De berichten dat asbest is make-up is aangetroffen |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
In hoeveel winkels waren make-upartikelen, waarin asbest is aangetroffen, te koop?
Volgens informatie van Claire’s is de betreffende batch van het product 05435 (Highlight & finishing set) waarin asbest is aangetroffen, vanaf juni 2017 in 22 winkels in Nederland verkocht. Van het product Highlight & finishing set zijn in de periode juni 2017-maart 2018 in totaal 106 stuks verkocht. Het is niet bekend hoeveel van deze 106 sets afkomstig zijn uit de batch waar de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) asbest in heeft aangetroffen. We weten dus ook niet hoeveel van deze 106 sets daadwerkelijk asbest bevatten. De betreffende batch van het product 40628 (Compact Powder) waarin asbest is aangetroffen, is vanaf augustus 2016 in 25 Nederlandse winkels verkocht. Van dit product zijn 591 stuks verkocht in de periode augustus 2016-maart 2018. Ook bij deze 591 producten is niet bekend hoeveel stuks er afkomstig zijn uit de batch waar de ILT asbest in heeft aangetroffen. Onbekend is dus hoeveel van deze 591 producten asbest bevatten.
Kan er een indicatie gegeven worden hoelang er asbest zit in de producten en hoeveel producten met asbest mogelijk zijn verkocht?
Zie antwoord vraag 1.
Kan er een indicatie gegeven worden hoelang deze producten al verkocht worden in Nederland en hoeveel kopers er in die periode zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een risico-inschatting maken voor de gezondheid van kinderen die vaak make-upproducten kopen bij Claire’s?
Het RIVM heeft het gezondheidsrisico van het gebruik van de make-upproducten van Claire’s waarin asbest is aangetroffen, in kaart gebracht. Het RIVM geeft aan dat het geschatte aantal asbestvezels in de lucht ongewenst hoog is, maar dat het risico op asbest gerelateerde ziekten voor kinderen die deze make-up producten hebben gebruikt waarschijnlijk beperkt is. Voor meer informatie verwijs ik u naar het onderzoeksrapport van het RIVM (https://www.rivm.nl/Onderwerpen/A/Asbest/Advies_asbest_in_cosmetica). Op 3 mei 2018 hebben de Staatssecretaris van IenW en ik u hierover nader geïnformeerd (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2018Z08230&did=2018D27524).
Waarom is er niet direct na het aantreffen van asbest in producten een (al dan niet gerichte) consumentenwaarschuwing naar buiten gegaan door de inspectiediensten?
Direct na het aantreffen van asbest hebben op 27 maart jl. de Staatssecretaris van IenW en ik uw Kamer geïnformeerd en heeft de ILT een persbericht uitgestuurd waarin de desbetreffende producten genoemd zijn. Het bericht is door verschillende media opgepakt en uitgedragen. De inhoud van de publiekswaarschuwing die Claire’s heeft opgesteld is op 4 april jl. in de winkels van Claire’s gehangen en op de websites van Claire’s en de ILT geplaatst. Tevens heeft Claire’s de publiekswaarschuwing in drie landelijke dagbladen geplaatst op 6 resp. 8 april 2018. Er is derhalve naar onze mening binnen een redelijke termijn een signalering richting consumenten uitgegaan.
Kunt u met de Kamer delen welke producten in eerste instantie door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zijn getest waarin geen asbest werd aangetroffen, en kunt u hierbij aangeven of dit talkhoudende make-upproducten zijn?
De ILT heeft eerder dit jaar 28 producten van Claire’s laten testen. Daarna heeft de ILT nog aanvullend 2 andere producten van Claire’s laten testen. In deze laatste 2 producten is asbest aangetroffen. De ILT heeft in totaal dus 30 verschillende producten van Claire’s laten testen.
De producten die de ILT heeft laten testen en waarin zij geen asbest heeft aangetroffen, heeft de ILT ook gepubliceerd op haar website. Een gedeelte van deze producten is talkhoudend en een gedeelte van deze producten is niet talkhoudend. Het betreft de volgende producten:
Zult u het onderzoek dat Claire’s zelf heeft laten uitvoeren in de Verenigde Staten en waaruit bleek dat er geen asbest in de make-upproducten zat, opvragen en met de Kamer delen, nu er asbest is aangetroffen in de make-upproducten van Claire’s?
De ILT heeft bij Claire’s de onderzoeksresultaten opgevraagd. Claire’s is opdrachtgever van dit onderzoek en is niet verplicht om dit onderzoek openbaar te maken.
Bent u voornemens het advies van toxicologen op te volgen en mensen op te roepen de producten luchtdicht te verpakken en naar de milieustraat te brengen? Zo ja, hoe zal deze oproep worden gecommuniceerd?
In de waarschuwing van Claire’s (die ook op de website van de ILT is terug te vinden) is aangegeven dat asbesthoudende producten zorgvuldig moeten worden verpakt en bij het gemeentelijk milieustation moeten worden ingeleverd.
Kan de onderzoeksopzet voor het brede onderzoek naar talkhoudende make-upproducten met de Kamer gedeeld worden? En in hoeverre kan nader onderzocht worden gedaan welk gezondheidsrisico mensen hebben gelopen die de producten hebben gebruikt?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de ILT voeren gezamenlijk een breed onderzoek uit naar de aanwezigheid van asbest in cosmeticaproducten. Voor dit onderzoek is de volgende onderzoeksopzet gehanteerd: Er worden ruim 250 talkhoudende cosmetica-producten van een groot aantal merken getest op asbest. Het betreft monsters uit de volgende vijf categorieën producten: 1. Lichaamspoeders waaronder babypoeders, 2. Gezichtspoeders, 3. Make-up poeders (gekleurde gezichtspoeders), 4. Foundation (liquid) en 5. Bronzers. De testen worden door een geaccrediteerd laboratorium in opdracht van de ILT en de NVWA uitgevoerd op basis van NEN 5896, waarbij monsters allereerst worden getest met PLM (lichtmicroscopisch onderzoek). Indien deze test positief is, wordt ter bevestiging een tweede test volgens de SEM (elektronenmicroscopisch onderzoek) methode uitgevoerd. Indien blijkt dat een product asbesthoudend is, wordt er conform het NVWA-interventiebeleid opgetreden.
Om te bepalen of asbestbevattende producten een risico voor de volksgezondheid vormen of gevormd hebben zal een risicobeoordeling worden uitgevoerd vergelijkbaar met het onderzoek waar in het antwoord op vraag 4 naar verwezen wordt.
Het bericht 'RyanAir reveals worst gender pay gap in airline industry' |
|
Nevin Özütok (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «RyanAir reveals worst gender pay gap in airline industry»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het grote verschil in beloning, waarbij vrouwen bij deze firma 72% minder verdienen dan mannen bij RyanAir?
Op de situatie bij Ryanair specifiek kunnen wij niet ingaan. In Nederland is het gemiddelde beloningsverschil tussen mannen en vrouwen 10% bij de overheid, en 20% in het bedrijfsleven. Wanneer er wordt gecorrigeerd naar loonklooffactoren zoals functieniveau en opleidingsniveau, daalt het verschil naar gemiddeld 5% bij de overheid en 7% in het bedrijfsleven.
Denkt u dat er een probleem is in de luchtvaartsector met de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen?
Wij beschikken niet over een volledig overzicht van eventuele beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen in de luchtvaartsector. Wel zien wij dat piloten voor het overgrote deel nog mannen zijn en dat cabinepersoneel voor een groot deel uit vrouwen bestaat. Uiteraard is er een verschil in beloning tussen die twee beroepsgroepen. Wij zien echter ook dat steeds meer maatschappijen de hoeveelheid vrouwelijke piloten aan het verhogen zijn.
Kunt u aangeven hoe groot het verschil is in beloning tussen mannen en vrouwen bij KLM en Transavia, waar de Nederlandse overheid aandeelhouder is? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Het is aan de werkgever om eventueel onderzoek te doen naar omvang en oorzaken van de beloningsverschillen in een bedrijf, maar wij zijn bereid om KLM en Transavia de suggestie te doen om een quick scan hiernaar te laten uitvoeren.
Indien er een beloningsverschil bestaat, hoe verklaart u de verschillen in beloning? Hoeveel verschil is te verklaren door objectieve factoren (functie, opleiding) en hoeveel van het loonverschil bij KLM en Transavia is onverklaarbaar?
Wij beschikken niet over specifieke informatie over een loonkloof tussen mannen en vrouwen bij KLM en Transavia.
Vindt u dat het loonverschil tussen mannen en vrouwen zo klein mogelijk zou moeten zijn en dat het goed zou zijn om zoals in alle functies, zowel hoog, als laagbetaald, een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen is?
Het kabinet streeft in zijn emancipatiebeleid naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen, zoals vermeld in de Emancipatienota die uw Kamer op 29 maart jl. heeft ontvangen. Bestrijden van de loonkloof is daarbij een van de prioriteiten. Een andere prioriteit is de verbetering van de doorstroming van vrouwen naar hogere functies.
Indien er een beloningsverschil bestaat, denkt u dat alle functies bij KLM even toegankelijk zijn voor mannen als voor vrouwen?
Wij hebben geen aanwijzingen dat er verschillen zijn in toegankelijkheid van functies bij KLM.
Indien er een beloningsverschil bestaat, bent u bereid maatregelen te treffen waardoor het loonverschil in de luchtvaartsector tussen mannen en vrouwen kleiner wordt, en in het bijzonder bij KLM?
Er staan ons geen wettelijke mogelijkheden ter beschikking om af te dwingen dat in bedrijven, bijvoorbeeld in de luchtvaartsector, evenveel mannen als vrouwen in bepaalde functieniveaus werken. Als werknemers in de luchtvaart het vermoeden hebben dat zij ongelijk beloond worden voor gelijkwaardig werk, kunnen zij de zaak voorleggen aan het College voor de Rechten van de Mens, of aan de civiele rechter.
De NAM die uitspraken van de arbiter naast zich neerlegt |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de NAM meer dan eens geen opvolging heeft gegeven aan een uitspraak van de arbiter?
Dit beeld herken ik niet. Wel komt het voor dat de omvang van een schade die als gevolg van een uitspraak van de Arbiter Bodembeweging moet worden vergoed, nog niet is berekend. Over de omvang van de schadevergoeding kan dan opnieuw discussie ontstaan.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze gedupeerden hun schade zo snel mogelijk vergoed krijgen, gelet op het gegeven dat er meerdere zaken bekend zijn waarbij de arbiter uitspraak heeft gedaan en de NAM nog altijd niet heeft gezorgd voor een zorgvuldige schadeloosstelling?1
De Arbiter Bodembeweging vervult een rol bij de afhandeling van de zogenoemde oude schademeldingen. Dit zijn schademeldingen die voor 31 maart 2017 zijn gedaan. NAM werkt momenteel hard aan het afhandelen van deze schademeldingen. De commissaris van de Koning in Groningen en ik volgen dit nauwlettend. Over de voortgang heb ik uw Kamer bericht bij brief van 26 april 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 460). Eigenaren met een oude schademelding krijgen van NAM een ruimhartig aanbod, waarbij ook de zogenoemde C-schade in beeld wordt gebracht. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 vormde niet gecalculeerde C-schade in het verleden vaak de aanleiding voor nieuwe onenigheid. De verwachting is dat op basis van het aanbod zaken kunnen worden afgewikkeld zonder dat hierna opnieuw discussies ontstaan.
Bent u bereid het reglement van de arbiter aan te passen om ervoor te zorgen dat ook gevolgschade door de arbiter kan worden toegekend, gelet op de uitspraak van de arbiter van 24 mei 2017 over dossier 16-0207 (Schildwolde) waarbij de gedupeerde twee weken geleden de schadeloosstelling ontvangen heeft, maar achterblijft met een forse schadepost omdat de arbiter geen uitspraak mag doen over gevolgschade?
In het algemeen ga ik niet in op individuele zaken die bij de Arbiter in behandeling zijn of zijn geweest. De uitspraak waar u naar verwijst is ook (nog) niet door de Arbiter gepubliceerd. De Arbiter bodembeweging beoordeelt fysieke schade die door aardbevingen is ontstaan, maar kan zich ook uitspreken over schadeposten die direct met deze fysieke schade samenhangen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de reglementen aan te passen.
Was bij u bekend dat de arbiter aangegeven heeft meermaals een tweede zitting te hebben moeten houden om te zorgen dat de NAM alsnog zorgt voor schadeloosstelling? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening dat dit de wachtlijsten bij de arbiter kan verlengen, dat er gezorgd moet worden dat de NAM zich aan uitspraken van de arbiter houdt en dat tweede zittingen niet nodig zouden moeten zijn?
Ik deel de opvatting dat wachtlijsten bij de Arbiter bodembeweging moeten worden voorkomen en dat moet worden vermeden dat een tweede zitting noodzakelijk is. De verwachting is dat de aanpak van NAM voor de oude schademeldingen hier ook aan bijdraagt. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Was bij u bekend dat ook de onafhankelijk raadsman Groningen het beeld herkent dat de NAM meermaals – ook na uitspraken van de arbiter – niet zorgt voor goede schadeloosstelling, en dat de raadsman in meerdere zaken heeft moeten bemiddelen?
Op 1 mei 2018 heb ik uw Kamer de jaarrapportage van de Onafhankelijke Raadsman over 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 461) gestuurd. Hierin gaat de Raadsman in op dit beeld. De Onafhankelijke Raadsman kent twaalf van dit type meldingen. In de gesprekken die ik voer met NAM vraag ik aandacht voor de zorgen van de Raadsman en voor dit type gevallen in het bijzonder.
Herkent u het beeld dat Stut en Steun (het steunpunt voor mensen met mijnbouwschade) heeft dat het aantal zaken toeneemt waarbij de NAM na uitspraak van de arbiter niet zorgt voor een zorgvuldige schadeloosstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel zaken zijn er bij u bekend waarbij gedupeerden door de arbiter in het gelijk zijn gesteld maar nog steeds wachten op uitkering door de NAM?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich dat u op 14 maart 2018 schreef: «NAM heeft zich in beginsel verbonden aan uitspraken Arbiter en heeft tot op heden altijd uitvoering gegeven aan diens uitspraken»?2 Deelt u de mening dat deze uitspraak nu niet meer juist is?
NAM heeft tot op heden uitvoering gegeven aan de uitspraken van de Arbiter bodembeweging. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn er echter zaken waarin na uitspraak door de Arbiter bodembeweging opnieuw onenigheid is ontstaan over de hoogte van de schadevergoeding. Dat kan voor ongewenste vertraging zorgen.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat de NAM zich zo onwelwillend blijft opstellen? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 werkt NAM hard om de lopende oude schademeldingen af te handelen. De commissaris van de Koning in Groningen en ik volgen nauwlettend of NAM haar beloftes waarmaakt. In de gesprekken die ik met NAM voer, zal ik aandacht vragen voor de zorgen die de Onafhankelijke Raadsman uit, in het bijzonder over de opvolging van uitspraken van de Arbiter Bodembeweging.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden zo snel mogelijk na uitspraak van de arbiter schadeloos worden gesteld? Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn in gesprek te gaan met de NAM om te zorgen dat zij wel altijd adequate opvolging geeft aan uitspraken van de arbiter?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de manier waarop de NAM opvolging geeft aan genoemde arbiter uitspraken het vertrouwen in de NAM nog verder doet dalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat ook mensen met lopende zaken bij de arbiter de mogelijkheid moeten krijgen om de uitvoering van de uitspraak over te laten aan de Tijdelijke commissie mijnbouwschade Groningen?
Nee. De Tijdelijke commissie mijnbouwschade Groningen heeft aan de nieuwe meldingen meer dan de handen vol. Zoals hierboven toegelicht stel ik vast dat NAM uitspraken van de Arbiter Bodembeweging naleeft en dat met haar aanpak van de oude schademeldingen de kans dat na een uitspraak opnieuw onenigheid kan ontstaan wordt verkleind.
Initiatieven voor laagdrempelige rechtspraak in de buurt |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat Nederland moet leren van de zuiderburen inzake laagdrempelige rechtspraak in de vorm van de zogenoemde vrederechter? Herkent u zich in de strekking van dit verhaal?1
Ja. In het artikel wordt een mooi beeld geschetst van het werk van de Belgische vrederechter. Ik herken het belang van laagdrempelige en oplossingsgerichte rechtspraak. De inzet van de Rechtspraak en dit kabinet is om de rechtspraak maatschappelijk effectiever te laten zijn. Het kabinet wil de rechtspraak daar de ruimte voor geven en heeft daartoe recent een voorstel voor een Experimentenwet rechtspleging in consultatie gedaan.
Klopt het dat u een bezoek heeft gebracht aan een Belgische vrederechter? Wat zijn naar aanleiding daarvan uw bevindingen en conclusies? Met welk doel is dit bezoek geïnitieerd?
Voor het realiseren van de ambities ten aanzien van de rechtspraak zoals verwoord in het regeerakkoord is het belangrijk te leren van experimenten, maar ook om te zien hoe dingen elders geregeld zijn. Het WODC doet dit jaar naar aanleiding van de motie Segers (Handelingen II, 2016–2017, 34 550 VI, nr. 65) rechtsvergelijkend onderzoek naar inpasbaarheid van (elementen van) een vrederechter in het Nederlandse stelsel. Een ambtelijke delegatie van mijn ministerie en de Raad voor de rechtspraak heeft in februari een werkbezoek aan België gebracht. Ik stel me ook graag persoonlijk op de hoogte van de situatie in België en heb met mijn Belgische collega afgesproken dat ik binnenkort een werkbezoek aan België breng.
Klopt het dat er is besloten te stoppen met een variant op de procesgangen bij de Belgische vrederechter, namelijk de procesgang Spreekuurrechter van de rechtbank Noord-Nederland, terwijl andere rechtbanken, zoals Zeeland-West-Brabant, op dit moment juist onderzoek doen naar de mogelijkheid te starten met de procesgang Spreekuurrechter in de regio?2
De pilot Spreekuurrechter bij de rechtbank Noord-Nederland is in oktober 2016 gestart en loopt, zoals bij de start gepland, in mei 2018 af. Een onderzoeksbureau verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen brengt momenteel de ervaringen van de diverse deelnemers in kaart en bekijkt welke elementen van het concept zich lenen voor toekomstige toepassing. De rechtbank Noord-Nederland heeft aangegeven dat het belangrijk is om verder te experimenteren met het concept in een andere maatschappelijke context, elders in het land en met andere deelnemers. Mede in verband daarmee is er een landelijke werkgroep opgericht.3 Zoals ik mijn brief «Naar een maatschappelijk effectievere rechtspraak» van 20 april jongstleden heb gemeld, ontwikkelt een aantal gerechten experimenten met buurtrechters die op het concept van de spreekuurrechter voortbouwen. Een aantal daarvan zal in de tweede helft van 2018 starten.
Tijdens de proef zijn aangemelde zaken met voorrang behandeld, waarbij eiser en verweerder beiden de helft van het griffierecht betaalden, en daarbij is gewerkt met een gecontroleerde instroom van zaken. Ongeveer de helft van de voor de spreekuurrechter aangemelde zaken kwam niet tot een behandeling omdat de wederpartij niet wilde meewerken. Positieve resultaten in de beperkte setting van een pilot zijn geen garantie voor een succesvolle praktijk. Het concept is op dit moment dan ook nog niet rijp om op te nemen in het reguliere aanbod van de rechtbanken. Het is belangrijk verdere ervaring op te doen en de ontwikkeling naar een maatschappelijk effectievere rechtspraak verantwoord te laten verlopen. Dat een rechtsgang zoals de spreekuurrechter (nog) niet tot het reguliere aanbod van de rechtspraak behoort, betekent niet dat niet aan rechtsstatelijke eisen wordt voldaan.
Wie heeft dit beslist en op grond waarvan? Wegen deze argumenten naar uw mening op tegen het rechtsstatelijke belang dat Nederland, evenals onze Zuiderburen, beschikt over een snelle, kostenevenredige en laagdrempelige rechtsgang voor iedereen? Zijn er, objectief gezien, dringende redenen die zich er tegen verzetten dat, tegelijkertijd met de voortzetting van de procesvorm Spreekuurrechter, hierover een evaluatie plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 3.
Als de rechtbank Noord Nederland de procesgang Spreekuurrechter niet meer mogelijk maakt, waar kunnen rechtzoekenden dan nog laagdrempelig, snel en tegen lage kosten terecht als zij hun civiele geschil aan een rechter willen voorleggen?
Rechtszoekenden kunnen een groot aantal geschillen aan de kantonrechter voorleggen. In een zeer groot aantal gevallen bedraagt het griffierecht voor natuurlijke personen slechts € 79,–: voor onvermogenden die als eiser optreden in alle kantonprocedures, voor vorderingen tot € 500,–, voor alle zaken over huurgeschillen en consumentenaankopen en tenslotte in alle verzoekschriftenprocedures. Een procedure bij de kantonrechter is overzichtelijk, heeft een relatief korte doorlooptijd en voor (juridische) bijstand in de procedure gelden geen eisen. Bij een verzoekschriftprocedure kan het verzoek – ook voor de rechtbank in andere zaken dan kantonzaken – eenvoudig worden ingediend, er is geen deurwaarder en ook niet altijd een advocaat bij nodig. In deze procedure worden vooral zaken op het gebied van het arbeidsrecht en personen- en familierecht behandeld.
Wat is de stand van zaken en wat is de planning van de komst van de buurtrechter en de schuldenrechter?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 20 april jongstleden. Voor de zomer liggen er concrete plannen en na de zomer zullen de eerste experimenten kunnen starten.
Wat is uw reactie op het voorstel te komen met Huizen van het recht?3 In hoeverre bent u bereid een uitgewerkt plan hierover mee te nemen bij experimenten met de rechtspraak, zoals de Raad voor de rechtspraak ook aangeeft?4
Zoals ik ook tijdens het algemeen overleg Rechtspraak op 25 april jl. heb aangegeven vind ik het een sympathiek en interessant voorstel om meer verbinding te leggen tussen de eerstelijns hulp en de rechtspraak. En ook om daar andere hulpverleners bij te betrekken. Ook de Raad voor de rechtspraak reageerde positief. Het is belangrijk om de vernieuwing in de rechtspleging integraal te bezien. Bij die vernieuwing gaat het over een maatschappelijk effectievere rechtspraak, maar ook hoe de rechtsbijstand is georganiseerd en hoe conflicten op een andere manier kunnen worden opgelost. Ik sta positief tegenover het idee om in het kader van experimenten een koppeling te leggen tussen (eerstelijns) rechtshulp en de rechtspraak. De experimentenwet die op 20 april jl. in consultatie is gegaan, zal overigens ook de mogelijkheid bieden om de Wet op de rechtsbijstand bij experimenten te betrekken. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg Rechtspraak op 25 april jl. betrek ik uw voorstel bij de gedachtenvorming rond de rechtsbijstand, waarover ik u voor het zomerreces informeer.
de langere betalingstermijn aan Mkb'ers |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Leveranciers draaien op voor groei supermarkten»?1
Ja ik ben bekend met het artikel en het signaal dat daarin wordt afgegeven.
Bent u bekend met signalen dat supermarkten steeds later hun facturen betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Geldt de trend van een langer durende betalingstermijn ook in andere markten? Zo ja, welke zijn dat?
Het betaalgedrag van het Nederlandse bedrijfsleven verbetert, in de Barometer Betaalgedrag 2017 van Graydon zien we een positieve trend. Er is een daling van het gemiddelde aantal dagen dat een factuur uitstaat. Uit de Barometer Betaalgedrag 2017 blijkt dat bedrijven in Nederland hun facturen gemiddeld na 40,5 dagen betaalden, dat is binnen de wettelijke termijn. Tevens is dat sneller dan in 2016, in dat jaar werd er na gemiddeld 41 dagen betaald. In 2012 ging het om 44,7 dagen en in 2013 om 44,3 dagen.
De bovengenoemde cijfers zijn gemiddelden, er zijn ook sectoren die een negatieve trend laten zien. In de Barometer Betaalgedrag 20172 vindt u een overzicht van de markten.
Zijn u gevallen bekend waarin mkb'ers financieel in de problemen zijn geraakt door deze trend?
Deze gevallen zijn mij niet bekend. In de Barometer Betaalgedrag 2017 zien we een positieve trend, bedrijven werden in 2017 gemiddeld sneller betaald dan in de jaren daarvoor. In algemene zin geldt dat bedrijven die te maken krijgen met late betalingen als gevolg daarvan liquiditeitsproblemen kunnen ervaren.
Is inzichtelijk in hoeveel gevallen wordt afgeweken van de reguliere betaaltermijn van 30 dagen? Zo ja, hoe vaak is dat het geval?
Het aantal gevallen waarbij er werd afgeweken van de 30 of 60 dagen is niet inzichtelijk, deze gegevens zijn niet voorhanden. De Barometer Betaalgedrag 2017 rapporteert het gemiddelde aantal dagen waarbinnen facturen voldaan worden en laat een positieve trend zien, waaruit in elk geval is op te maken dat het betaalgedrag van het Nederlandse bedrijfsleven is verbeterd.
Is inzichtelijk in hoeveel gevallen wordt afgeweken van de wettelijke betaaltermijn van 60 dagen? Zo ja, hoe vaak is dat het geval?
Zie antwoord vraag 5.
Hoelang moeten mkb'ers gemiddeld wachten op betaling van hun facturen?
De facturen van het mkb gericht aan de grote bedrijven werden in het derde kwartaal van 2017 na gemiddeld 41,5 dagen voldaan, zo blijkt uit Barometer Betaalgedrag 2017 Q33. Sinds medio 2015 is hier een positieve trend zichtbaar, in het tweede kwartaal van 2015 betaalden grote bedrijven het mkb na gemiddeld 42,5 dagen.
Hoeveel mkb'ers komen in problemen door een vertraagde betaling door grote afnemers?
Wanneer bedrijven in de problemen komen, is dat vaak een samenloop van omstandigheden en moeilijk aan dit enkele aspect toe te schrijven. Wel zijn er afzonderlijke gegevens beschikbaar over betaalgedrag enerzijds en bedrijven die in de problemen komen anderzijds. «Het in de problemen komen» is een breed begrip, maar de cijfers van het aantal faillissementen laten wel een duidelijke dalende trend zien. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in het jaar 2017 het kleinste aantal faillissementen van de eeuw is uitgesproken (bedrijven en instellingen, exclusief eenmanszaken), te weten 3290 uitgesproken faillissementen. In het jaar 2016 werden er 4399 faillissementen uitgesproken en in 2015 ging het om 5271 faillissementen. Dit betreft het aantal faillissementen van ondernemingen in het algemeen, en niet specifiek van mkb’ers. Nader gespecificeerde gegevens zijn niet voorhanden.
Welke stappen worden gezet om betalingstermijnen te versnellen?
Per 1 juli 2017 geldt de Wet uiterste betaaltermijn van 60 dagen voor grote ondernemingen. Met deze wet wordt beoogd dat grote ondernemingen hun facturen binnen een redelijke termijn zullen voldoen, met als maximum 60 dagen. Deze wet zal in 2019 worden geëvalueerd en kan eventueel worden aangescherpt wanneer verslechtering van betaalgedrag blijkt.
Een ander initiatief is Betaalme.nu, opgericht in 2015 vanuit het bedrijfsleven en gesteund door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Betaalme.nu streeft naar een norm van maximaal 30 dagen betaaltermijn voor mkb-leveranciers. Sinds de oprichting van Betaalme.nu hebben 50 grote bedrijven zich aangesloten bij dit initiatief. Alle bij Betaalme.nu aangesloten bedrijven geven in een eigen manifest aan hoe ze zullen bijdragen aan een tijdige betaling aan hun mkb-leveranciers. Dankzij het initiatief beschikken ca. 250.000 mkb’ers snel(ler) over liquiditeit.
Hoe snel betaalt de overheid gemiddeld haar eigen facturen?
Een overzicht van het betaalgedrag van de overheid is opgenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die op 16 mei 2018 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 490, nr. 239). Vanaf 2014 en 2015 hebben alle departementen gemiddeld 90% van de betalingen binnen 30 dagen afgerond. In 2017 was dit cijfer nog hoger, gemiddeld 95,8% van de betalingen werden binnen 30 dagen voldaan.
Ook de provincies laten een positieve ontwikkeling zien. In 2016 werden gemiddeld 89,3% van de betalingen binnen 30 dagen voldaan. In 2015 was dit gemiddeld 87,6% en in 2014 86,3%. Ik juich deze positieve ontwikkeling toe.
Resultaten van de gemeenten geven een divers beeld, maar er is wel een positieve tendens.
Heeft de overheid hiermee een voorbeeldfunctie? Zo ja, op welke wijze wordt dit tot uiting gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is voor de financiële positie van ondernemingen van essentieel belang dat rekeningen tijdig worden betaald. De overheid heeft hierin een voorbeeldfunctie te vervullen. In 2014 en 2015 heeft de rijksoverheid gemiddeld 90% van de betalingen tijdig voldaan. In 2016 heeft de rijksoverheid de norm verhoogd van gemiddeld 90% naar gemiddeld 95%. In 2016 heeft de rijksoverheid met een score van gemiddeld 95,1% voldaan aan deze aangescherpte doelstelling. De Monitor betaaltermijnen overheden voor 2017 zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden gezonden. Middels het monitoren en aanscherpen van de resultaten en doelstellingen tracht de rijksoverheid de overheden op hun verantwoordelijkheid te wijzen omtrent tijdig betalen.
Betaalt de overheid sneller aan mkb'ers die meer nadeel ondervinden van afnemers die betalingen langer uitstellen?
De rijksoverheid tracht alle leveranciers tijdig te betalen en maakt hier geen onderscheid in de ontvanger.
Bent u bereid na te denken over andere mogelijkheden om mkb'ers bij te staan indien zij om bovengenoemde redenen in de problemen geraken?
Ik ben altijd bereid om knelpunten op te lossen. Uiteraard geldt dit ook voor de mkb’ers. Er valt nog genoeg te verbeteren, momenteel is de uitwerking van het mkb-actieplan in volle gang. Met deze uitwerking van het regeerakkoord trachten we de mkb’ers op verscheidene manieren te ondersteunen en de belemmeringen te beperken.
De douane controle EuroStar |
|
Erik Ziengs (VVD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Waarom is, met de aanvraag voor een directe dienst naar Londen, niet direct begonnen met het voorbereiden van de nodige verdragen en overeenkomsten die een grenscontrole op Nederlandse stations mogelijk maakt?
Zoals aangegeven door de Staatssecretaris van IenW in het AO Spoor van 14 februari jl. betreft de directe verbinding een «plus» op de oorspronkelijke afspraken met NS over de verbinding naar Londen, zoals vastgelegd in de vervoerconcessie voor 2015–2025. Eurostar en NS hebben in het voorjaar van 2016 voor het eerst kenbaar gemaakt een voorkeur te hebben voor een directe verbinding tussen Nederland en Londen, waarbij de beveiliging- en grenscontroles van de reizigers in Amsterdam en Rotterdam worden uitgevoerd. Hiervoor hebben Eurostar en NS de ondersteuning van de Nederlandse overheid gevraagd. Het Ministerie van IenW heeft – na een eerste verkenning van (de consequenties van) het verzoek van Eurostar en NS – in het najaar van 2016 aan NS en Eurostar aangegeven bereid te zijn om de vervoerders te ondersteunen in hun streven naar een directe verbinding. Vervolgens is het Ministerie van JenV datzelfde jaar gevraagd om dit proces ook te steunen, omdat een directe verbinding niet mogelijk is zonder medewerking van het Ministerie van JenV. Deze medewerking is begin 2017 toegezegd onder voorwaarde van een realistisch tijdspad, omdat de realisatie van een directe verbinding afhankelijk is van het maken van internationale afspraken met België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Sinds begin 2017 zijn de nodige voorbereidingen getroffen en zijn overleggen gevoerd met de andere landen op verschillende niveaus ten behoeve van de totstandkoming van deze internationale afspraken.
Welke mogelijkheden zijn er voor Nederland om, net als destijds België, eenvoudige en snelle bilaterale afspraken te maken met het Verenigd Koninkrijk (VK), vooruitlopend op een definitieve overeenkomst tussen alle betrokken landen?
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België hebben in 1993 een Tripartiet Verdrag gesloten voor de treinverbindingen tussen België en het Verenigd Koninkrijk.1 In dit Verdrag hebben de landen afspraken gemaakt over de uitvoering van de grenscontroles van de passagiers, informatie-uitwisseling tussen de landen, de bevoegdheden van de landen en de samenwerking op het gebied van politie en justitie ten behoeve van de uitvoering van deze treinverbindingen. Het Verenigd Koninkrijk en België hebben in 2013 nieuwe bilaterale afspraken gemaakt in aanvulling op dit Tripartiet Verdrag. Dit mede omdat het Tripartiet Verdrag inmiddels gedateerd is.
Zoals eerder benoemd zijn sinds begin 2017 de nodige voorbereidingen getroffen en zijn overleggen gevoerd met de andere landen op verschillende niveaus ten behoeve van de totstandkoming van de internationale afspraken. Voor uitvoering van de in- en uitreis controles van passagiers op de stations in Rotterdam en Amsterdam wordt reeds met het Verenigd Koninkrijk gewerkt aan het daartoe te sluiten verdrag. Dit verdrag is echter niet voldoende om de directe service tussen Amsterdam en Londen te realiseren. Daarom zijn ook gesprekken gevoerd met de andere betrokken landen over de eerder genoemde onderwerpen als informatie-uitwisseling, de bevoegdheden van de landen en de samenwerking op het gebied van politie en justitie. In dit verband is ook gekeken naar de mogelijkheid van toetreding van Nederland tot het Tripartiet Verdrag van 1993. Dit was echter voor meerdere landen geen wenselijke optie, omdat dit Verdrag zoals eerder benoemd te gedateerd is. Nederland heeft met de andere landen onderzocht wat de beste en snelst realiseerbare vorm voor de internationale afspraken met de andere landen is, ofwel een wijziging van het huidige Tripartiet Verdrag naar een Vierpartijen Verdrag (waarbij het Verdrag wordt aangepast aan de huidige (veiligheid)situatie in de EU) ofwel separate bilaterale verdragen. De vier landen hebben recent besloten het Tripartiet Verdrag te vervangen door een nieuw te sluiten Vierpartijen Verdrag omdat afspraken tussen twee landen in separate bilaterale verdragen ook mogelijk gevolgen hebben voor de andere landen en in de praktijk dus meer afstemming nodig zal zijn. De verwachting is dat een nieuw Vierpartijen Verdrag daarom een snellere optie zal zijn. De uitgangspunten om te komen tot dit Vierpartijen Verdrag worden vastgelegd in een Letter of Intent.
Daarnaast zijn afspraken nodig met de betrokken landen op het gebied van veiligheidsvraagstukken met betrekking tot de treinen. Deze afspraken zijn nu vastgelegd in de bestaande bijzondere overeenkomst2 op dit gebied tussen het VK, Frankrijk en België en betreffen bijvoorbeeld de uitwisseling van gegevens. Deze overeenkomst dient te worden aangepast.
Gelet op de verschillende onderwerpen waarover internationale afspraken moeten worden gemaakt en verschillende nationale belangen van de vier landen is dit niet een eenvoudig en snel realiseerbaar proces. De inzet van de Nederlandse overheid is alle internationale afspraken eind 2019 gerealiseerd te hebben, zodat Eurostar naar verwachting vanaf dienstregeling 2020 een directe verbinding van Amsterdam naar Londen kan gaan aanbieden.
Welke mogelijkheden zijn er om tot een snellere oplossing te komen dan de huidige verwachting van de directe verbinding in 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extra capaciteit van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) is nodig voor de twee dagelijkse treinen naar Londen en terug? Is deze capaciteit beschikbaar of levert het invullen van deze posten extra uitdagingen op?
De KMar gaat ten behoeve van Eurostar de Schengen uitreiscontroles uitvoeren op de stations Amsterdam en Rotterdam Centraal voor twee treinen per dag. De benodigde personele capaciteit voor deze taak is op dit moment nog niet structureel beschikbaar. Daartoe moet extra personeel worden geworven en opgeleid. Hiertoe worden momenteel de benodigde voorbereidingen getroffen. De exacte benodigde aantallen wordt nog bezien door de KMar.
Kunt u in gesprek gaan met uw Franse en Belgische collega’s om te bespreken of een bilaterale overeenkomst tussen Nederland en het VK, die aansluit op de bestaande trilaterale overeenkomst tussen Frankrijk, België en het VK, geaccepteerd wordt door Frankrijk en België, in afwachting van een definitieve overeenkomst?
Nederland werkt met het Verenigd Koninkrijk samen voor de totstandkoming van een bilateraal verdrag om de juxtaposed controles 3 te realiseren in Nederland. Dit verdrag staat los van het Tripartite Verdrag tussen Frankrijk, België en het Verenigd Koninkrijk en heeft tevens geen betrekking op de andere twee landen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 en 3 zal Nederland naast deze bilaterale afspraken met het Verenigd Koninkrijk overige zaken als informatie-uitwisseling, de bevoegdheden van de landen en de samenwerking op het gebied van politie en justitie met alle drie de landen in gezamenlijkheid moeten vastleggen. Tot aan Brexit zien de genoemde controles enkel op personencontroles. Zoals aangegeven in de brief van 3 april jl. (Kamerstuk 29 984, nr. 762) heeft de Brexit waarbij het Verenigd Koninkrijk de interne markt en de douane-unie verlaat, gevolgen voor de Eurostar omdat dan voor goederen vervoerd met de Eurostar, zoals reizigersbagage, douaneformaliteiten vervuld moeten gaan worden. Voor het behouden van een directe verbinding tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk na Brexit zullen aanvullende internationale afspraken moeten worden gemaakt, waarbij ook de Europese Commissie zal moeten worden betrokken vanwege de exclusieve bevoegdheid van de Commissie op douanegebied.
Waarom is het moeten uit- en overstappen in België beter voor de veiligheid dan een bilateraal verdrag met dezelfde (of betere) fysieke controles van passagiers en bagage in Nederland, aangezien u het heeft over een veranderde veiligheidssituatie?
Het moeten uit- en overstappen in België om aldaar door de paspoortcontroles te gaan is niet beter voor de veiligheid dan grenscontroles in Nederland. Maar grenscontroles in Nederland zijn momenteel simpelweg nog niet mogelijk. Zoals uitgelegd in de beantwoording van vraag 2, 3 en 5 dienen met het Verenigd Koninkrijk internationale afspraken gemaakt te worden over de totstandkoming van de juxtaposed controls in Nederland. Daarnaast dienen met de drie landen ook afspraken gemaakt te worden over overige zaken als informatie-uitwisseling, de bevoegdheden van de landen en de samenwerking op het gebied van politie en justitie. In een tijdsgewricht waarin alle landen vanwege terreurdreiging en migratiestromen belangrijke waarde hechten aan grenscontroles en beveiliging, moet dit uiteraard zorgvuldig en in nauw overleg met de betrokken landen en uitvoeringsorganisaties gebeuren.
Totdat alle internationale afspraken zijn afgerond en de juxtaposed controles zijn gerealiseerd in Nederland, zal Eurostar rijden van Amsterdam naar Londen met een overstap in Brussel. Voor de reizigers vanuit Nederland betekent dit dat zij in Brussel de trein moeten verlaten en door de beveiliging- en paspoortcontroles moeten, om dan hun reis naar Londen te kunnen vervolgen. Reizigers vanuit Londen naar Nederland gaan in Londen door de beveiliging- en paspoortcontroles en kunnen tot het eindpunt in Nederland in de trein blijven zitten.
Een vorm van slavernij bij PostNL |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over PostNL en de arbeidsomstandigheden aldaar?1
Ja
Deelt u de mening van de FNV dat er bij PostNL sprake is van een verkapte vorm van slavernij?
Deelt u de mening van de FNV dat de mensen bij PostNL kapot gaan?
Is het waar dat er daar in een moordend tempo moet worden gewerkt, met meer dan 800 pakketten per persoon per uur? Zo nee, in welk tempo moet er dan gewerkt worden?
Is het waar dat er vaak pakketten van 32 kilo of meer moeten worden getild? Zo nee, hoe zwaar zijn de pakketten die getild moeten worden dan?
Is het waar dat er maar twee pauzes per dag zijn? Zo nee, hoeveel pauzes per dag zijn er dan wel?
Is het waar dat de mensen de hele dag stand by moeten staan? En dat als ze niet opgeroepen worden, ze geen beloning ontvangen? Zo nee, hoe is de stand by beloning dan geregeld?
Op basis van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) hebben uitzendkrachten recht op hetzelfde loon en de overige vergoedingen als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Hier kan bij cao van worden afgeweken. Of en hoe hoog de stand-by beloning is, is afhankelijk van de toepasselijke cao.
Tevens zijn in het regeerakkoord afspraken gemaakt om situaties te voorkomen, waarin men altijd stand-by moet staan. Zo wordt voorgesteld dat in deze situaties de werknemer binnen een bepaalde termijn niet gehouden is gehoor te geven aan een oproep en dat bij een afzegging recht op loon ontstaat. Het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn uitgewerkt stond tot 7 mei jl. uit voor internetconsultatie. Zoals in de brief van afgelopen december is aangekondigd2, is de verwachting dat het wetsvoorstel waarin deze maatregelen zijn opgenomen in de tweede helft van 2018 naar uw Kamer wordt gestuurd. Ook door de uitzendbranche zelf zijn maatregelen genomen om een betere balans te krijgen tussen de inkomenszekerheid van de uitzendkracht en de gevraagde beschikbaarheid van de uitzendonderneming. Hierover zijn per 1 januari 2018 bepalingen opgenomen in de ABU-cao en de NBBU-cao.
Is het waar dat er voor meer dan vijf miljoen euro aan onderbetaling is? Zo nee, hoeveel wordt er volgens u onderbetaald?
De FNV heeft eerder een melding gedaan bij de Inspectie SZW om onderzoek te doen naar mogelijke overtreding van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 van de Waadi. Het onderzoek van de Inspectie SZW naar de arbeidsvoorwaarden van pakketsorteerders bij PostNL is in december 2017 afgerond. Het onderzoeksrapport is gedeeld met de belanghebbenden. Dergelijke rapporten worden niet openbaar gemaakt. Naar aanleiding van de uitkomsten uit het onderzoek heeft de FNV op 22 februari 2018 PostNL en uitzendbureau InPerson voor de civiele rechter gedaagd. De zaak ligt momenteel nog voor bij de rechter en het is aan de rechter hierover te oordelen. Uit de berichtgeving maak ik op dat de FNV inmiddels een akkoord heeft bereikt met uitzendbureau InPerson3.
Is het waar dat PostNL probeert de cao te omzeilen via uitzendbureaus? Deelt u de mening dat het omzeilen van cao’s laakbaar is, en dat werkgevers altijd de cao zouden moeten naleven?
Op basis van de Waadi hebben uitzendkrachten recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van het bedrijf waar de uitzendkracht aan ter beschikking is gesteld (de inlener). Hier kan bij cao van worden afgeweken. In de cao van Postnl is opgenomen dat uitzendkrachten in afwijking van de toepasselijke cao voor
uitzendkrachten, een salaris en toe(s)lagen volgens de cao van Postnl dienen te ontvangen. Het is aan sociale partners om toezicht te houden op de naleving van de cao-voorwaarden.
Op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) kunnen sociale partners een verzoek indienen bij de Inspectie SZW ter ondersteuning van het toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. Een soortgelijk verzoek kan ook ingediend worden bij een vermoeden dat de loonverhoudingsnorm, zoals bedoeld in artikel 8 van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), niet wordt nageleefd. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek in het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat er in de 21e eeuw geen plaats zou moeten zijn voor 19e-eeuwse arbeidsomstandigheden?
Iedereen in Nederland heeft recht op gezond, veilig en eerlijk werk. De overheid schept hiervoor de kaders en ziet toe op de naleving van wetgeving, maar het is in eerste instantie een zaak van werkgevers en werknemers om afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op, de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Zoals in de antwoorden op de vragen 2 t/m 6 en 9 is uiteengezet ziet de Inspectie SZW daarnaast toe op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet en de arbeidstijdenwet en kan de Inspectie SZW het toezicht door de sociale partners op onder meer de naleving van de vigerende CAOs ondersteunen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om in gesprek te treden met de raad van bestuur van PostNL, maar vind het wel belangrijk dat werkgevers, waaronder ook de uitzendbureaus, en werknemers met elkaar in gesprek blijven over de werkdruk en de arbeidsvoorwaarden.
Hoe kan het dat een eens zo sociaal bedrijf nu op een dergelijke nietsontziende manier met zijn eigen mensen omgaat? Kunt u hierover zo snel mogelijk in overleg treden met de raad van bestuur van PostNL?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de slechte arbeidsomstandigheden in de postsector mede verband houden met de marktwerking, liberalisering en privatisering van de PTT en haar rechtsopvolgers sinds de jaren ’90? Welke conclusies kunt u hieruit trekken?
Voorop staat dat ongeacht het marktordeningsmodel de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden in orde moeten zijn. Om dit te bewerkstelligen is er generieke arbeidsmarktregelgeving en specifieke sectorregelgeving. Werkgevers zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de naleving van de arbeidswetgeving.
Het contrast tussen de torenhoge toegewezen declaratie van een politie-advocaat en de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht «Politie-advocaat toucheert 144.636,52 euro voor eenvoudige rechtszaak»?1
Ik ben bekend met de antwoorden die mijn ambtsgenoot, de Minister van Justitie en Veiligheid, uw Kamer heeft toegezonden.
Wat is de reden dat het uurtarief niet gemeld kan worden? Bent u bereid dit alsnog te doen, aangezien het hier om publieke middelen gaat? Zo nee, waarom niet?
De dienstverlening geschiedde op grond van een overeenkomst tussen de advocaat en diens cliënt die tevens politieambtenaar is. Het uurtarief maakt onderdeel uit van deze overeenkomst, waarin ik geen partij ben. Het is dan ook niet aan mij om hier mededelingen over te doen.
Klopt het dat er, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij rechtsbijstandverzekeraars, geen afspraken bestaan tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en door ambtenaren ingeschakelde advocaten over het tarief en een eventueel tariefplafond? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen richtlijnen zijn vastgesteld omtrent de (maximale) hoogte van het tarief voor advocaatkosten dat vergoed wordt; de hoogte van de tegemoetkoming aan de medewerker wordt vastgesteld naar redelijkheid en billijkheid. Indien aan medewerkers een vergoeding wordt verleend voor de inhuur van rechtsbijstand is dat meestal onderdeel van een (vaststellings)overeenkomst tussen medewerker en werkgever. Voor het toekennen van de vergoeding is geen tariefplafond vastgesteld omdat, anders dan bij rechtsbijstandverzekeraars, deze situaties zich beperkt voordoen en de hoogte van de vergoeding een individuele weging vraagt.
Voorts kunnen sectorspecifieke regelingen van toepassing zijn, zoals artikel 69a Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) voor politieambtenaren. Hierin is geregeld dat indien een politieambtenaar in de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent.
Vindt u niet dat er een verkeerd signaal door u wordt afgegeven door de aanbeveling van de commissie-Van Der Meer over een hoger puntentarief voor sociaal advocaten niet uit te voeren, maar een wettelijke bepaling die kan leiden tot torenhoge vergoedingen aan door ambtenaren ingeschakelde advocaten in stand te houden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De verantwoordelijkheid van de overheid als werkgever is een andere dan de verantwoordelijkheid om de toegang tot het recht voor minder draagkrachtige burgers te waarborgen. De veronderstelling zoals deze wordt gepresenteerd in de vraag herken ik dan ook niet. Ik zie in de vergoeding geen verkeerd signaal, aangezien het om twee verschillende verantwoordelijkheden gaat.
In het regeerakkoord is het voornemen opgenomen om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders te herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissies-Wolfsen en -Van der Meer. In een brief d.d. 27 november jl. aan de Tweede Kamer heb ik toegelicht dat dit voornemen leidt tot de opdracht een stelsel vorm te geven waarbinnen langs de lijnen van de commissie-Wolfsen en de commissie-Van der Meer kwalitatief goede rechtsbijstand wordt geleverd als dat nodig is, door de persoon of instantie die daarvoor het meest is aangewezen. Vlak na het zomerreces ontvangt de Tweede Kamer het door mij toegezegde richtinggevende perspectief op de herziening van het stelsel.
Zijinstromers die binnen een jaar hun lesbevoegdheid halen |
|
Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u het tv-programma over zij-instromers in het onderwijs gezien?1
Ja.
Acht u het verantwoord dat leraren in opleiding al vijf weken na het begin van hun opleiding alleen voor de klas staan?
Zowel de WPO, de WVO als de WEC bieden de mogelijkheid om mensen met een afgeronde opleiding op minimaal hbo niveau te laten instromen in het onderwijs. Voorwaarde is dat een geschiktheidsonderzoek met succes is afgerond. In dit onderzoek wordt aan de hand van de werkervaring, kennis en een praktijktoets beoordeeld of iemand geschikt is voor het onderwijs. Ook wordt in kaart gebracht welke scholing en begeleiding de zij instromer nodig heeft om binnen maximaal twee jaar met goed gevolg deel te kunnen nemen aan een bekwaamheidsonderzoek. Doordat een zij instroom individueel maatwerk betreft zal de scholing en begeleiding van een zij instromer die al ervaring heeft in het onderwijs (bijv. een logopedist) er anders uitzien dan die van een zij instromer die deze ervaring nog niet heeft. Immers, de afstand tot het onderwijs is dan groter. Gezien deze wettelijke voorschriften, achten wij het verantwoord dat een zij instromer na vijf weken alleen voor de klas staat.
De WEB biedt ook mogelijkheden voor zij instroom. Omdat de behoeften in die sector anders zijn, is het traject in die sector anders geregeld. Het bevoegd gezag van de mbo-instelling is verantwoordelijk voor de beoordeling of de zij instromer voldoet aan de vakinhoudelijke bekwaamheidseisen, geschikt is voor het beroep van docent en beschikt over voldoende (voor)opleidingsniveau. In het mbo betekent dit dat een mbo-diploma met drie jaar relevante werkervaring toereikend is, mits de betrokkenen aantoonbaar een hbo werk- en denkniveau heeft. Het bevoegd gezag van de instelling geeft hierover een geschiktheidsverklaring af. De zij instromer heeft een aanstelling bij een bevoegd gezag en volgt een maatwerktraject van twee jaar. Het bevoegd gezag kan deze termijn met twee jaar verlengen. Na afronding van het traject ontvangt de zij instromer een pedagogisch didactisch getuigschrift (PDG).
Zij instroom kan worden gezien als een niet-traditionele route naar het leraarschap die bijdraagt aan meer diversiteit in het lerarenteam. Bovendien kan het een bijdrage leveren aan het tegengaan van het lerarentekort. Wij zijn dan ook positief over de toenemende belangstelling voor zij instroom in het onderwijs.
Acht u het denkbaar dat leraren in opleiding binnen een jaar voldoende scholing genieten en praktijkervaring opdoen om daarna volkomen geëquipeerd voor de klas te kunnen staan?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, moet een zij instromer in het po en vo, in maximaal twee jaar een bevoegdheid halen. De ervaring leert dat veruit de meeste trajecten ook zo’n twee jaar in beslag nemen. Er kunnen echter ook zij instromers zijn die binnen een jaar met goed gevolg kunnen deelnemen aan het bekwaamheidsonderzoek en dus voldoende geëquipeerd zijn om bevoegd voor de klas te kunnen. In de praktijk kunnen zij zich vervolgens, net als andere startende leraren verder ontwikkelen.
Bent u bekend met het in het tv-programma genoemde onderwijsprogramma voor zij-instromers? Door wie wordt deze opleiding verzorgd? Kunt u het gehele lesprogramma voor dit omscholingsjaar naar de Kamer sturen?
Het onderwijstraject in het tv programma is mij bekend. Het concrete onderwijsprogramma is ons niet bekend, dat is de verantwoordelijk van de aanbieder. Het gaat hier echter niet om de route zij instroom in het beroep zoals in antwoord op vraag 1 is beschreven en waarvoor, zoals in de tv uitzending ook is aangegeven, subsidie beschikbaar is van het Ministerie van OCW. Het betreft een intensieve pabo opleiding van zes dagen per week.
De studenten volgen drie dagen les en lopen drie dagen stage. Op deze manier kunnen zij in dertien maanden de benodigde 240 studiepunten halen. Er worden geen vrijstellingen verleend, de hele opleiding moet worden gevolgd. De aanbieder heeft het lespakket voor afstandsonderwijs ingekocht. De laatste fase van de opleiding wordt in samenwerking met een schoolbestuur en een pabo verzorgd. Op de lesdagen doorlopen de studenten het theorieprogramma en krijgen daarbij begeleiding en ondersteuning op maat van leercoaches. Deze leercoaches blijven de studenten na het behalen van de diploma ook volgen en coachen, om verdere ontwikkeling te stimuleren en uitval te voorkomen.
In het tv programma is de suggestie gewekt dat studenten na vijf weken zelfstandig voor de klas staan. De aanbieder heeft aangegeven dat dit niet klopt. Na vijf weken beginnen studenten met stage lopen op een school, in een groep onder begeleiding van een leerkracht. Net als voor reguliere pabo studenten geldt dat de school de opdracht heeft de studenten te begeleiden. Vanwege het versnelde traject moet de student wel sneller zelfstandig lessen gaan geven aan de groep, maar nog steeds onder begeleiding.
Hoe verhoudt dit speciale programma zich tot uw eerdere toezegging aan het lid Kwint tijdens het VAO leraren2 dat er niet getornd wordt aan de eisen van het leraarschap? Moeten deze leraren in opleiding ook een geschiktheidsonderzoek afleggen met positief resultaat? Hebben ze na een jaar voldoende pedagogische en didactische vaardigheden? Zo ja, wat is het verschil met de tweejarige opleiding voor mensen die hun geschiktheidsonderzoek hebben gehaald?
Wij hebben geen plannen om te tornen aan de eisen van het leraarschap. De kwaliteitsslag die een aantal jaren geleden is ingezet, willen we behouden.
Zoals in de antwoorden op deze vragen naar voren komt, zijn er twee hoofdroutes naar het leraarschap in het po. De eerste is de route via de pabo (voltijd en (verkorte) deeltijd) en de tweede is via de route van zij instroom. Deze laatste route is voor personen met minimaal een hbo opleiding die een geschiktheidsonderzoek positief hebben afgerond (voor het mbo gelden andere voorwaarden, zie antwoord op vraag3. Zij kunnen direct voor de klas en moeten in uiterlijk twee jaar hun bevoegdheid halen.
In het kader van het lerarentekort verkennen wij wel of studenten in de (verkorte) deeltijdopleiding die in het bezit zijn van minimaal een hbo diploma, eerder als zij instromers les kunnen geven. Voor de zomer wordt u geïnformeerd over de resultaten hiervan.
Zijn er afspraken gemaakt over begeleiding door scholen na het afronden van deze opleiding? Ziet u een rol voor uzelf bij het voorkomen van uitval na het zij-instroomtraject?
De begeleiding en ontwikkeling van startende leraren is een van de onderdelen in de Lerarenagenda 2013–2020. Ook zijn hierover in het Bestuursakkoord PO afspraken gemaakt. In de brief over de voortgang van de Lerarenagenda, die eind november 2017 naar de Tweede Kamer is gestuurd, staat dat steeds meer startende leraren begeleiding krijgen.4 Deze begeleiding is van belang voor de doorontwikkeling van leraren en het voorkomen dat leraren uitvallen. Dat geldt niet alleen voor startende leraren van de pabo, maar ook voor startende leraren via het zij instroomtraject. De begeleiding is de verantwoordelijkheid van scholen en besturen. Zij hebben er ook belang bij dit goed te doen. Dat geldt zeker met een tekort aan leraren. Wij blijven ons daarom inzetten op de versterking van de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de begeleiding tijdens de opleiding en de inductiefase van de leraar.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel over het werkdrukakkoord3?
Ja.
Belangenverstrengeling in de zorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat de directeur van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) tevens president-commissaris is van de commerciële zorgorganisatie Fundis? Deelt u de analyse van Follow The Money, dat de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt als deze rollen door elkaar lopen?1
Van raden van toezicht wordt verwacht dat zij toezicht houden vanuit de maatschappelijke doelstelling van een zorgorganisatie en dat ze weten wat er speelt in de samenleving. In dat licht vind ik het niet vreemd dat Fundis kiest voor een president-commissaris met een bestuursfunctie bij een landelijke ouderenorganisatie. Het is aan de overige leden van de raad van toezicht om er op toe te zien dat deze rollen niet door elkaar gaan lopen. Datzelfde geldt ook vanuit het perspectief van de ANBO: Het is aan de raad van toezicht en ledenraad van deze organisatie om te beoordelen of er sprake is van ongewenste rolvermenging. Desgevraagd heeft ANBO mij laten weten de bezoldigde functie van haar directeur als president-commissaris bij zorgstichting Fundis te zien als inhoudelijk aanvullend op haar rol bij ANBO. Deze nevenfunctie heeft geen effect op de bedrijfsvoering van één van beide organisaties en is goedgekeurd door de raad van toezicht, aldus ANBO.
Wat vindt u ervan dat in publicaties van de ANBO met regelmaat juist activiteiten van Fundis worden gepromoot? Wat betekent dit voor de belangen van ouderen die de directeur vertegenwoordigt namens de ANBO? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening dat de directeur van de ANBO geloofwaardig namens haar organisatie kan spreken als zij tegelijkertijd commerciële belangen binnen de zorg te verdedigen heeft?
In hoeverre houdt u toezicht op nevenfuncties en commerciële belangen van uw gesprekspartners? Spreekt u uw gesprekspartners wel eens aan op hun nevenactiviteiten, met name wanneer zakelijke belangen en maatschappelijke belangen verweven dreigen te raken? Heeft deze schijn van belangenverstrengeling consequenties voor de overleggen die u voert met de ANBO?2
Welke oplossingen ziet u om vormen van mogelijke belangenverstrengeling tussen commerciële partijen en belangenbehartigers tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgenomen sluiting van de dienstapotheek in onder andere de Hoeksche Waard |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van zorgverzekeraar CZ om dienstapotheken in «onrendabele uren» te sluiten, in onder andere de Hoeksche Waard?1
Ik heb kennisgenomen van de situatie in de Hoeksche Waard. Op sommige plaatsen in Nederland wordt de patiënt geconfronteerd met hoge terhandstellingskosten voor farmaceutische zorg in de avond, nacht en op zondag (ANZ-uren). Dit is met name zo bij dienstapotheken die in krimpgebieden liggen, zoals de dienstapotheek Hoeksche Waard in Klaaswaal, omdat de apotheek weinig frequent wordt bezocht en toch alle kosten van het personeel en van de apotheek betaald moeten worden. Sinds 2016 compenseert het Ministerie van VWS patiënten die meer betalen dan € 45,– tijdelijk via een subsidieregeling aan de dienstapotheken, hier wordt jaarlijks circa 1 miljoen euro aan besteed. Deze subsidie is in 2017 en 2018 verlengd, maar ik zal deze subsidie per 1 januari 2019 stopzetten omdat het niet bijdraagt aan een doelmatige inrichting van de farmaceutische zorg in ANZ-uren. In de afgelopen drie jaar zijn de tarieven gemiddeld niet gedaald, maar vanwege de subsidie juist gestegen.
Door mijn ambtsvoorganger is aan de dienstapotheken en verzekeraars gevraagd gezamenlijk tot oplossingen te komen om de dienstapotheken doelmatiger in te richten, waarbij maatwerk wordt gevraagd per gesubsidieerde dienstapotheek.
Het simpelweg sluiten van dienstapotheken is geen adequate oplossing, er zal naar alternatieven moeten worden gezocht voor het verkrijgen van geneesmiddelen en farmaceutische zorg. Ik nodig het veld uit om zodanige vernieuwingen door te voeren dat de ANZ-zorg voor patiënten verbeterd kan worden en tarieven omlaag.
De Hoeksche Waard is een van de apotheken die forse subsidie ontvangt vanuit het Ministerie van VWS. De zorgverzekeraars zijn al gedurende een lange tijd in overleg met de aanbieders in die regio om tot oplossingsrichtingen te komen. Van verzekeraar CZ begrijp ik dat er gesproken is over meerdere oplossingen, bijvoorbeeld een nachtsluiting, maar ook een uitgebreide taxiregeling en de inzet van uitgifte-automaten. Partijen zijn hierover momenteel nog in goed overleg en er is nog niets beslist.
Deelt u de mening dat adequate farmaceutische zorg zeven dagen in de week en 24 uur per dag voor iedereen beschikbaar moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat patiënten zeven dagen per week en 24 uur per dag toegang moeten hebben tot geneesmiddelen en farmaceutische zorg, ongeacht of dit een oudere of jongere patiënt betreft.
Indien een patiënt gedurende de ANZ-uren acute farmaceutische zorg nodig heeft, zal deze zorg in eerste instantie worden geleverd vanuit de huisarts, de ambulance of de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Indien de benodigde hulp minder spoed betreft zal in veel gevallen de dienstapotheek de geneesmiddelen en de zorg kunnen leveren. Dit betekent wat mij betreft echter niet dat de patiënt altijd zelf fysiek naar de dienstapotheek hoeft. Zowel geneesmiddelen als de benodigde farmaceutische zorg kunnen op een andere manier geleverd worden. Geneesmiddelen kunnen ook op de huisartsenpost verstrekt worden of bezorgd worden (via een taxi). Ook verstrekking via een uitgifte-automaat behoort tot de opties. Voorwaarde is dan wel dat een apotheker zich inschrijft op de locatie waar de automaat is geplaatst (dit kan ook bij een huisartsenpost zijn) of dat de automaat aan een apotheek geplaatst wordt. Farmaceutische ANZ zorg kan bijvoorbeeld ook via telefonische of digitale verbinding verkregen worden.
Deelt u tevens de mening dat juist in regio’s en dorpen waarin veel ouderen wonen, die niet zomaar naar de stad kunnen rijden, deze zorg dichtbij juist van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze toetst de Nederlandse Zorgautoriteit of de zorgverzekeraar zich in dit verband aan zijn zorgplicht houdt? Welke norm wordt hierbij gehanteerd?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Zij moeten zorgen dat iedereen die dat nodig heeft op tijd de zorg uit het basispakket krijgt. De NZa houdt er toezicht op dat zorgverzekeraars zich aan hun wettelijke zorgplicht houden. De NZa heeft in haar toezichtskader zorgplicht (TH/BR-025) het volgende opgenomen ten aanzien van apothekerszorg in artikel 10.3: «De toegangstijd tot de apotheek bedraagt voor burgers maximaal 1 werkdag.» Dit is een Treeknorm die door veldpartijen is opgesteld en waar de NZa zorgverzekeraars op kan aanspreken. Er is geen andere formele veldnorm.
Klopt het dat de subsidie voor het maximeren van spoedtarieven op 45 euro per medicijn, dit jaar afloopt? Welk bedrag is met deze subsidie gemoeid? Waarom wordt deze subsidie stopgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het beëindigen van de subsidie ermee te maken heeft dat zorgverzekeraars zelf met een oplossing zouden moeten komen? Vindt u het simpelweg sluiten van dienstapotheken een adequate oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met CZ om tot een oplossing te komen waardoor de dienstapotheek in Hoeksche Waard opengehouden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben over de inrichting van de dienstapotheken voortdurend in gesprek met de koepels van apothekers en met de individuele verzekeraars. Ik wil nogmaals benadrukken dat het mij niet gaat om het wel of niet open houden van een apotheek. Het gaat mij erom dat de farmaceutische ANZ-zorg doelmatig is ingericht, waarbij patiënten te allen tijde toegang hebben tot geneesmiddelen en de juiste farmaceutische zorg. Dat hoeft niet per sé en altijd via de fysieke route van de dienstapotheek te zijn.
De steun van Nederland ten behoeve van detentie en uitzetting van ongedocumenteerden op Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Blok: 100.000 euro voor detentie ongedocumenteerden»?1
Ja.
Hoe heeft de Curaçaose regering gereageerd op het aanbod van Nederland om 100.000 euro ter beschikking te stellen voor de detentie van illegalen op Curaçao? Kunt u specificeren welke vormen van financiële en technische steun Nederland in totaal heeft aangeboden?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik hebben op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao een financiële bijdrage beschikbaar gesteld aan de regering van Curaçao ter waarde van 132.000 euro voor de verbouwing en inrichting van aanvullende detentiecapaciteit voor vreemdelingen. De beschikbare detentiecapaciteit voor vreemdelingen bleek niet langer toereikend met het oog op het toenemend aantal verwijderingen en uitzettingen.
Daarnaast is in de brief het aanbod gedaan om experts beschikbaar te stellen die met de desbetreffende diensten te Curaçao kunnen kijken naar optimalisering van reeds bestaande processen. Hierbij valt te denken aan de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) ten behoeve van de screeningsprocedure, de Koninklijke Marechaussee (KMar) voor het identificatieproces of de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) ten behoeve van het terugkeerproces.
Vloeien deze bijdragen voort uit de verplichtingen van Nederland krachtens het Statuut, of betreft het bijdragen van vrijwillige aard?
Het Statuut biedt de landen binnen het Koninkrijk diverse mogelijkheden om elkaar bij te staan. De onder antwoord 2 genoemde steun betreft geen verplichting, maar een vrijwillige bijdrage. Nederland zal hiermee dus ook geen verantwoordelijkheden overnemen. De toelating en uitzetting van vreemdelingen betreft immers een landsaangelegenheid. Aruba en Curaçao hebben hun eigen landsverordeningen op dit gebied. Dit is ook in lijn met hetgeen de Minister van Buitenlandse Zaken heeft gesteld tijdens zijn bezoek aan Aruba en Curaçao en hetgeen reeds eerder in diverse Kamerbrieven is vermeld.
Kunt u aangeven, aangezien het kabinet van mening is dat de illegalen snel terug moeten, hoeveel illegalen op dit moment in afwachting van uitzetting op Curaçao en Aruba verblijven?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben mij het volgende medegedeeld. De periode van verblijf in vreemdelingendetentie in afwachting van verwijdering wordt op Curaçao zo kort mogelijk gehouden. Recente cijfers van het Korps Politie Curaçao laten zien dat er op 4 mei 64 personen in vreemdelingenbewaring waren gesteld. In de periode van 5 tot en met 10 mei zijn er 58 personen verwijderd. De overige personen in vreemdelingendetentie zijn in afwachting van verwijdering. De autoriteiten van Aruba hebben laten weten dat zich op 8 mei jl. 15 personen, waarvan 12 met de Venezolaanse nationaliteit, in vreemdelingenbewaring bevonden in afwachting van verwijdering. De genoemde aantallen betreffen een momentopname.
In hoeverre kloppen de uitspraken dat er nog steeds geen registratie van Venezolaanse migranten plaatsvindt op Curaçao? Kunt u aangeven in hoeverre deze registratie wel (succesvol) plaatsvindt op Aruba?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben laten weten dat er wel degelijk registratie plaatsvindt op Aruba en Curaçao. In de Kamerbrieven van 5 juli 20172 en 4 september 20173 zijn de geldende asielprocedures op de respectievelijke eilanden uiteengezet. De Toelatingsorganisatie van Curaçao is sinds juli 2017 zelf verantwoordelijk voor de registratie en doorgeleiding van asielaanvragen richting de UNHCR, een taak die voorheen belegd was bij het Rode Kruis.
Op Curaçao worden aangehouden migranten geregistreerd door het Korps Politie Curaçao. Op Curaçao worden onder meer cijfers bijgehouden van in- en uitreizen via lucht- en zeehaven, van illegale aanlandingen via zee, en van verwijderingen van personen zonder geldige verblijfspapieren/-vereisten. Ook personen die bescherming aanvragen (asielzoekers) worden als zodanig geregistreerd conform de vastgestelde intake procedure in Curaçao.
Op Aruba wordt door de IASA een registratie bijgehouden van het personenverkeer (waaronder de Venezolaanse migranten) die via de officiële zee en luchthavens Aruba betreden. De DIMAS is verantwoordelijk voor de registratie van aanvragen om toelating en verblijf, waaronder aanvragen voor asiel. De DBSB (Censo) houdt de registratie bij van ingezetenen op Aruba. Voor wat betreft personen (waaronder Venezolanen) die Aruba op irreguliere wijzen hebben binnengetreden is er geen registratie, tenzij deze op zee onderschept worden door de Kustwacht Caribisch Nederland/Steunpunt Aruba en of Maritieme Politie of andere landsautoriteiten bij een poging tot aanlanding.
Het rapport inzake kernenbeleid |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Robuust kernenbeleid, het cement bij grote herindelingen, verdient een financiële impuls»?1
Ja.
Onderkent u de rol van sociale verbanden in de kernen als cement bij grootschalige gemeentelijke herindelingen?
Een gemeentelijke herindeling heeft tot gevolg dat er meerdere dorpen, kernen en/of steden binnen de nieuwe gemeente komen te liggen, ieder met eigen kenmerken, cultuur en identiteit. Inwoners identificeren zichzelf veelal in eerste instantie met de kern waar hun directe woon- en leefomgeving deel van uitmaakt. Daarom besteedt het beleidskader gemeentelijke herindeling nadrukkelijk aandacht aan het belang van een dorps- en kernenbeleid.
Deelt u de opvatting dat tegenover de kosten van noodzakelijk en breed gedragen kernenbeleid een reële vergoeding behoort te staan?
Het kernenbeleid en de manier waarop een gemeente dit vorm geeft valt onder de autonomie van de gemeente. Gemeenten kunnen zelf bepalen welk budget zij hier op welke wijze voor reserveren. De gemeenten waarmee de onderzoeker Súdwest-Fryslân vergelijkt brengen hun kernenbeleid niet altijd zo duidelijk afzonderlijk tot uitdrukking in hun begroting als Súdwest-Fryslân dat doet, maar beschouwen het meer als een integraal onderdeel van beleidsinzet op andere terreinen.
Bent u bereid binnen de huidige structuur van het gemeentefonds een gestaffelde verhoging van het bedrag per kern in te voeren?
Op basis van het rapport, dat betrekking heeft op één gemeente, is het op dit moment te vroeg om over te gaan tot een aanpassing van de verdeling. Voor een aanpassing van de verdeelsystematiek is het noodzakelijk dat deze kosten zich ook bij een groep van vergelijkbare gemeenten voordoen en moet duidelijk worden hoe de kosten van het kernenbeleid zich verhouden tot de kosten in andere gemeenten. Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van enkele herindelingswetten heb benadrukt is een goed kernenbeleid van belang en heb ik toegezegd voornemens te zijn om in het komende periodieke onderhoudsrapport aandacht te besteden aan het type gemeenten als Südwest-Fryslân. Indien hier signalen uit komen van mogelijke knelpunten stel ik voor om de uitwerking te betrekken bij de herziening van de financiële verhoudingen. Ik vind het van belang deze afweging integraal te maken samen met andere afwegingen uit het herzieningstraject.
De komst van een zelfmoordmachine naar de uitvaartbeurs in Amsterdam |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verbijstering om test zelfmoordmachine op beurs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om bezoekers zogenaamd virtueel euthanasie te laten ervaren, omdat hiermee zelfmoord wordt geromantiseerd en verheerlijkt en de drempel wordt verlaagd om zelf een einde aan het leven te maken?
Het demonstreren van een dergelijke machine vind ik zeer onwenselijk. De inzet van dit kabinet is inderdaad juist om het aantal suïcides terug te dringen. Waar het gaat om euthanasie of hulp bij zelfdoding kent Nederland een wettelijk kader waarmee alléén artsen, en alleen wanneer is voldaan aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen, bevoegd zijn om dit uit te voeren.
Wat vindt u ervan dat mensen op een open toegankelijke uitvaartbeurs in staat worden gesteld om te ervaren hoe het is om zelfmoord te plegen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar de komst van een zelfmoordmachine naar de uitvaartbeurs in het licht van uw inspanningen, zelfs onderstreept met extra financiële middelen, op het gebied van suïcidepreventie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om te verbieden dat de zelfmoordmachine een plek krijgt op de uitvaartbeurs in Rotterdam? Bent u bereid om hierover in contact te treden met de organisatie van de uitvaartbeurs?
Ik heb geen wettelijke mogelijkheden om te verbieden dat dergelijke demonstraties plaatsvinden, waarvan het doel is de discussie aan te jagen. De betrokken uitvaartbeurs heeft inmiddels al plaatsgevonden in Amsterdam. Ik heb begrepen dat er wisselend op is gereageerd.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de plannen uit het regeerakkoord om meer te investeren in suïcidepreventie? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De Kamer wordt nog dit voorjaar geïnformeerd over de inzet van de middelen uit het Regeerakkoord en de wijze waarop verdere intensivering van suïcidepreventie zal plaatsvinden.
De handelsmissie naar China |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de reden voor het organiseren van een handelsmissie naar China? Op wiens initiatief is deze reis georganiseerd en wat is het doel van de Nederlandse regering?
De regering heeft deze missie georganiseerd met als hoofddoel het verstevigen van de Nederlandse economische positie in China en het neerzetten van Nederland als partner voor internationale samenwerking gebaseerd op de drie pijlers van de VN: vrede en veiligheid, mensenrechten, en ontwikkeling. Het onderhouden van goede betrekkingen met China op hoog niveau dient het Nederlands belang, omdat daarmee in de Chinese context een positief momentum voor bilaterale samenwerking op alle andere niveaus wordt gegenereerd.
Zijn er naast economische onderwerpen ook andere onderwerpen die besproken gaan worden? Zo ja, welke onderwerpen zullen in welke samenstelling besproken worden?
In de gesprekken van Minister-President Rutte met president Xi Jinping en premier Li Keqiang is een breed spectrum aan onderwerpen aan bod gekomen, waaronder handelspolitiek, connectiviteit, Noord-Korea, klimaat en mensenrechten.
Hoe verhoudt zich het organiseren van een handelsmissie naar China met het leveren van kritiek op de verslechterde mensenrechtensituatie en de godsdienstvrijheid die onder druk staat?
De regering doet zowel het een als het ander. Nederland maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit geldt ook ten aanzien van de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden in Hongkong. De opvattingen van Nederland en China over deze onderwerpen liggen uiteen. Deze zorgen worden door Nederland onder meer aangekaart tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog, waarvan de volgende ronde voor deze zomer staat gepland.
Is de Nederlandse regering bereid om tijdens deze handelsmissie de onderdrukking van Oeigoeren en Tibetanen aan de kaak te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten van de regering binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en Tibet, en het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Nederland stelt de zorgen zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Ook in het gesprek met president Xi Jinping heeft Minister-President Rutte het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Zullen de zorgen van het kabinet over de verslechterende mensenrechtensituatie van de Oeigoeren in de provincie Xinjiang besproken worden tijdens deze handelsmissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier heeft het bedrag van 2,1 miljoen euro dat door de Nederlandse regering wordt bijgedragen aan het Mensenrechtenfonds om de mensenrechtensituatie te verbeteren in China een bijdrage geleverd aan de positie van de Oeigoeren en Tibetanen?
Nederland draagt via het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in China, inclusief de situatie van etnische en religieuze minderheden waaronder ook Oeigoeren en Tibetanen. Zoals aangegeven in eerder antwoord (d.d. 7 november 2017) op vragen van het lid Kuzu, betreft dit onder meer projecten ter bestrijding van geweld tegen meisjes. Omwille van de veiligheid van projectpartners kan niet op nadere details worden ingegaan.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Chinese gesprekpartners vermelden?
In zijn gesprekken met president Xi Jinping en premier Li Keqiang benoemde Minister-President Rutte het belang van een voortgaande en constructieve mensenrechtendialoog met China, onder meer op gebied van gelijke rechten voor vrouwen, vrijheid van religie en levensovertuiging, en ruimte voor het maatschappelijk middenveld. De Minister-President zei uit te kijken naar een volgende ronde van de mensenrechtendialoog voor de zomer in Nederland. Inmiddels is van Chinese zijde bevestigd dat de dialoog kan plaatsvinden in juli.
Overige aspecten van de reis zullen, waar relevant, worden meegenomen in de kamerbrief over China waar de Commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om hebben verzocht.
Demonstrerende Palestijnen die zijn doodgeschoten door het Israëlische leger in Gaza |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dodental door botsing Palestijnen en leger Israël loopt op»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht »Israëlische Minister van Defensie: geen onderzoek naar geweld Gaza»?2
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Het kabinet is, evenals de EU en de Secretaris-generaal van de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal doden, waaronder een minderjarige en een journalist, en gewonden die zijn gevallen door het gebruik van scherpe munitie bij de protesten van de afgelopen weken. Het kabinet onderschrijft de verklaring van de EU, dat dit vragen oproept over de proportionaliteit van het gebruik van geweld. Die vragen moeten worden beantwoord. Naar mening van het kabinet moeten de feiten over de toedracht van de beschietingen en incidenten boven tafel komen, voordat een veroordeling van het Israëlisch optreden of uitspraken hierover aan de orde is. Om deze reden benadrukt het kabinet de noodzaak van een transparant, onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek naar alle incidenten. Het kabinet benadrukt ook dat het in het belang van Israël is om een volledig en transparant beeld aan de buitenwereld te geven.
Deelt u de mening van Secretaris-generaal António Guterres van de Verenigde Naties en de mening van EU-buitenlandchef Federica Mogherini dat er een onafhankelijk en transparant onderzoek moet komen naar het recente geweld in de Gazastrook? Zo ja, hoe gaat u hiervoor pleiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de regering van Israël niet mee zal werken aan een onafhankelijk onderzoek naar het geweld in de Gazastrook? Bent u bereid om dit te veroordelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de regering van Israël dat Israëlische soldaten gedaan hebben wat nodig is en dat de betrokken militairen wat haar betreft een medaille verdienen? Bent u bereid om dit te veroordelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de spanningen tussen Palestina en Israël geëscaleerd zijn door het optreden van Israël? Zo ja, wat voor concrete maatregelen gaat u ondernemen om deze spanningen te de-escaleren? Zo nee, waarom niet?
Aan de geëscaleerde spanningen ligt een combinatie van oorzaken ten grondslag, waaronder de beperkingen die Israël heeft opgelegd op verkeer van goederen en personen, raketbeschietingen vanuit Hamas, de hoge werkloosheid, zeer slechte dienstverlening en het gebrek aan voortgang ten aanzien van intra-Palestijnse verzoening. De opruiende retoriek vanuit de verschillende partijen tijdens de demonstraties deed de spanningen verder toenemen.
Nederland heeft voordat de protesten begonnen bij Israël en de Palestijnse Autoriteit (PA) erop aangedrongen escalatie te voorkomen door het vreedzame karakter van de protesten te handhaven en proportioneel te reageren op mogelijke incidenten. Na de eerste protesten heeft Nederland op 30 maart in de spoedzitting van de Veiligheidsraad Israël opgeroepen dat het gebruik van geweld te allen tijde proportioneel en noodzakelijk moet zijn en onderstreept dat scherpe munitie een middel is dat alleen in uiterste gevallen zou moeten worden toegepast. Ook heeft Nederland Hamas opgeroepen het vreedzame karakter van de protesten te waarborgen. Deze boodschappen heeft Nederland sindsdien meermaals overgebracht aan beide zijden. Aangezien nieuwe demonstraties aangekondigd zijn, zal Nederland deze boodschappen blijven herhalen en aandringen op voorkomen van nieuwe slachtoffers of verdere escalatie alsmede op naleving van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Deelt u de mening dat de regering van Israël volgens internationale mensenrechtenverdragen en VN-resoluties geen geweld tegen Palestijnen mag gebruiken, behalve als het een laatste redmiddel is dat proportioneel wordt aangewend in reactie op een directe bedreiging? Zo ja, vindt u dat dit bij het onderhavige geweld het geval is?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Scherpe munitie zou alleen in uiterste gevallen moeten worden toegepast. Het kabinet roept Israël op terughoudend te zijn met het gebruik van geweld en verwacht van Israël dat in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten, ieder geweldsgebruik proportioneel is. Zie voorts de antwoorden op de vragen 3, 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat de Israëlische regering systematisch beleid voert dat de schending van de mensenrechten van Palestijnen als dagelijks gevolg heeft? Zo ja, op welke manieren oefent u op dit moment druk uit op de Israëlische regering om dit systematische beleid te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van belang dat zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit hun verantwoordelijkheid nemen op basis van relevante verplichtingen onder het internationaal recht. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Het kabinet spreekt beide partijen in bilaterale contacten consequent aan op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van naleving van internationaal recht, waaronder mensenrechten. Het Israëlische nederzettingenbeleid, maatregelen als sloop en confiscatie van Palestijnse eigendommen of andere beperkingen staan haaks op het realiseren van een twee-statenoplossing en baren het kabinet dan ook grote zorgen. Het kabinet besteedt intensieve aandacht aan mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische autoriteiten en met de Palestijnse Autoriteit. Dit wordt ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de verschillende dialogen die de EU voert met de Israëlische autoriteiten, waaronder de jaarlijkse mensenrechtendialoog. Mensenrechten staan eveneens nadrukkelijk op de agenda in de dialoog tussen de EU en de PA.
Bent u bereid om de Israëlische autoriteiten, ook in internationaal verband, een officiële reactie te vragen op het geweld tegen de Palestijnen en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet dringt bij Israël aan dat het gebruik van geweldsmiddelen voor openbare ordehandhaving proportioneel en noodzakelijk moet zijn. Daarnaast roept het kabinet alle partijen op af te zien van verder aanwakkeren van spanningen en weg te blijven van opruiende retoriek. Op basis van het humanitair oorlogsrecht mag de aanwezigheid van burgers niet gebruikt worden om bepaalde plaatsen te vrijwaren voor militaire operaties. Nederland heeft deze positie in internationaal verband reeds uitgedragen, zowel in de EU als in de VN Veiligheidsraad en zal dit ook in de toekomst blijven doen. Deze positie draagt Nederland ook bilateraal uit richting Israël en de Palestijnse Autoriteit.
Deelt u de mening dat het voor de de-escalatie van de spanningen en het creëren van een gelijkwaardige situatie tussen Israël en Palestina van groot belang is dat de Nederlandse regering de Palestijnse staat erkent? Zo nee, waarom niet?
Nee. De enige duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict is volgens het kabinet de twee-statenoplossing, gebaseerd op de grenzen van 1967, tenzij de partijen daar onderling andere afspraken over maken. Zoals in het Regeerakkoord vermeld staat is dat een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig en internationaal erkend Israël.
Het moment dat er een onderhandelde tweestatenoplossing is, en daarmee sprake van een door Israël erkende Palestijnse staat en erkenning van Israel door de Arabische landen, is volgens het kabinet het moment om over te gaan tot erkenning van een Palestijnse staat.
Wilt u deze schriftelijke vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van het algemeen overleg Midden Oosten Vredesproces op 19 april 2018 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Schiphol teruggefloten door rechter’ |
|
Jan Paternotte (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schiphol teruggefloten door rechter»?1
Ja.
Welke zijn de beleidsconsequenties van de uitspraak van de rechter?
De uitspraak van de rechter betreft het overhevelen van ongebruikte slots tussen de seizoenen van hetzelfde gebruiksjaar. Voor het huidige winter- en zomerseizoen (2017/2018) heeft de uitspraak van de rechter geen beleidsconsequenties. Of de uitspraak van de rechter voor latere jaren consequenties heeft, moet nog worden bezien. Ik wil daarbij benadrukken dat het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol een plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar bevat tot en met 2020. Schiphol heeft meermaals aangegeven deze afspraak te zullen respecteren. Schiphol stelt een capaciteit beschikbaar, waarbinnen niet meer dan 500.000 slots (recht om een vliegtuigbeweging op Schiphol uit te voeren) handelsverkeer passen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat Schiphol het besluit om 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen klaarblijkelijk onvoldoende heeft onderbouwd?
Ik vind het niet opportuun om commentaar te geven op de onderbouwing van dit besluit door Schiphol omdat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen partij is in deze zaak. Het betreft een zaak tussen de betreffende luchtvaartmaatschappijen enerzijds en Schiphol anderzijds. Verder kan Schiphol, indien gewenst, nog in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter.
Klopt het dat door deze uitspraak van de rechter er in de komende zomerperiode tienduizenden, zo niet honderdduizenden, extra passagiers op Schiphol verwacht kunnen worden, zoals wordt beweerd op basis van het aantal slots dat nu terug in de markt gezet moet worden?
Volgens Schiphol zijn er op dit moment 3.191 van de 3.612 over te hevelen slots gealloceerd. Op basis van de aanvragen kunnen er volgens Schiphol ongeveer 423.000 extra passagiers op de luchthaven Schiphol komen.
Wat is het effect hiervan op de ingecalculeerde passagiersstromen en daarmee op het comfort van reizigers en de landzijdige veiligheid op de luchthaven tijdens piekmomenten in 2018?
De passagiersstroom neemt over de aangevraagde periode verspreid toe met de cijfers die in het antwoord op vraag 4 zijn aangegeven. Om de passagiersstroom optimaal te laten verlopen, moeten alle partijen in het proces zorgdragen voor voldoende bemensing, zowel bij de incheckbalies, security als grenspassage. Daarbij dient opgemerkt te worden dat niet alle reizigers ook daadwerkelijk het grensproces moeten doorlopen. Zoals bekend worden op vluchten binnen het Schengengebied geen grenscontroles uitgevoerd. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijke knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiersstroom zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Kunt u zich herinneren dat in 2016 nog het leger ingezet moest worden om de toegenomen passagiersstromen en de veiligheid in goede banen te leiden2, en dat ook 2017 zich kenmerkte door ellenlange wachtrijen met enorm ongemak voor reizigers en mogelijke veiligheidsrisico’s tot gevolg3? Deelt u de mening dat deze situatie zich in 2018 niet mag herhalen?
De wachtrijen in 2016 en 2017 kan ik me herinneren. De afgelopen jaren is het aantal passagiers op Schiphol en de andere luchthavens sterk gestegen, wat tot een verhoogde werklast van de Koninklijke Marechaussee heeft geleid. Daarnaast is door de migratiecrisis en de toegenomen dreiging de afgelopen jaren een extra beroep gedaan op de Koninklijke Marechaussee. Dit heeft geleid tot krapte in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven en andere taakvelden. Er is veel gevraagd van de grenswachters van de Koninklijke Marechaussee de afgelopen jaren. Het kabinet heeft mede hierom in 2017 besloten fors te investeren in de capaciteit van de Koninklijke Marechaussee. Het afgelopen jaar is een start gemaakt met het werven en opleiden van 417 extra fte. De eerste nieuwe grenswachters zijn inmiddels aan het werk. Het zal nog tot en met 2019 duren voordat alle 417 grenswachters opgeleid en operationeel inzetbaar zijn.
Op verschillende plaatsen in het land is bijstand verleend door andere organisaties, zoals Douane, Landmacht, Dienst Justitiële Inrichtingen en de Nationale Politie, waardoor de overlast voor reizigers zoveel mogelijk beperkt is gebleven. Ook dit jaar wordt gebruik gemaakt van de bijstand van andere organisaties. In samenhang met andere maatregelen zoals de plaatsing van e-gates, zijn voldoende maatregelen getroffen om het grensproces goed en veilig te laten verlopen, met zo min mogelijk overlast voor de reiziger. Er zijn afspraken gemaakt met de KLM en Schiphol om prioriteit te leggen bij de capaciteit op transfer en vertrek zodat vertrekkende en transfererende passagiers hun vlucht kunnen halen. Wachtrijen zijn, zeker op de drukste momenten in de vakanties, niet te vermijden maar wel beheersbaar.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat Schiphol in de komende zomermaanden te allen tijde beschikt over voldoende inzet van de Marechaussee, zodat de paspoortcontrole (het grensproces) geen bottleneck vormt voor de passagiersstromen en de daarmee gepaard gaande uitdagingen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij in detail aangeven hoeveel Marechaussee en ander ondersteunend overheidspersoneel er beschikbaar zal zijn ten opzichte van het jaar 2016 en 2017, en onderbouwen of en, zo ja, waarom u dit voldoende acht om situaties zoals in 2016 en 2017 te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is deze uitspraak van de rechter voor u aanleiding om vanuit het Rijk bij te dragen aan de benodigde miljoeneninvesteringen voor modernisering en innovatie van het grensproces op Schiphol, aangezien dergelijke aanpassingen er ook voor kunnen zorgen dat de wachtrijen voor de paspoortcontrole niet verder toenemen of mogelijk zelfs ingeperkt kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is opgenomen dat, gelet op de doorzettende groei van het aantal passagiers, er geïnvesteerd wordt in capaciteit van de Koninklijke Marechaussee en daarnaast in verdere digitalisering van het grensproces. De afgelopen jaren zijn op het punt van digitalisering belangrijke investeringen gedaan, zoals met de plaatsing van 78 e-gates op Schiphol. De komende jaren wordt hier op voortgebouwd. In EU verband is er in december 2017 wetgeving aangenomen op basis waarvan een Europees in en uitreissysteem (EES) zal worden ingericht. Deze wetgeving biedt de wettelijke basis om het grenscontroleproces nog verder te digitaliseren. Deze digitalisering moet een positief effect teweegbrengen voor de mobiliteit van de reizigers.
Is de veiligheid tijdens de vakantieperiodes, en in het bijzonder de piekmomenten, in 2018 wel gewaarborgd als Schiphol het besluit 2500 slots (start- en landingsrechten) uit de markt te halen juist nam omdat de luchthaven niet wilde dat de vliegrechten doorgeschoven worden naar de zomermaanden, aangezien het dan al extreem druk is op de luchthaven en het zou leiden tot operationele problemen en minder comfort?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5. De Koninklijke Marechaussee en de luchthaven analyseren voortdurend waar en wanneer mogelijk knelpunten kunnen ontstaan. Zij stellen alles in het werk om pieken in de passagiers toestroom (verwacht of onverwacht) zo vlot mogelijk te verwerken, zonder concessies te doen aan de veiligheid.
Welke consequenties heeft de rechterlijke uitspraak voor de handhaving van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel (NNHS) en eventuele overschrijding van het afgesproken plafond van 500.000 vliegbewegingen tot 2020?
Het afgesproken plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen voor Schiphol tot en met 2020 staat niet ter discussie. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het ABP 174 miljoen euro in de palmolie-industrie investeert |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ons grootste pensioenfonds betrokken bij kap regenwoud» van 3 april 2018 over het ABP dat 174 miljoen euro in destructieve palmolieplantages in Papua (Indonesië) investeert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat hierbij sprake is grootschalige ontbossing van primair en ongerept oerwoud, dat hierbij sprake is van mensenrechtenschendingen en dat het hierbij gaat om een gebied waar vijf procent van alle diersoorten leeft? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het artikel is verontrustend. Het kabinet is overtuigd van het belang van het tegengaan van ontbossing en landroof, zowel voor het beheersbaar houden van klimaatverandering als voor ecosysteemdiensten voor mens en natuur. Nederland werkt op verschillende manieren aan een structurele oplossing van dit probleem door in te zetten op ontbossingsvrije handelsketens, beter bestuur (inclusief land governance) en het behoud van bossen met een high-conservation value.
We zetten in op verduurzaming en op het tegengaan van ontbossing vanuit internationale handelsketens door samen te werken met het bedrijfsleven, producenten(-landen), andere overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstituties. In producentenlanden – waaronder Indonesië – ondersteunt Nederland landschapsprogramma’s, zoals die van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), die de problematiek op integrale wijze aanpakken. In Zuid-Sumatra werkt men bijvoorbeeld aan de bescherming van (met name veenland-) bossen, het voorkomen van bosbranden en de verbetering van inkomens van kleine producenten door intensivering van de opbrengst en verbeterde landbouwpraktijken.
Daarnaast werkt Nederland aan beter beheer van bossen en het tegengaan van illegale houtkap, onder meer door verbeterde regelgeving, implementatie en ruimtelijke planning. We richten ons op overheden onder meer via het EU FLEGT-programma (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) en strategische inzet van kennis door organisaties als Tropenbos International.
Ook op lokaal niveau werken we aan versterking van maatschappelijke organisaties en gemeenschappen – ondermeer via de International Land Coalition – en van de toepassing van Free, Prior and Informed Consent (FPIC) bij landtransacties. Effectieve toepassing van FPIC is een belangrijk verbeterpunt voor de deelnemers aan de Nederlandse LANDdialoog over de verbetering van landrechten in ontwikkelingslanden en is reeds als een expliciet actiepunt opgenomen in het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector.
Deelt u de mening van de hoogleraar uit het genoemde artikel dat het behoud van dit oerwoud als essentieel wordt gezien voor de natuurbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe kunt u deze investeringen van het ABP rijmen met de wens van werknemers dat hun pensioenpremies op een verantwoorde en duurzame worden belegd2 en met de eigen ambitie van het ABP, geformuleerd als: «ABP wil een duurzaam pensioenfonds zijn»?3
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen4 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in palmolie wordt belegd. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties worden voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Werknemers kunnen dus ook via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds.
Bent u bereid het ABP, een enorme institutionele belegger met veel invloed, aan te sporen om deze investeringen van de hand te doen?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Het ABP houdt daarbij rekening met de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. «Insluiting» vormt een belangrijk onderdeel van dat beleid. Door aandelen te houden in bedrijven kan ABP normoverdragende gesprekken aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet zich (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement in de palmolie sector. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid. Bij eerdere beleggingen, bv. in Mozambique heeft ABP actie ondernomen naar aanleiding van berichten over vergelijkbare problematiek als beschreven wordt in het artikel. Het kabinet gaat ervan uit dat deze lijn verder zal worden voortgezet.
Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.5 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.6
De gevolgen van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten weren Polen en Roemenen» over de problemen met huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja.
Is het waar dat er circa 400.000 arbeidsmigranten in Nederland zijn, waarvan er voor 100.000 mensen geen huisvesting beschikbaar is?
De genoemde 400.000 betreft een schatting van het aantal arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa in Nederland.
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden – en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 zijn dit circa 337.000 mensen. Mensen die niet geregistreerd zijn, worden hierin niet zichtbaar.
De 100.000 huisvestingsplekken komen voort uit een onderzoek op eigen initiatief van het expertisecentrum Flexwonen. Voor dit onderzoek hebben zij gesprekken gevoerd met 40 uitzendbureaus en huisvesters. Deze schatting is voor eigen verantwoordelijkheid van het expertisecentrum Flexwonen.
Dit cijfer geeft namelijk geen harde onderbouwing voor het precieze aantal benodigde plekken in Nederland en waar de huisvestingsplekken nodig zijn. Het geeft wel weer dat er een behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en dat die behoefte gekoppeld is aan de groeiende economie. Mijn collega van BZK bekijkt hoe deze groepen beter in beeld gebracht kunnen worden en zo worden meegenomen in rapportages over het woningtekort.
Begrijpt u dat een plotselinge toename van arbeidsmigranten ontwrichtend kan werken in dorpen en steden? Wat onderneemt u hiertegen?
Door de economische groei neemt de werkgelegenheid toe. De toename van arbeidsmigranten hangt hier ook mee samen. Tegelijkertijd is er een spanning op de woningmarkt. Deze groep arbeidsmigranten, die van belang is voor het functioneren van onze economie en maatschappij, hebben een goede plek nodig om te wonen.
Eengezinswoningen zijn over het algemeen niet geschikt voor het huisvesten van grote aantallen mensen. Ook schuren, loodsen, containers en barakken zijn niet per definitie geschikt om mensen te huisvesten. Ik vind het van belang dat deze mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit.
Het is aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten. Daarbij moeten zij ook oog hebben voor de leefbaarheid in wijken. Mijn collega van BZK is bezig met de ontwikkeling van een handreiking voor gemeenten en hun partners om dit gesprek te starten en te bespoedigen. Ik verwacht dat dit voor de zomer beschikbaar zal zijn voor gemeenten. Wanneer niet gezamenlijk wordt gekeken naar deze groeiende vraag, kan dit leiden tot ongewenste situaties. Deze kunnen leiden tot overlast in dorpen en steden voor zowel de huidige bewoners als de arbeidsmigranten.
Om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers een lokale aangelegenheid.
Door het kabinet wordt verder breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Daarnaast kan er op onwenselijke en ongeoorloofde situaties worden gehandhaafd. De gemeente heeft daarin rol wanneer het gaat om bouw- en woningtoezicht en ruimtelijke ordening. De Inspectie SZW controleert op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het minimumloon. Verhuurders die een keurmerk hebben, bijvoorbeeld SNF, worden regelmatig gekeurd in het kader van de normenset voor het keurmerk.
Erkent u dat arbeidsmigratie tot overlast kan leiden, alsmede tot verdringing en uitbuiting? Heeft de Inspectie SZW genoeg middelen om hiertegen op te treden?
Uit een onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek in 2014 in opdracht van de toenmalige Minister van SZW heeft gedaan naar verdringing door arbeidsmigratie over de periode 2001–2011, volgt dat in veel sectoren het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Die verschuiving gaat gepaard met ongelijke concurrentie. Tegelijkertijd zijn de meeste werknemers die in 2001 in deze sectoren aan het werk waren, ook in 2011 aan het werk: in dezelfde sector, in een andere sector of als zelfstandige. Wel constateert SEO dat voor enkele risicogroepen, die het meest concurreren met arbeidsmigranten (allochtonen, jongeren en laaggeschoolden), arbeidsmigratie negatieve gevolgen heeft. Om oneerlijke concurrentie aan te pakken wordt onder meer in Europa ingezet op gelijk loon voor gelijk werk en is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. De afgelopen jaren is al veel werk verzet om dit soort misstanden aan te pakken. Het Regeerakkoord onderkent ook dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid en dat daarvoor internationale samenwerking en afspraken nodig zijn. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Door deze extra middelen kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Zowel aan de preventieve kant, door brancheaanpak en eventuele wetswijzigingen, als door de Inspectie, door de inzet van haar brede instrumentenmix, van voorlichting tot inspecties en strafrechtelijke aanpak. Zowel qua inzet als middelenmix worden situaties van uitbuiting aangepakt. Inmiddels is begonnen met de voorbereidingen om in 2018 de inspectieketen in de handhaving personeelsmatig te versterken in lijn met het Inspectie Control Framework (ICF) dat mijn voorganger in mei aan uw Kamer heeft aangeboden.
Deelt u de mening dat eengezinswoningen met acht tot twaalf arbeidsmigranten tot erbarmelijke omstandigheden kunnen leiden voor arbeidsmigranten en tot overlast kunnen leiden in straat en buurt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten niet alleen lokaal, maar ook landelijk beleid vereist? Op welke manier gaat u gemeenten helpen om een concentratie van arbeidsmigranten te voorkomen, zoals bij de gemeente Tiel?2
Het woonbeleid is een lokale aangelegenheid en gemeenten hebben een taak om te zorgen voor geschikte huisvesting voor al hun inwoners. Arbeidsmigranten maken daar dus ook onderdeel van uit. Om te voorkomen dat de druk op individuele straten of wijken te groot wordt, kan de gemeente er zoals gezegd bijvoorbeeld voor kiezen om via de huisvestingsverordening een splitstingsvergunning in te stellen. Daarbij blijft dat het van belang is om deze mensen te voorzien van kwalitatieve huisvesting.
De link tussen de komst van nieuwe werkgelegenheid en huisvesting voor de werknemers zou automatisch gelegd moeten worden. Bij bijvoorbeeld de komst van het EMA (Europees Medicijn Agentschap) in Amsterdam is direct ook gekeken en gevraagd om mogelijkheden voor het huisvesten van de hoogopgeleide kenniswerkers. Ook bij de komst van een distributiecentrum of fruitkas, zou het logisch zijn dat deze link automatisch wordt gelegd. Deze werknemers spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en maatschappij. Wij willen immers ook dat ons pakketje de volgende dag wordt bezorgd en de schappen in de supermarkt zijn gevuld.
Ik merk dat in veel gevallen de link tussen werkgelegenheid en huisvesting niet wordt gelegd. Mijn collega van BZK en ik zullen gemeenten wijzen op de taak die zij hebben in het huisvesten van deze doelgroep. Gemeenten hebben zelf de mogelijkheden en instrumenten in handen om te sturen op hun woningvoorraad. Zo kunnen zij in hun woonvisie de huisvesting van arbeidsmigranten opnemen en daar indien dat als wenselijk wordt gezien ook prestatieafspraken over maken met woningcorporaties. Daarnaast kunnen zij samen met werkgevers en uitzenders afspraken maken over het realiseren van huisvesting wanneer een nieuw bedrijf zich vestigt. Ook de provincies kunnen een belangrijke rol in dit huisvestingsvraagstuk spelen door de komst van economische activiteit te signaleren en gemeenten te ondersteunen in het realiseren van huisvestingsmogelijkheden voor de werknemers. De handreiking voor gemeenten en hun partners die mijn collega van BZK nu ontwikkelt kan helpen om lokaal dit gesprek te voeren en bij te dragen aan kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten, met oog voor leefbaarheid in buurt.
Ik zie dus ook zeker een rol weggelegd voor de ondernemers en werkgevers die een beroep doen op arbeidsmigranten. Zij hebben zowel een signalerende als faciliterende rol. Het signaleren geldt richting gemeenten en provincies om de komst van werkgelegenheid direct te koppelen aan huisvesting. De faciliterende rol hebben zij richting de werknemers om ten minste te bemiddelen in de eerste huisvesting. In gesprekken over de huisvesting van arbeidsmigranten zullen mijn collega van BZK en ik dan ook mede onze collega van EZK betrekken.
Deelt u de mening dat het aan banden leggen van «verkamering» van huizen, waarmee een maximum van vier arbeidsmigranten per woning en maximaal twee woningen met arbeidsmigranten per straat, bijdraagt aan fatsoenlijke woonomstandigheden voor arbeidsmigranten en aan leefbare buurten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel arbeidsmigranten er in Nederland werkzaam zijn en verblijven en hoe de registratie van de woon- en verblijfplaats van arbeidsmigranten mogelijk wordt gemaakt, zodat gericht beleid en handhaving mogelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt al onderzocht. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Gemeenten en het Rijk vinden het belangrijk om goed zicht te krijgen op alle personen die in Nederland verblijven. Daarom dient iedereen die langer dan vier maanden in een half jaar in Nederland verblijft zich in te schrijven in de BRP. Het gaat daarbij om de registratie van het verblijfadres.
Daarnaast kunnen mensen die korter dan vier maanden in het half jaar in Nederland verblijven zich inschrijven in de BRP als niet-ingezetene met een buitenlands adres.
Bent u bereid te bevorderen dat bij de vestiging en/of uitbreiding van bedrijven, zoals distributiecentra en tuinbouwbedrijven, de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten, verplicht onderdeel uitmaken van het vestigingsplan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in schuren, loodsen, containers en barakken ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever voorkomen moet worden, omdat de machtsverhouding tussen werkgever (tevens huurbaas) en werknemer dan uit balans raakt vanwege de afhankelijkheidsrelatie?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat er een zekere afstand bestaat tussen de huisvesting van de arbeidsmigrant en het werk. Arbeidsmigranten komen vaak zonder netwerk naar Nederland op verzoek van de werkgever. Ik zie daarom wel een rol voor de werkgever om de werknemer te helpen bij het zoeken naar woonruimte of het faciliteren van deze woonruimte. Het faciliteren van deze huisvesting mag echter geen eigenstandig verdienmodel vormen voor de werkgever. Daarom is om onwenselijke situaties met betrekking tot inhoudingen te voorkomen per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon ingesteld. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden over onder meer de hoogte van de inhouding en de kwaliteitseisen voor de huisvesting.
Deelt u de mening dat invoering van tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zijn om het aantal arbeidsmigranten te reguleren en te voorkomen dat in dorpen disproportioneel veel arbeidsmigranten komen wonen, terwijl regio’s in Oost-Europa leeglopen?
Het invoeren van een tewerkstellingsvergunning is in strijd met het geldende vrij verkeer van werknemers in Europa. Met de Nederlandse ambassade in Warschau zet ik wel in op het informeren in de eigen taal over het wonen en werken in Nederland, zodat Polen die als arbeidsmigrant naar Nederland willen komen een geïnformeerde keuze kunnen maken. Ik ondersteun daarnaast ook de NGO FairWork om arbeidsmigranten in de eigen taal informatie te geven over hun rechten en indien nodig te ondersteunen waarbij er bij signalen van mogelijke uitbuiting altijd een melding wordt gedaan bij Inspectie SZW. Afhankelijk van de melding neemt de Inspectie SZW deze mee in de risicoanalyse of onderneemt actie als sprake is van arbeidsuitbuiting.
Hoe voorkomt u dat onbeperkte arbeidsmigratie alsmede ongebreidelde uitbreiding van bedrijven tot ontwrichting van gemeenschappen leidt?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Het is echter wel van belang dat er ook voor iedereen sprake is van een eerlijk, loon, goede arbeidsomstandigheden en voldoende en kwalitatief goede huisvesting.
Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Daarnaast zie ik een duidelijke rol voor werkgevers, gemeenten en provincies om de behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten op lokaal niveau in beeld te brengen en de realisatie hiervan te ondersteunen. Zij kunnen daarvoor ook actief het gesprek aangaan met ondernemers en werkgevers. Ook de werkgevers kunnen hier een bepalende rol in spelen.
Deelt u de mening dat, indien arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald om te wonen en te werken, er ook eisen gesteld moeten worden aan hun inburgering, zodat zij leren over de Nederlandse taal en gebruiken? Zo nee, hoe voorkomt u dat zij niet integreren, maar zich isoleren?
Nee, arbeidsmigranten uit de EU-landen zijn niet inburgeringsplichtig. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om de Nederlandse taal en gebruiken te leren. Dit kan door vrijwillig deel te nemen aan een inburgeringscursus of een taalcursus te volgen. Dit zal echter vooral relevant zijn voor arbeidsmigranten die hier langer dan vier maanden willen wonen en werken. Op dat moment is inschrijving in de BRP ook aan de orde.
Een gezin waarvan de vrouw werkt, de man permanent in een WLZ-instelling verblijft en de kinderen dus geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat de man niet werkt ondanks dat in dit in 2002 in de wet geregeld zou worden |
|
Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de zaak van de heer W., die na een ongeluk blijvend in een Wet langdurige zorg (WLZ)-instelling verblijft en twee kleine kinderen en een werkende echtgenote mevrouw C. heeft?1
Ja.
Is het waar dat mevrouw C. geen recht heeft op kinderopvangtoeslag via de belastingdienst/toeslagen, omdat haar echtgenoot niet werkt en dus geacht wordt voor de kinderen te zorgen?
Het klopt dat ouders alleen in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag als beide ouders werken of als (één van) de ouders een andere bezigheid verricht(en) die de kans op werk vergroot, zoals bijvoorbeeld het volgen van een opleiding of een re-integratietraject.
Deze casus toont wel aan dat de huidige regels in gevallen waar een van de ouders echt niet kan werken onbedoeld hard uitpakken. Om die reden wil ik bezien of het mogelijk is om een wettelijke uitzondering te maken voor de groep ouders waarbij de ene ouder werkt en de andere ouder een wlz-indicatie heeft, en dus niet voor de kinderen kan zorgen.
Is het waar dat de gemeente op dit moment op basis van een sociaal medische indicatie (SMI) in dit geval kinderopvangtoeslag kan toekennen?
Op basis van sociaal medische indicatie (SMI) kunnen gemeenten een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verstrekken. Gemeenten kunnen een (financiële) vergoeding bieden aan gezinnen waarvan één van de ouders niet werkt en die tijdelijk om psychische, sociale of gezondheidsredenen niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, zodat kinderen naar de kinderopvang kunnen (blijven) gaan. Gemeenten krijgen jaarlijks € 28 miljoen uit het gemeentefonds voor het invullen van SMI.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gezin recht heeft op een zeer beperkte bijdrage in de kinderopvang in de gemeente waarin zij wonen?
Gemeenten hebben veel beleidsvrijheid bij de invulling van SMI, zowel met betrekking tot de doorlooptijd van SMI, de hoogte van de vergoeding en het aantal dagdelen dat kinderen naar de kinderopvang kunnen gaan. De gemeente staat het dichtstbij de gezinnen en is daarmee het beste in staat om te bepalen waar de specifieke behoefte van deze gezinnen ligt. De gemeente kan daarom ook goed maatwerk bieden. Ik kan helaas niet op individuele gevallen ingaan.
Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeentes voor de SMI een relatief lage inkomensgrens hanteren (tussen de bijstandsnorm en 150% wettelijk minimumloon)?2
Het is mij bekend dat er gemeenten zijn die een financiële toegankelijkheidsdrempel hanteren voor het toekennen van SMI. In de niet-bindende beleidsregels die de VNG in overleg met mijn ministerie heeft opgesteld, staat geschreven dat het niet wenselijk is om een financiële toegankelijkheidsdrempel te hanteren voor SMI3. Deze niet-bindende richtlijnen zijn gedeeld met de leden van de VNG. Tegelijkertijd moeten gemeenten ook zoeken naar balans tussen het afbakenen van de doelgroep met financiële criteria en het toegankelijk houden van de regeling. Uiteindelijk ligt deze afweging bij gemeenten.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders met een inkomen op 150% van het wettelijk minimumloon volgens de tabel 90,4% van de kosten van kinderopvang van het eerste kind vergoed krijgen en 94,4% van de kinderopvang van het tweede (en volgende) kind?3
Ja.
Wat raadt u deze ouder aan? Moet zij ophouden met werken? Bent u ook bereid contact met haar en/of de gemeente op te nemen?
Zoals aangegeven ben ik bereid om te kijken of het mogelijk is om een uitzondering te maken in de wet kinderopvang voor deze casus en vergelijkbare gevallen. Het zal echter wel enige tijd kosten om dit goed uit te zoeken en een eventuele wettelijke aanpassing door te voeren. Ik raad de ouder voor nu aan om in gesprek te gaan met de gemeente en de situatie aan de gemeente uit te leggen.
Klopt het dat er wel recht bestaat op kinderopvangtoeslag indien de partner een inburgeringscursus volgt (artikel 1.6g van de wet kinderopvang), een reintegratie-traject volgt of een opleiding volgt, omdat je dan niet in staat bent tegelijkertijd voor je kinderen te zorgen?
Het klopt dat ouders in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag wanneer zij een traject volgen dat de kans op werk vergroot. Dat geldt voor de bovenstaande trajecten.
Herinnert u zich dat bij de Wet kinderopvang in 2002 ook artikelen zaten die luidden: «Artikel 6, eerste lid [...] Artikel 23
Het is mij bekend dat deze artikelen niet in werking zijn getreden bij de wet kinderopvang. Deze keuze is destijds gemaakt om ervoor te zorgen dat gemeenten zoveel mogelijk maatwerk konden bieden. Zoals uit recente onderzoeken blijkt_, hebben de meeste gemeenten beleidsregels of verordeningen rondom SMI. Ik acht gemeenten in staat om het beleid rondom SMI in te richten voor gezinnen die om een psychische, medische of sociale reden niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag.
Herinnert u zich dat de leden Omztzigt, Heerma en van Hijum deze problematiek twee keer eerder aan de orde gesteld hebben en dat het in beide casussen niet leidde tot een oplossing?5
Ik ben me ervan bewust dat er eerder vragen zijn gesteld over SMI. Ik kan echter, zoals eerder aangegeven niet ingaan op individuele casussen. Het is aan de gemeente om maatwerk te bieden aan gezinnen die een beroep doen op SMI.
Waarom is bij het onderzoek naar de SMI wel gekeken naar de gemeentelijke regelingen en zijn ellenlange vragenlijsten opgesteld, maar is er niet gekeken naar wie er buiten de boot vielen en zijn er geen gesprekken gevoerd met mensen die een SMI wel of niet kregen?6
Bij de onderzoeken naar SMI is gekozen om voornamelijk gemeenten te bevragen over de regeling SMI. De gemeente heeft het meest volledige overzicht van de aanvragen en eventuele afwijzingen van SMI. Ook is er onderzocht of er informatie over SMI te vinden is op de websites van de gemeenten.
Bent u bereid om een structurele oplossing te bieden voor in ieder geval de situatie waarbij een partner in een WLZ-instelling verblijft door de betreffende artikelen van de wet in werking te laten treden en mensen die in een WLZ-instelling verblijven hieronder te laten vallen?
Ik ben, zoals bij vraag 2 aangegeven, bereid om te kijken of het mogelijk is om een uitzondering te maken voor de groep ouders waarvan de ene ouder werkt en de andere een WLZ-indicatie heeft. Er moet nog worden uitgezocht wat de eventuele juridische en financiële consequenties zijn van een mogelijke uitzondering. Ook moet nog bepaald worden of het creëren van een uitzondering uitvoeringstechnisch mogelijk is. Ik streef ernaar u hierover dit najaar nader te informeren.
Indien u de betreffende artikelen niet in werking laat treden, welke boodschap heeft u dan voor deze kleine groep ouders, van wie één van de partners in een WLZ-instelling verblijft en de andere werkt en voor de kinderen zorgt?
Zoals ik ook bij vraag 7 heb aangegeven, raad ik deze ouder(s) voor nu aan om in gesprek te gaan met de gemeente om de situatie uit te leggen. De gemeente kan dan bepalen wat de beste oplossing is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.