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen tien jaar vergelijkbare schikkingen zijn getroffen? Zo ja, kunt u ervoor instaan dat de getroffen schikkingen aan de daaraan gestelde voorwaarden voldeden? Bent u bereid om de Kamer hierover precies te informeren?
Het OM registreert niet op schikkingen waarbij tevens een onkostenvergoeding is toegekend en heeft derhalve aangegeven geen antwoord te kunnen geven op de vraag. In de zaak waar deze vragen op gericht zijn, is met de weduwe van de heer Mieremet een hoge transactie gesloten omdat deze vorm van afdoening in dit geval het meest doeltreffende middel was om het criminele vermogen van de heer Mieremet te ontnemen. Wanneer een dergelijk bedrag wordt ontnomen beoordeelt het OM steeds aan de hand van alle omstandigheden van het specifieke geval op welke wijze de executie van dat bedrag zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Het is mogelijk dat in dat verband wordt afgesproken dat bepaalde executiewerkzaamheden onder regie van het OM door de veroordeelde worden uitgevoerd. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vraag 9 van het lid Van Nispen met betrekking tot dit onderwerp.
Pensioenopbouw van zwangere huisartsen |
|
Roald van der Linde (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Zwanger en huisarts? Geen pensioenopbouw!»? 1
Ja.
Is het waar dat huisartsen en andere vrouwen in een vrij beroep geen pensioen kunnen opbouwen tijdens hun zwangerschapsverlof, althans als gevolg van een lagere winst uit onderneming te maken krijgen met een lagere opbouwfactor?
Het in vraag 1 genoemde artikel heeft betrekking op ondernemers die pensioen opbouwen bij een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. Bij de beantwoording van deze vraag wordt daarom uitsluitend ingegaan op deze specifieke groep ondernemers.
Het klopt dat zelfstandige beroepsbeoefenaren onder omstandigheden tijdelijk minder pensioen in de beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling kunnen opbouwen bij een zwangerschap. De verminderde pensioenopbouw kan twee oorzaken hebben. Ten eerste wordt pensioen opgebouwd over het pensioengevend inkomen van de beroepsbeoefenaar. Door de zwangerschap kan het inkomen lager zijn, waardoor het pensioengevend inkomen lager kan uitvallen dan wanneer er geen zwangerschap zou zijn geweest. Ten tweede kan in de praktijk een deeltijdfactor worden toegepast op de fiscale aftoppingsgrens, omdat in het jaar of de jaren waarin de zwangerschap plaatsvindt door de zwangerschap minder dan 1.750 uren worden gewerkt. De verminderde pensioenopbouw komt drie jaar na de zwangerschap tot uiting, omdat voor de fiscale facilitering van beroepspensioenregelingen wordt gekeken naar het derde kalenderjaar voorafgaande aan het betreffende dienstjaar. De beroepsbeoefenaar heeft wel de mogelijkheid om – desgewenst – het eventuele pensioentekort op te vullen in de derde pijler.
Hoe lang is dit probleem bij u bekend? Zijn er bijzondere redenen waarom dit probleem nog niet is opgelost?
Ondernemers zijn voor hun pensioenopbouw in beginsel aangewezen op de derde pijler. Voor sommige ondernemers geldt daarnaast de mogelijkheid om deel te nemen aan een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. Ook voor het fiscale kader voor de deelname van ondernemers aan beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen is waar mogelijk aangesloten bij de normeringen en beperkingen die gelden voor fiscale facilitering van het werknemerspensioen. Doordat het ondernemerschap en werknemerschap naar hun aard verschillen, is dit echter niet altijd mogelijk. Met betrekking tot perioden van verlof bestaat een verschil in pensioenopbouw. Dit hangt onder meer samen met de omstandigheid dat een ondernemer geen dienstverband heeft en daarom in beginsel ook geen verlof kent. Daarnaast is het inherent aan het ondernemerschap dat de hoogte van het inkomen fluctueert, zonder dat er altijd een directe relatie is met het aantal gewerkte uren.
Naast de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid voor zelfstandige beroepsbeoefenaren om de eventuele verminderde pensioenopbouw door zwangerschap te compenseren in de derde pijler, ben ik voornemens te gaan regelen dat er geen fiscale belemmeringen zijn om deze zelfstandige beroepsbeoefenaren binnen de eigen beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling over hetzelfde inkomen pensioen te laten opbouwen als vóór de zwangerschap. In tegenstelling tot de andere genoemde vormen van verlof (ouderschaps-, sabbats- en studieverlof) is de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof eenvoudig af te bakenen, omdat hiervoor wettelijk vastgestelde termijnen bestaan.
Om mogelijk te maken dat zwangerschap- en bevallingsverlof fiscaal geen gevolgen hoeft te hebben voor de pensioenopbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling, is aanpassing in lagere regelgeving nodig. Dit zal in het eindejaarsbesluit 2018 worden meegenomen.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat deze groep op achterstand wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen deze beroepsbeoefenaren wel pensioen opbouwen bij ouderschapsverlof, sabbatsverlof en studieverlof? Zo ja, waarom is hier onderscheid in aangebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om dit probleem voor 1 juli 2018 op te lossen en daarover de Kamer te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De aankondiging van de extreem-linkse organisaties Anakbayan-Europe en Revolutionaire Eenheid, die de palestijnse veroordeelde terroriste/meervoudig moordenares Rasmea Odeh op hun uitnodiging een spreekbeurt laten houden in Amsterdam |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aankondiging van de extreemlinkse organisaties Anakbayan-Europe en Revolutionaire Eenheid, die de Palestijnse veroordeelde terroriste/meervoudig moordenares Rasmea Odeh op hun uitnodiging een spreekbeurt laten houden in Amsterdam?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Odeh in 2017 de Verenigde Staten is uitgezet vanwege immigratiefraude?
Ik heb de berichtgeving daarover in de media vernomen. Nederland wisselt echter niet standaard informatie uit met derde landen over dergelijke vreemdelingrechtelijke besluiten. Ik kan de berichtgeving daarom niet verifiëren.
Deelt u de mening dat een veroordeelde terroriste en immigratiefraudeur niets in Nederland te zoeken heeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is kan ik – als staand beleid – niet op individuele zaken ingaan. In het algemeen geldt dat vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid zullen de toegang tot Nederland worden ontzegd. Personen worden hiertoe gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis van een dergelijke signalering weigeren lidstaten een visumaanvraag. In het geval een visum al eerder is verstrekt of wanneer de persoon uit een visumvrij land afkomstig is, zal de vreemdeling gedurende de signalering alsnog aan de grens worden geweigerd. Aan een signalering op grond van de openbare orde of nationale veiligheid moet feitelijke informatie ten grondslag worden gelegd. Gedacht kan worden aan een ambtsbericht van de AIVD met de conclusie dat de vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid of informatie van bijvoorbeeld het OM of de politie waaruit blijkt dat de komst van een vreemdeling mogelijk een gevaar voor de openbare orde vormt.
Bent u bereid om Odeh de toegang tot Nederland te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De brief inzake de bevindingen van het intern onderzoek van de misbruikzaak uit 1982 |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de bevindingen van het intern onderzoek van de misbruikzaak uit 1982?1
Ja.
Kunt u aangeven welke andere mogelijkheden u bereid bent in te zetten, naast het aanspreken van de daders?
Ik vind het verschrikkelijk wat het slachtoffer is overkomen. Laat ik duidelijk zijn dat dit soort gedrag, ook al is het ruim 35 jaar geleden gebeurd, volstrekt onacceptabel is en indruist tegen de normen en waarden van de krijgsmacht. Deze misbruikzaak is strafrechtelijk gezien verjaard. Het tijdsverloop in deze zaak staat ook het nemen van bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke maatregelen in de weg. In deze zaak is dat strijdig met mijn gevoel van rechtvaardigheid. Indien het mogelijk was geweest in deze zaak nadere juridische maatregelen te treffen dan had ik daarover niet geaarzeld. Wat nog wel mogelijk is, zullen we doen, zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief.
Deelt u het gevoel van onrechtvaardigheid dat het slachtoffer met naam en toenaam in de publiciteit moest treden om zijn gelijk te halen, terwijl u de privacy van de daders beschermt? Zo ja, bent u bereid de naam van de daders bekend te maken? Zo, nee waarom niet?
Ik deel uw gevoel. Tegelijk is het recht op privacy een grondrecht, dat beschermd dient te worden. Dat geldt voor alle betrokkenen; zowel voor het slachtoffer als voor de personen waarover is gemeld. Ik wil voorkomen dat medewerkers die in de toekomst een melding willen doen, geen andere mogelijkheden zien dan het opzoeken van de media. Om deze reden heb ik de commissie-Giebels opdracht gegeven onderzoek te doen naar de verbetering van het meldingssysteem (waaronder de afhandeling van meldingen), de meldingsbereidheid en de nazorg. Zoals ik u in mijn brief van 22 december jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 70) heb gemeld zal ik de tussentijdse bevindingen van de Commissie Giebels meenemen in de integrale aanpak veiligheid en integriteit.
Deelt u de mening dat er binnen defensie geen plek moet zijn voor viezeriken die zich schuldig hebben gemaakt aan (seksueel) misbruik? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat seksueel misbruik altijd moet leiden tot ontslag, ook als het vergrijp verjaard is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Gemeenten: laat ons discrimineren op leeftijd' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten: laat ons op leeftijd discrimineren»1, waarin gemeld wordt dat gemeenten vrijgesteld willen worden van de regel dat ze sollicitanten niet vanwege hun leeftijd mogen afwijzen?
Ja.
Is het waar dat de jeugdwerkloosheid (CBS: januari 2018 7,4%) de laatste jaren weer naar acceptabel niveau is gedaald en dat werkgevers sinds begin dit jaar sollicitanten niet meer vanwege hun leeftijd mogen afwijzen?
De jeugdwerkloosheid in Nederland is de laatste jaren inderdaad gedaald. Het CBS geeft in 2013 aan dat de jeugdwerkloosheid 13.2% is. Voor 2014 is de jeugdwerkloosheid gedaald naar 12,7%. Vervolgens is de jeugdwerkloosheid in 2015 en 2016 gedaald naar respectievelijk 11,3% en 10,8%. In januari 2018 is de jeugdwerkloosheid verder gedaald naar 7,4%.
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (WGBLA) maakt het mogelijk om bij of krachtens de wet onderscheid naar leeftijd toe te staan, voor zover dit dient om werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid te voeren ter bevordering van arbeidsparticipatie van werknemers van een bepaalde leeftijd.
De wettelijke grondslag om sollicitanten vanwege hun leeftijd af te wijzen was meerdere jaren verankerd in de Begrotingswet SZW, waarin het beleid gericht op bestrijding van jeugdwerkloosheid was opgenomen. Vanaf 1 januari 2018 is bestrijding jeugdwerkloosheid niet meer opgenomen in de Begrotingswet SZW, zodat deze wet sinds begin dit jaar niet langer als grondslag kan dienen.
In hoeverre deden gemeenten in de afgelopen jaren – zoals het bericht meldt – al aan leeftijdsdiscriminatie? Was het stellen van een harde leeftijdsgrens bij sollicitatieprocedures in het kader van herbezetting bij een generatiepact toegestaan?
Gemeenten maakten tot 1 januari 2018 een gerechtvaardigd onderscheid op grond van leeftijd en mochten, gelet op de in het antwoord op vraag 2 genoemde wettelijke mogelijkheidvacatures opstellen waarbij specifiek gevraagd mocht worden naar sollicitanten uit de leeftijdsgroep 18 t/m 27 jaar.
Is de essentie van het generatiepact dat ouderen langer vitaal door kunnen werken, dat ervaring langer behouden blijft binnen de organisatie, en dat tegelijkertijd formatieruimte ontstaat die benut wordt om jongere werknemers in dienst te nemen zonder daaraan een absolute of harde leeftijdsgrens te verbinden?
De kracht van het instrument generatiepact is tweezijdig voor werkgever en werknemer. Oudere werknemers kunnen langer vitaal doorwerken tegen een iets lager salaris en volledige pensioenopbouw (fiscale seniorenregeling). Kennis blijft op deze wijze langer binnen de gemeentelijke organisatie aanwezig. Met door het generatiepact vrijgespeelde loonruimte kunnen gemeenten nieuwe werknemers in dienst nemen zonder dat daar een absolute leeftijdgrens aan vastzit.
Mag of mocht in de sollicitatieprocedure in het kader van herbezetting uit hoofde van een generatiepact een harde leeftijdsgrens gekoppeld worden aan te werven jongere werknemers of is in principe alleen vereist dat zij (beduidend) jonger zijn dan de gedeeltelijk te vervangen oudere werknemer?
Nee, er moet in dit kader een onderscheid worden gemaakt tussen het sollicitatiebeleid en het aanstellingsbeleid van gemeenten.
Op grond van de WGBL mag geen harde leeftijdsgrens genoemd worden in een sollicitatieprocedure, maar gemeenten mochten wel in het kader van de herbezetting met een beroep op de wettelijk geregelde Aanpak jeugdwerkloosheid vacatureteksten afstemmen op de leeftijdsgroep 18 t/m 27 jaar.
Als het gaat om aanstellingsbeleid van gemeenten – al dan niet via een generatiepactregeling – is er op dit moment geen harde leeftijdsgrens of de eis van een beduidend jongere medewerker voor nieuw te werven medewerkers.
Bent u van mening dat bijvoorbeeld gedeeltelijke herbezetting van de arbeidsplaats van een 60-jarige door een 40-jarige in lijn is met de doelstelling van het generatiepact? Waar ligt in dit opzicht de kritische leeftijdsgrens? Kunt u uw antwoord motiveren?
Dat kan mogelijk zijn. Er geldt wel een leeftijdseis voor deelname aan de generatiepactregeling, maar geen specifieke leeftijdseis voor de herbezetting of nieuw te werven medewerkers. Gemeenten zijn lokaal vrij om met de vrijgekomen loonruimte als gevolg van een generatiepactregeling nieuwe medewerkers te werven. Voor het aannemen van nieuwe medewerkers is het voor een generatiepactregeling niet vereist om een kritische leeftijdsgrens op te nemen.
Klopt het dat voorkeursbeleid bij werving en selectie uitsluitend is toegestaan voor vrouwen, etnische minderheden en mensen met een handicap of chronische ziekte, en moet voldoen aan de strikte voorwaarden2 van «achterstand», «zorgvuldigheid», «evenredigheid» en «kenbaarheid»?
Het staat voor mij voorop dat gelijke behandeling van kandidaten bij werving en selectie de hoofdregel is. Toch zijn er situaties denkbaar waarin een uitzondering op deze hoofdregel mogelijk moet zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om positieve discriminatie van de door u genoemde categorieën. Bij werving en selectie kunnen deze discriminatieverboden buiten werking worden gesteld als een specifiek voorkeursbeleid wordt gevoerd. Dat beleid moet dan uiteraard wel voldoen aan (de door u genoemde) strikte voorwaarden.
Klopt het dat, in het kader van te betrachten zorgvuldigheid bij de sollicitatieprocedure, in principe geen enkele kandidaat bij voorbaat mag worden uitgesloten van de sollicitatieprocedure op grond van een groepskenmerk, zoals bijvoorbeeld het behoren tot een bepaalde leeftijdscategorie?
In het kader van een zorgvuldige werving- en selectieprocedure geldt eveneens het verbod te discrimineren naar leeftijd.
Maar ook voor dit discriminatieverbod geldt dat er situaties denkbaarzijn die een uitzondering op dit verbod rechtvaardigen. Het kan daarbij gaan om jongere, maar ook om oudere werknemers die een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben die specifiek beleid rechtvaardigt.
Selecteren op leeftijd is evenwel, zoals ik reeds heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 – alleen mogelijk als sprake is van wettelijk verankerd werkgelegenheids- of arbeidsmarktbeleid.
Hoe kunnen overheden, binnen de wettelijk geldende regels voor werving en selectie, representatieve verjonging van het ambtenaren bestand bereiken, constaterende dat overheden relatief veel te maken hebben met vergrijzing, een kwart van de gemeenteambtenaren ouder is dan 55 jaar en het aandeel 35-minners circa 10% is?
De overheid wil graag een aantrekkelijke werkgevers zijn voor jongeren en vindt het belangrijk te investeren in de ontwikkeling en instroom van jonge mensen. Voorbeelden hiervan zijn de talrijke traineeprogramma’s en de grote hoeveelheden stage- en leerwerkplaatsen. Verder is bij het Rijk de afgelopen jaren geïnvesteerd in de arbeidsmarktcommunicatie gericht op jongeren. Ook wordt geïnvesteerd in meer contact met scholen en universiteiten.
Asbest bij onderhoud en renovaties van huurwoningen |
|
Sandra Beckerman , Cem Laçin |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Renovatiewoede» van 21 februari 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat huurders zich genoodzaakt zien om advocaten in te schakelen en/of medische dossiers moeten overleggen om aanspraak te maken op een logeerwoning bij renovaties die meerdere weken duren?
Een renovatie zal altijd in meer of mindere mate gedurende een bepaalde periode impact hebben op het directe woongenot van bewoners. Huurders hebben een sterke rechtspositie bij het begin van renovatieprojecten. Zo kunnen verhuurders in beginsel zonder toestemming van de huurder de renovatie niet doorvoeren (bij complexgewijze renovatie volstaat instemming van 70% van de huurders van het betreffende wooncomplex). Het is daarom van belang dat er vooraf goede afspraken worden gemaakt tussen de verhuurder en de huurder, ook over de faciliteiten voor huurders om de overlast zoveel mogelijk te beperken, en dat de uitvoering van de renovatie ordentelijk verloopt. Voor woningcorporaties geldt daarnaast dat zij in overleg met de gemeente(n) en huurdersorganisaties en bewonerscommissies een reglement moeten opstellen voor sloop- en renovatieprojecten en de betrokkenheid van bewoners van de betrokken woningen daarbij.
Ook tijdens de renovatie is het van belang dat de communicatie tussen de verhuurder en de betrokken huurders goed verloopt. Dit is met name van belang bij uitlopende of onvoorziene werkzaamheden en grotere overlast dan vooraf verwacht en gecommuniceerd.
Indien huurders menen te voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een wissel-/logeerwoning, is het redelijk dat de verhuurder bewijs daarvan vraagt. Voor medische redenen is het doorgaans niet nodig dat de huurder zijn gehele medisch dossier aan de verhuurder verstrekt en kan de huurder op andere wijze aantonen om medische redenen in aanmerking te komen voor een logeerwoning. Ik zou graag zien dat verhuurders en huurders er wat betreft afspraken en faciliteiten tijdens renovaties onderling uit komen, maar het is niet te voorkomen dat in individuele gevallen hulp van derden ingeschakeld moet worden – bijvoorbeeld een advocaat – om tot een oplossing voor een geschil te komen.
Acht u het veilig dat complexen met asbesthoudende toepassingen worden gerenoveerd terwijl de bewoners daar gedurende de werkzaamheden verblijven? Welke rechten hebben huurders hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de asbesttoepassing, de staat van het asbest en de bijbehorende risicoklasse, wordt door het asbestverwijderingsbedrijf een veilige werkmethode bepaald voor het verwijderen. Door de gekozen werkmethode worden de risico’s op blootstelling van asbestvezels beheerst. Dat kan betekenen dat woningen worden gerenoveerd terwijl bewoners daar gedurende die werkzaamheden kunnen verblijven. De verhuurder is hiervoor als opdrachtgever verantwoordelijk en moet gespecialiseerde bedrijven inhuren die volgens strenge regels deze werkzaamheden mogen uitvoeren.
De gemeente is het bevoegd gezag en houdt risico-gestuurd toezicht.
Huurders die menen asbest of asbesthoudend materiaal aan te treffen, kunnen daarvan melding doen bij de verhuurder en de uitvoerende bedrijven. Daar waar de huurders geen gehoor vinden bij de verhuurder en de uitvoerende bedrijven kunnen zij zich melden bij de gemeente. De gemeente zal dan bezien met welke betrokken instanties klachten kunnen worden opgelost.
Welke rechten en mogelijkheden hebben huurders als tijdens onderhoud of renovatie asbest of asbesthoudend materiaal wordt gevonden? Moeten huurders hiervan altijd op de hoogte worden gesteld en hebben zij het recht om te eisen dat het wordt verwijderd?
De verhuurder heeft een wettelijke zorgplicht om te voorkomen dat er als gevolg van de staat van de huurwoning gevaar ontstaat voor de gezondheid of veiligheid. Dat betekent dat de verhuurder de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat huurders geen risico´s lopen op blootstelling aan asbestvezels. In het algemeen moet men ervan uitgaan dat in bouwwerken van voor 1994 asbest kan zijn verwerkt; in zo´n geval zal eerst een asbestinventarisatie moeten worden uitgevoerd voorafgaand aan onderhoud of renovatiewerkzaamheden. Met een asbestinventarisatie wordt vastgesteld of er asbest aanwezig is, waar asbest zit en of het een gevaar vormt tijdens de renovatiewerkzaamheden. Indien asbest hechtgebonden en vast zit en niet wordt aangetast tijdens onderhoud en renovatiewerkzaamheden, kan het blijven zitten. In die zin kan een woning asbest bevatten zonder dat het een risico vormt voor de gezondheid van bewoners. Blijkt uit de asbestinventarisatie een risico op blootstelling van asbestvezels dan moet het asbest worden verwijderd. Bij antwoord 3 ben ik reeds ingegaan op de rechten en mogelijkheden van huurders.
Welke rechten en mogelijkheden hebben huurders als een renovatie ingrijpender blijkt te zijn of meer tijd vergt dan aanvankelijk was voorzien en acht u dit voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven hebben huurders een sterke rechtspositie bij het begin van renovatieprojecten.
Het is daarom van belang om aan de voorkant de voorwaarde te stellen dat bij het renovatieplan wordt voorzien in een procedure die in werking treedt als een renovatie langer duurt of anders loopt dan aanvankelijk was voorzien.
Indien de renovatiewerkzaamheden anders lopen dan was voorzien en afgesproken, is het zaak dat de verhuurder en betrokken huurders een oplossing vinden en nieuwe afspraken maken over het verloop van de renovatie en de eventuele faciliteiten voor huurders om de overlast te beperken (wissel-/logeerwoning, verhuiskostenvergoeding) of een tegemoetkoming voor de ervaren overlast. Mocht dat niet lukken, dan kan de huurder naar de rechter. Als de verhuurder een klachtencommissie heeft, kan de huurder ook daar een klacht indienen.
Als tijdens de renovatie onveilige situaties ontstaan, bijvoorbeeld blootstelling aan asbest of valgevaar, dan moet de huurder dat melden aan de verhuurder en de uitvoerende bedrijven. De huurder kan eventueel ook een melding doen aan de gemeente. Ik acht deze rechten en mogelijkheden voor huurders voldoende. Via de gemeente kan snel ingegrepen worden bij onveilige situaties en via de rechter kan (via kort geding) snel een onafhankelijk oordeel komen over de vraag of de huurder voldoende is gefaciliteerd ter voorkoming van overlast of voldoende is gecompenseerd voor de ervaren overlast.
Klopt het dat saneerders zonder beschermende kleding en zonder adequate afzuiging asbest hebben verwijderd bij de woningen in Utrecht Overvecht? Bent u bereid om de rapporten van de gemeentes Utrecht en Soest en de inspectie over de werkzaamheden met asbesthoudend materiaal te delen met de Kamer?
Het eerstelijns toezicht op asbestsanering bij woningen ligt bij de omgevingsdienst, in opdracht van gemeente. De gemeente Utrecht heeft geen onregelmatigheden geconstateerd noch daar meldingen over ontvangen. Naar aanleiding van eerdere Kamervragen over de renovatieprojecten in Soest is uw Kamer geïnformeerd dat de gemeente Soest bij de asbestsanering geen onregelmatigheden heeft geconstateerd (Aanhangsel van de Handelingen II, 2014–2015, 2865).
De rapporten zijn niet in het kader van Rijksbevoegdheden tot stand gekomen. Het is aan de gemeenten of woningbouwcorporatie Portaal om de rapporten met derden te delen. Het gaat om vele asbestinventarisatierapporten en honderden vrijgaverapporten met zeer gedetailleerde en deels privacygevoelige informatie.
Klopt het dat dat alleen gecertificeerde bedrijven zijn ingeschakeld voor het verwijderen van asbesthoudend materiaal?
Ja. Woningcorporatie Portaal heeft aangegeven alleen gecertificeerde bedrijven in te schakelen voor de verwijdering van asbesthoudend materiaal.
Het bericht dat wietolie zo populair is dat gemeenten soepelere regels overwegen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wietolie is zo populair dat gemeenten soepelere regels overwegen»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Ziet u dat er een stijgende behoefte is bij mensen aan het gebruik van medicinale cannabis en medicinale cannabisolie?
Uit de laatste cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen blijkt inderdaad de toename van het gebruik van medicinale cannabisolie bij de apotheek.
Het gebruik van flos (gedroogde bloemtoppen) is iets afgenomen. Een reden hiervoor is mogelijk dat zorgverzekeraars flos minder uit coulance zijn gaan vergoeden.
Ziet u dat er bij gemeenten stijgende behoefte is aan het versoepelen van regels als het gaat om medicinale cannabis en medicinale cannabisolie?
Het is ons bekend dat enkele burgemeesters sympathie hebben voor de wens van burgers om thuis te telen of oliën te produceren voor medische doeleinden.
Voor de volledigheid wil ik melden dat het (thuis) telen van cannabis op grond van de Opiumwet verboden is, ongeacht de aanleiding voor het telen. Van het kweken van medicinale cannabis is alleen sprake als hiertoe door de Minister van VWS een ontheffing is verleend. Medicinale cannabisolie is dan ook alleen beschikbaar op recept. Het wordt bereid onder geconditioneerde omstandigheden waardoor kwaliteit is gegarandeerd en de olie gestandaardiseerd is wat betreft samenstelling en de concentratie THC en CBD. De cannabis die bij mensen thuis of bij de Social Clubs wordt geteeld is per definitie geen medicinale cannabis(olie).
Kunt u aangeven over welke versoepeling(en) gesproken wordt?
Nee, ik weet niet over welke versoepeling gesproken wordt.
In het artikel wordt gesproken over medische cannabisolie die door de Social Clubs wordt geleverd. Medicinale cannabisolie wordt echter alleen op recept afgeleverd door twee apotheken. De cannabisolie die door de Social Clubs wordt geleverd is geen medicinale cannabisolie en is illegaal.
Ziet u een verband tussen de stijgende behoefte aan het versoepelen van regels voor medicinale cannabis en cannabisolie en het (bijna) niet vergoeden ervan door zorgverzekeraars?
Ik heb geen middelen om te bepalen of er een verband bestaat tussen de stijgende behoefte aan het versoepelen van regels voor medicinale cannabis(olie) en het niet meer vergoeden ervan door zorgverzekeraars.
Het via de apotheek beschikbaar zijn van medicinale cannabis(olie) is op verzoek van patiënten tot stand gekomen. Medicinale cannabis heeft nooit tot het basispakket behoord. Het verstrekken van een vergoeding door zorgverzekeraars is gebeurd vanuit de aanvullende verzekering of uit coulance.
Hoe ziet u het initiatief in Tilburg dat mensen die met een doktersverklaring kunnen aantonen dat ze baat hebben bij het gebruik van medicinale cannabis niet alleen worden uitgezonderd van vervolging bij maximaal vijf planten, maar ook van de inname van de planten door de politie?
Het telen van cannabis is op grond van de Opiumwet verboden. Dit geldt ook voor het telen van vijf planten of minder. De Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie stelt dat niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit heeft. Dit geldt in het hele land, dus ook in Tilburg. Van uitzondering van inbeslagname door de politie is geen sprake.
Voor zover de burgemeester zijn eigen gestelde voorwaarden hanteert voor het al dan niet inzetten van het bestuurlijk instrumentarium, heeft de burgemeester daar beleidsvrijheid en is het niet aan mij daar een oordeel over te geven. De beleidsvrijheid van de burgemeester reikt niet zover dat toestemming kan worden gegeven voor het in strijd handelen met de Opiumwet c.q. de Aanwijzing Opiumwet. Alleen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kan hiervan ontheffing verlenen (artikel 8 Opiumwet). Daarnaast merk ik op dat de voorwaarden voor teelt die gesteld worden aan een gecontracteerde teler voor medicinale cannabis, zeer streng zijn en mede zien op de kwaliteit van het product. Daarnaast wijs ik op het belang van het hanteren van strikte protocollen, noodzakelijk voor het kunnen garanderen van de kwaliteit van medicinale cannabis. Het telen van cannabis onder ongeconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en concentratie van verschillende stoffen in het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid of dosering iedere keer hetzelfde is.
Aangezien de teelt van medicinale cannabis al goed geregeld is zie ik geen reden om met de VNG in gesprek te gaan over de versoepeling van regels.
Wilt u in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kijken welke behoefte er is als het gaat om versoepeling van regels rondom medicinale cannabis en medicinale cannabisolie en hoe hier constructief mee om kan worden gegaan, vanuit het oogpunt van de patiënt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Lange files Rotterdam door storing Spijkenisserbrug' |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel op de website van de Verkeersinformatiedienst over «Lange files Rotterdam door storing Spijkernisserbrug van 12 februari 2018»?1
Ja.
Klopt het dat door storingen aan de Spijkenisserbrug en de Botlekbrug regelmatig lange files ontstaan rondom Rotterdam? Is er iets te zeggen over de schade die geleden wordt door deze storingen?
Het klopt dat door de storingen lokaal files ontstaan op de toeleidende wegen naar de bruggen. Dit betreur ik voor automobilisten, vrachtwagenchauffeurs, de (brom-)fietsers, voetgangers, de scheepvaart en andere gedupeerden. Bij de Botlekbrug zie ik minder hinder ontstaan bij storingen, omdat de tunnel als alternatief beschikbaar is. Zie antwoord 3 voor de vertraging die door de storingen ontstaat. Rijkswaterstaat registreert geen gegevens over economische schade.
Hoeveel storingen zijn er dit jaar geweest aan de Spijkenisser- en de Botlekbrug en hoe lang hebben al deze storingen geduurd?
Dit jaar zijn er 7 storingen aan de Spijkenisserbrug geweest. Deze storingen hebben in totaal 17 uur en 3 kwartier hinder opgeleverd voor het wegverkeer en 18 uur en 3 kwartier voor de scheepvaart.
Dit jaar zijn er 6 storingen geweest aan de Botlekbrug. Deze storingen hebben in totaal afgerond 17 uur hinder voor zowel het wegverkeer als het scheepvaartverkeer opgeleverd.
Bij beide bruggen worden social-media kanalen ingezet voor het communiceren van stremmingen voor het weg- en scheepvaartverkeer en bieden we een SMS-dienst aan, waarbij een SMS verstuurd wordt als de Spijkenisserbrug of de Botlekbrug in storing staan en dit hinder oplevert. Ook worden er pendeldiensten voor voetgangers, fietsers en bromfietsers ingezet bij stremming bij de Spijkenisserbrug.
Waardoor ontstaat dit hoge aantal storingen aan de beide oeververbindingen en welke maatregelen zijn reeds genomen om nieuwe storingen bij beide bruggen te voorkomen? Kunt u per brug toelichten om welke maatregelen het gaat? Heeft Rijkswaterstaat zicht op de oorzaak van de storingen?
Soorten storingen in 2018 aan de Spijkenisserbrug zijn:
In de nacht van donderdag 19 op vrijdag 20 februari zijn testen uitgevoerd om de oorzaak van de recente storingen aan de Spijkenisserbrug te achterhalen. Tijdens de testnacht is een oorzaak van storingen aan het besturingssysteem achterhaald. Er zijn naar aanleiding daarvan diverse onderdelen vervangen, onder andere een aantal sensoren, en er zijn reserveonderdelen aangeschaft. Daardoor is de oorzaak van een deel van de storingen weggenomen.
Onderliggende oorzaak van de storingen van de Spijkenisserbrug is de ouderdom van installatie-onderdelen. Los van de recente storingen wordt daarom op dit moment de hoogspanningsinstallatie vervangen. Daarnaast wordt een aantal maatregelen voorbereid die de beschikbaarheid en veiligheid van de brug verbeteren en wordt met de gemeente bekeken hoe het aantal stremmingen voor weggebruikers kan worden beperkt.
Anders dan de Spijkenisserbrug is de Botlekbrug een nieuwe brug, van grote omvang en technische complexiteit. Soorten storingen in 2018 aan de Botlekbrug zijn:
In het begin van 2016 is een review gedaan door externe deskundigen. In de eerste helft van 2018 wordt een nieuwe review gedaan door externe deskundigen als vervolg op de review van 2016 om te bezien of het aantal storingen verder kan worden teruggebracht. Rijkswaterstaat bespreekt daarnaast de storingen en de te nemen maatregelen in frequent overleg met de opdrachtnemer.
In het verleden zijn, mede naar aanleiding van de eerste review, maatregelen genomen om storingen aan de Botlekbrug te voorkomen zijn, namelijk:
Ook is de afhandelingen van sommige storingsmeldingen vereenvoudigd.
Overweegt u, gezien het hoge aantal storingen en de schade die dit meebrengt voor de economie, de Spijkenisserbrug eerder te renoveren dan in 2020, tegen de achtergrond dat Rijkswaterstaat deze renovatie de grootste onderhoudsopgave ooit noemt? Zo nee, waarom niet?
De Spijkenisserburg is een van de projecten in het vervanging en renovatieprogramma. De start van de renovatie staat gepland in 2021–2022, waarbij de werkzaamheden kunnen doorlopen tot 2023–2024.
Ik herken met u de noodzaak om de Spijkenisserbrug op zo kort mogelijke termijn aan te pakken. Daarom laat ik onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de uitvoering te versnellen, maar de mogelijkheden acht ik beperkt. Er moet rekening gehouden worden met de doorlooptijd die de voorbereiding nodig heeft, waarbij een aantal technische onderzoeken moet uitwijzen wat de omvang van de renovatie-opgave is.
Bent u bereid om in contact te treden met het gemeentebestuur van Nissewaard om de problemen in de bereikbaarheid verder te bespreken nu naast de Botlekbrug ook de Spijkernisserbrug kuren begint te vertonen en dit een steeds groter probleem wordt voor de 150.000 inwoners van de regio Voorne-Putten?
Dit onderwerp wordt al besproken met het gemeentebestuur van Nissewaard. Medewerkers van mijn ministerie hebben contact en overleg over de bereikbaarheid van Nissewaard met vertegenwoordigers van het gemeentebestuur. Dit gebeurt periodiek (4x per jaar) via bestuurlijke overleggen tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Nissewaard en daarnaast incidenteel. Rijkswaterstaat informeert ook de raad van Nissewaard op regelmatige basis. Dit gebeurt schriftelijk en in persoon. Op 25 oktober jl. heeft een delegatie van Rijkswaterstaat, tijdens een themabijeenkomst Bereikbaarheid van de raad van de gemeente Nissewaard, een presentatie gehouden en vragen van raadsleden en burgers beantwoord. Ook hebben Rijkswaterstaat en het college van B&W van gemeente Nissewaard op 15 februari 2018 een constructief gesprek met elkaar gevoerd en besloten de samenwerking op het gebied van bereikbaarheid te intensiveren. Het gaat daarbij voornamelijk om de samenwerking in de communicatie rond de storingen van bruggen en de toekomstige aanpak van de renovatie van de Spijkenisserbrug.
Arresten van de Hoge Raad in de Valkenburgse zedenzaak |
|
Foort van Oosten (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de arresten van de Hoge Raad d.d. 20 februari 2018 waaruit volgt dat de wet toestaat dat van het zogenaamde «taakstrafverbod» kan worden afgeweken als naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van slechts één dag wordt opgelegd?1
Ja.
Deelt u het standpunt dat een celstraf van maximaal één dag een wel erg summiere straf is afgezet tegen de inbreuk op de seksuele integriteit van een minderjarige?
De rechter beoordeelt in Nederland welke straf of combinatie van straffen in een individuele zaak wordt opgelegd en doet dat binnen de kaders van de wet. Het past mij niet om over de in een individuele zaak opgelegde straf een oordeel te vellen. Bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 ga ik in op de wijze waarop ik eventuele aanpassing van het wettelijk kader in overweging zal nemen.
Kunt u uitleggen wat de meerwaarde van een taakstraf kan zijn bij een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf? Bent u bereid de wet aan te passen in die zin dat een taakstraf niet langer tot de mogelijkheden behoort bij dergelijke ernstige schendingen? Zo ja, wanneer kunnen op dit punt stappen van u worden verwacht?
De taakstraf heeft een belangrijke positie binnen het Nederlandse sanctiestelsel. Voor bepaalde feiten is de taakstraf een effectief alternatief voor bijvoorbeeld een korte gevangenisstraf. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat justitiabelen na een taakstraf minder recidiveren dan na een gevangenisstraf (zie de Factsheet Recidive onder justitiabelen in Nederland (2017–5) van het WODC). Voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven is het opleggen van alleen een taakstraf echter geen adequate bestraffing. Daarom is in 2012 het Wetboek van Strafrecht gewijzigd, waardoor de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstig zeden- of geweldsmisdrijven werden beperkt. Sindsdien staat de wet niet toe dat voor ernstige zeden- of geweldsmisdrijven, zoals omschreven in artikel 22b Sr, een taakstraf wordt opgelegd, tenzij deze wordt gecombineerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Daarbij is, zoals ook blijkt uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel (Handelingen TK 2010/2011, nr. 65, item 10, blz. 48), het opleggen van een gevangenisstraf van enkele dagen toegestaan en is de wettelijke minimumduur van de naast een taakstraf op te leggen gevangenisstraf één dag (artikel 10, tweede lid, Sr), zoals de Hoge Raad nu heeft bevestigd.
Hoewel de wet dus toestaat dat naast een taakstraf onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één of enkele dagen wordt opgelegd, kan de vraag worden gesteld of het bestaande wettelijk kader in alle gevallen een adequate bestraffing mogelijk maakt. Bij brief van 22 januari 2018 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het onderzoeksrapport van de evaluatie van de wetswijziging van 2012 (Kamerstuk 29 279, nr. 404). In het algemeen merken de onderzoekers op dat het OM en de rechters, binnen de ruimte die de wetgever biedt, steeds een nauwgezette afweging maken van strafmodaliteiten en hun werking. Op basis van de bevindingen van de evaluatie doen de onderzoekers een concrete aanbeveling voor aanpassing van het wettelijk kader. De bevindingen worden met relevante actoren in de strafrechtspleging besproken. Ik streef ernaar mijn beleidsreactie op het rapport voor de zomer van 2018 aan de Tweede Kamer te zenden. In die beleidsreactie zal ik ook ingaan op de wenselijkheid van eventuele wijzigingen van artikel 22b Sr.
Zo nee, geeft het arrest u dan wel aanleiding artikel 22b Wetboek van Strafrecht zodanig aan te scherpen dat tenminste een substantiële celstraf opgelegd dient te worden bij een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, zodanig dat niet meer kan worden volstaan met gevangenisstraf van slechts één dag?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Campina en Unilever willen bereikbaar zijn in Wageningen’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Campina en Unilever willen bereikbaar zijn in Wageningen»?1
Ja.
Welk belang hecht u aan de internationale positie van de Wageningen Universiteit? Hoe kijkt de rest van de wereld aan tegen de Wageningse Universiteit en waar blijkt dat uit?
Ik vind het met u van groot belang dat Wageningen goed bereikbaar is. Wageningen heeft immers een nationaal en internationaal befaamde universiteit en is als opleidingsinstituut en kenniscentrum van groot belang voor Wageningse economie en haar omgeving.
De belangrijke internationale positie van de Wageningse universiteit blijkt – behalve uit de wetenschappelijke literatuur op landbouw- en voedselgebied – ook uit het feit dat afgestudeerde «Wageningers» in de hele wereld opereren op het gebied van duurzame landbouwbevordering.
Is het feit dat het regeerakkoord stelt dat aansluiting op het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet wordt verbeterd via afspraken met provincies en gemeenten hier relevant?
Bij onderzoek naar mogelijke knelpunten op het hoofdwegennet wordt altijd gekeken naar de relatie hoofdwegennet/onderliggend wegennet, bijvoorbeeld of het onderliggend wegennet het verkeer wel aan kan als de hoofdweg verbreed wordt. Indien nodig wordt daar samen met de andere wegbeheerders een oplossing voor uitgewerkt. Dat is hier echter niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid per auto van Wageningen al jaren onder druk staat? Klopt het dat dit het geval is vanuit het noorden (A12 afslag Ede via de N781), het zuiden en westen (via A15 Rijnbrug/Rhenen N233 en via doorgaande N225) en het oosten? Heeft u hier relevante cijfers van?
Voor wat betreft de autobereikbaarheid is het Rijk verantwoordelijk voor de rijkswegen rondom Wageningen: de A12, de A15 en de A50. Deze wegen rondom Wageningen functioneren voldoende op het gebied van doorstroming. De betreffende wegvakken zijn – ook in de recente Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse van 2017 – geen knelpunt.
Hoe belangrijk is bereikbaarheid voor bedrijven en werknemers? Kan het zijn dat bedrijven als Friesland-Campina, TNO en Unilever de dupe worden van een mindere bereikbaarheid?
Ik ben het met u eens dat Friesland-Campina, TNO en Unilever belangrijke bedrijven zijn in de regio Wageningen en ook dat die goed bereikbaar moeten zijn. Echter de verantwoordelijkheid daarvoor – voor zover het gaat om het onderliggend wegennet – ligt bij de gemeente en de provincie. Voor wat betreft het hoofdwegennet is de bereikbaarheid op orde.
Jihadpreken in Nederlandse moskeeën |
|
Jasper van Dijk (SP), Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat er tenminste in één van de circa 150 Diyanet-moskeeën in Nederland «Jihadpreken» worden gehouden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de inhoud van deze preek, waarin onder meer «de overwinning van ons glorieuze leger» op de Koerden in Afrin wordt bepleit en fragmenten voorkomen als «iedere zoon van ons land die in de kracht van zijn leven de zoete nectar van het martelaarschap drinkt, schreeuwt ons dit toe» en «degene die sterft op de weg van Allah, noem die nooit dood, maar noem die levend», schadelijk is voor de integratie van Turkse Nederlanders?
In Nederland geldt vrijheid van godsdienst. In de Diyanet-moskeeën in Nederland wordt over het algemeen gebruik gemaakt van preken die door de Islamitische Stichting Nederland (ISN) worden opgesteld voor gebruik in Nederland. In Hoorn is er voor zover bekend eenmalig gebruik gemaakt van delen van een Turkse preek die voor gebruik in Turkije was opgesteld.
De in Hoorn gebruikte preek is door de lokale driehoek beoordeeld. Uit de informatie die ik heb ontvangen over de zaak in Hoorn blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld. Vanuit integratieperspectief geef ik er de voorkeur aan dat preken vormkrijgen met oog voor de Nederlandse samenleving. Ik beschouw het als onwenselijk als er sprake zou zijn van vermenging van politiek en religie, met name als het gaat om het onvrijwillig steunen van de politiek van ander land.
Deelt u de mening dat de Diyanet-preek van 16 februari 2018 de analyse van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in haar meest recente publicatie «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waarin wordt gewezen op de groei van salafistische tendensen onder Turkse Nederlanders met als mogelijke oorzaak de meer islamistische koers die Diyanet-moskeeën zijn gaan varen, bevestigt?2
Mijn zorgen richten zich vooral op de eventuele vermenging van politiek en religie terwijl de zorgen die in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) zijn verwoord zien op de groei van salafistische tendensen. Het DTN is overigens een product van de NCTV en niet van de AIVD.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlanders naar preken luisteren die zijn geschreven door het door Erdogan gestuurde Turkse Directoraat voor Religieuze Zaken (Diyanet)?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging in het Kamerdebat van 7 februari 2018 om niet meer in overleg te treden met Diyanet in het kader van integratiebeleid, maar wel op andere gebieden? Deelt u de mening dat het überhaupt vreemd is dat een Nederlandse Minister over zijn Nederlandse burgers praat met een buitenlands Directoraat voor Religieuze Zaken?
Ik heb in Uw Kamer aangegeven dat ik géén directe of indirecte rol zie voor de Turks Religieuze Organisaties en Stromingen (TRSO’s) bij het integratiebeleid. Ook heb ik aangegeven dat ik met iedereen praat en overleg. Dat geldt dus ook voor de TRSO’s.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat Turks-Nederlandse jongeren, geïnspireerd door preken, de »Turkse jihad» gaan voeren, zoals door u aangegeven in het artikel «Jihadpreek in Hoorn»?
Op grond van de vrijheid van godsdienst gaat de overheid niet over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan.
Wat gaat u ondernemen tegen moskeeën waar zogenaamde Jihadpreken worden gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen tegen de invloed van Diyanet in Nederland?
Ik vind het belangrijk dat ISN in staat is om zelfstandig invulling te geven aan haar werkzaamheden in Nederland en niet fungeert als politiek instrument van Turkije. ISN werkt momenteel aan het opzetten van een nieuwe governance structuur.
Het bericht ‘Raad van Cultuur adviseert quotum om theatersector minder wit te maken en diverser publiek te trekken’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Raad van Cultuur adviseert quotum om theatersector minder wit te maken en diverser publiek te trekken»?1
Ja.
Wat vindt u van het onderdeel van het sectoradvies theater, waarin staat dat de Nederlandse overheid een quotum moet overwegen om diversiteit in het theater moet bevorderen?
De Raad adviseert in het sectoradvies theater de effectiviteit te onderzoeken van een quotum voor culturele diversiteit bij theaterorganisaties. Het sectoradvies maakt deel uit van een reeks adviezen die de Raad voor Cultuur tot de zomer uitbrengt over het cultuurbeleid vanaf 2021. Ik weeg de adviezen daarna integraal af. Mijn uitgangspunten voor het nieuwe cultuurstelsel presenteer ik in 2019.
Vindt u het stimuleren van diversiteit noodzakelijk in de theaterwereld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het stimuleren van diversiteit in de gehele cultuursector belangrijk. Onze samenleving is heel divers, onder meer in de culturele achtergrond van haar bewoners, en dus ook van haar makers, cultuurbeoefenaars en -liefhebbers. Ik heb in mijn brief «Cultuur in een open samenleving» dan ook maatregelen genoemd die hierop inspelen, zoals het stimuleren van talentontwikkeling en diversiteit via de publieke cultuurfondsen.
Ik vind het goed dat binnen de cultuursector zelf verschillende initiatieven zijn ondernomen om diversiteit te stimuleren. De Federatie Cultuur zet zich bijvoorbeeld in voor een inclusieve cultuursector en naleving van de Code Culturele Diversiteit via trainingen en een prijsuitreiking. Ik steun deze campagne. Het jeugdtheater maakt werk van diversiteit, het heeft een sterke reputatie als het gaat om een confrontatie met een andere zienswijze. En de theatergezelschappen uit de BIS hebben de handen ineengeslagen om werk te maken van het naleven van de Code Culturele Diversiteit. Ik juich deze initiatieven toe.
Deelt u de mening dat talent zou horen te prevaleren boven huidskleur? Zo ja, vindt u dan ook dat positieve discriminatie niet aan de orde mag zijn? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat organisaties werken met competente mensen. Er zijn voldoende competente mensen van alle huidskleuren. Desalniettemin is gebleken dat in de cultuursector nog te weinig sprake is van diversiteit, waaronder culturele diversiteit. Diversiteit draagt bij aan de kwaliteit. Ik vind het daarom goed wanneer een organisatie de samenstelling van een team meeweegt bij de selectie van kandidaten. Dat zie ik niet als positieve discriminatie maar als het bevorderen van gelijke behandeling en als het versterken van de organisatie.
Het bericht dat Parijs een strenger en sneller asielbeleid wil |
|
Malik Azmani (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Parijs wil strenger en sneller asielbeleid»?1
Ja.
Hoe verhouden de voorgenomen Franse plannen zich tot het Nederlandse asielbeleid?
Het voorstel voor de nieuwe Franse asielwetgeving heeft ten doel de asielprocedures te versnellen, sterker op te treden tegen illegale migratie en de opvang en integratie te verbeteren. Hiermee beoogt de Franse overheid om het Franse asielbeleid strenger en rechtvaardiger te maken. De situatie voor asielzoekers die recht hebben op asiel zal volgens de Franse overheid hiermee naar verwachting verbeteren, terwijl het beleid strenger zal worden voor migranten die geen recht hebben op asiel.
Door middel van een integrale aanpak beoogt ook het Nederlandse asielbeleid bescherming te bieden aan degenen die dat echt nodig hebben en degenen voor wie dat niet geldt snel terug te kunnen sturen.
Bent u bereid in EU-verband op te trekken met de Fransen om verdere intensivering van vreemdelingenbewaring mogelijk te maken en ziet de Staatssecretaris ook aanleiding om al binnen de EU-regelgeving vreemdelingenbewaring in Nederland verder aan te scherpen, gelet op het feit dat Frankrijk in haar plannen onder andere aangeeft vreemdelingendetentie te intensiveren, bijvoorbeeld voor mensen die in strijd met de openbare orde hebben gehandeld?
Het Franse voorstel bevat een aantal maatregelen met betrekking tot de intensivering van vreemdelingenbewaring. Onderdeel hiervan is het verlengen van de maximale duur van bewaring tot 90 dagen. Voorts wordt voorgesteld om, als iemand vlak voor zijn geplande uitzetting redenen aangeeft waarom de uitzetting niet zou kunnen plaatsvinden, de termijn met maximaal 15 dagen te verlengen.
In Nederland is de bewaringstermijn reeds gelijk aan het maximum onder de Europese regelgeving, wat betekent dat de bewaringstermijn 6 maanden is met de mogelijkheid deze termijn, onder strikte voorwaarden, te verlengen met nog eens 12 maanden. Ook het nieuwe Franse voorstel benut dus niet de maximale termijnen die de Europese regelgeving toelaat. Dat deze wijziging toch als een verscherping kan worden gepresenteerd kan verklaard worden doordat de Franse wet tot nu toe een nog kortere termijn verbindt aan de inbewaringstelling van vreemdelingen.
Voor wat betreft de mogelijkheid om asielzoekers in bewaring te stellen als hun aanwezigheid een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, geldt dat ook deze mogelijkheid in Nederland al bestaat. De EU Opvangrichtlijn maakt dit mogelijk. Daarbij moet worden onderbouwd dat sprake is van een actuele bedreiging van een wezenlijk belang van de samenleving. Het verwijzen naar in het verleden gepleegde feiten volstaat niet.
Voor uitgeprocedeerde asielzoekers of illegale vreemdelingen geldt in beginsel de Terugkeerrichtlijn. De uitleg die door de Afdeling bestuursrechtspraak is gegeven aan een uitspraak van het Europese hof in Luxemburg2 brengt mee dat door een vreemdeling gepleegde strafbare feiten niet kunnen worden betrokken bij het opleggen van de maatregel van bewaring voor vreemdelingen die onder de terugkeerrichtlijn vallen. In afstemming met een aantal andere lidstaten onderzoek ik of verbreding van de mogelijkheden hiertoe, met inachtneming van Europese regelgeving en jurisprudentie, mogelijk is.
In welke mate ziet u mogelijkheden tot verdere aanscherping van het Nederlandse asielbeleid ter voorkoming van het stapelen van procedures op het punt zoals in de plannen van Frankrijk valt te lezen dat zij niet langer een nieuwe mogelijkheid willen bieden om een verblijfsvergunning aan te vragen wanneer deze op asielgronden reeds is afgewezen?
Ik lees in de plannen van de Franse regering niet dat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen zou komen te vervallen. Dat zou ook niet in overeenstemming zijn met de Europese regelgeving, die zegt dat nieuwe aanvragen kunnen worden ingediend, maar dat deze ook versneld kunnen worden afgedaan.
Met betrekking tot het Nederlandse asielbeleid merk ik op dat momenteel wordt gewerkt aan het realiseren van de maatregelen die zijn aangekondigd in het Regeerakkoord. Voor wat betreft vervolgaanvragen gaat het om het achterwege laten van het gehoor als op basis van de stukken blijkt dat deze aanvraag geen kans van slagen heeft en om het realiseren van de ééndagstoets binnen twee dagen.
Ziet u naar aanleiding van de voorgenomen maatregel van de Fransen om irreguliere (Schengen)grensoverschrijding strafbaar te stellen mogelijkheden om dit in Nederland eveneens strafbaar te stellen?
De eerdere versie van het wetsvoorstel die aan de Conseil d’État (Franse Raad van State) werd gestuurd, bevatte een maatregel om het illegaal overschrijden van een Schengen buitengrens strafbaar te stellen. Indien Frankrijk via een buitengrens word binnengekomen zonder melding gedurende de openingsuren bij een officiële grenspost, zou dit worden bestraft met een jaar gevangenisstraf en een boete van € 3.750. Deze straf zou tevens toepasbaar zijn in geval van het herstel van controles aan de (Franse) binnengrenzen, indien een binnengrens overschreden wordt zonder melding bij een officiële grenspost. Omdat Frankrijk de interne grenscontroles sinds 13 november 2015 in het kader van de noodtoestand heeft heringevoerd, en onlangs tot 30 april 2018 heeft verlengd, zouden de aangehouden personen die via welke Franse grens dan ook illegaal binnenkomen in voorlopige hechtenis kunnen worden geplaatst (en op deze gronden door de Franse justitie kunnen worden vervolgd). Zo zouden deze personen beschikbaar blijven voor de Franse autoriteiten, die dan vervolgens de tijd hebben om hun terugkeer te organiseren.
Echter, de Conseil d’État heeft nadien besloten deze maatregel uit het wetsvoorstel te halen. Het valt niet uit te sluiten dat de genoemde maatregel tijdens de behandeling van het wetsvoorstel toch weer naar voren wordt gebracht. Eind maart wordt het wetsvoorstel door de Assemblée Nationale (Franse Tweede Kamer) behandeld en in de week van 16 april wordt het door de Sénat (Franse Eerste Kamer) behandeld. De wijze waarop bij herinvoering van de binnengrenscontroles het toezicht moet worden uitgelegd, is ook onderwerp van een procedure bij het Europese Hof van Justitie, met kenmerk C-444/17 (Arib).
In Nederland is het op basis van de huidige regelgeving al mogelijk om sancties te verbinden aan irreguliere buitengrensoverschrijding.
In hoeverre ziet u – nu de Fransen hun asielbeleid willen aanscherpen – kansen samen op te trekken in EU-verband teneinde het gemeenschappelijk Europees asielbeleid verder aan te scherpen en irreguliere migratie richting Europa tegen te gaan door afspraken te maken met derde landen?
Het kabinet trekt tijdens de onderhandelingen over het nieuwe Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel op met lidstaten wanneer dat opportuun is gezien de gedeelde inzet op bepaalde punten. Daar waar Nederland en Frankrijk beide een aanscherping voorstaan, is dit reden om daarin zo mogelijk samen op te trekken. Frankrijk is, net als Nederland, zeer actief richting derde landen. Waar mogelijk treken Nederland en Frankrijk, maar ook met andere lidstaten en de Commissie, samen op richting deze landen. Onder andere via hoog-ambtelijke en politieke bezoeken, zoals het gezamenlijke bezoek van de Minister-President met President Macron aan Ghana, maar ook rond internationale bijeenkomsten zoals recent bij de G5-Sahel top in Brussel en de EU-AU top in Abidjan. Op deze wijze wordt de EU inzet om te komen tot brede migratiepartnerschappen met landen van herkomst ondersteund.
Het bericht ‘Mogelijk één kraamafdeling voor drie Treant-ziekenhuizen’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mogelijk één kraamafdeling voor drie Treant-ziekenhuizen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in de ziekenhuizen in Stadskanaal en Hoogeveen mogelijk geen bevallingen meer kunnen plaatsvinden?
In december 2017 heeft Treant, waar de ziekenhuislocaties Bethesda (Hoogeveen), Refaja (Stadskanaal) en Scheper (Emmen) onderdeel van uitmaken, de verloskunde op de locatie Scheper in Emmen tijdelijk moeten sluiten vanwege een tekort aan kinderartsen. Treant heeft mij laten weten dat de kinderartsen die op de afdelingen voor acute verloskunde en kindergeneeskunde op locaties Bethesda en Refaja staan, onder een hoge werkdruk staan. Treant onderzoekt momenteel, samen met onder meer de zorgverzekeraars in de regio, alle mogelijke scenario’s. Als Treant voldoende nieuwe kinderartsen vindt wordt verloskunde weer op alle drie de locaties aangeboden. Als dat niet lukt, is concentratie van deze zorg op één of twee locaties noodzakelijk.
Treant heeft mij laten weten te begrijpen dat alleen al het onderzoeken van alternatieve scenario’s vragen oplevert in de omgeving. Besluiten zijn nog niet genomen, dat verwacht Treant dit voorjaar te doen. Ondertussen blijft het ziekenhuis zoeken naar nieuwe kinderartsen, aldus Treant.
De organisatie van de zorg in een regio is primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Voorop staat daarbij dat zorgverzekeraars ervoor moeten zorgen dat er voor hun verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is («zorgplicht»). Omdat voor acute zorg meer dan voor andere zorg de bereikbaarheid en tijdigheid van belang is, gelden hiervoor expliciete normen. Deze normen maken onderdeel uit van de zorgplicht van zorgverzekeraars.
Voor ziekenhuisafdelingen acute verloskunde geldt de zogenaamde «45 minuten-norm» op grond waarvan bepaalde afdelingen niet mogen sluiten. Het gaat daarbij om die afdelingen die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten op zo’n afdeling kan komen, niet toeneemt. In het kader van de verkenning van Treant heb ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om te onderzoeken of de concentratie van acute verloskunde op twee dan wel één van de locaties in Stadskanaal, Emmen of Hoogeveen in strijd zou zijn met de 45 minuten-norm. Dat is niet het geval. Het RIVM heeft daarbij laten weten dat sluiting van de afdeling acute verloskunde op locatie Emmen voor de bereikbaarheid van deze zorg in de regio het minst voordelig zou zijn, en zou betekenen dat de afdeling acute verloskunde van het Röpcke Zweers ziekenhuis in Hardenberg niet zou mogen sluiten.
Ik heb Treant van de bevindingen van het RIVM op de hoogte gebracht. Ook heb ik Treant verzocht om het feit dat sluiting van de locatie Emmen (waar sinds december 2017 reeds tijdelijk sprake van is) voor de bereikbaarheid van deze zorg voor de inwoners uit de omgeving het minst voordelig is en betekent dat de acute verloskunde in Hardenberg niet mag sluiten, als belangrijke factor mee te wegen in de definitieve besluitvorming. Tot slot heb ik richting Treant benadrukt dat ik goede communicatie over de situatie rondom de acute verloskunde met alle partijen in de regio, waaronder het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), met de gemeenten en zeker ook de inwoners uit de omgeving, en waar relevant ook met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis in Hardenberg, van groot belang vind.
In het bericht van RTV Drenthe wordt overigens gesproken over de invoering van een volumenorm van 1000 bevallingen in een ziekenhuis. Naar mijn weten is hier echter geen sprake van, en ook het Zorginstituut heeft mij laten weten dat het op dit gebied geen volumenormen heeft gesteld of aangescherpt.
Deelt u de mening dat de concentratie van zorg nooit mag leiden tot te lange reistijden bij spoedgevallen?
Die mening deel ik. Dat is de reden waarom op de spreiding van afdelingen voor acute verloskunde de 45 minuten-norm van toepassing is (zie mijn antwoord op vraag 2).
Kunt u garanderen dat de bevallingszorg voor vrouwen in Drenthe niet in gevaar komt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Treant-ziekenhuizen over de bevallingszorg in Drenthe? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
In welke andere regio’s in Nederland dreigt een verschraling van de zorg doordat er onvoldoende artsen beschikbaar zijn?
Landelijk gezien worden voor vrijwel alle specialismen voldoende artsen opgeleid, maar voor enkele specifieke beroepsgroepen is het wel al langer een uitdaging om voldoende geïnteresseerde kandidaten te vinden. Een voorbeeld daarvan is het specialisme ouderengeneeskunde.
Ik heb geen concrete gegevens die erop wijzen dat sprake is van regionale tekorten wat betreft artsen, maar krijg hier wel signalen over uit sommige regio’s. Hierover ben ik met het veld in gesprek. Zo wordt naar aanleiding van de motie Wolbert / Rutte (Kamerstuk 33 578, nr. 39) met de sector gesproken over de regionale mobiliteit en binding van medisch-specialisten. Ook heb ik met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) afgesproken dat onderzoek wordt gedaan om beter zicht te krijgen op de factoren die bepalend zijn voor huisartsen om zich wel of niet te vestigen in een bepaald gebied. Naar aanleiding van dat onderzoek kunnen we gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Ziet u mogelijkheden om te bespoedigen dat er voldoende kinderartsen zijn? Zo ja, welke?
Uit het Capaciteitsplan 2016 (Kamerstuk 29 282, nr. 251) blijkt dat er landelijk gezien geen sprake is van een tekort aan kinderartsen. Het Capaciteitsorgaan merkt op dat de doelgroep (de patiëntenpopulatie) voor kindergeneeskunde iets krimpt en dat er nauwelijks sprake is van onvervulde vraag. Over regionale en lokale tekorten laat het Capaciteitsorgaan zich niet uit.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het informeren van de Kamer |
|
Bart Snels (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraken over het tijdig en zorgvuldig informeren van de Tweede Kamer naar aanleiding van de leugen van Zijlstra en dat de Tweede Kamer eerder dient te worden geïnformeerd dan de media?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat journalisten van Trouw eerder inzicht kregen in het rapport van het Ministerie van Financiën over de belastingrulings dan de Tweede Kamer, zodat de krant daar maandagochtend 19 februari 2018 over kon publiceren, inclusief een interview met de Staatssecretaris van Financiën?1
Een zorgvuldige informatievoorziening van beide Kamers is in het licht van artikel 68 Grondwet essentieel in de verhouding tussen de regering en Kamers. Daarbij hoort dat de regering de Kamers zo snel als redelijkerwijs mogelijk informeert over relevante zaken. Op deze wijze is het voor leden mogelijk zich op basis van officiële stukken een goed oordeel te vormen. Voornoemde beginselen zijn leidend voor alle leden van het kabinet.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Algemeen Dagblad op maandagochtend 19 februari 2018 het bericht kon publiceren dat het kabinet 117 mln. extra euro uittrekt om het kernafval van Petten op te ruimen en de betreffende brief pas diezelfde maandag naar de Kamer werd gestuurd?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat binnen een week na uw uitspraken naar aanleiding van Zijlstra dat de Tweede Kamer eerder dan de media moeten worden geïnformeerd, er zo weer twee voorbeelden zijn waarbij de informatie de omgekeerde route neemt, te weten eerst journalisten en daarna de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit neigt naar minachting van het parlement en dat dit niet op deze wijze zou moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in het kabinet hier aandacht voor vragen en maatregelen nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u dit gesprek in het kabinet voert en hoe u tegemoet gaat komen aan de regel dat eerst de Kamer en daarna pas de media worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek van Reporter Radio op radio 1 zondag 18 februari 2018 j.l. |
|
Leendert de Lange (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Reporter Radio? Zo ja, wat vindt u van dit onderzoek en de conclusie(s)?
Ja. Het wachttijdenprobleem heeft mijn aandacht en behoeft veel gezamenlijke inzet om het op te lossen. In december jl. heb ik de Kamer de voortgangsrapportage van de NZa over de aanpak wachttijden ggz gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Hierin stond ook een overzicht gepubliceerd van de gemiddelde wachttijden in november 2017. Daar is te zien dat bij elke hoofddiagnosegroep de norm voor de aanmeldwachttijd wordt overschreden, waarbij de overschrijding voor pervasieve stoornissen (waaronder autisme) en persoonlijkheidsstoornissen nog steeds het grootst is. De behandelwachttijd zit voor elke hoofddiagnosegroep binnen de norm en de totale wachttijd voor een deel van de hoofddiagnosegroepen ook.
Het beeld dat Reporter Radio in het onderzoek schetst over te lange wachttijden is niet nieuw, maar wel zorgwekkend. Dit is ook de reden dat ik in december – op basis van de NZa-rapportage – een intensivering van de aanpak van wachttijden ben overeengekomen met partijen en dat ik de NZa heb gevraagd in april een extra rapportage met de stand van de wachttijden op te leveren.
Wat vindt u ervan dat 49% van de instellingen een wachtlijst hebben die langer is dan de treeknorm?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een intake bij een ggz-instelling in provincies zoals Overijssel, Drenthe en Friesland ruim boven de treeknormen liggen?
De wachttijden die de NZa in haar voortgangsrapportage heeft gepubliceerd zijn landelijke gemiddelden. Uit de marktscan ggz 2016 van de NZa bleek al dat wachttijden erg kunnen verschillen per regio (Kamerstuk 25 424, nr. 353). Dit betekent dus dat in sommige regio’s de wachttijden helaas beduidend hoger liggen dan het landelijke gemiddelde. Het doel van partijen die de afspraken over de aanpak van de wachttijden hebben gemaakt is om in alle regio’s de wachttijden weer binnen de Treeknormen te krijgen. In de ene regio zijn daarvoor andere maatregelen nodig dan in de andere, omdat de wachttijden zelf en de onderliggende oorzaken verschillen. Daarom hebben partijen gekozen voor een regionale aanpak, die momenteel wordt uitgebreid naar alle regio’s. Een paar betrokken verzekeraars hebben mij gemeld dat in ieder geval in de regio’s Drenthe en Friesland zorgverzekeraars en aanbieders extra (contracterings)afspraken hebben gemaakt om de wachttijden te verkorten.
Wat vindt u ervan dat na de intake mensen opnieuw op een wachtlijst voor een behandeling komen te staan?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben in 2000 samen de zogenoemde Treeknormen vastgesteld, om de grens te bepalen tussen aanvaardbare en problematische wachttijden. Bij het vaststellen van deze normen is onder andere gekozen om onderscheid te maken tussen aanmeld- en behandelwachttijd. De intake is immers ook bedoeld om te bepalen welke behandeling nodig is en daardoor zijn behandelwachttijden in veel gevallen onvermijdelijk.
Het wordt aanvaardbaar geacht dat een patiënt na de intake moet wachten op behandeling, zolang deze wachttijd binnen de norm blijft. Uit de voortgangsrapportage van de NZa bleek dat de Treeknorm voor de behandelwachttijd (10 weken) gemiddeld genomen niet wordt overschreden. Om patiënten inzicht te bieden in zowel de aanmeldwachttijd als de behandelwachttijd, zijn ggz-aanbieders verplicht deze op hun website te vermelden.
Deelt u de mening dat 20 weken wachten op een intake (Provincie Friesland) te lang is? Zo ja, wordt hier bij de regionale wachtlijstaanpak rekening gehouden met deze provinciale verschillen?
Ja, die mening deel ik. Elke wachttijd die de Treeknorm overschrijdt, is te lang. Dit is ook de reden dat partijen volop inzetten op het terugdringen van lange wachttijden in de ggz. Bij de regionale aanpak is veel aandacht voor de specifieke situatie van elke regio: er wordt gekeken naar de wachttijden en onderliggende oorzaken per regio. De belangrijkste regionale oorzaken worden aangepakt door de regionale taskforces. Overigens is Friesland een van de regio’s waar al in het najaar van 2017 gestart is met een regionale aanpak. Mij is bekend dat in deze regio extra afspraken zijn gemaakt tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders, zoals het ophogen van de behandelcapaciteit en extra inzet op e-health, om zo de wachttijden te reduceren.
Voor de werking van de regionale taskforces verwijs ik naar de brief die ik in december naar de Kamer heb gezonden over de voortgangsrapportage van de NZa (Kamerstuk 25 424, nr. 385). De NZa noemde de start van de taskforces veelbelovend maar zag ook verbeterpunten. Daarmee zijn partijen nu aan de slag. Uit de rapportage die de NZa in de zomer oplevert, zal blijken wat de precieze opbrengsten van de regionale taskforces zijn. Deze kunnen ook worden gedeeld op het landelijke congres «Meer grip op wachttijden in de ggz» dat op 12 april door Zorgverzekeraars Nederland, MIND en GGZ Nederland wordt georganiseerd.
Wat is uw oordeel over de huidige werking van de regionale wachtlijstaanpak? Zo ja, werkt deze regionale aanpak om de wachttijden te verkorten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre wordt er bij de wachtlijstaanpak rekening gehouden met de wachtlijst die ontstaat nadat de intake heeft plaatsgevonden?
Het doel van de aanpak van de wachttijden in de ggz is om deze weer binnen de Treeknormen te krijgen. Gezien het feit dat de behandelwachttijd gemiddeld genomen (ruim) binnen de Treeknorm ligt, moet de grootste verbetering bij de aanmeldwachttijd plaatsvinden. Tegelijkertijd mag verkorting van de aanmeldwachttijd ook niet leiden tot een langere behandelwachttijd. Daarom richt de aanpak zich op de gehele wachttijd en niet specifiek op aanmeld- of behandelwachttijd. Wel wordt in sommige regio’s specifiek gewerkt aan de optimalisering van het verwijsproces en optimalisatie van de instroom, wat kan bijdragen aan een kortere aanmeldwachttijd.
Deelt u de mening van professionals en belangenorganisaties die stellen dat klachten van patiënten die wachten op een behandeling op deze manier alleen maar erger worden? Zo ja, op welke wijze wordt in de tussenliggende periode in de passende zorg voorzien?
Het kan zo zijn dat klachten verergeren wanneer iemand lang moet wachten. Dit is niet per definitie het geval, in sommige gevallen wordt problematiek tijdens een wachtperiode juist minder erg. Dit is ook het uitgangspunt bij «watchful waiting», een benaderingswijze waarbij de patiënt in de gaten wordt gehouden, maar niet meteen een behandeling wordt gestart. Hierbij is het wel belangrijk tussentijds contact te houden met mensen op de wachtlijst en waar nodig al overbruggingszorg te geven. Dit gebeurt nu ook al, bijvoorbeeld door de huisarts, POH-GGZ, ervaringsdeskundigen of met behulp van e-health. Een van de onderdelen van de afspraken wachttijden is ook dat er werk gemaakt wordt van de inzet van e-health om zo mensen die op de wachtlijst staan beter te helpen. Daarnaast is er in de regionale aanpak veel aandacht voor samenwerking tussen verschillende zorgaanbieders waardoor patiënten niet tussen wal en schip vallen. Ook heb ik met zorgaanbieders afgesproken dat zij hun wachtlijsten actueel houden door wachtenden te benaderen en hen actief te informeren over de mogelijkheid tot zorgbemiddeling door de verzekeraar.
Kunt u specifiek aangeven waarom er bij autisme, persoonlijkheidsstoornissen en de doelgroep adolescenten sprake is van wachtlijsten? Wat is daar de oorzaak van? En hoeveel procent is dat van het totaal aantal wachtenden op de wachtlijst?
Uit de marktscan van de NZa blijkt inderdaad dat de wachttijden bij autismespectrumstoornissen en persoonlijkheidstoornissen lang zijn. De doelgroep adolescenten komt daar niet specifiek uit naar voren. De NZa geeft in de marktscan niet specifiek aan waarom de wachttijden bij deze doelgroepen lang zijn. Dit wordt momenteel uitgediept in een aantal taskforces. In de marktscan geeft de NZa al wel aan wat partijen kunnen doen om de wachttijden, zeker voor deze doelgroepen, terug te dringen. Daarbij valt te denken aan betere screening en verwijzing, tijdige en goede afronding van behandelingen, het verbeteren van processen binnen instellingen, het maken van specifieke contractafspraken over deze doelgroepen, het beter benutten van de capaciteit van de vrijgevestigde ggz-aanbieder en het stimuleren van behandeling conform richtlijnen. Voor deze punten is aandacht in de regionale taskforces en in de inkoop van zorgverzekeraars. Ik heb geen inzicht in welk percentage de hierboven genoemde specifieke groepen vormen van het totaal aantal wachtenden.
In hoeverre wordt er bij de wachtlijstaanpak actief op ingezet om voor deze specifieke groepen een oplossing te vinden? En hoe staat het hier nu mee?
In haar voortgangsrapportage van december schrijft de NZa dat er in de regionale taskforces nog onvoldoende aandacht was voor de specifieke doelgroepen voor wie de wachttijden het langst zijn. In december heb ik daarom met partijen afgesproken dat deze doelgroepen alsnog expliciet belegd zullen worden in de regionale taskforces. Dat gebeurt op dit moment.
Wat vindt u van de stellingname dat het al achttien jaar niet lukt om met de verschillende partijen in de zorg het ggz wachtlijstprobleem op te lossen?
De wachttijdproblematiek in de ggz is niet nieuw. Het gaat hier dan ook om een complex probleem dat geen eenvoudige oplossing kent. Ik heb er desondanks vertrouwen in dat de samenwerking die momenteel plaatsvindt tot goede resultaten zal leiden.
Herinnert u zich uw reactie op dit onderzoek, waarbij aangaf vast te houden aan de datum van 1 juli 2018 om de wachtlijsten binnen de treeknormen te brengen, terwijl professionals stellen dat deze termijn niet gehaald gaat worden? Kunt u nader toelichten waarom u deze termijn wel reëel acht?
Partijen hebben mij in december aangegeven zich hiervoor onverminderd te willen inzetten. Daaraan wil ik vasthouden. Het gaat hier immers om kwetsbare mensen die soms te lang moeten wachten op zorg. De cijfers over de ontwikkeling van de wachttijden, die ik in april van de NZa ontvang, zullen zeer relevante informatie verschaffen over de voortgang van de afspraken.
Op welk moment dit voorjaar bent u voornemens om een voortgangsbericht richting de Kamer te sturen met een actualisering van de wachttijden in de ggz? Is het mogelijk om hierin een overzicht te geven van de acties die in de komende maanden worden ondernomen om per 1 juli 2018 binnen de ggz weer aan de treeknormen te voldoen?
Ik zal de Kamer in april de kwantitatieve voortgangsrapportage van de NZa sturen waarin de laatste stand van de wachttijden zal worden vermeld. Voor een overzicht van alle acties verwijs ik u naar de voortgangsrapportage van de NZa van december en bijbehorende Kamerbrief (Kamerstuk 25 424, nr. 385). Als er in april nieuwe acties zijn gestart of worden ingezet, zal ik de Kamer hier ook over informeren. Een volledig overzicht van de resultaten van de oorspronkelijke afspraken en aanvullende acties volgt in de rapportage van de NZa die zij in de zomer van 2018 zal opleveren.