Het bericht 'Kindcentra krijgt ‘extra punten’ in Den Bosch' |
|
René Peters (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kindcentra krijgt «extra punten» in Den Bosch» van 12 maart jl.?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het puntensysteem in het nieuwe aanmelding- en toelatingsbeleid van de Stichting Schoolbesturen Primair Onderwijs ‘s-Hertogenbosch? Deelt u de opvatting van het raadslid Marianne van der Sloot, die stelt dat «de vrije schoolkeuze die ouders hebben hierdoor wordt beperkt»?
Ondertussen heb ik begrepen dat het voorgestelde aanmeldbeleid in Den Bosch is aangepast als reactie op het lokale debat. Daarmee hebben de schoolbesturen gehoor gegeven aan de door verschillende partijen geuite zorgen.2
Vrije schoolkeuze is een groot goed. Zoals in de beantwoording van de vragen van het lid Straus (VVD) van 10 oktober 20163 en de vragen van het lid Van Meenen (D66) van 29 november 20164 is aangegeven, kunnen schoolbesturen, binnen de grenzen van wet- en regelgeving5, onder meer in overeenstemming met hun richting en inrichting, voorrangscriteria hanteren, als zij deze consistent toepassen en er transparant over communiceren. Het kan voorkomen dat ouders of andere direct belanghebbende zich niet in het aanmeldbeleid voor een school kunnen vinden. Dan kunnen zij, zoals in Den Bosch is gebeurd, in gesprek met het schoolbestuur of kunnen ze een klacht indienen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden dan kunnen zij de gehanteerde criteria ter beoordeling voorleggen aan de onafhankelijke rechter.
Deelt u de stelling dat met dit puntensysteem – waarbij de keuze voor een bepaald soort opvang de kans om op een bepaalde school te worden toegelaten – ouders beperkt in hun vrijheid om te kiezen voor de school van hun voorkeur, wanneer zij ervoor kiezen hun kinderen niet bij een deelnemend kinderopvangcentrum onder te brengen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is vrije schoolkeuze een groot goed. Als ouders vinden dat zij in hun vrijheid voor het kiezen van een school worden beperkt door het aanmeldbeleid voor een school, dan zijn er verschillende opties om hier uiting aan te geven. Deze opties kunnen, zoals in het geval van Den Bosch, leiden tot aanpassing van het aanmeldbeleid. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 2.
Hoe waardeert u het feit dat alleen de grotere kinderopvangorganisaties betrokken zijn bij het voorgestelde puntensysteem?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is er inmiddels sprake van een aangepast voorgenomen aanmeldbeleid van de gezamenlijke schoolbesturen in Den Bosch. Ik vind het positief dat de gezamenlijke schoolbesturen hebben geluisterd naar signalen vanuit ouders en de kinderopvangsector.
Deelt u de stelling dat hiermee het gelijke speelveld voor Kinderopvangorganisaties wordt beperkt, aangezien kleinschalig georganiseerde kinderopvang (zoals particuliere kinderdagverblijven die niet aangesloten zijn bij een kindcentrum, gastouders of kinderen die door opa's en oma's opgevangen worden) niet leidt tot extra punten en daarmee de kans op toegang tot de voorkeursschool mogelijk kan beperken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om, net zoals de door de Bossche gemeenteraad breed ondersteunde motie Van der Sloot c.s. oproept, «aan de schoolbesturen duidelijk kenbaar te maken dat een aanmeld- en toelatingsbeleid voor basisscholen mede gebaseerd op de wijze van kinderopvang in ‘s-Hertogenbosch niet gewenst is», en de Kamer daar over te informeren?
Hier zie ik geen aanleiding toe, zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Onveiligheid in een woonwijk in Rosmalen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schoten in woonwijk Rosmalen verbazen buurtbewoners niet: «We zagen dit aankomen»»1?
Ja.
Beschikte de politie eerder over signalen dat er in de genoemde wijk of bij het pand waar het schietincident plaatsvond sprake was van (verdenking van) strafbare feiten? Zo ja, wat is er met die signalen gedaan?
Ten aanzien van de in de berichtgeving genoemde casus is sprake van een lopend (strafrechtelijk) onderzoek. Ik moet daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording op vragen over deze specifieke zaak en kan geen uitspraken hierover doen.
Was het bij de politie eerder bekend dat sommige buurtbewoners zich zorgen maakten over de situatie rondom het genoemde pand? Zo ja, wat was er dan bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden bewoners in Rosmalen of andere steden betrokken bij de lokale aanpak van criminaliteit?
Vanuit hun verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid, is het aan de gemeenten zelf hoe zij invulling geven aan de lokale aanpak van criminaliteit en de betrokkenheid van burgers daarbij. Op deze wijze kan ook lokaal maatwerk worden geboden, omdat de omstandigheden per gemeente kunnen verschillen. Hieruit kunnen zij onder meer putten uit landelijke voorzieningen.
De burgemeester van ’s-Hertogenbosch heeft mij geïnformeerd dat bewoners in Rosmalen de mogelijkheid hebben bij te dragen aan veiligheid door o.a. het project Samen zien we meer. Helpt u ook mee? Dit project is er op gericht om de veiligheid binnen de gemeente te verbeteren.
Ik vind de betrokkenheid van burgers bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit belangrijk. Er zijn landelijke mogelijkheden/voorzieningen voor burgers om bij te dragen aan de aanpak van (lokale) criminaliteit, zoals «Burgernet». Een ander voorbeeld is de Taskforce Brabant Zeeland die streeft naar het vergroten van het vertrouwen in de overheid en het vergroten van de meldingsbereidheid en het handelingsperspectief bij burgers/ondernemers. Het gaat hierbij dus om enerzijds het actief informeren en betrekken van bewoners, maar ook om het vergroten van het aantal burgers dat missstanden meldt, bijvoorbeeld via «Meld Misdaad Anoniem». De Taskforce is actief op sociale media (twitterende wijkagenten), in bewonersbrieven en persberichten, waarbij zij wijzen op de mogelijkheid en het belang van meldingen bij «Meld Misdaad Anoniem». Daarnaast zijn er initiatieven zoals de «Waaksamen appgroep» waardoor buurtgroepen op WhatsApp gemakkelijker verdachte situaties kunnen melden aan de juiste instantie.
Deelt u de mening dat het betrekken van bewoners bij de lokale aanpak van criminaliteit verbeterd dient te worden? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn bewoners bekend met het feit dat zij signalen van criminaliteit ook anoniem kunnen melden?
Op de website van de politie, Slachtofferhulp en Meld Misdaad Anoniem zijn de mogelijkheden van anoniem melden kenbaar gemaakt. Zo heeft Meld Misdaad Anoniem op jaarbasis tussen de 55.000 en 70.000 contacten met burgers.
Deelt u de mening dat bij veel inwoners het beeld bestaat dat het doen van een melding of aangifte geen zin heeft omdat dat er daarna niets mee zou worden gedaan? Zo ja, is dat beeld terecht en wat gaat u doen om dat weg te nemen? Zo nee, waarom niet en hoe komt het dan dat bij tal van misdrijven de meldings- en aangiftebereidheid zo laag is? Hoe gaat u uw voornemen uit het regeerakkoord om de aangiftebereidheid te vergroten concreet maken?
Het doen van aangifte of melding is van essentieel belang voor het politiewerk, daarom staat ook opgenomen in het regeerakkoord dat de inzet is de aangiftebereidheid te vergroten. Mijn beleid is gericht op het bevorderen van laagdrempelige aangiftemogelijkheden. Dit zal per type delict bekeken moeten worden. De politie richt zich hierbij op een multichannel-aanpak zodat slachtoffers via het kanaal dat bij diegene past aangifte of melding kunnen doen.
Het CBS rapporteert in de veiligheidsmonitor 2017 dat de aangiftebereidheid van burgers in 2017 nagenoeg gelijk is gebleven ten opzichte van 2016. Ondanks dat aangifte doen op laagdrempelige wijze vorm wordt gegeven maken burgers hun eigen afwegingen ten aanzien van de schade die zij hebben geleden, de gepercipieerde ernst van het delict en de mogelijkheid om de schade te verhalen. Deze kosten-batenafweging maakt dat dé aangiftebereidheid ook niet bestaat.
Het predicaat excellente school |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het item «Stop met label excellente school» uit de uitzending van het televisieprogramma Kassa?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van onder andere de VO-raad2, AVS3 en scholen dat het predicaat excellent verwarrend is, de lading niet dekt en het proces te tijdrovend is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben het met die kritiek niet eens. Het is belangrijk dat scholen die het predicaat hebben, op hun website duidelijke informatie verstrekken over wat dit predicaat betekent, namelijk dat de school over de volle breedte goede onderwijskwaliteit biedt en daarnaast uitblinkt op één of meer specifieke punten. Daarbij is het van belang dat deze scholen de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) en de jury Excellente Scholen breed toegankelijk maken. Daar maakt de inspectie nadere afspraken over met de scholen. Alle rapporten zijn overigens al op de website van de inspectie te vinden. Het opgaan voor het predicaat Excellente School is vrijwillig en scholen besteden daarbij vooral tijd aan het expliciet maken en aanscherpen van hun eigen ontwikkeling en de ambities om hun onderwijs verder te verbeteren. Mijn indruk op basis van wat ik onder meer via de inspectie van scholen hoor, is dat zij dit niet als tijdverlies ervaren, maar als een investering in de kwaliteit van hun onderwijs.
Wat vindt u ervan dat 95% van de scholen geen aanvraag instuurt voor het predicaat excellente school? Welke redenen hebben scholen volgens u om niet mee te doen?
Scholen kunnen zich vrijwillig aanmelden voor het traject Excellente Scholen. In het licht van de verbetercultuur die we voor ogen hebben, zou ik het een goede zaak vinden als het percentage scholen dat zich aanmeldt, verder zou groeien. Scholen kunnen verschillende redenen hebben om (nog) niet mee te doen. Een van de redenen is dat veel scholen in hun kwaliteitsontwikkeling nog niet toe zijn aan het aanvragen van het predicaat. Een voorwaarde voor het kunnen verkrijgen van het predicaat Excellente School is immers dat een school over de volle breedte goed onderwijs biedt en de waardering «goed» bij de inspectie aanvraagt en ook verkrijgt. Uit het toezicht van de inspectie blijkt dat de kwaliteitsverschillen tussen scholen groot zijn. Ambitie gericht op continue verbetering van de onderwijskwaliteit is nog lang niet overal vanzelfsprekend. Er zijn ook scholen die niet willen meedoen om andere redenen, bijvoorbeeld omdat ze vinden dat het predicaat leidt tot competitie tussen scholen, of omdat ze andere prioriteiten stellen.
Is bekend hoeveel uur gemiddeld wordt besteed aan het voorbereiden en indienen van de aanvraag tot de afronding van een traject? Zo ja, hoeveel is dit?
Nee, dat is niet bekend. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 besteden scholen die meedoen aan het traject Excellente Scholen de voorbereidingstijd vooral aan het expliciteren en aanscherpen van hun eigen ontwikkeling en hun ambities om hun onderwijs verder te verbeteren.
Hoeveel werkuren besteedt de onderwijsinspectie op jaarbasis aan het hele proces rondom het predicaat excellent?
Het traject Excellente Scholen sluit nauw aan op het vernieuwde toezicht dat de inspectie per 1 augustus 2017 heeft ingevoerd. Sindsdien is de waardering «goed» voorwaarde voor deelname aan het traject Excellente School. Daarmee is de omvang van de directe toezichtactiviteiten van de inspectie beperkt. Wel zou het aantal scholen dat de waardering «goed» aanvraagt kunnen groeien, mede omdat de waardering «goed» voorwaarde is voor het kunnen krijgen van het predicaat «Excellente School». Die groei van het aantal scholen dat de waardering «goed» aanvraagt, is wat mij betreft een gewenste ontwikkeling. Voor ondersteunende activiteiten rond het traject Excellente Scholen zet de inspectie op dit moment circa 1,5 fte in.
Welk bedrag gaat gemoeid met het toekennen van het predicaat excellent? Als u het niet exact weet, kan dan een schatting worden gegeven?
Dit gaat om circa € 500.000,– op jaarbasis aan personeels-, organisatie- en communicatiekosten. Het overgrote deel van dit bedrag komt voor rekening van de inspectie.
Bent u bereid het proces rondom de toekenning van de predicaten te veranderen, danwel te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie veel elan bij de scholen die zich hebben aangemeld voor het traject Excellente Scholen en bij de scholen die het predicaat hebben verworven. Het traject maakt zichtbaar welke variëteit aan goede kwaliteit en bijzondere profielen er is. Dit is niet alleen interessant voor ouders en leerlingen. Het kan ook dienen als inspiratie voor andere scholen. In sommige gevallen zien we dat het behalen van het predicaat een andere school van hetzelfde bestuur, of andere scholen in dezelfde plaats, inspireert om het predicaat ook aan te vragen. Dat is belangrijk, omdat uit het toezicht van de inspectie blijkt dat de kwaliteitsverschillen tussen scholen die het oordeel voldoende krijgen heel groot is. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de middelen die worden besteed aan de het toekennen van het predicaat excellent beter besteed kunnen worden aan het bestrijden van het lerarentekort? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met het predicaat Excellente School investeer ik in het versterken van een verbetercultuur in het onderwijs en het beter zichtbaar maken van wat goed onderwijs is. Dat vind ik op zichzelf een goede investering.
De aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa “Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa (2190/2017) «Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh», die Europese staten oproept formeel te erkennen dat IS genocide pleegt op yezidi’s, christenen en niet-Soenitische moslim en de genocide conventie van toepassing te verklaren?
Ja.
Herinnert u zich dat de Nederlandse regering op 22 december 2017 schreef: «Het Kabinet is van oordeel dat voldoende feiten zijn vastgesteld om te oordelen dat IS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide en misdrijven tegen de menselijkheid: de verplichtingen uit het Genocideverdrag zijn in deze casus van toepassing»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de op 22 februari 2018 aangenomen motie-Van Helvert c.s. die de regering opdraagt een voorstel te doen in VN-Veiligheidsraad voor een mechanisme ter vervolging en berechting van ISIS-strijders?2
Ja.
Herkent u ook dat steeds meer informatie over te individualiseren casus van genocide bekend wordt en dat daarbij behorende informatie beschikbaar komt? Deelt u de mening dat er ook in Nederland een punt of een functionaris moet komen waarheen die informatie z’n weg kan vinden?
Zoals uiteengezet in de brief die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer is verzonden, werkt het Internationale Misdrijven-cluster (IM-cluster) van het Landelijk Parket samen met het Team Internationale Misdrijven van de Dienst Landelijke Recherche om daders van internationale misdrijven op te sporen en te laten berechten, waar ze zich ook bevinden en ongeacht hun nationaliteit. Het Team Internationale Misdrijven verkrijgt via verschillende kanalen informatie over mogelijke daders van internationale misdrijven in relatie tot ISIS, waaronder ook van burgers.
Tevens zal ik, zoals ik heb aangegeven in bovengenoemde brief, samen met politie en OM onderzoeken welke extra inspanningen mogelijk zijn om expertise op het gebied van genocide in relatie tot ISIS verder uit te bouwen. Bij dat onderzoek zal ik tevens het voorstel van de Kamerleden Van Helvert, Van Dam en Omtzigt betrekken om een gespecialiseerd officier aan te stellen. Daarbij wordt de vraag meegenomen in hoeverre een gespecialiseerde officier van justitie op het gebied van internationale misdrijven die zich specifiek gaat richten op genocide in relatie tot ISIS-verdachten van toegevoegde waarde kan zijn. Over de resultaten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Bent u bereid een speciale officier van justitie aan te stellen, om informatie te verzamelen, om te beoordelen of opsporingsonderzoeken gestart moeten worden, om mensen die betrokken zijn bij ISIS te vervolgen voor genocide of medeplichtigheid aan genocide?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het mogelijk te maken dat mensen die bewijsmateriaal bezitten over misdrijven begaan door ISIS, deze aan de officier van justitie kunnen overhandigen zodat het in rechtszaken hier en elders gebruikt kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
De overname chipbedrijf NXP door Qualcomm |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «U.S. Calls Broadcom’s Bid for Qualcomm a National Security Risk»?1
Ja.
Wat is de reden dat de regering van de Verenigde Staten de vijandige overname van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom blokkeert in verband met risico voor de nationale veiligheid? Bent u het eens met deze beslissing?
De President van de VS heeft op 12 maart de door Broadcom Limited (gevestigd in Singapore) nagestreefde overname van het Amerikaanse bedrijf Qualcomm Incorporated verboden op basis van overwegingen van nationale veiligheid. De President van de VS heeft deze beslissing genomen op basis van een vertrouwelijk advies van het Committee on Foreign Investment in the United States (CFIUS). Vanwege de vertrouwelijkheid van het CFIUS-rapport is niet bekend op welke gronden CFIUS tot het advies aan de President is gekomen. Ik heb om die reden geen oordeel over deze beslissing.
Zijn er elementen in het besluit van de Verenigde Staten die ook aanleiding kunnen geven om extra onderzoek te laten doen naar de overname van het chipbedrijf NXP door Qualcomm, bijvoorbeeld op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kunt u aangeven wat precies de verschillen zijn tussen de overnamepoging van chipfabrikant Qualcomm door Broadcom en de overnamepoging van NXP door Qualcomm op het gebied van nationale veiligheid en vitale infrastructuur?
Kan worden gesteld dat er sprake is van vitale infrastructuur, omdat NXP 5G-technologie ontwikkelt die nodig is voor bijvoorbeeld zelfrijdende auto’s en zich ook bezig houdt met chips om bijvoorbeeld paspoorten te kunnen lezen?
Ziet u negatieve consequenties die kunnen ontstaan door de overname van NXP door Qualcomm? Zo ja, welke?
Vindt u het een belangrijk element dat Clarivate Analytics het bedrijf NXP in de top 100 heeft opgenomen van de Global Innovators? Zo ja, neemt u dit mee in uw afweging voor wat betreft de overname?
Bent u bereid om voorwaarden te stellen aan de overname van chipbedrijf NXP door Qualcomm?
Wat vindt u ervan dat Qualcomm toestemming krijgt van de Europese Commissie om NXP over te nemen, terwijl tegelijkertijd het bedrijf een boete van 997 miljoen euro opgelegd krijgt door de Europese Commissie omdat het bedrijf van 2011 tot 2016 de Europese antikartelwetten heeft overtreden?
Indien een mededingingsautoriteit een overtreding van de mededingingsregels heeft vastgesteld kan een sanctie worden opgelegd in de vorm van een boete. In het geval van Qualcomm heeft de Europese Commissie een boete opgelegd voor een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Bij beoordelingen door mededingingsautoriteiten van voorgenomen concentraties worden de risico’s voor de mededinging als gevolg van de voorgenomen concentratie onderzocht en meegewogen. Eventuele overtredingen van de wet, waaronder de mededingingswetgeving, worden niet opnieuw gesanctioneerd.
Maakt u zich zorgen om geheel afhankelijk te worden van bedrijven in de Verenigde Staten of China met betrekking tot autobatterijen bij elektrisch rijden? Zo nee, waarom niet?
Eurocommissaris Maros Šefčovic (Energie Unie) heeft initiatieven genomen die de ontwikkeling van een batterij-industrie in Europa stimuleren. De Nederlandse industrie heeft goede kansen hierop aan te haken en economische kansen te verzilveren. Ik maak me geen zorgen.
Waarom maakt de Europese Commissie zich wel zorgen over het aandeel van Europa van batterijen voor elektrische auto’s, maar lijkt de Europese Commissie zich geen zorgen te maken over het aandeel 5G-technologie in Europa voor zelfrijdende auto’s?2
5G-technologie is relevant voor de ontwikkeling van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten, waaronder toepassing daarvan in zelfrijdende auto’s. De Europese Commissie ondersteunt de ontwikkeling en uitrol van 5G. Dit gebeurt onder meer via het publiek-private samenwerkingsprogramma 5GPPP3, het harmoniseren van frequentiebanden voor de uitrol van 5G, en het door de lidstaten beschikbaar stellen van die frequenties.4 Dit moet er aan bijdragen dat de EU een leidende positie verkrijgt met betrekking tot 5G.
Voorbehoud van financiering en bouwkundige keuring bij de aankoop van woningen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Wilt u naar aanleiding van de beantwoording van de Kamervragen over het voorbehoud van financiering en bouwkundige keuring bij de aankoop van woningen expliciet ingaan op de situatie in Amsterdam?1
Ja.
Wilt u bij het verdiepend onderzoek dat momenteel plaatsvindt naar het gebruik van een voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring bij de woningaankoop het feit betrekken dat het in Amsterdam gebruikelijk is dat de notaris de koopovereenkomst opstelt (en niet de makelaar)?
Het onderzoek kijkt naar de beslissingen die mensen hebben genomen bij de aankoop van hun huis. Dit wordt, wanneer de steekproef groot genoeg is, ook uitgesplitst voor de G4 en de rest van het land. Het onderzoek kijkt niet naar de wijze waarop de koopovereenkomst is opgesteld.
Wat is uw oordeel over deze zo gegroeide traditie die ook wel bekend staat onder de noemer «het Amsterdams model» nu in vrijwel heel Nederland de makelaar de koopovereenkomst opstelt naar aanleiding van de gevoerde onderhandelingen, maar dat in Amsterdam dat in vrijwel alle gevallen de notaris is?
Het is belangrijk dat het opstellen van de koopovereenkomst zorgvuldig gebeurt. Daarbij hoort dat zowel de koper als verkoper de inhoud van de overeenkomst kennen en goed hebben nagedacht over wat zij hierin willen opnemen. Voor de koper is dat bijvoorbeeld of hij/zij een voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring wil opnemen. Zolang het opstellen van de koopovereenkomst goed en onpartijdig gebeurt, zie ik geen aanleiding om een oordeel te geven over welke partij dit doet.
Klopt het bericht dat de Amsterdamse notarissen de bepaling omtrent de bouwkundige keuring, die dus sinds kort is opgenomen in de modelovereenkomst, niet gebruiken? Zo ja, acht u dat een goede uitzonderingssituatie voor Amsterdam en kent u de redenen en achtergronden?
Ik heb dit nagevraagd bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Zij geeft aan dat notarissen in Amsterdam de bepaling over de bouwkundige keuring gebruiken in het koopcontract. Deze bepaling is momenteel nog niet opgenomen in het standaardmodel dat in Amsterdam door notarissen wordt gehanteerd. De Amsterdamse notarissen zijn wel bezig om dit in het standaardmodel op te nemen en dit zal, naar verwachting, snel het geval zijn.
Bent u bereid om met Koninklijk Notarieel Broederschap in overleg te treden om deze problematiek te bespreken en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Ja, op dit moment wordt hierover reeds met de KNB gesproken. Ik zal u hierover informeren.
Bestaan er kwaliteitseisen voor bouwkundige keurders of mag iedereen bouwkundige keuringen doen? Wat is uw visie daarop?
Er zijn geen wettelijke vereisten voor de kwaliteit van bouwkundige keuringen. Er zijn echter wel verschillende initiatieven vanuit het veld voor het stellen van kwaliteitseisen. Voorbeelden hiervan zijn het keurmerk voor kwaliteit van bouwkundige keurders waar brancheorganisatie VastgoedPRO zojuist mee gestart is of de bouwkundige keuringen die via Vereniging Eigen Huis uitgevoerd worden. Indien voor het verkrijgen van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) een bouwkundig rapport vereist is als onderbouwing van de aanvraag, stelt het Waarborgfonds Eigen Woning (WEW) eisen aan de inhoud van het bouwkundig rapport. Veel geldverstrekkers volgen de eisen die het WEW stelt aan de inhoud van het bouwkundig rapport, ook voor niet-NHG hypotheken.
Deze initiatieven moedig ik aan en in mijn gesprekken met de branche- en consumentenorganisaties zal ik aandacht hebben voor eventuele obstakels in het tot stand brengen van dergelijke initiatieven. Mijn voorkeur gaat in eerste instantie uit naar het ondersteunen van initiatieven vanuit de sector. Ik vind het belangrijk dat consumenten ook keuzevrijheid hebben op dit gebied.
Het bericht ‘Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht «Dreigend huisartsentekort in Oost-Groningen: Reden om je zorgen te maken». Wij krijgen al langer signalen dat het in bepaalde regio’s voor huisartsen die met pensioen willen gaan lastig is om een opvolger te vinden die de praktijk wil overnemen en dat patiënten het lastig vinden in die regio’s een huisarts te vinden. Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg overal in Nederland toegankelijk is. Landelijk gezien hebben wij in Nederland voldoende huisartsen opgeleid. Mijn ambtsvoorganger heeft de afgelopen jaren zelfs meer opleidingsplaatsen voor huisartsen beschikbaar gesteld dan het Capaciteitsorgaan adviseerde. Daar waar het lastiger is om een huisarts te vinden, is het aan partijen in de regio om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken. Zorgverzekeraars hebben hierbij, mede vanwege hun zorgplicht, een belangrijke rol. De uitdaging zit er in de huisartsen goed over het land te verspreiden. Dit is een complex vraagstuk waarvoor niet een gemakkelijke oplossing voor handen is. Ik vind het positief om te lezen dat zorgverzekeraar Menzis, ondersteuningsbureau Elann en de Huisartsenkring Groningen de handen ineen hebben geslagen in hun regio.
Wat vindt u ervan dat in Oost-Groningen een huisartsentekort dreigt?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om het voor huisartsen aantrekkelijker te maken een eigen praktijk te starten?
Het Ministerie van VWS werkt samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) aan het uitzetten van onderzoek om zicht te krijgen op factoren die bepalend zijn voor huisartsen om wel of niet in een bepaald gebied te willen werken. Op dit moment is daar geen duidelijk beeld van. Doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de motivatie van huisartsen en mobiliteitswensen; dus niet alleen feiten en cijfers. Naar aanleiding van het onderzoek kunnen we dan gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Op welke wijze wilt u de administratieve lastendruk voor huisartsen met een eigen praktijk verminderen?
Ik acht het van belang dat huisartsen de tijd die zij hebben zoveel mogelijk kunnen besteden aan patiëntenzorg. Eén van de manieren om daar invulling aan te geven, is dat we samen met de sector onverminderd inzetten op vermindering van de administratieve lasten. In het kader van «Het Roer Gaat Om» zijn door de werkgroep Bureaucratie & Administratieve Lasten vanaf 2016 maatregelen in gang gezet om de administratieve lasten van huisartsen te verminderen. Naar aanleiding van deze maatregelen zijn al duidelijke stappen gemaakt en tegelijkertijd blijft dit continue aandacht vragen. Mede daarom zijn huisartsen één van de beroepsgroepen die deelnemen aan (Ont)regel de zorg, een initiatief van de VvAA. Er wordt op dit moment een plan voor de aanpak van regeldruk in de huisartsenzorg opgesteld, als onderdeel van een zorgbreed programmaplan (Ont)regel de zorg. Voor de huisartsen zal het plan bestaan uit «Het Roer Gaat Om»-punten waarvan de implementatie stokt en nieuwe schrap- en verbeterpunten die zijn voortgekomen uit de schrap- en verbetersessies in het kader van (Ont)regel de zorg. Het programmaplan (Ont)regel de zorg wordt in mei aan de leden van de Tweede Kamer aangeboden.
Bovendien maken we het in de bekostiging mogelijk dat huisartsen een praktijkmanager kunnen aanstellen voor het overnemen van niet-patiëntgebonden taken. Daarnaast hebben we mogelijkheden gecreëerd dat de huisarts bepaalde vormen van zorg binnen de eigen praktijk kan overdragen aan praktijkondersteuners, physician assistants en verpleegkundig specialisten. Tot slot dragen goede samenwerkingsafspraken tussen bijvoorbeeld huisartsen, andere eerstelijnszorgverleners en gemeenten er aan bij dat de huisarts er niet alleen voor staat en de patiënt gericht kan verwijzen naar een andere zorg- of hulpverlener.
Bent u bereid in contact te treden met zorgverzekeraar Menzis, met het Eerste Lijns Advies Noord-Nederland (Elann) en met de Huisartsenkring Groningen om samen te werken bij het terugdringen van het huisartsentekort?
Ik ben bereid doorlopend contact te houden met deze partijen over de ervaren knelpunten en de oplossingen hiervoor die zij in de praktijk toepassen. Mijn ambtsvoorganger heeft in juni 2016 een werkbezoek afgelegd aan Oost-Groningen. Daarbij sprak zij met partijen uit de krimpregio’s in Groningen over de ontwikkelingen in de regio en best practices. De eerstvolgende gelegenheid om opnieuw in contact te treden, is een werkbezoek door een ambtelijke delegatie van VWS aan Noord-Oost Groningen dat in april staat gepland. Dit werkbezoek vindt plaats op uitnodiging van Zorgzame Dorpen Groningen en zal ook ingaan op het thema «dreigend tekort aan huisartsen in Groningen». De genoemde partijen worden hiervoor uitgenodigd.
Is bij u bekend in welke andere regio’s ook een tekort aan huisartsen wordt voorzien doordat binnen enkele jaren de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt? Zo ja, in welke? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Wij krijgen al langer signalen van huisartsentekorten in bepaalde regio’s. Op dit moment is daar landelijk gezien geen duidelijk beeld van. Vandaar ook dat het Ministerie van VWS samen met de LHV werkt aan het uitzetten van onderzoek om zicht te krijgen op welke factoren bepalend zijn voor waarom huisartsen wel of niet in een bepaald gebied willen werken. Wat betreft de krimpgebieden biedt de NIVEL Zorgmonitor Krimpgebieden2 inzicht in de verschillen tussen alle regio’s en gemeenten in krimpgebieden. Met name de huisartsendichtheid wordt daarmee gemonitord.
De hoge OZB-rekeningen voor sportverenigingen en andere Sociaal Belang Behartigende Instellingen (SBBI) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat een aantal gemeenten, sportverenigingen eerst onroerendezaakbelasting (ozb) laat betalen en ze dan de mogelijkheid geeft de ozb middels een subsidie weer (gedeeltelijk) terug te krijgen?1
Gemeenten hebben op grond van de Gemeentewet een aantal mogelijkheden om algemene belastingen te heffen, bijvoorbeeld de onroerendezaakbelasting (ozb). Deze opbrengsten zijn samen met andere inkomsten (onder andere de gemeentefondsuitkering) vrij besteedbaar, waarmee gemeenten naar eigen inzicht onder andere hun wettelijke taken kunnen uitvoeren.
De wijze waarop gemeenten gebruikmaken van de mogelijkheden om lokale heffingen in te stellen en de besteding van alle middelen vindt plaats in een lokaal democratisch proces door de gemeenteraad. De gemeenteraad kan het beste aan de hand van de lokale behoeften beoordelen hoe de middelen besteed dienen te worden. De keuze om sportverenigingen middels een subsidie te ondersteunen is aldus een lokale afweging. Daartegenover staat dat de heffing van ozb gebonden is aan uniforme landelijke richtlijnen, waardoor alle sportverenigingen op grond van deze grondslagen gelijk behandeld worden. Het is ten slotte van belang dat indien gemeenten beslissen ozb te heffen de uitgangspunten voor deze heffing in alle gemeenten gelijk toegepast worden.
Deelt u de mening dat het omslachtig en bureaucratisch is om de ozb eerst te heffen en te innen en de ozb dan via een subsidie weer terug te moeten geven?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een sportvereniging voor een accommodatie in eigendom van een bepaalde waarde vaak drie keer zoveel ozb moet betalen als een eigenaar van een huis moet betalen aan ozb, omdat de accommodatie van een sportvereniging wordt aangemerkt als niet-woning, waarover dan ozb-eigenaarsdeel (hoger dan ozb-eigenaarsdeel voor een woning) en ozb-gebruikersdeel (bestaat niet meer voor een woning) verschuldigd zijn?
De tarieven voor de onroerendezaakbelasting kunnen door de gemeenten zelfstandig worden vastgesteld aan de hand van de lokale behoeften. Hierbij kan uitsluitend een onderscheid worden gemaakt tussen het tarief voor de ozb eigenaren woningen, ozb eigenaren niet-woningen en ozb gebruikers niet-woningen. Binnen deze categorieën kan aldus geen tariefsdifferentiatie plaatsvinden.
Afhankelijk van de lokale situatie kan aldus meer ozb verschuldigd zijn indien een object kwalificeert als niet-woning dan als woning. Hierbij is tevens de eigendomsverhouding voor het desbetreffende object van belang. Indien een sportaccommodatie in eigendom van de gemeente of een afzonderlijke stichting is dan is de sportvereniging uitsluitend het gebruikersdeel verschuldigd. De verhuurder kan deze kosten (ozb eigenaren) vervolgens wel meenemen in de berekening van de huurprijs van de accommodatie.
De beoordeling of voor een SBBI sprake is van aanzienlijke lasten is aldus afhankelijk van een flink aantal specifieke omstandigheden (lokale tarieven, eigendomsverhouding, financiële positie). Dientengevolge kan ik niet beoordelen of in algemene zin sprake is van aanzienlijke lasten. Indien in specifieke gevallen financiële ondersteuning gewenst is, beoordeelt de gemeenteraad op basis van de lokale behoeften of bijvoorbeeld een subsidie verstrekt dient te worden.
Deelt u de mening dat dit voor sportverenigingen, scoutingverenigingen, speeltuinverenigingen, muziekverenigingen en andere sociaal belang behartigde instellingen (SBBI’s) met eigen accommodaties vaak aanzienlijke lasten kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het wel wenselijk is dat gemeentes de ozb voor sportverenigingen en SBBI’s kunnen verminderen?
Een aanpassing van de Gemeentewet vind ik op dit moment niet nodig. Gemeenten stellen zelf de OZB-tarieven vast voor woningen en niet-woningen. De tarieven voor SBBI’s (niet-woningen) hoeven niet hoger te zijn dan de tarieven voor woningen. Gemeenten kiezen hier zelf voor. Zij kunnen derhalve ook zelf kiezen om de tarieven voor niet-woningen te verminderen. Deze keuze ligt bij de gemeenten omdat zij dit kunnen bepalen aan de hand van de lokale behoeften. Op basis van de huidige wetgeving kunnen gemeenten derhalve het ozb-tarief voor de SBBI’s (niet-woningen) gelijkstellen aan het ozb-tarief voor woningen.
Bent u bereid de Gemeentewet zo aan te passen dat gemeenten de mogelijkheid krijgen de accommodatie van SBBI’s te belasten tegen het tarief van woningen in de ozb?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Gemeentewet zo aan te passen dat gemeenten expliciet de mogelijkheid krijgen de accommodatie van SBBI’s een vrijstelling van de ozb te geven (voor zover dat onder artikel 220d van de Gemeentewet nog niet mogelijk is)?
Een algehele ozb-vrijstelling voor de SBBI’s vind ik niet wenselijk. Zoals uit de beantwoording van de voorgaande vragen blijkt, beschikken gemeenten over verschillende mogelijkheden om op basis van de lokale behoeften te bepalen of en hoe SBBI’s ondersteund moeten en / of kunnen worden. De vaststelling van de ozb-tarieven en bijvoorbeeld de subsidiemogelijkheden leiden ertoe dat gemeenten zelfstandig op de lokale situatie afgestemd maatwerk kunnen leveren aan de SBBI’s. Een algehele ozb-vrijstelling voor SBBI’s zou deze huidige praktijk ondermijnen.
Tot slot leidt een algehele ozb-vrijstelling voor de accommodaties van SBBI’s er niet in alle gevallen toe dat de vrijstelling directe gevolgen heeft voor de SBBI’s, omdat de eigendomssituatie hierbij van belang is. Een algehele ozb-vrijstelling heeft daarmee dan ook niet het gewenste effect voor alle SBBI’s.
Geluidsoverlast door verouderde geluidsschermen langs de A28 bij Harderwijk |
|
Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de geluidoverlast en overlast door fijnstof die de inwoners van Harderwijk ervaren en die veroorzaakt wordt door de A28?1
Ja, dit is mij bekend.
Klopt het dat de geluidsproductieplafonds in de aangrenzende woonwijken op grond van de Wet milieubeheer worden overschreden?
Nee, dit klopt niet. Jaarlijks wordt berekend of de geluidproductieplafonds (GPP’s) worden overschreden of dat er overschrijding van de plafonds dreigt. De nalevingsverslagen worden gepubliceerd en aangeboden aan de Tweede Kamer. Uit de berekeningen blijkt dat de GPPs op deze locatie niet worden overschreden.
Kunt u toelichten waarom bij de nieuwbouwwijk Harderweide geluidsschermen van 8 meter tot 12 meter hoog nodig zijn, terwijl bij bestaande wijken zoals Stadsweiden de verouderde schermen van 2,5 meter tot 3 meter afdoende zouden moeten zijn?
Voor geluid zijn momenteel zowel de Wet milieubeheer als de Wet geluidhinder relevant. Deze zullen worden samengevoegd en opgenomen in de Omgevingswet. In de Wet milieubeheer is vastgelegd dat Rijkswaterstaat bij het wijzigen, aanleggen en onderhouden van rijkswegen altijd in de gaten houdt of het geluid er binnen de vastgestelde grenzen blijft. Bij nieuwe situaties langs de rijkswegen, zoals een nieuwbouwwijk geldt de Wet geluidhinder. 2
De Wet milieubeheer streeft met de introductie van de naleving van geluidproductieplafonds een stand-still situatie na. Daarmee werd vanaf 2012 een betere bescherming geboden tegen toename van geluid. Het verouderde scherm valt onder de nalevingsplicht van de Wet milieubeheer.
Met de komst van de Wet milieubeheer in 2012 is er ook een eenmalige saneringsopgave voor het Rijk gekomen, welke op het moment in uitvoering is. In het Meerjarenprogramma Geluidssanering (MJPG) worden in dat kader momenteel de woningen met een te hoge geluidsbelasting in beeld gebracht. Vervolgens worden maatregelen bepaald, die worden opgenomen in een saneringsplan. Een deel van het bestaande scherm is opgenomen in het onderzoek voor het MJPG.
De Wet geluidhinder biedt nieuw geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van wegverkeer. Dat geldt eveneens voor nieuwbouw van woningen in de buurt van rijkswegen. Bij de nieuwbouwwijk Harderweide gelden daarom de strengere normen uit de Wet geluidhinder voor nieuwbouw van woningen langs wegen, hetgeen leidt tot hogere schermen.
Achtergrond hiervan is het algemene uitgangspunt in de geluidwetgeving dat in eerste instantie nieuwe geluidshinder voorkomen moet worden. Daarom gelden bij nieuwbouwlocaties strengere eisen dan bij het beheer van bestaande situaties. Bij bestaande situaties zijn deze eisen niet realistisch en is de normstelling gericht op eenmalige sanering van te hoog belaste woningen, in combinatie met het voorkomen van nieuwe knelpunten volgens het stand still principe (in het geval van bijvoorbeeld groei van het verkeer of wegaanpassing).
Klopt het dat Rijkswaterstaat plannen heeft om de verouderde geluidsschermen na 2020 te vervangen, maar dat de schermen even hoog blijven als de bestaande schermen? Bent u bereid om te onderzoeken of de vervanging eerder kan plaatsvinden? Bent u bereid om samen met Rijkswaterstaat, de betrokken gemeente en de provincie te overleggen over het verhogen van de geluidsschermen om geluidsoverlast en fijnstof in de woonwijken terug te dringen, waarbij de kosten eventueel kunnen worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Het vervangen van het geluidscherm is gepland na 2020. Het gaat hierbij om het vervangen van het bestaande geluidscherm door een geluidscherm met dezelfde afmetingen. Zoals aangegeven in antwoord 3 valt een deel van het bestaande scherm binnen het MJPG. Voor dit deel wordt dus onderzocht of het moet worden verhoogd. Besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden op basis van het onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd.
Verder ben ik zeker bereid om mee te denken met de gemeente en provincie over de lokale situatie. Afgelopen jaren is Rijkswaterstaat regelmatig met de gemeente Harderwijk en omwonenden in gesprek geweest. Rijkswaterstaat zal de maatregelen uitvoeren die op basis van de Wet milieubeheer noodzakelijk zijn. Gemeente en provincie kunnen voor eigen kosten aanvullende maatregelen voorstellen. Daarbij is het zaak de maatregelen goed op elkaar te laten aansluiten en kan het werk gelijktijdig worden uitgevoerd.
Klopt het dat bij vervanging van geluidsschermen de Wet geluidhinder niet van kracht is? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dat klopt, in dit geval is de Wet milieubeheer van toepassing. Zie voor de toelichting antwoord 3.
Zijn geluidsoverlast en overlast door fijnstof onderdeel van het onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) naar de toegenomen drukte op de A28? Zo nee, bent u bereid dit onderwerp toe te voegen aan het MIRT-onderzoek, aangezien in het onderzoek wordt gekeken naar welke opgaven er op korte en langere termijn spelen en dat het uitgangspunt een slim en duurzaam vervoersysteem is? Bent u het ermee eens dat bij een slim en duurzaam vervoersysteem ook het terugdringen van geluidsoverlast en uitstoot van fijnstof horen?2
Het MIRT-onderzoek heeft tot doel in beeld te brengen wat de toekomstige problematiek is op de A28. Het onderzoek richt zich daarom in eerste instantie op verkeerskundige aspecten, maar voor zover relevant worden daar vanzelfsprekend ook milieu en duurzaamheidsaspecten bij betrokken. Ik wil hierbij benadrukken dat het MIRT-onderzoek een eerste fase is, waarin de bereikbaarheidsopgave in kaart wordt gebracht; eventuele maatregelen komen in latere fasen aan bod.
Exportcontrole op cybersurveillancegoederen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eleven member states back EU controls on selling spyware»?1
Ja.
Klopt het dat de in het bericht genoemde EU-lidstaten het voorstel van de Europese Commissie reeds hebben gesteund in de vorm van een postion paper en dus uitgesproken voorstander zijn van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen, teneinde te verhinderen dat onvrije landen deze goederen kunnen misbruiken voor het schenden van mensenrechten?
Met het discussiepaper spraken elf EU-lidstaten in principe hun steun uit voor het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillancegoederen om zo te voorkomen dat deze goederen ingezet worden bij het schenden van mensenrechten. Hoe deze uitbreiding er in de verordening concreet uit zou moeten zien, alsmede de reikwijdte ervan, zijn op dit moment onderwerp van besprekingen.
Bent u bekend met het antwoord van de vorige Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017, waarin hij verklaarde dat Nederland een dwingende vergunningplicht voor alle tussenhandeldiensten voor dual-use-goederen «onwenselijk» achtte, «maar [...]wel zicht [wil] hebben op de te plegen tussenhandeldiensten om deze eventueel vergunningplichtig te verklaren»?2 Kunt u aangeven in hoeverre deze positie nog van kracht is en in hoeverre deze steun geniet in de Unie?
Ik ben bekend met het antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 21 december 2017. Het kabinetsstandpunt hierover is niet gewijzigd. Overige EU-lidstaten hebben in de discussie over het voorstel van de Europese Commissie geen signalen afgegeven waaruit blijkt dat zij het Nederlandse standpunt afwijzen dan wel steunen.
Kunt u in algemene termen het krachtenveld beschrijven? Welke posities nemen andere lidstaten in, zonder deze bij naam te noemen, en welke tekortkomingen signaleren zij in het voorstel van de Commissie?
Nederland is, net als de elf EU-lidstaten die het discussiepaper ondertekenden, voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op cybersurveillance goederen om mensenrechtenschendingen tegen te gaan. Vragen vanuit de EU Lidstaten, richten zich voornamelijk op de uitvoering en de handhaving van de voorgestelde wijzingen.
Deelt u de mening dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, de regels voor het bedrijfsleven helder en uitvoerbaar moeten zijn, en recht moeten doen aan een gelijk speelveld in de Europese Unie (EU)?
Ja. Het bevorderen van een sterk gelijk speelveld binnen de EU is één van de prioriteiten binnen de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over de herziening van de dual-use verordening.
Nederland wil een toename van administratieve lasten voorkomen en zet in op een verordening die effectief is, maar ook helder geschreven is en uitvoerbaar is voor exporterende bedrijven en overheden.
In hoeverre wordt het bedrijfsleven betrokken bij of geconsulteerd gedurende de onderhandelingen? Kunt u toezeggen dat als de dual-use verordening wordt aangepast en uitgebreid, het bedrijfsleven gedegen zal worden voorgelicht over de implicaties?
Er is op ambtelijk niveau frequent contact met exporterende bedrijven en andere belanghebbende partijen over de herziening van de dual-use verordening. Voorlichting over het exportcontrolebeleid, inclusief wijzigingen in wet en regelgeving, is vast onderdeel van de consultaties met bedrijfsleven en zal voortgezet worden.
Zijn er ook pogingen ondernomen om het misbruik van cybersurveillancegoederen niet alleen op EU-niveau maar ook in ander multilateraal verband aan de orde te stellen of zelfs aan te pakken? Waarom is (uiteindelijk) gekozen voor het overwegen van regelgeving op EU-niveau?
Sommige cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het Wassenaar Arrangement al onder exportcontrole. In multilateraal verband worden inspanningen verricht om aanvullende cybersurveillancegoederen aan de orde te stellen en te bezien of en zo ja hoe deze goederen onder exportcontrole kunnen worden gebracht. Omdat dit een proces is dat langere termijn inzet vraagt en consensus vraagt van alle landen die bij het Wassenaar Arrangement zijn aangesloten, is het onderwerp nu ook op EU-niveau aangekaart in het voorstel van de Commissie.
Kunt u aangeven hoe frequent Europese of Nederlandse cybersurveillancegoederen door niet-Europese landen worden gebruikt voor het schenden van mensenrechten? Is er volgens Nederland sprake van een urgent probleem?
Nee, Nederland kan op dit moment niet aangeven hoe frequent dit gebeurt, omdat een deel van cybersurveillancegoederen op dit moment nog niet gecontroleerd is. Nederland acht het onwenselijk dat schending van mensenrechten plaatsvindt door dergelijke goederen en is voorstander van het uitbreiden van exportcontrole op dergelijke goederen. Deze uitbreiding vraagt om goede afbakening van goederen en een identificatie van de risico’s. Het is van belang bij deze inzet, duidelijke en voorspelbare kaders voor het bedrijfsleven te bieden.
Wanneer verwacht u dat de onderhandelingen zijn afgerond? Is een resultaat al in zicht?
Voor de Raad is het zaak zorgvuldig artikelsgewijs tot een gedeelde positie te komen. De Raad is zich bewust van het feit dat het Europees parlement al een positie heeft ingenomen. In algemene zin zet Nederland zich met een aantal EU lidstaten in voor een voorspoedig proces.
Woningbouwplannen in grote stedelijke regio’s |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Minister: «meer bouwplannen graag»»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarop de conclusie uit dit artikel is gebaseerd dat er een chronisch gebrek aan plannen zou zijn? Wilt u die informatie delen met de Kamer?
Het artikel stelt «Er zou ook een chronisch gebrek aan plannen zijn, maar daarover zijn de meningen verdeeld.» Er worden bij deze stelling geen bronnen vermeld. Ik heb in mijn brief aangegeven dat ik verwacht dat decentrale overheden realistisch zijn over de groei van de regionale woningbehoefte, en dat ik met de grote stedelijke regio’s waar ook op de langere termijn de woningbehoefte hoog blijft het gesprek aanga over het tijdig beschikbaar stellen van voldoende passende plancapaciteit voor woningbouw. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat ook wanneer de plancapaciteit op papier voldoende is om te voorzien in de regionale woningbehoefte, regio’s tijdig na moeten denken over alternatieven voor wanneer bestaande plannen uitvallen of vertraging oplopen, om zo te voorkomen dat het terugdringen van het woningtekort onnodige vertraging oploopt.
Kunt u aangeven waarom gesprekken worden gestart in Groningen, de Metropoolregio Amsterdam, de regio Utrecht en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag?2 Waarop is de keuze voor die gemeente/regio’s gebaseerd? Waarom wordt niet nu reeds gesproken met bijvoorbeeld Eindhoven, Tilburg, Amersfoort, Haarlem of Breda? Bent u voornemens ook met andere regio’s in gesprek te gaan waar omvangrijke woningtekorten bestaan? Zo ja, welke en op welke termijn?
In de genoemde regio’s ben ik de gesprekken over het versnellen en vergroten van de woningbouw gestart, omdat deze regio’s zowel in absolute aantallen woningen als in relatieve zin de komende jaren voor een omvangrijke uitdaging staan om in de woningbehoefte te voorzien, waarbij ook op de langere termijn een groot woningtekort wordt verwacht. Bovendien is de ruimtelijke invulling van de woningbehoefte in deze regio’s complex, omdat juist in grote stedelijke gebieden de beschikbare ruimte schaars is, en diverse ruimtelijke belangen samenkomen. Het gezamenlijk oppakken van de bouwambitie vergt een intensieve samenwerking met betrokken stakeholders in de regio, waardoor ik genoodzaakt ben om hier keuzes in te maken.
Ook voor veel andere stedelijke regio’s zijn er uitdagingen om te voorzien in de woningbehoefte, en kan ondersteuning vanuit het Rijk daarbij wenselijk zijn. Middels de inzet van het expertteam woningbouw bied ik daarom landsbreed ondersteuning aan regio’s die tegen knelpunten aanlopen. Dit expertteam zal ik ook proactief inzetten wanneer ik signalen krijg dat dit in specifieke regio’s wenselijk is. Daarnaast zal ik het belang van voldoende woningbouw, ook in de bredere ruimtelijke afweging, steeds benadrukken in de verschillende regio’s. Dat doe ik bijvoorbeeld in de strategische BO’s MIRT die verdeeld over 5 regio’s in het hele land plaatsvinden. Overigens was Haarlem als onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam aanwezig bij het gesprek dat ik in deze regio gevoerd heb, en was Amersfoort betrokken bij het gesprek dat ik in Utrecht op provinciaal niveau heb gevoerd.
Kunt u aangeven in welke grote stedelijke regio’s nu al duidelijk is dat het niet mogelijk is om de grote behoefte aan nieuwe woningen op termijn volledig binnen bestaand stedelijk gebied op te vangen? Waarop is die conclusie gebaseerd?
Het is mijn inzet om in constructieve samenwerking met de regionale partijen te bezien hoe zij de komende jaren invulling gaan geven aan de woningbehoefte, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Het is daarbij niet mijn intentie om eenzijdig te bepalen wat per regio binnen bestaand bebouwd gebied mogelijk is. Er zijn recent diverse studies (PBL 2016, Brink 2017 en Brink 2018) verschenen die ingaan op de mogelijkheid om de behoefte aan woningen binnenstedelijk op te vangen. De uitkomsten lopen uiteen, afhankelijk van de tijdshorizon, de verwachte groeiscenario’s, de gebruikte definitie van binnenstedelijk en het mogelijke aanbod dat wordt meegenomen in het betreffende onderzoek (leegstaande objecten, gebieden, onderbenutte terreinen, of alle bodemgebruiksbestemmingen waarop woningbouw is te realiseren). Een terugkerende conclusie is dat de potentie voor binnenstedelijk bouwen in de komende jaren nog steeds groot is, maar dat op termijn de woningbehoefte waarschijnlijk niet overal binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen.
Zal de gesuggereerde voorfinanciering om de transformatie van binnenstedelijke gebieden, zoals oude industrie- en havengebieden, tot woningbouwlocaties «om te katten» voor specifieke steden/regio’s gaan gelden of kunnen alle steden/regio’s daar een beroep op gaan doen?
Met het transformeren van binnenstedelijke locaties naar woningbouw kunnen hoge kosten gemoeid gaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van bodemsanering, ontsluiting en het versneld uitplaatsen van bedrijven. In gespannen regio’s zijn door stijgende woningprijzen steeds meer van dergelijke locaties rendabel te ontwikkelen. Desondanks kan de beschikbaarheid van financiering in de voorfase een knelpunt voor ontwikkeling zijn. Momenteel bezie ik hoe voorfinanciering de transformatie van deze rendabele binnenstedelijke locaties kan versnellen en hoe private partijen kunnen bijdragen aan een fonds voor dergelijke projecten. Op basis hiervan wordt de verdere invulling en reikwijdte van het fonds bepaald.
Een mogelijk ‘klimaatakkoord’ voor de luchtvaart |
|
Rob Jetten (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU accepts ICAO CORSIA rules package but has concerns over emissions units and sustainable fuels criteria»1 en de officiële reactie van de Europese Commissie op het voorstel van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) over hoe de wereldwijde luchtvaartsector ervoor gaat zorgen dat er na 2020 enkel nog CO2-neutrale groei plaatsvindt in het kader van het Klimaatakkoord van Parijs (CORSIA)?2 3
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat een internationaal systeem voor het beteugelen van emissies van de luchtvaart broodnodig is in het kader van het behalen van de Parijse klimaatdoelstellingen en dat er daarom haast gemaakt moet worden met het vaststellen en implementeren van dit systeem? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens en daaraan wordt momenteel hard gewerkt op nationaal, Europees en mondiaal niveau.
Kunt u in detail aangeven wat de Nederlandse inbreng binnen ICAO op dit punt tot nu toe is geweest en hoe dit zich verhoudt tot het resultaat dat nu op tafel ligt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw appreciatie van de vergelijking?
De Nederlandse inbreng vindt plaats op verschillende niveaus en in afstemming met Europese partners en de EU. Op het niveau van politieke besluitvorming brengt Nederland eens in de drie jaar rechtstreeks zijn stem uit tijdens de Algemene Vergadering van ICAO. Nederland heeft in 2013 en 2016 er aan bijgedragen dat besloten werd tot ontwikkeling en vervolgens vaststelling van het voorliggende wereldwijde systeem. In 2016 maakte Nederland deel uit van de Europese onderhandelingsdelegatie over CORSIA richting de Assemblee van dat jaar en was CO2-reductie en de ontwikkeling van het wereldwijde systeem een prioriteit tijdens het Nederlands voorzitterschap.
In het dagelijks bestuur (de Raad) van ICAO brengt Nederland zijn inbreng in via de vertegenwoordiging van het samenwerkingsverband ABIS4. De Raad beoordeelt en besluit over het systeem dat door het milieucomité van ICAO (CAEP5) is ontwikkeld. Nederland is één van de 24 leden van het milieucomité van ICAO en heeft intensief bijgedragen aan de totstandkoming van het voorstel in de technische werkgroepen, die het voorstel hebben gemaakt.
Op alle niveaus (Europees en mondiaal) heeft Nederland benadrukt dat de milieu-integriteit van het systeem (de mate waarin het systeem bijdraagt aan netto CO2winst) essentieel is. Ook is tijdens de Assemblee aangedrongen op een zo groot mogelijke deelname van landen vanaf het eerste moment op 1 januari 2021. Het resultaat dat nu ter tafel ligt is een uitkomst van de onderhandelingen in de Raad van ICAO. Iedere drie jaar vanaf 2022 zijn evaluatiemomenten ingebouwd om de effectiviteit van het systeem te evalueren en verbeteringen aan te brengen. Nederland zal van deze en andere evaluatiemomenten gebruik maken om het systeem verder te verbeteren op punten als duurzaamheid, effectiviteit en milieu-integriteit.
Deelt u de zorgen over de vraag of de luchtvaart met deze voorstellen inderdaad het toegezegde resultaat van CO2-neutrale groei na 2020 zal bereiken? Zo ja, kunt u aangeven waarop dat vertrouwen is gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, die zorgen deel ik. De effectiviteit van het systeem is afhankelijk van projecten die een netto CO2-reductie opleveren en het functioneren van de koolstofmarkten. Hierbij is het van belang ervoor te zorgen dat er geen dubbeltelling plaats vindt van emissiereducties door luchtvaartmaatschappijen en de landen waar de projecten worden uitgevoerd. Deze landen hebben in het kader van de Overeenkomst van Parijs een NDC (nationale bijdrage aan «Parijs») opgesteld. Nederland zal hier in de onderhandelingen in de UNFCCC over het «transparantie raamwerk» op inzetten. Op dit moment is echter nog niet duidelijk, hoe de koolstofmarkten zich na 2020 zullen ontwikkelen.
Deelt u de mening dat een internationaal systeem niet kan werken zonder transparantie en bijsturing en dat de voorgestelde systematiek omtrent monitoring, verslaglegging en verificatie daarom niet, zoals wordt voorgesteld, vrijwillig moet zijn maar verplicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat wat u namens Nederland heeft ingebracht?
Die mening deel ik, maar de systematiek is niet geheel vrijwillig. In de nu ter goedkeuring voorliggende regels is nauwkeurig omschreven hoe maatschappijen en landen geacht worden de emissies monitoren, te verifiëren en te rapporteren. Daarbij is rekening gehouden met de verschillen tussen maatschappijen en hun land van registratie wat betreft de hoeveelheid emissies en het niveau van luchtvaartontwikkeling. Nederland heeft het belang en de noodzaak van transparantie met de andere Europese lidstaten ingebracht in de technische werkgroepen de ontwikkeling van het systeem.
Deelt u de mening dat het erg vreemd is dat er nu geen enkele consequenties zijn ingebouwd voor wanneer landen zich niet houden aan de standaarden en aanbevelingen die worden voorgesteld en dat er dus instrumenten moeten komen om naleving ook daadwerkelijk af te dwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat wat u namens Nederland heeft ingebracht?
In principe behoren de lidstaten van ICAO te handelen conform de Conventie van Chicago en de bijbehorende Annexen, waaronder die voor milieu en klimaat, Annex16. De standards en recommended practices (SARPs) zijn daarin van essentieel belang.
Het is een politiek zeer langdurig en ingewikkeld proces geweest om met bijna de hele internationale luchtvaartwereld afspraken te maken over een wereldwijd reductiesysteem. Voor veel landen heeft dit grote consequenties voor de organisatie en uitvoering. In dat licht heeft Nederland gepleit voor heldere regels en om die zoveel mogelijk in de verplicht toe te passen SARPs vast te leggen. Via rapportageverplichtingen aan ICAO en een nog in te richten registratiesysteem kan worden bijgehouden hoe luchtvaartmaatschappijen en landen de regels toepassen. Het is primair aan de staten om hun luchtvaartmaatschappijen regels op te leggen en te controleren op het naleven daarvan.
Erkent u dat uit studies van onder andere de Europese Commissie4 naar voren komt dat meer dan de helft van de CO2-compenserende projecten niet de beoogde CO2-reductie halen en dat het daarom nodig is dat deze projecten nauw onderzocht worden en er gedifferentieerd moet worden tussen effectieve en niet-effectieve projecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat wat u namens Nederland heeft ingebracht?
De kern van het mondiale systeem CORSIA is de investering in de CO2-reductie in andere sectoren door het kopen van CO2-reductie eenheden op de koolstofmarkten, waar deze reductie-eenheden worden verhandeld. Dat betekent dat de kwaliteit van de projecten, die deze emissiereductie-eenheden moeten leveren, ook één van de sleutelelementen is van het systeem. Er moet daadwerkelijk sprake zijn van netto-CO2-reductie. Ook mag geen sprake zijn van het inzetten van deze eenheden voor meerdere doelen (dubbeltelling). De regels voor het CORSIA zijn dan ook opgesteld mede op basis van de ervaringen die zijn opgedaan met de huidige systemen (CDM en JI) en in afstemming met de ontwikkelingen die plaatsvinden binnen de UNFCCC.
Nederland heeft van begin af aan gewezen op het cruciale belang van dit aspect, en daar zowel bij de totstandkoming van het systeem als bij de beoordeling van het uiteindelijke voorstel blijvend aandacht voor gevraagd. Een transparant centraal registratiesysteem moet helpen hier toezicht op te houden, evenals een degelijke evaluatie van de projecten.
Klopt het dat veel van de duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen het voorstel niet hebben gehaald, en dat de kans daarmee groot is geworden dat er biobrandstoffen gebruikt gaan worden die een schadelijk effect hebben op water, bodem en luchtkwaliteit? Zo ja, hebt u namens Nederland gepleit voor (behoud van) strenge duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen? Zo nee waarom niet?
Nederland heeft van begin af aan gepleit voor de duurzaamheidseisen zoals we die ook in Nederland voor biokerosine toepassen. Bij de onderhandelingen in de ICAO Council is een aantal van deze eisen voorlopig uit het voorstel gehaald, omdat daarover nog geen consensus kon worden bereikt. Gezien het belang van een snelle implementatie, zodat in 2021 kan worden begonnen, en gezien het feit dat het aandeel biobrandstoffen voorlopig nog relatief zeer klein zal zijn, heeft Nederland het huidige voorstel geaccepteerd onder inbrenging van de gewenste en noodzakelijke eisen, waarvan wij vinden dat die essentieel zijn voor duurzame biokerosine. Deze zullen bij iedere daartoe geschikte gelegenheid worden ingebracht. Daarbij gaat het dan in de eerste plaats om een duidelijk aangetoond CO2-emissieverlagend effect, daarnaast gaat het om eisen die gesteld worden aan het productieproces van duurzame biokerosine, zoals bijvoorbeeld geen dan wel een positieve invloed op de water- en bodemkwaliteit, en bijvoorbeeld ook een positieve bijdrage aan de lokale economie.
Klopt het dat landen als Rusland en Brazilië geen onderdeel vormen van CORSIA, maar wel actief betrokken zijn in het proces rondom CORSIA? Deelt u de mening dat het beter is om met de groep landen die zich wel committeren een meer ambitieuze kopgroep te vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat wat u namens Nederland heeft ingebracht?
Ja, die mening deel ik en dat is ook gebeurd. 72 landen hebben aangegeven vanaf 2021 deel te nemen aan het systeem en daarmee is ruim 87% van de internationale luchtvaart gedekt. Het gaat daarbij om de 44 landen van het pan-Europese samenwerkingsverband ECAC, en daarnaast o.a. om de VS, China, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Japan, Singapore en Mexico.
Bent u, nu het uiteindelijke voorstel voor CORSIA bekend is, bereid om alle hierboven genoemde zaken in het vervolgproces in Europees verband en in ICAO-verband (al dan niet alsnog) namens Nederland in te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik zeker van plan. De ontwikkeling van het systeem gaat door op alle niveaus. In het besluit dat in 2016 door de Algemene Vergadering van ICAO is genomen, zijn evaluatiemomenten vastgesteld, die de mogelijkheid bieden om het systeem verder aan te scherpen bijvoorbeeld op het terrein van duurzaamheidseisen voor biobrandstoffen, maar ook waar het de kwaliteit van de emissie-units betreft.
Kunt u in dat verband aangeven hoe u tot nu toe uitvoering heeft gegeven aan de motie-Mulder/Van Veldhoven over terugdringen van CO2 in de luchtvaart binnen de Europese Unie (Kamerstuk 21 501-08, nr. 687), en hoe u in het vervolgproces uitvoering zal geven aan deze motie?
De luchtvaart binnen de Europese Unie valt op dit moment onder het Europese ETS (intra-EU tot 2023). Alle vluchten, ook die van niet-Europese maatschappijen, die binnen de Europese Economische Ruimte vliegen, moeten aan de voorwaarden van dat systeem voldoen. In het besluit van afgelopen december (verordening 2017/2392 van 13 december 2017) over voortzetting van het EU ETS tot 2024 en daarnaast tevens het CORSIA voor te bereiden, is mede door de inzet van Nederland invulling gegeven aan de motie, onder andere door de regels voor luchtvaart verder in overeenstemming te brengen met die voor de industrie. Zo zal er bijvoorbeeld toepassing worden gegeven aan de lineaire reductiefactor waardoor jaarlijks de bovengrens ook voor luchtvaart zal worden verlaagd. In de loop van 2019 verwacht ik dat de onderhandelingen zullen starten over de wijze waarop na 2023 het EU ETS op de luchtvaart wordt toegepast, wanneer ook het wereldwijde systeem van start is gegaan.
Verder onderzoekt het Ministerie van Financiën (in samenwerking met mijn ministerie en het Ministerie van EZK) de mogelijkheden om (Europees) een belasting in te voeren waarmee de reductie van CO2 kan worden gestimuleerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en ruim voor het algemeen overleg Luchtvaart d.d. 15 mei 2018 beantwoorden?
Ja.
De verkoop van euthanasieproducten via een website |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bereid kennis te nemen van de website waar zelfmoordproducten worden verkocht?1
Ja.
Klopt de inschatting dat hier sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr.) bepaalt in artikel 294 dat degene die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem daartoe de middelen verschaft, een strafbaar feit pleegt indien de zelfdoding ook daadwerkelijk volgt.
Deze vraag gaat over een specifiek geval. Het is aan het OM om op basis van de feiten en omstandigheden eigenstandig te beslissen of een opsporingsonderzoek wordt ingesteld en eventueel een vervolgingsbeslissing te nemen. Ik kan geen mededelingen doen over deze individuele zaak.
Bent u bereid te bevorderen dat het openbaar ministerie (OM) onderzoek gaat doen naar deze website en, indien er inderdaad sprake is van strafbare hulp bij zelfdoding, over gaat tot vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of bent u bereid uit te zoeken wie er achter de betreffende website zit(ten)? Zo ja, wie zit(en) er achter deze website?
Het is mij niet bekend wie er achter de betreffende website zit(ten). Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Welke mogelijkheden heeft u – los van eventuele vervolging door het OM – om deze website te (laten) sluiten?
In zijn algemeenheid kan een ieder, wanneer een website onrechtmatige of strafbare informatie bevat, via een zogeheten «notice and take down-procedure», aan de hostingpartij die de betreffende website host, vragen de informatie op deze site te verwijderen. Daarnaast kan de officier van justitie wanneer sprake is van een strafbare gedraging op grond van artikel 54a Sr. een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent, zoals een internetserviceprovider, bevelen om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om gegevens die die gedraging faciliteren ontoegankelijk te maken. Hiervoor is een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig. Wanneer aan dit bevel gehoor wordt gegeven, wordt deze tussenpersoon niet vervolgd voor het verlenen van zijn telecommunicatiedienst.
Of de officier van justitie hiertoe overgaat ten aanzien van deze website kan ik niet aangeven, omdat ik geen mededelingen doe over deze individuele zaak.
Het bericht de in Limburg scholen miljoenen aan onderwijsgeld mislopen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de nadelige effecten die de regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandsmiddelen voor scholen in Limburg heeft? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichtgeving?1
Ja.
De berichtgeving belicht een aantal problemen die in Limburg ervaren worden met de huidige regeling voor de verdeling van onderwijsachterstandenmiddelen. De huidige gewichtenregeling kent verschillende knelpunten, waaronder beperkingen aan de doelgroep-definitie, administratieve last voor scholen en risico’s en fouten in de administratie. Deze beperken zich niet tot Limburg.
Daarom werk ik momenteel aan een nieuwe verdeelsystematiek. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 31 januari.2 In het Algemeen Overleg Achterstandenbeleid van 15 maart jongstleden heb ik toegezegd in april met een voorstel voor een nieuwe bekostigingssystematiek te komen.
Is het beeld correct, zoals geschetst door onderzoekers van de Universiteit Maastricht, dat scholen in Limburg door gebrekkige administratie, alsmede de landelijke regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen naast middelen grijpen en dus tekort komen ten opzichte van wat ze werkelijk nodig hebben?
De onderzoekers van de Universiteit Maastricht hebben gekeken naar een aantal mogelijke alternatieven voor de huidige regeling voor de verdeling van achterstandsmiddelen. In de huidige regeling is gekozen voor een systeem waarbij de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid worden verdeeld op basis van het opleidingsniveau van de ouders, wat door de scholen zelf wordt geadministreerd. Zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 13 februari 2018 zijn er bij de huidige regeling fouten in de administratie van scholen geconstateerd, waardoor niet in alle gevallen de juiste bekostiging is toegekend.3 Het is mogelijk dat scholen hierdoor minder of juist meer middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. De afgelopen jaren zijn scholen ondersteund bij het invullen van de administratie. Wanneer uit de controles bleek dat schoolbesturen meer recht hadden op gewichtengeld dan wat zij hadden aangevraagd, is gecorrigeerd en hebben deze schoolbesturen ook met terugwerkende kracht extra bekostiging ontvangen. Ik heb geen signalen ontvangen dat scholen in Limburg minder middelen hebben ontvangen dan waar zij recht op zouden hebben. Inmiddels is door het CBS een indicator ontwikkeld die het risico op onderwijsachterstanden beter in beeld brengt. Deze indicator is gebaseerd op centraal beschikbare gegevens, waardoor scholen niet meer zelf gegevens van scholen hoeven te administreren. Dit is één van de redenen om zo spoedig mogelijk over te willen gaan op de nieuwe systematiek. Daarnaast zal met de nieuwe systematiek ook de teruggang van het budget uit de vorige kabinetsperioden stoppen. Streven is om de nieuwe systematiek in te voeren per schooljaar 2019–2020. Indien dit niet lukt, zal de uitputting van het budget naar verwachting circa € 25 miljoen lager zijn dan in schooljaar 2018–2019.
Heeft u kennisgenomen van de studie die hier beschreven wordt en waarin gesteld wordt dat leerlingen in andere delen van het land door gemaakte keuzes fors meer geld krijgen in vergelijking met scholen buiten de Randstad, waaronder in Limburg. Zo ja, deelt u de beschreven conclusie dat Limburg zo’n 13 procent aan achterstandsleerlingen kent maar hiervoor niet de benodigde middelen ter beschikking gesteld krijgt om deze groep van de juiste inzet op het tegengaan van hun achterstanden te voorzien?
Ja, ik heb kennisgenomen van de studie die in de berichtgeving beschreven wordt. De onderzoekers van Universiteit Maastricht hebben gekeken naar de huidige gewichten- en impulsregeling en hier een alternatieve berekening op toegepast, waarmee zij op 13 procent zijn uitgekomen. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 31 januari 2018 is het een politieke keuze welk deel van de kinderen met een risico op een achterstand meetelt in de verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen. Wanneer de nieuwe indicator wordt ingevoerd, komen kinderen met een risico op een onderwijsachterstand beter in beeld, ook in Limburg.
Op welke wijze kan de administratie van Limburgse scholen verbeterd worden en tot welke inzet en hulp bent u bereid op dit vlak om de beschreven drie miljoen euro aan misgelopen middelen alsnog te kunnen ontvangen?
Het CBS heeft een betere indicator ontwikkeld voor het berekenen van het risico op een onderwijsachterstand van kinderen. Deze indicator maakt het mogelijk dat het risico op basis van objectieve en centraal geregistreerde data berekend wordt. Hierdoor verdwijnen de administratieve lasten van scholen. De afgelopen jaren is er ondersteuning geboden aan scholen voor hun administratie en hebben schoolbesturen de kans gehad om fouten in hun administratie te verbeteren, om
ervoor te zorgen dat de middelen volgens de huidige systematiek zo goed mogelijk zijn verdeeld. Dit is een landelijk vraagstuk, dat mijn aandacht heeft.
Voor welke regio’s in Nederland geldt deze situatie nog meer, waarbij de administratieve situatie van scholen en de ligging van de regio bijdragen aan fors minder middelen dan er potentieel nodig is om deze achterstandsleerlingen adequaat te helpen?
Het is niet zo dat in de huidige systematiek de provincie waarin scholen liggen van invloed is op de verdeling van de middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid die scholen ontvangen. Wel is er in de huidige verdeling van de onderwijsachterstandsmiddelen voor gemeenten een extra deelbudget in de G37. Dat zorgt ervoor dat er momenteel meer middelen naar de grote gemeenten gaan. Hierdoor ontvangen zij, ook al is de problematiek even groot, meer middelen dan andere gemeenten. Gemeenten financieren via het gemeentelijk onderwijsachterstanden ook zomerscholen en schakelklassen die op school of bovenschools worden aangeboden. Daarmee heeft de huidige verdeling met deelbudgetten voor gemeenten ook invloed voor schoolbesturen.
Deelt u de mening dat deze situatie eenvoudiger en daarmee verantwoorder zou zijn als er meer middelen beschikbaar komen voor onderwijsachterstandenbeleid, waarmee leerlingen en scholen ondersteund kunnen worden en er geen verschillen ontstaan die niet altijd recht doen aan de grote groepen onderwijsachterstandsleerlingen die ook buiten de Randstad aanwezig zijn op scholen? Zo nee, waarom niet?
Er komen meer middelen beschikbaar voor het onderwijsachterstandenbeleid. Het kabinet investeert structureel € 170 miljoen extra in een verruiming van het aanbod van voorschoolse educatie. Daarmee kunnen gemeenten peuters met een risico op een onderwijsachterstand spelenderwijs meer taalvaardigheden aanleren en komen kinderen beter voorbereid op de basisschool. Daarnaast investeert het kabinet structureel € 15 miljoen extra in verdere versterking van het onderwijsachterstandenbeleid op scholen. Deze investeringen komen bovenop het al bestaande budget ter bestrijding van onderwijsachterstanden. Dat betekent dat vanaf 2020 voor gemeenten in totaal structureel € 486 miljoen beschikbaar is. Voor basisscholen is structureel € 260 miljoen als onderdeel van de lumpsum beschikbaar. Wanneer de nieuwe CBS indicator wordt gebruikt in combinatie met een nieuwe verdeelsystematiek, zal bovendien beter inzichtelijk worden waar de kinderen op school zitten met de grootste risico’s op een onderwijsachterstand.
Het bericht ‘Eindhoven wil eigen vliegtaks invoeren’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven wil eigen vliegtaks invoeren»?1
Het bericht dat de gemeenteraad van Eindhoven een motie heeft aangenomen die het college van B&W oproept om een «vliegtaks» in te voeren is mij bekend. In de motie is niet nader uitgewerkt hoe deze oproep nader door het college vormgegeven dient te worden. In dit stadium is het derhalve te prematuur om op mogelijke opties in te kunnen gaan. Door het Rijk is geen contact hierover geweest met volksvertegenwoordigers dan wel met het college van B&W van de gemeente Eindhoven.
Het belang van het leefbaarheidsfonds voor Eindhoven is bij alle betrokken partijen, inclusief de gemeente, bekend. Het fonds is reeds operationeel en ondergebracht in een onafhankelijke stichting «Leefbaarheid Luchthaven Eindhoven». Het fonds bevat € 880.000 (mede gevoed door de gemeente Eindhoven) en is bedoeld voor maatregelen die het milieu en het leefklimaat in de omgeving van de luchthaven verbeteren.
Wat is uw appreciatie hiervan? Is hierover overleg geweest met u of een andere instantie van de rijksoverheid? Klopt het dat het Rijk «gewaarschuwd» heeft? Kunt u daar verder op ingaan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de lasten niet opgedreven zouden moeten worden, zeker niet nu het economisch weer beter gaat?
Hoe valt deze lokale vliegtaks te rijmen met het gesloten stelsel van lokale belastingen? Kan de gemeente zomaar deze eigen belasting heffen? Wat zijn de juridische bezwaren hiertegen?
Kunt u hierbij ook ingaan op de in Amsterdam voorgestelde «cruisebelasting», zoals beschreven in Binnenlands Bestuur?2
Zijn er meer gemeenten die op deze wijze een extra belasting verzinnen? Zo ja, kunt u een lijst geven en aangeven wat u hier tegen doet?
Is het toevallig dat Eindhoven ook al de gemeente was met de grootste stijging in de onroerende zaakbelasting (ozb), te weten 9,4%? Zijn er financiële problemen bij deze gemeente?
Hoe wordt voorkomen dat meer gemeenten een eigen vliegtaks of andersoortige taks gaan heffen teneinde de gemeentekas te vullen?
Deelt u de mening dat een dergelijke lokale vliegtaks onwenselijk zou zijn?
Hebben de andere aandeelhouders, zoals de provincie Noord-Brabant en Schiphol zich al uitgesproken?
Het college van gedeputeerde staten heeft in antwoord op Statenvragen aangegeven twijfels te hebben over de rechtmatigheid van een gemeentelijke belasting (vliegtaks) zoals gevraagd door de gemeenteraad van Eindhoven. Bovendien ziet het college dit als Rijksaangelegenheid, waarbij ook gewezen wordt op de voornemens op dit punt in het regeerakkoord en op de mogelijke verstoring van het gelijke speelveld t.o.v. andere luchthavens. Daarom acht het college een lokale taks niet opportuun.
Royal Schiphol Group geeft aan te hechten aan een verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport in samenhang met haar omgeving. De medegebruikvergunning voor Eindhoven Airport loopt af op 31 december 2019. Onder leiding van het Ministerie van IenW is een traject gestart voor het ontwikkelen van een perspectief op de luchthaven voor de periode na 2019. Besluitvorming over de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport dient volgens Royal Schiphol Group integraal te worden afgewogen, met inachtneming van economische en sociale effecten, duurzaamheid, leefbaarheid, land- en luchtzijdige bereikbaarheid en benodigde aanpassingen aan luchthaveninfrastructuur. Royal Schiphol Group vindt dat het onderwerp vliegtaks binnen de integrale besluitvorming over de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven moet worden meegenomen en wil nu nog niet vooruitlopen op dit onderwerp. Tevens wil Royal Schiphol Group in deze discussie ook bezien hoe besluitvorming verloopt over de in het regeerakkoord voorgenomen Europese of nationale belasting op luchtvaart.
Hoe verhoudt deze belasting zich tot het algemene luchtvaartbeleid? Zorgt dit niet voor relatief meer druk op Schiphol? Wat is de elasticiteit van het vliegverkeer?
Het kabinet heeft in het regeerakkoord aangegeven dat er wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van «Parijs». Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting worden ingevoerd. In het algemeen geldt dat een belasting evenals luchthavengelden gevolgen kunnen hebben voor de ticketprijzen en daarmee voor de marktvraag. Hogere ticketprijzen kunnen ook leiden tot het uitwijken door passagiers naar andere luchthavens en – afhankelijk van de bestemming – de keuze voor een ander vervoersmiddel (substitutie). De economische en duurzaamheideffecten van verschillende varianten van de in het regeerakkoord genoemde belasting zullen in kaart worden gebracht. Daarbij wordt ook de prijselasticiteit betrokken.
Gezien de aanwezigheid van een vergelijkbaar aanbod aan bestemmingen op luchthavens niet ver van Eindhoven vandaan, zullen zowel effecten op de marktvraag als uitwijkgedrag en substitutie relevant zijn voor de concurrentie-positie. Over de specifieke prijselasticiteit op Eindhoven Airport is de Kamer geïnformeerd per brief van 28-10-2015 (kenmerk: 2015–2016, 31 936 nr. 298). Er is mij geen specifiek onderzoek bekend naar de effecten voor Eindhoven en Eindhoven Airport van de in de berichtgeving genoemde mogelijke gemeentelijke belasting.
Wat doet dit voor de concurrentiepositie van Eindhoven en Eindhoven airport?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel banen levert Eindhoven airport op, zowel direct als indirect?
De directe werkgelegenheid bedraagt op dit moment circa 1.500 banen. Exacte actuele cijfers over de indirecte werkgelegenheid zijn er niet. In eerder onderzoek uit 2013 bedroeg dit circa 20–25% van de directe werkgelegenheid.
Hoe wordt voorkomen dat deze heffing bij strijdigheid met het gesloten stelsel van de lokale lasten op een andere manier doorgevoerd wordt, bijvoorbeeld via de luchthaventarieven of via de toeristenbelasting?
Hoe verhoudt deze lokale belasting zich tot het landelijke beleid waarbij getracht wordt om de milieuschade te beperken maar tegelijkertijd vliegen niet onnodig duur te maken voor de Nederlanders en het bedrijfsleven? Loopt deze mogelijke heffing daar doorheen?
Kunt u bij de gemeente Eindhoven aangeven dat een leefbaarheidsfonds zeer belangrijk is, maar ook op andere wijze binnen de begroting gevuld kan worden, anders dan het heffen van een nieuwe, niet-legitieme belasting?
Zie antwoord vraag 1.
De uiterste afrekendatum van warmteverbruikers |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat in de Warmtewet de uiterste afrekendatum niet is geregeld, waardoor warmteleveranciers nog in december een rekening kunnen sturen?
Het klopt dat de Warmtewet en de onderliggende regelgeving geen bepalingen bevatten ten aanzien van de maximale termijn waarbinnen een nota als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de wet dient te worden verstrekt. Dit betekent echter niet automatisch dat leveranciers zeer lang kunnen wachten met het verstrekken van de nota. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Warmtewet zijn leveranciers namelijk verplicht om warmte te leveren tegen redelijke voorwaarden. Hiervan maakt ook de termijn waarbinnen een eindafrekening wordt verstrekt onderdeel uit.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de rekening voor warmte pas zo laat kan worden gestuurd, omdat warmteverbruikers dan veelal onverwacht worden geconfronteerd met de rekening voor warmte aangezien die in het verleden eerder in het jaar kwam? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. In het kader van de evaluatie van de Warmtewet is geconstateerd dat het ontbreken van regels omtrent de uiterste datum van het verzenden van de eindafrekening (de jaarlijkse energierekening en de eindafrekening bij beëindiging van de overeenkomst) een knelpunt vormt. Dit knelpunt los ik op met de wijziging van de Warmtewet die vorige maand door uw Kamer is aangenomen en de bijbehorende onderliggende regelgeving.
Bent u bereid zo snel mogelijk een uiterste afrekendatum in de Warmtewet te regelen, bijvoorbeeld zes weken (vóór 12 februari van elk jaar), zoals ook wordt gehanteerd bij de afrekening van gas en elektriciteit? Zo nee, waarom niet? Wilt u tot die tijd in gesprek gaan met warmteleveranciers om ervoor te zorgen dat warmteverbruikers op tijd de rekening krijgen?
Ja. In het voorstel tot wijziging van de Warmtewet is een grondslag opgenomen op grond waarvan bij lagere regelgeving eisen kunnen worden gesteld aan de termijn waarbinnen de eindafrekening moet worden verstrekt. Hiertoe wordt in het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit bepaald dat de termijn waarbinnen de leverancier een nota dient te verstrekken 6 weken is na afloop van het jaar waarop de nota betrekking heeft of ingeval van een eindafrekening 6 weken na de dag van beëindiging van de leveringsovereenkomst.
Voor de periode tot het van kracht worden van de gewijzigde regelgeving kunnen warmteleveranciers op grond van de algemene verplichting om warmte te leveren tegen redelijke voorwaarden worden aangesproken op de wenselijkheid om een jaarafrekening of eindafrekening binnen een redelijke termijn aan de verbruiker te verstrekken.
Klopt het dat er nu geen enkel dwangmiddel is voor warmteverbruikers om de afrekening van warmtelevering binnen redelijke tijd te verkrijgen? Zo nee, welke dwangmiddelen zijn er dan? Zo ja, bent u bereid te werken aan het creëren van deze dwangmiddelen?
Wanneer een leverancier, nadat hij daar door de verbruiker op is aangesproken, niet binnen een redelijke termijn een nota verstrekt kan de verbruiker de geschillencommissie of huurcommissie waar zijn leverancier bij is aangesloten inschakelen. Uiteindelijk kunnen geschillen ook worden voorgelegd aan de rechter. Ik verwacht dat de geschillencommissie, huurcommissie of rechter bij de beoordeling van geschillen over de termijn voor het verstrekken van een nota elementen van redelijkheid in de afweging zullen meenemen.
Mede gelet op het feit dat in het voorstel tot wijziging van het warmtebesluit een uiterste termijn is opgenomen, zie ik geen reden om aanvullende maatregelen te nemen.
Seksueel misbruik tijdens de tantramassage |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel over seksueel misbruik door tantramasseurs?1
Ja.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg meldingen ontvangen hierover? Zo ja, wat hebben zij met deze meldingen gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn eisen opgenomen over de kwaliteit van zorg en de afhandeling van klachten en geschillen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: Inspectie) ziet toe op naleving van de Wkkgz. Bij niet reguliere zorg («andere zorg») zal per situatie moeten worden beoordeeld of de desbetreffende verrichtingen onder de Wkkgz vallen. Hierbij is onder meer van belang dat het moet gaan om verrichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en – voor zover in dit verband relevant – ertoe strekken hem te genezen, zijn gezondheidstoestand te beoordelen of zijn gezondheid te bevorderen of te bewaken. De Inspectie heeft de afgelopen jaren enkele meldingen ontvangen over vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag door een persoon die zichzelf betitelde als tantramasseur. De Inspectie heeft geconcludeerd dat de betreffende activiteiten niet vallen onder de reikwijdte van de Wkkgz en daarmee niet onder het toezicht van de Inspectie. De melders is geadviseerd aangifte te doen bij de politie.
Welke regels gelden er voor het uitoefenen van het beroep van tantramasseur of -therapeut en hoe vindt toezicht hierop plaats? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid na te gaan of het klopt het dat de aangiftes van een dertigtal vrouwen met betrekking tot seksueel misbruik door een tantramasseur zijn geweigerd? Waarom zijn deze geweigerd?
Zoals ik uw kamer eerder heb geïnformeerd2 ga ik niet in op individuele casus en aangiften. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan hulp krijgen van één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s) of een melding doen bij de politie. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief en geeft op hun website informatie over het doen van een melding bij de politie. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Wat zal er gebeuren met de meldingen die binnenkomen bij het Meldpunt Tantra Misbruik? Bent u bereid om in gesprek te gaan met de oprichters van dit meldpunt over een mogelijke rol die de overheid, bijvoorbeeld via de politie en het openbaar ministerie, kan innemen bij deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het btw-nummer van ZZP-ers |
|
Helma Lodders (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met Kamervragen schriftelijke vragen over het btw-nummer van zzp'ers dat het burgerservicenummer (bsn) bevat (ingezonden 12 maart 2018)? Klopt het dat, behalve de in deze vragen genoemde hiaten in de bescherming van ondernemers, er nog meer mogelijkheden tot verbetering zijn?
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde vragen. In het antwoord op die vragen heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheden voor verbetering van de situatie onderzoek.
Klopt het, dat een zzp'er die vanuit huis werkt zijn of haar huisadres moet opgeven als werkadres? Zo ja, hoe is deze ondernemer beschermd tegen (het risico op) identiteitsfraude?
Dat klopt. In het handelsregister worden bij eenmanszaken en personenvennootschappen (ondernemingvormen die door veel zzp’ers worden gebruikt), zowel het bezoekadres van de onderneming als het woonadres van de eigenaar en vennoten getoond. Dit omdat de eigenaar van een eenmanszaak en de (beherende) vennoten van een personenvennootschap persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de onderneming en fysiek moeten kunnen worden getraceerd. De openbare registratie dient ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer.
Ik heb geen aanwijzingen dat de openbaarheid van deze gegevens in het handelsregister een vergroot risico op identiteitsfraude oplevert. Indien sprake is van onder andere een waarschijnlijke dreiging en indien de betrokkene ook zelf al maatregelen heeft genomen om de bekendheid van zijn adres te verminderen biedt artikel 51 van het Handelsregisterbesluit een ondernemer wel de mogelijkheid om de KvK te verzoeken het woonadres af te schermen. Bij toewijzing van het verzoek is het woonadres niet langer openbaar, maar alleen nog in te zien door speciaal daartoe gerechtigde organisaties zoals bestuursorganen, deurwaarders, advocaten en notarissen.
In het licht van de risico’s die in de eerder gestelde vragen van de leden Van der Molen en Omtzigt (beiden CDA) en Lodders (VVD) over het btw-nummer van zzp'ers dat het burgerservicenummer (BSN) bevat, zijn beschreven, zijn hieraan geen specifieke aspecten toe te voegen.
Kunt u dit ook in het licht bezien van de risico’s die in de eerder gestelde schriftelijke vragen zijn beschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voor zzp'ers mogelijk een deel van de persoonlijke informatie bij de Kamer van Koophandel (KvK) af te schermen? Zo ja, op welke manier en is dit bij zzp'ers bekend? Wordt er voldoende gedaan teneinde ondernemers bewust te maken van het risico op identiteitsfraude?
In vraag 2 is ingegaan op de mogelijkheid voor zzp’ers om hun adres af te schermen in het Handelsregister. De KvK geeft via haar website en aan de balie (bij inschrijving op een kantoor) informatie over de keuze die de zzp’er heeft ten aanzien van:
Daarnaast geeft de KvK via de website informatie en voorlichting aan ondernemers over vormen van zakelijke identiteitsfraude en hoe de ondernemer zich daartegen kan beschermen. Ook worden fysieke en online bijeenkomsten georganiseerd om ondernemers voorlichting te geven over bepaalde thema’s zoals cybersecurity.
Op basis van welke wet of verplichting moet een zzp'er die vanuit huis werkt zijn privégegevens openbaar beschikbaar stellen? Is deze wettelijke verplichting noodzakelijk?
Het handelsregister heeft op grond van de Handelsregisterwet drie doelen. Het eerste is bevordering van het economisch verkeer. Het tweede doel is verstrekking van gegevens van algemene, feitelijke aard over de samenstelling van de ondernemingen en rechtspersonen ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Het derde doel is registratie van alle ondernemingen en rechtspersonen als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van de overheid. Ten behoeve van deze doelen wordt in het handelsregister een aantal gegevens opgenomen, zoals de naam van de persoon of organisatie die de onderneming drijft, het adres en de vertegenwoordigingsbevoegdheid.
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 is een btw-plichtige ondernemer verplicht om naam- en adresgegevens en het btw-identificatienummer te vermelden op facturen voor leveringen en diensten aan andere btw-plichtige ondernemers. Dit is noodzakelijk in verband met controle op naleving van nationale btw-verplichtingen en van btw-verplichtingen bij intracommunautaire leveringen.
Verder is een ondernemer op grond van artikel 3:15d BW en artikel 6:230b BW verplicht om onder andere zijn btw-identificatienummer en bezoekadres te vermelden op een website die hij gebruikt voor het aanbieden van producten en diensten. Artikel 3:15d BW betreft implementatie van EU-richtlijn 2000/31 over elektronische handel en heeft als doel bevordering van transparantie in het handelsverkeer. Artikel 6:230b BW betreft implementatie van EU- richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt.
Zijn er geen lichtere varianten denkbaar, om zo de bescherming van de identiteit en privacy van ondernemers beter te borgen? Welke maatregelen neemt de KvK teneinde te voorkomen dat privéadressen van zzp'ers (al dan niet in combinatie met het btw-nummer waarin het bsn is opgenomen) op straat komen te liggen?
Voor adequaat toezicht op de afdracht op de btw is – in geval het ondernemers betreft die als natuurlijke persoon ondernemen (eenmanszaak) – de verwerking van persoonsgegevens onvermijdelijk. Er worden niet meer persoonsgegevens verwerkt dan nodig voor dit doel.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt in het handelsregister zowel het bezoekadres van een eenmanszaak als het woonadres van de eigenaar vermeld. Dit omdat de eigenaar persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming en fysiek moet kunnen worden getraceerd. Ook hier worden niet meer gegevens verwerkt dan nodig is voor dit doel.
In vraag 2 is al ingegaan op de mogelijkheden om gegevens af te schermen in het handelsregister. Het btw-identificatienummer is geen gegeven in het handelsregister en wordt als zodanig ook niet door KvK aan anderen verstrekt dan aan de ondernemer zelf. Ook is het BSN niet een openbaar gegeven in het handelsregister.
Hoe kan worden voorkomen dat kwaadwillenden die uit zijn op gegevens voor identiteitsfraude of andere criminele activiteiten daar de hand opleggen?
Het risico op misbruik van gegevens kan beperkt worden door deze gegevens niet verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de wettelijke verplichtingen waaraan voldaan moet worden. Zo kan het opnemen van het btw-identificatienummer beperkt worden tot facturen voor met btw belaste leveringen en diensten aan andere btw-plichtige ondernemers. Op facturen aan particuliere afnemers van diensten hoeft dit niet vermeld te worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KvK en andere relevante instanties om afspraken te maken over het afschermen van huisadressen en andere persoonlijke informatie? Zo nee, waarom niet?
Het handelsregister is een openbaar register en heeft zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven drie doelen, zowel gericht op het economisch verkeer als de efficiency voor de overheid. Daarom is van belang dat ook bepaalde persoonlijke gegevens, zoals het bezoekadres van de onderneming, openbaar zijn. Zoals hiervoor aangegeven, vloeit de verplichting om het bezoekadres en btw-identificatienummer openbaar te maken (ook) voort uit Europese richtlijnen. Het maken van afspraken hierover met de KvK zal derhalve niet voorkomen dat voornoemde gegevens niet openbaar gemaakt hoeven te worden, omdat ze op grond van Europese richtlijnen al op de website van de ondernemer vermeld moeten worden. In het antwoord op vraag 2 is ingegaan op de mogelijkheden om adresgegevens in bepaalde gevallen af te schermen. In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat de KvK op verschillende manieren voorlichting geeft over onder andere de registratie van het woonadres en mogelijke alternatieven.
De Belastingdienst heeft op de website informatie opgenomen over de gevallen waarin verplicht gefactureerd moet worden en de gegevens die in dat geval op de factuur vermeld moeten worden. Zoals in de antwoorden op vragen van de leden Van der Molen, Omtzigt en Lodders1 is aangegeven, worden de (on)mogelijkheden om ondernemers van een btw-identificatienummer te voorzien dat niet het BSN bevat, nader onderzocht.
De werkwijze van het Centraal Bureau Rijvaardigheid |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat er voor de verlenging van het rijbewijs voor ouderen (leeftijd 75+) een gezondheidsverklaring vereist is?1
Ja.
Waarom moet de administratieve afhandeling van de ingediende gezondheidsverklaring, nadat er een ontvangstbevestiging is ontvangen, vervolgens nog vrij lang duren?
CBR moet op grond van het Reglement Rijbewijzen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de gezondheidsverklaring reageren. In veel gevallen wordt dan meteen een Verklaring van geschiktheid afgegeven. CBR heeft soms aanvullende informatie nodig van een medisch specialist om een besluit te kunnen nemen. Ook is soms een rijtest nodig om in de praktijk te beoordelen of iemand op een veilige en verantwoorde manier aan het verkeer deel kan nemen. In deze gevallen is de doorlooptijd langer dan vier weken.
Klopt het dat op de website van het CBR wordt geadviseerd de aanvraag tijdig in te dienen? Kunt u aangeven waarom een termijn van vier maanden niet ongebruikelijk is? Wat valt er te doen aan deze termijn en herkent u het beeld dat het lang duurt?
Het klopt dat op de website wordt geadviseerd om tijdig de aanvraag in te dienen. De RDW stuurt daarnaast ongeveer 4 maanden voordat het rijbewijs verloopt een brief aan de rijbewijshouder met informatie over de procedure. Daarin wordt geadviseerd om tijdig te starten met de procedure. De reden hiervoor is dat de procedure in sommige situaties tot vier maanden kan duren. Dit is met name het geval als iemand een of meerdere specialisten moet bezoeken voor een nader onderzoek of wanneer een rijtest moet worden ingepland en afgenomen. Het CBR heeft geen invloed op de termijn waarbinnen een rijbewijshouder bij een arts terecht kan voor aanvullend onderzoek. Door deze onvoorspelbaarheid is het wenselijk tijdig met de procedure te starten, zodat wordt voorkomen dat iemand tijdelijk geen geldig rijbewijs heeft.
Bent u van plan maatregelen te nemen om de doorlooptijd te versnellen, zodat ook ouderen niet langer hoeven te wachten dan noodzakelijk is? Zijn u soortgelijke gevallen bekend, of betreft het hier slechts enkele incidenten?
Ik heb met het CBR prestatieafspraken gemaakt. CBR moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken reageren na ontvangst van de gezondheidsverklaring. Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 2 en 3 zijn soms meerdere stappen nodig om een besluit te kunnen nemen. Dan is de totale doorlooptijd langer dan vier weken.
Het CBR heeft geïnvesteerd in extra capaciteit, efficiëntere processen, maar ook in het verbeteren van de ondersteunende informatiesystemen. Ik verwacht dat dit een positief effect heeft op de prestaties.
Bacteriofagen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Welke stappen zijn er volgens u nodig om magistrale bereiding van bacteriofagen in ziekenhuizen voor individuele behandeling en evaluatie van effectiviteit op korte termijn mogelijk te maken?1
Magistrale bereiding van bacteriofagen voor individuele behandeling in ziekenhuizen is in principe mogelijk. Hiervoor is een aantal voorwaarden en stappen van belang. Ten eerste moet een bevoegd arts vaststellen dat behandeling met (een cocktail van meerdere) bacteriofagen de best passende behandeling is voor een individuele patiënt. De apotheker moet beoordelen of de benodigde bacteriofagen voorhanden zijn, of de kwaliteit en veiligheid ervan voldoende geborgd zijn, en hoe de bacteriofagen verwerkt kunnen worden in het gewenste eindproduct. Hiervoor dient dus een biobank voorhanden te zijn met een voldoende grote verzameling van verschillende bacteriofagen, die voldoet aan kwaliteitsnormen.
Voor een gedegen evaluatie van de werkzaamheid van fagenbehandeling is magistrale bereiding niet de eerst aangewezen route. Onderzoek naar de werkzaamheid dient systematisch plaats te vinden, bij voorkeur in de setting van een klinisch onderzoek. Op die manier kan de ontwikkeling van fagen tot een registreerbaar geneesmiddel onderzocht worden. Klinisch onderzoek moet aan de wettelijke regels voldoen, waaronder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (Wmo) en Good Clinical Practices (GCP) eisen.
Bent u bekend met de aanpak in België, waar een bacteriofagentherapie beschikbaar wordt gesteld via magistrale bereiding?2
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel over de aanpak in België. Belgische onderzoekers hebben initiatief genomen om een landelijke aanpak uit te werken.
In deze aanpak worden de bacteriofagen opgekweekt in een gecontroleerde omgeving, volgens een gedocumenteerde en geaccepteerde werkwijze. Een geaccrediteerd laboratorium voert een onafhankelijke kwaliteitstoets uit. Vervolgens worden de bacteriofagen geleverd aan een ziekenhuisapotheek.
Kunt u reageren op de werkwijze van het beschikbaar stellen van bacteriofagen via magistrale bereiding in België, zoals beschreven in het artikel The Magistral Phage?3
Zie antwoord vraag 2.
Is deze werkwijze ook toepasbaar in Nederland? Zo ja, wat is er nodig om dit in Nederland te implementeren? Zo neen, kunt u toelichten waarom niet?
Of een bereidende apotheker in Nederland in staat is om van de fagen een geschikt eindproduct te maken is op basis van de beschikbare info niet te beoordelen. Het gaat om ingewikkelde processen waar nog veel onzekerheid over bestaat. Ik kan daarom nu geen definitieve uitspraken doen over de toepasbaarheid van deze werkwijze in Nederland. Ik vind het belangrijk dat artsen en specialisten consensus bereiken over de meerwaarde en toepasbaarheid van een behandeling met bacteriofagen, en hoe een Nederlandse fagenbank en kwaliteitsnormen te ontwikkelen.
Bent u bereid met uw Belgische collega te spreken over de Belgische aanpak van bacteriofagen om te kijken wat hiervan in Nederland kan worden geleerd?
Medewerkers van het ministerie VWS hebben contact gelegd met Belgische collega’s om kennis en ervaring uit te wisselen. Ik vind het van belang dat juist artsen en onderzoekers op dit gebied met elkaar samenwerken, waar relevant ook met collega’s in het buitenland.