Het bericht dat het ‘groenste’ kabinet nogal vuil rijdt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Groenste» kabinet rijdt nogal vuil», waaruit blijkt dat de meeste bewindslieden van het kabinet Rutte III, dat zichzelf «het groenste kabinet» noemt, zich laten vervoeren in benzineslurpers?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat veel bewindslieden van Rutte III in onzuinige auto’s rijden, hoewel na het klimaatakkoord in Parijs is afgesproken om als overheid het goede voorbeeld te geven en het wagenpark zo milieuvriendelijk mogelijk te maken?2
Momenteel rijden zes bewindspersonen in een hybride auto, en eind 2018 zullen dat 15 bewindspersonen zijn (van de 24). Op weg naar de ambitie in het regeerakkoord dat alle nieuwe auto’s in 2030 geheel emissieloos zijn, is in de Green Deal Elektrisch Rijden vastgelegd dat de rijksoverheid streeft naar 20–25% elektrische voertuigen in haar wagenpark in 2020. Er is dus een ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet, en die wil ik graag voor het hele Rijk versnellen. Daarbij moet er wel rekening gehouden worden met lopende contracten voor het wagenpark en doelmatige besteding van middelen.
Bent u bereid op korte termijn te regelen dat voor bewindslieden de aanschaf van een schone auto de standaard wordt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Voor een versnelde transitie naar een duurzaam wagenpark voor de rijksoverheid, inclusief de voertuigen van de bewindspersonen, is elk ministerie zelf verantwoordelijk. Het is nu al mogelijk om energiezuinige voertuigen aan te schaffen. Zo heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat recent 100 elektrische voertuigen aangeschaft (bij Rijkswaterstaat). De verwachting is dat de rijksoverheid dit jaar 600 elektrische voertuigen aanschaft. Ik zal deze ontwikkeling bij mijn collega’s bevorderen.
Bent u van plan het wagenpark van de overheid versneld te verduurzamen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor het gehele wagenpark wordt een transitie naar zero emissie rijden in gang gezet. Ik zal in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (vanuit haar verantwoordelijkheid voor de Rijksdienst) en de Staatssecretaris van Defensie (vanuit haar verantwoordelijkheid voor de inkoopcategorie civiele dienstauto’s) werken aan het versnellen van de transitie naar zero emissie voertuigen door het Rijk.
Het bericht ‘Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep vluchtelingen uit Syrië wil terug naar huis»?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen die vrijwillig willen terugkeren niet worden geholpen door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Waarom wordt vreemdelingen ondersteuning onthouden wanneer zij welbewust willen terugkeren naar hun land van herkomst?
De afgelopen maand heb ik gesprekken gevoerd met het hoofd van de Nederlandse missie van IOM en de Directeur-Generaal van IOM en daarin aangegeven dat het gelet op het vrijwillige karakter van deze terugkeer wenselijk zou zijn als IOM hierbij zou kunnen ondersteunen. Door IOM is aangegeven dat IOM het verzoek van Nederland begrijpt en dat IOM het recht op terugkeer ook uiteraard erkent. Ondersteuning hierbij door IOM beschouwt IOM op dit moment niet opportuun. Er is een aantal redenen waarom IOM geen ondersteuning kan bieden bij de vrijwillige terugkeer van (individuele) terugkeerders naar Syrië.
Voor IOM is het belangrijk dat wanneer mensen willen terugkeren IOM hen na terugkeer ook ondersteuning kan bieden in Syrië zelf. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat IOM slechts beperkt in Syrië aanwezig is. IOM vindt de situatie in Syrië, die ook van dag tot dag verandert op dit moment nog te gevaarlijk. Ook is er sprake van een wisselende politieke context. Daar waar er wel aanwezigheid is, met name in het zuiden en noorden/noordoosten van Syrië, is IOM voornamelijk bezig met het bieden van humanitaire hulp aan de grote groepen binnenlands ontheemden.
Een andere reden is dat IOM opereert onder het mandaat van de VN. Voor het bieden van ondersteuning bij terugkeer is in het algemeen de medewerking van de autoriteiten in de landen van herkomst nodig. Indien IOM in dit geval zonder medewerking van het Assad-regime ondersteuning aan terugkeer zou verlenen, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de bredere VN-relatie met het Assad-regime en daarmee voor de algehele toegang van VN-organisaties tot Syrië. De overweging om vooralsnog geen ondersteuning te bieden bij terugkeer moet dan ook worden gezien in het licht van het bredere afwegingskader van de VN.
Dit betekent niet dat personen die willen terugkeren naar Syrië geen ondersteuning wordt geboden. Als Syriërs willen terugkeren naar hun land van herkomst dan kunnen zij zich wenden tot de Dienst Terugkeer en Vertrek. De DT&V kan hen helpen bij het verkrijgen van een ticket (via Teheran naar Damascus) en kan eventueel ook een financiële bijdrage meegeven. Hierbij is het van belang dat de betrokkenen in bezit zijn van een geldig paspoort of deze aanvragen.
Ziet u in het feit dat vluchtelingen vrijwillig willen terugkeren naar Syrië, reden om te komen tot herijking van het landgebonden asielbeleid voor Syrië?
Ik baseer mijn beleid op de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het nieuwe ambtsbericht voor Syrië wordt in de zomer van dit jaar verwacht. Op basis van dat ambtsbericht zal ik bepalen of aanpassing van beleid aan de orde is. Dat in sommige gevallen individuele vluchtelingen willen terugkeren naar Syrië is voor mij vooralsnog geen reden om het landgebonden asielbeleid voor Syrië te herijken.
Op welke wijze is gewaarborgd dat regelmatig getoetst wordt of de grond voor verlening van een verblijfsvergunning is vervallen doordat mogelijkheden voor terugkeer zijn ontstaan? Wordt hierbij bijzondere aandacht gegeven aan Syriërs, gezien de omvang van deze groep?
Wanneer een persoon een asielverzoek doet, wordt door de IND beoordeeld of er bescherming dient te worden geboden. Als een persoon voor bescherming in aanmerking komt, wordt een vergunning asiel verstrekt. Dat er in sommige gevallen individuele personen terugkeren naar hun land van herkomst betekent niet automatisch dat daarmee de veiligheidssituatie – en daarmee de grond voor de vergunning – is veranderd.
Om na te gaan of er sprake is van een gewijzigde veiligheidssituatie worden voor de belangrijke herkomstlanden regelmatig nieuwe ambtsberichten van Buitenlandse Zaken gevraagd. Op basis van deze ambtsberichten kan worden beoordeeld of aanpassing van landenbeleid nodig is. Indien dat aan de orde is kan dit aanleiding geven voor de IND om een herbeoordeling te doen van de verleende asielvergunningen. Wanneer de grond vervalt op grond waarvan de vergunning is verkregen kan deze worden ingetrokken en dient de betreffende persoon Nederland te verlaten.
Bent u bereid om te verkennen met welke extra ondersteuning en nieuwe initiatieven in Syrië de veilige terugkeer van Syriërs kan worden bevorderd? Welke lessen kunnen hierbij worden geleerd van eerdere ervaringen, zoals de terugkeer van Kosovaren?
Wanneer Syriërs willen terugkeren dan kunnen zij zich wenden tot de Nederlandse overheid. De DT&V kan ondersteuning bieden bij de zelfstandig terugkeer door – zoals aangegeven in het antwoord op vraag twee – bijvoorbeeld het vergoeden van een ticket of vervangende documenten of door het bieden van een financiële bijdrage. Aan de andere kant geldt in het Nederlandse beleid voor Syrië dat personen uit dit land over het algemeen in aanmerking komen voor bescherming omdat op basis van het laatste ambtsbericht en overige landeninformatie geconcludeerd wordt dat de veiligheidssituatie zeer te wensen overlaat. Dit betekent dus ook dat zij in Nederland mogen blijven. Het feit dat er enkele personen nu willen terugkeren betekent voor mij niet dat daarmee het beschermingsbeleid dient te worden gewijzigd. Hiervoor wacht ik het nieuwe ambtsbericht af dat in de zomer van dit jaar wordt verwacht. Initiatieven om de zelfstandige terugkeer naar Syrië te bevorderen vind ik gelet op de situatie in Syrië nog niet aan de orde. Mocht de situatie dusdanig zijn veranderd dat geen bescherming meer hoeft te worden gegeven dan zal ook worden gekeken hoe Syriërs het best kunnen worden geholpen bij hun terugkeer. Bij het opzetten van dergelijke programma’s wordt ook rekening gehouden met de lessen die zijn geleerd van eerdere terugkeerinitiatieven, zoals destijds ten aanzien van Kosovo.
De berichten ‘Ex-moslims regelmatig bedreigd in Nederland’ (Reformatorisch Dagblad, 20 januari 2018) en ‘Duits parlement wil antisemitische asielzoekers uitzetten’ (NOS 18 januari 2018)? |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Joost Sneller (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het EU-voorstel: Verordening van de Raad tot instelling van het Europees Monetair Fonds COM (2017) 827?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat de Europese Commissie artikel 352 van het werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft, de zogenaamde flexibiliteitsclausule?
Het klopt dat de Commissie artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag als rechtsgrondslag gekozen heeft.
Herinnert u zich dat u in het BNC-fiche aan de Kamer geen duidelijkheid gaf over de bevoegdheid van de Europese Unie en dat u nadere duiding zou vragen op een aantal punten?
In het BNC fiche heb ik aangegeven dat het voor het kabinet onvoldoende duidelijk is waarom het oprichten van een Europees Monetair Fonds (EMF) op deze wijze nodig is, en dat het kabinet inderdaad om nadere duiding zal vragen over de rechtsgrondslag.
Beschikt u over (nader) juridisch advies over de toepassing van artikel 352 van bijvoorbeeld de juridische dienst van het ministerie, de landsadvocaat of een instelling van de Europese Unie? Zo ja, kunt u dat juridisch advies delen met de Kamer voor woensdag 31 januari 2018 te 14.00 uur, zodat de inhoud betrokken kan worden bij het algemeen overleg over het behandelvoorbehoud?
Heeft u kennisgenomen van «Fragen zur Rechtsgrundlage und Subsidiarität des Vorschlags der Europäischen Kommission zur Einrichtung eines Europäischen Währungsfonds», die de juridische dienst van de Duitse bondsdag op 25 januari 2017 gepubliceerd heeft?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat volgens dit advies de verordening niet gebaseerd kan worden op artikel 352 van het werkingsverdrag, omdat niet duidelijk aangetoond kan worden dat het leidt tot meer eenheid, efficiency en een betere verantwoording dan het huidige Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de conclusies van dit Duitse rapport en dan met name de conclusie dat de Europese Commissie dit voorstel niet kan baseren op artikel 352? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De Commissie stelt het gebruik van artikel 352 van het EU-Werkingsverdrag voor als rechtsgrondslag om het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) door te ontwikkelen in een EMF en dit EMF te integreren in het juridische raamwerk van de EU. De Bondsdag analyseert drie voorwaarden die verbonden zijn aan de toepassing van artikel 352 VWEU.
Voor het hanteren van artikel 352 moet ten eerste overwogen worden of optreden in het kader van de beleidsgebieden van de Verdragen (met uitzondering van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid) noodzakelijk is om één van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken. Ten tweede moet er geen enkele andere Verdragsbepaling voorzien in het nemen van maatregelen om deze doelstelling te verwezenlijken. Ten derde moet het voorgenomen optreden er niet toe leiden dat de Unie meer bevoegdheden krijgt dan in de Verdragen is voorzien. De juridische dienst van de Bondsdag gaat bij de toets van de noodzakelijkheid van het optreden in op aspecten die volgens de Commissie nodig zijn voor de verwezenlijking van de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit en die met dit voorstel zouden moeten worden bevorderd: eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht. Volgens de juridische dienst van de Bondsdag toont de argumentatie van de Commissie op grond van eenheid, efficiëntie en democratische verantwoordingsplicht niet overtuigend aan dat de betreffende doelstellingen van de Verdragen thans in onvoldoende mate verwezenlijkt worden. Daarmee is het niet overtuigd dat deze actie op basis van artikel 352 VWEU noodzakelijk is.
Voor het kabinet is onvoldoende duidelijk waarom het oprichten van een EMF op basis van artikel 352 van het EU-werkingsverdrag nodig is, te meer omdat er met het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM) al een noodmechanisme bestaat waarmee de Verdragsdoelstelling van het bewaken van de financiële stabiliteit mede wordt verwezenlijkt.
Er is nog geen concreet behandelingstraject van het Commissievoorstel voorzien. Nederland zet, anders dan het Commissievoorstel, in op behoud van de intergouvernementele vormgeving van het noodfonds. Mocht het voorstel van de Commissie voor de oprichting van een EMF desalniettemin ter behandeling voor komen te liggen in een Raadswerkgroep dan zal Nederland, zoals ter sprake kwam tijdens het AO Behandelvoorbehoud van woensdag 31 januari jongstleden, de Juridische Dienst van de Raad verzoeken om een opinie over de rechtsgrondslag die de Commissie gebruikt in haar voorstel.
Op welke wijze hebben het Nederlandse kabinet of andere regeringen de discussie gevoerd met de Europese Commissie of in de Raad over de rechtsgrondslag en/of de subsidiariteit van dit voorstel tot nu toe?
Er heeft tot op heden enkel op hoofdlijnen discussie plaatsgevonden tussen lidstaten over het versterken van het ESM. Een concrete inhoudelijke discussie over het voorstel van de Commissie is er nog niet geweest. De institutionele vormgeving van het EMF in het voorstel van de Commissie, en de mogelijkheid om artikel 352 VWEU toe te passen om een EMF in het juridische raamwerk van de EU te integreren, is in januari in de Ecofin en de Eurogroep aan de orde gesteld door sommige lidstaten. Nederland heeft tijdens deze bredere gedachtewisselingen over de EMU aangegeven vast te willen houden aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds. Daarnaast heeft Nederland aangegeven met het oog op het versterken van het noodfonds ook een voorstander te zijn van het verder uitbouwen van een ordentelijk proces voor de herstructurering van een onhoudbare overheidsschuld (oftewel een «sovereign debt restructuring mechanism»). Het kabinet zet in op het verkennen van een variant waarbij de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het ESM behouden blijven.
Heeft het kabinet een voorkeur voor een communautair noodfonds, zoals dit voorstel van de Europese Commissie, of een noodfonds dat intergouvernementeel geregeld wordt, zoals het huidige ESM?
Zoals aangegeven in het fiche houdt het kabinet uit oogpunt van optimale grip van lidstaten op de inzet van EMF-instrumenten, waaronder steunprogramma’s aan lidstaten, bij de doorontwikkeling van het ESM naar een EMF vast aan de bestaande besluitvormingsprocedures en het intergouvernementele karakter van het noodfonds1.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden met het oog op het plenaire debat over de toekomst van de eurozone?
Ja.
Het bericht 'EU welcomes Silvio Berlusconi as the man to save Italy from populism' |
|
Renske Leijten |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de voorzitter van de Europese Commissie Juncker op 22 januari 2018 Silvio Berlusconi met open armen ontvangen heeft in Brussel? 1
Het kabinet is bekend met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens die de heer Berlusconi tot eind 2019 verbiedt een regeringsfunctie te bekleden. De heer Berlusconi is tegen deze uitspraak in beroep gegaan. Zolang hierin geen uitspraak is gedaan kan de heer Berlusconi zich niet kandidaat stellen.
Het is aan de voorzitter van de Europese Commissie Juncker en andere EU-hoogwaardigheidsbekleders om te bepalen met wie zij een ontmoeting hebben en de uitspraken die zij doen zijn voor hun eigen rekening.
Bent u het met de voorzitter van de Europese Commissie eens dat uitgerekend Berlusconi Italië «zal redden van het populisme»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat Berlusconi wegens een verbod van het Europees Hof van de Rechten van de Mens geen regeringsfunctie mag vervullen omdat hij schuldig is bevonden aan belastingfraude?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het – gegeven de veroordeling – ook opmerkelijk dat de voorzitter van de Europese Commissie het politieke leiderschap van Berlusconi in aanloop naar de Italiaanse verkiezingen in maart op deze manier openlijk steunt? Deelt u de mening dat de Europese Unie (EU), onder meer vertegenwoordigd door Juncker, Tajani en Barnier, hiermee de grenzen van haar mandaat overschrijdt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat Eurocommissarissen en andere EU-vertegenwoordigers zich zo openlijk bemoeien met de verkiezingen in een lidstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de voorzitter van het Europees parlement, de heer Tajani, lid van dezelfde partij als Berlusconi, koehandel drijft door Berlusconi openlijk te steunen, terwijl Berlusconi Tajani een geweldige keuze als premier heeft genoemd?3 Deelt u de mening dat dit een voorzitter van een Europese instelling die neutraliteit uit zou moeten stralen absoluut niet past? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat er met een niet-gekozen kandidaat voor de verkiezingen gesprekken plaatvinden over onderwerpen als migratie, de relatie met Rusland en de rechten van Italiaanse burgers in het kader van de Brexit?
Zoals hierboven reeds gesteld is het aan de voorzitter van de Europese Commissie Juncker en andere EU-hoogwaardigheidsbekleders om te bepalen met wie zij een ontmoeting hebben, ook als het gaat om gesprekken over onderwerpen als migratie, de relatie met Rusland en de rechten van Italiaanse burgers in het kader van de Brexit. Het kabinet heeft er alle vertrouwen in dat de voorzitter van de Europese Commissie en Brexit-onderhandelaar Barnier hierbij goed oog zullen houden voor de afspraken die hierover binnen de Europese Unie zijn gemaakt. De heer Berlusconi is overigens zelf tot op heden geen kandidaat in de Italiaanse verkiezingen.
Deelt u de mening dat dit de transparantie van de Brexit-onderhandelingen ondermijnt, en bent u bereid om de Brexit-onderhandelaar Barnier om opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om de voorzitter van de Europese Commissie te laten weten dat campagnevoeren voor een kandidaat niet tot zijn taken behoort? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Megawinsten farmaceut zet medicijngebruik op scherp’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Nine Kooiman , Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Megawinst farmaceut zet medicijndebat op scherp»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een farmaceutisch bedrijf miljardenwinsten maakt met de verkoop van geneesmiddelen?
De farmaceutische sector investeert in de ontwikkeling van innovatieve geneesmiddelen waar patiënten behoefte en baat bij hebben. Farmaceutische bedrijven dienen naar mijn mening transparant te zijn over de prijzen die zij vragen voor hun geneesmiddelen. Hoe hoger de gevraagde prijzen en genoten winsten, des te sterker zij aangesproken kunnen worden op hun maatschappelijke rol om nieuwe geneesmiddelen voor acceptabele prijzen toegankelijk te maken. Als bedrijven hoge prijzen menen te moeten vragen voor hun geneesmiddelen dienen zij die prijzen ook naar de samenleving te verantwoorden, bijvoorbeeld door transparant te zijn over de ontwikkel- en productiekosten.
Betrekt u de winstcijfers van farmaceutische bedrijven bij de onderhandelingen over de prijs van medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik doe geen inhoudelijke uitspraken over het onderhandelingsproces. Ten algemene wil ik stellen dat als bedrijven met hoge winstcijfers hoge prijzen vragen voor een nieuw geneesmiddel zij mogen verwachten dat zij hierop aangesproken zullen worden.
Wat vindt u van de wijze waarop farmaceuten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen?
Zoals ik u op 16 november 2017 in de voortgangsbrief geneesmiddelenbeleid (Kamerstuk 29 477, nr. 452) liet weten ben ik van oordeel dat het verdienmodel van farmaceutische bedrijven te vaak is gebaseerd op het optimaal benutten van marktbescherming en -exclusiviteit, met soms onaanvaardbaar hoge prijzen als gevolg. Dat is niet houdbaar als we geneesmiddelen tegen aanvaardbare prijzen toegankelijk willen houden. Ik ben dan ook van mening dat er verandering moet komen in de wijze waarop geneesmiddelen ontwikkeld worden en op de markt worden gebracht. Veel farmaceutische bedrijven nemen nu naar mijn mening onvoldoende hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat de bedrijfsresultaten van de farmaceutische industrie veel hoger zijn dan die van andere industriële ondernemingen?2
Ik vind het onwenselijk wanneer farmaceutische bedrijven fors hogere winstmarges hanteren.
Heeft u een overzicht in hoeverre de farmaceutische bedrijven hun winsten herinvesteren in onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen?
Nee. Wij kunnen alleen op basis van jaarverslagen van farmaceutische bedrijven zien welk deel van hun omzet besteedt wordt aan Research & Development (R&D).
Bent u bereid in EU-verband verdere samenwerking aan te gaan bij de inkoop van medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeker bereid om waar mogelijk de samenwerking met andere Europese landen aan te gaan dan wel voort te zetten. Wij kunnen als landen bijvoorbeeld gezamenlijk optrekken bij de beoordeling van nieuwe geneesmiddelen. Zoals u weet is in de afgelopen periode de BeNeLuxA samenwerking op diverse terreinen verder ontwikkeld. In 2017 hebben wij twee geneesmiddelen gezamenlijk beoordeeld en voor drie geneesmiddelen hebben wij succesvol gebruik gemaakt van elkaars expertise en eerdere beoordelingen. Hiermee zorgen we ervoor dat landen een zelfde positie hebben voor een besluit over de vergoeding van een nieuw geneesmiddel. Deze samenwerking breiden we in 2018 verder uit. Ik verwacht dat in 2018 een vijfde land, Ierland, zal deelnemen aan de bestaande BeNeLuxA samenwerking. Daarnaast zijn alle EU lidstaten en enkele non-EU landen door ons uitgenodigd om mee te doen in een door de BeNeLuxA opgezet initiatief om gezamenlijk een internationale horizon scanning database te bouwen. Tevens blijf ik in 2018 inzetten op gezamenlijke onderhandelingen over dure geneesmiddelen.
De oproep van een toxicoloog dat werknemers van Custom Powders moeten worden getest op omstreden stof GenX |
|
Suzanne Kröger (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Laat werknemers van bedrijf waar met omstreden stof GenX wordt gewerkt testen»?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid van toxicoloog Jacob de Boer over de werknemers van Custom Powders, die mogelijk drie keer per jaar zijn blootgesteld aan de stof? Zo nee, waarom niet?
Volgens het artikel geeft Custom Powders aan dat er tijdens de genoemde werkzaamheden met GenX geen blootstelling aan de stof is geweest.
Het is aan Custom Powders om te beoordelen of schadelijke blootstelling plaatsvindt. In algemene zin dient het bedrijf een grenswaarde voor een stof te hanteren en eventuele blootstelling voorafgaand aan werkzaamheden via een risico inventarisatie (opgenomen in een RI&E) te analyseren. Prof. De Boer geeft aan dat mocht er sprake zijn van blootstelling, het mogelijk is om de werknemers rond de werkzaamheden te testen.
Heeft de arbeidsinspectie (Inspectie SZW) een gesprek gehad met het bedrijf Custom Powders over de gezondheid en veiligheid van de werknemers naar aanleiding van de GenX-vervuiling? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht en bezoekt binnen dit kader complexe bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt nagegaan in hoeverre de werkgever zijn verantwoordelijkheid neemt om zijn werknemers te beschermen tegen blootstellingrisico’s. Het bovengenoemde bedrijf wordt eveneens in dit kader bezocht door de Inspectie SZW om daar na te gaan welke maatregelen het bedrijf getroffen heeft om blootstelling aan deze stof (en andere gevaarlijke stoffen) te voorkomen. Ik ga niet in op resultaten van individuele inspecties.
Deelt u de mening van toxicoloog Jacob de Boer dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de gezondheid van de werknemers van Custom Powders?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, in samenspraak met het bevoegd gezag en de Inspectie SZW, het bedrijf op te dragen het bloed te onderzoeken van de werknemers? Zo nee, waarom niet?
Conform de Arbeidsomstandighedenwet is het aan de verantwoordelijke werkgever om een inschatting te maken of medewerkers aan gevaarlijke stoffen zijn blootgesteld, te beoordelen of aanvullende maatregelen ter bescherming van medewerkers nodig zijn en medewerkers voorlichting te geven over eventuele risico’s. Werknemers kunnen bij de werkgever om duidelijkheid vragen over eventuele risico’s voor hun gezondheid. Daarvoor kan een beroep worden gedaan op externe deskundigen die de werkgever inhuurt. Het is aan de werkgever om in overleg met de werknemers en op basis van een maatwerkadvies van deskundigen te bepalen of bloedtesten een toegevoegde waarde hebben in de bescherming van de gezondheid. De Inspectie SZW ziet op dit moment geen aanleiding in gesprek te treden met de werkgever over het afnemen van bloedtesten. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Het berichten ‘GenX aangetroffen in afvalwater ATM Moerdijk’ en ‘Bron GenX op zuivering Bath gevonden’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bron GenX op zuivering Bath gevonden»1 en «GenX aangetroffen in afvalwater ATM Moerdijk, vervuiling lijkt mee te vallen»?2
Ja.
Wanneer heeft Afvalstoffen Terminal Moerdijk (ATM) gemeld bij het bevoegd gezag en waterschap Brabantse Delta dat het GenX in zijn afvalwater had gevonden? Was daarbij sprake van een vermoeden of had ATM zelf metingen verricht in zijn afvalwater?
Het is belangrijk om te benadrukken dat de constateerde hoeveelheden GenX zeer klein zijn en dat er in geen geval een risico is geweest voor het drinkwater of de omgeving. Uit een reguliere monitoring van Rijkswaterstaat bleek dat het effluent van de RWZI Bath concentraties GenX-stoffen bevatte. Om dit te verifiëren zijn op 23 en 29 december 2017 extra monsters genomen door waterschap Brabantse Delta. Op 9 januari 2018 volgde de uitslag waarmee kon worden geconcludeerd dat er met zekerheid GenX-stoffen in het effluent van de RWZI Bath aanwezig zijn (13–110 nanogram/liter (ng/l)). Ik heb u hierover bij brief van 16 januari 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 28 089, nr. 56). Hierna is door het Waterschap Brabantse Delta een brononderzoek gestart.
In dit onderzoek zijn enkele mogelijke bronnen bemonsterd, waaronder de afvalwaterstroom van ATM. De uitslag hiervan kwam op 19 januari 2018 beschikbaar, er werd een verhoogde concentratie GenX-stoffen aangetroffen (500–900 ng/l). Met een tweede meetronde waarvan de resultaten op 26 januari beschikbaar kwamen, kon de eerdere meting bevestigd worden.
ATM heeft naar aanleiding van de berichtgevingen op 18 januari op de website van waterschap Brabantse Delta en Omroep Brabant contact opgenomen met het waterschap en heeft hierbij aangegeven vooralsnog geen inzicht te hebben in de aanwezigheid van GenX in haar effluent, maar dat zij graag nader onderzoek willen doen naar het eventueel voorkomen van GenX in haar effluent.
ATM heeft op 19 januari het besluit genomen om geen afvalwater van Chemours meer te accepteren en in samenwerking met de omgevingsdienst een intern onderzoek te starten naar de herkomst van de geconstateerde concentraties.
In welke concentraties is GenX aangetroffen in het afvalwater van ATM?
Zie antwoord vraag 2.
Loost ATM momenteel nog afvalwater op de persleiding van het riool? Zo ja, bent u bereid om samen met het bevoegd gezag en het waterschap ATM te verbieden om afvalwater te lozen, totdat duidelijk is hoe het GenX-afval in het afvalwater terecht is gekomen?
ATM heeft een Wabo-vergunning van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant. Op basis van deze vergunning mag het bedrijf afvalwater lozen op de persriolering richting RWZI Bath. Het bevoegd gezag ziet geen aanleiding om ATM te verbieden gebruik te maken van deze vergunning. Dit mede omdat ATM al zelfstandig heeft besloten geen afvalwater meer te accepteren van Chemours, alle medewerking heeft toegezegd en een intern onderzoek heeft gestart.
Wordt er nader onderzoek gedaan of GenX ook is verspreid door de lucht? Zo nee, waarom niet? Wordt er daarnaast ook bodemonderzoek gedaan naar GenX-vervuiling in de omgeving van ATM? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de gemeente Dordrecht wordt al onderzoek gedaan naar verspreiding van GenX en perfluoroctaanzuur (PFOA) via lucht naar de bodem, rond het bedrijf Chemours in Dordrecht. De resultaten daarvan komen over enkele weken beschikbaar en kunnen een indicatie geven of verder onderzoek bij andere mogelijke bronnen, zoals ATM, zinvol is.
Welke bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties zijn er mogelijk als zou blijken dat ATM wel degelijk wist dat het GenX-afval verwerkte?
Indien er een overtredingen wordt geconstateerd dan heeft het bevoegd gezag verschillende bestuursrechtelijke sanctiemogelijkheden. Naar opgave van het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant, valt het verwerken van afvalwater waarin gevaarlijke stoffen zoals GenX aanwezig zijn binnen de vergunning van het bedrijf. Daarom is het inzetten van deze sanctiemogelijkheden niet aan de orde.
Op welke wijze zijn de medewerkers van ATM geïnformeerd over deze GenX-vervuiling? Kan worden uitgesloten dat medewerkers van ATM hebben blootgestaan aan GenX? Zo nee, kan de Inspectie SZW in gesprek treden met ATM over het afnemen van bloedtesten?
Conform de Arbowet is het aan de werkgever om medewerkers voorlichting te geven over de risico’s, een inschatting te maken of medewerkers aan gevaarlijke stoffen zijn blootgesteld en of er aanvullende maatregelen ter bescherming van medewerkers nodig zijn. Werknemers kunnen uiteraard ook bij hun werkgever om duidelijkheid vragen over de door hen gelopen risico’s voor hun gezondheid. Daarvoor kan een beroep worden gedaan op externe deskundigen. Het is aan de werkgever om in overleg met de werknemers en op basis van een maatwerkadvies van deskundigen te bepalen of bloedtesten een toegevoegde waarde hebben in de bescherming van de gezondheid.
ATM is volgens eigen opgave per direct gestopt met acceptatie van afvalstromen van Chemours. Bij de Inspectie SZW en het bevoegd gezag (provincie Noord-Brabant) is geen informatie over de wijze waarop medewerkers door de werkgever zijn geïnformeerd. De Inspectie SZW, die op dit dossier nauw samenwerkt met de Provincie Noord-Brabant als Wabo bevoegd gezag, ziet op dit moment geen aanleiding in gesprek te treden met de werkgever over het afnemen van bloedtesten.
Is er onmiddellijk opheldering geëist bij Chemours over deze nieuwe GenX-vondst? Is Chemours inmiddels bereid om een lijst aan te leveren van alle ontvangers van GenX-producten in Nederland, en alle locaties waar afvalstromen waar mogelijk GenX in zit naartoe gaan?
Ja, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een verzoek gedaan aan Chemours om deze gegevens aan te leveren, conform de toezegging die de Staatssecretaris heeft gedaan in het Algemeen Overleg Externe Veiligheid van 18 januari 2018. De eerste reactie van het bedrijf was positief en de ILT is nu in afwachting van de aanlevering van deze gegevens.
‘’Waakhond accountants VS in diskrediet’’ |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat drie KPMG-partners in de Verenigde Staten (VS) zogenaamde «boodschappenlijsten» ontvingen van (voormalige) medewerkers van de Amerikaanse toezichthouder Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) met informatie over naderende controles van de toezichthouder?1 2
Ja.
Verbaast het u dat in totaal zes verdachten twee jaar lang de mogelijkheden van de PCAOB om toezicht te houden op KPMG konden misleiden waarbij een van de verdachte zijn frauderende partner bij KPMG in een e-mail schreef: «alles wat je nodig hebt voor het hele jaar»?
Deelt u de mening dat de fraude (mede) plaats heeft kunnen vinden doordat een van de verdachten die werkzaam was bij PCAOB overstapte naar KPMG en daarbij gevoelige informatie meenam en vervolgens contact onderhield met oud-collega’s die later ook naar KPMG gingen?3
Hoeveel fraudegevallen zijn in Nederland sinds 2000 bij de zogenaamde «Big Four» te wijten aan werknemers die een overstap maakten van de toezichthouder naar een accountantskantoor en andersom?
Neemt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) contact op met haar Amerikaanse collega’s teneinde hen te ondersteunen en waar mogelijk te leren van deze casus? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft regelmatig en goed contact met de Amerikaanse toezichthouder. In de contacten tussen AFM en PCAOB is aandacht geweest voor deze casus en de AFM beziet voortdurend of op basis van beschikbare informatie eventueel lering kan worden getrokken. Op verzoek van de Amerikaanse collega’s zou de AFM bereid zijn de Amerikaanse toezichthouder bij te staan; een dergelijk verzoek heeft zich echter niet voorgedaan.
Bent u bereid door de recente schandalen van de internationale tak van KPMG in Zuid-Afrika, Curacao en nu opnieuw in de VS te onderzoeken hoe de AFM als toezichthouder van KPMG met haar hoofdkantoor in Amstelveen – waarvoor KPMG vorig jaar met justitie voor acht miljoen euro schikte vanwege fraude bij de bouw – beter toezicht kan houden op de internationale activiteiten van KPMG?
Ik ben verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving ter borging van de kwaliteit van de in Nederland uitgevoerde wettelijke controles van een financiële verantwoording van een onderneming of instelling. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van die wet- en regelgeving.
Kunt u de bedragen in miljoenen euro’s geven van alle schikkingen die KPMG vanaf het jaar 2000 met justitie heeft getroffen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar schikkingen boven de 50.000 euro. Met KPMG zijn vanaf 2000 twee hoge transacties6 gesloten. In 2013 ging het om een bedrag van 7 miljoen euro en in 2017 ging het om een bedrag van 8 miljoen euro. Ik verwijs voor verdere informatie naar de persberichten die door het Openbaar Ministerie in deze zaken zijn uitgebracht.7
Het bericht dat Rotterdam van plan is het tekort aan verpleegkundig ambulancezorg op te vangen door verpleegkundigen uit het buitenland te halen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van Arjen Littooij, directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, dat buitenlandse krachten kunnen worden ingezet om de 25 openstaande vacatures in te vullen?1
Ja.
Vindt u het ook schandalig dat de nood zo hoog is dat de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond zich gedwongen ziet tot het aantrekken van buitenlandse ambulanceverpleegkundigen om het tekort op te kunnen lossen?
Het is van groot belang dat als dat nodig is, iedereen een beroep kan doen op kwalitatief goede en tijdige ambulancezorg. De Regionale ambulancevoorziening (RAV) heeft volgens de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) de formele verantwoordelijkheid om over kwalitatief en kwantitatief voldoende deskundig personeel te beschikken, zodat verantwoorde ambulancezorg geleverd kan worden. De situatie die wordt geschetst over de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond baart me daarom zorgen. Ik begrijp dat er verschillende factoren zijn die bijdragen aan het tekort aan ambulanceverpleegkundigen in de regio. Een gezamenlijk beeld van wat deze factoren zijn, is een eerste stap in het oplossen van het arbeidsmarkt vraagstuk. Dit vraagt in de regio om een brede aanpak, onder andere gericht op het meer opleiden van (ambulance)verpleegkundigen en gericht op de omstandigheden die belangrijk zijn om het werk goed te kunnen doen. Samenwerking tussen alle partijen op landelijk niveau, en zeker ook in de regio, is hiervoor belangrijk. Dit geldt niet alleen in tijden waarin het arbeidsmarktvraagstuk groot is, zoals nu het geval is. Voldoende en goed opleiden moet altijd de gezamenlijke aandacht hebben en moet zo min mogelijk worden verstoord door korte termijn (financiële of bedrijfsmatige) overwegingen. Deze aanpak moet voorkomen dat instellingen pas gaan opleiden als het tekort al daar is en dat instellingen alleen voor zichzelf opleiden.
Ziet u ook in dat het laten werken van buitenlandse verpleegkundigen op een ambulance in Nederland onwenselijke gevolgen kan hebben voor veiligheid en kwaliteit van zorg, gezien het belang van heldere communicatie en verschil in opleidingseisen?
Om in Nederland als ambulanceverpleegkundige te kunnen werken dient men de opleiding ambulanceverpleegkundige te hebben afgelegd. Deze opleiding is door het College Zorg Opleidingen geaccrediteerd. Het is aan de werkgever om te bepalen of de kwalificaties van een buitenlands gediplomeerd ambulanceverpleegkundige gelijkwaardig zijn aan de in Nederland vereiste opleiding, dan wel of de buitenlands gediplomeerde eerst de Nederlands vereiste opleiding moet hebben doorlopen om aan de slag te kunnen. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de wet BIG zijn daarbij van toepassing.
In principe zijn er voldoende waarborgen dat ambulanceverpleegkundigen met een buitenlands diploma kunnen voldoen aan de in Nederland geldende eisen om het beroep veilig en verantwoord uit te kunnen oefenen. Voor verpleegkundigen met een buitenlands diploma zijn er verschillende erkenningprocedures, te weten voor verpleegkundigen met een diploma van binnen de Europese Economische Ruimte + Zwitserland (EER) en van buiten de EER. Voor binnen de EER geldt voor verpleegkundige een automatische erkenning van het diploma, omdat op Europees niveau de duur en opleidingseisen zijn geharmoniseerd. Gediplomeerden van buiten de EER dienen een Kennis en Vaardigheden en Beroepsinhoudelijk toets af te leggen aan de hand waarvan wordt bepaald of aanvullende opleiding nodig is om in aanmerking te komen voor een verklaring van vakbekwaamheid voor inschrijving in het BIG-register.
Daarnaast is de beheersing van de Nederlandse taal van belang. Zo stelt de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (wet BIG) eisen aan buitenlandse zorgverleners omtrent het niveau van taalkennis om in aanmerking te komen voor BIG registratie.
Erkent u dat het tekort aan ambulanceverpleegkundigen, in combinatie met een toename van het aantal spoedritten van 30% in de afgelopen vijf jaar leidt tot onhoudbare en gevaarlijke situaties, waarbij de toegang tot ambulancezorg op de tocht staat? Kunt u dit toelichten?
De toegankelijkheid tot kwalitatief goede ambulancezorg is van groot belang. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien hierop toe.
De NZa concludeert in de marktscan acute zorg2 dat de acute zorg voldoende toegankelijk is, maar dat de druk toeneemt en dat samenwerking en coördinatie nodig zijn om toegankelijkheid op lange termijn te garanderen. De NZa heeft aanbevelingen gedaan aan het veld. Ik roep het veld op hier werk van te maken.
Uit het rapport van de NZa «wachttijdprojecten: hoe staan we ervoor?»3 dat ik uw Kamer op 15 januari jongstleden heb toegestuurd blijkt dat één van de 25 ambulanceregio’s in 2017 een snelle stijging in de responstijden laat zien. Ik deel de zorgen van de NZa over deze regio. De NZa en de IGJ (i.o.) doen daar onderzoek naar, ze houden de situatie ten aanzien van de spoedzorg nauwlettend in de gaten en zij houden mij op de hoogte.
Wat is uw reactie op de uitspraak van ambulancepersoneel uit de regio Rotterdam (AD van 20 januari 2018) dat problemen met ProQa, het nieuwe computersysteem op de meldkamer, ervoor zorgen dat er in regio Rotterdam een toename is in het aantal spoedritten?2
Ja, dat hoor ik vaker. Ondanks dat er in de marktscan acute zorg1 niet specifiek is ingegaan op de twee triagesystemen waar in de ambulancesector gebruik van wordt gemaakt (NTS en ProQA), geeft de sector in de marktscan het volgende aan:
Het proces van telefonische triage is en blijft complex. Het belang van de patiënt staat altijd centraal, onafhankelijk van het meldkamersysteem dat gebruikt wordt. Daarbij is de verpleegkundig meldkamercentralist als goed opgeleide zorgprofessional uiteindelijk leidend bij de afweging of – en met welke urgentie – verdere zorginzet noodzakelijk is. Het is hierbij belangrijk dat er een lerende (werk)omgeving is, zodat de triage op zorginhoudelijke gronden wordt verfijnd. Duidelijkheid over wanneer er achteraf gezien sprake is van onder- of overtriage is daarvoor essentieel. Immers bij een ambulance-inzet die uiteindelijk niet leidt tot vervoer («eerste hulp geen vervoer») kan er voor de patiënt nog steeds sprake zijn van goede en noodzakelijke zorg.
Mijn ambtsvoorganger heeft in reactie op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven5 eind 2016 aan uw Kamer laten weten dat Ambulancezorg Nederland (AZN) voornemens is een beperkt onderzoek uit te laten voeren naar de relatie tussen ondersteunende triagesystemen en risicobeheersing. Het thema risicobeheersing heeft met name betrekking op de discussie rond onder- en overtriage.
Van AZN heb ik begrepen dat ze het afgelopen jaar verschillende activiteiten hebben ondernomen om meer inzicht te krijgen in onder- en overtriage, zoals een literatuur-onderzoek naar «eerste hulp geen vervoer». Dit onderzoek vormt nu de basis voor vervolgonderzoek, wat onder andere meer inzicht moet geven op de vraag of er sprake is van overtriage, en welke zorgvragen en zorgvragers het betreft. Tevens gaat AZN aankomend jaar de (springplank)projecten rond eenduidige/ gezamenlijke toegang, triage en zorginzet – in samenwerking met huisartsen, thuiszorg en GGZ – verder doorontwikkelen. Ook wordt in 2018 een start gemaakt met het project «Afstemming urgenties ambulancezorg en huisartsen(posten)», waarin gewerkt wordt aan een eenduidige urgentie binnen de acute zorg. Voor het realiseren van eenduidige toegang, triage en coördinatie, is het «spreken van dezelfde taal» van belang.
Ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten van de projecten die dit jaar gaan lopen, maar ik vind dat er wel een tandje bij mag. De in 2016 toegezegde evaluaties en onderzoeken, aan de hand waarvan mijn voorganger een besluit in het vooruitzicht heeft gesteld over eventuele aanpassingen aan de manier van (geprotocolleerd) werken, zijn er nog niet. Dit is niet alleen frustrerend voor ambulancepersoneel wat zinnige ritten wil maken, maar ook noodzakelijk om het aantal onnodige spoedritten en daarmee de drukte in de acute zorg terug te dringen. Ik ga met AZN in overleg over het onderzoek naar ondersteunende triagesystemen in relatie tot onder- en overtriage. Indien er op de korte termijn geen resultaten te verwachten zijn, zal ik dit onderzoek zelf laten uitvoeren. Rond de zomer zal ik u hier verder over informeren.
Hoort u vaker dat het uitvraagsysteem ProQa een toename in het aantal spoedritten veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen met het probleem dat in de ambulancezorg niet langer een stijgende lijn in opleiding en salariëring is en er hierdoor een groot verschil in inkomen is met ziekenhuisverpleegkundigen met dezelfde specialisatie, zoals ook wordt benoemd door ambulancepersoneel uit de regio Rotterdam (AD van 20 januari 2018)?3
De primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, waaronder opleidingsniveau in relatie tot salariëring, zijn onderwerpen voor het CAO-overleg tussen werknemers en werkgevers. Ik kan en wil mij daar niet in mengen.
Hoe kijkt u aan tegen het stuklopen van de gesprekken tussen de onderhandelde partijen over de besteding van de door u toegezegde extra 13,5 miljoen euro voor ambulancezorg?4
Hierover heb ik u in de Kamerbrief8 van 13 februari jongstleden geïnformeerd.
Waar is volgens u de extra 13,5 miljoen euro voor ambulancezorg voor bedoeld?
Zie antwoord vraag 8.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om het tekort aan ambulanceverpleegkundigen op korte termijn op te lossen? Kunt u dit toelichten?
Men is hard aan de slag met extra opleiden, regionale afspraken over het voor elkaar opleiden in plaats van wegkapen van elkaars personeel en met regionale zorgbrede actieplannen. Vanuit VWS zorg ik voor de juiste randvoorwaarden, zodat ambulancediensten voldoende personeel en voertuigen kunnen inzetten.
Dit doe ik met goede ramingen door het Capaciteitsorgaan, waar ambulanceverpleegkundigen vanaf 2019 structureel deel van uit gaan maken. En dit doe ik met adequate financiering, waardoor er vanaf 2018 structureel € 10 miljoen euro beschikbaar is voor de opleiding van ambulanceverpleegkundigen en ambulancechauffeurs. Dit arbeidsmarktvraagstuk bespreek ik met de voorzitters van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) en met de voorzitter van AZN. In maart zal ik u informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Daarnaast werk ik samen met de Minister van VWS en de Staatssecretaris van VWS aan een brede aanpak arbeidsmarkt voor de gehele sector zorg en welzijn, die we in maart aan de Tweede Kamer zullen sturen.
De uitzending van Radar over Sint-janskruid |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Radar over de verkoop van Sint-janskruidproducten d.d. 22 januari 2018?1
Ik zie dat het gebruik van kruidenpreparaten de laatste jaren sterk is toegenomen. Gebruikers lijken er vaak vanuit te gaan dat het gebruik van kruidenpreparaten weinig of geen risico’s met zich meebrengt omdat het gaat om natuurlijke producten. Maar ook natuurlijke producten kunnen stoffen bevatten die schadelijke effecten op de gezondheid hebben. Ook kan het gelijktijdige gebruik van kruidenpreparaten en geneesmiddelen tot een ongewenste wisselwerking leiden. Hiervan kan bij het gebruik van Sint-janskruid sprake zijn. Door Sint- janskruid kan de therapeutische werking van de geneesmiddelen verstoord worden en kunnen er schadelijke gezondheidseffecten optreden. Zoals Radar in de uitzending van 22 januari 2018 laat zien, zijn producten met Sint-janskruid niet alleen als kruidenpreparaat, maar soms ook als kruidengeneesmiddel verkrijgbaar. Ik vind het belangrijk dat consumenten die een product met Sint-janskruid willen gebruiken, voor aankoop zo goed mogelijk geïnformeerd worden over een mogelijke wisselwerking met bepaalde geneesmiddelen. Ongeacht de vraag of ze dit product als kruidengeneesmiddel of als kruidenpreparaat kopen. Ik wil daarom een waarschuwingstekst op alle producten met Sint-janskruid wettelijk verplicht stellen. Ik wil dit op grond van de Warenwet voor het eind van dit jaar realiseren. Daarnaast is het belangrijk dat consumenten eventuele bijwerkingen en wisselwerkingen bij het bijwerkingencentrum Lareb melden.
Klopt het dat de de wisselwerking van Sint-janskruid met geneesmiddelen, zoals de anticonceptiepil en kankermedicatie, niet nieuw voor u (of uw ministerie) is? Kunt u toelichten waarom niet eerder actie is ondernomen om de gebruikers van Sint-janskruid beter te beschermen?
De wisselwerking van Sint-janskruid met bepaalde geneesmiddelen is al langer bekend. Gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met producten met Sint-janskruid mogelijk is, worden hiervoor via de bijsluiter van het geneesmiddel gewaarschuwd. Vanaf 2001 is er een bindende afspraak tussen de overheid en de brancheorganisaties van voedingssupplementen dat er een waarschuwingstekst op producten met Sint-janskruid gezet zal worden. Om ervoor te zorgen dat alle fabrikanten de waarschuwingstekst op het etiket zetten en er gehandhaafd/ingegrepen kan worden als ze dit niet doen, wordt de verplichting tot het plaatsen van een waarschuwingstekst opgenomen in wetgeving. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van de NVWA in 2015 een rapport over de interacties tussen kruiden (waaronder Sint-janskruid) en geneesmiddelen gepubliceerd. Informatie hierover is op de website van de NVWA en het RIVM geplaatst.
Wat vindt u er van dat in de uitzending van Radar blijkt dat Sint-janskruid bij drie op de vijf drogisterijen vrij verkrijgbaar is, zonder dat de kopers ook maar iets van een waarschuwing te horen krijgen over wisselwerking met bepaalde geneesmiddelen?
Conform de gemaakte afspraken tussen de overheid en de brancheorganisaties van voedingssupplementen moet er op de buitenkant van het product of in de bijsluiter van het product met Sint-janskruid een waarschuwing voor interacties met geneesmiddelen staan. Het verstrekken van mondelinge informatie over de wisselwerking met geneesmiddelen is hier aanvullend op en is geen onderdeel van de afspraken. Wel voert het Centraal Bureau Drogisterijbedrijven op dit moment een proef uit waarbij consumenten gewaarschuwd worden voor de risico’s van het gebruik van Sint-janskruid in combinatie met geneesmiddelen. Deze proef wordt medio dit jaar geëvalueerd en wordt daarna mogelijk landelijk uitgerold. Ik zie de uitkomst van deze proef met belangstelling tegemoet.
Bent u ook van mening dat bij de verkoop van Sint-janskruid actief gevraagd zou moet worden of er andere geneesmiddelen gebruikt worden? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens met de uitlating van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het in het belang van de consument is dat kruidenpreparaten worden geregistreerd als geneesmiddel? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het belangrijk dat de consument goed geïnformeerd wordt over mogelijke wisselwerkingen tussen geneesmiddelen en producten met Sint-janskruid. Ongeacht of deze producten met Sint-janskruid als kruidengeneesmiddel of als kruidenpreparaat gekocht worden. Daarom wil ik een waarschuwingstekst op alle producten met Sint-janskruid verplicht stellen.
Bent u het eens met de uitlating van het CBG dat het een slechte ontwikkeling is dat er nog maar één Sint-janskruid als geneesmiddel voor de Nederlandse markt beschikbaar is? Kunt u dit toelichten?
Ik zou het een goede ontwikkeling vinden als fabrikanten van producten met Sint- janskruid een aanvraag zouden doen om het product als kruidengeneesmiddel geregistreerd te krijgen. Bij door het CBG beoordeelde en geregistreerde kruidengeneesmiddelen wordt in de productinformatie en op de verpakking de volledige informatie over de samenstelling en de mogelijke interacties met andere geneesmiddelen vermeld.
Kunt u beargumenteren waarom u vindt dat het verbieden van Sint-janskruidproducten via de drogist te ver gaat, terwijl de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en CBG van mening zijn dat het goed zou zijn als uitsluitend de apotheek Sint-janskruid producten zou verkopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 8.
Zou het niet veiliger zijn als de verkoop van Sint-janskruidproducten altijd beperkt wordt tot apothekers, waar standaard gevraagd wordt of er ook andere geneesmiddelen gebruikt worden?
Ik vind het beperken van de verkoop van producten met Sint-janskruid tot de apotheek te ver gaan. Het gevaar van wisselwerking met geneesmiddelen geldt namelijk niet voor alle kopers van kruidenpreparaten met Sint-janskruid. Niet iedereen gebruikt immers geneesmiddelen waar Sint-janskruid een wisselwerking mee heeft. Daarnaast worden gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met Sint-janskruid mogelijk is, via de bijsluiter van het desbetreffende geneesmiddel hiervoor gewaarschuwd.
Waaruit blijkt dat een waarschuwing op een verpakking voldoende zou zijn om mensen te beschermen tegen wisselwerking met geneesmiddelen?
Door het verplicht stellen van een waarschuwingstekst op producten met Sint- janskruid, worden consumenten geïnformeerd over de mogelijke wisselwerking met geneesmiddelen. Via de andere kant, de geneesmiddelen-kant, worden de gebruikers van geneesmiddelen waarbij een wisselwerking met Sint-janskruid mogelijk is, hiervoor ook geïnformeerd. Zo wordt er via beide kanten gewaarschuwd voor een mogelijke wisselwerking.
Welke acties onderneemt u om mensen voor te lichten over de wisselwerking van andere kruidenpreparaten met geneesmiddelen? Kunt u dit toelichten?
In 2015 heeft het RIVM in opdracht van de NVWA een rapport over de interacties tussen kruiden (waaronder Sint-janskruid) en geneesmiddelen gepubliceerd. Informatie hierover is op de website van de NVWA en het RIVM geplaatst. Verdere informatie over het gebruik van kruidenpreparaten en voedingssupplementen is op de website van het Voedingscentrum te vinden.
Bent u bereid te onderzoeken wat de beste manier is om de gebruiker beter te beschermen tegen de risico’s van het gebruik van kruidenpreparaten en of de huidige wetgeving nog volstaat?
In 2018 ga ik de waarschuwingszin voor mogelijke interacties met geneesmiddelen op producten met Sint-janskruid wettelijk vastleggen. Op basis van meldingen van bijwerkingencentrum Lareb en de NVWA zal ik monitoren of deze aanpak naar behoren werkt.
Het bericht dat de Palestijnse Autoriteit voor 50 miljoen dollar een privéjet heeft aangeschaft voor Mahmoud Abbas |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amid funding cut fears, PA purchases $ 50 million private jet for Abbas»?1
Ja.
Klopt het dat de Palestijnse Autoriteit 50 miljoen dollar heeft gespendeerd aan een privéjet dat gebruikt zal gaan worden door Mahmoud Abbas?
De Palestijnse Autoriteit (PA) heeft in augustus 2017 een nieuw regeringsvliegtuig aangeschaft voor een bedrag van circa 50 miljoen dollar. Deze is geheel gefinancierd vanuit PA- en PLO-middelen en vervangt een ouder en inefficiënter toestel. De aanschaf van een regeringstoestel lijkt een grote uitgave voor een regering die voor een belangrijk deel van diens inkomsten afhankelijk is van donorbijdragen. Er zijn geen Nederlandse of Europese bijdragen voor de aanschaf gebruikt. Die bijdragen zijn geoormerkt voor specifieke uitgaven en voorzien van waarborgen om te voorkomen dat die voor andere doeleinden worden gebruikt. Deze waarborgen zijn volgens de Europese Rekenkamer robuust.
Hoe beoordeelt u de noodzaak van die aankoop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de acute noodzaak voor Nederland om versneld 13 miljoen euro beschikbaar te stellen aan de United Nations Relief Works Agency (UNRWA), terwijl de Palestijnse Autoriteit zelf klaarblijkelijk voldoende middelen in kas heeft om de subsidiekorting van de Verenigde Staten te compenseren?
Zoals vermeld in de antwoorden op de Kamervragen Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1051) heeft het kabinet besloten de geplande jaarbijdrage voor UNRWA versneld beschikbaar te stellen, met twee tot drie weken, om een acuut financieringsprobleem te mitigeren en UNRWA de kans en tijd te geven om andere donoren te vinden. Naast Nederland hebben 10 andere donoren een versnelde bijdrage aan UNRWA overgemaakt. Daarnaast hebben de Verenigde Staten een bedrag van USD 60 miljoen overgemaakt aan de organisatie met een oproep aan andere donoren om hun bijdrage te vergroten. Nederland heeft zich eveneens ingezet voor het verbreden van de donorbasis, onder meer tijdens de conferentie in Rome over de financiële situatie van UNWRA, op 15 maart jl. Tijdens die conferentie is een bedrag van USD 83,5 mln. toegezegd, waarvan USD 50 mln. van Qatar afkomstig is. UNRWA heeft hierdoor voldoende fondsen om de dienstverlening de komende maanden voort te zetten en verder te gaan met diens inzet om de donorbasis te verbreden. Nederland blijft deze inspanningen steunen Het voortzetten van de dienstverlening van UNRWA is essentieel voor de stabiliteit en het verlichten van de nood in Gaza, Libanon, Jordanië en Syrië.
Wilt u toezeggen dat Nederland per direct stopt met het financieel steunen van de Palestijnse Autoriteit en er op toeziet dat er op geen enkele manier en via geen enkel kanaal nog Nederlands belastinggeld gaat naar de Palestijnse Autoriteit, noch nationaal, noch in EU-verband, noch internationaal? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland en de Europese Unie steunen sinds de Oslo-akkoorden de Palestijnse Autoriteit bij het ontwikkelen van diens instituties en economie ten behoeve van de staatsopbouw. Het kabinet is van mening dat het stopzetten van Nederlandse- dan wel Europese bijdragen aan de Palestijnse Autoriteit in contrast staat met de verwezenlijking van het doel zoals gesteld in het regeerakkoord, namelijk het behoud en verwezenlijking van de twee-statenoplossing, waarbij een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat bestaat naast een veilig en internationaal erkend Israël. Tijdens de Ad Hoc Liasion Committee (AHLC) van 21 maart jl. benadrukte de EU net als de meeste andere AHLC leden eveneens het belang van de twee-statenoplossing in lijn met de EU parameters, benadrukte de EU dat het belang van het werk van UNRWA voor stabiliteit in Gaza en waarschuwde tegen het verlagen van financiële bijdragen. De internationale steun is onder de huidige omstandigheden nodig om die levensvatbare Palestijnse staat te helpen verwezenlijken en draagt daarnaast bij aan stabiliteit in de Palestijnse Gebieden.
Het bericht ‘Europees pensioenfonds op rand van de afgrond’ |
|
Vicky Maeijer (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europees pensioenfonds op rand van de afgrond»?1
Ja.
Klopt het dat het pensioenfonds voor Europarlementariërs een tekort heeft van 326 miljoen euro?
In 2009 is de pensioenregeling voor leden van het Europees Parlement (hierna: EP) ingrijpend gewijzigd. Vanaf 2009 nemen alle EP-leden op grond van het Statuut van de leden van het Europees Parlement verplicht deel aan een Europese pensioenregeling.
Tot 2009 hadden EP-leden aanspraak op pensioen op basis van nationale regelgeving. Nederlandse EP-leden hadden recht op een Appa-pensioen (algemene pensioenwet politieke ambtsdragers) op dezelfde voet als Kamerleden. Daarnaast heeft het EP in 1990 een vrijwillig aanvullend pensioen voor gewezen leden van het EP; daartoe is een pensioenfonds ingesteld. Het dekkingstekort heeft betrekking op dit fonds. Deze vrijwillige pensioenregeling is eveneens in 2009 beëindigd. Het tekort heeft dus betrekking op vrijwillige aanspraken die tot 2009 zijn opgebouwd.
Overigens hebben op grond van een gedragscode de Nederlandse EP-leden ervoor gekozen te stoppen met het opbouwen van een pensioen op grond van deze vrijwillige aanvullende regeling. De meerderheid heeft er zelf voor gekozen geheel uit het fonds te stappen.
Weet u dat eind 2016 het totaal aan pensioenverplichtingen voor Europarlementariërs ruim 1,8 miljard euro betrof op een totaal van 67 miljard euro aan pensioenverplichtingen voor alle Eurocraten? Wat betreffen de verplichtingen per eind 2017?
De pensioenverplichtingen van 1,8 miljard euro hebben niet alleen betrekking op voormalige en huidige leden van het EP, maar ook op voormalige en huidige leden van de Europese Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Europese Rekenkamer. Overigens betreft het hier voor het EP de verplichtingen op grond van de pensioenregeling van na 2009.
De Europese Commissie heeft nog geen cijfers over de verplichtingen eind 2017 gepubliceerd. De «annual accounts» worden pas later in het jaar verwacht.
Vindt u het normaal dat Europarlementariërs met hun 63e levensjaar al met pensioen mogen gaan, terwijl Nederlanders die nu geboren worden tot hun 72e levensjaar moeten doorploeteren?
Het is aan het EP een oplossing voor deze problematiek te vinden. Het EP is zelf verantwoordelijk voor de houdbaarheid van zijn eigen vrijwillige aanvullende pensioenregeling. Het kabinet verwacht van de leiding van het EP een serieuze aanpak van dit probleem. In het algemeen maakt het kabinet zich ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden in lijn met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert. Dat geldt ook ten aanzien van pensioenen.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat terwijl:
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het te krankzinnig voor woorden zou zijn als de Nederlandse belastingbetaler straks opdraait voor het financiële wanbeleid en de goudomrande regelingen van zelfverrijkende Europarlementariërs? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten dat make-up asbest bevat |
|
Suzanne Kröger (GL), Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asbest ontdekt in kindermake-up van Claire’s»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat talk regelmatig in dezelfde bodemlagen voorkomt als een aantal soorten asbest (voornamelijk tremoliet, maar ook wel actinoliet en chrysotiel)?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er wereldwijd regelmatig talkhoudende producten, waaronder cosmetica, waskrijt en medicijnen ontdekt worden en van de markt gehaald worden vanwege asbestverontreiniging?
Ik ben bekend met het feit dat talkhoudende producten wereldwijd worden onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Op dit moment zijn er geen signalen bij de ILT en de NVWA bekend dat er producten in Nederland zijn waar asbesthoudend talk in is verwerkt. Binnen de EU is er het waarschuwingssysteem voor non-food producten, het RAPEX-systeem, waarin ook producten die verontreinigd zijn met asbest gemeld kunnen worden. De NVWA is vanuit de Nederlandse overheid op dit systeem aangesloten. Via dit systeem zijn geen meldingen binnengekomen van cosmetica en waskrijt verontreinigd met asbest.
Talkhoudende geneesmiddelen die verontreinigd zijn met asbest kunnen door registratiehouders gemeld worden bij het Europees Geneesmiddelenagentschap dat daarna de vervolgacties coördineert richting de Europese landen. Voor nationaal geregistreerde medicijnen bestaat het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten. Belangrijke veiligheidsinformatie kan vervolgens via het Europese Rapid Alert System for Medicinal Products gedeeld worden. Hier is vanuit Nederland de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen op aangesloten. IGJ i.o. heeft geen meldingen van talkhoudende medicijnen verontreinigd met asbest ontvangen.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens het algemeen overleg Externe veiligheid op 18 januari 2018 dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vorige week producten heeft ingekocht bij Claire’s en dat deze producten momenteel worden onderzocht? Hoe komt u tot de conclusie dat dit onderzoek al heeft plaatsgevonden, terwijl dit momenteel kennelijk nog wordt uitgevoerd? Hebt u daarmee de Kamer verkeerd geïnformeerd, omdat u tijdens het voornoemde algemeen overleg heeft aangegeven dat de ILT een toets heeft uitgevoerd en dat de producten van Claire’s in Nederland veilig zijn?
Ik heb in het AO Externe Veiligheid op 18 januari aangegeven dat uit het eerste onderzoek van de ILT is gebleken dat er geen asbest is aangetroffen in de toen door ILT onderzochte producten. Ik heb die eerste resultaten direct met uw Kamer gedeeld tijdens het AO. Op 18 januari waren de analyseresultaten van vier producten bekend, en vier andere producten lagen op dat moment voor analyse bij het laboratorium. De ILT heeft vervolgens nog 20 andere producten van Claire’s laten testen op asbest. In geen van deze producten is asbest aangetroffen. In totaal zijn nu dus 28 producten bemonsterd en geanalyseerd. Deze onderzoeksresultaten zijn terug te vinden op de website van de ILT.2
Kunt u uiteenzetten wat de ILT en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in Nederland tot op heden wél hebben gedaan om er zeker van te zijn dat de producten van Claire’s in Nederland asbestvrij zijn? Klopt de claim uit het bericht van EenVandaag dat de NVWA zich volledig baseert op gegevens van de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het Canadese Health Canada?
De NVWA heeft naar aanleiding van het signaal de verantwoordelijk toezichthouder in de VS, de U.S. Food and Drug Administration (FDA), bevraagd over deze kwestie. De FDA heeft de zaak grondig onderzocht en komt tot de conclusie dat er geen asbest in de kindermake-up zit en dat deze veilig is. In aanvulling hierop heeft de ILT onderzocht of dit ook voor de producten geldt die in Nederland verkrijgbaar zijn. Zoals aangegeven bij antwoord 4 is in geen van de 28 door de ILT onderzochte producten asbest aangetroffen.
Bent u bekend met het feit dat in de VS en Canada, anno 2018, nog geen algeheel asbestverbod geldt en ook de wet- en regelgeving op het gebied van cosmetica veel soepeler zijn dan in de Europese Unie (EU)?
Ik ben bekend met het feit dat in de VS en Canada geen algeheel asbestverbod geldt. Ik kan niet beoordelen of de wet- en regelgeving op het gebied van cosmetica veel soepeler is dan in de Europese Unie.
Deelt u de mening dat de NVWA medeverantwoordelijk is voor het garanderen van veilige producten op onze markt? Wat vindt u van de reactie van de NVWA waarin wordt gesteld dat dit primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf is?
De wet legt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van producten bij de fabrikant of importeur. De toezichthouders controleren steekproefsgewijs en risico-gebaseerd of bedrijven hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid van hun producten goed invullen. Er kunnen en worden geen garanties op basis van dit toezicht afgegeven. De NVWA is verantwoordelijk voor het toezicht op bedrijven die consumentenproducten op de Nederlandse markt brengen en de ILT is verantwoordelijk voor de handhaving van het Productenbesluit asbest. Met betrekking tot het toezicht op asbest in producten hebben NVWA en ILT derhalve een gedeelde verantwoordelijkheid. Zoals ik heb aangegeven in het VAO Externe Veiligheid van 30 januari 2018 is de fabrikant verantwoordelijk voor het zuiveren van talk. Ik ben het daarom eens met de reactie van de NVWA.
Zijn de NVWA en de ILT op de hoogte van het onderzoek van het Amerikaanse Scientific Analytical Institute (SAI) en de nadere beoordeling hierop door asbestlaboratorium Nomacon? Hoe beoordeelt u de resultaten van deze studies, waarin wordt aangetoond dat de geteste producten van Claire’s wel asbest bevatten?
Ja, de NVWA en ILT hebben kennisgenomen van het onderzoek van het Amerikaanse Scientific Analytical Institute maar kunnen de kwaliteit van dit onderzoek niet beoordelen omdat het een buitenlands onderzoeksbureau betreft waarvoor de Nederlandse accreditatie-eisen niet gelden. Zoals aangegeven in antwoord 5 waren deze onderzoeken de aanleiding voor de NVWA om te informeren bij de FDA en waren deze onderzoeken voor de ILT aanleiding om eigenstandig onderzoek uit te voeren. Uit het onderzoek van de FDA is gebleken dat er geen asbest zit in de producten van Claire’s. De door de ILT onderzochte producten bevatten ook geen asbest. Er is derhalve op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat de producten van Claire’s verontreinigd zijn met asbest.
Zijn de rapporten waarop Claire’s zich baseert bekend bij onze instanties? Zo ja, bent u bereid om deze met de Kamer te delen? Zo nee, weet u waarom deze rapporten niet openbaar worden gemaakt en bent u bereid om deze op te vragen?
De analyserapporten van het onderzoek dat Claire’s heeft laten uitvoeren, zijn niet in bezit van de ILT en/of de NVWA. De inhoud daarvan is derhalve niet bekend. Mij is niet bekend waarom deze rapporten niet openbaar zijn gemaakt. In Nederland en in het buitenland zijn producten van Claire’s onderzocht door onafhankelijke toezichthouders en onafhankelijke laboratoria, en er is geen asbest aangetroffen. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om deze rapporten op te vragen.
Wat vindt u van het feit dat Claire’s en de FDA verklaren dat de make-up veilig is, terwijl het bedrijf tegelijkertijd negen producten uit de schappen heeft gehaald in de Verenigde Staten en Canada?
Naar aanleiding van berichten in de media in de VS heeft Claire’s uit voorzorg producten uit de schappen gehaald, ook in Nederland. Claire’s heeft de producten laten onderzoeken op asbest en uit dat onderzoek bleek dat de producten veilig zijn. De producten zijn vervolgens teruggelegd in de schappen.
Kunt u verzekeren dat in de Nederlandse schappen geen identieke producten liggen als in de Verenigde Staten en Canada zijn teruggeroepen?
Claire’s verkoopt wereldwijd identieke producten. Zoals ik heb aangegeven in antwoord 10 zijn in Nederland dezelfde producten als in de VS en Canada uit de schappen gehaald en vervolgens teruggeplaatst. Daarnaast heeft de ILT de producten laten testen die in VS en Canada uit de schappen zijn gehaald. De analyseresultaten hebben uitgewezen dat deze producten geen asbest bevatten.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers van de ILT beschikbaar zijn voor het dossier Asbest en of en in hoeverre door de NVWA en de ILT wordt gehandhaafd op talkproducten die dikwijls asbest bevatten?
De ILT heeft ongeveer 5 fte aan inspecteurs beschikbaar voor het dossier asbest. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat producten met daarin met asbest verontreinigde talk op de Nederlandse markt worden aangeboden. Indien er in de toekomst een talkproduct met asbest wordt aangetroffen, zal de NVWA of de ILT handhavend optreden.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van 'weggepeste' vuurtorenwachter met haar collega's’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat deelde vertrouwelijke informatie van «weggepeste» vuurtorenwachter met haar collega's»1 en de uitzending van EenVandaag van 23 januari 2018?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er niet tijdig en adequaat is ingegrepen door Rijkswaterstaat en dat er nu voor de tweede keer onderzoek gedaan moet worden?
Sinds januari 2016 zet Rijkswaterstaat zich in om de situatie adequaat op te lossen. Nadat in de loop van 2016 mediation en gesprekken op de werkvloer niet tot een normalisering van de verhoudingen hebben geleid, is in november 2016 door de Directeur Scheepvaart- en Watermanagement van het onderdeel Rijkswaterstaat Verkeer- en Watermanagement opdracht gegeven om op objectieve, onafhankelijke wijze te onderzoeken wat de oorzaak is van de spanningen op de Brandaris tussen betrokkene en haar collega’s en in hoeverre deze opgelost kunnen worden. De opdracht is verleend aan het Expertisecentrum Organisatie & Personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ECO&P), gelet op zijn ervaringen op dit gebied. Het ECO&P houdt zich voor de hele rijksoverheid bezig met onder meer conflictbemiddeling. Het onderzoek was in mei 2017 gereed.
De discussie tussen partijen over de uitkomst van het door ECO&P uitgevoerde onderzoek was voor de dienstleiding van Rijkswaterstaat aanleiding om de heer B. Eenhoorn, (waarnemend burgemeester Amstelveen en in het verleden burgemeester van Schiermonnikoog) eind juni 2017 te vragen te verkennen, of en op welke wijze een verbetering van de situatie kan worden bereikt en werkzame verhoudingen kunnen worden gerealiseerd. De heer Eenhoorn heeft in augustus 2017 zijn eindrapportage uitgebracht en onder andere de aanbeveling gedaan de feiten door een onafhankelijke commissie te laten vaststellen en wegen.
Deze onafhankelijke onderzoekscommissie is begin januari 2018 aan de slag gegaan en bestaat uit drie zeer ervaren en deskundige onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer. Voorzitter is de heer mr. S.B. Boelens. De andere leden (een psycholoog/seksuoloog en een jurist) zijn onderzoekers van het bureau Bezemer Kuiper & Schubad. Het onderzoek moet 1 april a.s. zijn afgerond.
Wat vindt u ervan dat er medische informatie van de betrokkene is gedeeld met collega’s?
Het onderzoeksrapport dat in mei 2017 door ECO&P is uitgebracht over de oorzaak van de spanningen tussen betrokkene en haar collega’s bevat enkele passages waarin persoonsgegevens en gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene zijn opgenomen.
Het onderzoeksrapport is verstrekt en besproken met de collega’s op de Brandaris, aangezien zij ook onderdeel waren van het onderzoek. Dat de gegevens over de gezondheidstoestand van betrokkene hierbij bekend zijn geworden, had niet mogen gebeuren. Rijkswaterstaat heeft hiervoor excuses aangeboden en het rapport weer bij de collega’s teruggehaald.
Vindt u dat de positie van het Expertisecentrum Organisatie en Personeel (EC O&P) onafhankelijk genoeg is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De adviseurs van ECO&P hebben een onafhankelijke positie ten opzichte van de afnemer/opdrachtgever. Ten behoeve van die onafhankelijkheid zijn verdere waarborgen in de processen en het kwaliteitssysteem van ECO&P ingericht. Voorts is een groot deel van de professionals gecertificeerd en/of aangesloten bij een beroepsvereniging. Dit biedt een externe borging.
Deelt u de twijfels over de kwaliteit van het lopende onderzoek? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u ervan dat de heer Kreemers zich heeft teruggetrokken als commissielid?
Nee, ik deel deze twijfels niet. Deze onafhankelijke onderzoekscommissie bestaat uit drie zeer ervaren, deskundige en onafhankelijke onderzoekers op het gebied van omgangsvormen op de werkvloer.
De onderzoeksopdracht biedt de commissie ruimte om alle relevante feiten die aan de spanningen ten grondslag liggen, te onderzoeken en te waarderen. Het is aan de commissie om te bepalen op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd en welke mensen daarbij worden gehoord.
Ik vind het spijtig dat de heer Kreemers (voorgedragen door betrokkene als commissielid) niet is toegetreden tot de commissie.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW ook een rol zou moeten spelen in dit soort zaken, in het kader van psychosociale arbeidsbelasting en een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Alle werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken. De Inspectie SZW houdt toezicht op de handhaving van deze verplichting en speelt hierin dus al een rol. Dit toezicht doet de Inspectie SZW risicogestuurd en effectgericht programmatisch. Zo heeft de Inspectie tussen augustus 2016 en maart 2017 controles uitgevoerd bij een aantal hoogrisicosectoren op het gebied van pesten en agressie en geweld. Daarbij is ook gekeken naar sectoren binnen de overheid, te weten het onderwijs en de rechtbanken. De ervaringen en indrukken die bij die inspecties zijn opgedaan worden door de Inspectie SZW actief gedeeld met de betrokken ministeries.
Ook in 2018 zal de Inspectie SZW aandacht besteden aan psychosociale arbeidsbelasting. Daarnaast volgt bij een klacht van een vakbond of ondernemingsraad altijd een onderzoek.
De Inspectie SZW brengt het belang van vertrouwenspersonen en procedures ook onder de aandacht bij stakeholders als arbodiensten, A&O-deskundigen, bedrijfsartsen, werkgevers- en werknemersorganisaties.
Wat vindt u van de conclusie van Pesten op de Werkvloer, in de uitzending van EenVandaag, dat klachten over pesten op de werkvloer vooral komen van werknemers in dienst van de overheid?
Vindt u ook dat de overheid een voorbeeldrol zou moeten vervullen als het gaat om een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Is pesten en veiligheid op de werkvloer onderdeel van de opleiding van leidinggevenden bij de overheid?
Er is een grote diversiteit aan opleidingen voor leidinggevenden binnen de overheid. Defensie en politie bijvoorbeeld kennen kaderopleidingen voor hun officieren en onderofficieren. Veel managers bij overheidssectoren volgen HBO-of universitaire managementopleidingen. Overheidswerkgevers zijn primair zelf verantwoordelijk voor de opleiding van hun leidinggevenden.
Ook bij de sector Rijk bestaat er geen generieke opleiding die alle leidinggevenden verplicht volgen. Hoewel pesten op de werkvloer niet altijd een afzonderlijk thema is, wordt er in diverse opleidingen voor leidinggevenden wel aandacht aan besteed onder de thema’s integriteit, inclusie en het voeren van het goede gesprek. Er is veel materiaal over integriteit in brede zin beschikbaar, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk, en daarnaast diverse handreikingen, flyers en factsheets. Ook het Ministerie van SZW heeft verschillende relevante instrumenten ontwikkeld, zoals een brochure voor leidinggevenden «een goede werksfeer, laten we dat zou houden»4.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van TNO blijkt dat pesten op de werkvloer nog steeds heel vaak voorkomt? Wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
De cijfers uit de NEA geven aan hoe belangrijk het is dat dit onderwerp aandacht blijft krijgen. Richting werkend Nederland is hier vanuit het Ministerie van SZW reeds veel aandacht aan besteed, onder andere middels publiekscampagnes om het onderwerp meer bespreekbaar te maken. Tevens zijn ondersteunende informatie en instrumenten beschikbaar gesteld aan werkgevers en werknemers, aangezien vooral zij samen zullen moeten werken aan een veilige en gezonde werkomgeving.
Ook de komende jaren blijft het Ministerie van SZW actief op dit onderwerp, onder meer door het organiseren van een aantal bijeenkomsten om aandacht te besteden aan het belang van een veilige werkcultuur en het opnieuw onder de aandacht brengen van ontwikkelde instrumenten onder specifieke doelgroepen, zoals leidinggevenden, ondernemingsraadleden en vertrouwenspersonen. Ook zal het Actieteam PSA in 2018 zo’n twintig organisaties actief begeleiden bij het aan de slag gaan met maatregelen om psychosociale arbeidsbelasting, waaronder ongewenste omgangsvormen, aan te pakken. De ervaring en kennis die met deze interventies wordt opgedaan, zal breed worden gedeeld.
Daarnaast wordt momenteel in opdracht van SZW een onderzoek uitgevoerd naar de positie en de rol van vertrouwenspersonen in het voorkomen en tegengaan van ongewenste omgangsvormen. Hierbij wordt bekeken hoe de positie van vertrouwenspersonen versterkt kan worden.
Vindt u dat er voldoende mogelijkheden zijn om ook de pesters aan te pakken? Zo ja, wat zijn deze mogelijkheden en hoe worden deze ingezet? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Het creëren van een veilige werkomgeving, waarin grenzen aangegeven en gerespecteerd kunnen worden, is cruciaal om ongewenst gedrag, zoals pesten, te voorkomen. Hierbij ligt de eerste verantwoordelijkheid bij werkgevers. Zij hebben, zoals gezegd, de verplichting om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting (PSA), waaronder pesten, te voorkomen of te beperken.
Daarvoor is het belangrijk dat er een cultuur is waarin ongewenst gedrag bespreekbaar kan worden gemaakt. Hier zullen werkgevers en werknemers met name preventief op moeten acteren, door te werken aan een veilige en gezonde werkomgeving. Zoals ook in het antwoord op vraag 10 is aangegeven, zullen in 2018 praktische handvatten hiertoe onder de aandacht van verschillende doelgroepen worden gebracht.
De regelgeving geeft voldoende handvatten om pesten op het werk aan te pakken. De Inspectie SZW inspecteert en handhaaft op de verplichting uit de arbeidsomstandighedenwet. Ernstige gedragingen die onderdeel kunnen uitmaken van pesten, zoals bedreiging en intimidatie zijn bovendien strafbaar.
Het bericht ‘Nederlands Echec rond pulsvisserij is eigen schuld’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands echec rond pulsvisserij is eigen schuld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie nooit formeel goedkeuring heeft gegeven aan de forse Nederlandse uitbreiding van pulsvergunningen? Zo nee, kunt u de Kamer inzicht verlenen in deze formele goedkeuringen van de Europese Commissie?
Er zijn drie categorieën pulstoestemmingen. De eerste groep betreft 22 schepen, waarbij de toestemmingen zijn verleend op basis van de reguliere bepaling in de huidige Verordening Technische Maatregelen waarbij 5% van de kottervloot gebruik mag maken van de pulsvisserij (artikel 31a Vo 850/98). De tweede groep bestaat uit 20 schepen. Hun pulstoestemming is gebaseerd op artikel 43 (wetenschappelijk onderzoek) van de voornoemde Verordening Technische Maatregelen. Dit is bilateraal overeengekomen met de Europese Commissie, bevestigd bij een brief gedateerd 15 december 2010 van de toenmalig Commissaris Damanaki aan de toenmalige Staatssecretaris Bleker. De derde groep bestaat uit 42 schepen en heeft een pulstoestemming gebaseerd op artikel 14 van de Basisverordening Gemeenschappelijk Visserijbeleid (Vo 1380/2013), in het kader van het faciliteren van de aanlandplicht (Kamerstuk 32 201, nr. 68 en 69). Dit is bevestigd door de Europese Commissie per brief van 12 februari 2014 aan de toenmalige Staatssecretaris Dijksma.
Uit bovenstaande blijkt dat de Europese Commissie medewerking heeft gegeven aan de uitbreiding van de experimentele pulsvisserij, juist ook vanwege het vertrouwen dat zij had in de innovatieve pulstechniek. Een vertrouwen dat zij overigens, blijkens de vrijgave van de pulsvisserij in haar voorstel voor de nieuwe Verordening Technische Maatregelen, nog steeds heeft.
Bent u op de hoogte van de antwoorden van Eurocommissaris Vella op parlementaire vragen (6 juli 2015), waarin de Eurocommissaris aangeeft dat de Nederlandse overheid extra vergunningen heeft toegewezen boven de eerder vastgestelde limit onder het mom van een proefproject?2
Ja. De Europese Commissie verwijst in haar antwoorden expliciet naar de laatste groep pulstoestemmingen in het kader van de aanlandplicht.
Heeft u -voordat er vergunningen boven de afgesproken limit zijn afgegeven- contact gehad met de vakministers van de andere Europese landen over deze uitbreiding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze overleggen?
De verleende pulstoestemmingen zijn verleend op basis van staande regelgeving (zie ook het antwoord op vraag 2). De lidstaat houdt hierover in de regel contact met de Europese Commissie en niet noodzakelijkerwijs met andere lidstaten. Afgezien van de recente contacten met verschillende van mijn ambtgenoten zijn er dan ook geen gesprekken over puls geweest van de toenmalige staatssecretarissen met hun collega’s, met uitzondering van overleggen met de voorzitters van de Raad in 2010 en 2014, respectievelijk de Belgische en de Griekse Minister (zie ook voornoemde Kamerstuk). De uitbreidingen hebben plaatsgevonden mede op verzoek van de Tweede Kamer welke in de afgelopen jaren meermalen dringend heeft verzocht de mogelijkheden voor de pulsvisserij te verruimen. Wel zijn andere lidstaten regelmatig ambtelijk op de hoogte gehouden van de voortgang, bijvoorbeeld in het kader van de Scheveningengroep (de lidstaten met visserijbelangen op de Noordzee).
Was bij u bekend dat EU-diplomaten spraken van een «procedurele schande» en dat het Europees parlement zich compleet genegeerd voelde? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is met deze signalen gedaan?
Nee. Wel is mij vanzelfsprekend bekend dat met het Europees parlement in 2014 een discussie over pulsvisserij is gevoerd in het kader van het politiek akkoord over Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Dit is ook is vermeld in het voornoemde Kamerstuk.
Bent u bereid deze vragen op korte termijn te beantwoorden, zodat deze kunnen worden betrokken bij het plenair debat debat over een mogelijk verbod op pulsvisserij?
Ja.
Locatiebepalingen bij 112 meldingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat Apple heeft aangekondigd Advanced Mobile Location (AML) te gaan toestaan? Zo ja, wat betekent dit in de besluitvorming van locatiebepaling bij 112-meldingen?
Ja, Apple heeft op 24 januari jl. aangekondigd dat dit voorjaar bij de nieuwe softwareversie iOS 11.3 AML ondersteund wordt. 1 Dit maakt het mogelijk dat de noodhulpdiensten na de implementatie van de AML oplossing in bijna alle gevallen kunnen beschikken over de meest nauwkeurige locatie-informatie. Met het beschikbaar stellen van AML door Apple wordt het bereik aanzienlijk vergroot (van 50% naar meer dan 95% van de noodoproepen). Dit sterkt mij in mijn voornemen om te starten met de implementatie van AML, bij voorkeur nog dit jaar. Met de Staatssecretaris van Economisch Zaken en Klimaat zal ik bezien in hoeverre ook aanpassing van de regelgeving voor de locatiebepaling bij 112-oproepen aan de orde is voor Mobiele Netwerk Operators (MNO’s), op basis van het nieuwe Europese regelgevende kader voor elektronische communicatie.2 Verwachting is dat de lopende onderhandelingen over deze regelgeving tussen de Raad en het Europees parlement in juni zijn afgerond.
Gelden de belemmeringen waardoor AML-locatiebepaling in 112-meldingen in Nederland nog niet is geregeld, ook in de dertien omliggende landen waar wel sprake is van deze locatiebepaling op basis van Android Emergency Location Service (ELS)? Zo ja, waarom is daar dan toch die locatiebepaling ingevoerd? Zo nee, waarom gelden die belemmeringen daar niet?
De politie heeft geen informatie over de wijze waarop omliggende landen de noodzakelijke randvoorwaarden hebben ingevuld voor de invoering van locatiebepaling op basis van ELS. Voor alle landen geldt uiteraard dat AML op dit moment slechts beschikbaar is voor telefoons op basis van Android software, en ieder land maakt hierin zijn eigen afweging. In Nederland is ervoor gekozen om zorgvuldig te onderzoeken wat de randvoorwaarden zijn waaronder AML kan worden ingevoerd. Dit is uitgewerkt in het reeds aan uw Kamer toegezonden TNO-rapport.4
De randvoorwaarden die de politie moet realiseren betreffen aanpassingen in de 1-1-2 infrastructuur en in de regionale meldkamers. Eén van deze randvoorwaarden wordt voor de zomer van 2018 gerealiseerd met de vernieuwing van de technische infrastructuur van 1-1-2. Als deze vernieuwing succesvol is verlopen kan gestart worden met de implementatie van AML. Om AML in 2018 succesvol te kunnen implementeren is de medewerking van de MNO’s randvoorwaardelijk. De politie heeft in 2017 met de MNO’s eerste verkennende gesprekken gevoerd over AML en binnenkort wordt nader overleg gevoerd met de MNO’s over de randvoorwaarden en tijdslijnen voor implementatie van AML in hun systemen.
De planning, organisatie en inhoudelijke vraagstukken van het project waarbinnen subsidie kon worden aangevraagd, sloot echter niet aan op de behoefte van Nederland. Het ontbreken van een subsidieaanvraag heeft in die zin geen relatie met de voorgenomen invoering van AML in Nederland in 2018.
Hoe komt het dat u aangeeft goede contacten te hebben met de European Emergency Number Association (EENA), terwijl de EENA kritiek heeft op het feit dat locatiebepalingen in Nederland nog niet sluitend is geregeld? Welke contacten zijn er in het verleden met de EENA geweest?
EENA is een NGO in Brussel die de belangen van het alarmnummer 1-1-2 in Europa onder de aandacht brengt en vele activiteiten ontplooit om de belanghebbende organisaties met elkaar in contact te brengen en nieuwe ontwikkelingen te initiëren. Ik onderschrijf deze doelstelling en vanuit de politie wordt actief en veelvuldig meegewerkt aan deze doelstellingen. In 2016 heeft over de invoering van AML een eerste informatiesessie plaatsgevonden waar ook de EENA vertegenwoordigd was. Hierover is hierna regelmatig gecommuniceerd met de medewerkers van EENA zoals in de maandelijkse door EENA georganiseerde internationale (tele)conferences, waarin ontwikkelingen worden gedeeld.
Welke rol spelen privacyoverwegingen bij de implementatie van locatiebepaling in 112? Gaat u een Data Protection Impact Assessment laten uitvoeren?
Verwerking van persoonsgegevens zal, ook na de invoering van AML, dienen te geschieden in lijn met de wet- en regelgeving omtrent bescherming van persoonsgegevens. De politie zal een Data Protection Impact Assessment uitvoeren.
Wanneer heeft Nederland wel een sluitend systeem van nauwkeurige locatiebepaling van 112-meldingen? Wat moet daar nog voor gebeuren en wat is uw rol daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland zich niet voor subsidie aangemeld bij het EENA?1 Mag hieruit de conclusie worden getrokken dat een sluitend systeem voor locatiebepaling nog in 2018 niet voor de hand ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Het gevaar van rechts-extremisme |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op de Kamervragen over het gevaar van rechts-extremisme?1
Ja.
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve vervolging ingesteld tegen de uitlatingen van een Erkenbrand-bezoeker, zoals genoemd in de eerdere vragen 5 en 6 en die volgens uw antwoorden mogelijk strafbaar zouden kunnen zijn op grond van artikel 137c en/of 137d van het Wetboek Strafrecht? Zo ja, in welke fase bevindt zich deze vervolging? Zo nee, kent u de afwegingen van het OM om van vervolging af te zien?
In de antwoorden op de door u aangehaalde Kamervragen is aangegeven dat het hier uitlatingen betreft die mogelijk strafbaar zouden kunnen zijn op grond van artikel 137c en/of artikel 137d Sr. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 844). Voor de vraag of er daadwerkelijk sprake is van strafbare uitingen en een bewijsbare en vervolgbare zaak, zou nader (opsporings)onderzoek moeten worden gedaan.
Het OM is echter niet bekend met een aangifte, zodat nader (opsporings)onderzoek in beginsel niet in de rede ligt. Het is aan het OM om te besluiten over het starten van een (opsporings)onderzoek. In die onafhankelijke oordeelsvorming van het OM past mij als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol.
Is er inmiddels wel aangifte gedaan vanwege bovengenoemde uitlatingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), als uit onderzoek naar potentiele verstoring van de democratische rechtsorde blijkt dat een (kandidaat-)politicus of lid van een politieke partij daadwerkelijk een bedreiging voor de democratische rechtsorde zou kunnen betekenen, de desbetreffende politieke partij daarvan op de hoogte brengen? Zo ja, op grond waarvan en gebeurt dit in de praktijk ook? Zo nee, waarom niet?
De AIVD kan vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde (WIV2002, artikel 6, lid 2 onder a). Indien uit onderzoek blijkt dat van een (kandidaat-)politicus een dergelijke dreiging uitgaat, kan de AIVD de partijvoorzitter hiervan op de hoogte stellen middels een ambtsbericht. Over eventuele individuele gevallen worden geen uitspraken gedaan.
Het bericht ‘Toezicht op erfgoed kan beter’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezicht op erfgoed kan beter»?1
Ja, ik ben daarmee bekend
Wat vindt u van het feit dat enkele Brabantse gemeenten de wettelijk verplichte monumentencommissie onvoldoende laten presteren of zelfs hebben afgeschaft?
In het kader van het interbestuurlijk toezicht houdt de provincie Noord-Brabant toezicht op de monumentenzorg bij de Brabantse gemeenten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de aanwezigheid, onafhankelijkheid en deskundigheid van de monumentencommissies. De afgelopen jaren werd duidelijk dat een (beperkt) aantal gemeenten geen commissie had, of dat de commissie niet aan de wettelijke eisen voldeed. Recentelijk heeft de provincie de stoplichtrapportage «interbestuurlijk toezicht 2017» gepubliceerd2. Hieruit bleek dat deze situatie aanzienlijk is verbeterd.
Zijn er meerdere gemeenten in Nederland waar de monumentencommissie slapende is of eveneens is afgeschaft? Zo ja, in hoeveel gemeenten is dit het geval?
Uit de gegevens van de Erfgoedinspectie over de afgelopen jaren (2011–2015) blijkt dat de meeste gemeenten met rijksmonumenten hebben aangeven dat zij over een monumentencommissie beschikken. Dit kan ook een combinatie van een monumentencommissie met een welstandscommissie zijn, of een regionaal of provinciaal opererende commissie. In de monitor van 2017–2018 besteedt de Erfgoedinspectie extra aandacht aan het functioneren en de deskundigheid van de monumentencommissies. De resultaten hiervan verwacht ik eind maart.
Deelt u de mening dat toezicht op gemeentelijke- en rijksmonumenten van belang is voor het behoud van het materieel erfgoed? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de status en het behoud van monumenten in orde blijft?
De Erfgoedbalans 2017, die op 9 februari 2017 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 31 487, nr. 102), laat zien dat de gebouwde monumenten in Nederland er over het algemeen goed bijstaan (Erfgoedbalans 2017, p. 34). Ik ben het met u eens dat toezicht van belang is voor het behouden van die goede staat. Daarin spelen veel partijen een rol.
Het toezicht op gemeentelijke en rijksmonumenten ligt bij de gemeente. Uit het artikel in het Brabants Dagblad blijkt overigens ook dat erfgoedverenigingen zoals Bond Heemschut en burgers met succes invloed kunnen uitoefenen op de kwaliteit van de monumentenzorg op lokaal niveau.
Het interbestuurlijk toezicht op de gemeentelijke monumentenzorg ligt bij de provincie. Dat is zo geregeld via de Wet revitalisering generiek toezicht (Wrgt). In opdracht van het Ministerie van BZK is in 2017 de Wrgt geëvalueerd. Mijn collega van BZK zal binnenkort in afstemming met alle betrokkenen met een gezamenlijke kabinetsreactie komen.
Het bericht ‘Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op’ |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chauffeurs moesten tijdens storm de weg op»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een deel van de vrachtwagenchauffeurs die donderdag 19 januari 2018 tijdens de storm de weg op gingen, daartoe werd «gedwongen» door hun baas? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen ondernemers nemen die hun chauffeurs expliciet of impliciet te kennen hebben gegeven dat er gevolgen zouden zijn als ze niet door zouden rijden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het ontoelaatbaar wanneer chauffeurs onder druk worden gezet onder dergelijke omstandigheden te rijden als tijdens de storm van donderdag 18 januari 2018. Ik heb meteen het initiatief genomen om met de transport- en logistieke sector om tafel te gaan om te bezien welke maatregelen bij (verwachte) extreme weersomstandigheden genomen kunnen worden. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden en ik zal de Kamer op korte termijn hierover informeren.
Bent u bereid een verbod, voor het tijdens een code Rood weeralarm rijden met lege vrachtwagens met zeil en kleine vrachtwagens tot 7,5 ton, in te voeren, waarbij handhaving eenvoudig achteraf kan, door bij een ongeval te controleren of dit verbod is overtreden? Bent u bereid in het geval van een overtreding te voorzien in oplegging van een boete aan de transportondernemer met daarbovenop alle kosten aan wegen, van berging en andere maatschappelijke kosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat werkgevers een verantwoordelijkheid hebben om hun niet Nederlands sprekende chauffeurs in te lichten bij cruciale informatie zoals code rood? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel van de minstens 66 omgewaaide vrachtwagens bestuurd werden door niet Nederlands sprekende chauffeurs? Zo ja, wanneer komt deze informatie naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om de chauffeurs in te lichten over de risico’s voor henzelf en derden in het verkeer. De uiteindelijke beslissing te rijden tijdens extreme weersomstandigheden vind ik een gedeelde verantwoordelijkheid van opdrachtgever, vervoerder en chauffeur. Het is uiteraard belangrijk dat alle vrachtwagenchauffeurs, onafhankelijk van waar ze vandaan komen of welke taal ze spreken, op de hoogte zijn wanneer een code rood is afgegeven. De communicatie rond extreme weersomstandigheden is onderdeel van gesprek in de contacten met de transportsector.
Deelt u de mening dat de informatievoorziening met betrekking tot een weeralarm beter moet worden, waarbij ook niet Nederlands sprekende chauffeurs op de hoogte moeten zijn van deze waarschuwingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik bekijk samen met de transportsector welke maatregelen uitvoerbaar en effectief zouden kunnen zijn om herhaling in te toekomst te voorkomen. Hierbij wordt ook gekeken naar de informatievoorziening. Ik zal de Kamer op korte termijn per brief informeren.
Berichten dat Belgische en Duitse defensiehelikopters met grote problemen kampen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote problemen met nieuwe reddingshelikopter Defensie»?1
Ja.
Klopt het dat de vier Belgische NFH-90-helikopters door problemen met de radar sinds kort allemaal aan de grond staan en tot wel anderhalf jaar buiten gebruik zijn?
België heeft vier NH-90 helikopters van het type NFH: NATO Frigate Helicopter, de maritieme uitvoering van de NH-90 helikopter. Drie daarvan staan op dit moment aan de grond in verband met een gepland modificatieprogramma («retrofit») dat alle NH-90»s van dit type doorlopen. Het doel van dit programma is de helikopters van de beoogde eindconfiguratie te voorzien, zoals contractueel bepaald. Hiermee zal ook het radarsysteem op het gewenste niveau komen. Het eerste van de drie toestellen die de retrofitondergaan, zou in maart van dit jaar beschikbaar moeten zijn. Het tweede toestel ondergaat de retrofitin de herfst en het derde in het begin van 2019. Ook de vierde NFH-helikopter is tijdelijk niet beschikbaar in verband met regulier onderhoud. Deze helikopter is evenwel medio februari 2018 weer operationeel inzetbaar.
Ook de Nederlandse NH-90 toestellen, alle van het NFH-type, moeten een upgrade in het retrofitprogramma ondergaan. Het verschil met België is dat Nederland een groter aantal NH-90 helikopters heeft dan België (twintig, in plaats van vier), waardoor de retrofit beter binnen de operationele planning op te vangen is. Nederland laat de upgrade bovendien bij een ander bedrijf uitvoeren dan België. Met dit bedrijf zijn afspraken gemaakt over de doorlooptijden van de werkzaamheden zonder ingrijpende gevolgen voor de beschikbaarheid en operationele inzetbaarheid van de Nederlandse NH-90»s.
België heeft twee verschillende typen NH-90 helikopters. Het ene type betreft de eerder genoemde NATO Frigate Helicopter (NFH), het andere de Tactical Transport Helicopter (TTH). De retrofit is nodig voor het NFH-type, niet voor het TTH-type, dat beschikbaar en inzetbaar is. Met het TTH-type, waarvan België er net zoals het NFH-type vier heeft, neemt België deel aan MINUSMA.
Klopt het dat de Nederlandse NFH-90-helikopters met dezelfde problemen kampen, zoals de VRT schrijft? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor de inzetbaarheid van de toestellen en de oefengereedheid van de piloten? En welke maatregelen gaat u nemen om de problemen zo snel mogelijk te verhelpen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekenen de problemen met de Belgische NFH-90’s voor de Belgische bijdrage aan MINUSMA, die in de eerste helft van 2018 onder meer zou bestaan uit twee NH-90-helikopters? Kunnen de Nederlandse militairen in Gao vanaf maart nog rekenen op de door België toegezegde transport- en (medische) evacuatiecapaciteit?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het bericht «Bundeswehrpiloten müssen auf ADAC-Helikoptern trainieren»?2
Ja.
Klopt het dat de Duitse NH-90’s en Tigre-gevechtshelikopters met zulke omvangrijke technische problemen kampen dat ze nauwelijks inzetbaar zijn en dat de piloten van deze toestellen noodgedwongen hun vlieguren maken in EC-135-helikopters van de Duitse wegenwacht?
De staat van de helikoptervloot in Duitsland is een Duitse aangelegenheid die Nederland niet kan beoordelen.
Hoe beoordeelt u de berichten dat de staat van de Duitse defensiehelikoptervloot, die onder meer belast is met de bescherming van de Nederlandse militairen in Mali, «catastrofaal» zou zijn? Kunt u daarbij ook ingaan op het dodelijke ongeluk met een Duitse Tigre in juli 2017 ten noorden van Gao en het vliegverbod dat in oktober 2017 enige tijd van kracht was voor alle Duitse NH-90’s vanwege technische onvolkomenheden?
De Duitse deelname met helikopters aan MINUSMA is op orde. Het personeel is getraind en het materiaal voldoet aan de eisen. Het voortzettingsvermogen van de Duitse helikopters is evenwel niet onbeperkt. Daarom zal Duitsland de helikopters medio 2018 terugtrekken.
Op 26 juli 2017 crashte één van de Duitse Tigre helikopters. In verband daarmee hebben de Tigres die dag niet meer gevlogen en waren zij niet beschikbaar voor Nederland. Eén dag later, op 27 juli, waren de Duitse helikopters weer beperkt inzetbaar, men noemt dat in extremis. Dit betekent dat de toestellen vanaf dat moment beschikbaar waren voor escalatiedominantie ten behoeve van de Nederlandse Long Range Reconnaissance Patrol Taskgroup. Vanaf 4 oktober 2017 waren de Tigres weer volledig inzetbaar.
Deelt u de zorgen over de veiligheid en inzetmogelijkheden van de Nederlandse militairen in Mali, die voor luchtsteun en (medische) evacuaties afhankelijk zijn van onder meer Duitse helikopters? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze zorgen adresseren?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich uw uitspraken over de beschikbaarheid van Duitse en Belgische helikopters in Gao tijdens het algemeen overleg over de verlenging van de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA op 4 december 2017 («Dat moet geregeld zijn, anders kunnen we [...] niet opereren.»)?
Ja.
Is er, in het licht van de berichtgeving over de zorgelijke staat van de Duitse en Belgische defensiehelikoptervloot, aanleiding om de Nederlandse operaties in Mali aan te passen? Bent u in voorkomend geval bereid passende maatregelen te nemen en de Kamer te informeren?
Nee, er is geen aanleiding te twijfelen aan de Duitse of Belgische helikopterbijdrage aan MINUSMA. De Nederlandse operaties in Mali behoeven derhalve geen aanpassing.
Wat kunt u zeggen over de helikoptercapaciteit in Gao in de tweede helft van 2018? Hoe concreet zijn de toezeggingen van El Salvador en Jordanië om respectievelijk gevechts- en transporthelikopters te leveren? Met welke andere landen bent u in gesprek?
De helikoptercapaciteit in Gao in de tweede helft van 2018 is een verantwoordelijkheid van de VN. Nederland is belanghebbend, maar niet eindverantwoordelijk. Als belanghebbende is Nederland over de beschikbaarheid van helikoptercapaciteit in gesprek met zowel de VN als individuele landen.
De toezegging van El Salvador om de Duitse Tigre helikopters af te lossen medio 2018 is concreet. Defensie beziet thans de capaciteiten van de helikopters van El Salvador om te bepalen of deze een geschikte vervanger zijn voor de Tigres ter ondersteuning van de Nederlandse operaties.
Jordanië heeft de VN toegezegd om Super Puma transporthelikopters te leveren om de Belgische en Duitse NH-90 helikopters af te lossen. De onderhandelingen daarover tussen Jordanië en de VN lopen op dit moment echter nog.
Zodra meer bekend is over de inzet van helikoptercapaciteit in de tweede helft van 2018 wordt u hierover geïnformeerd, zoals ik u tijdens het algemeen overleg van 4 december 2017 heb toegezegd.
Krijgt de Force Generation Conference van 22 mei 2017, waar onder meer werd gesproken over een VN-rotatieschema voor schaarse capaciteiten, een vervolg? Zo ja, wanneer? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten?
In mei 2018 is de volgende Force Generation Conference in New York. Nederland is voorstander van een rotatieschema voor schaarse capaciteit, waaronder helikoptercapaciteit, en steunt de VN bij het instellen van een dergelijk schema.