De zwarte en grijze lijst van belastingparadijzen |
|
Bart Snels (GL) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is er een reden dat in de geannoteerde agenda voor de Ecofin-raad van 13 maart 2018 niet specifiek vermeld wordt dat Bahrein, de Marshalleilanden & Sint Lucia van de zwarte lijst worden gehaald?
Ten tijde van het schrijven van de geannoteerde agenda konden de specifieke landen nog niet worden genoemd. In mijn antwoord op vraag 7 wordt nader ingegaan op de achterliggende juridische redenen. Nederland heeft overigens wel ingezet op grotere transparantie richting de buitenwereld. Dit heeft geleid tot de toezegging dat aanpassingen van de zwarte en de grijze lijst na afloop van de Coreper (die voorafgaand aan de Ecofinraad plaatsvindt) bekend worden gemaakt. In mijn antwoord op vragen 2 en 3 ga ik hier verder op in.
Hoe werkt de procedure van het agenderen van een discussiepunt (B-punt) in de Ecofin-raad? Wie bepaalt dat de zwarte lijst een hamerstuk (A-punt) moet zijn en hoeveel lidstaten zijn er nodig om hier toch een discussiepunt (B-punt) van te maken?
De Voorzitter van de Raad (op dit moment Bulgarije) stelt de agenda op van de Ecofinraad en bepaalt of de onderwerpen worden opgebracht als een A-punt (hamerstuk) of B-punt (onderwerp van discussie). De inzet van het Voorzitterschap is om de discussies gedurende de Ecofinraad zo overzichtelijk te houden en dus een beperkt aantal B-punten op de agenda te zetten. Lidstaten kunnen voorafgaand aan de Ecofinraad het Voorzitterschap verzoeken om een A-punt om te zetten naar een B-punt. Nederland heeft ten aanzien van de zwarte lijst een dergelijk verzoek gedaan. Vanwege procedurele overwegingen heeft de Voorzitter de voorkeur gegeven aan handhaving van het A-punt, maar ter tegemoetkoming is toegezegd dat de documenten over aanpassingen van de grijze en zwarte lijst waarover in het Coreper overeenstemming is bereikt, na afloop van het Coreper openbaar zullen worden gemaakt. Dat is bij A-punten niet gebruikelijk, en op deze manier wordt het proces wel transparanter.
Welke lidstaten hebben Nederland gesteund in het verzoek om de zwarte lijst niet als hamerstuk (A-punt) maar als discussiepunt (B-punt) te behandelen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de brieven met toezeggingen van landen op de zwarte lijst aan de Europese Unie (EU) niet minstens zo belangrijk als de brieven van de EU aan deze landen? Hoe gaat u zich inzetten om deze brieven ook openbaar te maken?
Zoals ik al eerder heb aangegeven1, ben ik, net als uw Kamer, een groot voorstander van meer transparantie van de Gedragscodegroep in zijn algemeenheid en de zwarte lijst in het bijzonder. Ik deel uw mening dat de brieven van de beoordeelde landen ook belangrijk zijn. Tegelijkertijd moeten wij rekening houden met de soevereiniteit van deze landen. Mede op verzoek van Nederland heeft de voorzitter van de Gedragscodegroep de jurisdicties gevraagd of zij akkoord kunnen gaan met openbaarmaking van hun brieven aan de Gedragscodegroep. Van de 62 landen zijn 35 hier al mee akkoord gegaan en deze brieven zijn te vinden op de website van de Raad2.
Heeft u toegang tot de brieven waarin landen aan moeten geven aan de EU, waar het gaat om schadelijke regimes, welke regimes zij gaan afschaffen en wanneer zij dat gaan doen? Zo niet, hoe kunt u beoordelen of landen voldoen aan de criteria?
Nederland is, net als alle andere EU lidstaten, onderdeel van de Gedragscodegroep en heeft als zodanig toegang tot alle documenten die gerelateerd zijn aan de zwarte lijst, waaronder de brieven van de derde landen. Zoals ik al eerder heb aangegeven, kan ik deze brieven niet bij voorbaat delen omdat de landen de brieven in vertrouwelijkheid hebben gestuurd naar de Gedragscodegroep. Openbaarmaking is, nogmaals, wel mogelijk als het andere land daar expliciet mee heeft ingestemd. Om deze reden heeft de voorzitter van de Gedragscodegroep alle relevante jurisdicties gevraagd of deze akkoord kunnen gaan met openbaarmaking van hun naar de Gedragscodegroep verzonden brieven.
Zou u deze brieven met de Kamer willen delen? Zo nee, hoe kan de Kamer beoordelen of toezeggingen van landen zoals Panama voldoende duidelijk en concreet zijn en of ze, tegen het einde van 2018, inderdaad allemaal voldoende zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is informatie over welke regimes van landen om welke reden als schadelijk zijn beoordeeld vertrouwelijk, waardoor de EU-Gedragscodegroep dit niet kan delen? Op basis van welke regel/wet is dit vertrouwelijk? Wat zijn de mogelijkheden om deze regels/wetten aan te passen? Bent u bereid om zich hiervoor in te zetten?
De formele procedures van de Gedragscodegroep stellen dat het werk van de Gedragscodegroep vertrouwelijk is. Deze procedures zijn onder meer vastgesteld in de Raadsconclusies bij de instelling van de Gedragscodegroep.3 Dit neemt niet weg dat de Gedragscodegroep binnen het toepassingsbereik van Verordening 1049/2001 (Eurowob) valt. De Eurowob geeft het kader voor het recht van toegang tot documenten die in het bezit zijn van de instellingen. De instellingen geven voor zover mogelijk het publiek rechtstreekse toegang tot documenten, in het bijzonder voor wetgevingsdocumenten geldt een strenger openbaarheidsregime. Desondanks kunnen belangen zich verzetten tegen het openbaarmaken van documenten. Zo kan de toegang tot een document worden geweigerd indien openbaarmaking ervan het besluitvormingsproces van de instelling ernstig zou ondermijnen. Daarnaast zijn de instellingen soms verplicht openbaarmaking van een document te weigeren vanwege zwaarwegende belangen. Een absolute weigeringsgrond die in casu relevant is, aangezien de Gedragscodegroep fiscale regimes van andere landen beoordeelt en eventueel veroordeelt, is de bescherming van de internationale betrekkingen.
Het bovenstaande laat onverlet dat ik transparantie in het besluitvormingsproces van de Gedragscodegroep zeer belangrijk vind. Zoals ik al vaker aan uw Kamer heb gesteld4 maak ik mij hard voor meer transparantie van de Gedragscodegroep. Daarbij acht ik het van belang om een balans te vinden tussen het goed informeren van de buitenwereld enerzijds, en recht te doen aan de aard en mogelijke gevoeligheid van besluitvorming anderzijds.
Zowel in 2008 als in 2011 heeft de Commissie voorstellen gedaan voor de herziening van Verordening 1049/2001. De instellingen hebben om uiteenlopende redenen hierover geen overeenstemming weten te bereiken. De Eurowobverordening heeft de afgelopen jaren naar behoren gefunctioneerd. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat de verordening zo snel mogelijk in lijn moet worden gebracht met het Verdrag van Lissabon, onder meer teneinde het bereik van de Eurowob uit te breiden. Gezien de reeds jarenlange impasse is de inschatting van het kabinet dat hiervoor mogelijk pas weer ruimte voor zal ontstaan na de verkiezingen van het Europees parlement en het aantreden van een nieuwe Europese Commissie in 2019. Het kabinet zal het belang van deze herziening bij de EU-instellingen in aanloop naar de verkiezingen blijven benadrukken en nodigt ook uw Kamer uit om naar aanleiding van de vierde aanbeveling in het door uw Kamer opgestelde COSAC-paper, in COSAC-verband het belang van herziening te onderstrepen.
In hoeverre zijn landen op de grijze lijst bereid om brieven met toezeggingen zelf openbaar te maken? Wat zijn volgens u redenen dat een land hier niet toe bereid zou zijn?
Daar is lastig een antwoord op te geven omdat elk land dat op de grijze lijst staat, zijn eigen afweging zal maken. Zoals hiervoor al eerder opgemerkt, zijn 35 landen akkoord gegaan met de openbaarmaking van de brieven en ik hoop dat dat een positieve uitwerking heeft op de landen die nog niet hebben ingestemd met de publicatie.
Zijn andere Europese lidstaten net zo uitgesproken als u over het feit dat landen op de grijze lijst onmiddellijk terug moeten naar de zwarte lijst, als zij niet aan hun toezeggingen hebben voldaan op 1 januari 2019?
Ja.
Hoe groot acht u de kans dat landen, die nu op de grijze lijst staan, er na 1 januari 2019 nog steeds op kunnen blijven staan?
De grijze lijst is bedoeld om landen een overgangsperiode van één jaar te geven. Gedurende deze overgangsperiode krijgen de landen de tijd om hun wetgeving aan te passen aan de geldende internationale fiscale standaard. Als zij dit niet doen komen zij automatisch op de zwarte lijst. Er zit dus een duidelijke houdbaarheidsdatum aan de grijze lijst.
Wel is het zo dat ontwikkelingslanden een overgangsperiode van twee jaar (tot 1 januari 2020) hebben gekregen om te voldoen aan het fiscale transparantie criterium en het criterium ten aanzien van de implementatie van de Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-maatregelen. Op deze manier krijgen de overheden van ontwikkelingslanden meer tijd om bij, bijvoorbeeld de uitwisseling van informatie, ook de daadwerkelijke uitwisseling van informatie in de organisatie uit te werken. Voor de duidelijkheid wil ik hieraan toevoegen dat ten aanzien van het criterium «geen schadelijke preferentiële regimes» ook voor ontwikkelingslanden de normale deadline van 1 januari 2019 geldt.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over hoe Nederland om zal gaan met de zwarte lijst? Wat worden de sancties?
In mijn brief over de aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking van 23 februari jl.5 heb ik al een aantal maatregelen aangekondigd tegen landen op de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties. Zo zal de nieuwe bronbelasting verschuldigd zijn als een in Nederland gevestigde entiteit binnen concernverband dividenden, rente of royalty’s betaalt aan een entiteit die is gevestigd in een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen. Verder komt er een aanvullende CFC-maatregel (CFC staat voor «Controlled Foreign Companies») voor CFC’s in landen met een laag statutair tarief of in landen die op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen staan.
Daarnaast heb ik aangekondigd dat ik uw Kamer in de tweede helft van dit jaar een brief zal sturen waarin ik in bredere zin inga op de veranderingen in het fiscaal verdragsbeleid sinds het publiceren van de Notitie fiscaal verdragsbeleid 2011. In deze brief zal ik ook reageren op de motie Groot/Schouten,6 waarin wordt gevraagd om de belastingverdragen met jurisdicties op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen te heroverwegen.
Hoe verhouden de laag belaste jurisdicties zich tot de niet-coöperatieve jurisdicties en de zwarte lijst? Welke landen staan op welke lijst? Is de zwarte lijst gelijk aan de Nederlandse lijst van niet-coöperatieve jurisdicties?
De EU lijst kijkt naar fiscale transparantie, (geen) schadelijke concurrentie en deelname aan de BEPS-standaard. De landen die op deze EU lijst staan, worden in de Nederlandse aanpak bij de bronbelastingen en de aanvullende CFC-maatregel aangeduid als niet-coöperatieve jurisdicties. Aanvullend daarop zullen de bronbelastingen en de aanvullende CFC-maatregel, onder voorwaarden, tevens gaan zien op betalingen naar respectievelijk winsten in landen met een (te) laag statutair tarief.
Gaat u de bronbelasting op dividend alleen hanteren voor landen op de zwarte lijst of ook voor andere landen? Hoe zit het met de bronbelasting op rente- en royaltybetalingen? Geldt deze bronbelasting alleen voor betalingen aan landen op de zwarte lijst?
Zoals in mijn brief over de aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking van 23 februari jl.7 is aangekondigd, zal de nieuwe bronbelasting verschuldigd zijn als een in Nederland gevestigde entiteit binnen concernverband dividenden, rente of royalty’s betaalt aan een entiteit die is gevestigd in een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen. De bronbelasting op dividend-, rente- en royaltybetalingen is dus niet alleen verschuldigd bij betalingen aan vennootschappen gevestigd in een land op de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties.
Wat is de reden dat de laatste zes landen op de zwarte lijst (Amerikaans Samoa, Guam, Namibië, Palau, Trinidad & Tobago) nog steeds op de zwarte lijst staan? Zijn zij niet bereid om mee te werken? Verwacht u dat deze landen ook nog van de zwarte lijst af gaan?
Op dit moment staan er negen landen op de zwarte lijst. Tijdens de Ecofinraad van 13 maart jl. zijn de Bahamas, Saint Kitts and Nevis en de Amerikaanse Maagdeneilanden aan de zwarte lijst toegevoegd.
Al deze landen voldoen niet aan de internationale fiscale standaard op het gebied van fiscale transparantie, geen schadelijke belastingconcurrentie en deelname aan de OESO/BEPS-standaard. Verder hebben deze landen geen of niet voldoende toezeggingen gedaan om erop te vertrouwen dat deze landen eind 2018 wel zullen voldoen aan de standaard. Het staat overigens deze landen wel vrij om alsnog een toezegging te doen aan de Gedragscodegroep. Als deze toezegging op het juiste hoge politieke niveau wordt afgegeven en de toezegging inhoudelijk concreet omschrijft dat het land zijn wetgeving gaat aanpassen, dan kan deze toezegging worden geaccepteerd. De landen worden dan verplaatst van de zwarte lijst naar de grijze lijst. Zoals ik al in een voorgaand antwoord heb aangegeven, is de grijze lijst van tijdelijke aard en moeten deze landen uiterlijk eind 2018 voldoen aan de standaard. Als dat niet het geval is dan worden deze landen weer op de zwarte lijst geplaatst.
Overigens ben ik niet van mening dat een «gevulde» EU zwarte lijst een doel op zich moet zijn. De EU zwarte lijst is een middel om landen te overtuigen om hun wetgeving aan te passen aan de internationale standaard. Dit betekent dus dat landen die op de EU zwarte lijst staan, de kans moeten kunnen krijgen om hun wetgeving aan te passen aan de geldende fiscale internationale standaard. Wel is dit kabinet van mening dat voor landen met een laag statutair tarief sowieso de nieuwe bronbelasting moet gaan gelden ongeacht of er voldaan wordt aan de gestelde zwarte lijst criteria. Op dat punt gaat Nederland dus verder dan de geldende internationale criteria.
Kunt u deze vragen uiterlijk 48 uur voor het volgende algemeen overleg Ecofin beantwoorden?
Ja.
Trillingsoverlast door het spoor bij Rosmalen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat de bewoners langs het verhoogde spoor in Rosmalen bijzonder veel overlast ervaren door trillingen die door het spoor worden veroorzaakt?1
Ja. Voor een beter begrip van de verdere beantwoording licht ik eerst de situatie in Rosmalen toe. De klachten geuit door een aantal bewoners van Rosmalen hangen samen met het project van de omlegging van de Zuid Willemsvaart. Dit project van Rijkswaterstaat had tot doel de bevaarbaarheid en de bereikbaarheid voor de scheepvaart tussen de Maas en Den Dungen te waarborgen. Ten behoeve van die omlegging diende de bestaande spoorlijn Den Bosch – Nijmegen over een tracé van 1,3 km te worden heringericht. De herinrichting bestond eruit dat de spoorlijn die op maaiveldniveau was aangelegd op een talud is geplaatst. Tevens is een geluidscherm geplaatst. De werkzaamheden aan dit talud zijn in de periode 2010–2012 uitgevoerd. Voor dit project is een Tracébesluit vastgesteld op 23 juli 2008. In dit Tracébesluit is het onderwerp (spoor)trillingen niet opgenomen. Het was de verwachting van experts dat door het aanleggen van een spoorlijn op een talud de trillinghinder zou verminderen vanwege de extra dempende massa van dit talud. De Beleidsregel trillinghinder spoor was nog niet van kracht (inwerking getreden in 2012) waardoor er geen metingen vooraf zijn uitgevoerd en achteraf geen oplevertoets is uitgevoerd.
Is het u bekend dat sinds november 2012 een 40-tal inwoners van Rosmalen (ernstige) overlast van trillingen ervaren van het aangepaste en opgehoogde spoor in Rosmalen, vanwege de omlegging van de Zuid-Willemsvaart?
Ja. Na oplevering van het spoor in 2012 zijn er (op verzoek van de bewoners) door adviesbureau Peutz metingen naar trillingen uitgevoerd. De gemeten niveaus zijn dusdanig dat hinder door trillingen aannemelijk is. Betreffend onderzoek was echter niet gericht op het vaststellen of de verhoogde trillingsniveaus een gevolg waren van de aanpassing aan het spoor.
Bent u het eens met de conclusie dat er sprake is van (ernstige) overlast door trillingen die door de aanpassing en ophoging wordt veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Om te bezien of de aanpassing en de ophoging van het spoor extra overlast heeft veroorzaakt in Rosmalen is een nader onderzoek uitgevoerd, het zogenaamde postdictie-onderzoek. Dit onderzoek was erop gericht om een vergelijking te maken tussen de situatie voor en na aanpassing van het spoor en zo vast te stellen of de aanpassing van het spoor tot een voelbare (30%) verhoging van het trillingsniveau heeft geleid. Hiermee wordt in essentie de nu geldende Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts) met terugwerkende kracht toegepast op dit project, met dien verstande dat het in dit geval niet mogelijk was om een nulmeting uit te voeren omdat het project al was gerealiseerd. Wordt normaliter een nulmeting uitgevoerd en modelmatig de na-situatie ingeschat, nu zijn nametingen uitgevoerd en is met een soortgelijk model de nul-situatie ingeschat.
Het onderzoek concludeert dat het op gebiedsniveau niet aannemelijk is dat er extra overlast is opgetreden door de aanpassing van het spoor (kans van 79% dat er geen sprake is van een toename van 30%). De onderzoekers achten het zelfs waarschijnlijker dat de trillingsniveaus lager zijn dan voor de aanleg. Naast een algemene uitspraak op gebiedsniveau is in het onderzoek (mede door de inbreng van de vertegenwoordigers van de bewoners) ook rekening gehouden met lokale spoortechnische zaken. Op basis van deze aanvullende analyse is voor drie woningen berekend dat de kans op een toename van de trillingen met meer dan 30% groter is dan voor de andere woningen, namelijk 50%.
Kunt u uiteenzetten waarom bij de start de verantwoordelijkheid voor het trillingsprobleem sterk werd gevoeld door Rijkswaterstaat, het ministerie en ProRail en waarom dat nu niet meer zo is?
Ik voel mij nog altijd verantwoordelijk voor dit dossier dat nog niet is gesloten (zie ook antwoord 5). Ik ben mij bewust van de zorgen die bewoners hebben. Mijn ministerie is sinds 2014 tot heden in gesprek met vertegenwoordigers van de bewoners (zie vraag 10). Ten tijde van de besluitvorming van het Tracébesluit omlegging Zuid Willemsvaart (23 juli 2008) was er geen specifieke regelgeving op het gebied van spoortrillingen. In 2012 is nieuw beleid op dit gebied vastgesteld met de Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts). Op het moment dat de bewoners klachten hebben geuit, was de Beleidsregel trillinghinder spoor juist in werking getreden. Vanwege deze bijzondere samenloop is besloten deze beleidsregel met terugwerkende kracht alsnog toe te passen op de situatie in Rosmalen en is het postdictie-onderzoek uitgevoerd.
Klopt het dat er geen verdere maatregelen worden overwogen en dat de betrokken bewoners alleen nog een beroep op nadeelcompensatie kunnen doen? Zo ja, wat is het motief om nu te staken met het verder zoeken naar oplossingen of het nemen van mitigerende maatregelen?
Op basis van het postdictie-onderzoek wil ik bij drie woningen onderzoeken of er doelmatige maatregelen te treffen zijn omdat niet is uit te sluiten dat hier een voelbare toename van trillingen is opgetreden door de aanpassing van het spoor. Dit betreft overigens ook de woning uit het krantenartikel. Van belang om op te merken is dat uit het onderzoek ook kan volgen dat er geen doelmatige of doeltreffende maatregelen te treffen zijn (bijvoorbeeld omdat ze te duur zijn of de trillingen niet voelbaar reduceren), in dat geval kunnen de bewoners een beroep doen op nadeelcompensatie. Voor de overige 37 woningen, waarvoor niet aannemelijk is dat er sprake is van een voelbare toename van trillingen, heb ik dan ook geen grondslag om maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat initiatiefnemers (Rijkswaterstaat, het ministerie en ProRail) in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor een goede voorbereiding van een dergelijk werk, ook ten aanzien van trillingen en dat dit in principe los staat van de Beleidsregel Trillingen Spoor? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ook als er geen specifieke regelgeving van kracht is dan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij een Tracébesluit door de initiatiefnemers aandacht worden geschonken aan de omgevingseffecten. In dit specifieke geval hebben experts de verwachting gehad dat de aanleg van een talud geen effect zou hebben op het trillingsniveau omdat met het talud een extra dempende massa is geïntroduceerd. Daarom is in het Tracébesluit het onderwerp spoortrillingen niet meegenomen.
Deelt u de mening dat bij gebrek aan een echte nulmeting en de tegenstrijdige beoordeling van de zogenaamde postdictie, het risico alsdan bij de initiatiefnemers dient te liggen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ten tijde van het nemen van het Tracébesluit in 2008 was de Bts niet in werking en was er dus ook geen verplichting tot het uitvoeren van een nulmeting.
De initiatiefnemers en mijn ministerie hebben zich vervolgens gezien het gegeven dat een nulmeting niet meer mogelijk was, maximaal ingespannen om de invloed van het aanleggen van het talud op trillingsniveaus in kaart te brengen. De postdictie is uitgevoerd door een gerenommeerd adviesbureau op trillingsgebied.
Een ander bureau met ruime expertise op trillingsgebied heeft een second opinion uitgevoerd. Er is in mijn ogen dan ook geen sprake van een tegenstrijdige beoordeling van de postdictie. Dit is een betrouwbaar rapport waar ik mijn vervolgacties op kan baseren.
Is het gebruikte model van een postdictie wetenschappelijk geaccepteerd en is er overeenstemming met de betrokken bewoners over de invulling van dat model?
Op dit moment is er geen wettelijk voorgeschreven meet- en rekenvoorschrift noch een voorgeschreven wetenschappelijk geaccepteerd model. De postdictie is uitgevoerd en getoetst door gerenommeerde adviesbureaus op trillingsgebied. Ik heb geen reden te twijfelen aan het gebruikte model. Een dergelijk model kent onzekerheden, daarom wordt in het rapport een uitspraak gedaan over de kans dat er een toename van de trillingen heeft plaatsgevonden met meer dan 30%.
Er is niet met de bewoners overlegd over de invulling van het model. De invulling van het model is de verantwoordelijkheid van de onafhankelijke onderzoekers. Wel zijn de resultaten met een vertegenwoordigend comité van de bewoners gedeeld en zijn de resultaten toegelicht. Naar aanleiding hiervan is de rapportage aangepast en zijn extra analyses uitgevoerd.
Is het u bekend dat de bewoners een eigen meting naar de trilling hebben uitgevoerd? Zo ja, wat is uw visie op die meting?
Ik ben hiermee bekend. In het onderzoek van de bewoners zijn metingen uitgevoerd aan woningen. Eén woning waar het spoor nog op maaiveld ligt wordt beschouwd als de nulsituatie. Hiermee worden een aantal woningen dicht bij de verhoogde spoorweg vergeleken. Dit zijn dezelfde drie woningen waarvan ik op grond van de uitgevoerde postdictie vast heb gesteld dat het niet is uit te sluiten dat hier een voelbare toename van de trillingen heeft plaatsgevonden (zie vraag 5).
In het onderzoek van de bewoners wordt (voor de maatgevende trillingsrichting) geen verschil gevonden tussen de nulsituatie woning en de drie woningen bij de verhoogde spoorweg. In dat onderzoek wordt dus niet aangetoond dat er bij deze woningen dicht bij de spoorweg een toename van trillingen heeft plaatsgevonden als gevolg van de aanpassingen van het spoor. Dit verandert echter niets aan mijn inzet om op basis van de postdictie voor deze woningen te onderzoeken of er doelmatige maatregelen getroffen kunnen worden.
Bent u bereid om opnieuw in overleg te treden met de betrokken bewoners, aangezien Rijkswaterstaat, ProRail en het ministerie een eerste verantwoordelijkheid hebben en houden voor de realisatie van dit verhoogde spoor?
Medewerkers van mijn ministerie hebben het afgelopen najaar met het Klein Comité (die de bewoners vertegenwoordigen) de uitkomsten van het postdictie-onderzoek en de voorgestelde vervolgstappen besproken. Ik heb het comité hierover op 19 december 2017 schriftelijk geïnformeerd. Naar aanleiding van deze brief hebben medewerkers van mijn ministerie op 14 maart jl. het Klein Comité nogmaals mondeling de conclusies toegelicht en aangeboden dit ook aan de direct betrokken bewoners toe te lichten. Uiteraard blijf ik ook bereid, als nieuwe informatie beschikbaar komt, opnieuw naar deze zaak te kijken.
Het bericht ‘Schiphol laat capaciteit bewust onbenut’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol laat capaciteit bewust onbenut»?1
Ja.
Is het niet van de zotte dat schaarse capaciteit geannuleerd wordt, wetende dat Schiphol weinig speelruimte heeft en dat de druk op de beschikbare jaarlijkse 500.000 vliegbewegingen momenteel zeer groot is? Waarom wil Schiphol 2.000 ongebruikte slots van de winterperiode niet naar de zomer doorschuiven? Vorig jaar ging het blijkbaar mis met de drukte, maar wat is hiervan geleerd? Wat voor maatregelen zijn en kunnen er verder genomen worden om te voorkomen dat straks niet nog meer reizigers de dupe worden van het feit dat Schiphol blijkbaar zijn zaakjes niet op orde heeft?
Schiphol heeft besloten om geen overgebleven slots uit de dagperiode uit het winterseizoen 2017/2018 over te hevelen naar het komende zomerseizoen. Het gaat hier om slots die in dit winterseizoen wel door de slotcoördinator zijn toegewezen aan luchtvaartmaatschappijen, maar niet zijn gebruikt. Overigens zal Schiphol wel de ongebruikte nachtslots vanuit de winter naar de zomer overhevelen. Dat gaat volgens Schiphol om ca. 835 slots.
Na de problemen met de lange wachtrijen in de meivakantie van 2017 heeft Schiphol vorige zomer maatregelen getroffen, onder andere door inzet van meer beveiligingsmedewerkers in de vertrekhallen en de inzet van extra floorwalkers. Omdat het deze zomer volgens Schiphol echter drukker wordt in de pieken dan vorig jaar, acht Schiphol het als additionele maatregel nodig dat overheveling van de overgebleven dagslots uit het winterseizoen achterwege blijft. De schema’s van de luchtvaartmaatschappijen voor het zomerseizoen laten een verhoging van het piekvolume in aantallen passagiers zien. De piekdrukte neemt volgens Schiphol toe vanwege het inzetten van grotere vliegtuigen en hogere bezettingsgraden van de vliegtuigen. Ook wijst Schiphol erop dat men niet kan voorkomen dat overgehevelde slots vooral in en rond de toch al drukke pieken terecht zouden komen, aangezien Schiphol geen middelen voorhanden heeft om te kunnen sturen op de momenten waarop slots beschikbaar zullen komen.
Zijn Schiphol of de mensen die het bepaald hebben, bevoegd om eigenstandig te besluiten om winterslots niet door te schuiven naar een seizoen waarin er meer vraag is? Zijn ze hiertoe ook wettelijk bevoegd? Wie precies namen dit besluit? Wie zijn vooraf hierover geconsulteerd? Als er geen consultatie met belanghebbenden plaatsvond, is dat dan niet vreemd? Hoe beoordeelt u de handelwijze van Schiphol in dezen? Is die juist en correct?
De bevoegdheid voor de vaststelling van het aantal op Schiphol per seizoen te verdelen slots, de zogenaamde capaciteitsdeclaratie, is op grond van artikel 5, lid 3 van het Besluit slotallocatie en artikel 8.18 van de Wet luchtvaart belegd bij Schiphol, de luchtvaartmaatschappijen en de LVNL gezamenlijk. De laatste jaren is het de partijen echter niet gelukt om gezamenlijk tot vaststelling van de capaciteitsdeclaratie te komen. Daarom heeft Schiphol zelf, na consultatie van de andere partijen, de capaciteitsdeclaratie al enkele keren vastgesteld. Zonder tijdige capaciteitsdeclaratie zouden anders geen slots kunnen worden verdeeld door de slotcoördinator aan de luchtvaartmaatschappijen.
Om aan deze onduidelijke situatie rond de vaststelling van de capaciteitsdeclaratie een eind te maken, werk ik aan een aanpassing van het Besluit slotallocatie. Ik zal de Kamer daarover binnenkort nader berichten. Wat rechtszaken betreft heb ik vernomen dat er een kort geding over de kwestie van de overheveling is aangespannen.
Is die proportioneel en evenredig? Zo ja, graag een toelichting. Indien u twijfels heeft, hoor ik dit ook graag. Wat kunt of gaat u eraan doen? Zijn er rechtszaken of procedures te verwachten van gedupeerden die dit besluit aanvechten? Welke mogelijkheden hebben zij hiervoor?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol speelt de slotcoördinatie in dezen? Is het argument van drukte in de vertrekhal of bij de check-in een legitieme reden om slots te annuleren? Welke veiligheidsrisico’s zijn hier van toepassing geweest? Indien er geen veiligheidsredenen zijn, in hoeverre houdt dit besluit dan nog stand? Als de problemen aan de voorkant van de luchthaven, bij de check-in en securitygates zitten, waarom wordt dan aan de achterkant, op het platform en bij de vliegtuigen, ingegrepen? Is het niet logischer om knelpunten op te lossen daar waar ze plaatsvinden?
Het aantal per seizoen te verdelen slots wordt, zoals hiervoor genoemd, vastgelegd in de capaciteitsdeclaratie. Artikel 6, lid 1 van de Europese slotverordening schrijft voor dat in de capaciteitsdeclaratie rekening gehouden moet worden met alle relevante technische, operationele en milieubeperkingen. Dit kan ook de terminalcapaciteit van een luchthaven betreffen. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Als Schiphol drukte in het zomerseizoen of meivakantie nu al ziet aankomen, waarom neemt Schiphol dan niet nu al de passende en bijbehorende maatregelen om hierop te anticiperen in plaats van enkele touroperators en luchtvaartmaatschappijen en daarmee de reizigers te duperen? Waren de problemen in de vertrekhallen met lange wachtrijen vorig jaar ook van toepassing op de vertrekhal waar Corendon, EasyJet en TUI hun reizigers lieten inchecken?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2. Schiphol heeft laten weten ook dit jaar maatregelen ter voorbereiding op het drukke zomerseizoen te nemen. De problemen hebben zich voorgedaan in alle drie de vertrekhallen. De genoemde luchtvaartmaatschappijen maken met name gebruik van vertrekhal 3 en soms van vertrekhal 1. Schiphol heeft het besluit over het niet overhevelen van de winterslots in de dagperiode aan de genoemde drie luchtvaartmaatschappijen zowel mondeling als schriftelijk toegelicht, waarbij de argumenten zijn genoemd die eveneens in het antwoord op vraag 2 zijn vermeld.
Als de problemen een andere vertrekhal betroffen, waarom worden deze operators dan nu beperkt en niet degenen waar de drukte daadwerkelijk was? Is dat niet krom? Welke toelichtingen hebben de partijen van Schiphol gekregen en kan de Kamer deze argumenten ook inzien?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de technische briefing over slotcoördinatie op 29 maart 2018?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Is er eindelijk een medicijn tegen een zeldzame ziekte, gaat het van de markt’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Is er eindelijk een medicijn tegen een zeldzame ziekte, gaat het van de markt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het geneesmiddel etridonaat van de markt is gehaald, net nu blijkt dat patiënten met pseudoxanthoma elasticum (PXE) er baat bij hebben?
Het geneesmiddel etidronaat was geregistreerd voor botgerelateerde aandoeningen, zoals osteoporose. Op het moment dat een handelsvergunninghouder een verzoek tot intrekking van de handelsvergunning bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) indient, bekijkt het CBG of dit problemen zal opleveren voor patiënten. Het CBG overlegt met artsen en apothekers uit het eigen netwerk. Het CBG kijkt niet alleen naar geregistreerde indicaties maar ook naar ander gebruik. Als uit het netwerk van het CBG informatie komt dat een geneesmiddel een belangrijke plek inneemt in een niet geregistreerde indicatie (off-label gebruik), dan neemt het CBG dat ook mee en onderzoekt het CBG welke mogelijkheden er zijn om het geneesmiddel voor de Nederlandse markt te behouden. Dit doet het CBG ook in overleg met de handelsvergunninghouder.
Op het moment dat de handelsvergunningen voor de etridonaat bevattende geneesmiddelen werden ingetrokken, was in het netwerk van het CBG niet bekend dat deze geneesmiddelen mogelijk veelbelovend zijn voor patiënten met pseudoxanthoma elasticum (PXE). Het CBG heeft beoordeeld dat er voor de botgerelateerde aandoeningen voldoende alternatieven beschikbaar zijn. Het CBG heeft het off-label gebruik in patiënten met PXE niet kunnen meenemen in de afweging van het patiëntenbelang. Ik betreur dat het zo is gelopen.
Ziet u mogelijkheden om etridonaat toch beschikbaar te stellen voor patiënten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Als een arts vindt dat de behandeling van een patiënt niet mogelijk is met in Nederland beschikbare geneesmiddelen, kan een arts een geneesmiddel uit het buitenland importeren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (IGJ i.o.) moet toestemming geven voor een dergelijke levering van een geneesmiddel op artsenverklaring.
Er zijn nog etridonaat bevattende geneesmiddelen geregistreerd in Griekenland, Spanje en Duitsland. Deze zouden middels een artsenverklaring (art. 3.17 Regeling Geneesmiddelenwet) geïmporteerd kunnen worden. Ik weet dat de onderzoekers van het UMCU een dergelijke aanvraag hebben ingediend bij de IGJ.
Bent u bereid in contact te treden met de farmaceut over hernieuwde registratie van het medicijn?
Er is overleg geweest tussen het Ministerie van VWS en de onderzoekers uit het artikel. Tijdens dit overleg zijn de mogelijkheden besproken om het geneesmiddel weer beschikbaar te krijgen voor de Nederlandse patiënt, middels een artsenverklaring maar ook als een geregistreerd geneesmiddel. Ook werd duidelijk dat de onderzoekers benaderd zijn door meerdere firma’s die dit geneesmiddel in Nederland weer op de markt willen brengen. Op dit moment acht ik het daarom niet nodig dat ikzelf ook in overleg treed met de farmaceutische bedrijven.
Zijn er bij u andere voorbeelden bekend waarbij geneesmiddelen niet meer beschikbaar zijn op de markt, terwijl uit nieuw onderzoek de werking bij andere ziektes blijkt?
Er zijn mij geen andere voorbeelden bekend waarbij geneesmiddelen niet meer beschikbaar zijn, terwijl uit nieuw onderzoek de werking bij andere ziektes blijkt. Wel ken ik voorbeelden waarbij een ongeregistreerde toepassing van een geneesmiddel wordt onderzocht en uiteindelijk geregistreerd (drug rediscovery). In die gevallen was tijdens de ontwikkeling het geregistreerde geneesmiddel nog wel beschikbaar.
Het bericht ‘U-bocht in zaak Poch’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «U-bocht in zaak Poch»?1
Ja.
Klopt het dat in 2008 twee Nederlandse rechercheurs, betrokken bij het strafrechtelijke onderzoek naar de heer Poch, een bezoek hebben gebracht aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter?
In 2008 hebben twee dienstreizen naar Argentinië plaatsgevonden, beide in het kader van het in opdracht van het Openbaar Ministerie gestarte Nederlandse opsporingsonderzoek tegen de heer Poch. In januari 2008 hebben een Nederlandse rechercheur en een (in Venezuela gestationeerde) Nederlandse liaison officer een bezoek gebracht aan de heer Leandro Despouy, destijds hoofd van de Nationale Rekenkamer in Argentinië. Dit werkbezoek strekte tot voorbereiding voor een latere dienstreis met een officier van justitie, in mei van datzelfde jaar, ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.
Tijdens de dienstreis in mei 2008 bezochten de hiervoor genoemde twee politiefunctionarissen, samen met de teamleider van het Team Internationale Misdrijven en de officier van justitie van het Landelijk Parket, een Argentijnse onderzoeksrechter (de heer Torres), leden van het Argentijnse Openbaar Ministerie en vertegenwoordigers van het Argentijns Ministerie van Justitie. Daarnaast is gesproken met personen met specialistische kennis van de te onderzoeken materie (de dodenvluchten). Het ging hierbij om een mensenrechtenactivist, een advocaat en een onderzoeksjournalist. Deze dienstreis vond plaats met medeweten en instemming van zowel de Nederlandse als Argentijnse autoriteiten. Ik beschik niet over verslaglegging van deze gesprekken.
Met welk doel hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek afgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
In opdracht van wie hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek afgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer hebben de betreffende rechercheurs dit bezoek aan Argentinië precies afgelegd? Was op dat moment het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch in Nederland al opgestart?
Zie antwoord vraag 2.
Waarover is tijdens de ontmoeting(en) tussen de rechercheurs en de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gespreksverslagen beschikbaar van de ontmoeting(en) tussen de rechercheurs en de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke juridische grondslag werd gesproken met de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter?
Voor dienstreizen, waarin geen opsporingshandelingen worden verricht en die bedoeld zijn om te verkennen of (en zo ja: op welke wijze) samenwerking met een ander land mogelijk is, is geen juridische grondslag vereist. Dat tussen justitiële autoriteiten wordt overlegd over mogelijke vormen van rechtshulp in complexe zaken is gebruikelijk.
In hoeverre heeft het bezoek van de Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter bijgedragen aan de totstandkoming van het rechtshulpverzoek van de Argentijnse autoriteiten aan Nederland om een mogelijk vertrek van de heer Poch naar het buitenland aan Argentinië te melden?
De werkbezoeken in 2008 dienden om de mogelijkheden voor een Nederlands strafrechtelijk onderzoek te verkennen. Tijdens het werkbezoek in mei 2008 gaven de Argentijnse justitiële autoriteiten aan dat zij de heer Poch mogelijk ook zelf wilden berechten. Het OM heeft daar toen geen afspraken over gemaakt; besloten werd eerst het verloop van het onderzoek in beide landen af te wachten. Na de werkbezoeken in 2008 zijn er over en weer – in het kader van elkaars strafzaken – rechtshulpverzoeken gedaan door Nederland en Argentinië. De Argentijnse onderzoeksrechter heeft de aanhouding van de heer Poch in maart 2009 bevolen nadat Argentinië zelf nader onderzoek had gedaan. Het rechtshulpverzoek om de reisbewegingen van de heer Poch door te geven, komt derhalve voort uit Argentijns strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u zich uw antwoord herinneren op Kamervragen waarin u stelde: «Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij laten weten dat het Argentijnse onderzoek naar de heer Poch weliswaar is begonnen naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het OM aan de Argentijnse autoriteiten, maar dat tot de aanhouding van de heer Poch door de Argentijnse onderzoeksrechter pas werd bevolen nadat de Argentijnse autoriteiten zelf al het (op dat moment beschikbare) relevante bewijsmateriaal hadden beoordeeld»?2 Op welke wijze heeft het bezoek van de Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter bijgedragen aan de aanbeveling van de betreffende onderzoeksrechter tot aanhouding van de heer Poch?
Ik herinner mij de antwoorden op de genoemde Kamervragen. De Nederlandse en Argentijnse justitiële autoriteiten hebben – in het kader van elkaars strafrechtelijke onderzoeken – over en weer rechtshulpverzoeken gedaan. De Argentijnse onderzoeksrechter heeft een internationaal aanhoudingsbevel inzake de heer Poch uitgevaardigd in maart 2009, nadat hij zelf getuigen had gehoord en in Argentinië nader onderzoek had laten doen.
Klopt het dat in aanloop naar het bezoek van de betreffende rechercheurs aan Argentinië, de hoogleraar internationaal recht de heer Van Boven is verzocht de rechercheurs in contact te brengen met de Argentijnse aanklager en onderzoeksrechter? Waarom is dit verzoek aan de heer Van Boven gedaan? Waarom is dit verzoek niet via reguliere diplomatieke wegen gelopen?
De heer Van Boven heeft, desgevraagd, aan de politie de heer Despouy genoemd als mogelijk deskundige gesprekspartner. Naar aanleiding van het contact met de heer Despouy zijn afspraken gemaakt voor de gesprekken in mei 2008 die plaatsvonden tussen de teamleider van het Team Internationale Misdrijven, de officier van justitie van het Landelijk Parket en de twee in de vragen aangeduide politiefunctionarissen met de Argentijnse onderzoeksrechter, leden van het Argentijnse Openbaar Ministerie en vertegenwoordigers van het Argentijns Ministerie van Justitie.
Op welke wijze zijn de betreffende rechercheurs in contact gekomen met de voormalig president van de Argentijnse Rekenkamer, de heer Despouy? Klopt het dat via de heer Despouy de betreffende rechercheurs in contact zijn gekomen met de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter? Waarom is dit contact via de heer Despouy gelegd? Waarom is niet via reguliere diplomatieke wegen gegaan?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre acht u het bezoek van de twee Nederlandse rechercheurs aan de Argentijnse openbaar aanklager en onderzoeksrechter in lijn met de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure worden gegarandeerd? Bent u het ermee eens dat met een dergelijk bezoek, buiten de officiële routes om, deze waarborgen onvoldoende gegarandeerd kunnen worden? Waarom is voor deze aanpak gekozen?
De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.
Zijn er andere contactmomenten tussen Nederlandse en Argentijnse autoriteiten buiten de officiële routes voor bilateraal overleg over strafrechtelijk onderzoek geweest in aanloop naar het strafrechtelijk onderzoek naar Julio Poch in Nederland? Zo ja, wanneer, tussen wie, waarom, in opdracht van wie en kunt u gespreksverslagen van deze contactmomenten aan de Kamer doen toekomen?
Dat tussen justitiële autoriteiten wordt overlegd over mogelijke vormen van rechtshulp in complexe zaken is niet ongebruikelijk. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 13. Welke contactmomenten er in dit kader na 2008 precies zijn geweest is mij niet bekend.
Kent u het bericht «Argentijnse rechters doen aangifte tegen Nederlandse piloten om Poch»?3
Ik heb kennisgenomen van het bericht, maar beschik niet over formele informatie met betrekking tot deze procedure in Argentinië.
Het Nederlandse Openbaar Ministerie is vanaf 2006, mede op basis van een in Nederland afgelegde getuigenverklaring, een opsporingsonderzoek gestart naar de betrokkenheid van de heer Poch bij het uitvoeren van de zogenoemde dodenvluchten in Argentinië en deed in juli 2008 een rechtshulpverzoek aan Argentinië. Nadien besloten ook de Argentijnse autoriteiten om zelf een strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch te starten. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Hoe duidt u het gegeven dat de Argentijnse rechters die de heer Poch recentelijk vrijspraken, aangifte zullen doen tegen de drie Nederlandse piloten wegens het afleggen van valse verklaringen tegen de heer Poch? Klopt het dat op basis van deze verklaringen het Nederlandse OM in 2008 besloot contact op te nemen met de Argentijnse autoriteiten en er vervolgens een zaak tegen de heer Poch werd aangespannen? Zo ja, hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de verklaringen van de piloten in de loop der jaren zijn gewijzigd? In hoeverre verschillen de in 2008 bij de aangifte afgelegde verklaringen van de betreffende piloten met de laatste verklaringen van deze piloten in 2014?
Voor zover in het Argentijnse vonnis deze vragen worden beantwoord, merk ik op dat ik pas onlangs een vertaling van het Argentijnse vonnis heb ontvangen. Vanwege de omvang is met de bestudering daarvan enige tijd gemoeid.
Het bericht dat de KNAW waarschuwt dat ‘ongewenst’ onderzoek ook nodig is |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «KNAW waarschuwt: «ongewenst» onderzoek is ook nodig»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat de onafhankelijkheid en academische vrijheid kunnen worden belemmerd als de onderzoeker een grote bemoeienis toelaat van de opdrachtgever met de werkwijze, interpretatie en publicatie van de resultaten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de onafhankelijkheid en academische vrijheid te waarborgen?
Ik zie geen aanleiding om stappen te gaan ondernemen. De opvatting waar het lid Futselaar op wijst, staat in het briefadvies «Vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland» van de KNAW. Dit advies zal ik de Kamer toezenden in een separate brief waarbij ik tevens zal reageren op het advies.
In dat advies staat dat er geen signalen zijn dat er in de wetenschap in Nederland structureel sprake is van zelfcensuur en beperking van diversiteit aan perspectieven, maar we moeten volgens de KNAW wel alert blijven. In dat kader wijst de KNAW erop dat de academische vrijheid mogelijk zou kunnen worden ingeperkt als bepaald onderzoek of de uitkomst daarvan onwenselijk wordt geacht door (organisaties binnen) de samenleving of de onderzoeker zelf. Zoals de KNAW verder stelt, kan de vrijheid van wetenschapsbeoefening gewaarborgd worden door een goede dialoog tussen wetenschappers onderling en tussen wetenschap en maatschappij.
Bij mijn afweging speelt ook de overweging dat er vanuit de wetenschap voldoende aandacht is voor het behoud van de academische vrijheid. Het op eigen initiatief door de KNAW uitgebrachte briefadvies en het debat dat de KNAW al jaren voert zijn hiervan een duidelijk bewijs. Verder spelen gedragscodes zoals de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening een belangrijke rol bij het waarborgen van onafhankelijkheid. Van belang is dat deze codes in overeenstemming met de eisen van de tijd blijven en in dit verband wijs ik op de actualisering van de Nederlandse gedragscode die op dit moment plaatsvindt.
Wat vindt u van het voorstel van de KNAW om de opdrachtgever en opdrachtnemer samen de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid te laten ondertekenen?
Ik laat het graag aan opdrachtgevers en opdrachtnemers om onderling te bepalen of er een meerwaarde is om een verklaring te ondertekenen. Waar het in essentie omgaat, is dat opdrachtgevers zelf het belang zien dat door hun betaald onderzoek als onafhankelijk en betrouwbaar wordt beschouwd. Voor onderzoekers geldt dat zij nu al gehouden zijn aan de naleving van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening waarin beginselen als onafhankelijkheid en betrouwbaarheid centraal staan. Hiermee zijn onderzoekers al goed doordrongen van het belang dat onderzoek dat in opdracht wordt uitgevoerd boven alle twijfel verheven is. Het wederzijds moreel besef van het belang van onafhankelijk en betrouwbaar onderzoek is naar mijn mening belangrijker dat een ondertekende verklaring.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat onderzoeksprojecten die innovatief zijn maar wetenschappelijk, maatschappelijk of politiek risicovol zijn niet meer van de grond komen?
Ik zou het zorgelijk vinden als wetenschappers om welke redenen dan ook belemmerd worden in het doen van onderzoek. Daarom vind ik het belangrijk dat de KNAW nu aangeeft dat er geen signalen zijn dat er in de wetenschap in Nederland structureel sprake is van zelfcensuur en beperking van diversiteit aan perspectieven. Ik zie ook dat er binnen de wetenschap voortdurend aandacht is voor het waarborgen van de vrijheid van wetenschapsbeoefening. Als ik dit in ogenschouw neem, dan heb ik vertrouwen in het zelfregulerend vermogen binnen de wetenschap en zie ik geen redenen om met maatregelen te komen.
Deelt u de mening dat de rijksbijdrage aan universiteiten niet voldoende is? Bent u bereid deze rijksbijdrage te verhogen?
Ik lees niet in het advies dat de rijksbijdrage aan universiteiten onvoldoende is. Wel stelt de KNAW dat er bijvoorbeeld in de eerste geldstroom voldoende ruimte behouden moet blijven voor ongebonden onderzoek. Daarbij merk ik op dat ongebonden onderzoek niet alleen in de eerste geldstroom plaatsvindt. Ik breng graag in herinnering dat de Vernieuwingsimpuls van NWO en de ERC-grants uit Horizon 2020 bij uitstek instrumenten zijn voor het doen van vrij en risicovol onderzoek. Graag wijs ik er verder op de dat de extra middelen uit het regeerakkoord voor onderzoek (400 miljoen structureel en 100 miljoen incidenteel) deels naar universiteiten gaat. De Rijksbijdrage wordt dus al verhoogd.
Het bericht ‘Luchtmacht baas wil extra aandacht voor veiligheidscultuur na lekken’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht Luchtmacht baas wil extra aandacht voor veiligheidscultuur na lekken»?1
Ja.
Bent u vooraf in kennis gesteld van het voornemen van de commandant Luchtstrijdkrachten om per mail zijn militairen te laten weten meer aandacht en bekendheid te willen geven aan de «veiligheidscultuur» bij de Luchtmacht? Zo ja, heeft u hierbij nog specifieke instructies gegeven? Zo nee, is het gebruikelijk dat militairen op deze wijze geïnstrueerd worden?
Nee. Commandanten van Operationele Commando’s, zoals de Commandant Luchtstrijdkrachten (C-LSK), zijn zelf verantwoordelijk voor de communicatie met hun medewerkers. C-LSK publiceert op het intranet van het Commando Luchtstrijdkrachten periodiek berichten (weblogs), waarin hij de aandacht vraagt voor uiteenlopende onderwerpen. De berichten worden naast publicatie op het intranet van tijd tot tijd, zoals in dit geval, ook per e-mail aan CLSK-medewerkers verzonden. In het laatste geval, zoals door C-LSK is gedaan, is de mail verzonden als «dagorder». In een «dagorder» richt de commandant zich tot de medewerkers om persoonlijk een boodschap over te brengen.
Wanneer de veiligheidscultuur is een groot goed is en bovenaan staat, hoe oordeelt u in dat opzicht over de uitspraak «. medewerkers voelden de noodzaak om naar de pers te stappen in plaats van het gesprek aan te gaan met collega's. Zo ontstaat intern en extern het beeld dat wij een onveilige organisatie zijn en niet veilig werken.»?
De Commandant Luchtstrijdkrachten heeft met zijn dagorder actief en persoonlijk medewerkers opgeroepen problemen te melden via daarvoor ingerichte systemen, meldpunt en standaard procedures. In het vervolg van de dagorder benadrukt hij dat onze veiligheidscultuur is gebaat bij een omgeving waarin mensen open en eerlijk hun zorgen kunnen uiten en hun verhaal kunnen doen als iets is misgegaan. In het op 28 maart jongstleden aan uw Kamer verstuurde plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» nemen we als Defensie maatregelen om de meldingsbereidheid bij medewerkers te verhogen en het lerend vermogen te vergroten.
Kunt u begrijpen dat door de wijze waarop de mail is opgesteld juist een onveilig gevoel bij medewerkers ontstaat om hun zorgen te uitten?
In de mail wordt het belang benadrukt van het bespreken van problematiek met elkaar en wordt opgeroepen hiervoor het meldings- en rapportagesysteem te gebruiken. Daarbij bestaat ook de mogelijkheid om rechtstreeks en anoniem binnen Defensie te melden. Het zou spijtig zijn indien er bij medewerkers een onveilig gevoel is ontstaan. Zoals u weet, hecht ik veel waarde aan het veilig kunnen melden. Defensie moet een organisatie zijn waarin het niet alleen veilig is om vergissingen en veiligheidsincidenten te melden, maar waarin dat wordt gewaardeerd, er geen negatieve gevolgen zijn voor de melder, zodat kan worden onderzocht wat eraan moet worden gedaan. Momenteel wordt juist veel geïnvesteerd in het verhogen van de meldingsbereidheid, onder andere doordat commandanten hiertoe oproepen, er bekendheid wordt gegeven aan de procedures voor het melden en nieuwe klachtregistratieformulieren worden uitgegeven. Dit naast de maatregelen die in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» zijn beschreven waarin de aanbevelingen uit de tussentijdse rapportage van de commissie-Giebels, die onderzoek doet naar de sociale werkomgeving en de meldingsbereidheid, voor zo ver als mogelijk zijn verwerkt.
Zijn er na de recente veiligheidsincidenten – ook buiten de luchtmacht – maatregelen genomen ter verbetering van het oppakken van de interne meldingen?
In de afgelopen maanden hebben alle leidinggevenden binnen de defensieonderdelen het belang van het melden van voorvallen benadrukt. Dit gebeurt op momenten waarbij commandanten met hun personeel spreken, middels nieuwsbrieven en in directe communicatie naar iedere defensiemedewerker. Daarnaast is één van de maatregelen in het plan van aanpak «Een veilige defensieorganisatie» dat het onderwerp veiligheid besproken wordt tijdens werkoverleggen, commandantenvergaderingen en beraden tot op het hoogste niveau van de defensieorganisatie. De maatregelen zoals geïntroduceerd in het plan van aanpak hebben hun weerslag in de strategie, structuur, systeem en cultuur van de defensieorganisatie.
Het Commando Luchtstrijdkrachten implementeert op dit moment een Safety Management Systeem (SMS). Het doel van het SMS is dat onderdeelsoverstijgende veiligheidsgerelateerde problemen centraal in behandeling worden genomen. Een belangrijk onderdeel van het SMS is een werkende en sluitende planning- en controlcyclus, zodat volledige afhandeling van interne meldingen wordt gewaarborgd.
Is het ook mogelijk om eventuele veiligheidsincidenten wel intern, maar niet bij de direct leidinggevende, te melden in geval deze daar direct of indirect te zeer bij betrokken is?
Ja. Voor het op uniforme wijze melden van voorvallen waaronder veiligheidsincidenten beschikt Defensie over het IT-systeem «Melden van Voorvallen (MVV)». Iedere medewerker van Defensie dient een voorval te melden waarvan hij kennis draagt. De melding gaat via het MVV door naar het zogenoemde bevoegd gezag. Dat bevoegd gezag is een commandant of leidinggevende die binnen Defensie geautoriseerd is een initiële melding van een melder te registreren, waarmee de melding wordt doorgezet in de lijn en/of buiten het eigen defensieonderdeel. Indien een melder een voorval anoniem wil melden, kan het voorval via een derde in MVV worden gezet. Dit kan bijvoorbeeld door de vertrouwenspersoon of veiligheidsfunctionaris van de eenheid geschieden. Daarnaast kan elke defensiemedewerker elke andere leidinggevende ofwel het meldpunt van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) via e-mail of telefonisch benaderen.
Is het mogelijk dat juist medewerkers de noodzaak voelden om naar de pers te stappen in plaats van het gesprek aan te gaan met collega's medewerkers, omdat het gevoel ontbreekt dat ze zich in een omgeving bevinden waarin mensen open en eerlijk hun zorgen kunnen uiten en hun verhaal kunnen doen als er iets is misgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe beoordeelt u de veiligheidscultuur binnen de defensieorganisatie na de verschillende incidenten waar de commandant Luchtstrijdkrachten naar verwijst?
We zijn de afgelopen periode door verscheidene tragische ongevallen hard met onze neus op de feiten gedrukt. Deze ongevallen kunnen we helaas niet meer ongedaan maken, maar we moeten er wel alles aan doen om herhaling te voorkomen door ervan te leren. Er mag dan ook geen misverstand over bestaan: werken bij Defensie moet en kan veiliger. Het veiliger maken van de werkomgeving is daarom topprioriteit voor de komende jaren.
Het bericht ‘350 hectare grond opgeheven overheidsdienst in de verkoop’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «350 hectare grond opgeheven overheidsdienst in de verkoop»?1
Ja. Ik teken hierbij aan dat de bedoelde overheidsdienst, Bureau Beheer landbouwgronden (BBL), pas eind 2018 zijn taken zal beëindigen.
Is het waar dat de verhuur van het genot van de jacht op dit moment plaatsvindt voor een prijs van plusminus 2,50 euro per hectare per jaar?2
Ja. De prijzen die worden gerekend voor verhuur van het jachtgenot, worden onder andere bepaald door de mogelijkheden om de jacht uit te oefenen en de beheerstaken die worden verbonden aan de huurovereenkomst. In het gebied waarop de bijgevoegde jachtverhuurovereenkomst betrekking heeft zijn de jachtmogelijkheden, gelet op de geringe aanwezigheid van bejaagbare soorten zeer beperkt.
Is het waar dat in de nieuwe uitgifte een optie is verstrekt aan de Wildbeheereenheid Zuid-Veluwe (West)? Zo ja, waarom?
BBL geeft in principe geen nieuwe jachthuurovereenkomsten uit. Bij de verkoop van BBL-gronden wordt alleen een bestaande jachthuurovereenkomst meegeleverd, want verkoop breekt geen jachtverhuur. Bij verkoop van BBL-gronden zonder bestaande jachthuurovereenkomst worden er geen nieuwe jachthuurovereenkomsten gevestigd vlak voor de verkoop. Het is mij niet bekend dat er in de nieuwe uitgifte aan de Wildbeheereenheid Zuid-Veluwe (West) een optie voor verhuur van de jacht is verstrekt.
Deelt u de mening dat het verpachten van het genot van de jacht op grote maatschappelijke bezwaren stuit en dat dergelijke prijsstellingen de indruk wekken van een niet-marktconforme prijsstelling in relatie tot ander overheidsaanbod? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verandering wilt u daarin brengen?
Het uitoefenen van de jacht is geregeld in de Wet natuurbescherming, die sinds
1 januari 2017 van kracht is. De wet kon bij stemming in de Kamer rekenen op een grote meerderheid. De prijsstelling in het aangedragen voorbeeld zijn marktconform (zie ook antwoord op vraag 2). Ik zie geen aanleiding in de praktijk zoals die wordt gehanteerd door BBL verandering aan te brengen.
Bent u bereid het genot van de jacht te verpachten aan de hoogste bieder, ook wanneer die aangeeft geen gebruik te zullen maken van het genot in kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Uitoefening van de jacht geschiedt op basis van het door de Faunabeheereenheid vastgesteld faunabeheerplan dat is goedgekeurd door de provincie. De jachthouder, voor zover hij niet zelf het jachtgenot uitoefent, verpacht de jacht aan leden van de regionale Wildbeheerseenheid. Ik zie geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in dit systeem van verpachten van het jachtgenot.
Deelt u de mening dat privatisering van onze natuur grote risico’s met zich mee kan brengen voor soortenbehoud en natuurbescherming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid paal en perk te stellen aan deze uitverkoop?
Het stelsel van internationale en nationale wet- en regelgeving op het gebied van soortenbehoud en natuurbescherming biedt voldoende waarborgen tegen risico’s bij privatisering van gronden.
De verkoop van gronden leidt naar mijn mening niet tot onaanvaardbare risico’s voor de te beschermen soorten en gebieden.
Onnodige regeldruk voor vrijwillige verkeersregelaars |
|
Chris van Dam (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen over de voorgenomen wijziging van de Regeling verkeersregelaars?1
Ja.
Kent u het bericht van RtV Katwijk waarin wordt gesteld dat door steeds strengere eisen voor vrijwilligers het steeds moeilijker wordt om genoeg vrijwilligers te werven?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat artikel 9, tweede lid, van de Regeling verkeersregelaars 2009 ervoor zorgt dat vrijwilligers elke twaalf maanden een «e-learning» moeten volgen en dat hierdoor voor de verkeersregelaars een zeer streng regime wordt neergezet, terwijl bijvoorbeeld de bezitter van een rijbewijs nooit aan bijscholing hoeft te doen? Bent u bekend met het feit dat deze jaarlijkse eis al jaren bestaande evenementen, zoals het bloemencorso in de Bollenstreek, ernstig in problemen brengt bij het vinden van geschikte vrijwilligers? Bent u bereid deze termijn te wijzigen om vrijwilligers te ontlasten? Zo nee, waarom niet?
De eisen aan evenementenverkeersregelaars zijn met ingang van 1 oktober 2017 vereenvoudigd. Met name de aanstelling voor 1 jaar levert hieraan een belangrijke bijdrage. Voorheen kwam het veelvuldig voor dat evenementenverkeersregelaars per evenement aangesteld moesten worden en een instructie moesten volgen. Nu moeten ze maximaal eenmaal per jaar de eenvoudige e-instructie volgen om het laagdrempelig te houden. De uitvoeringspraktijk dat de meeste evenementenverkeersregelaars slechts een paar keer per jaar worden ingezet, in combinatie met een beperkte tijdsinvestering voor de e-instructie, heeft vanuit de verkeersveiligheid geleid tot de eis om deze instructie jaarlijks te herhalen. De afweging is zeker gemaakt om deze periode op te rekken, maar daar is onvoldoende onderbouwing voor gevonden. Van elke keer naar eenmaal per jaar is al een grote vooruitgang en de kwaliteit kan zo wel gewaarborgd blijven.
Vanuit de grote organisatoren en NOC*NSF is aangedrongen op het beter benutten van verkeersregelaars door organisatoren. Er is daartoe een zogenaamde poolfunctie voor organisatoren ontwikkeld om deze tekorten te helpen verminderen. Inmiddels maken steeds meer evenementenverkeersregelaars gebruik van de functie om hun voorkeur voor inzet aan te geven na afronding van de e-instructie. Organisatoren kunnen zo ook door voor hen niet bekende verkeersregelaars worden benaderd voor inzet.
Herkent u het beeld dat blijkt uit het bericht van RtV Katwijk dat organisatoren van evenementen vaak kort voor het plaatsvinden van een evenement nog te maken krijgen met aanvullende eisen (bijvoorbeeld inzet van professionele verkeersregelaars) vanuit een gemeente terwijl dit tot hoge kosten leidt? Welke «best practices» bestaan vanuit gemeenten om dit te voorkomen?
De gemeente bepaalt de noodzaak voor verkeersregelend optreden bij evenementen. Evenementenverkeersregelaars mogen alleen worden belast met eenvoudige verkeersregelende taken. De overweging van inzet van professionele of evenementenverkeersregelaars is een gemeentelijke afweging.
De VNG ondersteunt gemeenten met handleidingen en uitwisseling van praktijkervaringen bij de aanstelling van benodigde verkeersregelaars en eventuele vergunningverlening voor het evenement.
Welke vooruitgang is er geboekt in de samenwerking tussen de politie en NOC*NSF om tot administratieve optimalisatie te komen in het licht van gezamenlijke voorbereiding en besluitvorming voor de benodigde besluiten conform de daarvoor in afdeling 3.4.3 (samenhangende besluiten) van de Algemene wet bestuursrecht voorziene procedure?
Het is aan de bij het evenement betrokken gemeenten om de benodigde besluiten af te stemmen en optimaliseren. De regelgeving biedt hiertoe de ruimte en VNG wijst op de mogelijkheid daartoe. Uit navraag van VNG blijkt dat verschillende gemeenten een dergelijke optimalisatie hebben geregeld.
In hoeverre is er in overleg met betrokkenen vooruitgang geboekt met het zoeken naar een pragmatische oplossing voor het probleem dat begeleidende motards van een evenement geen hesje verkeersregelaar mogen dragen en alleen staand naast de motor een verkeerssignaal mogen geven?
Het geven van aanwijzingen vanaf of vanuit een motorrijtuig is niet te aan te merken als een eenvoudige verkeersregelende taak. De bekwaamheidseisen die de uitvoering van deze complexe taak vergt, zijn niet verenigbaar met de eenvoudige taken van evenementenverkeersregelaars op een vaste locatie. Het geven van aanwijzingen aan het verkeer vanuit een motorrijtuig is voorbehouden aan bevoegde weginspecteurs en professionele transportbegeleiders.
Het bericht ‘Zevende rechtszaak van Stichting GGZ Momentum tegen verzekeraar om vrije artsenkeuze: Achmea schendt artikel 13 Zorgverzekeringswet’ |
|
Corinne Ellemeet (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat GGZ-instelling Momentum opnieuw naar de rechter is gestapt omdat onder andere zorgverzekeraar Achmea dusdanig lage vergoedingen uitbetaalt aan psychiatrische patiënten dat de kosten van zorg naar de patiënt verschuiven en de vrije artsenkeuze in het geding is?1
Ja, vanuit VWS worden rechtszaken en daarmee de jurisprudentie omtrent artikel 13 nauwlettend gevolgd.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) reeds op de hoogte van deze mogelijke schendingen van artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (ZvW)? Zo ja, wanneer is deze informatie u aangereikt en wat is hiermee concreet gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland op 1 februari 2018 die dit beeld bevestigt en tevens verzekeraar Achmea/De Friesland heeft veroordeeld tot de schending van artikel 13 (Zvw), discriminatoir inkoopbeleid en niet-transparante polisvoorwaarden die niet duidelijk maken dat er mogelijk tienduizenden euro’s zelf moeten worden betaald?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u tevens kennisgenomen van de veroordeling van Achmea Zilveren Kruis op 23 februari 2018 inzake de wijkverpleging (Stichting Zorgrecht), waar ook een schending van artikel 13 is geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het handelen van de zorgverzekeraar waarbij de zorgverzekeraar niet minimaal 75% van het wettelijke NZa-tarief wil vergoeden aan patiënten bij niet-gecontracteerde aanbieders, met als gevolg dat patiënten met complexe psychiatrische en psychische problemen mogelijk vele duizenden of tienduizenden euro’s zelf moeten bijbetalen?
Uit jurisprudentie blijkt, zoals mr. B.A. van Schelven en mr. M.M. Janssen aangeven in hun artikel uit Tijdschrift voor Gezondheidsrecht2 dat het vergoedingspercentage van 75–80% van het gemiddelde tarief dat de zorgverzekeraar heeft gecontracteerd voor een bepaalde zorgvorm, de afgelopen drie jaar bij zowel de overheidsrechter als de Geschillencommissie Zorgverzekeringen heeft standgehouden.
Overigens betekent een vergoeding van 75–80% van het gemiddelde gecontracteerde tarief niet automatisch dat de patiënt geconfronteerd wordt met het niet-vergoede deel van de door de niet-gecontracteerde aanbieder gedeclareerde rekening. In veel gevallen brengt de betreffende aanbieder deze kosten namelijk niet bij de patiënt in rekening.
Bent u bekend met de voorbeelden uit de praktijk van groeiende bijbetalingen tot wel 77% meer sinds 2014 voor patiënten met complexe persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen en schizofrenie die in zorg komen bij niet-gecontracteerde aanbieders? Acht u de gemiddelde Nederlander in staat deze rekeningen voor psychiatrische zorg zelf te voldoen? Zo nee, wat gaat u tegen deze praktijken ondernemen?
Zoals ik bij vraag 5 aangaf, wordt in veel gevallen de niet door de zorgverzekeraar vergoede kosten niet door de zorgaanbieder bij de patiënt in rekening gebracht. In dat licht merk ik op dat de rechtszaken die over het vergoedingspercentage zijn aangespannen, veelal door zorgaanbieders zijn aangespannen en niet door patiënten.
Zorgaanbieders kiezen er soms bewust voor om geen contracten met zorgverzekeraars af te sluiten omdat zij niet aan limieten/budgetplafonds gebonden willen zijn. In het geval dat deze zorgaanbieders de niet vergoede kosten niet bij de patiënt in rekening brengen, accepteren zij de lagere vergoeding en zijn zij blijkbaar in staat daarmee in hun bedrijfsvoering te voorzien.
patiënten minder aantrekkelijk zo niet onmogelijk is te kiezen voor ongecontracteerde zorginstellingen?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden met een naturapolis. Zij dienen derhalve voldoende zorg in te kopen om hieraan te kunnen voldoen. Deze zorginkoop is een van de peilers van de Zorgverzekeringswet omdat daarmee kwalitatief goede en doelmatige zorg wordt bevorderd. Het is de vrijheid van de verzekerde om naar een ongecontracteerde aanbieder te gaan. De zorgaanbieder dient de patiënt in ieder geval te infomeren als er mogelijk kosten in rekening worden gebracht. Voor de precieze hoogte daarvan kan hij naar de zorgverzekeraar verwijzen.
Een verzekerde kan ook kiezen voor een restitutieverzekering, waarbij de kosten van een niet gecontracteerde aanbieder altijd tot het marktconforme tarief worden vergoed.
Deelt u de mening dat deze verschuiving en het potentiële risico dat duizenden euro’s onvoldoende helder wordt bij de keuze voor een restitutiepolis of naturapolis die slechts euro’s van elkaar verschillen?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Zorgverzekeraars moeten kenbaar maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis. Bovendien moet transparant worden of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking en wat de hoogte van het percentage is van de vergoedingsbeperking.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars al meerdere keren door de rechter op de vingers zijn getikt voor dit gedrag, zoals bijvoorbeeld in het Momentum-CZ-arrest (11 juli 2014), maar zorgverzekeraars dit blijven proberen, gezien de recente uitspraak van rechtbank Leeuwarden en de nieuwe rechtsgang?
In het Regeerakkoord is hierover opgemerkt dat het (meerjarige) contract tussen zorgaanbieders en verzekeraars de basis is voor afspraken over prijs, kwaliteit en zorgverlening en dat het kabinet zal onderzoeken hoe het onderscheid tussen gecontracteerde en niet-gecontracteerde zorg verhelderd en versterkt kan worden. Momenteel wordt hier voor de ggz-sector verdiepend onderzoek naar gedaan en zijn we met de sector in gesprek over het thema ongecontracteerde zorg.
Tijdens het AO wijkverpleging heeft de Minister van VWS toegezegd dat hij de Kamer zal berichten over resultaten van het onderzoek naar ongecontracteerde zorg in de wijkverpleging en over mogelijke maatregelen om (meerjarig) contractering te bevorderen.
Bent u voornemens dit te bespreken de desbetreffende zorgverzekeraars en/of Zorgverzekeraars Nederland?
De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet, waaronder artikel 13, door zorgverzekeraars. De wijze waarop de NZa toezicht houdt op artikel 13 Zvw heeft zij neergelegd in de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw (TH/BR-025). Als blijkt dat zorgverzekeraars handelen in strijd met de uitgangspunten genoemd in deze beleidsregel, dan kan de NZa handhavend optreden. Zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid waar het gaat om het volgen van jurisprudentie met betrekking tot de zorginkoop.
Welke rol heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in deze?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft de Nza informatie ontvangen over mogelijke schendingen van artikel 13? Zo ja, heeft de NZa een onderzoek ingelast naar aanleiding van deze informatie aangaande de schending van artikel 13?
De NZa heeft een onderzoek ingesteld op basis van meldingen en signalen die zij heeft ontvangen dat zorgverzekeraars mogelijk niet vergoeden wat zij in hun polisvoorwaarden hebben vermeld. In de polisvoorwaarden staat opgenomen wat voor vergoeding een verzekerde krijgt als hij naar een niet-gecontracteerde zorgaanbieder gaat. De NZa onderzoekt of die vergoedingen conform de polisvoorwaarden zijn. Het onderzoek richt zich eveneens op de vergoedingslijsten die de zorgverzekeraars openbaar maken. De NZa onderzoekt of deze lijsten voldoen aan de NZa regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-010). Het onderzoek richt zich op een groot aantal zorgverzekeraars en behelst ook een onderzoek in de data van verzekeraars.
In hoeveel gevallen heeft de NZa actief gehandhaafd op schendingen van artikel 13 sinds 2006?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 10 en 11, houdt de NZa toezicht op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet, waaronder artikel 13, door zorgverzekeraars. De Hoge Raad heeft in 2014 geoordeeld dat artikel 13, eerste lid, van de Zvw gelet op de wetsgeschiedenis aldus moet worden uitgelegd, dat de vergoeding voor de kosten van niet-gecontracteerde zorgaanbieders niet zo laag mag zijn dat die voor de verzekerde een feitelijke hinderpaal zou vormen om zich tot een niet-gecontracteerde zorgaanbieder van zijn keuze te wenden. Een vergoeding van 75–80% van het marktconforme tarief als een breed gedragen praktijknorm kan volgens de Hoge Raad worden beschouwd als een vergoeding die geen feitelijke hinderpaal oplevert. Tot de uitspraak van de Hoge Raad stelde de NZa zich op het standpunt dat de vergoeding voor niet gecontracteerde zorg door de zorgverzekeraar mag worden bepaald en dat die niet nul mag zijn. Na de uitspraak van de Hoge Raad heeft de NZa haar toezicht op art 13 Zvw opgenomen in haar beleid (Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw (TH/BR-025)). De NZa is op basis van de rechtspraak van oordeel dat het vergoedingspercentage voor niet gecontracteerde zorg ten minste 75% van het gemiddeld gecontracteerde tarief, het door de NZa vastgestelde (maximum- of vaste) tarief, of een vergelijkbare berekeningsmethode, moet zijn. Tenzij de zorgverzekeraar kan motiveren en zo nodig onderbouwen waarom een lager percentage geen feitelijke hinderpaal zal opleveren. Daarbij kan een rol spelen of de verzekeraar in de modelovereenkomst een hardheidsclausule heeft opgenomen. Mocht uit onderzoek van de NZa blijken dat zorgverzekeraars zich niet houden aan de uitgangspunten genoemd in deze beleidsregel, dan kan zij handhavend optreden. Tot op heden heeft de NZa geen aanleiding gezien om sancties op te leggen.
Deelt u de mening dat de NZa actief zou moeten handhaven en optreden tegen zorgverzekeraars die een dusdanig laag tarief willen vergoeden, zodat voorkomen wordt dat een zorginstelling naar de rechter moet stappen? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u dat de zorgverzekeraars inzichtelijk zouden moeten maken en moeten kunnen motiveren hoe hun «marktconforme» tarieven zijn opgebouwd, wanneer deze afwijken van de door de NZa vastgestelde tarieven? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat zorgverzekeraars transparantie geven over de opbouw van hun «marktconforme» tarieven?
Zorgverzekeraars nemen in hun polisvoorwaarden op welke vergoeding, op grond van de Zvw, zij hun verzekerden geven voor zorg verleend door een niet gecontracteerde zorgaanbieder. In de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-010) heeft de NZa geregeld welke informatie zorgverzekeraars aan verzekerden moeten verstrekken indien er financiële consequenties zijn als een verzekerde zorg afneemt bij een niet gecontracteerde zorgaanbieder. In de monitor overstapseizoen die ik u in april toestuur, wordt uitgebreid aandacht gegeven aan begrijpelijke informatievoorziening door zorgverzekeraars. Ik heb hierbij expliciet aandacht gevraagd voor het begrip marktconform tarief.
Verder maken veel zorgverzekeraars lijsten openbaar met de vergoedingen voor niet gecontracteerde zorg. Verzekerden kunnen daarop terugvinden welke vergoeding zij voor niet gecontracteerde zorg krijgen.
Schimmelhuizen in de wijk Brukske, Venray |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in de wijk Brukske in Venray die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Wonen Limburg niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Verhoging van het budget voor betalingen aan veroordeelde Palestijnen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Palestinians increase payments to Palestinian terrorists»?1
Ja.
Heeft u begrip voor het Israëlische wetsvoorstel dat ertoe strekt de afdracht van belastinggeld dat Israël int voor de Palestijnse Autoriteit te verminderen vanwege het beleid terrorisme financieel te stimuleren?
Het kabinet is bezorgd over de betalingen aan gevangen, omdat deze toenemen met de lengte van de detentie. Echter, in principe is het kabinet niet tegen betalingen aan gevangenen en hun families, zolang die transparant zijn en gebaseerd op sociaaleconomische behoefte, niet op de duur van de detentie. (Zie ook antwoorden op vragen gesteld op 10 juli 2017, met kenmerk 2017Z10187).
De afdracht van belastinggeld aan de Palestijnse Autoriteit vloeit voort uit afspraken die Israël en de Palestinian Liberation Organisation (PLO) hierover hebben gemaakt in het Protocol on Economic Relations (Paris Protocol) uit 1994, dat naderhand is ingevoegd in de Oslo II Akkoorden. Op grond van die afspraken int Israël namens de Palestijnse Autoriteit belasting op buitenlandse invoer en op Israëlische goederen en diensten die bestemd zijn voor de Palestijnse Gebieden. Dit betreft dus geen gift of vrijwillige bijdrage waar Israël vrij over kan beschikken. Deze belastingopbrengsten vormen omstreeks de helft van de totale Palestijnse inkomsten. Het is in eerste instantie aan partijen bij die Akkoorden zelf om vast te stellen of er juridische grond bestaat om de betalingsverplichting te verminderen. De akkoorden bevatten momenteel geen grond voor unilaterale stappen door de partijen, zoals aan uw Kamer aangegeven met de antwoorden op Kamervragen ingezonden op 6 januari 2015, Aanhangsel van de Handelingen 1118, vergaderjaar 2014–2015, d.d. 6 januari 2016. In het licht van het belang van een goed functionerende Palestijnse Autoriteit en gegeven het feit dat het inkomsten betreft waarop de PA conform het akkoord recht op heeft, acht het kabinet het onverstandig om de inkomsten deels in te houden.
Het kabinet is geen voorstander van korten van de steun aan de Palestijnse Autoriteit. De Nederlandse bijdrage aan de Palestijnse Autoriteit kunnen niet worden gebruikt voor betalingen aan de PLO of betalingen aan gevangenen.
De mogelijke inhouding van een deel van de betaling zou ten koste gaan van Palestijnse staatsopbouw, economische ontwikkeling en veiligheid ten behoeve van een tweestatenoplossing. Dit laat onverlet dat Nederland deze problematiek zal blijven agenderen, bilateraal alsmede via de EU en de VN.
Zie tevens de beantwoording op de vragen gesteld op 13 maart 2018 met kenmerk 2018Z04410 door de leden Van der Staaij (SGP), Becker (VVD) en Van Helvert (CDA) over verhoging van het budget voor betalingen aan veroordeelde Palestijnen.
Bent u bereid om naar het voorbeeld van het Amerikaanse Taylor Force-wetsvoorstel2 de Nederlandse hulpgelden aan de Palestijnse Autoriteit te verminderen totdat de financiële prikkel om terreuraanslagen te plegen weggenomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Moet voortzetting van deze Palestijnse praktijk volgens u gevolgen hebben voor het Nederlandse opstelling ten aanzien van de Palestijnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Schimmelhuizen in de Venserpolder Zuidoost en de buurt van de Alexander Dumaslaan tot en met de Dickenslaan, Amsterdam |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
|
|
![]() |
Weet u dat er huurders zijn in de Venserpolder Zuidoost en de buurt van de Alexander Dumaslaan tot en met de Dickenslaan in Amsterdam die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat de verhuurder niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van de woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmel te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen aan de Afrikalaan, Amerikalaan in Kanaleneiland, Utrecht |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn aan de Afrikalaan en de Amerikalaan in Kanaleneiland in Utrecht die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Portaal niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in de Slachthuisbuurt, Haarlem |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in de Slachthuisbuurt in Haarlem die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Ymere niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laten en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in Paddepoel, Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in Paddepoel in Groningen die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Nijestee niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in de Johan Grijvestraat en Piet Mondriaanstraat, Amsterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in de Johan Grijvestraat en de Piet Mondriaanstraat in Amsterdam die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie De Key niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in Boschveld, Den Bosch |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in Boschveld in Den Bosch die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Brabant Wonen niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven1? Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
De pretoetredingssteun van de Europese Unie aan Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg op 24 januari 2018 over onder andere de uitbreiding van de Europese Unie toezegde om bij de Europese Commissie te gaan informeren naar de besteding van pretoetredingssteun aan Turkije? (Kamerstuk 23 987, nr. 215)
Ja.
Wanneer heeft het kabinet zich tot de Europese Commissie gewend met de uitstaande vragen en wanneer heeft de Europese Commissie een antwoord gestuurd?
Nederland voert een voortdurende dialoog met de Commissie over de pretoetredingssteun aan Turkije. Het kabinet heeft zich met onderstaande specifieke vragen op 22 maart jl. tot de Commissie gewend. De antwoorden van de Commissie werden op 23 maart jl. ontvangen.
Kunt u aangeven hoeveel pretoetredingssteun Turkije in elk van de jaren 2014–2020 ontvangen heeft (cq gaat ontvangen) en het bedrag per jaar uitsplitsen naar deelterreinen?
De (indicatieve) programmering voor de jaren 2014–2020 is vastgelegd in het Indicative Strategy Paper for Turkey uit augustus 2014 (voor bedragen zie tabel op p. 46).1 De financiering voor 2017 werd op verzoek van de Raad aangepast. Het jaarprogramma werd met ongeveer 50% gekort en geheroriënteerd naar fundamentele rechten en het maatschappelijk middenveld. Het beheer van EUR 18 miljoen voor projecten voor organisaties uit het maatschappelijk middenveld werd door de Commissie overgenomen van de Turkse autoriteiten. Tot slot werden de meerjarenprogramma’s voor 2014–2017 met ongeveer 30% gekort. De programma’s zijn beschikbaar op de website van de Commissie.2
De Commissie werkt momenteel aan aangepaste Indicative Strategy Papers 2018–2020 voor alle IPA-begunstigden. Deze zullen later in het jaar worden voorgelegd aan de lidstaten, waarna de Commissie de programmering voor 2018 uitwerkt. In het licht van de achteruitgang op het gebied van de rechtsstaat en fundamentele rechten, alsmede de lage absorptiecapaciteit van Turkije, zullen de allocaties voor 2018–2020 significant worden verlaagd en verder worden geheroriënteerd naar het maatschappelijk middenveld, democratie en de rechtsstaat.
Kunt u aangeven hoeveel uitgegeven is aan «a. Reforms in preparation for Union membership» onderverdeeld in «Democracy and governance» en «Rule of law and fundamental rights» in elk van de jaren 2014 tot en met 2020?
Bovengenoemde tabel geeft aan dat in 2014 werd voorzien dat EUR 956,5 miljoen zou worden besteed aan «Democracy and governance» en EUR 624,9 miljoen aan «Rule of law and fundamental rights» in deze periode. De Commissie verwacht dat, zodra de herziening van het Indicative Strategy Paper is voltooid, deze bedragen naar beneden worden bijgesteld. Het kabinet deelt deze verwachting.
Kunt u aangeven hoeveel geld er in 2017 en 2018 uitgegeven is/wordt en hoeveel van dat geld aan de Turkse regering overgemaakt wordt?
De programmering voor 2017 is beschikbaar op de website van de Commissie.3 Deze bestaat uit een jaarprogramma van EUR 123 miljoen, een programma gericht op het maatschappelijk middenveld en media van EUR 18 miljoen en meerjarenprogramma’s op de thema’s werkgelegenheid, onderwijs en sociaal beleid (EUR 68,9 miljoen), transport (EUR 10 miljoen), concurrentievermogen en innovatie (EUR 58 miljoen), en milieu en klimaat (EUR 84,6 miljoen). De programmering is daarmee met EUR 362,5 miljoen fors lager dan de voor 2017 gealloceerde EUR 636,4 miljoen.
Het jaarprogramma bestaat uit twee componenten. De co-financiering van Turkse deelname aan Unieprogramma’s en agentschappen zoals Horizon 2020 en Erasmus+ bedraagt EUR 110 miljoen. Het aandeel van de Turkse overheid zelf bedraagt EUR 189,9 miljoen. De steun aan fundamentele rechten van EUR 13 miljoen wordt besteed via rechtstreekse subsidie aan de UNDP en Raad van Europa. Daarnaast wordt technische assistentie geboden aan Turkse ministeries.
De fondsen voor het maatschappelijk middenveld en media worden zonder tussenkomst van de Turkse overheid besteed. De meerjarenprogramma’s worden gezien de thema’s logischerwijs voor een groot deel uitgevoerd door de Turkse overheid. De fondsen worden daarbij besteed via indirect management door Turkse ministeries. In reactie op Nederlandse vragen aan de Commissie bij goedkeuring van deze programma’s heeft de Commissie benadrukt dat de EU delegatie in Ankara nauw toeziet op de uitvoering van projecten.
De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit.
Bent u bekend met het feit dat uw ambtsvoorganger in de Tweede Kamer zei dat de Europese Unie speciale eenheden in gevangenissen financierde waar kinderen konden verblijven wiens moeder gevangen genomen was: «Feit is dat jonge kinderen op dit moment gewoon bij de ouders in de gevangenis zitten. Wat gefinancierd is, is dat er aparte opvang en een speciale accommodatie voor moeders en kinderen is, om daarmee, in lijn met het Verdrag inzake de rechten van het kind, het welzijn van het kind te garanderen. Daar worden ze dus niet behandeld als gevangen. Dat is een voorbeeld van waar het geld naartoe gegaan is»?
Ja.
Kunt u voor 2017 en 2018 aangeven hoeveel geld voor politie/justitie en gevangenissen uitgegeven is/wordt en alle projecten opnoemen, die gefinancierd worden en voor elke project aangeven hoeveel geld het krijgt en welke doelstellingen behaald moeten worden?
In 2017 zijn er geen projecten gefinancierd op dit gebied. De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit. Wel verwijs ik u graag naar eerdere programma’s beschikbaar op de website van de Commissie voor 20144, 20155 en 20166. De programma’s voor 2016 omvatten ook het justitiële project gericht op het financieren van speciale accommodatie voor moeders en kinderen in de gevangenis. De Commissie heeft aangegeven dat verschillende projecten met de Council of Judges and Prosecutors(CJP) zijn stopgezet vanwege zorgen omtrent de onafhankelijkheid van deze instelling.
Hoeveel van het geld voor politie/justitie/gevangeniswezen wordt in 2017 en 2018 direct door de Europese Unie aan/via de Turkse overheid betaald?
In 2017 zijn er geen projecten gefinancierd op dit gebied. De Commissie werkt de programmering voor 2018 momenteel nog uit.
Kunt u voor 2017 en 2018 aangeven hoeveel geld er voor pers en persvrijheid uitgegeven is/wordt en alle projecten opnoemen, die gefinancierd worden?
In 2017 gaat het om twee projecten. Onder het jaarprogramma 2017 component gericht op fundamentele rechten wordt EUR 3 miljoen besteed aan het verbeteren van vrijheid van meningsuiting en media door het geven van trainingen op het gebied van de standaarden van de Raad van Europa ten aanzien van de rechten van media en journalisten. Onder het programma gericht op het maatschappelijk middenveld en media wordt EUR 1,75 miljoen besteed aan het verbeteren van de capaciteit van onafhankelijke media in het uitvoeren van hun «watchdog» functie.
Kunt u alle vragen die in het algemeen overleg niet beantwoord zijn hierbij beantwoorden?
Er zijn mij geen nog openstaande vragen bekend.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Schimmelhuizen in de Lodewijk van Deyselbuurt en de Dobbebuurt, Amsterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in de Lodewijk van Deyselbuurt en de Dobbebuurt in Amsterdam die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat de verhuurder niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laten en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?