Het bericht ‘voorbereiding kernramp kan beter’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Voorbereiding kernramp kan beter»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat Nederland, België en Duitsland onvoldoende voorbereid zijn op een kernramp?
Ik onderschrijf de aanbevelingen van de OVV. Binnenkort zal ik uw Kamer in de kabinetsreactie op het rapport aangeven hoe ik invulling zal geven aan de aanbevelingen. De ambtelijke voorbereidingen ter aanvulling van het bestaande pakket aan maatregelen zijn inmiddels gestart.
Welke maatregelen gaat u nemen om beter om te gaan met eventuele grensoverschrijdende incidenten met kerncentrales?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de voorlichting bij incidenten verbeteren?
De informatievoorziening aan de bevolking over incidenten met kerncentrales is in Nederland belegd bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De ongewone gebeurtenissen in Nederland worden gepubliceerd op de website van de ANVS en getwitterd. Over incidenten of ongewone gebeurtenissen in het buitenland worden met buitenlandse toezichthouders afspraken gemaakt om elkaar nog sneller en beter te informeren bij ongewone gebeurtenissen. De ANVS zal deze informatie over incidenten toegankelijker en makkelijker vindbaar maken. De ANVS inventariseert met de veiligheidspartners hoe burgers beter geïnformeerd kunnen worden over het handelen bij een eventueel kernongeval. De ANVS houdt hierbij rekening met de aanbevelingen van de OVV en de resultaten van het publieksonderzoek wat de ANVS in 2017 heeft laten doen naar de beleving van het publiek van nucleaire risico’s.
Ook op dit punt kom ik nader terug in de kabinetsreactie die wordt opgesteld.
Heeft u naar aanleiding van het rapport van de OVV al contact opgenomen met uw Belgische en Duitse collega? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, wanneer gaat u dat doen?
Het rapport is door de OVV ter informatie aan België en Duitsland verstuurd. Het thema «grensoverschrijdende samenwerking bij nucleaire ongevallen» staat op de agenda van bilaterale overleggen met België en Duitsland, zowel op bestuurlijk als ook op ambtelijk niveau. Het OVV-rapport zal in die overleggen aan de orde worden gesteld. Bij het opstellen van de kabinetsreactie zal ik de Belgische en Duitse visie op de aanbevelingen van de OVV meenemen.
Op welke wijze wilt u beter gaan samenwerken met België en Duitsland om beter voorbereid te zijn op grensoverschrijdende incidenten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u het dat het OVV constateert dat Nederlandse autoriteiten zich onvoldoende bewust zijn van onrust over incidenten met kerncentrales? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Privaat geld ingezet voor integratie vluchtelingen’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Privaat geld ingezet voor integratie vluchtelingen»?1
Ja
Wat is uw reactie op deze nieuwe tak binnen de (re-)integratie-industrie?
Werk is het ticket naar economische zelfstandigheid, naar integratie, naar meedoen in de Nederlandse samenleving. Veel asielstatushouders komen eerst in de bijstand terecht en gaan niet gelijk aan het werk, omdat hun afstand tot de Nederlandse arbeidsmarkt veelal groot is. Voor asielstatushouders geldt net als voor anderen in de bijstand een activerend beleid dat gericht is op snelle uitstroom naar werk. De inzet van de gemeente Veldhoven en hun samenwerking met de Social Impact Bond sluit goed aan op de ambities uit het Regeerakkoord om in te zetten op slimme combinaties van werk en inburgering/duale trajecten. Juist door te werken leer je de taal beter en integreer je beter. Ik vind het een mooi voorbeeld van hoe gemeenten nu al regie kunnen nemen ten aanzien van hun populatie asielstatushouders en hun beleid zo invullen dat het aansluit bij de lokale situatie.
Het gebruik van Social Impact Bonds is overigens niet nieuw. Andere gemeenten zoals Enschede en Rotterdam hebben hier al ervaring mee opgedaan. Als gemeenten een effectieve manier vinden om samen met private partijen resultaten te behalen die anders niet behaald worden, is dat zeer interessant om verder te onderzoeken. Gemeenten hebben hierin ruime beleidsvrijheid.
Deelt u de mening dat het aanbieden van de juiste ondersteuning, zoals een intensieve taalcursus, begeleiding naar werk en nazorg aan mensen die aangewezen zijn op de Participatiewet de taak en verantwoordelijkheid is van de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om mensen die afhankelijk zijn van de bijstand naar werk te begeleiden. Zij dragen daarvoor de kosten en hebben ook een financieel voordeel als mensen uit de bijstand stromen. De manier waarop zij uitstroom bewerkstelligen is aan gemeenten. Het is aan hen om daar de meest effectieve manieren voor te vinden. Als private investeerders daar een rol in kunnen spelen, is daar geen bezwaar tegen.
Deelt u de mening dat het respectloos en kortzichtig is om asielzoekers zichzelf als product te laten verkopen en het begeleiden naar werk geen businesscase en verdienmodel is? Kunt u een toelichting geven?
Ik ben er van overtuigd dat integratie meedoen is waarbij werk uiteindelijk de focus is. De arbeidsmarkt is een markt van vraag en aanbod. Hoe beter een potentieel werknemer zich kan presenteren op die arbeidsmarkt, hoe meer kans hij heeft. Re-integratiemiddelen zijn beperkt en dienen daarom zo efficiënt mogelijk te worden ingezet. Als gemeenten een besparing weten te realiseren door asielstatushouders langdurig uit de bijstand te houden dan levert dat uiteindelijk meerwaarde op voor de hele samenleving.
Deelt u de mening dat als een commerciële partij als Social Impact Finance in staat is om intensieve taallessen te geven met een beter en sneller resultaat, dit in houdt dat de overheid haar taallessen nu niet op orde heeft? Kunt u een toelichting geven?
Nee, die mening deel ik niet, in het Regeerakkoord ligt niet voor niks de focus op taal. Gemeenten zijn vrij om taalcursussen in te kopen in de markt of zelf aan te bieden in het kader van re-integratie. Als een commerciële partij een goed aanbod heeft, is het goed als gemeenten daar gebruik van maken.
Deelt u de mening dat integratie en re-integratie een publieke taak is en een gemeente zelf in staat moet zijn om de juiste ondersteuning te geven, waarmee mensen snel niet meer afhankelijk zijn van bijstand?
De verantwoordelijkheid voor re-integratie en integratie ligt in eerste instantie bij de werkzoekende respectievelijk inburgeringsplichtige. De gemeente heeft middelen en instrumenten om bijstandsgerechtigden te ondersteunen in hun zoektocht naar werk. Gemeenten hebben ruime beleidsvrijheid om de effectiefste instrumenten te benutten. Voor wat betreft inburgering krijgen gemeenten conform het Regeerakkoord meer regie en wordt, waar mogelijk, er een activerend en ontzorgend stelsel van voorzieningen ingericht. Gemeenten kunnen hierdoor deze groep helpen om de focus op inburgering en participatie/werk te leggen en helpen schulden te voorkomen.
Klopt het dat de gemeente Veldhoven het commerciële bedrijf Social Impact Finance gaat betalen vanuit het BUIG-budget? Zo ja, is deze handelwijze toegestaan?
De uitvoering van de Participatiewet is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. Binnen de kaders van de wet hebben gemeenten ruimte om keuzes te maken. De verantwoording van de middelen van het bijstandsbudget Pw (voorheen BUIG) gebeurt in eerste instantie aan de gemeenteraad. Daarnaast verantwoorden gemeenten zich over de uitgaven via SISA. De cijfers uit SISA worden gebruikt voor de vaststelling van het macrobudget en voor kleinere gemeenten ook voor de verdeling. Navraag bij de gemeente levert op dat de gemeente Veldhoven aan de Stichting Social Impact Bond een bedrag gaat betalen, alleen voor die deelnemers die daadwerkelijke uitstromen uit de uitkering. Het is toegestaan dit te financieren vanuit de gebundelde uitkering Pw (voorheen BUIG) omdat een overschot op het gemeentelijke budget voor bijstandsuitkeringen dat niet is ingezet om uitkeringen te verstrekken door gemeenten naar eigen inzicht besteed mag worden. De uitgaven die gemeenten doen in het kader van de overeenkomst en die niet bedoeld zijn om als uitkering te verstrekken aan uitkeringsgerechtigden mogen echter niet verantwoord worden als uitgaven in het kader van de gebundelde uitkering participatiewet.
Deelt u de mening dat geld dat de samenleving opbrengt om mensen met bijstand te ondersteunen niet bedoeld is om bedrijven daar winst van te laten maken?
Het is aan de gemeente om de middelen die zij hebben zo efficiënt mogelijk in te zetten en op die manier zoveel mogelijk mensen uit de bijstand te krijgen. Als blijkt dat een samenwerking met private partijen daaraan bijdraagt, dan juich ik dat toe. Uiteraard moet dat binnen de regels van de wet gebeuren.
Is er sprake van vrijwillige deelname? Zo nee, welke sancties staan er op het niet willen deelnemen?
Uit informatie van de gemeente Veldhoven heb ik begrepen dat deelname verplicht is. Iedereen die bijstand ontvangt is in principe verplicht gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Als een bijstandsgerechtigde weigert hieraan mee te werken, kan de gemeente een verlaging van de bijstand opleggen.
Krijgen de statushouders minimaal het minimumloon betaald voor de werkzaamheden die zij in het bedrijf uitvoeren?
Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij deze groep asielstatushouders richting de arbeidsmarkt begeleiden. Voorop staat uiteraard altijd dat volwaardig werk volwaardig loon verdient. In dit project gaat het echter niet om werk, maar om een re-integratietraject. De plaatsingen in de geval betreffen geen arbeid, maar «voorbereiding op arbeid». Het is een traject waarin asielstatushouders aan zichzelf werken en aan hun eigen ontwikkeling in taal en houding. Ze maken daarbij kennis met de Nederlandse arbeidsmarkt. Zodra arbeid aan de orde is en er een betaalde baan gevonden wordt, stromen ze uit de uitkering. Er is dan sprake van regulier werk, dus geen plaatsing meer op basis van de Participatiewet.
Wilt u deze vragen voor de tweede termijn van het algemeen overleg over inburgering en integratie op 7 februari 2018 beantwoorden?
Ja.
Breed verzet van huurders tegen oprichting dochteronderneming Woningcorporatie De Key |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat Amsterdamse huurdersverenigingen in verzet komen tegen de oprichting van een dochteronderneming van Woningcorporatie De Key en het overdragen van bezit van De Key aan die commerciële BV?1 Wat is uw reactie op het bezwaar van de huurders dat er een «oneigenlijk en onrechtmatig gebruik is gemaakt van de in artikel 12, eerste lid, onder b van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV) neergelegde ontheffingsbevoegdheid»?
Er is namens de betrokken huurdersorganisaties en enkele bewonerscommissies van De Key bezwaar gemaakt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tegen het besluit op het scheidingsvoorstel van De Key. Een zorgvuldige behandeling van het bezwaar voor alle betrokkenen vereist dat niet op de behandeling van het bezwaar vooruitgelopen wordt.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van de bezwaren van de huurders de nodige vraagtekens gesteld kunnen worden bij de zorgvuldigheid van het overleg tussen De Key en de bewoners? Zijn naar uw mening de bewoners voldoende en volledig geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u de mening dat de inspraak en zeggenschap van de huurders ook bij een hybride of een juridische scheiding versterkt moet worden, onder andere door het instellen van een instemmingsrecht van de huurders in dezen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Acht u het principieel wenselijk dat sociale huurwoningen en vermogen van een corporatie in het bezit kunnen komen van een commerciële partij, waarvan de corporatie weliswaar 100% aandeelhouder is? Kunnen zowel de gemeente en de huurders naar uw mening vanaf nu nog voldoende invloed uitoefenen op dit bezit van de BV?
De Woningwet voorziet in de mogelijkheid van een juridische splitsing, waarbij woningen overgaan naar een dochtermaatschappij van de corporatie. De Aw toetst of deze overgang voldoet aan de regelgeving hieromtrent. De gemeente Amsterdam heeft een positieve zienswijze afgegeven op het definitieve scheidingsvoorstel van De Key. Indien lokale partijen (gemeente, corporatie en huurdersorganisatie(s) dit wensen kunnen prestatieafspraken ook betrekking hebben op niet-DAEB bezit. Voor huurders van een woning in het bezit van een dochtermaatschappij van een toegelaten instelling is het overlegkader van de Wet op het overleg huurders verhuurder van toepassing. Hiermee worden de belangen van huurders geborgd.
Klopt het dat ten opzichte van het eerste voorstel 18,5% meer kapitaal wordt verstrekt aan de administratieve niet-Diensten van Algemeen Economisch Belangen-tak (niet-Daed-tak) de interne lening aan de administratieve niet-Daeb is verhoogd van 325 mln. naar 400 mln. euro, een stijging van 23%? Hoe beoordeelt u dat? Is deze wijziging voorgelegd aan de gemeente en/of Arcade? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het dat de interne lening wordt verleend tegen 1,83%, terwijl de gemiddelde rente die De Key betaalde in 2015 4,2% was volgens de publicatie Corporatie in Perspectief (CiP) – Woningstichting De Key, januari 2017 verslagjaar 2015, pag. 33?
De corporatie voldoet hiermee aan het minimum dat in het wettelijk kader is vastgelegd.
Sluit u uit dat u gedurende deze kabinetsperiode De Key oproept of dwingt op basis van de Woningwet de aandelen van de dochtermaatschappij openbaar te koop aan te bieden? Is dat naar uw mening een waarschijnlijke gang van zaken?
Op grond van de Woningwet kan een corporatie de verplichting worden opgelegd om haar aandelen in de woningvennootschap in het openbaar ter overname aan te bieden. Deze situatie doet zich echter alleen in uitzonderlijke gevallen voor, bijvoorbeeld indien dit noodzakelijk zou zijn in verband met de financiële continuïteit van de woningcorporatie. De Aw geeft aan dat een dergelijk situatie op dit moment niet aan de orde is.
Is er naar uw mening een zorgvuldige belangenafweging gemaakt van de belangen van de corporatie, de huurders en het maatschappelijke volkshuisvestelijke belang bij het verlenen van de ontheffing, die op een «kan-bepaling» berust? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
In hoeverre is voldaan aan de voorwaarde van het Amsterdamse college van burgemeester en wethouders, dat stelde dat «...mocht bij toetsing van het scheidingsvoorstel van een corporatie door de Autoriteit woningcorporaties, blijken dat het niet is toegestaan om sociale huurwoningen duurzaam te exploiteren in niet-daeb en hiermee de bijdrage aan de ondergrens van de sociale woningvoorraad niet kan worden gegarandeerd...», de zienswijze vanuit de gemeente aan een aantal corporaties in dat geval als negatief dient te worden beschouwd.»?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het feitelijk zo is dat het verlenen van ontheffing is gemandateerd (niet gedelegeerd) aan de Autoriteit Woningcorporaties en dat u deze ontheffing kunt herroepen? Bent u dat van plan? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van de ontheffing zoals bedoeld in de vraag is gemandateerd aan de Autoriteit woningcorporaties. Belanghebbenden bij het besluit kunnen bezwaar maken. Hierbij worden de belanghebbenden gehoord en worden hun gronden voor bezwaar tegen het primaire besluit beoordeeld. De behandeling van het bezwaar zal vervolgens leiden tot een beslissing op bezwaar waarbij een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Vervolgens staat nog beroep bij de rechter open. In de Woningwet is, mede na aanleiding van de uitkomsten en aanbevelingen van de Parlementaire Enquête Woningcorporaties, vastgelegd dat de Minister in beginsel niet treedt in toezichtcasuïstiek. Ik zie geen aanleiding dit uitgangspunt ter discussie te stellen.
In hoeverre kunt u uitsluiten dat goedkeuring van een hybride of juridische scheiding daeb/niet-daeb – waarbij sprake is van overdracht van vermogen en bezit aan een commerciële partij – kan «aanzetten tot contractbreuk» van de lokale prestatieafspraken, in Amsterdam of in andere gemeenten? In hoeverre kan de overdracht van bezit aan een commerciële partij lokale prestatieafspraken of convenanten schaden, in dit geval of elders?
Prestatieafspraken tussen een corporatie, gemeente en huurdersorganisatie(s) en de voorstellen van een woningcorporatie voor de scheiding van DAEB- en niet-DAEB-bezit kunnen van invloed zijn op elkaar. Indien op lokaal niveau prestatieafspraken waren gemaakt dan is hiermee rekening gehouden bij de beoordeling van het scheidingsvoorstel door de Aw. Tevens geldt dat bij de zorgvuldige beoordeling van het scheidingsvoorstel van een woningcorporatie de verschillende zienswijzen van zowel gemeenten als huurdersorganisaties zijn betrokken bij het nemen van het besluit. Gemeenten en huurdersorganisaties hebben daarbij naar voren kunnen brengen hoe het scheidingsvoorstel zich verhoudt tot prestatieafspraken.
Op welke wijze worden de belangen van de zittende huurders gegarandeerd, die als gevolg van het scheidingsvoorstel plotsklaps een commerciële BV als huisbaas hebben gekregen? Neemt u zelf nog aanvullende maatregelen?
De scheiding van niet-DAEB-bezit naar een verbinding van de toegelaten instelling raakt de contractrelatie tussen huurder en verhuurder niet. Betreft het overgeheveld DAEB-bezit dan blijft er sprake van gereguleerde huurcontracten met de zittende huurders. Betreft het overgeheveld niet-DAEB-bezit dan blijven de bestaande geliberaliseerde huurcontracten in stand. Daarmee zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
Het rapport ‘mining taxes’ van SOMO |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat Mongolië belasting misloopt door belastingontwijking via Nederland?1
Hoe groot is de financiële stroom van Mongolië naar Nederland jaarlijks? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat landen die rijk zijn aan grondstoffen en bodemschatten gebaat zijn bij het heffen van bronbelastingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u van mening, gezien de vorige vraag, dat Nederland wel degelijk invloed heeft op de belastinginkomsten van ontwikkelingslanden waarmee Nederland een verdrag sluit? Zo nee, waarom niet?
Wat was het oordeel van het International Monetair Fonds (IMF) over het belastingverdrag tussen Mongolië en Nederland? Bent u het met het oordeel van het IMF eens? Zo nee, waarom niet?
In het rapport «mining taxes» wordt verwezen naar een rapport van het IMF dat is opgesteld in het kader van een technische assistentie programma voor Mongolië over belastingen2. Het rapport van het IMF gaat in op dertig verschillende Double Tax Agreements (DTA) die Mongolië heeft afgesloten in de twintig jaar voorafgaand aan publicatie van het rapport in 2012. Eén van de dertig genoemde DTA’s is afgesloten tussen Mongolië en Nederland in 2004. In het rapport geeft het IMF een feitelijke beschrijving van de DTA tussen Nederland en Mongolië, het IMF velt hier verder geen oordeel over.
Het IMF kwam in zijn rapport wel tot het oordeel dat verschillende belastingverdragen die de regering van Mongolië had gesloten de heffingsrechten van Mongolië onvoldoende zeker stelden. Het advies was daarom deze verdragen te heronderhandelen en daarbij de hulp in te roepen van een ervaren internationale verdragsonderhandelaar. Het IMF merkte daarbij op dat het opzeggen van verdragen als een «ultimum remedium» ingezet moest worden. Bovendien merkte het IMF op dat een aantal verdragen die de heffingsrechten van Mongolië op dezelfde wijze beperken als het verdrag met Nederland, slechts kon worden beëindigd met in aanmerking neming van een aanzienlijke opzegtermijn.
Ik deel het oordeel van het IMF dat heronderhandeling een betere weg was geweest dan opzegging van het verdrag. Zoals ik indertijd in correspondentie met uw Kamer heb aangegeven zijn er op ambtelijk, diplomatiek en politiek niveau pogingen gedaan om met Mongolië onderhandelingen over een wijzigingsprotocol te starten3. Mongolië was onderdeel van het zogenoemde 23 ontwikkelingslanden project, zodat daarbij zeker een anti-misbruikbepaling overeengekomen zou zijn. Bovendien zou Nederland daarbij bereid zijn geweest herziening van de afgesproken tarieven van bronheffingen serieus te overwegen.
Welke andere landen hebben vanwege soortgelijke redenen hun belastingverdrag met Nederland opgezegd, of aangegeven het te willen wijzigen?
Kunt u ingaan op de vier aanbevelingen die in het rapport van SOMO aan Nederland worden gedaan, te weten het niet verlagen van de bronheffingen in het te sluiten verdrag met Mongolië, het niet langer verlenen van fiscale voordelen aan Rio Tinto, het implementeren van effectieve substance-eisen en een algemene antimisbruikbepaling en het onmogelijk maken van dubbele niet-heffing?
Zoals ik in antwoord op vraag 4 schreef, houdt Nederland bij het afsluiten van verdragen met ontwikkelingslanden rekening met de gerechtvaardigde belangen van die landen. Tegelijkertijd moet ook het belang van Nederland in het oog gehouden worden en daarbij hoort een inzet op voorwaarden in het belastingverdrag die enigszins vergelijkbaar zijn met verdragen van ontwikkelingslanden met ons omringende landen.
Bovendien hoeft een verlaging van bronbelastingtarieven, zoals ik in mijn antwoord op diezelfde vraag schreef, per saldo niet ongunstig uit te werken voor een land als Mongolië. Ik kan op voorhand zeker niet uitsluiten dat Nederland in een toekomstig verdrag met Mongolië zal instemmen met lagere tarieven voor bronbelasting dan de nationale tarieven in Mongolië.
Tenslotte merk ik op dat het mogelijke probleem voor Mongolië niet zozeer ligt bij het eventueel instemmen met verlaging van bronheffingen in een verdrag, maar in het mogelijke misbruik van dat verdrag. Vandaar dat ik mij breed inzet voor het opnemen van anti-misbruikbepalingen in Nederlandse verdragen
Over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen kan ik geen uitlatingen doen maar in het algemeen kan ik niet vaak genoeg benadrukken dat individuele bedrijven geen «fiscale voordelen» krijgen die in strijd zijn met wet, beleid of jurisprudentie.
Het kabinet werkt met betrekking tot beide aspecten, zowel op het gebied van het nationale recht als van de belastingverdragen, aan concrete maatregelen.
In de brief belastingontwijking van 23 februari aan uw Kamer ga ik hier nader op in.
Uitgangspunt van dit kabinet blijft dat winst belast moet worden waar waarde wordt gecreëerd. Bovendien staat het kabinet nog steeds achter het beginsel waar de deelnemingsvrijstelling en ons verdragsbeleid op zijn gebaseerd: dat winsten niet tweemaal in de heffing worden betrokken. Er zijn dus situaties waarin het uitblijven van belasting niet bezwaarlijk is.
Tegelijkertijd moet ontduiking van belasting en ontwijking van belasting met gekunstelde structuren bestreden worden. Dat doet Nederland onder andere door voortvarende implementatie van de Europese richtlijnen tegen belastingontwijking (ATAD). Ook hier ga ik in de brief belastingontwijking van 23 februari aan uw Kamer nader op in.
Het bericht ‘doorgetrokken streep helpt tegen ongelukken’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doorgetrokken streep helpt tegen ongelukken»?1 en met het bericht «Dit is het gevaarlijkste stuk snelweg van Gelderland»?2
Ja, beide berichten zijn mij bekend.
Kan een doorgetrokken streep bij de oprit Feijenoord een oplossing bieden voor het probleem dat in het eerste bericht wordt geadresseerd? Zo ja, wat zouden hiervan de kosten zijn en wanneer zou dit kunnen worden uitgevoerd? Zo nee, welke oplossingen kunnen de verkeersveiligheid dan wel verbeteren?
De Van Brienenoordbrug is een complexe schakel in de A16 door de op- en afritten, parallel- en busbanen. Dagelijks passeren 230.000 voertuigen deze brug.
Om de verkeerssituatie op de oprit Feijenoord te verbeteren is in het verleden de doorgetrokken streep verlengd (2010). Het verder verlengen van de doorgetrokken streep maakt rijbaanwisselingen in het geheel onmogelijk wat ongewenst is voor o.a. het doorgaande verkeer richting Den Haag / Utrecht.
Halverwege 2017 is op dit stuk, bij oprit Feijenoord tot aan de afrit na de Van Brienenoordbrug, een blokkenlijn aangebracht om onnodige rijstrookwisselingen terug te dringen om zodoende een rustiger verkeersbeeld te creëren en de verkeersveiligheid te verbeteren. Momenteel is het nog te vroeg om de effecten van deze maatregel te bepalen. Rond de zomer wil ik de maatregel evalueren en bepalen of er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Zijn er soortgelijke verkeersituaties bekend en zou de verkeersveiligheid kunnen verbeteren door het meer op gelijke snelheid brengen van verkeer voordat ingevoegd wordt? Zo ja, waar is of was dit van toepassing?
Er zijn mij geen soortgelijke situaties bekend als bij de oprit Feyenoord bij de Van Brienenoordbrug.
Het toepassen van een doorgetrokken streep bij puntstukken is in het algemeen een adequate maatregel om het verkeer meer tijd te geven om voldoende snelheid te maken alvorens in te voegen. In het verdelen is deze maatregel daarom toegepast bij de oprit Feijenoord. Ook op de samenvoeging van de A16 met de A20 bij het Terbregseplein richting Rotterdam is de doorgetrokken markering aangebracht om het verkeer meer tijd te geven om op snelheid te komen.
Welke maatregelen zijn mogelijk om de verkeersveiligheid te vergroten ten aanzien van de problematiek genoemd in het tweede bericht, aangezien de A1 tussen Terschuur en de afrit naar Barneveld (A30) het gevaarlijkste stukje snelweg van Gelderland is?
Het wegvak van de A1 tussen Ter Schuur en Barneveld is een bekend knelpunt waar de afgelopen jaren een aantal maatregelen is genomen om de verkeersveiligheid en de doorstroming te verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer diverse keren geïnformeerd3.
De in 2017 geconstateerde ongevallen zijn veelal het gevolg van filevorming bij afrit Barneveld. In het kader van het lopende project A1/A28 Hoevelaken wordt het westelijk deel van de situatie op de A1 bij Barneveld aangepakt. Dit zal de doorstroming en de verkeersveiligheid verbeteren. Realisatie van dit project vindt plaats tussen 2023 en 2025.
Ik heb in het BO-MIRT van najaar 2017 met Oost-Nederland de afspraak gemaakt dat er een MIRT-onderzoek plaatsvindt door de regio naar de problematiek van doorstroming en verkeersveiligheid op de A1 en de A30 bij Barneveld. Het Rijk werkt aan dit MIRT-onderzoek mee. Het onderzoek is najaar 2017 gestart en wordt in juni 2018 afgerond. Afspraken over de resultaten kunnen vervolgens worden gemaakt in het BO MIRT najaar 2018.
Het bericht ‘Bajesbewaker bedreigd’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bajesbewaker bedreigd»?1
Ja.
Kunt op ophelderen wat er precies op 17 januari jl. heeft plaatsgevonden bij de gevangenis in Alphen aan den Rijn?
Op woensdag 17 januari 2018, omstreeks 16:30 uur, is een anonieme telefonische melding bij de meldkamer van de locatie Maatschapslaan van de penitentiaire inrichting Alphen aan de Rijn (PI Alphen) binnengekomen. De anonieme beller dreigde dat het personeel bij het verlaten van de inrichting met een automatisch machinegeweer zou worden beschoten. De telefonische dreigmelding vond plaats nadat alle gedetineerden op cel waren ingesloten. De politie is onverwijld op de hoogte gesteld en was snel ter plaatse. De politie heeft met behulp van een helikopter in de omgeving gezocht naar verdachte personen en omstandigheden, alvorens het signaal «veilig» af te geven. Op het parkeerterrein van de locatie Eikenlaan signaleerde de politie een verdacht persoon in een voertuig, maar na aanhouding van de persoon bleek er geen verband te bestaan met de melding.
Was de veiligheid van het personeel op enig moment in het geding? Heeft communicatie door gedetineerden met de buitenwereld plaatsgevonden? Zo ja, hoe?
Nee, de veiligheid van het personeel was op geen moment in het geding. Meteen na de anonieme telefonische melding zijn de toegangsdeuren van beide locaties van de PI Alphen gesloten om de veiligheid van het personeel en de bezoekers te kunnen garanderen. Nadat de politie had verklaard dat het veilig was, zijn de toegangsdeuren weer geopend. Communicatie door gedetineerden met de buitenwereld heeft niet plaatsgevonden omdat alle gedetineerden op hun cel waren ingesloten.
Welke maatregelen treft u om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen en het personeel te beschermen?
Anonieme telefonische bedreigingen kunnen niet voorkomen worden. Omdat de veiligheid bij DJI altijd voorop staat, neemt DJI voor de afhandeling van incidenten protocollen in acht. Bij incidenten van dit kaliber worden alle gedetineerden altijd ingesloten en hulpdiensten geïnformeerd. Hulpdiensten schatten de situatie in en nemen besluiten die de veiligheid van het personeel, bezoekers en ook gedetineerden moeten waarborgen. Op het incident is door zowel DJI als de politie adequaat gereageerd.
Kunt u al aangeven wat de effecten zijn in het tegengaan van smokkel door gebruik te maken van innovatieve maatregelen zoals bijvoorbeeld security scans, gsm-stoorzenders of anti-drone technologie? Zo nee, wanneer kan de inzet van dit soort apparatuur worden verwacht?
Zoals aangegeven in mijn brief van 22 november 2017 wordt onderzocht of andere toegangscontrole-apparatuur (zoals security scanners) contrabande effectiever kan detecteren.2 Ik zal uw Kamer voor de zomer 2018 deze verkenning doen toekomen.
De toegankelijkheid van het station in Winsum |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie bij het NS-station in Winsum, waarbij ProRail voor de zomer de problematische toegang van het station en de platforms via een lift met grote gebreken zou gaan oplossen via de aanleg van een hellingbaan? Zo ja, bent u dan ook bekend met het feit dat na de initiële presentatie in juni 2017 door ProRail deze verbetering van de toegankelijkheid van dit belangrijke station definitief van de baan lijkt te zijn?
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de gemeente Winsum en de doelgroep op 1 juni 2017 een presentatie kregen door ProRail over een toekomstige hellingbaan en dat er sinds 26 september 2017 sprake lijkt te zijn van een radicale koerswijziging? Hoe beoordeelt u desgewenst deze reden(en)?
ProRail heeft de optie voor een hellingbaan in 2016 laten onderzoeken in een schetsontwerp, waarbij op hoofdlijnen is gekeken naar inpasbaarheid, financiën en haalbaarheid. Op dat moment leek de aanleg van een hellingbaan een realistisch en betaalbaar alternatief. Na het schetsontwerp is gestart met het maken van detailontwerpen. Deze waren in september 2017 gereed. Daaruit bleek dat er, anders dan eerder aangenomen, geen gebruik gemaakt kon worden van de bestaande fundering van de aanwezige onderdoorgang. Er zou een volledig eigen fundering nodig zijn, waardoor de hellingbaan veel duurder zou uitvallen. De kosten hiervoor zijn geraamd op € 2 miljoen. ProRail heeft daarom in september 2017 besloten om de toegankelijkheid van station Winsum te verbeteren door het plaatsen van een nieuwe lift. Een nieuwe lift biedt nagenoeg dezelfde toegankelijkheid tegen een aanzienlijk lagere investering (ca. € 500.000,–).
Wat is op dit moment de stand van zaken wat betreft deze oorspronkelijk aangekondigde verbetering van de toegankelijkheid van het station?
In het algemeen overleg van 14 februari 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 760) heb ik toegezegd aan lid Van der Graaf (ChristenUnie) om aan ProRail te vragen om te bekijken hoe er een robuuste oplossing voor dat station zou kunnen worden gevonden.
Inmiddels heeft ProRail nogmaals contact gezocht in de regio, onder andere met de Stichting Platform Gehandicapten en de gemeente Winsum. Dit heeft geen nieuwe feiten naar voren gebracht. ProRail geeft aan dat een nieuwe lift een passende en robuuste oplossing is voor het toegankelijkheidsvraagstuk.
Verder geeft ProRail aan de vandalismeproblematiek die speelt in Winsum (en omliggende gemeenten) aan te willen pakken. In een brief aan het College van gedeputeerde staten van de provincie Groningen stelt ProRail voor om samen met onder andere vervoerders, gemeente(n), politie en andere belanghebbenden tot een plan van aanpak te komen om vandalisme te voorkomen. ProRail neemt in die brief het initiatief om met alle relevante partijen een bijeenkomst hierover te organiseren.
Begrijpt u dat een dergelijke, plotselinge koerswijziging bij zowel doelgroep en de gemeente het gevoel oproept misleid te worden en vragen oproept over de betrouwbaarheid van de door ProRail plotseling opgevoerde veel hogere kosten van de afgeblazen hellingbaan?
ProRail moet zorgvuldig omgaan met de verschillende belangen en een eventuele koerswijziging met de betrokkenen communiceren. Mijn conclusie is dat dit ook gebeurd is door overleg met de gemeente en vervolgens de Stichting Platform Gehandicapten Winsum, nadat het grote verschil in de kosten voor het realiseren van een hellingbaan is vast komen te staan.
ProRail heeft ook na mijn vraag om nogmaals te bekijken hoe een robuuste oplossing voor het station zou kunnen worden gevonden, onmiddellijk met betrokkenen contact gezocht.
Had ProRail na jaren van betrokkenheid bij de situatie op dit station, niet in een eerder stadium kunnen weten dat het project potentieel duurder zou worden dan aanvankelijk begroot?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate kan deze inschatting van kosten door andere partijen getoetst worden en in hoeverre kan ProRail hier eigenhandig terugkomen op een eerder toegezegde verbetering? Wat is uw rol in projecten zoals deze, ook vanuit het rijksbeleid dat zich richt op verbetering van veiligheid en toegankelijkheid rond het spoor en stations?
Bij ProRail worden de kosten geraamd volgens een tot in detail beschreven methodiek, de Standaardsystematiek Kostenraming (SSK), beschreven door kennisinstituut CROW en opgesteld door een (erkend) ingenieursbureau. De raming wordt vervolgens getoetst door deskundigen van ProRail. Deze procedure is ook gevolgd bij de raming van de kosten voor station Winsum.
Ik beoordeel dit als een zorgvuldige gang van zaken, al begrijp ik de teleurstelling van betrokkenen, omdat in eerste instantie is aangegeven dat een hellingbaan wel tot de mogelijkheden zou behoren.
Op grond van het Besluit Toegankelijkheid van het openbaar vervoer moeten stations, wanneer ze worden vernieuwd, toegankelijk blijven of worden gemaakt. Een nieuwe lift op station Winsum voldoet aan dit uitgangspunt.
Kloksystemen op basis van vingerafdrukken |
|
Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er bedrijven zijn die kloksystemen aanbieden die gebruik maken van vingerafdrukken van werknemers?1
Ja.
Kan een werknemer verplicht worden door een werkgever vingerafdrukken af te staan, als dit niet vanwege veiligheidsvoorschriften noodzakelijk is?
Op grond van de privacy-wetgeving is dat niet waarschijnlijk. Dit wordt hierna toegelicht aan de hand van de regels die zijn opgenomen in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), die vanaf 25 mei 2018 van toepassing is. Voorts wordt ingegaan op de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG); het voorstel van UAVG (Kamerstukken 34 851) is inmiddels door de Tweede Kamer aanvaard.
De AVG bevat in artikel 9, eerste lid, een verbod tot het verwerken van biometrische gegevens, zoals vingerafdrukken, met het oog op de unieke identificatie van een persoon. Op grond van het tweede lid van artikel 9 is dit verbod niet van toepassing met nadrukkelijke toestemming van de betrokkene, of als dit op grond van het recht van een lidstaat is bepaald, waarbij beoordeeld moet worden of dit evenredig is en de privacy is gewaarborgd. In het wetsvoorstel UAVG is een nationale uitzondering opgenomen. In artikel 29 UAVG is geregeld, dat dit verbod niet van toepassing is indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Deze bepaling geldt ook in de verhouding tussen werkgever en werknemer omdat toestemming van de werknemer geen grondslag kan zijn voor deze verwerking van biometrische gegevens. In de verhouding tussen werkgever en werknemer is namelijk door de gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer geen sprake van een in vrijheid gegeven toestemming van de werknemer. Het criterium van de regeling in de UAVG betekent dat het gebruik van vingerafdrukken noodzakelijk moet zijn voor de beveiliging van de toegang van gebouwen of ICT systemen. Het vastleggen van de biometrische gegevens moet voorts proportioneel zijn en noodzakelijk voor de toegangscontrole. In ieder geval verzet de regeling in de AVG en UAVG zich tegen het gebruiken van vingerafdrukken van een werknemer voor andere doelen dan authenticatie en beveiligingsdoeleinden (zie de memorie van toelichting bij de UAVG bij artikel 29, Kamerstukken II, 2017/18, 34 851, nr. 3, p. 108–109).
Overigens is het aan de Autoriteit persoonsgegevens en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of in een specifiek geval van verwerking van biometrische gegevens rechtmatig wordt gehandeld.
Deelt u de mening dat wanneer medewerkers niet uitbetaald worden voor gewerkte uren omdat zij weigeren hun vingerafdruk af te staan, dit onrechtmatig is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer medewerkers geen vingerafdruk willen afstaan er een laagdrempelig alternatief mogelijk zou moeten worden qua urenregistratie? Zo nee, waarom niet?
Ja. In die zin dat het alternatief er voor het doel urenregistratie en kloksystemen altijd moet zijn en als enige worden aangeboden. Het gaat hier immers om gebruik dat niet te maken heeft met authenticatie vanwege beveiligingsdoeleinden. Het kloksysteem, dat op de bij de vragen genoemde site wordt aangeboden, betreft een systeem dat overigens een alternatief voor de vingerafdruk biedt namelijk het scannen van een pas van de werknemer.
Vindt u het wenselijk dat er zo op grote schaal vingerafdrukken door particuliere bedrijven verzameld worden? Zo ja, zijn er volgens u voldoende waarborgen zodat deze data veilig opgeslagen moeten worden?
Het verwerken en dus het verzamelen van vingerafdrukken is zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven op grond van de AVG verboden tenzij er een beroep op een uitzondering mogelijk is. Op grond van de UAVG is het verwerken van deze bijzonders categorie persoonsgegevens om een persoon uniek te identificeren slechts voor beveiligingsdoeleinden toegestaan. Daarnaast geldt dat als bedrijven rechtmatig deze gegevens mogen verwerken, zij altijd gehouden zijn aan alle andere eisen van de AVG, waaronder het treffen van passende en specifieke veiligheidsmaatregelen, zoals genoemd worden in artikel 32 van de AVG. Daarbij mogen de gegevens niet langer worden bewaard dan voor het doel noodzakelijk is en moeten ze worden vernietigd zodra het kan.
Het sociale mediagebruik van de politie |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van de Monitor over «Politie online», uitgezonden op 30 januari 2018?
Ja.
Klopt het dat in sommige gevallen adres- en persoonsgegevens te achterhalen zijn of zijn geweest door de beelden die de politie via sociale media verspreidt? Hoe duidt u dit?
De politie dient bij het gebruik van social media, net als bij andere media, zorgvuldigheid te betrachten en geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. Als de politie beelden verspreidt met het doel het publiek voor te lichten over haar werkzaamheden geldt dat zij op grond van de Wet politiegegevens geen gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon openbaar mag maken, tenzij betrokkene hiervoor toestemming heeft gegeven.
Het is aan de politie om te zorgen dat haar medewerkers zich bewust zijn van de omvang van de privacybescherming van betrokkenen en de eigen geheimhoudingsplicht. Ook is het aan de politie haar medewerkers te instrueren hoe zij social media mogen inzetten.
De onschuldspresumptie houdt onder meer in dat de vaststelling van de schuld van de verdachte is voorbehouden aan de daartoe bevoegde autoriteit in een daartoe bestemde procedure en dat bejegening van een verdachte als schuldige tot aan die vaststelling ontoelaatbaar is. Van belang is derhalve dat in de communicatie van politie duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die enkel verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit en mensen die veroordeeld zijn voor het plegen van een strafbaar feit, zoals gezochte voortvluchtigen.
Hoe duidt u het feit dat in de 5.000 sociale mediaberichten van politieaccounts 38 kentekens zichtbaar waren, 13 keer mensen herkenbaar in beeld waren, 48 keer mensen mogelijk herkenbaar via kleding of stem waren, 8 keer een exact adres is gevonden en 4 keer een bedrijf is achterhaald? Bent u het eens dat hier niet om incidenten gaat, maar stelselmatig onzorgvuldig handelen door de politie? Zo ja, op welke wijze bent u van plan deze onzorgvuldigheid binnen de politie aan te kaarten en op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van social media is op dit moment niet weg te denken uit onze maatschappij. Maandelijks verspreidt de politie vele berichten via de media, waaronder social media. Het is van belang dat zij geen onrechtmatige inbreuk maakt op de privacy van burgers, zowel voor de burgers als voor de legitimiteit van het optreden van de politie.
Wanneer een social media-bericht wordt ingezet als opsporingsmethodiek is de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het openbaar Ministerie van toepassing. De Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging geldt als politie social media inzet voor opsporingscommunicatie.
Daarnaast dienen publicaties te voldoen aan de bepalingen van de wet politiegegevens en de wet bescherming persoonsgegevens en, indien van toepassing, genoemde aanwijzingen van het openbaar ministerie. De politie is bezig met nadere instructies voor haar medewerkers, zodat deze beter weten welke eisen worden gesteld aan het verspreiden van social media-berichten, zowel inhoudelijk als procesmatig.
Duiding van de bovengenoemde berichten kan niet in zijn algemeenheid worden gegeven. Deze dient plaats te vinden vanuit het doel waarvoor deze zijn verspreid en de daarbij geldende kaders.
De politie heeft vorig jaar een nieuw proces ingericht en spelregels bepaald voor het openen en beheren van social media-accounts door politieambtenaren. Daarbij monitort de politie het gebruik van de accounts. In dit vastgestelde beleid is toezicht en handhaving gedefinieerd als verantwoordelijkheid voor zowel de projectleider social media, de afdeling communicatie alsmede de lijnchefs van social media gebruikers.
Wat zijn de doelstellingen van het sociale mediagebruik door de politie?
De politie gebruikt social media zowel in het kader van haar taakuitvoering als bij het geven van voorlichting over haar werkzaamheden. De politie wil door de inzet van social media in verbinding zijn met de burger en de samenleving en daarmee haar prestaties, legitimiteit en dienstverlening vergroten. De doelstellingen die politie hanteert bij het geven van voorlichting via social media over de opsporing zijn neergelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van het openbaar ministerie. Het communicatiebeleid is volgens de aanwijzing gericht op het verstrekken van informatie zowel over actuele onderzoeken en strafzaken als over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit met als doel het vertrouwen in de rechtsstaat te vergroten.
Wat zijn de geldende richtlijnen voor het sociale mediagebruik door de politie? Op welke wijze wordt naleving van deze richtlijnen door de politie gemonitord?
Zie antwoord op vraag 3.
Indien er geen geldende richtlijnen voor sociale mediagebruik door de politie bestaan, bent u voornemens deze alsnog in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is het sociale mediagebruik in lijn met de Wet Politiegegevens?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt door de politie zelf opvolging gegeven wanneer persoonlijke gegevens onnodig in beeld worden gebracht via sociale mediaberichten door de politie? Hoe vaak zijn er het afgelopen jaar beelden om deze reden offline gehaald?
In november 2017 is op Politie.nl een formulier gepubliceerd waarmee burgers bezwaar kunnen maken tegen gepubliceerd beeldmateriaal. Er zijn tot op heden dertien van deze verzoeken om gepubliceerd beeldmateriaal te verwijderen ontvangen. In vijf gevallen betrof het een melding die geen relatie had met het onderwerp. Deze zijn via het reguliere politieproces afgewikkeld. De overige acht formulieren over beeldmateriaal op social media zijn in behandeling bij de verantwoordelijke basisteams. Ook de betreffende diensten Communicatie zijn ingelicht zodat een extra toetsing plaatsvindt. In twee gevallen zijn de berichten inmiddels verwijderd, van de overige zes casussen loopt het onderzoek nog. De melders krijgen zowel een ontvangstbevestiging als een besluit op de behandeling van het verzoek.
Het formulier wordt behandeld door het betreffende basisteam en de Dienst Communicatie. Zij toetsen het bezwaar en nemen het besluit over het al dan niet verwijderen van het beeldmateriaal. De melder krijgt bericht van het betreffende basisteam dat verantwoordelijk is voor de communicatie. Het antwoord wordt per e-mail verzonden of op de door de melder aangegeven benaderingswijze.
Mensen kunnen daarnaast altijd schriftelijk (via internet) of mondeling (via 0900–8844) een klacht indien bij de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie.
Hoe duidt u de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten dat het sociale mediagebruik van de politie in sommige gevallen in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, te weten de onschuldpresumptie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten dat met het sociale mediagebruik van de politie in sommige gevallen de geheimhoudingsplicht geschonden wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden politiemensen getraind in het zorgvuldig gebruik van sociale media en het voorkomen van het onnodig in beeld brengen van persoons- en adresgegevens van burgers?
Landelijk is het traject digibewust ingezet voor alle politiemedewerkers en tijdens de basisopleiding van nieuwe politie medewerkers is dit opgenomen in het curriculum. Zowel op de politieacademie als op intranet zijn diverse E-learning modules en webinars beschikbaar. Medewerkers kunnen ook extra training krijgen van de projectleider social media. Tevens is een instructie «beeld op social» opgesteld. Deze trainingen en instructies helpen politiemedewerkers bewust te worden van de wetgeving waar ze zich aan moet houden wanneer ze een beeld op social media willen plaatsen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3, 5, 6 en 7 is de politie bezig met nadere instructies voor haar medewerkers.
Wat is de meldings- en/of klachtenprocedure wanneer mensen van mening zijn dat hun privacy door het sociale mediagebruik van de politie onnodig is geschonden? In hoeveel gevallen is opvolging gegeven aan dergelijke meldingen en/of klachten? In hoeveel van deze gevallen is berichtgeving op sociale media door de politie verwijderd?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze wordt terugkoppeling gegeven wanneer personen meldingen of klachten indienen met betrekking tot het tonen van hun persoons- of adresgegevens op sociale media door de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uw uitspraak tijdens het algemeen overleg Politie (personeel) herinneren dat het departement met de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek is over privacy van personen in voorlichtingsfilmpjes van de politie? Wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Bent u bereid de uitkomsten van deze gesprekken aan de Kamer terug te koppelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze gesprekken lopen nog. De politie stelt een nieuwe instructie sociale media op. Daarin wordt opgenomen dat geen tot personen herleidbare gegevens geplaatst kunnen worden voor zover die afkomstig zijn uit de politiesystemen. In andere gevallen zal expliciet toestemming gevraagd worden middels een formulier. De instructie wordt naar verwachting in april formeel vastgesteld.
Het bericht ‘Nederland is niet up-to-date’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Nederland is niet up-to-date»?1
Ja.
Deelt u de mening dat fysieke vitale infrastructuur als luchthavens, elektriciteitscentrales en haven- en water infrastructuur ten alle tijden goed beschermd moeten zijn tegen cyberaanvallen? Hebben de Israëlische cybersecurityexperts uit het artikel die beweren dat de cyberveiligheid van deze cruciale infrastructuur in ons land onvoldoende op orde is gelijk? Zo ja, welke maatregelen neemt u? Zo nee, waarom niet?
De mening dat vitale infrastructuur goed beschermd moet zijn tegen cyberaanvallen onderschrijf ik volledig. Het beeld dat de cyberveiligheid van de cruciale infrastructuur in ons land onvoldoende op orde zou zijn herken ik niet. Dat neemt niet weg dat, zoals in de opeenvolgende jaarlijkse Cybersecuritybeelden Nederland2 (CSBN) is aangegeven, de dreiging van cyberaanvallen serieus is en de weerbaarheid van onder meer de vitale infrastructuur verder verhoogd dient te worden. Mede met dit doel heeft dit kabinet structureel 95 miljoen euro gereserveerd voor cybersecurity.
Met de Cybersecuritywet, waarvan ik het voorstel op 15 februari jongstleden aan uw Kamer toezond, worden aanbieders van essentiële diensten in de loop van dit jaar verplicht te voldoen aan beveiligingseisen. Zij moeten adequate maatregelen nemen tegen inbreuken van buitenaf op hun netwerk- en informatiebeveiliging. Als zich toch een cyberincident voordoet, moeten zij hun techniek en organisatie op orde hebben om het cyberincident van een passend antwoord te voorzien en de gevolgen ervan zo veel mogelijk te beperken.
Is er sprake van een toename van het aantal cyberaanvallen? Dagelijks vinden aanvallen plaats, wat kunt u hierover zeggen?
Jaarlijks bied ik uw Kamer het CSBN van de NCTV aan. De afgelopen Cybersecuritybeelden Nederland en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten laten zien dat er sprake is van een serieuze dreiging. In het CSBN 2017 is geconstateerd dat de ontwikkeling van de weerbaarheid geen gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de dreiging. Met het oog hierop wordt door dit kabinet geïnvesteerd in verdere verhoging van de weerbaarheid.
Hoe blijft de Nederlandse overheid bij de tijd met betrekking tot de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van cyberveiligheid? Kunt u aangeven of uitwisseling van kennis en/of samenwerking met andere bevriende landen juist zinvol is, of kleven hier ook nadelen aan? Welke lijn kiest het kabinet hierin en wie is verantwoordelijk voor een structurele en werkende aanpak om ongewenste cyberaanvallen op cruciale infrastructuur te voorkomen?
Laat ik voorop stellen dat de coördinerende verantwoordelijkheid op het gebied van cybersecurity binnen het kabinet bij mij als Minister van JenV belegd is. Uiteraard sta ik daarbij in nauw contact met de diverse collega’s binnen het kabinet.
In de afgelopen jaren is vanuit de Nederlandse overheid reeds geïnvesteerd in cybersecurity. Zo is het NCSC binnen mijn ministerie al enige jaren belast met het verlenen van bijstand aan vitale organisaties en de rijksoverheid bij cyberdreigingen en -incidenten. In oktober 2017 zijn met de Wet gegevensverwerking en meldplicht cybersecurity de taken van het NCSC vastgelegd. Het NCSC vervult met het oog op genoemde wettelijke taken onder meer de rol van expertisecentrum. Vanuit het NCSC is er bijvoorbeeld dagelijks contact met andere Computer Emergency Response Teams (CERTS) en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en de vitale infrastructuur.
Cybersecurity is van nature grensoverschrijdend. Daarom wordt nadrukkelijk ingezet op internationale samenwerking en wordt, met inachtneming van de verschillende wettelijke kaders, waar aangewezen informatie uitgewisseld, bijvoorbeeld met ander nationale CERTS.
Hoe beoordeelt u de opmerking van een Israëlische specialist cybersecurity in het artikel dat andere Europese landen veel beter zijn ingespeeld op dit soort aanvallen dan Nederland? Is er grond voor die bewering? Zo ja, op welke wijze wordt werk gemaakt om op minstens hetzelfde beveiligingsniveau te komen als deze andere Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Cybersecurity staat in Nederland hoog op de agenda en is een van de prioriteiten van dit kabinet. Zoals vorig jaar al bleek bij de door voormalig VS-Cybercommissaris Melissa Hathaway gepresenteerdeCyber Readiness Index 3 is Nederland goed op weg als het gaat om de digitale veiligheid, en dat juist de samenwerking tussen de overheid en de vitale sectoren in Nederland sterk ontwikkeld is. Dat neemt niet weg dat steeds flinke stappen gezet moeten worden om Nederland digitaal veilig te houden.
Welke resultaten denkt u te boeken met de 95 miljoen euro die is vrijgemaakt voor cybersecurity? Is dat voldoende en voor welke termijn? Waarop zal de nadruk komen te liggen? Welke plannen kan de Kamer verwachten? Op welke termijn en op welke manier wordt de Kamer geïnformeerd?
Met de 95 miljoen euro die het kabinet structureel gereserveerd heeft voor cybersecurity wordt een ambitieuze cybersecurity-agenda opgesteld. Deze agenda biedt het publiek-private kader voor de versterkte inzet op cybersecurity die door dit Kabinet is afgekondigd en bevat onder meer standaarden voor Internet-of-things-apparaten, het stimuleren van bedrijven om veiligere software te maken via software-aansprakelijkheid, het versterken van het Nationaal Cyber Security Centrum als aanspreekpunt van Computer Emergency Response Teams (CERT) van onder meer vitale sectoren, het stimuleren van cybersecurity-onderzoek en het verbeteren van voorlichtingscampagnes op het gebied van cyberhygiëne. Eind april van dit jaar zal de Nederlandse Cybersecurityagenda (NCSA) aan uw Kamer worden aangeboden.
Het bericht dat FNV nu snel extra geld eist voor veiligheid cipiers |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de eis van de FNV voor snel meer geld voor de veiligheid van cipiers?1
Er zijn geen financiële belemmeringen voor het aannemen van de benodigde inrichtingsbeveiligers en penitentiair inrichtingswerkers. Zoals ik uw Kamer eerder heb bericht bij brieven van 29 mei en 11 oktober 2017 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 in antwoord op mondelinge vragen naar aanleiding van de brieven van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI), is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel.2 3 In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft een zeer hoge prioriteit voor DJI. Extra capaciteit is vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
Inmiddels zijn 757 executieve personeelsleden aangenomen.
Kunt u zich voorstellen dat cipiers in de gevangenis zich mede zo onveilig voelen door de huidige onderbezetting, zoals ook werd aangegeven in een eerder bericht van de Telegraaf waarin bericht werd over een ernstig incident in de gevangenis in Alphen aan den Rijn?2 Wat gaat u doen om het onveilige gevoel dat bij het gevangenispersoneel leeft zo snel mogelijk weg te nemen?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn beleidsreactie op het rapport «Uit balans» van de Inspectie Justitie en Veiligheid, herken ik de signalen van DJI-medewerkers die zich zorgen maken over de ontwikkelingen bij het gevangeniswezen. De veiligheid staat bij DJI voorop. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw personeel. In de hierboven genoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.5
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer bericht dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI.6 Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader heeft inmiddels een gezamenlijke bijeenkomst van vestigingsdirecteuren, OR-leden en een afvaardiging van de COR DJI plaatsgevonden.
Hoe ver zijn de gesprekken over het DJI-convenant 2018–2021 gevorderd? Is er snel zicht op concrete uitvoering van de maatregelen die genoemd zijn in het convenant? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Over de uitwerking van het convenant overleggen de convenantspartijen. Tot en met april 2018 heeft 5 keer overleg plaatsgevonden. Het overleg van mei 2018 is door de vakbonden stilgelegd in verband met de onderhandelingen over de cao voor rijksambtenaren. Het overleg wordt op 5 juli aanstaande weer voortgezet.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 28 november 2017 en 30 mei 2018 is voor de uitvoering van het convenant voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt om extra investeringen te kunnen doen die op korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Een deel van de in het convenant genoemde maatregelen wordt al uitgevoerd: de werving gaat onverminderd door en de opleidingen in het kader van het genoemde vakmanschap zijn in volle gang. In mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb ik u bericht dat de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel wordt gecompenseerd voor de PI’s.
Herkent u het signaal van de woordvoerder van FNV die aangeeft dat er onderlinge spanningen zijn tussen het gevangenispersoneel doordat teams vaak uit vast én tijdelijk personeel bestaan en de teams dus niet op elkaar kunnen bouwen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik herken het signaal. De inzet van tijdelijk personeel is nodig om de personeelsbezetting op orde te houden en de veiligheid te kunnen blijven waarborgen. Veel van het tijdelijke personeel wordt langere tijd ingezet. Door de instroom van nieuw executief personeel neemt de inzet van tijdelijk personeel geleidelijk af.
Klopt het dat er soms meer tijdelijke dan vaste medewerkers aanwezig zijn in de gevangenissen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Nee, dit is niet wenselijk. Het beleid van DJI is dat er in verhouding meer vaste dan tijdelijke medewerkers zijn. Ik heb geen signalen ontvangen dat deze verhouding anders is.
Wanneer gaan de medewerkers in de gevangenissen ook echt iets merken van de, onder andere in het convenant, beloofde verbeteringen?
De werving heeft de hoogste prioriteit bij DJI. Naar aanleiding van de werving zijn tot op heden 757 nieuwe medewerkers aangenomen. Zoals ik u in mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb bericht, wordt de wervingscampagne voortgezet, wordt de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel gecompenseerd voor de PI’s.
De belemmering van de uitrol van 5G |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spionnenjacht Burum blokt 5G»?1
Ja.
Is het waar dat als het aan de inlichtingendiensten ligt er boven de lijn Zandvoort – Coevorden «hoogstens een sterk afgezwakte versie van 5G» wordt toegestaan en dat dat dan alleen mogelijk zou zijn met «een kostbaar woud aan antennes»? Zo ja, wat is de aard van de bezwaren van de inlichtingendiensten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op dit moment geldt tot 2023 een beperking van de uitrol van 5G-netwerken boven de lijn Amsterdam – Zwolle ter voorkoming van storing op de interceptie van satellietcommunicatie. Dit is vastgelegd in het Nationaal Frequentie Plan uit 2011.
Zowel de ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties als de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zetten zich in om op basis van technisch onderzoek tot oplossingsmogelijkheden te komen voor de beschikbaarstelling van de 3,5 GHz-band. Een belangrijk element daarin is het gebruik van de 3,5 GHz-band door de inlichtingdiensten voor het vergaren van inlichtingen in het kader van de nationale veiligheid. Dit betekent ook dat het om complexe besluitvorming gaat, die niet uit de weg wordt gegaan, maar wel zorgvuldig moet gebeuren. Uw Kamer zal naar verwachting medio dit jaar over de mogelijke oplossingsrichtingen worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de 5G van groot belang is voor de verdere ontwikkeling van moderne toepassingen van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en dat het noorden van het land daarbij zeker niet achter mag blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u voorkomen dat 5G in het noorden slechts op een dure en gebrekkige manier kan worden uitgerold? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zoals ik in antwoord op eerdere vragen van het lid Van der Lee al heb aangegeven speelt snelle uitrol van 5G een belangrijke rol om een bijdrage te leveren aan het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten die tegemoet komen aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.2 Met 5G wordt nagestreefd dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog eigenstandige netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit, zoals aangekondigd in de brief «Digitale connectiviteit» die op 12 februari jl. aan uw Kamer is gestuurd. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Sinds wanneer is het bekend dat het gebruik van frequenties door de Nationale Sigint Organisatie (NSO) de uitrol van 5G in het noorden van het land kan belemmeren? Wat heeft u sinds die tijd gedaan om hier uit te komen?
In 2011 is ter bescherming van de satellietinterceptie in Burum in het Nationaal Frequentie Plan vastgelegd dat in de 3,5 GHz-band boven de lijn Amsterdam – Zwolle draadloze of mobiele communicatie niet is toegestaan. In Nederland wordt onder de lijn Amsterdam – Zwolle de 3,5 GHz-band gebruikt voor draadloze of mobiele communicatie. Inmiddels zijn zo’n 130 vergunningen daarvoor verleend. Vanaf 2011 heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden naar de haalbaarheid van het plaatsen van een scherm rond het satellietgrondstation in Burum waarmee storing kan worden afgeschermd. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat een scherm niet haalbaar en effectief is. Om deze reden worden nu andere oplossingsmogelijkheden onderzocht.
Welke technische mogelijkheden worden overwogen om 5G uit te rollen zonder dat de werkzaamheden van de inlichtingendiensten daardoor worden gestoord? Is verplaatsing van de grondstations van NSO naar bijvoorbeeld niet meer gebruikte boorplatforms daarbij een optie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat indien de uitrol van 5G vanwege de activiteiten van de inlichtingendiensten duurder wordt, dat de rekening daarvan niet bij de burger neergelegd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het te vroeg om daar een uitspraak over te kunnen doen. De ministeries van BZK, Defensie en EZK zijn gezamenlijk op zoek naar oplossingsmogelijkheden voor het gebruik in Burum. Rond de zomer zal daar meer duidelijkheid over zijn. Dan kan ook inzichtelijk worden gemaakt wat het effect is van een oplossing voor Burum op toekomstige uitrol van 5G in Nederland.
Arbeidsmarktdiscriminatie door uitzendbureaus |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over discriminatie door uitzendbureaus, die in 47% van de gevallen ingaan op een discriminerend verzoek om uitzendkrachten in te huren?1
Hoe kan het dat anno 2018 nog steeds deze verbijsterende discriminerende praktijken plaatsvinden in de uitzendbranche?
Bent u bereid om te onderzoeken of dit in andere sectoren van de arbeidsmarkt ook op een dergelijke grote schaal voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te onderzoeken of deze discriminatie ook op de ondernemersmarkt en bij overheidsaanbestedingen op een dergelijke grote schaal voorkomt?
Wat gaat u doen om deze discriminatie zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Kunt u een overzicht geven van wat er de afgelopen jaren is gedaan tegen arbeidsmarktdiscriminatie? Kunt u een overzicht geven van wat dit heeft opgeleverd?
Kunt u daarbij overwegen om de Inspectie SZW intensiever te laten controleren op arbeidsmarktdiscriminatie? Kunt u daarbij de vijftig miljoen euro uit het Regeerakkoord inzetten? Op welke manier gaat u deze inzetten?
Kan de Inspectie SZW (Team Arbeidsmarktdiscriminatie) daarbij ook onconventionele middelen inzetten? Kunt u middelen inzetten zoals loksollicitaties, mystery guests, het R-register, de discriminatiepolitie (als aparte eenheid), een diversiteitsquotum van 10%, en een xenofoben-taks van 1.000 euro per discriminerende handeling? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat door de Inspectie SZW de simpele, maar doeltreffende, methode toegepast kan worden, namelijk het door lokbedrijven laten bellen naar uitzendbureaus, die het TV-programma RADAR heeft toegepast?
Wanneer kan uw nieuwe Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie naar de Kamer gestuurd worden? Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen hierin meenemen?
Een door Indonesië gearresteerde Papua activist |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Kent u het bericht «West Papuan activist on trial for treason over independence petition»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Indonesische autoriteiten een proces zijn gestart tegen Yanto Awerkion, een Papua activist die betrokken was bij het verzamelen van handtekeningen voor het houden van een referendum? Welke feiten zijn u hierover bekend?
Op 14 november 2017 is in Indonesië een proces gestart tegen de heer Awerkion. De heer Awerkion staat terecht bij een lokale rechtbank nadat hij gearresteerd is wegens vermeende betrokkenheid bij een petitie voor een referendum over mogelijke onafhankelijkheid van Papua. Tijdens een manifestatie in mei 2017 zou de heer Awerkion de aanwezigen hebben bedankt voor hun ondertekening van de petitie. De aanklacht in de zaak betreft landverraad. Op 7 maart 2018 heeft de verdediging van de heer Awerkion zijn betoog gevoerd. Algemeen wordt verwacht dat de rechter op korte termijn uitspraak zal doen. Verdachten die in staat van beschuldiging zijn gesteld kunnen bij een veroordeling door een lokale rechtbank in beroep gaan bij een Gerechtshof. Vervolgens is beroep mogelijk bij de Indonesische Hoge Raad.
Kunt u bevestigen dat de gezondheid van de heer Awerkion danig achteruit is gegaan sinds zijn gevangenschap en dat hij zijn familie niet mag zien?
Van betrouwbare bronnen in Papua is vernomen dat de heer Awerkion momenteel in goede gezondheid verkeert, en dat er geen restricties zijn voor bezoek van zijn familie.
Deelt u de zorgen over aanhoudende repressie tegen Papua’s door de Indonesische autoriteiten? Hoe vraagt u hier in onderlinge contacten aandacht voor?
De mensenrechtensituatie in de Indonesische provincies Papua en West-Papua kent diverse zorgpunten, waaronder geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten.
De mensenrechtensituatie in Indonesië, met inbegrip van de situatie in Papua, is onderdeel van de reguliere dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heeft Nederland aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Papua tijdens de politieke consultaties tussen Indonesië en Nederland eind november 2017. De situatie in Papua is ook tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog op 1 februari 2018 aan bod gekomen.
Ook de Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië in mei 2017 een bezoek aan Papua gebracht. Naast gesprekken met betrokkenen in Papua, is de mensenrechtensituatie in Papua ook in gesprekken in Jakarta, onder meer met de Minister van Justitie en Mensenrechten, aan de orde geweest.
Steunt u de oproep van Papua activisten voor de vrijlating van Yanto Awerkion? Zo nee, waarom niet?
De zaak is onder de rechter en het kabinet doet in afwachting van de uitspraak hierover geen uitlatingen.
De berichten 'Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen' 1) en 'Foute agenten te vaak doodgezwegen' |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen» en «Foute agenten te vaak doodgezwegen»?1 2
Ja.
Deelt u de zorg dat er een patroon van lekken bij de politie-eenheid Den Haag lijkt te zijn, aangezien dit al het vierde lek in een jaar tijd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit patroon van lekken een halt toe te roepen?
In Den Haag zijn het afgelopen jaar een aantal medewerkers aangehouden voor het mogelijk lekken van informatie. In 2016 is één verdachte aangehouden voor het lekken van informatie, in 2017 waren dit drie verdachten. De incidenten in de eenheid Den Haag staan los van elkaar. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet gezegd worden dat sprake is van een patroon.
Op basis van de onderzoeken over de periode 2017 – aangaande de gedragingen die te herleiden zijn naar het lekken van informatie naar criminelen en andere(n) – is er geen sprake dat de eenheid Den Haag afwijkt van eenheden met een soortgelijke grootte. Een overzicht van de afdoeningen van gedragingen uit deze onderzoeken is nog niet voorhanden.
Integriteit heeft hoge prioriteit binnen de politieorganisatie, zo ook in de eenheid Den Haag. Zodra er vermoedens zijn dat een politieambtenaar plichtsverzuim heeft gepleegd, wordt dit onderzocht. De kans op plichtsverzuim probeert de politie door middel van preventieve en repressieve maatregelen, zoals ik ook in mijn brief – naar aanleiding van het verzoek van het lid Van Dam – van 9 maart 2018 heb beschreven, te verkleinen. Incidenten kunnen echter nooit helemaal worden voorkomen.
Is het waar dat het aantal integriteitsschandalen in Den Haag niet afwijkt van het landelijk gemiddelde? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit landelijk gemiddelde terug te dringen naar een minder hoog niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid lekken binnen de landelijke politie in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar regio en jaar?
Op dit moment kan geen overzicht van afdoeningen van gedragingen uit onderzoeken worden gegeven van de afgelopen drie jaar waarbij is geconstateerd dat sprake is van het lekken van informatie (naar criminelen ofwel naar vrienden, familie, pers, etcetera). Het jaarverslag 2017 waarin wordt gerapporteerd over het aantal onderzoeken is thans nog niet beschikbaar. Deze wordt te zijner tijd aan uw Kamer toegezonden.
Deelt u de opinie van politiewetenschapper Jaap Timmer en voorzitter Jan Struijs van de Nederlandse Politiebond dat binnen het landelijke politiecorps een taboe bestaat op het bespreken van corrupte agenten en dat het van belang is dat in de opleiding en op de werkvloer hier veel meer aandacht voor komt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Binnen de politie is veel aandacht voor zowel het stimuleren van het goede gesprek over integriteit als het elkaar durven aanspreken en melden van misstanden. Hier moet ook continue aandacht voor zijn. Ik zou dan ook niet spreken van taboe. Ik heb uw Kamer in de Voortgangsbrief politie aangegeven dat de politie hard werkt aan een cultuurverbetering waarbij onder meer integriteit, leiderschap, een inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn.3 De ontwikkelingen zien op het creëren van een veilig klimaat, het voeren van de dialoog en het geven van professionele ruimte. Het bewerkstelligen van een dergelijke cultuurverandering vergt tijd, maar met deze ontwikkelingen wordt het voeren van de dialoog over integriteit bevorderd.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor het algemeen overleg Politie (organisatie) op 15 maart 2018 toesturen?
Ja.
De herregistratie in het BIG-register voor profielartsen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat profielartsen zich apart moeten herregistreren in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg), dit in tegenstelling tot andere specialisten (waarbij de herregistratie in het BIG-register automatisch gekoppeld is aan de herregistratie als specialist)? Bent u bekend met het feit dat profielartsen hiervoor ook nog een extra gewaarmerkt bewijs aan moeten vragen bij het Register Medisch Specialismen?
Ja. Het beroep van profielarts is geen wettelijk erkend specialisme (niet gereguleerd in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG)). Een voorbeeld van een wettelijk erkend specialisme is cardiologie. Een voorbeeld van een profiel is forensische geneeskunde.
Profielartsen dienen zich net als alle andere zorgverleners1 vijfjaarlijks te herregistreren in het BIG-register door middel van het indienen van een aanvraag voor herregistratie. Herregistratie is mogelijk op basis van werkervaring, dan wel op basis van scholing. Voor elf van de twaalf profielen geldt dat zij hun aanvraag tot herregistratie op basis van werkervaring kunnen onderbouwen met een bewijs dat zij staan ingeschreven in het profielregister van de KNMG. Een inschrijving in het profielregister voor deze elf profielen veronderstelt namelijk dat ook aan de eisen voor werkervaring is voldaan zoals het BIG-register die stelt.
Op dit moment bestaat dit bewijs uit een gewaarmerkte verklaring die via de Registratiecommissie Geneeskundig Specialismen loopt. Ik ben met het CIBG, uitvoerder van het BIG-register, en de KNMG reeds in gesprek om te bezien of en hoe deze bewijzen digitaal kunnen worden aangeleverd.
Deelt u de mening dat dit zorgt voor veel overbodige rompslomp, zowel voor de profielartsen zelf als voor het Register Medisch Specialismen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Wanneer een beroepsbeoefenaar zich op basis van werkervaring wil herregisteren in het BIG-register dient deze persoon aan te tonen dat hij/zij voldoende uren heeft gewerkt binnen het betreffende deskundigheidsgebied. Voor elf van de twaalf profielen bestaat een lichtere procedure. Zij hoeven bij hun aanvraag tot herregistratie slechts het bewijs te overleggen dat zij staan ingeschreven in het Profielregister van de KNMG.
Waarom is de herregistratie voor profielartsen in het BIG-register niet automatisch gekoppeld aan de herregistratie in het profielregister van het Register Medisch Specialismen?
De titels die aan de profielen zijn verbonden zijn met de toevoeging «KNMG» beschermd via een privaatrechtelijke regeling en zijn geen wettelijk erkend specialisme door de Minister. Een automatische koppeling tussen het BIG-register en het Specialistenregister geldt alleen voor wettelijk erkende specialismen.
Bent u bereid deze koppeling te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De berichtgeving dat resten van zeehelden op de vuilnisbelt liggen |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe berichtgeving dat stoffelijke resten van zeehelden op drie verschillende plekken rondom de Javazee liggen?1 2 3
Ja.
Kunt u deze informatie betrekken bij de beantwoording van de eerder gestelde schriftelijke vragen?4
Ja.
In hoeverre bent u met het Verenigd Koninkrijk in contact over deze situatie?
Via onder andere de ambassade in Jakarta is er contact met vlagstaten van andere wrakken van gezonken oorlogsschepen die tevens oorlogsgraven vormen in de Indonesische wateren, waaronder Australië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook wordt met verschillende landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, contact gehouden over de recente berichtgeving. Er is afgesproken onderling informatie te delen over de ontwikkelingen.
Wat gaat u doen – indien de door Nederland aangeboden hulp aan Indonesië niet wordt aanvaard – wanneer blijkt dat de stoffelijke resten van de Nederlandse oorlogsschepen afkomstig zijn?5
Het kabinet is net als de Nederlandse Oorlogsgravenstichting van mening dat alle gesneuvelde militairen een respectvolle laatste rustplaats verdienen. Dit hebben wij ook bevestigd in de Kamerbrief van 25 februari en in de beantwoording van uw eerdere schriftelijke vragen over oorlogswrakken in de Javazee.
Het kabinet zal zich dan ook tot het uiterste blijven inspannen voor een respectvolle omgang met de slachtoffers nu de oorlogsgraven zijn geschonden door illegale berging. Een eervolle laatste rustplaats voor de gesneuvelde militairen is ook voor de nabestaanden is zeer belangrijk, want ook zij verdienen rust.
Op dit moment is het onduidelijk of het hier gaat om de stoffelijke overschotten van opvarenden van Hr. Ms. De Ruyter, Hr. Ms. Java of Hr. Ms. Kortenaer. We moeten nu eerst vaststellen of er inderdaad een relatie is tussen de desbetreffende stoffelijke overschotten en de geschonden oorlogsgraven.
Nederland voert op dit moment dan ook nauw overleg met de Indonesische autoriteiten over de mogelijkheid van vervolgonderzoek ter plaatse om de vragen die naar aanleiding van de recente berichtgeving zijn gerezen zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden. Nederland heeft Indonesië om nader onderzoek ter plaatse verzocht, waarbij wij onze hulp hebben aangeboden. De samenwerking en contacten met Indonesië verlopen goed en we hebben er vertrouwen in dat wij goede afspraken kunnen maken. Zodra er duidelijkheid is over het onderzoek ter plaatse, zullen wij u hierover berichten. Dat geldt ook voor de vervolgstappen.
Onderschrijft u de mening van De Nederlandse Oorlogsgravenstichting dat de stoffelijke resten uit Brondong weg moeten worden gehaald en daarna veilig moeten worden gesteld?6
Zie antwoord vraag 4.
Indien het zeker is dat de stoffelijke resten van de Nederlandse oorlogsschepen afkomstig zijn, worden deze dan zo snel mogelijk veilig gesteld? Zo ja, op welke termijn zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn krijgen de nabestaanden uitsluitsel over de identiteit van de stoffelijke resten?
Het Ministerie van Defensie heeft de bij hen bekende nabestaanden met een brief geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de verdwenen scheepswrakken in de Javazee. Eerder werden zij ook per brief geïnformeerd over de start van het onderzoek, in 2016, en in januari jl. over uitkomsten van het onderzoek. Wij blijven de nabestaanden nauwgezet informeren zodra er nieuwe informatie bekend is, zoals over het onderzoek ter plaatse. Dit hebben wij hen ook toegezegd. De onzekerheid die bij nabestaanden bestaat willen wij uiteraard graag proberen weg te nemen maar gezien de complexiteit kunnen wij hiervoor nog geen tijdpad geven.
Worden de overgebleven stoffelijke resten naar het ereveld Kembang Kuning in Soerabaja overgebracht, zodat een eervolle begrafenis kan plaatsvinden? Op welke termijn zal dit plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Shell de NAM op afstand zet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Shell zet de NAM op afstand. Wie draait er straks op voor de schade in Groningen?»?1
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Shell heeft aangegeven dat de intrekking van de 403-verklaring is ingetrokken vanwege het feit dat NAM inmiddels een eigen jaarrekening openbaar maakt. Dit naar aanleiding van de Europese transparantierichtlijn (2013/50/EU), waarin bepalingen zijn opgenomen die tot doel hebben de transparantie op betalingen aan overheden te verbeteren.
Klopt het dat Shell zijn 403-aansprakelijkheidsverklaring voor de NAM afgelopen jaar heeft ingetrokken? Zo ja, heeft Shell u op de hoogte gesteld van de redenen daarvoor of kunt u achterhalen wat de redenen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer weet u hiervan en waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Op 8 juni 2017 is de intrekking van de 403-verklaring gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. De intrekking is een zelfstandige bevoegdheid van Shell. Het is aan Shell en niet de Staat hierover informatie naar buiten te brengen. Dit is gedaan door vermelding in het jaarverslag van Shell en door publicatie van een jaarverslag door NAM zelf.
Kan het intrekken van de 403-aansprakelijkheidsverklaring nu en in de toekomst effect hebben op de beschikbaarheid van middelen van de NAM voor het vergoeden van schade en het versterken van huizen in Groningen?
De verplichting tot het vergoeden van aardbevingsschade ten opzichte van gedupeerden in Groningen is een wettelijke verplichting van NAM. Die verplichting van NAM wordt niet geraakt door de intrekking van de 403-verklaring. NAM zal aan haar betalingsverplichtingen blijven voldoen, waarover uw Kamer op 30 januari jl. per brief is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422). In dezelfde brief licht ik toe dat aardbevingsschade van gedupeerden in Groningen wordt vergoed en dat NAM voldoende financiële middelen beschikbaar heeft om de versterkingsopgave uit te voeren. Shell heeft ook op 30 januari jl. een verklaring afgegeven dat NAM aan haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen voldoet en zal blijven voldoen. In deze verklaring geeft Shell ook aan hiervoor garanties af te geven.
Kunt u aangeven of Shell op deze wijze haar verantwoordelijkheid voor haar dochteronderneming, de NAM, kan ontlopen?
Shell heeft een verklaring op 30 januari jl. gepubliceerd en in de hoorzitting op 1 februari jl. in uw Kamer bevestigd dat NAM niet weg loopt voor haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen, inclusief kosten die voortvloeien uit het nieuwe schadeprotocol. Shell is bereid daarvoor garanties af te geven. NAM heeft bovendien bekend gemaakt dat zij voorlopig geen dividend uitkeert aan haar aandeelhouders. Hierover heb ik uw Kamer op 30 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422).
Kunt u aangeven of Shell verplicht kan worden om haar medeverantwoordelijkheid om de bestaande en toekomstige schade ten gevolge van de aardbevingen, ook als NAM niet meer de middelen heeft, voor haar deel te voldoen? Zo ja, op welke wijze?
De Staat, Shell en ExxonMobil zijn in gesprek over een herinrichting van het gasgebouw. In deze gesprekken zal worden verzekerd dat NAM ook in de toekomst bij toenemende kosten als gevolg van de aardbevingen en afnemende opbrengsten bij een verminderende gaswinning aan haar financiële verplichtingen zal blijven voldoen. Deze gesprekken verlopen constructief.
Kunt u deze vragen voor vrijdag 2 februari 2018 beantwoorden?
De antwoorden op deze Kamervragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Ondernemers in Nederland met Amerikaans paspoort dupe van belastinghervorming Trump’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondernemers in Nederland met Amerikaans paspoort dupe van belastinghervorming Trump»?1
Ja.
Klopt het bericht dat zeker 1.000 ondernemers getroffen zullen worden door de Amerikaanse heffing, terwijl zij al gewoon netjes belasting hebben betaald in Nederland? Klopt het dat ook de ruim 42.000 ingezetenen en 100.000 greencardhouders geraakt zullen worden?
De Verenigde Staten (VS) kennen een wereldwijde belastingplicht voor Amerikaanse onderdanen. Dit is geregeld in de Amerikaanse belastingwet. Voor buiten de VS wonende Amerikaanse onderdanen geldt daarom altijd een aangifteplicht, ook voor Amerikaanse onderdanen die in Nederland wonen. In veel gevallen is uiteindelijk geen Amerikaanse belasting verschuldigd, als gevolg van diverse additionele vrijstellingen voor buiten de VS wonende Amerikaanse onderdanen.
Een bilateraal belastingverdrag regelt in het algemeen de verdeling van heffingsrechten tussen beide betrokken landen om dubbele belastingheffing te voorkomen. Op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en de VS, mogen de VS hun onderdanen in de belastingheffing betrekken. Dit belastingverdrag tussen Nederland en de VS kent namelijk – net zoals in alle Amerikaanse belastingverdragen – een «saving clause». De bepaling houdt in dat de VS zich, ongeacht wat in een belastingverdrag wordt afgesproken, het recht voorbehouden het wereldinkomen van de Amerikaanse staatsburgers op basis van de eigen nationale wetgeving in de heffing te kunnen betrekken. Bilaterale belastingverdragen van de VS beperken de nationale heffingsrechten van de VS over deze groep belastingplichtigen in slechts zeer beperkte mate.
Recent is het Amerikaanse belastingstelsel fundamenteel veranderd. De precieze gevolgen van de Amerikaanse belastinghervorming zijn op dit moment nog lastig te bepalen. Op 29 december 2017 heeft de IRS de eerste toelichting gepubliceerd.2 Naar verluidt publiceert de Internal Revenue Service (IRS) binnenkort nadere toelichting over de uitwerking van de Amerikaanse belastinghervorming. Ook ontvang ik geluiden dat in de VS wordt gesproken over additionele wetgevende maatregelen om onbedoelde en onvoorziene neveneffecten van de recente belastinghervorming te repareren.
In het kader van de Amerikaanse belastingherziening is een fundamentele wijziging aangebracht in de belastingheffing van multinationale ondernemingen: van een wereldwijd naar een territoriaal stelsel. Tot deze wijziging werden alle (binnenlandse en buitenlandse) winsten in de heffing betrokken op het moment dat deze winsten naar de VS werden gerepatrieerd. In het kader van deze transitie is per 2018 een eenmalige heffing ingevoerd voor reeds bestaande buitenlandse winsten die zijn behaald vóór invoering van het territoriale stelsel om het systeem sluitend te maken («toll tax» of «transition tax»). In het kader van deze eenmalige heffing worden reeds bestaande winsten (ontstaan voor 2018) geacht te zijn overgemaakt naar de VS.
Tijdens de Amerikaanse belastingherziening is ook gesproken over een fundamentele herziening van de wereldwijde belastingplicht van Amerikaanse staatsburgers.3 Hiertoe heeft het Amerikaanse congres uiteindelijk niet besloten. Het kabinet betreurt dit, omdat de problemen die worden ervaren door inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit voortduren. De recente Amerikaanse belastinghervorming heeft zodoende ook effect op inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit. Dit betreft ook de in het artikel benoemde «toll tax», die ook van toepassing kan zijn als een bedrijf een natuurlijk persoon (die in de VS belastingplichtig is) als aandeelhouder heeft.
Dit is een wrange en onrechtvaardige uitwerking omdat individuele belastingplichtigen – in tegenstelling tot bedrijven – niet overgaan naar een territoriaal systeem van belastingheffing. Gezien het recht dat de VS zich voorbehoudt om het wereldinkomen van Amerikaanse staatsburgers in de heffing te kunnen betrekken biedt het belastingverdrag weinig aanknopingspunten voor een beperking van het Amerikaanse heffingsrecht over de groep Amerikaanse onderdanen die met deze heffing worden geconfronteerd.
Het belastingverdrag tussen Nederland en de VS bevat specifieke bepalingen voor Amerikaanse onderdanen die in Nederland wonen om dubbele heffing tegen te gaan. Op basis daarvan dient de VS rekening te houden met de in Nederland betaalde belasting over inkomen dat de VS ook in de heffing betrekt. Voor de methodiek van de voorkoming wordt verwezen naar de Amerikaanse nationale wet. Afhankelijk van de keuzes die bij de Amerikaanse belastingaangifte worden gemaakt, kan dit leiden tot heffing van Amerikaanse «toll tax» in aanvulling op de reguliere Nederlandse inkomsten- en vennootschapsbelasting.Het bilaterale belastingverdrag biedt daarvoor geen soelaas. Hierbij merk ik op dat dit geldt voor alle belastingverdragen die de VS heeft gesloten met andere landen.
De inschatting dat er 1.000 ondernemers getroffen zouden kunnen worden door de Amerikaanse heffing kan juist zijn, maar kan ik niet bevestigen. In 2016 zijn gegevens van ruim 1.900 rechtspersonen verzonden aan de IRS in het kader van de FATCA.
De aantallen van 42.000 ingezetenen en 100.000 greencardhouders kan ik niet bevestigen. Met betrekking tot ongeveer 15.000 natuurlijke personen is in 2016 in het kader van de FATCA informatie verstrekt aan de IRS. Het is evenwel zo dat er geen direct verband hoeft te zijn tussen het aantal rekeninghouders in Nederland waarover informatie uitgewisseld wordt met de VS en het aantal inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit. Niet iedere inwoner houdt hier een bankrekening aan. Ook kan het zo zijn dat niet in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen een rekening aanhouden bij een Nederlandse bank.
Is deze heffing niet in strijd met het streven om dubbele belastingheffing tegen te gaan? Is het in strijd met het rechtszekerheidprincipe? Biedt het Nederlands-Amerikaanse belastingverdrag geen provisies om dergelijke dubbele belastingheffing te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is c.q. wordt gedaan om deze dubbele belastingheffing, vooral voor kleine ondernemers, te voorkomen?
De Nederlandse mogelijkheden om – binnen de eigen nationale kaders – te voorzien in eventuele voorkoming van additionele heffing zijn beperkt. Een fundamentele oplossing ligt dan ook niet in het aanpassen de Nederlandse wet- en regelgeving, maar kan enkel liggen in het aanpassen van de nationale fiscale wetgeving van Amerika. De voornaamste actie die het kabinet kan ondernemen is het aan Amerikaanse zijde nadrukkelijk naar voren brengen van de zorgen en de impact van (nieuwe) Amerikaanse regelgeving op inwoners van Nederland. Dit doet het kabinet dan ook. Het kabinet is zich ten zeerste bewust van de negatieve effecten van verreikende Amerikaanse regelgeving op inwoners van Nederland met de Amerikaanse nationaliteit.
Een eerste actie die het Ministerie van Financiën heeft gedaan is het inventariseren van de impact van de Amerikaanse belastingherziening. In dit kader is in januari bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), VNO-NCW en belangengroep Americans Overseas navraag gedaan. Daarbij kwamen onder meer de zorgen naar voren die genoemd worden in het genoemde media-artikel. Hierop is eind januari bij Amerikaanse collega’s navraag gedaan over de uitwerking van de belastinghervorming, specifiek voor deze groep belastingplichtigen. De in februari naar voren gekomen casuïstiek over de impact van de «toll tax» is daarbij ook aan de orde gesteld in een bespreking bij US Treasury. Daarbij is bevestigd dat – afhankelijk van specifieke keuzes die bij de Amerikaanse belastingaangifte worden gemaakt – sprake kan zijn van heffing van Amerikaanse «toll tax» in aanvulling op de reguliere Nederlandse inkomsten- en vennootschapsbelasting.
De tweede actie betreft het naar voor brengen van de geïnventariseerde zorgen bij relevante Amerikaanse instanties. In dit kader heeft de Nederlandse ambassade in Washington bijvoorbeeld eind 2017 input geleverd bij het Amerikaanse Government Accountability Office (vergelijkbaar met onze Algemene Rekenkamer) over een onderzoek naar de effecten van Amerikaanse regelgeving op Amerikaanse onderdanen die buiten de VS wonen. Nederland zal op korte termijn ook aanvullende informatie sturen naar Government Accountability Office over de mogelijke impact van de recente Amerikaanse belastingherziening op in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen. Vergelijkbare informatie is gedeeld met de Amerikaanse belastingdienst (Internal Revenue Service). Tot slot brengt Nederland dergelijke problematiek waar mogelijk aan de orde bij bilaterale besprekingen.
Een derde peiler betreft agendering in Europese verband. Het is namelijk goed om te realiseren dat bovenstaande problematiek niet alleen speelt in Nederland, maar in alle landen met handelsbetrekkingen met de VS. In Europees verband wordt sinds de afgelopen maanden gesproken over de impact van de Amerikaanse belastinghervorming op Europa. In dat kader heeft de Europese Commissie een brief gestuurd aan de Amerikaanse Minister van Financiën om haar zorgen naar voren brengen. Vijf grote Europese landen hebben een vergelijkbare brief gestuurd. In deze brieven worden met name zorgen geuit over de relatie tussen de belastinghervorming en de invloed op de vrije handel. Het kabinet is voornemens om de positie van in Europa wonende Amerikaanse onderdanen ook te betrekken in de bredere Europese discussie over de Amerikaanse belastinghervorming. Verregaande impact van Amerikaanse regelgeving op inwoners van Nederland vindt het kabinet namelijk onwenselijk. Een eventueel gecoördineerde actie in Europees verband richting de VS kan daarbij een krachtig signaal afgeven.
Nederland kan op dit dossier geen ijzer met handen breken. Een gecoördineerde Europese actie heeft mijns inziens de grootste kans van slagen. Nederland zal hiervoor het initiatief nemen, maar is hiervoor ook afhankelijk van de wil van de andere lidstaten. Ik merk hierbij ook op dat in het Europees parlement op vergelijkbare manier aandacht is gevraagd voor deze problematiek.4
Ook roep ik in herinnering dat eerder een dergelijk Nederlands initiatief heeft geleid tot een gezamenlijk brief van alle Europese lidstaten over financiële dienstverlening aan in Europa wonende Amerikaanse onderdanen. Vlak daarna heeft US Treasury een beleidsbesluit5 uitgegeven op basis waarvan de Amerikaanse regelgeving op dit gebied is versoepeld.
Heeft het kabinet overlegd met de Amerikaanse regering om hen te wijzen op de schadelijke neveneffecten van hun plannen op Nederlandse ondernemers? Zo nee, is het kabinet van plan dit aan de kaak te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Kent het Amerikaanse belastingplan, behalve deze «toll tax», nog meer bepalingen die een negatief effect hebben op Nederlandse ondernemers of de Nederlandse economie? Zo ja, welke?
Gelet op de wereldwijde belastingplicht van Amerikaanse onderdanen heeft mogelijk een breed scala aan wetswijzigingen impact op de fiscale positie van in Nederland wonende Amerikaanse onderdanen. Naar de huidige inzichten lijkt de in het artikel genoemde «toll tax» de grootste negatieve impact te hebben op deze groep.
Zijn er meer landen die dergelijke toll taxes kennen waardoor hun ondernemers in Nederland feitelijk dubbel aangeslagen kunnen worden? Is de verwachting dat meer landen het voorbeeld van de Verenigde Staten zullen volgen en een dergelijke heffing zullen introduceren?
De VS en Eritrea zijn de enige twee landen ter wereld die eigen onderdanen die inwoner zijn van een ander land voor hun wereldinkomen in de heffing betrekken. Alle andere landen sluiten aan bij het inwonerschap. Ik verwacht daarom niet dat andere landen vergelijkbare maatregelen (kunnen) gaan invoeren.
Welke stappen kan, en gaat, de regering zetten teneinde Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats te houden voor Amerikaans-Nederlandse ondernemers, zowel op het fiscale vlak als daarbuiten?
Zie antwoord vraag 4.
De aanhoudende DDoS aanvallen op Nederlandse banken en de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de DDoS-aanvallen op ABN AMRO, ING, Rabobank en de Belastingdienst?1
De berichten over de recente DDoS-aanvallen zijn bekend en hier heb ik ook eerder met uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Bankensector op 7 februari jl. over gesproken. Eind januari had een aantal Nederlandse banken gedurende enkele dagen last van tijdelijke verstoringen in of onbeschikbaarheid van hun dienstverlening (internetbankieren, mobiele bankapps en iDEAL-betalingen) door omvangrijke en geavanceerde DDoS-aanvallen (distributed denial-of-service). De websites van een aantal Nederlandse banken zijn in die dagen regelmatig vanuit verschillende locaties bestookt met grote hoeveelheden data. Klanten van ABN AMRO, ING, Rabobank, Volksbank, Triodos en Bunq hebben in verschillende mate hinder ondervonden van de DDoS-aanvallen. Door de aanvallen raakten de webservers van deze banken tijdelijk overbelast waardoor hun websites tijdelijk trager werden, of moeilijk of niet bereikbaar waren. Elke digitale aanval die tot overlast leidt is vervelend voor de consument.
De DDoS-aanvallen op de Belastingdienst waren ook gericht op het onderbreken van de dienstverlening van de Belastingdienst. Tussen maandag 29 januari 2018 en woensdag 1 februari 2018 signaleerde het Security Operations Center (SOC) van de Belastingdienst meerdere aanvallen op de infrastructuur. Tijdens een aantal aanvalsgolven is er een periode geweest van ongeveer tien minuten waarin burgers en bedrijven de websites van de Belastingdienst niet konden benaderen. Dit heeft tot gevolg gehad dat burgers en bedrijven op dat moment tijdelijk geen aangifte konden doen of toeslagen aan konden vragen. Dat is voor burgers vervelend.
DDoS-aanvallen zijn geen fraudeaanvallen en leiden niet direct tot financiële schade. Er wordt niet in de systemen en netwerken van banken en de Belasting-dienst binnengedrongen. Er is geen gevaar voor de persoonsgegevens van klanten en/of belastingplichtigen of voor de veiligheid van hun gegevens en geld, en er is geen sprake geweest van een datalek.
Kunt u uiteenzetten wat er is gebeurd? Houden deze aanvallen verband met elkaar?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn gegevens van klanten en/of belastingplichtigen op straat gekomen? Is er bij deze aanvallen data gelekt? Kunnen klanten en belastingplichtigen er zeker van zijn dat hun gegevens en geld veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt onderzocht wat er gebeurd is, en is het mogelijk te achterhalen wie de daders zijn? Zo ja, worden deze daders vervolgd? Welke straffen kunnen tegen hen worden geëist?
Nadat de politie in september 2017 informatie over de DDoS-aanvallen op Bunq bank had ontvangen, werd onder leiding van het Landelijk Parket door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid een onderzoek gestart. Na de recente aanvallen heeft ook de Belastingdienst de bij haar bekende gegevens overgedragen aan THTC, en heeft aangifte gedaan. Zoals blijkt uit mediaberichten wees het opsporingsonderzoek daags na de recente DDoS-aanvallen in de richting van een 18-jarige man uit Oosterhout. Deze man werd op 1 februari jl. aangehouden. Het uitvoeren van een DDoS-aanval is strafbaar en wordt gestraft met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar indien gemeen gevaar voor goederen of verlening van diensten te duchten is. Indien er levensgevaar voor een ander te duchten is of het feit de dood ten gevolge heeft, is de maximum gevangenisstraf negen respectievelijk vijftien jaar.
In hoeverre hebben banken afdoende maatregelen getroffen om DDos-aanvallen te voorkomen, aangezien zij in het verleden daar vaker slachtoffer van zijn geweest? Hoe is het mogelijk dat zij nu toch weer slachtoffer zijn van dit soort aanvallen?
Banken zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun systemen en moeten storingen in de beschikbaarheid bij De Nederlandsche Bank (DNB) melden. DNB zet zich in voor een betrouwbaar en veilig betalingsverkeer en is aanspreekpunt van de financiële sector voor de cyberweerbaarheid van de financiële kerninfrastructuur.3 Zo zijn DNB en de banken in 2017 het samenwerkingsverband Threat Intelligence Based Ethical Red Teaming(TIBER) gestart. Met dit programma wordt beoogd de cyberweerbaarheid van financiële kerninstellingen te verhogen, onder meer door aanvallen gecontroleerd na te bootsen op basis van actuele dreigingsinformatie.4 Daarnaast toetst DNB als toezichthouder of financiële instellingen hun beveiligingseisen op orde hebben. Verder werken banken in het bestrijden van cybercriminaliteit, waaronder DDoS-aanvallen, onderling nauw samen, alsook met gespecialiseerde cybersecurity-bedrijven en met verschillende autoriteiten. Naast DNB gaat het onder meer om de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) die primair verantwoordelijk is voor het voorkomen en beperken van maatschappelijke ontwrichting door cybercriminaliteit, en het daaronder vallende Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) dat het centrale informatieknooppunt en expertise-centrum voor cyberveiligheid in Nederland is.
Tijdens en na de DDoS-aanvallen is op ambtelijk niveau direct contact geweest met de NCTV. Ook heeft het Ministerie van Financiën in het kader van het tripartiete crisismanagement geschakeld met DNB, de AFM en de Nederlandse grootbanken, en met die partijen de stand van zaken rond de operationele verstoringen besproken.5 Ik vind het van belang om zorgvuldig en waakzaam te blijven om ongemak door verstoring en digitale vormen van criminaliteit zoveel mogelijk te voorkomen en bestrijden.
DDoS-aanvallen komen wereldwijd vaak voor en de modus operandi van aanvallers wijzigt voortdurend. Daardoor hebben instellingen, waaronder banken, dagelijks te maken met – kleine en omvangrijke – DDoS-aanvallen. De meeste aanvallen worden door de afweersystemen van banken succesvol afgeslagen voordat ze leiden tot overlast door tijdelijke uitval of onbeschikbaarheid van hun dienstverlening. Evenwel kunnen banken opnieuw worden getroffen door (omvangrijke) geslaagde DDoS-aanvallen, zoals eind januari het geval was.
Banken nemen dan maatregelen om de impact te minimaliseren en de aanvallen zo snel mogelijk af te slaan. Het gaat om maatregelen rond het versterken van IT-afweersystemen, en het vergroten van de dataverwerkingscapaciteit in combinatie met het plaatsen van filters, waardoor de getroffen webservers niet langer overbelast raken. Daarnaast wisselden de banken onderling en met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), onder meer via de in 2013 aangestelde bankenliaison,6 continu informatie uit tijdens de aanvallen. Mede hierdoor werd de toegepaste DDoS-aanvalsmethode snel onderling gedeeld, wat heeft bijgedragen aan het wegnemen van de verstoringen.
De Belastingdienst heeft middels het SOC veel kennis en middelen om aanvallen succesvol af te wenden. Het volledig voorkomen van dergelijke aanvallen is niet mogelijk. Met haar Internet Service Providers (ISP’s) neemt de Belastingdienst maatregelen die de negatieve gevolgen van aanvallen moeten verminderen. Het SOC zorgt ervoor dat het kennisniveau van haar medewerkers en de benodigde apparatuur ruimschoots toereikend en op niveau zijn, en dat deze gelijke pas houden met ontwikkelingen in het domein van cyberveiligheid. Voordat nieuwe diensten of apparatuur in gebruik worden genomen, ondergaan deze een zogeheten «Aanval en Penetratietest» en een kwetsbaarhedenonderzoek. Daarnaast vindt er tweemaal per jaar een DDoS-oefening plaats met medewerking van een groot aantal gekwalificeerde partners om de maatregelen te testen. Uit diverse kennisnetwerken haalt het SOC informatie om haar kennisniveau, en daarmee de weerbaarheid van de ICT-systemen van de Belastingdienst, te verhogen.
Welke stappen ondernemen de banken en de Belastingdienst om toekomstige aanvallen te voorkomen en/of af te slaan? Hoe wordt erop toegezien dat deze maatregelen afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruikmaken van bankrekeningen is een nutsfunctie; is er voldoende voor gezorgd dat deze functie goed functioneert? Houdt De Nederlandsche Bank (DNB) daar toezicht op?
Het is van belang dat de toegang tot geld op orde is en blijft. De toegang tot geld, inclusief de infrastructuur van het betalingsverkeer en het gebruik kunnen maken van een bankrekening, is nodig voor het functioneren van de Nederlandse economie en daarmee van belang voor iedereen in Nederland. DNB heeft tot taak om de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Zij heeft normen gesteld voor de veiligheid en beschikbaarheid van het betalingsverkeer in Nederland. Op basis van deze regeling houdt DNB toezicht op het retailbetalingsverkeer. Op verzoek van DNB hebben de relevante instellingen 2016 een plan van aanpak opgesteld waarin zij lieten zien hoe zij kunnen voldoen aan de veiligheids-en beschikbaarheidseisen.
De Betaalvereniging Nederland publiceert op haar website actuele beschikbaarheidscijfers van het internet- en mobielbankieren voor de meeste banken. Uit deze cijfers blijkt dat de beschikbaarheid hoog is: over 2017 >99,75% voor internetbankieren en >99,73% voor mobiel bankieren.7
Heeft DNB de afgelopen jaren maatregelen afgedwongen om ervoor te zorgen dat de nutsfunctie van het betalingsverkeer door banken goed wordt vervuld? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen gewoon bij hun geld kunnen, hun bankzaken kunnen doen, belastingaangifte kunnen doen en dat hun gegevens veilig zijn bij banken en de Belastingdienst?
De ICT-systemen van de Belastingdienst worden beschermd door diverse maatregelen, en er wordt op gelet dat deze optimaal blijven functioneren. De waakzaamheid bij de Belastingdienst voor de DDoS-aanvallen en andere risico’s voor de cyberveiligheid was, is en blijft op het hoogste niveau. Het SOC monitort voortdurend en behoudt haar verscherpte waakzaamheid en alertheid.
Het is voor rekeninghouders vervelend als zij tijdelijk niet bij hun bankgegevens of geld kunnen. De actuele beschikbaarheidscijfers van het internet- en mobielbankieren laten gelukkig zien dat de beschikbaarheid van het betalingsverkeer hoog is. Dit, tezamen met de maatregelen die banken in samenwerking met elkaar, cybersecuritybedrijven en overheidsinstanties nemen, geeft mij het vertrouwen dat de toegang tot het betalingsverkeer voldoende op orde is. Tegelijk laten de recente DDoS-aanvallen zien dat dergelijke aanvallen blijven voorkomen en aan verandering onderhevig zijn. Dit maakt het van belang dat banken, DNB en andere betrokken waakzaam en alert zijn en zich voortdurend blijven inspannen voor een weerbaar betalings-verkeer zodat cyberaanvallen zoveel mogelijk kunnen voorkomen dan wel tijdig kunnen worden gedetecteerd, zodat de impact ervan relatief laag blijft.
Deelt u de mening dat er na dit weekend verscherpte waakzaamheid en alertheid nodig is bij banken, DNB en de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.