Het bericht dat de versoberde detentieomgeving een succesvolle resocialisatie in de weg staat |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Nederlands Juristenblad: «De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit de wetenschappelijke onderzoeken, zoals die in het artikel worden aangehaald, die aantonen dat sobere detentieomgevingen belangrijke hersenfuncties van gedetineerden zou kunnen verminderen? Wat is uw reactie op de constatering dat het huidige sobere beleid leidt tot inactieve gedetineerden zowel op lichamelijk als geestelijk gebied die daardoor naar verloop van tijd meer antisociaal gedrag gaan vertonen waardoor de kans op recidive toeneemt?
Ik ben van mening dat verschillende elementen tot uiting moeten komen in de tenuitvoerlegging van straffen. Het vergeldende doel van de straf moet wat mij betreft herkenbaar zijn, zonder dat de aandacht voor re-integratie ten behoeve van recidivevermindering naar de achtergrond verschuift.
Het DBT (Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat) is geen sober detentieregime. Het huidige regime is activerend en goed gedrag van gedetineerden wordt beloond met het plusprogramma. Hier wil ik nog steviger op inzetten. Ik verwijs voor de plannen graag naar de visie op het gevangeniswezen die voor de zomer aan uw Tweede Kamer wordt gestuurd.
Daarnaast ben ik van mening dat het detentieklimaat in Nederland voldoende uitdagingen bevat in de vorm van arbeid, re-integratieactiviteiten en de mogelijkheid voor recreatie. Het programma biedt naast het aantal uren dagprogramma dat wettelijk vereist is (18 uur) een uitgebreid aanbod van totaal tenminste 43 uur in het basisprogramma en 48 uur aan activiteiten plus 11 uur verblijf buiten de cel in het plusprogramma.
Deelt u de mening dat resocialisatie een belangrijk uitgangspunt is bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties in een strafrechtelijk kader? Zo ja, waarom acht u het dan verstandig alleen een beperkte groep gedetineerden, namelijk die in het zogenoemde plusprogramma zitten, te laten werken aan hun resocialisatie?
Ja.
Hier lijkt sprake van een misverstand: alle gedetineerden kunnen tijdens detentie werken aan hun re-integratie, ook gedetineerden in het basisprogramma. Alle gedetineerden hebben toegang tot het Re-integratie Centrum (RIC) en casemanagers zijn beschikbaar voor vragen en ondersteuning. Alle gedetineerden kunnen deelnemen aan de Reflector, de Taaltoets en Kies voor Verandering. Ook de vaardigheden die tijdens arbeid worden geoefend (op tijd komen, collegialiteit tonen, etc.) worden daaronder verstaan. Personen die daarvoor gemotiveerd zijn en het bijbehorende positieve gedrag vertonen, kunnen promoveren naar het plusprogramma. Tevens kan degradatie plaatsvinden naar het basisprogramma. Binnen het plusprogramma kunnen gedetineerden deelnemen aan extra re-integratieactiviteiten, vakopleidingen en cursussen, en kunnen zij in aanmerking komen voor interne vrijheden en extra faciliteiten zoals extra bezoek en 11 uur recreatie.
Graag verwijs ik in dit kader opnieuw naar de visie op het gevangeniswezen die voor de zomer aan uw Tweede Kamer wordt gestuurd.
Bent u bereid aanvullend onderzoek te laten doen teneinde er achter te komen in hoeverre de verschraling van het dagprogramma voor gedetineerden bijdraagt aan een moeilijkere resocialisatie en verhoogd recidivegevaar? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat voldoende informatie uit onderzoek voorhanden is om te komen tot een afgewogen dagprogramma waarin de principes van vergelding én van generale en speciale preventie terugkomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
De handelsmissie naar China |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is het exacte programma van uw handelsmissie naar China?
Op maandag 9 april had de Minister-President een bilaterale ontmoeting met Acting Chief Executive Cheung in Hongkong, inclusief de officiële opening van het nieuwe Consulaat-Generaal. Diezelfde dag vond tevens een rondetafelgesprek over green finance plaats. De dag werd afgesloten met een diner met de zakengemeenschap in Hongkong.
Op dinsdag 10 april was de Minister-President aanwezig op het Bo’ao Forum in Hainan. Het Bo’ao Forum staat bekend als de Aziatische variant op het World Economic Forum dat jaarlijks in Davos plaatsvindt. Daar gaf Minister-President Rutte een speech, en hij sprak er ook bilateraal met president Xi Jinping en andere regeringsleiders, waaronder bondskanselier Sebastian Kurz van Oostenrijk en premier Lee Hsien Loong van Singapore.
De Minister-President was op woensdag 11 april in Guangzhou. Daar had hij een ontmoeting met Nederlandse ondernemers, bracht hij bedrijfsbezoeken aan Alpha en China Southern Airlines en een beleefdheidsbezoek aan partijsecretaris Li Xi, woonde hij een sessie bij over verantwoord investeren, en sloot hij de dag af met een groot handelsdiner.
Op donderdag 12 april had de Minister-President in Peking een onderhoud met zijn ambtsgenoot Li Keqiang, met aansluitend een banket. Ook sprak hij met de voorzitter van het Nationale Volkscongres, dhr. Li Zhanshu. Daarnaast was hij samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aanwezig bij een rondetafelbijeenkomst met CEO’s. Tot slot had de Minister-President een interactieve bijeenkomst met Chinese studenten Nederlands aan de Beijing Foreign Studies University.
Wat vindt u van de verslechtering van de naleving van mensenrechtenverplichtingen door China sinds de machtsoverdracht naar de huidige president Xi Jinping?
Enerzijds is het indrukwekkend om te zien van hoever China de afgelopen jaren is gekomen. Veel mensen hebben het economisch beter dan voorheen en er is steeds minder sprake van armoede. Tegelijkertijd is het inderdaad zorgelijk dat de mensenrechtensituatie in China op verschillende fronten verslechtert. Er is steeds minder ruimte voor kritische geluiden, de vrijheid van meningsuiting is zowel offline als online sterk ingeperkt, er vindt sterke controle plaats op religies, met name in Tibet en Xinjiang, en het is voor maatschappelijke organisaties steeds moeilijker om hun werk te doen. Dat zijn allemaal zaken waar Nederland en de EU China op aanspreken.
Heeft u stelling genomen tegen de wetgeving uit januari 2017 die niet-gouvernementele organisaties onder toezicht van de overheid plaatst en waarin garanties tegen willekeurige detentie en bescherming van het recht op privacy, vrije meningsuiting en andere mensenrechten ontbreken? Zo ja, wilt u hiervan melding maken in uw verslag? Zo nee, waarom niet?
Nederland uit zowel bilateraal als in EU- en multilateraal verband zorgen over de inperking van de ruimte voor maatschappelijke organisaties en de situatie van individuele mensenrechtenverdedigers in China. In de gesprekken met het Chinese leiderschap tijdens dit bezoek heeft de Minister-President aangegeven dat Nederland zowel vrijheid van religie en levensovertuiging als de rol van ngo’s wederom op de agenda wil zetten voor de bilaterale mensenrechtendialoog met China, die door China is bevestigd voor juli. Tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog zal Nederland zoals altijd tevens aandacht vragen voor individuele gevallen.
Heeft u aandacht gevraagd voor de zorgwekkende situatie in Tibet en daarbij met name de Tibetaanse politieke gevangenen genoemd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u speciale aandacht gevraagd voor de situatie van Jiang Tianyong en gepleitn voor zijn onmiddellijke voorwaardelijke vrijlating waarbij gewaarborgd wordt dat hij niet gemarteld of mishandeld wordt en dat hij regelmatig en onbeperkt toegang krijgt tot medische zorg? Zo ja, wilt u hiervan melding maken in uw verslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u speciale aandacht gevraagd voor de situatie van Tashi Wangchuk en gepleit voor zijn onmiddellijke onvoorwaardelijke vrijlating tenzij hij formeel wordt aangeklaagd voor een internationaal erkende misdaad, voor onbeperkte en onmiddellijke toegang tot zijn familie en een advocaat van zijn keuze en garanties dat hij niet wordt gemarteld of mishandeld? Zo ja, wilt u hiervan melding maken in uw verslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ervoor gepleit dat heel China, inclusief Tibet, vrij toegankelijk wordt voor buitenlandse bezoekers?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten inzake een gifaanval in Douma |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Syrische bewind beschuldigd van gifaanval in Douma»?1 In hoeverre kunt u deze berichtgeving inmiddels verifiëren, en met welke mate van zekerheid kunt u dat doen?
Ja. De OPCW, de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens, doet onderzoek naar deze aanval. Dit onderzoek zal mogelijk uitsluitsel kunnen geven over het gebruik van chemische wapens in Douma, waarbij aangetekend moet worden dat de Fact Finding Mission (FFM) van de OPCW niet direct na de aanval ongehinderde toegang tot de locatie van de aanval kreeg. Het onderzoek van de FFM beperkt zich overigens tot de vraag of er chemische wapens zijn gebruikt, niet wie daar voor verantwoordelijk kan worden gehouden. Zoals u weet blokkeert Rusland in de VN Veiligheidsraad alle resoluties die ten doel hebben een onafhankelijk, onpartijdig mechanisme in het leven te roepen.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de actuele situatie in Syrië van 11 april jl. acht het kabinet het waarschijnlijk dat er gifgas, te weten chloorgas, is gebruikt bij de aanval op Douma en dat het Syrische regime waarschijnlijk verantwoordelijk is voor deze aanval.
De Russische Federatie heeft verschillende en elkaar tegensprekende berichten naar buiten gebracht. Aan deze beweringen hecht het kabinet weinig waarde.
Kunt u een overzicht geven van alle stappen die de VN-Veiligheidsraad, al dan niet op aandringen van Nederland, heeft ondernomen om deze gebeurtenissen te onderzoeken en/of te bespreken?
In november 2017 is door een Russisch veto het mandaat van het Joint Investigative Mechanism van de VN en de OPCW (JIM) niet verlengd. Daardoor is er geen internationaal attributiemechanisme meer dat onderzoek doet naar de schuldvraag bij het gebruik van chemische wapen. Sindsdien steunt en is het kabinet continue en actief betrokken bij onderzoek naar mogelijke alternatieven voor een attributiemechanisme.
In de week van 9 april is de VN-Veiligheidsraad, mede op aandringen van het Koninkrijk der Nederlanden meermaals bijeengekomen om de aanval op Douma te bespreken. Voor een overzicht van de bijeenkomsten verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 11 april jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 202) en 14 april jl.
Nederland drong daarbij aan op onafhankelijk onderzoek en het aansprakelijk houden van degenen die verantwoordelijk zijn voor de inzet van chemische wapens. Een concreet voorstel van de VS voor een nieuw en stevig onderzoekmechanisme (met een «attributiemechanisme» waarmee de daders kunnen worden bepaald en dus aangesproken) stuitte op 10 april jl. op een veto van Rusland. Daarmee werd actie in de Veiligheidsraad om de waarheid te achterhalen wederom geblokkeerd.
Onderzoek naar aanvallen met chemische wapens wordt uitgevoerd door de OPCW, die daarvoor een eigen, van de Veiligheidsraad onafhankelijk, mandaat heeft. De OPCW is direct nadat de eerste berichten binnenkwamen over deze aanval, begonnen met het verzamelen van informatie. Dat moest echter in eerste instantie op afstand gebeuren, omdat het geruime tijd duurde voordat het Syrische regime en Rusland toestemming gaven om naar het onderzoeksgebied af te reizen. Eenmaal aangekomen moest onderzoek in het gebied enige dagen worden uitgesteld omdat de veiligheid van de FFM niet kon worden gegarandeerd.
Nadat de FFM meerdere keren de toegang tot het onderzoeksgebied ontzegd werd, kon op 21 april een start gemaakt worden met het onderzoek ter plaatse. Dit onderzoek is op 4 mei afgerond. Het verwerken van de resultaten neemt enige tijd in beslag en zal, naar verwachting, niet voor juni zijn afgerond.
Het kabinet blijft zich – ongeacht de uitkomsten van het huidig onderzoek – inzetten voor het ter verantwoording roepen van het Syrische regime voor het gebruik van chemische wapens.
Hebt u tevens kennisgenomen van de Russische ontkenningen van de inzet van chemische wapens?2 Hoe beoordeelt u deze berichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de Russische positie tot dusver gehad voor de eensgezindheid in de VN-Veiligheidsraad?
De Russische houding in de Veiligheidsraad leidt bij landen die alle strijdende partijen in Syrië ter verantwoording willen houden voor gebruik van chemische wapens, tot veel frustratie. Nederland spreekt Rusland hier consequent op aan, zowel in de Veiligheidsraad en de Uitvoerende Raad van de OPCW, als bilateraal. Ook landen als VS, VK en Frankrijk uiten stevige kritiek op Rusland vanwege de voortdurende obstructie van onafhankelijk onderzoek naar het gebruik van gifgas in Syrië, inclusief onderzoek naar de schuldvraag. De Russische positie in de Veiligheidsraad over Syrië is echter niet nieuw. Op 10 april heeft Rusland voor de twaalfde keer zijn veto gebruikt tegen een resolutie over Syrië, en zijn zesde veto tegen een resolutie die beoogt de inzet van chemische wapens in Syrië te stoppen, zoals bij de sarin-aanval op Khan Sheikhoen in april 2017.
Hoeveel aanvallen met chemische wapens zijn er de afgelopen vijf jaar in Syrië gedetecteerd en bevestigd?
Volgens cijfers van de OPCW is de FFM tot 7 maart 2018 33 keer ingezet, waarbij onderzoek is gedaan naar 74 incidenten (van de 390 gemelde waarbij mogelijk chemische wapens zijn gebruikt). Er zijn door de FFM 376 mensen geïnterviewd en 257 monsters genomen. De FFM heeft (via de Directeur-Generaal) 8 rapporten aan de lidstaten van de OPCW uitgebracht en in 13 gevallen met zekerheid of grote mate van zekerheid kunnen vaststellen dat er sprake was van de inzet van chemische wapens. Het meest recente rapport van de FFM, van 16 mei jl., stelt dat op 4 februari 2018 in Saraqib, provincie Idlib, waarschijnlijk chloorgas is gebruikt. Het rapport gaat niet in op de vraag wie verantwoordelijk is voor het gebruik, daarvoor heeft de FFM geen mandaat.
Het JIM heeft tot zijn opheffing november jl. in vier gevallen kunnen vaststellen dat het Syrische regime verantwoordelijk was en in twee gevallen dat ISIS verantwoordelijk was.
Kunt u zich herinneren dat de OPCW in 2013 verklaarde dat het Syrische regime destijds over 1.300 ton aan chemische stoffen en nog eens 1.230 ton aan ongevulde munitie beschikte?3 Kan de OPCW inschatten over hoeveel chemische wapens het Syrische regime nu nog beschikt?
De OPCW heeft in 2014 verklaard dat alle door Syrië bij toetreding tot de Chemisch Wapenconventie (CWC) in 2013 opgegeven voorraden chemische wapens, munitie en productiefaciliteiten waren vernietigd. Daar hebben de door de OPCW genoemde hoeveelheden betrekking op. Over niet opgegeven voorraden heeft de OPCW geen informatie en kan daar derhalve ook geen schatting maken.
Echter, het Declaration Assessment Team (DAT) van de OPCW dat bij toetreding van een land tot de CWC onderzoek doet naar de volledigheid en juistheid van de opgave die iedere nieuwe toetreder moet doen, is in Syrië nog altijd niet klaar met zijn werk. Dit gebrek aan voortgang kan geheel op het conto van het Syrische regime worden geschreven, dat nog altijd geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en het DAT actief tegenwerkt. Het kabinet dringt er bij iedere gelegenheid bij Syrië op aan om zo snel mogelijk alle informatie te verstrekken aan de OPCW.
Overigens is bezit en productie van en handel in chloor voor civiele doeleinden in beginsel niet verboden onder de CWC. Activiteiten in dit kader hoeven daarom niet te worden opgegeven aan de OPCW. Het gebruik van chloor als (chemisch) wapen is uiteraard wel verboden.
Bent u bereid in de VN Veiligheidsraad het eerder door de Fransen geïnitieerde voorstel dat de Permanente vijf leden van de Veiligheidsraad (P5) hun vetorecht opgeven als het een resolutie betreft aangaande massale wreedheden, opnieuw te agenderen en zo in te vullen dat deze gedragscode automatisch wordt toegepast als sprake is van de inzet van chemische wapens, zoals eerder is voorgesteld door de VVD-fractie?4 Zo ja, kunt u de Kamer na afloop van deze poging informeren over het draagvlak hiervoor?
Het kabinet steunt het Frans-Mexicaanse en andere initiatieven gericht op het vrijwillig afzien van het gebruik van het veto door de permanente leden van de VN Veiligheidsraad wanneer sprake is van massale wreedheden. Wat het kabinet betreft, valt het gebruik van massavernietigingswapens daar onder. Ook in die gevallen zouden de permanente leden van de Veiligheidsraad zich dienen te onthouden van het gebruik van het veto.
Een gedragscode voor vrijwillige terughoudendheid in het gebruik van het veto wordt door een grote meerderheid van de lidstaten van de Verenigde Naties gesteund, inclusief door Nederland. Ik heb het open debat in de VN Veiligheidsraad van 17 mei jl. over het bevorderen van internationaal recht aangegrepen om hiervoor een krachtig pleidooi te houden.
De proefboringen naar olie en gas op Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Eerste proefboring Aruba naar olie en gas nabij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de begroting eerst sluitend gemaakt dient te worden en het begrotingstekort moet worden teruggebracht, alvorens over te gaan tot het creëren van fondsen anders dan ter aanwending voor het terugdringen van het begrotingstekort?
De politieke keuze wat te doen met eventuele revenuen uit olie en gas is aan het land Aruba. Wel deel ik de zorgen over de staat van de overheidsfinanciën van het land Aruba, in het bijzonder de hoge overheidsschuld die dient te worden teruggedrongen en het niet hebben van een meerjarige sluitende begroting. In mijn gesprek met de Minister van Financiën van Aruba, mevrouw Ruiz-Maduro, op 22 maart jl. heb ik deze zorgen ook kenbaar gemaakt en heb ik haar gevraagd zo snel mogelijk te komen met een begroting 2018 welke voldoet aan de aanbevelingen van het College Aruba financieel toezicht (CAft). Daarnaast wordt met Aruba gesproken over de vormgeving van het financieel toezicht na het begrotingsjaar 2018 met het oog op het bereiken van duurzame overheidsfinanciën en het terugdringen van de overheidsschuld.
In hoeverre is er voor het College Aruba Financieel Toezicht een rol weggelegd bij het toetsen van dergelijke keuzes?
De verantwoordelijkheden van het CAft zijn vastgelegd in de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht (LAft). Het CAft adviseert over de financiële doorvertaling van dergelijke beleidskeuzes.
De sluiting van kerken door de Algerijnse overheid |
|
Sadet Karabulut , Bente Becker (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Thierry Baudet (FVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht in het Reformatorisch Dagblad van 10 april 2018 dat meldt dat er sinds november vier kerken van de Protestantse Kerk in Algerije gesloten zijn op last van de Algerijnse overheid?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de Algerijnse overheid de wet ter regulering van niet islamitische godsdiensten inzet om kerken te sluiten?
Geconstateerd kan worden dat bij verschillende protestante kerken recent is aangegeven dat zij geen bijeenkomsten mogen organiseren omdat zij hiervoor geen vergunning hebben, zoals vereist in de wet ter regulering van niet islamitische godsdiensten.
Klopt het dat dit kerkgenootschap geen vergunningen krijgt om kerken te bouwen die wel aan alle eisen voldoen?
Meerdere kerken, ook katholieke kerken, hebben momenteel te maken met het uitblijven van het verplichte goedkeuringsbesluit.
Bent u het ermee eens dat het recht op vrijheid van godsdienst dat Algerije officieel kent hiermee belemmerd en geschonden wordt?
Het is niet mogelijk om in het algemeen te stellen dat het recht op vrijheid van godsdienst in Algerije belemmerd of geschonden wordt. In veel gevallen kan de protestante kerk in Algerije zijn recht op de beoefening van zijn godsdienstvrijheid zonder problemen uitoefenen. Wel kan geconstateerd worden dat in bepaalde gevallen problemen zijn gerezen bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om in bepaalde plaatsen diensten te houden. Afgelopen zes maanden is bovendien in een aantal gevallen een kerkgenootschap in de uitoefening van zijn recht op vrijheid van godsdienst belemmerd op grond van het feit dat deze zonder de vereiste vergunning opereerde.
Bent u bereid om de Algerijnse overheid, in het kader van de prioritaire thema’s in het beleid ter versterking van de internationale rechtsorde en eerbiediging van de mensenrechten, hier hetzij in bilateraal, hetzij in Europees verband op aan te spreken? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
In EU-verband is aandacht gevraagd voor deze kwestie. Ik heb dit ook persoonlijk gedaan ter gelegenheid van mijn bezoek aan Algerije in het kader van de Gemengde Commissie op 9 mei jl, tijdens een overleg met de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken. In reactie hierop gaf de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken aan dat kerken in Algerije niets te vrezen hebben van de nieuwe wet op gebedshuizen. Deze zou vooral gericht zijn op clandestiene moskeeën. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen hieromtrent nauwgezet blijf volgen en indien nodig hierover, bilateraal en in EU-verband, mijn zorgen zal uiten.
Het bericht ‘Fabrikant van Nederlandse medicijnen buit werknemers uit en vervuilt milieu’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabrikant van Nederlandse medicijnen buit werknemers uit en vervuilt milieu»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat farmaceut AurobindoPharma de OESO-richtlijnen voor verantwoord ondernemen schendt door werknemers te lage lonen te betalen, veiligheidsmaatregelen te overtreden en het milieu te vervuilen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
De milieurichtlijnen van Aurobindo Pharma en een aantal andere generieke antibioticaproducenten werden onderzocht door Access to Medicine Foundation, in opdracht van onder andere het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De resultaten zijn dit jaar januari bekend gemaakt op amrbenchmark.org. Het onderzoek liet zien dat Aurobindo Pharma wel audits uitvoert op hun eigen milieurisicomanagementstrategie, maar hier geen publiek inzicht in geeft. Ook geeft het bedrijf aan dat in sommige fabrieken het afvalwater wordt gezuiverd en hergebruikt, maar is er geen transparantie van Aurobindo Pharma over het uiteindelijke gehalte aan antibioticaresten in het afvalwater.
Aurobindo Pharma is een Indiaas bedrijf met een klein kantoor in Nederland. Het kabinet verwacht van multinationale ondernemingen die in, of vanuit, Nederland opereren, dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) naleven. Een gesprek met het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma over de verwachtingen die het kabinet heeft op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen is reeds gepland. Deze boodschap kan het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma dan ook overbrengen aan het hoofdkantoor.
Welke mogelijkheden ziet u om aan dit soort praktijken een einde te maken?
Via internationale eisen aan Good Manufacturing Practices (GMP) willen de ministers voor Medische Zorg en Sport en van Infrastructuur en Waterstaat het lozen van geneesmiddelen(resten) via afvalwater wereldwijd terugdringen. Dit probleem zal de Minister voor Medische Zorg en Sport samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat agenderen in de Europese Unie om dit probleem wereldwijd aan te pakken. Ook in de Nederlandse reactie op de EU-consultatie geneesmiddelen in het milieu2, heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport aangegeven dit een belangrijk thema te vinden.
Tot slot bestaat het Indus Forum3, een initiatief waarbij Nederlandse en Indiase partijen samenwerken om handel en investeringen tussen beide landen te verduurzamen. Wij zullen deelname van Aurobindo Pharma hieraan stimuleren.
Heeft u al contact opgenomen met AurobindoPharma om de misstanden aan de kaak te stellen? Zo ja, wat was de reactie van de farmaceut? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
Een gesprek op ambtelijk niveau met het Nederlandse kantoor van Aurobindo Pharma is reeds gepland. In dit gesprek zullen de bevindingen van Zembla en van Access to Medicine Foundation worden besproken. Ook zal het Nederlandse beleid met betrekking tot internationaal verantwoord ondernemen worden toegelicht.
Zijn bij u nog andere gevallen bekend waarbij farmaceuten het niet nauw nemen met veiligheids- en milieuregels en hun werknemers uitbuiten?
Wij zijn niet bekend met gevallen waarbij farmaceuten het niet nauw nemen met de veiligheids- en milieuregels of dat zij werknemers uitbuiten. Uit het bovengenoemde onderzoek van de Access to Medicine Foundation blijkt wel dat van de achttien bedrijven die werden bevraagd op hun milieurisicomanagement, slechts acht een limiet hebben gesteld aan het medicijngehalte in hun afvalwater.
Welke mogelijkheden ziet u om bij het inkopen van medicijnen verantwoord ondernemen voorwaardelijk te stellen, en zodoende ook arbeidsomstandigheden en het milieu mee te laten wegen? Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De overheid verwacht van bedrijven betrokken bij de inkoop van medicijnen en van zorgverzekeraars in Nederland dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Dit betekent dat zij potentiële en feitelijke risico’s in hun keten in kaart moeten brengen, deze moeten voorkomen of mitigeren en rekenschap af moeten leggen over hoe zij dat doen. De Minister voor Medische Zorg en Sport is bereid het gesprek met inkopers en zorgverzekeraars aan te gaan.
De St. Maartenschool te Nijmegen |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de St. Maartenschool? Heeft de school het komende jaar voldoende financiën om kinderen zorg en onderwijs te bieden? Wat was de betrokkenheid van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en van Volksgezondheid, Wezijn en Sport (VWS) in dit proces?
De Sint Maartenschool biedt speciaal onderwijs voor leerlingen met een ziekte en/of (meervoudige) beperking. Een aantal leerlingen heeft naast onderwijsondersteuning ook (medische) zorg en begeleiding nodig om het onderwijs te kunnen volgen. Deze zorg kan worden georganiseerd en bekostigd uit de Jeugdwet, Wet langdurige zorg en/of de Zorgverzekeringswet. De regio wil graag komen tot een organisatie waarin één (gecontracteerde) zorgaanbieder de zorg op de school gaat bieden en meer integraal gearrangeerd wordt.
In 2017 hebben de toenmalige staatssecretarissen van OCW en van VWS een bezoek gebracht aan de St. Maartenschool. Op dat moment bleek de organisatie van de zorg in onderwijstijd nog een belangrijk aandachtspunt. Om een goede invulling te geven aan de (organisatie en bekostiging van) deze zorg zijn het schoolbestuur Punt Speciaal, samenwerkingsverband Stromenland, gemeente Nijmegen en zorgkantoor VGZ samen met een zorgaanbieder een traject gestart om de zorgbehoefte en -indicaties van de leerlingen in kaart te brengen. Op basis van deze inventarisatie wordt nu uitgewerkt hoe de organisatie, bekostiging en taakverdeling er komend schooljaar uit komt te zien. De ambitie van de regio is om dit met ingang van het nieuwe schooljaar te realiseren.
De regio geeft aan onder andere behoefte te hebben aan technische bijstand en begeleiding van het proces. Vanuit de ministeries van OCW en VWS is daarom inzet van een procesbegeleider beschikbaar gesteld om het maken van afspraken te bevorderen en te bespoedigen. Verder wordt waar gewenst technische ondersteuning geboden en blijven VWS en OCW de situatie volgen.
Klopt het dat de school noodgedwongen een lening is aangegaan en dat gemeenten garant moesten staan? Zo ja, is dit een wenselijke constructie?
De gemeentes in het Rijk van Nijmegen en het samenwerkingsverband hebben een overbruggingssubsidie aan de school toegekend voor het schooljaar 2017–2018. Gedurende deze periode zou de school samen met de ouders de zorgbehoefte in kaart brengen en zou de regio op basis van de zorganalyse van de leerlingen de invulling vormgeven. Voor aanvang van het schooljaar 2017–2018 was nog niet duidelijk dat deze subsidie zou worden toegekend en is er inderdaad een externe geldschieter geweest die heeft aangeboden de voorfinanciering op deze subsidie te willen verzorgen. Hiervan heeft de school geen gebruik gemaakt, gezien het feit dat al snel duidelijk werd dat de gemeente en het samenwerkingsverband passend onderwijs deze subsidie onder voorwaarden beschikbaar zouden stellen.
De school heeft wel een subsidie gekregen van de externe geldschieter om de inhuur van medewerkers te bekostigen die de zorgaanvraag kunnen begeleiden.
Is er een definitief plan bij het Ministerie van OCW ingediend?1 Zo ja, wat is de stand van zaken? Is er een procescoördinator aangesteld? Zo ja, door wie?
Het bestuur van de Sint Maartenschool en de zorgaanbieder hebben een plan van aanpak gedeeld met de ministeries van OCW en VWS. Wel is men nog bezig met de inventarisatie van de zorgbehoefte van de kinderen en de uitwerking van de constructie. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bij welk ministerie ligt de regie bij de afstemming van kwesties die zorg en onderwijs raken? Zijn er nog verbeterpunten mogelijk in deze samenwerking tussen de ministeries?
Beide departementen kunnen bij deze kwesties het voortouw nemen, afhankelijk van het zwaartepunt van de kwestie. Meestal wordt in onderlinge afstemming vanuit de beide departementen gezamenlijk meegedacht, zo ook bij de casus van de Sint Maartenschool.
Deelt u de mening dat de landelijke overheid moet zorgen dat de kinderen op scholen voor speciaal onderwijs voldoende zorg en onderwijs krijgen of vindt u het de taak van gemeenten om in te grijpen wanneer dit niet goed lijkt te gaan? Zo ja, bent u ermee bekend dat de St. Maartenschool leerlingen uit 28 gemeenten heeft? Wie moet dan de regie nemen?
De Minister van VWS en ik delen met de Tweede Kamer dat het Rijk voldoende budget voor onderwijs en zorg moet bieden. In principe zijn er vanuit zowel de zorgstelsels als de onderwijsstelsels financiële middelen beschikbaar. Het is verder onze taak ervoor te zorgen dat zorg in onderwijstijd eenvoudig(er) kan worden georganiseerd en bekostigd. Het is ons bekend dat leerlingen op de Sint Maartenschool uit veel verschillende gemeenten komen en dat de zorg die zij nodig hebben via gemeenten, een zorgkantoor en zorgverzekeraars geboden wordt. Dit geldt ook voor een aantal andere scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. In het regeerakkoord is aangegeven dat OCW en VWS aan de slag gaan om deze situaties te vereenvoudigen. Op dit moment werken de Minister van VWS en ik onze ambities hiervoor uit in een gezamenlijke Kamerbrief.
Met de decentralisatie van passend onderwijs en van de jeugdhulp zijn samenwerkingsverbanden en gemeenten verantwoordelijk voor de invulling van onderwijszorgarrangementen in de regio. De gemeente kan waar nodig of gewenst bij het vormgeven van dit soort arrangementen ook het voortouw nemen om andere zorgpartners, zoals zorgkantoren en zorgverzekeraars, te betrekken. Met betrekking tot de Sint Maartenschool zal het samenwerkingsverband alle regiogemeenten uitnodigen voor deelname aan een multidisciplinair casusoverleg. Gemeente Nijmegen en Land van Cuijk bekijken of het mogelijk is één contactpersoon aan te stellen namens de verschillende wijkteams. Voor de gemeenten van de regio Nijmegen worden nog nadere afspraken gemaakt.
Klopt het dat ouders nu zelf de financiering van de benodigde zorg moeten regelen?2 Wat is uw mening hierover?
Dit is afhankelijk van de wijze waarop voor het kind de financiering van zorg is geregeld. Wanneer ouders hebben gekozen voor financiering via zorg in natura regelt de zorgaanbieder de zorg die wordt ingezet op school. Wanneer er is gekozen voor financiering via pgb hebben ouders de regie over het budget voor zorg en regelen zij de inzet van de zorg op school zelf. Het aanvragen van zorg gebeurt in alle gevallen door ouders. Een school kan geen zorg aanvragen.
De Sint Maartenschool heeft ouders op ouderavonden in maart geïnformeerd dat er individuele gesprekken gevoerd zullen worden met ouders. In die gesprekken is gebleken dat er in een aantal gevallen nieuwe of aanvullende aanvragen voor zorgvoorzieningen nodig zijn omdat zorg in onderwijstijd nog niet was opgenomen in het zorgplan. De school, het zorgkantoor (VGZ) en de gemeentes in het Rijk van Nijmegen hebben medewerkers beschikbaar om ouders te helpen bij het inzetten van pgb’s dan wel zorg in natura op school op basis van het zorgplan. Zorgkantoor VGZ heeft aangegeven dat zij binnen de mogelijkheden van de wet ruimhartig om zullen gaan met nieuwe aanvragen.
Daarnaast zijn de gemeentes in het Rijk van Nijmegen en de gemeentes in het Land van Cuijk samen met de procesbegeleider op zoek naar de mogelijkheden voor capaciteitsfinanciering voor de leerlingen die uit die gemeente komen. Afhankelijk van de definitieve invulling, zullen individuele aanvragen voor zorg in onderwijstijd bij die gemeentes mogelijk niet meer noodzakelijk zijn.
Hoe staat het met de uitvoering van de in het regeerakkoord geformuleerde ambitie om zorg en onderwijs voor kinderen met een ernstig meervoudige beperking rechtstreeks te financieren? Zou deze ambitie de problemen, zoals die nu geconstateerd zijn op de St. Maartensschool, oplossen? Zo ja, bent u bereid een overbruggingsregeling te overwegen voor de scholen en kinderen die dit aangaat?
In de onderwijsparagraaf van het regeerakkoord is de volgende passage opgenomen: «Ook zal het kabinet, mede met het oog op leerlingen met een ernstige meervoudige handicap, bezien hoe de zorg voor leerlingen met complexere casuïstiek binnen een beperkt aantal onderwijsinstellingen direct uit de middelen voor zorg in onderwijstijd kan worden gefinancierd.» Het betreft een complexe situatie, waar de wettelijke kaders vanuit het onderwijs, de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning, Wet langdurige zorg en de Zorgverzekeringswet op van toepassing zijn. Een aantal scholen voor speciaal onderwijs heeft te maken met veel leerlingen die zorg in onderwijstijd nodig hebben. Om dit te organiseren, moeten zij nu met veel verschillende financiers (gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars en ouders) afspraken maken over de inzet van zorg tijdens onderwijstijd. Dat is voor scholen erg belastend en ingewikkeld en vraagt ook veel van ouders en van zorgorganisaties. De ministeries van OCW en VWS zijn op dit moment in gesprek met een fors aantal organisaties om de oplossingsrichtingen te verkennen.
Samen met de Minister van VWS werk ik onze ambities rondom de aansluiting tussen onderwijs en zorg en de uitwerking van de passages in het Regeerakkoord verder uit. Deze oplossingsrichtingen kunnen ook voor de situatie op de Sint Maartenschool bruikbaar zijn. Wel zal de uitwerking enige tijd vergen. In de brief die wij over deze problematiek aan de Tweede Kamer zullen sturen, zullen we ook opnemen op welke wijze wij scholen en ouders in de tussentijd kunnen ondersteunen.
De verkoop van verboden nepvuurwapens |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Is inmiddels duidelijk in hoeverre de campagne van de politie ouders en kinderen bewust te maken van de risico’s van neppistolen heeft geholpen of dat er meer nodig is?1 Zijn de incidenten met speelgoedwapens toe- of afgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de eerste campagne is niet gemeten of en in hoeverre de bewustwording bij ouders en kinderen is toegenomen. Wel is het aantal in beslag genomen imitatiewapens tussen 2015 en 2017 afgenomen. De politie herhaalt de campagne in juni weer en zal dan onderzoek doen naar de effecten van de campagne.
In hoeverre deelt u de mening dat het een zeer onwenselijke situatie is dat verkoop en bezit van nepvuurwapens op grond van de Speelgoedrichtlijn is toegestaan, terwijl het dragen van dezelfde nepvuurwapens op grond van de Nederlandse wapenwetgeving verboden is?2 Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op de incidenten die mede daardoor kunnen worden veroorzaakt?3
Ik stel vast dat, voor zover speelgoedwapens aan de eisen van de speelgoedrichtlijn voldoen, aan de verkoop van deze producten geen beperkingen kunnen en mogen worden opgelegd. Ook ga ik er vanuit dat kinderen te allen tijde vrijelijk gebruik kunnen en mogen maken van dit speelgoed. Slechts indien van speelgoedvoorwerpen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij voor geen ander doel zijn bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen of hiermee te dreigen, kan het dragen ervan een strafbaar feit opleveren. Voorwerpen die zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden gezien als wapens op grond van artikel 2 Wet wapens en munitie. Hieronder kunnen echter geen speelgoedvoorwerpen worden begrepen (artikel 2, vierde lid Wet wapens en munitie). Het enige alternatief om de juridische status van speelgoedvoorwerpen en nepvuurwapens gelijk te trekken, is ze beide voor de vrije verkoop en gebruik vrij te stellen. Dat acht ik zeer onwenselijk mede in het licht van mogelijke incidenten die mede daardoor kunnen worden veroorzaakt.
Welke mogelijkheden zijn er teneinde recht te doen aan het verbod in de Wet Wapens en Munitie door verkoop en bezit van nepvuurwapens aan banden te leggen?
Ik meen dat aan die situatie reeds recht wordt gedaan. De verkoop en het bezit van voorwerpen die zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn is in Nederland verboden. Deze voorwerpen worden dan ook niet legaal verkocht.
Indien er geen mogelijkheden zijn de verkoop en het bezit aan banden te leggen, bent u dan bereid zich in te zetten voor het creëren van dergelijke mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de verkoop van speelgoedwapens wijs ik u erop dat de Europese Speelgoedrichtlijn bindend is voor alle lidstaten. Het aanpassen van de Speelgoedrichtlijn vergt een uitgebreide procedure die op dit moment niet aan de orde is. Dit laat onverlet dat de Wet wapens en munitie al een bepaling kent die het mogelijk maakt om strafrechtelijke gevolgen te verbinden aan situaties met voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om te dreigen. Hiertoe verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
In dit verband wijs ik u ook naar mijn eerdere antwoorden op Kamervragen inzake nepwapens, door de Kamer ontvangen op 18 maart 20154 en op 18 april 20165.
Wat is het Nederlandse verkoopbeleid aangaande nepvuurwapens? In hoeverre is het bijvoorbeeld verplicht om potentiële consumenten in te lichten over specifiek het verbod van het dragen van nepvuurwapens? Wat kan worden ondernomen tegen verkopers die zich niet aan het verkoopbeleid houden?
Er is geen door de overheid voorgeschreven verkoopbeleid ten aanzien van de verkoop van speelgoedwapens.
Het bericht dat de VN coördinaten van Syrische ziekenhuizen doorgeeft aan Rusland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich hoe het Bureau van de VN voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (UN OCHA) het Humanitarian Response Plan voor Syrië in 2016 zodanig afstemde met het Syrische regime, dat het aantal belegerde burgers niet gerapporteerd werd en de Syrische regering niet werd genoemd als hoofdoorzaak van de belegeringen?
Het 2016 Humanitarian Response Plan voor Syrië is op meerdere punten aangepast door de VN na afstemming met het regime in 2015.
Herinnert u zich hoe UN OCHA destijds de verhaallijn, begroting en hulpprogramma’s van dit Response Plan heeft aangepast op verzoek van de Syrische overheid?
Gebruikmaking van het woord «conflict», de omschrijving van activiteiten gericht op bescherming van burgers en inzet op humanitaire ontmijning (met uitzondering van onderwijsactiviteiten rondom de risico’s van niet-ontplofte explosieven) stuitten op bezwaren van de Syrische regering. De omschrijving (narrative) van het Humanitarian Response Plan (HRP) is op deze en andere punten aangepast. De uiteindelijke hulpprogramma’s en de uitvoering daarvan zijn – met uitzondering van mine action – niet gewijzigd. Het belang van mine actionis echter door de VN uiteengezet in een apart communiqué, welke door Nederland en andere donoren is gesteund.
Kent u het bericht «UN under fire for giving Russia coordinates of Syrian hospitals in «high risk» strategy to stop attacks»?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Naties (VN) coördinaten van ziekenhuizen op Syrische grondgebied hebben gedeeld met Rusland, om te voorkomen dat deze doelen gebombardeerd zouden worden?
Op vrijwillige basis delen hulporganisaties coördinaten van humanitaire locaties (waaronder ziekenhuizen en ontheemdenkampen) met de VN voor de coördinatie van humanitaire hulp (UN OCHA). Deze informatie wordt vervolgens gedeeld met de VS en Rusland, en waar het Noord-Syrië betreft ook met Turkije. Dit mechanisme dient ter voorkoming van aanvallen op o.a. medische faciliteiten, en zou daarmee de veiligheid van dokters en patiënten moeten vergroten. Dit mechanisme bestaat sinds 2014 maar betreft geen juridisch bindende overeenkomst en biedt geen garantie op veiligheid.
Klopt het dat de door de VN verstrekte coördinaten vervolgens door Rusland zijn gedeeld met de Syrische autoriteiten?
Nederland heeft geen zicht op de mate waarin en of de Russische overheid informatie deelt met derden.
Hoe duidt u het gegeven dat enkele dagen later deze ziekenhuizen gebombardeerd zijn?
Uit de maandelijkse rapportages van de Secretaris-Generaal van de VN aan de VN-veiligheidsraad blijkt dat medische faciliteiten in Syrië veelvuldig het doelwit zijn van militaire aanvallen. Strijdende partijen bij een gewapend conflict dienen zich te houden aan het humanitair oorlogsrecht, waaronder de verplichting tot het respecteren en beschermen van ziekenhuizen en andere faciliteiten die voor medische doeleinden worden gebruikt. Deconfliction mechanismen zijn bedoeld om strijdende partijen te informeren over de locaties die bescherming genieten. Dit betreft niet alleen ziekenhuizen, maar ook locaties van ontheemdenkampen, hulpkonvooien, scholen en registratiecentra.
Nederland veroordeelt aanvallen die in strijd zijn met het humanitair oorlogsrecht ten zeerste. Bewijsmateriaal van de meest ernstige internationale misdrijven gepleegd in Syrië door alle partijen in het conflict, waaronder grove schendingen van het humanitair oorlogsrecht, dient veilig te worden gesteld en te worden onderzocht. Hiertoe steunt Nederland Syrische ngo’s die schendingen vastleggen, alsook de Commission of Inquiry en de bewijzenbank voor misdrijven gepleegd in Syrië (International, Impartial and Independent Mechanism,IIIM).
Bent u het eens dat het delen van dergelijke coördinaten van ziekenhuizen door de VN grote risico’s met zich meedraagt? Waarom wel of waarom niet?
Het delen van dergelijke informatie zou het in principe mogelijk moeten maken dat basisvoorzieningen waar iedereen recht op heeft, zoals ziekenhuizen en veilige toevluchtsoorden, beter beschermd worden en kunnen blijven bestaan – zelfs in een nietsontziend conflict zoals in Syrië. Alle hulpoperaties in Syrië brengen grote risico’s met zich mee, dit was al het geval voordat coördinaten werden gedeeld. Wanneer gevoelige informatie wordt gebruikt voor acties die in strijd zijn met het humanitair oorlogsrecht, dient de internationale gemeenschap dit sterk te veroordelen. Dit, in combinatie met het verzamelen van bewijsmateriaal over de schendingen, kan ertoe bijdragen dat eerder genoemde risico’s verminderd worden. Deelname aan het deconfliction mechanisme is overigens uitsluitend op vrijwillige basis. Op voorhand weten deelnemende organisaties dat de informatie gedeeld zal worden en dat er geen garantie is op veiligheid. Aangezien die garantie op veiligheid er sowieso niet is, kiezen steeds meer organisaties ervoor coördinaten toch te delen.
Klopt het dat het delen van dergelijke coördinaten onderdeel van een nieuw notificatiesysteem zijn dat door de VN gehanteerd wordt, waarvan het doel is dat dergelijke doelwitten juist niet gebombardeerd worden? Zo ja, hoe duidt u de werkwijze van dit notificatiesysteem? Op welke wijze werkt dit nieuwe systeem in het voordeel van dergelijke doelwitten?
Het deconflictionmechanisme bestaat reeds sinds 2014. Via het deconfliction mechanisme kunnen organisaties op vrijwillige basis coördinaten van ziekenhuizen of andere locaties doorgeven aan de VN. Nederland heeft, samen met andere gelijkgezinde landen, het deconfliction mechanisme gesteund omdat het mogelijkheden biedt voor meer veiligheid voor ziekenhuizen en andere kwetsbare civiele locaties. Het biedt, zoals gezegd, geen garanties voor veiligheid, en de berichtgeving over bombardering van vier van de ziekenhuizen die waren aangemeld is natuurlijk zeer zorgwekkend. Nederland heeft de VN opgeroepen om hun onderzoek hierover zo snel mogelijk te delen.
Acht u de bovenstaande werkwijze van de VN wenselijk? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat bovenstaande duidt op een trend van negatieve gevolgen na het delen van informatie door de VN met het Syrische regime? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit binnen de VN aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, zoals aangegeven, geen directe informatie over het delen van deze gegevens met het Syrische regime. Alle hulpoperaties in Syrië brengen grote risico’s met zich mee, niet in de laatste plaats het risico vanuit de lucht aangevallen te worden, dit was al het geval voordat coördinaten werden gedeeld. Het is daarom nu te vroeg om een trend te kunnen constateren, daarvoor is meer onderzoek nodig. Nederland heeft de VN meermaals opgeroepen om de resultaten van hun onderzoek naar deze aanvallen van ziekenhuizen die aangemeld waren bij het mechanisme zo snel mogelijk te delen en zal zich hiervoor blijven inzetten in o.a. de wekelijkse bijeenkomsten van de International Syria Support Group. Gerichte aanvallen op ziekenhuizen en medische faciliteiten die worden gebruikt voor medische doeleinden vormen een grove schending van het humanitair oorlogsrecht. De Syrische regering en andere strijdende partijen worden daar herhaaldelijk op aangesproken door de internationale gemeenschap, waaronder Nederland.
Het investeren van afgepakt crimineel geld in wijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Aboutaleb: crimineel geld terug naar wijken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat «een deel van de opbrengst die door ondermijnende activiteiten van criminelen zijn afgepakt, teruggeven zouden moeten worden aan de wijken waar het geld en de goederen in beslag worden genomen»? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe gaat u dan wel voor aanvullende financiering zorgen voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit?
Het voorstel van burgemeester Aboutaleb is, hoe sympathiek ik de gedachte ook vind, een onwenselijke manier voor het financieren van de aanpak van maatschappelijke problemen. Er kleven meerdere zwaarwegende bezwaren aan.
Bovenal zou ik investeringen in wijken niet afhankelijk willen maken van het aldaar afgepakt vermogen van criminelen, waardoor er voor wijken waar geen afgepakt crimineel vermogen is aangetroffen, minder middelen beschikbaar zijn. De investeringen in wijken moeten gedaan worden omdat we ze nodig achten. Afgepakt crimineel vermogen dient in eerste instantie, indien mogelijk, terug te worden gegeven aan de slachtoffers.
Daarnaast bestaat het risico dat er op selectieve wijze wordt omgegaan met het afpakken van crimineel vermogen. Een ander nadeel is dat door deze wijze van herinvesteren middelen worden onttrokken aan het reguliere besluitvormingsproces door het kabinet en uw Kamer over de Rijksbegroting. Tot slot wil ik uw Kamer erop wijzen dat dit kabinet in de begrotingsregels heeft vastgelegd dat mutaties in de opbrengsten vanuit het afgepakte criminele vermogen ten bate of ten laste komen van de algemene middelen in plaats van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.2
Ten aanzien van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is het Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning (LSOAO) – waarin ook de regioburgemeesters zijn vertegenwoordigd – op dit moment bezig een advies aan mij op te stellen over een optimale besteding van het ondermijningsfonds van
€ 100 mln. en de structurele reeks van € 10 mln. Daarnaast wordt thans geïnvesteerd in de versterking van de politie (€ 267 mln. structureel), hetgeen mede tot een versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit moet leiden.
Deelt u voorts de mening van de burgemeester van Rotterdam en het openbaar ministerie (OM) dat door middel van het teruggeven van afgepakt geld aan de wijken een signaal kan worden afgegeven dat criminaliteit niet loont? Zo nee, waarom niet?
Het signaal dat misdaad niet loont wordt afgegeven door crimineel vermogen af te pakken en daders te bestraffen. Ik ben van mening dat investeringen in de sociale voorzieningen, het welzijn en de economische situatie in de wijk helpen bij de lange-termijn-bestrijding van criminaliteit en andere maatschappelijke problemen. Dit kabinet investeert dan ook in wijken daar waar het kan en het nodig wordt geacht. Zo worden – conform het regeerakkoord- in het kader van de aanpak van regionale opgaven ook extra middelen beschikbaar gesteld voor Rotterdam-Zuid3.
Welke rol heeft het OM bij het cadeau doen van in beslaggenomen goederen?
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op het herinvesteren van afgepakt crimineel vermogen, kiest het OM, in afstemming met de ketenpartners en op basis van onder meer de beschikbare capaciteit en de juridische mogelijkheden, voor die afpakmogelijkheden die naar verwachting het grootste maatschappelijk effect hebben. Zo heeft het OM in 2017 het initiatief genomen om een boot, die in beslag was genomen tijdens een drugsonderzoek, aan de drugseconomie te onttrekken en beschikbaar te stellen voor de opleiding van mensen en wetenschappelijk onderzoek in Arctische gebieden. Het Openbaar Ministerie koos voor deze afdoening met het oog op maximaal maatschappelijk effect. Vanwege het buitengewone karakter van deze afdoening, kon die alleen worden gerealiseerd na instemming van de ministers van Justitie en Veiligheid en van Financiën.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat er meer wettelijke mogelijkheden moeten komen teneinde informatie met andere partijen te kunnen delen die zij nu nog niet met elkaar mogen delen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde hieraan tegemoet te komen en aan welk soort informatie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, wordt in het kader van de door mij voorgenomen ondermijningswetgeving de uitbreiding van de mogelijkheden voor informatieverstrekking en verwerking tussen, binnen en door overheidsdiensten uitgewerkt. De focus van dit traject ligt in eerste instantie op de intra-gemeentelijke gegevensdeling en de rol van de burgemeester en het lokaal bestuur bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer uiterlijk 30 juni aanstaande over de voortgang hiervan informeren.5
Het bericht ‘Help verstandelijk gehandicapten gezonder te leven’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Blog: Help Verstandelijk gehandicapten gezonder te leven»1
Ik ken de blog en ik ken ook het onderzoek Is it just the tip of the Iceberg? Substance use and misuse in Intellectual Disabilityvan J.E.L. van der Nagel waarnaar in deze blog verwezen wordt.
Wat is uw reactie op de oproep van Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) om meer aandacht te vragen voor (onderzoek naar) gezondheidsbevordering onder de mensen met een (licht) verstandelijke beperking?
Het is een goede zaak dat er in de gehandicaptensector breed aandacht is voor de maatregelen die de gezondheid bevorderen. We zien dat mensen met lichte verstandelijke beperkingen (LVB) gemakkelijker verleidbaar zijn tot het gebruik van middelen, dat hen niet altijd de gezonde leefstijl is aan te leren en dat zij via de gebruikelijke preventie-communicatiekanalen niet of onvoldoende worden bereikt (of folders niet begrijpen). Daarom is het goed dat er in de reguliere aanpak en methodieken wordt nagegaan of de gehanteerde taal en aanpak deze mensen bereikt en of zij het begrijpen. Onderzoek op dit terrein kan een belangrijke bijdrage hieraan leveren, zeker als de resultaten «vertaald» worden in bruikbare en begrijpelijke informatie en instrumenten.
In het kennisprogramma Gewoon Bijzonder (ZonMw) wordt onder andere aan gezonde leefstijl aandacht besteed. Zo is er een onderzoek van start gegaan gericht op jongvolwassenen met LVB met zware problemen (waaronder verslaving) in grote steden. Een ander onderzoek dat in het kader van Gewoon Bijzonder is gestart betreft de ondersteuning van gezonde leefstijl bij mensen met verstandelijke beperkingen. Er is overigens al kennis beschikbaar en toegankelijk. Het gaat hierbij om informatie voor professionals en in mindere mate voor (verslaafde) verstandelijk beperkte mensen. Zo is op het kennisplein gehandicaptensector informatie over verslaving en alcoholgebruik te vinden. Ook biedt het diverse instrumenten zoals een toolkit, een handreiking, en interventie voor professionals en een training «Sterker dan de kick» en een app om van alcoholverslaving af te komen voor cliënten.
Kloppen de cijfers van de in het blog genoemde Enschedese psychiater dat mensen met een verstandelijke beperking vaker een ongezonder leven leiden dan mensen zonder een verstandelijke beperking? Zo ja, kunt u een nadere toelichting geven op de cijfers? Zo nee, kunt u de juiste cijfers aan de Kamer doen toekomen inclusief een toelichting op deze getallen?
Volgens Van der Nagel zijn er geen harde cijfers over alcohol- en drugsgebruik bij mensen met LVB en de schattingen lopen zeer uiteen. Dit hangt samen met een gebrek aan systematische screening, o.a. op risicofactoren voor problematisch gebruik door mensen met LVB. Ook wordt niet gescreend of mensen in de verslavingszorg LVB hebben. Daarnaast maken verschillen in de gehanteerde definities, zowel voor de doelgroep met LVB als voor het (problematisch) middelengebruik, het lastig om cijfers eenduidig te interpreteren. Wel wordt in het algemeen gesteld dat door opeenstapeling van factoren het gebruik niet per se hoger is bij deze groep, maar de kans op problematisch gebruik wel.
Dit komt overeen met eerdere conclusies die werden getrokken in Onderzoek & Praktijk, een uitgave van de VOBC LVG2. Daaruit bleek dat Nederlandse jongeren met LVB ongeveer net zo vaak alcohol en drugs gebruiken als hun normaal begaafde leeftijdgenoten (Bransen e.a., 2008). Volwassenen met LVB lijken minder vaak alcohol en drugs te gebruiken dan volwassenen zonder verstandelijke beperking. Bij jongeren en volwassenen met LVB die middelen gebruiken is echter wel vaker sprake van middelenmisbruik of bingedrinken.3
Mensen met LVB starten doorgaans wel vroeger met middelengebruik4 en het gebruik is vaker problematisch.5 6 Het hogere risico op problematisch middelengebruik hangt samen met een combinatie van risicofactoren zoals een lage sociaal economische status, gedrags- en psychiatrische problemen, gebrekkige copingvaardigheden en problemen op het gebied van werk, dagbesteding en financiën.7 Ook sombere gevoelens en weinig sociale aansluiting komen veel voor bij deze groep, waarbij middelengebruik een compenserende functie kan gaan vervullen.8
In 2013 bleek uit de GOUD studie (gezond ouder met een verstandelijke beperking) van de Erasmus Universiteit dat het percentage mensen met een verstandelijke beperking dat overgewicht heeft vergelijkbaar is met de Nederlandse bevolking (bijna 40% heeft overgewicht), maar dat het percentage mensen met obesitas aanzienlijk hoger is (25% van de populatie) dan het gemiddelde van de Nederlandse bevolking (circa 10%).
Welk percentage van de mensen met een verstandelijke beperking heeft te maken met overgewicht en / of problematisch alcohol-, drugs- en tabaksgebruik? Is dit meer of minder dan het gemiddelde van de gehele bevolking?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de door de in het blog genoemde psychiater gegeven cijfers over het gebruik van alcohol, cannabis, speed en cocaïne door mensen met een verstandelijke handicap?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden worden er op dit moment ingezet om mensen met een verstandelijke beperking te wijzen op de gevaren van het (overmatig) gebruik van alcohol, drugs en tabak? Heeft dit volgens u het juiste effect? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen kunt u zetten om hierin wel effect te verkrijgen?
Het Nederlandse beleid op het gebied van middelengebruik is erop gericht te voorkomen dat mensen gaan roken of drugs gebruiken en het gebruik van alcohol uitstellen tot in elk geval na het achttiende levensjaar.
Er zijn diverse programma’s en interventies ontwikkeld gericht op het voorkomen van middelengebruik door mensen met LVB. Voor LVB-settings ontwikkelde het Trimbos-instituut Open en Alert.9 Open en Alert is een preventieprogramma voor organisaties die te maken hebben met (problematisch) alcohol- en drugsgebruik door cliënten en die dat willen veranderen. Eén van de onderdelen is een e-learning voor professionals in de LVB-zorg en de residentiële jeugdhulpverlening. Deze is de afgelopen jaren in toenemende mate ingekocht. De regionale instellingen voor verslavingszorg voeren Open en Alert uit in samenwerking met de betreffende organisaties. Open en Alert is erkend als theoretisch goed onderbouwde interventie door het Centrum Gezond Leven van het RIVM.
Daarnaast is er bijvoorbeeld de folderreeks Zonder Flauwekul over alcohol, drugs en gamen voor LVB-ers, het bordspel TRIPen Bekijk het Nuchter. Ook is er een toolkit LVB en verslavingbeschikbaar op het kennisplein gehandicaptensector.
Overigens is het voor preventieve maatregelen belangrijk verschil te maken tussen mensen met LVB die (min of meer) zelfstandig wonen en mensen met verstandelijke beperkingen die op 24uurs zorg in instellingen zijn aangewezen. Waar binnen de instellingszorg mensen met verstandelijke beperkingen bij het maken van keuzes intensief worden begeleid door persoonlijk begeleiders (en indien daartoe aanleiding is, wordt het gebruik van alcohol, tabak en drugs verboden), is dit voor mensen met LVB (die niet in een instelling verblijven) niet vanzelfsprekend. Immers zij leven zelfstandig met ondersteuning bij bepaalde taken (gedurende een beperkt aantal uren) of worden op afstand begeleid. Er is dan niet voortdurend iemand aanwezig die kan (mee)bepalen wat wel of niet goed voor hen is.
Kunt u aangeven wat u gaat doen om er voor te zorgen dat er landelijk gewerkt gaat worden aan gezondheidsbevordering voor mensen met een verstandelijke beperking?
Zie antwoord vraag 6.
Welke rol ziet u hierin weggelegd voor de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN)? Schuift de VGN aan bij de overlegrondes over het Nationaal Preventieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Er is gesproken met de VGN in de eerste verkennende fase van het Nationaal Preventieakkoord. VGN heeft het belang van gezondheidsbevordering van moeilijk bereikbare cliënten (in een instelling of ambulant) hierin naar voren gebracht. Op 20 april 2018 is de fase gestart waarin aan thematafels maatregelen worden afgesproken voor het akkoord. VGN is geen partij aan de thematafels omdat ervoor gekozen is in deze fase deelname te richten op partijen die een bijdrage kunnen leveren in de vorm van maatregelen, financiën of anderszins. Bovendien is het aantal partijen aan de tafels beperkt gehouden. Tegelijkertijd zie ik dat de VGN expertise heeft uiteraard voor cliënten in de gehandicaptenzorg, maar de aanwezige kennis van gezondheidsbevordering is ook bruikbaar voor meer mensen met een lager iq en/of mensen die laaggeletterd zijn. Zoals ik in mijn brief van 20 april jl. heb aangegeven (Kamerstukken 32 792, nr. 297) hebben de voorzitters de ruimte om het proces naar gelang de behoefte van de tafel naar hun wens in te richten. Ik zal de bij de VGN aanwezige expertise onder de aandacht van de voorzitters brengen.
Kunt u aangeven welke partijen, organisaties, zorgaanbieders, verzekeraars, gemeenten en mensen uit de sportwereld aansluiten bij het overleg over het «Nationaal Preventieakkoord»?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brieven van 6 februari 2018 (Kamerstuk 32 793, nr. 289) en 20 april 2018 over de voortgang van het nationaal preventieakkoord (Kamerstukken 32 793, nr 297).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over preventie van 17 mei 2018?
Ja.
Gebruik van levensgevaarlijke doping door amateursporters |
|
Antje Diertens (D66), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rioolonderzoek: amateursporters gebruiken levensgevaarlijk afslankmiddel?»1
Ja.
Hoeveel personen in Nederland gebruiken specifiek het middel 2,4-dinitrofenol (DNP)?
Cijfers over het gebruik van DNP in Nederland zijn niet bekend. Het rioolonderzoek is uitgevoerd in drie steden, tijdens en na drie sportevenementen. Op basis van dit onderzoek valt enkel te concluderen dat het middel gebruikt is in Nederland, niet hoeveel gebruikers het middel hebben gebruikt.
Op welke manier wordt op dit moment door de rijksoverheid geprobeerd het gebruik van DNP en andere doping onder amateurs te ontmoedigen? Wordt het publiek actief gewaarschuwd over de gevaren van DNP, zoals het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek onlangs heeft geadviseerd?2 Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van het gebruik van gevaarlijke middelen zoals DNP gebeurt op verschillende manieren. De Douane probeert te voorkomen dat dergelijke stoffen illegaal de grens over worden gebracht, waardoor ze op de Nederlandse markt komen. Daarnaast waarschuwt de NVWA regelmatig voor gevaarlijke stoffen, waarvan een vermoeden bestaat dat die op de Nederlandse markt aanwezig zijn. In het geval van DNP heeft de NVWA op 11 november 2017 gewaarschuwd voor het gevaar van dit afslankmiddel. Er wordt daarnaast bij amateursporters voorlichting gegeven over de risico’s van dopinggebruik en met name over het gebruik van gevaarlijke of onbekende stoffen. Zo is binnen het programma
«Eigen Kracht» meermaals gewaarschuwd voor de risico’s van de stof DNP.
De Dopingautoriteit ontvangt van VWS financiële middelen voor het geven van voorlichting, waaronder voor het programma «Eigen Kracht».
Wanneer is voor het laatst in kaart gebracht hoeveel Nederlandse amateursporters gebruik maken van doping in het algemeen? Op welke manier is dat gedaan?
Het RIVM heeft in maart 2018 een onderzoek gepubliceerd naar het gebruik en de gezondheidseffecten van doping in de breedtesport.3 Ik heb u hierover op 14 maart 2018 geïnformeerd.4 Het RIVM heeft voor het onderzoek gebruik gemaakt van data afkomstig uit de Leefstijlmonitor, waarin 10.000 Nederlanders van 15 jaar en ouder zijn bevraagd op het gebruik van sportprestatieverhogende middelen. Uit het onderzoek is gebleken dat 1,2 procent van de bevolking ouder dan 15 jaar ooit een sportprestatieverhogend middel heeft gebruikt en 0,5% van de bevolking ouder dan 15 jaar een dergelijk middel afgelopen jaar heeft gebruikt.
Kunt u, in het door u aangekondigde Actieplan Doping, een aanpak van DNP meenemen? Kunt u verder in het actieplan aangeven welke sporten een verhoogd risico vormen (meer gebruik van doping dan gemiddeld onder sporters) en aangeven hoe het actieplan zich specifiek richt op deze sporten?
In het Tweede Kamerdebat van 15 februari 2018 heb ik u toegezegd u voor de zomer te informeren hoe het nadere beleid rondom doping ingevuld zal worden. Binnen dit nader te vormen beleid zal onder andere aandacht zijn voor voorlichting over de gevolgen en gezondheidsrisico’s van dopinggebruik in het algemeen.
Voorlichtingsprogramma’s bieden ruimte voor het delen van informatie omtrent specifieke middelen, zoals in het voorlichtingsprogramma «Eigen Kracht» reeds gebeurd is voor DNP. Ik vind dit een goede aanpak, die zich richt op de brede context van dopingmiddelen en dopingregels.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft ingesteld naar de bestemming van door de douane te Schiphol aangetroffen DNP-partijen?3 Kunt u aangeven wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn?
De Douane heeft in 2017 in verschillende pakketten de stof DNP aangetroffen, afkomstig uit China. Er zijn 6 zaken overgedragen aan de NVWA. Uit de beschikbare informatie is vervolgens een aantal afnemers geïdentificeerd.
Deze afnemers zijn allen individuen die het middel via internetsites hebben besteld. Er is dus geen samenhang gevonden tussen de aangetroffen partijen.
Het onderzoek is inmiddels afgerond. Momenteel loopt het vervolgingstraject
van de betrokken verdachten nog.
Op welke wijze controleert de douane op de invoer van illegale middelen zoals DNP? Op basis van welke afweging wordt bij dergelijke middelen bepaald of er sprake kan zijn van een ontheffingsvereiste of een vergunningsvereiste voor de invoer van een bepaald middel?
De Douane is, naast de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ i.o.), belast met de handhaving van de Geneesmiddelenwet en de daaraan gerelateerde wetgeving. Het invoeren van geneesmiddelen is verboden zonder de vereiste Nederlandse fabrikantenvergunning. Als de controleambtenaar van de Douane niet kan vaststellen of een product een geneesmiddel, een werkzame stof voor de vervaardiging van een geneesmiddel of een andersoortig product is, wordt – als de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven – door het Douane Laboratorium een onderzoek verricht. De vrijgave van de goederen wordt opgeschort totdat dit onderzoek is afgerond. Als de Douane een onregelmatigheid constateert, wordt volgens bestaande afspraken en instructies contact opgenomen met de IGJ i.o. De IGJ i.o. bepaalt vervolgens of strafrechtelijk of bestuursrechtelijk wordt opgetreden. De Douane volgt daarbij de instructies van de IGJ i.o. op.
In bepaalde gevallen zijn er onveilige producten die niet onder de Geneesmiddelenwet vallen. In die gevallen wordt door de Douane contact gezocht met de NVWA om de zaak mogelijk over te dragen.
De Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen (28 973) |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven of er in Nederland en Duitsland verschillende enkelvoudige en combi-luchtwassers worden gebruikt? Zo ja, hoe is de verdeling per luchtwasser en per provincie?
Mij is bekend dat er in Nederland verschillende enkelvoudige en combi-luchtwassers worden gebruikt. In het WUR-rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen, deel 2» treft u op p. 10 een overzicht aan van de toegepaste typen luchtwassers en hun relatieve voorkomen in de drie provincies waarin het grootste aantal luchtwassers wordt toegepast. Een dergelijk overzicht van luchtwassers in Duitsland is mij niet bekend. Wel is er een lijst met luchtwassers die in Duitsland gebruikt worden en getest zijn. DLG, een onafhankelijke organisatie die zich richt op kennisontwikkeling op landbouwgebied, heeft deze luchtwassers getest1. Ook is bekend dat een aantal fabrikanten zowel wassers in Duitsland als in Nederland verkoopt.
Kunt aangeven of er verschillende normen gelden voor luchtwassers in Nederland en Duitsland? Zo ja, kunt u motiveren waarom deze in stand gehouden worden?
In Nederland en op Europees niveau zijn er geen normen voor luchtwassers.
Zouden dezelfde luchtwassers in de Europese Unie niet aan dezelfde normen moeten voldoen? Zo nee, waarom niet? Kunt u ingaan op de effecten, in met name de grensregio’s, bij het gebruik van dezelfde luchtwassers maar bij gebruik van andere milieunormen? Kunt u aangeven wat de effecten op de natuur en het milieu zijn?
Europa heeft geen normstelling voor luchtwassers. Dat is een verantwoordelijkheid voor de lidstaten. Ook het geurbeleid, en daarmee ook het bepalen van een passende waarde voor de geurbelasting, is nationaal beleid. In Nederland biedt de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten binnen een bepaalde bandbreedte de ruimte om de maximale waarde voor de geurbelasting te bepalen. Door de verschillen in de regelgeving voor het geurbeleid in Nederland en Duitsland kan ik noch een inschatting maken van de effecten in den brede, noch specifiek op natuur en milieu in de grensregio’s en daarbuiten.
Kunt u aangeven hoe het komt dat er grote verschillen zitten tussen metingen die gedaan zijn door Nederlandse en Duitse laboratoria, terwijl beide metingen op basis van de Europese norm voor geurmeting hebben plaatsgevonden?
Laboratoria in beide landen werken volgens de Europese norm voor geurmeting. Binnen deze norm zijn er echter verschillende apparatuur en werkmethoden mogelijk. De Nederlandse en Duitse laboratoria maken gebruik van een verschillende uitvoering van de olfactometer (i.e. geurmeter) en voeren de metingen ook anders uit. Dit leidt tot verschillende uitkomsten tussen de laboratoria van hetzelfde monster, zoals ook uit het WUR-onderzoek blijkt. Mede om deze verschillen te verminderen, wordt er in internationaal verband gewerkt aan de herziening van deze norm.
Waarom zijn de verschillende metingen onderling niet te vergelijken? Kunt u de punten opsommen waarop de vergelijking niet te maken is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat Nederlandse leveranciers dezelfde combi-luchtwassers in Duitsland en in Nederland hebben draaien en dat de luchtwassers in Duitsland jaarlijks gecontroleerd worden en er geen rendementsproblemen zijn vastgesteld? Waarom haalt eenzelfde luchtwasser in Duitsland wel het juiste rendement?
In Nederland worden wassers, als met metingen het rendement is aangetoond, opgenomen op een lijst met erkende huisvestingssystemen en bijbehorende emissiefactoren die bij de vergunningaanvraag gebruikt mogen worden. Duitsland hanteert een andere systematiek. Een Duitse luchtwasser wordt door DLG getest op het voldoen aan een aantal geureisen voor de uitgaande lucht. Deze uitgaande lucht mag maximaal 300 geureenheden (300 OUE/m3) bevatten en er mag geen varkensgeur waarneembaar zijn. In het WUR-onderzoek worden de verschillen tussen Duitsland en Nederland juist als mogelijke reden van de rendementsproblemen genoemd. De Nederlandse en Duitse situatie zijn daardoor niet goed vergelijkbaar.
Waarom loopt u vooruit met het aanpassen van de normen terwijl het niet duidelijk is waar het verschil in de metingen vandaan komt? Kunt u een uitgebreide toelichting hierop geven?
Het onderzoek toont aan dat de combi-luchtwassystemen in de praktijk niet de emissiereductie geven waar in vergunningen mee wordt gerekend. Dit verschil is aanzienlijk. Daarentegen toont het onderzoek aan dat de enkelvoudige luchtwassers wél presteren zoals werd verwacht.
Bij het opstellen van de Rgv en Rav waren er alleen enkelvoudige luchtwassers. De regelgeving is daardoor gebaseerd op de gemeten rendementen van deze enkelvoudige luchtwassers. Deze rendementen zijn vastgesteld volgens de in Nederland gebruikte methodiek door hetzelfde Nederlands geurlaboratorium (en voorganger) als waarvan in het WUR-rapport gebruik is gemaakt2. Dat is daarmee omwille van de consistentie het referentiekader waarmee ik de rendementen van de combi-luchtwassers in overeenstemming wil brengen.
Ik wil voorkomen dat burgers in de omgeving van veehouderijen door het verlenen van nieuwe vergunningen worden blootgesteld aan meer geur dan waar in de vergunning van wordt uitgegaan. Daarvoor is het nodig de emissiefactoren bij te stellen overeenkomstig de uitkomsten van het onderzoek zodat de te verwachten geurbelasting meer in overeenstemming wordt gebracht met de waargenomen belasting.
Op basis van welke informatie vindt u het gerechtvaardigd Nederlandse metingen als uitgangspunt te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het rapport de aanpassing van de normen onvoldoende onderbouwt, omdat er 48 van de 2.400 bedrijven met een luchtwasser zijn onderzocht, waarvan 45 bedrijven in de provincie Noord-Brabant en drie bedrijven in de provincie Gelderland?
Het doel van het onderzoek was om een representatief beeld te geven van de werking van luchtwassers in de praktijk. WUR geeft aan dat de steekproefomvang voldoende groot is om voor de betrokken regio’s te concluderen dat de hier onderzochte groep combi-luchtwassers onvoldoende presteert voor geur. Omdat in de onderzochte regio’s een groot deel van het landelijke totaal aan luchtwassers voorkomt, ligt het niet in de verwachting dat door eventuele regionale verschillen in bijvoorbeeld het handhavingsbeleid het gemiddelde landelijke beeld sterk afwijkt van deze steekproef.
De standaardfout van de gemiddelde geurreductie van de combi-luchtwassers bedraagt 5% geurverwijdering ten opzichte van de gemiddelde geurreductie van 40%. Dit is voldoende klein om statistisch onderbouwd te kunnen zeggen dat het in het WUR-onderzoek gevonden geurreductieniveau afwijkt van het in de huidige Rgv opgenomen niveau.3 Wat betreft de juiste werking van de luchtwassers geeft het WUR-onderzoek aan dat het wel voldoen aan de pH- en EC-normen4 voor zowel de geur- als ammoniakverwijdering niet leidde tot betere rendementen. Het onderzoek laat ook zien dat de rendementen van de enkelvoudige wassers correct zijn opgenomen in de regeling. Omdat het werkingsprincipe van enkelvoudige en combi-luchtwassers volgens WUR sterk op elkaar lijken, worden de rendementen van de combi-luchtwassers gelijkgesteld aan de enkelvoudige wassers.
Vindt u dat het onderzoek op basis van de getallen genoemd onder vraag 9 voldoende statistische betrouwbaarheid geeft? En vindt u het onderzoek voldoende representatief is? Zo ja, kunt u voor beide vragen een uitgebreide toelichting geven?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend dat van de 48 onderzochte bedrijven er 28 bedrijven met een combi-luchtwasser waren, waarvan er 18 luchtwassers niet juist in werking waren? Op basis van welke onderbouwing kunt u de normen van de geurreductiepercentages van de combi-luchtwassers in de Regeling geurhinder en veehouderij aanpassen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ermee bekend dat in het rapport alleen wordt gesproken over reductie van de percentages van luchtwassers, terwijl in de Regeling geurhinder en veehouderij geuremissiefactoren per diercategorie en per luchtwasser zijn vastgesteld? Hoe kan uit het rapport opgemaakt worden hoe hoog de werkelijke geuremissie uit de stal was en of de geuremissiefactor per dier wel gehaald wordt? Hoe kan het onderzoek dan leiden tot aanpassing van de geurreductie percentages?
Conform de Nederlandse regelgeving wordt de geuremissie(factor) per dier berekend door de standaardgeuremissie per dier (i.e. een historische meting) te verlagen met de in het onderzoek behaalde emissiereductie van de luchtwassers. De geuremissie uit een stal is vervolgens deze geuremissiefactor per dier maal het aantal dieren in de stal. Tot slot wordt via een rekenkundig verspreidingsmodel de geurbelasting bij een geurgevoelig object (zoals een woning) bepaald. Als de reductiepercentages lager zijn dan eerder gedacht, zijn de geuremissiefactor per dier, de geuremissie uit de stal en de geurbelasting van een geurgevoelig object hoger dan eerder gedacht. Derhalve ligt het voor de hand de geuremissiepercentages aan te passen zodat nieuwe vergunningen zijn gebaseerd op de meest actuele inschatting van de geurbelasting.
Welk orgaan is verantwoordelijk voor toezicht en of handhaving op goed functionerende luchtwassers? Is dit onderdeel van een milieuvergunning? Hoeveel controles hebben er door de verschillende handhavingsdiensten plaatsgevonden in het jaar 2016 en 2017? Hoeveel problemen zijn er in beide jaren (indien mogelijk per provincie) gesignaleerd en wat zijn de vervolgstappen geweest?
Gemeenten en in een enkel geval de provincie zijn verantwoordelijk voor het toezicht. Omgevingsdiensten voeren deze taak uit voor gemeenten en provincies. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun controleprogramma en handhavingsstrategie. Er is geen landelijk overzicht van het aantal uitgevoerde controles en de constateringen daarbij.
Wie is verantwoordelijk voor de procesbewaking en processturing, zoals opgenomen in de brief?
Eerstverantwoordelijk voor procesbewaking en processturing van de luchtwasser is de veehouder.
Erkent u dat de aangescherpte eisen grote gevolgen hebben voor veehouders, niet in de laatste plaats vanwege de economische consequenties en het feit dat de sector met een eenzijdig en beperkt onderzoek op slot wordt gezet? Zo nee, waarom niet?
Voor bestaande bedrijven met een combi-luchtwasser die niet worden gewijzigd, of die een vervangingsinvestering willen doen waarbij de geurbelasting en het aantal dieren van een of meerdere diercategorieën niet toeneemt, verandert er met deze voorgenomen wijziging van de Rgv niets. De ondernemer heeft de investering immers gedaan op basis van een vergunning die door het bevoegd gezag is afgegeven, en mag dus handelen in overeenstemming met die vergunning. Dit geldt ook voor een melding in het kader van het Activiteitenbesluit.
Bij nieuwe bedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven, zowel voor activiteiten waarvoor een vergunning nodig is als waarvoor een melding volstaat, heeft de beschreven aanpassing tot gevolg dat voor een aantal luchtwassers (combi-luchtwassers) met de lagere geurreductiepercentages moet worden gerekend.
De voorgestelde aanpassing van de geurreductiepercentages voor combi-luchtwassers zal voor bedrijven waar deze wassers zijn toegepast geen gevolgen hebben voor het huidige vergunde of toegestane aantal dieren. Veehouders kunnen, ook met de nieuwe reductiepercentages, op hun bestaande locaties uitbreiden en zich op nieuwe locaties vestigen zolang zij daarmee de geurnorm (voor belasting van omliggende woningen) van de Wgv of het Activiteitenbesluit niet overschrijden. De aanpassing van de reductiepercentages zal er wel toe leiden dat in meer gevallen de berekende geurbelasting van de omliggende woningen boven de geurnorm komt te liggen. Volgens de Wgv en het Activiteitenbesluit geldt dan de zogenoemde 50% regel. Namelijk als in zo’n situatie op één of meerdere stallen binnen het bedrijf een techniek wordt toegepast die de geuremissie reduceert, dan kan de helft van deze geurwinst worden gebruikt voor uitbreiding. Dat geldt ook na de aanpassing van de reductiepercentages. De mogelijkheden voor uitbreiding zullen beperkter zijn, omdat het geurreducerend effect van de combi-luchtwasser lager is en er op dit moment geen effectievere geurreducerende maatregelen beschikbaar zijn. Ten aanzien van de opmerking over het onderzoek wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 11.
Wanneer worden de resultaten van het oriënterend- en vervolgonderzoek verwacht?
Ik ben met WUR in overleg om te bezien wat op korte termijn kan bijdragen aan een betere werking van combi-luchtwassers, inclusief eventueel nader onderzoek. Dit overleg bevindt zich in de oriënterende fase en zal vervolgens een onderdeel van het gesprek met de stakeholders uit gaan maken.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg Leefomgeving van 7 juni 2018 te beantwoorden?
Ik beantwoord deze vragen voor het AO Leefomgeving, dat verplaatst is naar 4 juli.
Sponsoring van de Koningsdagborrel op de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de Koningsdagreceptie op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging (PV) te Brussel wordt gesponsord door het bedrijfsleven, zoals door de bedrijven ING, Shell en G4S?1
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland maken sinds jaar en dag gebruik van bijdragen van derden om evenementen zoals de viering van Koningsdag mogelijk te maken. Ook andere landen doen een beroep op sponsoren voor de financiering van vergelijkbare activiteiten en vieringen, zoals hun nationale dag.
De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen dienen zich met betrekking tot het laten sponsoren van activiteiten te houden aan de breder geldende principes van onpartijdigheid, transparantie en vermijding van belangenverstrengeling en inmenging in besluitvorming. Deze regels zijn onder meer vastgelegd in de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gedragscode Integriteit Buitenlandse Zaken. Alle posten zijn per bericht van 14 maart jl. nogmaals geïnstrueerd over de regels voor sponsoring van Koningsdag. In dit bericht is onder meer gesteld dat sponsoring niet tot doel mag hebben de besluitvorming van het ministerie op enigerlei wijze te beïnvloeden, (de schijn van) belangenverstrengeling vermeden moet worden en facturen bij sponsoring rechtstreeks van de leverancier aan de sponsor gericht dienen te zijn.
Het is uiteindelijk aan de vertegenwoordiging zelf om de afweging te maken. Bij twijfel kan deze contact opnemen met de Centrale Coördinator Integriteit van het ministerie. Er wordt geen centraal bestand van sponsoren bijgehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre u betrokken bent bij de organisatie? Meer concreet, moet u goedkeuring geven aan de PV om deze bijeenkomst te laten sponsoren of handelt de PV hierin zelfstandig?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat Nederlandse diplomatieke diensten zich laten sponsoren door Nederlandse multinationals? Zo ja, sinds wanneer is dit het geval?
Zie antwoord vraag 1.
Welke diplomatieke posten laten nog meer bijeenkomsten sponsoren en wie zijn precies de sponsoren? Kunt u een overzicht verschaffen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de PV als vertegenwoordiger van het Nederlands kabinet zijn neutrale positie op het spel zet door zich te laten sponsoren door het grootbedrijf? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse onderhandelingspositie in de Europese Unie wordt in Den Haag vastgesteld. In deze positie worden zoveel mogelijk belangen tegen elkaar afgewogen, in voorkomende gevallen ook die van het Nederlandse bedrijfsleven. Sponsoring door bedrijven van activiteiten van diplomatieke vertegenwoordigingen speelt bij het vaststellen van deze onderhandelingspositie geen enkele rol. De afweging of sponsoring in bepaalde gevallen kan leiden tot (de schijn van) belangenverstrengeling maakt de Permanente Vertegenwoordiging (PV) per geval.
Weegt de PV tijdens haar diplomatieke werk voor de Nederlandse positie in Europese onderhandelingen ook de belangen van de sponsorende bedrijven mee? Erkent u dat (de schijn van) belangenverstrengeling op de loer ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat dit de indruk wekt van te nauwe banden tussen privaat en publiek, oftewel vriendjespolitiek, en dat dit het draagvlak voor de overheid – maar ook voor de Nederlandse positie in Brussel – kan ondermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door het naleven van de Gedragscode Integriteit ben ik van mening dat onpartijdigheid gewaarborgd is, en dat al het nodige in het werk is gesteld om te voorkomen dat (de schijn van) belangenverstrengeling wordt gewekt. Ik zie dan ook geen reden de praktijk, waarbij sponsoring onder strikte voorwaarden is toegestaan, te wijzigen.
Bent u bereid een einde te maken aan deze praktijk waarbij vertegenwoordigers van het kabinet direct sponsoring ontvangen van het bedrijfsleven om de onafhankelijkheid van het kabinet te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Arabische inmenging in moskee Rotterdam’ |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Arabische inmenging in moskee Rotterdam»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de Arabische Al-Maktoum Foundation, die de Essalam-moskee in Rotterdam financierde, in de loop van 2017 bepaalde wie in de moskee mocht spreken en wie niet?
Deelt u de mening dat de Nederlandse directie en/of bestuur alle steun moet krijgen om onafhankelijk van buitenlandse financiers hun inhoudelijke koers te kunnen bepalen?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Irakees Nooh al-Kaddo, die aan het hoofd van de Europese tak van de Al-Maktoum Foundation staat en gelieerd is aan de Moslimbroederschap, grote invloed heeft op de inhoudelijke koers van de Essalam-moskee, zoals het weren van een gematigde imam? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan?
Wat is uw mening over het feit dat het kritische Nederlandse personeel van de moskee is ontslagen door Al-Kaddo?
Deelt u de mening dat er geen verbetering is opgetreden sinds in maart 2015 via EenVandaag bekend werd dat de invloed van Al-Maktoum groot en ongewenst is?2
Gemeente Rotterdam heeft niet kunnen vaststellen dat er beïnvloeding heeft plaatsgevonden.
Welke waarde hecht u nu aan de reactie in 2015 op vragen van EénVandaag aan Al-Maktoum dat de Nederlandse staf het voor het zeggen heeft in de moskee?3
In de betreffende beantwoording geeft Al-Maktoum aan dat een Nederlandse staf verantwoordelijk zal zijn voor het dagelijkse reilen en zeilen binnen de moskee en de inhoudelijke religieuze koers bepaalt. Op basis van de op dit moment beschikbare informatie zijn er geen aanwijzingen om deze opvatting, zoals gegeven in de bron, in twijfel te trekken.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent het convenant van moslimorganisaties in Nederland, dat de transparantie aangaande buitenlandse financiering moet bevorderen en waarvan op 5 oktober 2017 door de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een debat gezegd is dat dit in de loop van 2018 verwacht wordt?4
In 2016 en 2017 heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overleg gevoerd met verschillende vertegenwoordigers van de Nederlandse islamitische gemeenschap over de totstandkoming van een convenant dat transparantie aangaande buitenlandse financiering moet bevorderen. Uit het proces is gebleken dat er onvoldoende draagvlak is, omdat een convenant niet wordt gezien als de juiste vorm om invulling te geven aan gezamenlijke afspraken over het vergroten van de transparantie. Momenteel beraden de vertegenwoordigers zich op de vraag of er op een andere manier invulling gegeven kan worden aan het versterken van de maatschappelijke bewustwording en het weerbaar maken van organisaties tegen mogelijke ongewenste invloed.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de voorgenomen wetgeving van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om ongewenste financiering aan banden te leggen?
Op 29 maart 2018 heeft de Minister voor Rechtsbescherming samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer met een brief geïnformeerd over een verkenning naar de mogelijkheden om financieringsstromen naar Nederlandse maatschappelijke organisaties (waaronder religieuze organisaties) transparanter te maken._ In de brief is daarnaast aangegeven dat door het kabinet de mogelijkheden worden onderzocht voor een wettelijke beperking van geldstromen uit onvrije landen. Op basis van de verkenningen zullen door het kabinet de voor- en nadelen van geschetste opties in kaart worden gebracht en zullen uitvoeringsvragen nader worden uitgewerkt. Zoals aangegeven in de brief wordt de Kamer hier na de zomer van 2018 over geïnformeerd.
Het bericht ‘Energy Hogs: Can World’s Huge Data Centers Be Made More Efficient?’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Energy Hogs: Can World’s Huge Data Centers Be Made More Efficient?» waaruit blijkt dat datacenters verantwoordelijk zijn voor 2 procent van het totale elektriciteitsverbruik en dat datacenters ongeveer evenveel CO2 uitstoten als de luchtvaartindustrie?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Het artikel gaat in op relevante zaken, zoals de groei in de ICT-sector die gepaard gaat met een groeiend energiegebruik, een hiermee gepaard gaande CO2-uitstoot en de mogelijkheden voor restwarmte. Ik merk wel op dat datacenters, in tegenstelling tot de luchtvaart, elektriciteit gebruiken en niet zelf CO2 uitstoten. De eventuele CO2-uitstoot vindt plaats bij het opwekken van de benodigde elektriciteit. De elektriciteitsmarkt moet verder verduurzamen en dit wordt besproken bij de elektriciteitstafel als onderdeel van het Klimaatakkoord.
Deelt u de mening dat de CO2-uitstoot van datacenters in Nederland beperkt moet worden, onder andere met het oog op de sterke toename van dataverkeer?
Het kabinet stelt de afspraken uit het Klimaatverdrag van Parijs centraal en streeft naar een broeikasgasreductieopgave van 49% in 2030. In Europees verband zet het kabinet zich in voor een verhoging van het broeikasgasreductiedoel naar 55%. Om deze doelen te bereiken zal de uitstoot van broeikasgassen in alle sectoren in Nederland drastisch moeten worden verminderd. Hoewel de CO2-uitstoot dus zo veel mogelijk beperkt moet worden, is er, zoals reeds aangegeven, bij datacenters voornamelijk sprake van een indirecte CO2-uitstoot.
Bent u bekend met het feit dat het grootste gedeelte van al het dataverkeer video is? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een grote speler op dit gebied, Netflix, niet transparant is over haar energiegebruik? Bent u bereid met Netflix in gesprek te gaan hierover en aan te dringen op meer transparantie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met dit feit. Weinig transparantie over energiegebruik bij grote spelers is inderdaad niet gewenst, echter het energiegebruik vindt plaats bij datacenters. Datacenters zijn over het algemeen bewust bezig met hun energiegebruik, omdat energie hun voornaamste procesinput is. Het Nederlandse beleid zet zich in op het stimuleren van energie-efficiënte processen, ook in datacenters. In het convenant MeerJarenAfspraak energie-efficiëntie voor niet-ETS-bedrijven (MJA3), zijn afspraken gemaakt over energie-efficiëntie in verschillende sectoren als geheel, ook in de ICT-sector. Het energiebesparingsbeleid richt zich niet op één specifieke activiteit, maar op het efficiënter en energiezuiniger maken van processen in datacenters. De overheid overlegt binnen de convenantstructuur regelmatig met de betrokken branches. Dit heeft positieve effecten op energiegebruik voor zover het de Netflix-activiteiten bij datacenters in Nederland betreft.
Deelt u de mening dat datacenters gebruik zouden moeten maken van duurzame energie voor het draaien van processors en voor het koelen van de servers en gebouwen? Zo ja, op welke wijze stimuleert u dit?
Inderdaad is duurzame energie een manier om onze CO2-reductiedoelstelling te halen. Binnen het bij vraag drie genoemde MJA3-convenant stimuleert de overheid ook duurzame energie. Als onderdeel van het convenant maken bedrijven plannen voor een periode van vier jaar. Het vergroten van het aandeel duurzame energie is een onderdeel van deze Energie-Efficiëntie Plannen (EEP). Uit de sectorrapportages van het MJA3-convenant blijkt dat de inzet van duurzame energie in 2016 78% van het totaal energieverbruik van de sector bedroeg.
Welk percentage van het totale potentieel aan restwarmte afkomstig van datacenters wordt op dit moment nuttig gebruikt? Op welke manieren stimuleert u het nuttige hergebruik van de restwarmte afkomstig van datacenters?
Het benutten van restwarmte gebeurt nu slechts op kleine schaal. Hoewel restwarmte van datacenters grote kansen biedt voor lage temperatuur warmtenetten, is het bij elkaar brengen van vraag en aanbod een uitdaging. Er moet een potentiele afnemer in de buurt zitten van een datacenter met restwarmtepotentieel. Daarnaast is niet alle restwarmte van datacenters eenvoudig af te vangen en te hergebruiken. Een percentage van het totale potentieel dat nuttig gebruikt wordt, is niet in beeld gebracht. De branchevereniging NL-ICT en de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) hebben binnen het MJA3-convenant wel verschillende onderzoeken gedaan naar het benutten van restwarmte. Daarnaast bekijkt RVO.nl momenteel of de vrijkomende restwarmte in kaart gebracht kan worden. In de in vraag 5 genoemde EEP’s uit de ICT-sector voor de periode 2017 tot 2020 zijn twee zekere en voorwaardelijke restwarmte-uitwisselingsprojecten en 13 onzekere restwarmteprojecten opgenomen.
Bent u bekend met de «Power Use Effectiveness»-index (PUE)? Zo ja, deelt u de mening dat de PUE van de servers in datacenters zo dicht mogelijk de 1.0 moet benaderen? Wat zijn de ontwikkelingen op dit gebied en hoe stimuleert u een zo hoog mogelijke efficiëntie van energiegebruik?
Zie voor het antwoord op de vraag hoe ik een zo hoog mogelijk efficiëntie van energiegebruik stimuleer, ook het antwoord op de vorige vragen. Verder ben ik inderdaad bekend met de Power Use Effectiveness-index (PUE). Hoe dichter PUE bij 1.0 zit, hoe minder energie er voor koeling gebruikt wordt. Bij restwarmtebenutting wordt koude teruggeleverd en dit helpt een datacenter dus de PUE omlaag te krijgen. Een aantal MJA-bedrijven hanteert de PUE als prestatie-indicator. Deze index zegt echter niets over het efficiënt benutten van de energie in een datacenter. Een server staat aan, maar de index neemt niet mee of de server ook gebruikt wordt.
Het stranden van levende, grote walvisachtigen en de nieuwe leidraad waarmee gestrande, grote walvissen mogelijk in gevangenschap terechtkomen ten behoeve van onderzoek en educatie |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van de Wageningen Universiteit over de mogelijke oorzaken van strandingen van walvissen?1
Ja.
Kunt u aangeven welke onderzoeken er lopen of welke onderzoeken gepland staan naar de oorzaak van strandingen van levende, grote walvisachtigen?
Er loopt pathologisch onderzoek van overleden gestrande potvissen. Dit onderzoek geeft informatie over hun voedsel en wellicht over de doodsoorzaak, en wordt gedaan door Wageningen Marine Research (WMR) en de Universiteit Utrecht (UU).
WMR doet sinds 2016 ook onderzoek naar de herkomst van potvissen, door de staarten van potvissen die gestrand zijn te vergelijken met levende dieren.
Deelt u de mening dat grote walvissen niet in gevangenschap gehouden kunnen worden? Zo ja, bent u bereid de optie voor de permanente opvang voor walvissen uit de nieuwe leidraad te halen? Zo nee, kunt u aangeven waarom u van mening bent dat grote walvisachtigen in gevangenschap gehouden kunnen worden?2
De leidraad is specifiek opgesteld voor strandingen van levende grote walvisachtigen en heeft betrekking op een stranding van een levende baleinwalvis (ongeacht de grootte) en een stranding van een tandwalvis groter dan 3 meter.
Dit onderscheid is gemaakt omdat terugbrengen van het dier meer kans van slagen heeft bij tandwalvissen en dolfijnen dan bij baleinwalvissen. Zo stranden baleinwalvissen (zowel volwassenen als jongen) meestal alleen als ze ziek of ernstig gewond zijn. Pogingen om deze zware dieren te verplaatsen of naar zee te verslepen veroorzaken stress en kunnen leiden tot weefselschade en verdere/ernstigere verwonding van de walvis.
Dit onderscheid is overigens ook al gemaakt in eerdere versies van de leidraad en betreft dus geen wijziging.
Ik deel de mening dat baleinwalvissen en walvissen groter dan 5 meter niet in gevangenschap kunnen worden gehouden. In de leidraad staat daarom bij scenario 2 op pagina 16 «Tijdelijke opvang, daarna terug in zee» en ook dat «tijdelijke opvang van een baleinwalvis, van een tandwalvis groter dan 5 meter en van een diepzee spitssnuitdolfijn niet mogelijk is».
Levende strandingen van dolfijnen of kleinere tandwalvissen (ook tussen 3 en 5 meter) gebeuren wel en zij kunnen opgevangen worden voor rehabilitatie, in het geval dat zij niet direct terug kunnen worden gebracht in zee. Hiervoor gelden wel strikte voorwaarden, zoals benoemd in de leidraad, bijvoorbeeld dat deskundige veterinaire zorg aanwezig is en er passende faciliteiten beschikbaar zijn.
Kunt u opsommen welke faciliteiten er in Nederland bestaan die geschikt zijn voor het permanent houden van grote walvisachtigen?
In Nederland bestaan geen faciliteiten die geschikt zijn voor het permanent houden van baleinwalvissen of tandwalvissen groter dan 5 meter.
Kunt u aangeven wat voor onderzoeken, zoals verwoord in de leidraad, toegepast kunnen worden bij grote walvisachtigen in gevangenschap en waar, wat u betreft, de grens ligt met het gebruiken van walvisachtigen ter vermaak van mensen? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek aan dieren in gevangenschap levert waardevolle informatie op, die ons kan ondersteunen in de bescherming van de dieren. Als het gaat over tandwalvissen kleiner dan 5 meter, dan kan het bijvoorbeeld gaan over onderzoek hoe dieren op geluid reageren. Dit is belangrijk in verband met menselijke activiteiten op zee, zoals heien bij de bouw van windparken, seismisch onderzoek of explosies van gevonden munitie. Onderzoek kan ook over hun gedrag, communicatie, fysiologie of intelligentie gaan.
Onder educatie versta ik bijvoorbeeld het publiek informeren over bedreigingen, en wat iedereen kan doen voor bescherming.
De grens met het gebruiken van walvisachtigen ter vermaak dan wel onderzoek of educatie kan niet worden aangeduid. Walvisachtigen die gehouden worden in dierentuinen vallen onder dezelfde wetgeving als overige dierentuindieren. Een van de voorschriften daarbij is dat dierentuinen de gehouden soorten dienen te gebruiken voor educatie en/of onderzoek en/of natuurbehoud.
Kunt u aangeven wat u verstaat onder educatie, zoals verwoord in het leidraad, en waar de grens ligt met het gebruiken van walvisachtigen ter vermaak van mensen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat wetenschap, educatie of louter vermaak geen redenen zijn om walvisachtigen in gevangenschap te houden, gezien het feit dat het dierenwelzijn automatisch in het geding komt doordat walvisachtigen in gevangenschap hun natuurlijke gedrag niet kunnen uitoefenen?
Nee. Een instelling dient te beschikken over een dierentuinvergunning op grond van de Wet dieren om een dierentuin te mogen exploiteren. Om de dierentuinvergunning te verkrijgen dient de dierentuin aan diverse voorschriften te voldoen, waaronder de voorschriften op het gebied van dierenwelzijn. Het welzijn van dierentuindieren wordt gecontroleerd tijdens reguliere inspecties en als het vermoeden bestaat dat het welzijn niet op orde is.
Kunt u aangeven welke dierenwelzijnscriteria en -eisen zijn gesteld aan onderzoeken en educatie, zoals verwoord in het nieuwe leidraad?
Voor onderzoek aan walvisachtigen gelden dezelfde criteria als voor onderzoek aan alle diersoorten. Als het onderzoek meer ongerief veroorzaakt dan het kundig inbrengen van een naald, dan valt dit onderzoek onder de Wet op de dierproeven en moet aan alle regels en voorwaarden die in deze wet worden gesteld worden voldaan. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven welke nieuwe inzichten uit de evaluatie van het vorige protocol zijn gekomen en hoe deze zijn verwerkt in de nieuwe herziening?
De leidraad is korter en bondiger geworden en processen zijn duidelijker beschreven naar aanleiding van ervaringen met de geëvalueerde strandingen. Er is een alinea toegevoegd over de Wet op de strandvonderij (blz. 6). Dit om de verantwoordelijkheid van de burgemeester inzichtelijk te maken. Een belangrijke wijziging in de Leidraad is de aanstelling van een vaste Stranding Coördinator (SC) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De daarmee verbeterde bereikbaarheid in samenwerking met het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing levert een goede dekking op met betrekking tot informatie over (dreigende) strandingen. Met de vernieuwde leidraad zijn met Rijkswaterstaat en de onderzoeksinstituten (WMR/ Naturalis/UU) goede procesafspraken gemaakt over de werkwijze bij een daadwerkelijke stranding. Die afspraken hebben zich in de praktijk bewezen bij de stranding van een potvis op 1 december 2017 te Domburg.
Erkent u dat de verschillende verantwoordelijkheden van meerdere ministeries ten aanzien van de communicatie en coördinatie verwarring en onduidelijkheid kan scheppen en dat dit voor knelpunten kan zorgen in de praktische uitvoering?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 9 aangegeven, hebben de afspraken uit de nieuwe leidraad zich op 1 december 2017 bewezen in Domburg. De communicatielijnen met Rijkswaterstaat en de onderzoeksinstituten en andere relevante belanghebbenden, zoals de burgemeester (in dit geval de ambtenaar Openbare orde en Veiligheid), zijn kort en efficiënt. Deze recente ervaring toont aan dat de verschillende verantwoordelijkheden door goede procesafspraken naar aanleiding van de vernieuwde leidraad in de dagelijkse praktijk op dat moment niet tot verwarring en onduidelijkheid hebben geleid.
Bent u bereid om de verantwoordelijkheid voor het gehele proces bij uw Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te leggen en de taken duidelijk af te bakenen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 10. Vanuit de bevoegdheidsverdeling tussen de ministeries zijn er goede afspraken gemaakt over de samenwerking, die niet leiden tot onduidelijkheid.
Kunt u aangeven waarom de in december 2017 gepubliceerde leidraad een naamswijziging heeft ondergaan ten opzichte van het eerdere protocol en welke gevolgen deze de naamswijziging heeft voor de status en afdwingbaarheid van het document?
Alleen de eerste versie heette protocol. De vorige versie uit 2013 werd ook leidraad genoemd, omdat dat dat beter aansloot bij de praktijk. In de leidraad is opgenomen dat elke stranding geëvalueerd wordt, wat zo nodig tot aanpassing van de leidraad en de daarin opgenomen afspraken over samenwerking kan leiden. De naamswijziging heeft verder geen gevolgen voor de status van het document.
Bent u bereid om de leidraad juridisch bindend te maken? Zo ja, op welke wijze en welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn alle relevante partijen tevreden met de afspraken die zijn gemaakt en vastgelegd in de Leidraad en het feit dat LNV nu een vaste Strandingcoördinator heeft aangesteld. Ik zie daarmee geen noodzaak om de leidraad verder juridisch bindend te maken.
Het bericht ‘Algoritme voorspelt wie fraude pleegt bij bijstandsuitkering’ |
|
Rens Raemakers (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Algoritme voorspelt wie fraude pleegt bij bijstandsuitkering»?1
Ja.
Bij hoeveel en welke gemeenten wordt dergelijke software gebruikt om bijstandsfraude op te sporen?
Ik vind het belangrijk om fraude op te sporen, want fraude ondermijnt het draagvlak onder onze sociale zekerheid. Deze gemeenten doen wat ze moeten doen: fraude opsporen. Daarbij ben ik voorstander van data-gestuurd handhaven, zoals verwoord in de SZW Handhavingskoers 2018–2021 die op 9 april jl. is aangeboden aan uw Kamer (Kamerstukken II 2017/18, 17 050, nr. 541). Data-gestuurd handhaven moet uiteraard plaatsvinden met inachtneming van de wettelijke regels en waarborgen. Uit navraag bij Stimulansz (een organisatie die de vier in het NRC-artikel genoemde gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten ondersteunt op het terrein van het sociaal domein en de initiator achter het toegepaste algoritme) blijkt dat bij de vier genoemde gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten opdracht is gegeven tot het ontwikkelen van een algoritme. Voor zover mij bekend is er geen verdere informatie beschikbaar of en hoeveel van de 388 gemeenten gebruik maken van de in het NRC-artikel genoemde software of andere software. Het is aan gemeenten waar zij diensten inkopen voor de uitvoering van hun gedecentraliseerde taken.
Klopt het dat deze gemeenten de software inkopen bij bedrijven? Kunt u aangeven bij welke bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Welke historische data wordt gebruikt voor de analyse van mogelijke bijstandsfraude? Kunnen inwoners de gebruikte data inzien en eventueel, bijvoorbeeld bij fouten, wijzigen? Hebben de ingeschakelde bedrijven toegang tot deze data?
Navraag bij Stimulansz heeft opgeleverd dat gemeenten voor het algoritme uitsluitend gegevens gebruiken uit hun eigen uitkeringsadministratie. Deze uitkeringsadministratie wordt gebruikt voor het vaststellen van het recht op een uitkering en daarmee ook voor de rechtmatigheid van de uitkeringen. In feite gaan de betreffende gemeenten effectiever en efficiënter werken met de data die ze al hebben en mogen gebruiken in de handhaving (data-gestuurd werken). Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en vanaf 25 mei 2018 de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), hebben burgers het recht op informatie over en toegang tot hun persoonsgegevens. Bij gebleken onjuistheden hebben de betrokken burgers recht op rectificatie van de gegevens. Echter, als het om gegevens in de uitkeringsadministratie gaat, hebben uitkeringsgerechtigden de plicht om onverwijld (wijzigingen van) de gegevens zelf door te geven aan de gemeente (inlichtingenplicht). Het gaat immers om gegevens die van invloed zijn op de hoogte of de duur van de uitkering, bijvoorbeeld wijzigingen van het inkomen of samenwonen. Doen burgers dit niet dan is er sprake van een overtreding van de inlichtingenplicht en moet de betreffende gemeente de teveel betaalde uitkering terugvorderen en een boete of waarschuwing opleggen.
Gemeenten die bedrijven inschakelen om namens hen gegevens te verwerken moeten de verwerking regelen in een verwerkersovereenkomst. De gemeente dient als de verwerkingsverantwoordelijke te garanderen dat bij de inschakeling van een verwerker de rechten van de betrokkenen zijn gewaarborgd. In artikel 28 van de AVG worden eisen gesteld aan de inschakeling van de verwerker en de verwerkersovereenkomst. De door het ingeschakelde bedrijf gebruikte data dienen gepseudonimiseerd te zijn en enkel door de gemeente te herleiden naar de uitkeringsgerechtigde.
Ziet u ook het risico dat het gebruik van algoritmes discriminerend kan zijn voor bepaalde groepen mensen als de werking van de algoritmes niet transparant en controleerbaar is of gebaseerd is op data die door selectieve handhaving tot stand is gekomen? Bent u bekend met voorbeelden hiervan, zoals het gebruik van discriminerende recidiverisico software in de Verenigde Staten?
Ja, het risico van discriminatie dat kan ontstaan door de inzet van algoritmen en de kwaliteit van de data is bekend, evenals de casus waaraan uw Kamer refereert.
Data-analyse moet plaatsvinden binnen de kaders van de Wbp en vanaf 25 mei 2018 binnen de kaders van de AVG. Een van de uitgangspunten van deze verordening is transparantie over het verwerken van persoonsgegevens. De gemeenten dienen op grond van de AVG altijd informatie te geven over de aard van de verwerking. Daarbij kan de betrokkene een klacht indienen over de geboden transparantie bij de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthoudende autoriteit op grond van de AVG.
In het belang van het beschermen van de modus operandi om fraude op te sporen, kan door het college worden besloten het algoritme niet vrij te geven. Als daar met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) om verzocht wordt, is het vervolgens aan de rechter om deze weigering te beoordelen. Verder ziet de gemeenteraad toe op de manier waarop het college het beleid, waaronder het fraudebeleid, uitvoert.
Is de werking van de gebruikte algoritmes transparant en controleerbaar? Wordt de werking van de gebruikte algoritmes door onafhankelijke derden gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de technologie die overheden gebruiken onze normen en waarden en onze wetten moeten eerbiedigen en niet, wellicht onbedoeld, discriminerend mogen zijn? Deelt u derhalve de mening dat door overheden gebruikte algoritmes transparant en controleerbaar moeten zijn om te voorkomen dat algoritmes discriminerend werken?
Ja, het gebruik van technologie moet plaatsvinden binnen de wettelijke kaders. Dat geldt ook voor het gebruik van algoritmen. Echter, in het belang van het beschermen van de modus operandi om fraude op te sporen, kan worden besloten het algoritme niet vrij te geven omdat het instrument dan zijn waarde verliest. Zie hierover ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Op welke wijze vindt terugkoppeling van de resultaten uit de data-analyses en de daaruit volgende onderzoeken naar bijstandsfraude plaats, en hoe leidt dit tot aanpassingen van de gebruikte algoritmes? Hoe wordt een vicieuze cirkel voorkomen, bijvoorbeeld als het rekenmodel versterkt wordt in foutieve initiële aannames op basis van gekleurde historische data door nieuwe data uit de handhavingspraktijk?
Het gebruik van de algoritmes is aanvullend op de bestaande handhavingspraktijk. Volgens Stimulansz wordt het algoritme gebruikt om vast te stellen wat de kans is dat een uitkeringsgerechtigde fraudeert. De gevallen met de grootste kans zullen onderzocht worden om fraude al dan niet vast te stellen. De uitkomsten worden toegevoegd aan het algoritme. Ook fraudegevallen die niet naar aanleiding van het algoritme opgespoord worden, worden toegevoegd. Dit betekent concreet dat het algoritme constant leert van nieuwe fraudezaken en nieuwe patronen, waardoor voorkomen wordt dat het algoritme zoekt in een bepaalde hoek. Verder is van belang dat met betrekking tot de handhaving in het sociaal domein geen sprake is van automatische besluitvorming. Signalen, ook signalen die door middel van data-analyse tot stand komen, moeten altijd eerst onderzocht worden met toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor, alvorens een sanctie kan worden opgelegd.
Wanneer is het onderzoek van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het gebruik van algoritmes door overheden afgerond?
Het onderzoek van BZK over het gebruik van algoritmes door overheden wordt naar verwachting in de tweede helft van 2018 afgerond.
De renovatie van het Binnenhof |
|
Jessica van Eijs (D66), Rob Jetten (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Gasloos bouwen? Prima, maar niet op het Binnenhof»?1
Is het waar dat u heeft aangegeven dat er geen ruimte is in het budget voor aanvullende duurzaamheidseisen?
Welke algemene normen hanteert de rijksdienst ten aanzien van verduurzaming?
Worden deze normen in de renovatie van het Binnenhof ook gehanteerd? Zo ja, is het dan, in het licht van de historische afspraken over het afbouwen van de gaswinning in Groningen, niet voor de hand liggend om in die normen mee te nemen dat moet worden geprobeerd bij renovaties of nieuwbouw het gebouw gasloos te laten functioneren? Zo nee, waarom niet?
Is er een kosten-batenanalyse gemaakt als het gaat om de aanleg van zonnepanelen en andere verduurzaamingsmaatregelen die, normaal gesproken binnen een overzienbare termijn, rendabel zijn? Zo ja, kunt u deze analyse, eventueel vertrouwelijk, delen met de Kamer?
Waarom is besloten het Binnenhof aangesloten te laten op het gas en geen gebruik te maken van alternatieve verwarmingsbronnen, zoals warmtepompen?
Is het niet voor de hand liggend om als rijksoverheid het goede voorbeeld te geven en bij nieuwbouw of renovatie zo snel mogelijk de afhankelijkheid van gas uit Groningen af te bouwen?
Is het waar dat uw woordvoerder heeft aangegeven dat zonnepanelen op leien daken «geen gezicht» zijn? Hoeveel procent van de daken die gerenoveerd worden is een leien dak?
Waarom is er niet besloten om zonnepanelen aan te leggen op de daken? Hoeveel vierkante meter van de daken van het te renoveren complex is geschikt (te maken) voor de aanleg van zonnepanelen? Hoeveel vierkante meter daarvan is onderdeel van niet-monumentale delen van het gebouw?
Welke Energie Prestatie Coëfficiënt-waarde (epc-waarde) wordt bereikt na afronding van de renovatie? Bent u bereid te onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om energieneutraliteit te bereiken?
Hoe passen deze plannen in een uiteindelijk energieneutraal Binnenhof?
Het bericht dat er een wachtrij is voor het afleggen van een rijexamen |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u het bericht «Wachtrij voor afrijden»1 gelezen? Wat is uw reactie op het feit dat de wachttijden om af te rijden fors worden overschreden?
Ja.
Ik vind het heel vervelend dat de wachttijden zo oplopen, vooral voor al die mensen die hun rijbewijs nodig hebben voor hun werk, maar ook voor jongeren die klaar zijn met hun opleiding en graag zo snel mogelijk willen afrijden.
Deelt u de conclusie dat het probleem is ontstaan door een gebrek aan examinatoren in relatie tot de sterke groei van de vraag naar examens? Heeft dit ook te maken met de nieuwe leeftijdsgrens vanaf 17 jaar?
Het is een kwestie van zowel vraag als aanbod. De vraag naar examens is zeer sterk gestegen: sinds 2014 is het totaal aantal praktijkexamens gestegen van 630.000 naar 735.000 (prognose 2018), circa 17%. Om aan de stijgende vraag tegemoet te komen heeft het CBR afgelopen twee jaar nieuwe examinatoren geworven. Deze zijn sinds 2016 intern binnen het CBR opgeleid. Het CBR ervaart dat het steeds moeilijker wordt om geschikte kandidaten aan te trekken vanwege de krapte op de arbeidsmarkt.
Het effect van 17-jarigen is inmiddels gering; dat effect is wel opgetreden toen de vraag naar examens van de 17-jarigen bovenop de gewone vraag kwam, maar is inmiddels gedempt.
Deelt u de mening dat de nu geconstateerde groei geen verrassing mag zijn? Kunt u aangeven hoe het komt dat het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) toch zo verrast is door de groei?
Het CBR is niet verrast door de groei van de vraag naar examens personenauto. Die is nagenoeg conform groeiprognoses. De vraag naar examens voor vrachtwagen, bus, trekker en taxi verloopt veel grilliger, is daarmee niet goed voorspelbaar en blijkt sinds 2014 jaarlijks te variëren: van 26% extra in 2016 (t.o.v. 2015), via 20% extra in 2017 (t.o.v. 2016), naar 10% extra in 2018 (t.o.v. 2017).
Naast de moeilijk voorspelbare vraag naar de beroepsexamens hebben meer kandidaten B-praktijkexamen gedaan dan de prognose was: 0,9% extra. De twee belangrijkste oorzaken hiervan zijn dat meer gebruik is gemaakt van de tussentijdse toets bij het CBR tijdens de rijopleiding, wat uit het oogpunt van kwaliteit een goede zaak is. De andere oorzaak is dat meer jongeren direct na hun 18e verjaardag examen willen doen dan voorheen, waarschijnlijk als gevolg van de verbetering van de economische situatie.
Heeft u de overtuiging dat het CBR de achterstanden werkelijk gaat inlopen op de wijze zoals het CBR aangeeft?
Het CBR heeft een plan gemaakt met maatregelen voor zowel de korte als de langere termijn en zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant.
Aan de aanbodkant blijft het CBR nieuwe examinatoren actief werven en opleiden. De interne opleiding van het CBR zal medio 2018 gecertificeerd worden op het vereiste wettelijke niveau voor een examinator. Daardoor wordt de doelgroep voor werving verbreed, immers het instroomniveau mag dan lager zijn dan het wettelijke niveau. Ook zal het CBR op korte termijn inzetten op het zo goed mogelijk faciliteren van de transport- en logistieke sector: schaarse capaciteit voor beroepsexamens wordt door CBR gelijkmatig verdeeld over de examinatoren.
Aan de vraagkant ondersteun ik de oproep van het CBR aan de rijscholen om kandidaten pas naar examen te sturen na voldoende vooropleiding en de rijscholen te vragen om de examens beter in te plannen. Een rijschool kan immers een examen zo goed mogelijk plannen en vooruit reserveren waarmee de wachttijd zoveel mogelijke tijdens de rijopleiding kan vallen.
Echter ondanks de inzet van de maatregelen in het plan van aanpak is de verwachting dat de wachttijden niet snel weer op het gewenste niveau komen. Immers er zijn geen maatregelen in te zetten die op zeer korte termijn effect hebben zonder de kwaliteit van het examen aan te tasten. Ik bezie daarom samen met het CBR daarnaast in hoeverre prioritering van de verschillende examens mogelijk is.
Deelt u de conclusie van het CBR dat de keuze voor een goede rijschool echt helpt? Kunt u aangeven welk deel van de wachttijden veroorzaakt wordt door de keuze voor slechte rijscholen?
Er zijn grote verschillen in slagingspercentages tussen regio’s en rijscholen. Op dit moment hebben 1.500 rijscholen van de ca. 8.000 die zijn ingeschreven bij het CBR een slagingspercentage voor het eerste examen van 30% of lager. Dit betekent dat er kandidaten op examen komen die volstrekt onvoldoende zijn opgeleid en waar de examinator moet ingrijpen om ongelukken te voorkomen. Ook uit het oogpunt van verkeersveiligheid is het onverstandig om een dergelijk slecht opgeleide kandidaat de hele rit van het praktijkexamen af te laten maken. Het CBR beziet hoe daar op korte termijn iets aan gedaan kan worden, bijvoorbeeld door het afbreken van het examen in combinatie met een verplichte langere wachttijd voor het herexamen.
Het is niet exact te berekenen wat het aandeel van deze slecht voorbereide kandidaten op de reserveringstermijn is. Wel is in algemene zin te zeggen, dat als het gemiddelde slagingspercentage, dat nu rond de 50% ligt, zou stijgen -zonder concessies te doen aan de examenvereisten voor verkeersveiligheid- de reserveringstermijn snel weer binnen de gewenste zeven weken wachttijd zou komen.
Zijn de namen van de ca. 1.500 rijscholen die kandidaten die nog niet voldoende opgeleid zijn naar het examen laten gaan bekend en kunnen die gepubliceerd worden?
Het CBR publiceert de examenresultaten van alle rijscholen al periodiek, zowel als open data op haar website (www.cbr.nl) als bewerkt op www.rijschoolgegevens.nl. Zoeken is mogelijk op plaatsnaam en op rijschool. Voor de zomer zullen deze gegevens op de vernieuwde website van het CBR nog prominenter te vinden zijn. Ik heb het CBR gevraagd om op haar website duidelijke informatie te geven ten behoeve van het kiezen van een rijschool.
Kunt u aangeven wat de wachttijden voor de verschillende groepen nu zijn en in welke tempo ze worden ingelopen?
De actuele wachttijden verschillen per regio en per periode. Het CBR publiceert deze wekelijks op haar website www.cbr.nl.