Kuikenbroedmachines als lespakket voor scholen en ter vermaak van particulieren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er complete lesprogramma's inclusief handleidingen worden aangeboden aan scholen om kuikens uit te broeden?1
Ja.
Bent u bekend met de advertenties op sociale media waarin word aangemoedigd om paaskuikens uit te broeden?2
Ja.
Bent u ook bekend met het initiatief «doehetzelfkip.nl» onder de zinspreuk «Van ei tot kipfilet in 9 weken»?3
Ja.
Deelt u de mening dat het welzijn van kuikens en kippen ernstig in het geding kan komen als ze geen goede (professionele) verzorging krijgen?
Iedereen die een dier houdt, moet daar goed voor zorgen. Als dieren geen goede verzorging krijgen kan het welzijn in het geding komen. De genoemde initiatieven «Doehetzelfkip» en «het Broedmachinepakket voor scholen» zijn er op gericht om leerlingen en consumenten bewust te maken van de herkomst van kippen, eieren en kippenvlees. Ik vind het belangrijk dat er bij dergelijke initiatieven gedetailleerde informatie en begeleiding aanwezig is zodat particulieren beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden.
Kunt u bevestigen dat er nog steeds winkeliers zijn in Nederland die rond de Pasen levende kuikens te koop aanbieden voor de paasdagen?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Bij de NVWA zijn in ieder geval geen meldingen binnengekomen over winkeliers die in Nederland rond Pasen levende kuikens te koop aanbieden.
Deelt u de mening dat dergelijke marketingstrategieën rond dieren ondoordachte impulsaankopen uitlokken en op gespannen voet staan met de inspanningen om te komen tot een verantwoord huisdierbezit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het aanbieden van levende kuikens rondom Pasen door winkeliers – als dat al zou gebeuren (zie vraag 5) – kan leiden tot impulsinkopen, waarbij de kans bestaat dat er onvoldoende is nagedacht over de consequenties van het houden van deze dieren met hun specifieke behoeftes. Ik ben van mening dat de verantwoordelijkheid hiervoor met name bij de koper ligt. De koper moet zich bij de aanschaf van een dier vooraf goed informeren over de specifieke behoeftes van het dier. Ook hebben eigenaren van winkels en tuincentra een verantwoordelijkheid om kopers te wijzen op de zorg die een dier nodig heeft en kopers te behoeden voor impulsaankopen. Indien sprake is van onnodig leed of onnodige benadeling van het welzijn van deze dieren dan wordt het verbod op dierenmishandeling overtreden en dan kan hiertegen worden opgetreden.
Hoe verhouden deze voorbeelden zich tot de uitspraak «Wij zijn actief op dat gebied. We hebben een campagne gehad om impulsaanschaf van huisdieren te voorkomen. We zijn met de internetproviders bezig om ervoor te zorgen dat zij ook beter op hun zaak letten» van voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken Dijksma?4
De overheid kan niet elke impulsaankoop van een dier voorkomen. Houders en verkopers hebben hierin de grootste verantwoordelijkheid. Wel draag ik financieel bij aan voorlichting via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) om kopers te informeren over de zorg die dieren nodig hebben. Het LICG voert met enige regelmaat campagnes om bewustwording onder houders van huisdieren te vergroten. Tuincentra en dierenwinkels zijn al enkele jaren verplicht kopers goed te informeren over het houden van een dier en zij mogen dieren niet in een etalage plaatsen dan wel verkopen aan kinderen onder de 16 jaar.
Hoe staat het ervoor wat betreft het ontmoedigen van impulsaanschaf van dieren en de afspraken met internetproviders over de impulsaanschaf van dieren?
Met mijn beleidsbrief dierenwelzijn zal ik u nader informeren over mijn beleid op het terrein van gezelschapsdieren. Ik ben actief in gesprek met onlinehandelsplaatsen en zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Wat is de status van de toezegging in 2011 van voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar aanleiding van Kamervragen dat hij eisen wilde gaan stellen aan de bedrijfsmatige handel in gezelschapsdieren en dat eigenaren van bijvoorbeeld winkels of tuincentra die dieren verkopen en onder het besluit vallen verplicht worden een opleiding te volgen over de verzorging van dieren en kopers hiervan te informeren?5
Een bewijs van vakbekwaamheid is verplicht voor degene die de dagelijkse leiding heeft in een dierenwinkel of over de verkoop van dieren in een tuincentrum. Het halen van dit bewijs is geregeld in het Besluit houders van dieren (artikel 3.11). Omdat het halen van het bewijs het volgen van een opleiding vergt, is een overgangstermijn geregeld van 5 jaar voor reeds bestaande bedrijfsmatige verkopers van huisdieren, anders dan honden en katten. Deze overgangstermijn loopt af in 2019 waarna elke inrichting over een beheerder moet beschikken met een bewijs van vakbekwaamheid. Voor de verkoop van honden en katten gold de plicht al onder het Honden- en kattenbesluit dus een overgangstermijn was hier niet nodig.
Welke winkels of tuincentra vallen onder dit besluit en zullen online partijen hier ook toe gerekend worden? Welke eisen zijn gesteld?
Eenieder die bedrijfsmatig huisdieren verkoopt, valt onder het besluit. Tuincentra en winkels die huisdieren verkopen, vallen er dus onder. Online handelsplaatsen niet. Zij bieden slechts de mogelijkheid een advertentie te plaatsen. De regels gaan ook met name over de verzorging, de huisvesting en de gezondheid van dieren. De achterliggende aanbieder valt, indien hij bedrijfsmatig handelt, uiteraard wel onder deze regels.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit gestunt met dieren te stoppen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op vraag 7 ben ik van mening dat de verantwoordelijkheid primair ligt bij houders en verkopers. Ik roep dierenwinkels op geen kuikens te verkopen puur voor de paasdagen en roep kopers op na te denken over de consequenties van een dergelijke aanschaf. Ik draag bij aan voorlichting om verantwoord houderschap te bevorderen. Ook is sprake van dierenwelzijnsregelgeving op grond waarvan opgetreden kan worden indien dieren onnodig lijden.
Deelt u de mening dat scholen moeten worden ontmoedigd om dit soort lespakketten aan te bieden aan hun leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is om correct toe te zien op het Besluit houders van dieren en Verordening (EG) nr. 1099/2009 als mensen thuis over gaan tot de slacht? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1099/2009 is niet van toepassing op pluimvee dat voor eigen gebruik wordt geslacht. In het Besluit houders van dieren zijn hieraan voorwaarden gesteld. De dodingshandeling mag alleen verricht worden door een persoon die voldoende vakbekwaam is om dit uit te voeren zonder enige vorm van vermijdbare pijn of lijden te veroorzaken. Het dier moet altijd bedwelmd worden vóór het geslacht mag worden. Onbedwelmd slachten is buiten een slachthuis niet toegestaan.
Bij particulieren wordt toezicht gehouden op de dierenwelzijnsregelgeving op basis van meldingen die binnenkomen bij 144 red een dier of de NVWA. Indien een melding wordt gedaan over misstanden bij het slachten of mishandeling van dieren dan zal deze melding door de NVWA of de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) in behandeling worden genomen en kan zo nodig bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden opgetreden.
Deelt u de mening dat het zeer onwaarschijnlijk is dat alle particulieren die via bovengenoemde en soortgelijke initiatieven aan pluimvee komen de benodigde kennis en vaardigheden bezitten voor het humaan en doeltreffend doden van de kippen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 vind ik het belangrijk dat er bij dergelijke initiatieven gedetailleerde informatie en begeleiding aanwezig is zodat particulieren beschikken over de nodige kennis en vaardigheid, zoals de wet ook vereist.
Deelt u de mening dat zo lang het welzijn van dieren niet gegarandeerd kan worden de initiatieven die dat welzijn doelbewust in gevaar brengen of zelfs negeren verboden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er geen voorstander van om dergelijke initiatieven te verbieden. Dergelijke projecten kunnen juist ook een bijdrage leveren aan het vergroten van de bewustwording van de consument. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, vind ik een goede begeleiding bij dergelijke initiatieven van belang. Ik vind dat houders, verkopers en scholen hierin zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Bij excessen op het terrein van dierenwelzijn kan ingegrepen worden.
Het bericht ‘De Zorgconsulent failliet: slechte zorg en geen salaris voor personeel’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Zorgconsulent failliet: slechte zorg en geen salaris voor personeel»?1
Ja.
Was bij u al bekend dat de zorgorganisatie De Zorgconsulent op de rand van een faillissement stond?
Nee. Overigens merk ik op dat uit navraag bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) is gebleken dat de bestuurder de faillissementsaanvraag niet heeft bevestigd en er ook geen faillissementsuitspraak bekend is.
Welke maatregelen zijn in de afgelopen jaren genomen om de kwaliteit van zorg bij De Zorgconsulent te verhogen?
Naar aanleiding van signalen over een disbalans tussen zorgvraag en geleverde zorg is de inspectie in 2016 een toezichttraject gestart bij de Zorgconsulent. Op basis daarvan concludeerde de inspectie dat de kwaliteit van zorg niet voldeed. De inspectie heeft de zorgaanbieder gewezen op de aanpassingen die nodig waren om de kwaliteit van zorg te verbeteren en aan de wet en regelgeving te voldoen. De Zorgconsulent heeft de tijd gekregen om deze aanpassingen door te voeren. Omdat dit betekende dat ook de zorg op een andere manier moest worden vormgeven was deze tijd ook nodig. De inspectie is de Zorgconsulent in deze periode intensief blijven volgen.
Omdat de onderliggende signalen op grond van de beperkt beschikbare gegevens onvoldoende onderzocht konden worden, besloot de inspectie om in 2017 aanvullend onderzoek te doen. In het kader hiervan deed de inspectie documentenonderzoek en bekeek zij dossiers, maar sprak zij ook met cliënten en medewerkers. Daaruit bleek dat de zorg die De Zorgconsulent leverde nog steeds niet voldoende aansloot bij de zorgbehoefte en indicatie van de cliënten. Er bleek een discrepantie te bestaan tussen de zorgvraag en de geïndiceerde zorg en de geleverde zorg. Daarnaast was de geleverde zorg niet overeenkomstig met de gedeclareerde zorg. Ook bleek dat de kwaliteit van de zorg onder druk stond omdat er onvoldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar was. De uitkomst van dit onderzoek is ook gedeeld in het Informatie Knooppunt Zorgfraude, waarin de inspectie, NZa, iSZW, Belastingdienst, CIZ, FIOD, OM, VNG en ZN samenwerken om fraude met zorggelden aan te pakken.
Wanneer een zorgaanbieder de gevraagde verbetermaatregelen onvoldoende opvolgt kan de inspectie handhavingsmaatregelen inzetten zoals het geven van een aanwijzing. De inspectie heeft daarom aan de Zorgconsulent een aanwijzing gegeven met punten waaraan moest worden voldaan om te zorgen dat iedere cliënt goede zorg krijgt, passend bij de complexe zorgbehoefte van de cliënt. Onderdeel hiervan was het bieden van meer zorg in nabijheid of permanent toezicht, het inzetten van voldoende en goed opgeleid personeel en het opstellen van een scholingsplan voor de medewerkers. Het toezichttraject om de naleving van deze verbeteringen af te dwingen loopt op dit moment nog steeds. De inspectie heeft mij laten weten dat inmiddels de zorg voor de cliënten wordt overgedragen aan andere zorgaanbieders. Zorgkantoren, zorgverzekeraars en gemeenten zijn hier nauw bij betrokken. De inspectie blijft de situatie volgen tot het moment dat de cliënten goed zijn overgedragen.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat de organisatie al onder het vergrootglas lag bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting, maar dat personeel aangeeft dat de kwaliteit van zorg enkel slechter is geworden?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt de zorg van cliënten van De Zorgconsulent nu wel gegarandeerd? Welke mogelijkheden ziet u om het personeel van de organisatie te behouden voor de zorgsector?
Het bericht ‘Weggepest en toch vervolgd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weggepest en toch vervolgd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat iemand die zich verdedigt in haar eigen winkel als crimineel wordt behandeld? Zo nee, waarom niet? Wat had deze mevrouw volgens u anders moeten doen, zich maar gewoon laten mishandelen in haar eigen winkel?
De zaak is nog onder de rechter. Om die reden ga ik niet in op de feiten van de zaak zoals die zijn geschetst.
Deelt u de mening dat burgers zichzelf in eigen huis en winkel mogen verdedigen met gepast geweld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de regelgeving voor burgers om op te treden tegen geweld te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Als een burger slachtoffer dreigt te worden van een misdrijf, mag hij zichzelf, anderen en zijn bezittingen verdedigen. Daarbij kan het gebeuren dat degene die zich verdedigt, iets doet dat in principe strafbaar is. Hij kan dan voor de rechter een beroep doen op «noodweer». Het is aan de rechter om te beoordelen of het handelen in verhouding stond tot de dreiging («proportionaliteit») en of degene die bedreigd werd, ook iets anders had kunnen doen («subsidiariteit»).
Staat u nou aan de kant van de slachtoffers of aan de kant van de daders?
Indien er sprake is van de verdenking van een strafbaar feit, kan het Openbaar Ministerie (OM) optreden. Dat heeft het OM in dit geval gedaan.
Bent u bereid het openbaar ministerie onmiddellijk te instrueren de vervolging op Gilly Emanuels in te trekken en alleen de daadwerkelijke daders te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft aanvankelijk ingezet op een bemiddelingstraject. Dat traject is niet tot stand gekomen. Vervolgens heeft het OM vervolging ingezet van personen die vermoedelijk strafbare feiten hebben gepleegd. Er is geen aanleiding om het OM te instrueren de vervolging in te trekken.
Witwasschandaal met EU-geld door de Hongaarse premier Orbán |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijk Hongaars witwasschandaal met EU-geld»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inlichten over de precieze cijfers achter dit schandaal? Hoeveel van de 3 tot 4 miljard euro was grotendeels EU-geld? Uit welke fondsen werd dit geld onttrokken om doorgesluisd te worden naar politici?
Het kabinet is niet op de hoogte van cijfers achter dit mogelijke schandaal en ook niet of en zo ja hoeveel EU-geld hiermee zou zijn gemoeid. De regeringen van de lidstaten moeten zorgen voor deugdelijk management van de per lidstaat geoormerkte EU-fondsen. Bij verdenking van frauduleuze handelingen met EU-fondsen is de taak van de Europese Commissie om onderzoek daarnaar te doen en eventueel een zaak aanhangig te maken.
Bent u bereid om aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze aantijgingen bij uw Hongaarse collega? Zo nee, waarom niet?
Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om vast te stellen dat sprake is van misbruik van EU fondsen, en dat de nationale Hongaarse controle autoriteit hier onvoldoende maatregelen tegen heeft genomen. Van een dergelijke constatering is vooralsnog geen sprake.
Bent u bereid om aan te dringen op een onderzoek door het Europees bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) indien de Hongaarse politie de zaak blijft afdoen als «ver verwijderd van de realiteit»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
OLAF werkt onafhankelijk van nationale overheden. Het kabinet respecteert deze rol. Dat er geen publieke informatie over een mogelijk onderzoek is, sluit dan ook niet uit dat er aan een onderzoek wordt gewerkt door OLAF.
Deelt u de mening dat de opstapeling van corruptiezaken met EU-geld omtrent de heer Orbán zwaardere maatregelen tegen Hongarije nodig maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nu ondernemen?
Onafhankelijk van waar mogelijk misbruik van EU-gelden plaatsvindt, doet Nederland al jaren concrete voorstellen in relevante EU-trajecten om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren en zal dit blijven doen, ook in het licht van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. Mede vanuit deze optiek steunt het kabinet het voorstel van de Commissie voor een nieuw mechanisme om de EU-begroting te beschermen tegen financiële risico’s als gevolg van algemene tekortkomingen van de rechtsstaat. Hiermee worden rechtsstatelijkheidsbeginselen gekoppeld aan de goede besteding en financieel management van EU gelden.
Deelt u de mening dat voortdurende ondermijning van het draagvlak door de heer Orbán aanleiding geeft tot directe actie van de Europese Commissie, om te beginnen met het uitvoeren van de aanbeveling van OLAF richting de Commissie om 43,7 miljoen euro terug te vorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Op basis van door de Commissie geconstateerde onregelmatigheden, heeft OLAF nader onderzoek verricht. Aan eventuele aanbevelingen van en constateringen door OLAF dient vervolgens door de lidstaat in kwestie opvolging te worden gegeven. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om toe te zien op de wijze waarop de relevante autoriteiten van deze lidstaten gevolg geven aan de rapportages en aanbevelingen van OLAF en hen daarop aan te spreken indien zij in gebreke blijven.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over corruptie en de heer Orbán, waarin u aangeeft dat Nederland erkent dat dit soort corruptiezaken het draagvlak ondermijnt en concrete voorstellen doet om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren, waarbij u als voorbeeld noemt het publiek maken van de jaarlijkse auditrapporten (annual control reports) van de nationale instanties? Welke voorstellen heeft u nog meer gedaan? Hoe worden die voorstellen ontvangen bij de Europese Commissie en de andere lidstaten?2
Zie het antwoord op vraag 5. Specifiek op dit onderwerp is mede op initiatief van het Nederlands EU-voorzitterschap een speciaal rapport door de Commissie opgesteld en gepubliceerd, over persistente fouten en de acties die daarop zijn gevolgd. De Raad heeft dit rapport aangenomen.3
Herinnert u zich dat u tevens heeft aangegeven dat u de strikte handhaving van de Europese Commissie ondersteunt, maar dat u de mening deelt dat, gezien de opstapeling van corruptieschandalen, er druk moet worden uitgeoefend op de Commissie om over te gaan tot het opschorten van de subsidieverstrekking aan Hongarije, zoals de Europese Rekenkamer aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland steunt bij alle overtredingen en gevallen van fraude dezelfde mate van strikte handhaving door de Europese Commissie.
Ik verwijs hierbij graag naar de beantwoording van eerdere vragen over berichten over fraude met EU gelden, zoals aan uw Kamer verstuurd op 26 maart van dit jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1517). De Europese Rekenkamer als instantie heeft geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van dit eerdere onderzoek in Hongarije. Opschorting van subsidies is een mogelijkheid. De Europese Commissie is de aangewezen instantie die de daarvoor benodigde informatie heeft of kan opvragen en die een rechtsgeldig besluit hierover kan nemen. Het kabinet steunt strikte handhaving door de Europese Commissie en staat open voor verdere aanscherping van de bestaande regels in het kader van de komende MFK-besprekingen.
Deelt u de mening dat, als de Europese Commissie niet in staat blijkt hard op te treden tegen Hongarije, de Raad meer druk moet uitoefenen op frauderende lidstaten om fatsoenlijke handhaving te realiseren? Kunt u het antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de inzet van het kabinet aan te scherpen door fraudebestrijding en transparantie van de besteding van de middelen meer prioriteit te geven?
Fraudebestrijding en transparante besteding van EU-geld zijn belangrijk voor het kabinet. Nederland bepleit meer gedifferentieerde controleregimes. Zodoende kunnen uitvoeringslasten worden verlaagd waar dat op basis van het risicoprofiel mogelijk is, terwijl bij verhoogd risico op verkeerde besteding van middelen, een sterk controleregime wordt gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vraag 5. Voorts geldt dat het kabinet heeft besloten deel te nemen aan het Europees Openbaar Ministerie. Het kabinet doet dat vanuit de overtuiging dat de oprichting van het EOM een impuls zal geven aan de strafrechtelijke bestrijding van EU-fraude en dat Nederland daar een actieve en constructieve bijdrage aan kan leveren.
De juridische eigendomsrechten van slots |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de groei die in januari en februari 2018 opnieuw heeft plaatsgevonden in het aantal vluchten op Schiphol?1
Uit de groeicijfers van januari en februari 2018 maak ik op dat de nog beperkte beschikbare groeiruimte verder wordt benut. Schiphol heeft meermaals aangegeven de afspraak te respecteren dat tot en met 2020 maximaal 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar plaatsvinden. Ik kijk conform de afspraken naar het geheel op jaarbasis en niet naar de maandelijkse groeicijfers. Ik ga er vanuit dat Schiphol zich aan de afspraken houdt.
Wat is de juridische status van slots?
Vanwege de onderlinge samenhang tussen de vragen 2, 3 en 4, worden deze vragen gezamenlijk beantwoord.
De definitie van een slot is opgenomen in de Europese slotverordening 95/93. De definitie is als volgt: «door een coördinator overeenkomstig deze verordening gegeven toestemming om op een welbepaalde datum en tijd de gehele voor de uitvoering van een luchtdienst noodzakelijke luchthaveninfrastructuur op een gecoördineerde luchthaven te gebruiken om te landen of op te stijgen, zoals toegewezen door een coördinator overeenkomstig deze verordening».
Slots zijn kort gezegd dus omschreven als een toestemming, gegeven door de slotcoördinator, om de luchthaveninfrastructuur op een bepaalde datum en tijd te gebruiken. Op een gecoördineerde luchthaven is het, behoudens enkele uitzonderingen, niet toegestaan om zonder een slot op te stijgen of te landen. Een slot maakt het voor luchtvaartmaatschappijen dus mogelijk om gebruik te maken van de capaciteit op gecoördineerde luchthavens. Een slot is in zoverre onderdeel van een dienstregeling die de feitelijke toegang tot een luchthaven regelt.
Slots zijn niet hetzelfde als landingsrechten. Een landingsrecht is het recht tot markttoegang op het grondgebied van een soeverein land. Hiermee verleent een staat toestemming aan een luchtvaartmaatschappij om passagiers, vracht en post op te nemen en af te zetten op zijn grondgebied. Het is daarmee het meest primaire recht waarmee een luchtvaartmaatschappij toegang krijgt tot een land. Landingsrechten worden over het algemeen overeengekomen tussen staten bij verdrag. Luchtvaartmaatschappijen die met landingsrechten toegang tot een land hebben verkregen moeten aan de nationale wet- en regelgeving voldoen. In dat kader moeten ze ook aan de slotregelgeving voldoen.
Het is dus van belang om te benadrukken dat een landingsrecht niet automatisch ook het hebben van een slot met zich meebrengt. Ook een maatschappij die op grond van een verdrag landingsrechten heeft, heeft nog steeds een slot nodig om gebruik te kunnen maken van de infrastructuur op een gecoördineerde luchthaven. Een belangrijk verschil is voorts dat slots, in tegenstelling tot landingsrechten die worden overeengekomen tussen landen, worden toegewezen door de onafhankelijke slotcoördinator.
Slots worden primair door het Europese recht geregeld. In dat kader is het van belang erop te wijzen dat slots volgens de Europese Commissie2 geen eigendomsrecht vormen, maar dat deze luchtvaartmaatschappijen enkel het recht verlenen om op welbepaalde data en tijdstippen de luchthavenfaciliteiten te gebruiken om te landen en op te stijgen. Het systeem van slottoewijzing moet, zo stelde de Europese Commissie, worden gezien als een systeem waarin collectieve goederen volgens bepaalde regels worden toegewezen aan de luchtvaartmaatschappij die daarvoor het meest in aanmerking komt. Wanneer luchtvaartmaatschappijen zich aan bepaalde gebruiksregels houden en tot tevredenheid van de coördinator kunnen aantonen dat zij hun slots effectief hebben gebruikt, kunnen zij dat recht «vernieuwen» voor de volgende overeenkomstige dienstregelingsperiodes. Dit geldt voor de zogenoemde historische rechten. De discussie over of slots een eigendomsrecht vormen en wie dit eigendomsrecht dan zou hebben, is echter nog niet geheel uitgekristalliseerd. Het ontbreekt aan jurisprudentie met een eenduidig antwoord op die vragen. Ook in de (internationale) literatuur verschilt men van mening.
Hoe verhoudt dit zich tot landingsrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Wie heeft de juridische eigendomsrechten van de slots die worden uitgegeven op Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de eenmaal uitgegeven slots niet meer kunnen worden ingetrokken? Wat is hiervan de juridische achtergrond?
Slots worden in beginsel uitgegeven voor de duur van een seizoen. Indien een slot voor een seizoen is uitgegeven, kan het niet zomaar worden ingetrokken. Wel biedt de slotverordening enkele gronden voor het intrekken van reeds vergeven slots. De slotcoördinator kan op grond van de slotverordening bijvoorbeeld slots intrekken van een luchtvaartmaatschappij die niet beschikt over een exploitatievergunning, die alle luchtvaartmaatschappijen nodig hebben om binnen de Europese Unie tegen vergoeding passagiers, post en vracht te mogen vervoeren.
Ieder seizoen worden slots opnieuw gealloceerd. Een belangrijk principe bij deze allocatie is dat indien een maatschappij een reeks slots voor ten minste 80% heeft weten te benutten, dat die maatschappij dan voor het volgende overeenkomstige seizoen recht heeft op dezelfde reeks slots. De slotcoördinator wijst dan eerst deze zogenoemde historische rechten toe. Dit is verplicht op basis van de slotverordening en aldus geen discretionaire bevoegdheid.
Indien de maatschappij er echter niet in slaagt om de reeks voor ten minste 80% te benutten, dan vervallen de historische rechten en wordt de reeks voor het volgende overeenkomstige seizoen weer opgenomen in de zogenoemde slotpool. De slotcoördinator kan de slots dan weer verdelen. Ook lopende het seizoen is het mogelijk om een reeks slots in te trekken. Dit kan op grond op grond van artikel 14, zesde lid, van de slotverordening. Op grond van dit lid neemt de coördinator voorts een reeks slots weer op in de pool wanneer er geen slots van die reeks zijn gebruikt nadat 20% van de geldigheidsduur van de reeks is verstreken.
Welke mogelijkheden zijn er om het aantal slots terug te brengen?
Hoeveel slots er beschikbaar zijn in een seizoen wordt voorafgaand aan het betreffende seizoen bepaald door de vaststelling van zogenoemde coördinatieparameters als bedoeld in artikel 6 van de slotverordening. Deze coördinatieparameters, vaak de capaciteitsdeclaratie genoemd, worden twee keer per jaar vastgesteld. In de capaciteitsdeclaratie moet op grond van de slotverordening rekening worden gehouden met alle relevante technische, operationele en milieubeperkingen. Met andere woorden: in de capaciteitsdeclaratie moet objectief worden vastgesteld hoeveel capaciteit er beschikbaar is op een gecoördineerde luchthaven.
De capaciteitsdeclaratie vormt een uitdrukking van hetgeen er beschikbaar is, gelet op zowel de beperkingen van de luchthaven zelf (landzijdig en luchtzijdig) als beperkingen die zijn ingegeven door bijvoorbeeld milieuregelgeving. Op Schiphol wordt het aantal slots dat kan worden uitgegeven, beperkt door onder meer de maximale milieucapaciteit, vastgelegd in regelgeving. Dat is dus een middel om het aantal te vergeven slots te beheersen.
Het bericht 'Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet»?1
Ja.
Sinds wanneer was u ervan op de hoogte dat dit handboek op internet te vinden is? Kunnen de schrijvers of bezitters van dit boek in de gaten worden gehouden zodat tenminste voorkomen wordt dat woorden in daden worden omgezet?
Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. De strafrechtelijke aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit.
Naar ik heb vernomen van de politie en het OM zijn sinds de jaren negentig van de vorige eeuw handboeken bij (internationale) opsporingsdiensten bekend. Voor zover bekend bij politie en het OM bevinden de handboeken zich ook op het zogenaamde TOR-netwerk (Darkweb). De toepassing van opsporingsbevoegdheden op het Darkweb is ingewikkeld. Vanwege de anonimiteit dat het TOR-netwerk aan zijn gebruikers biedt, is het veelal onmogelijk te achterhalen door wie of op welke servers waar ter wereld dergelijke omgevingen en hun inhoud worden beheerd.
De betrokken handboeken staan op een voor iedereen toegankelijk TOR-netwerk waar iedere (niet te identificeren) gebruiker dergelijk materiaal kan uploaden, downloaden, overnemen naar een andere plaats en inzien. Dit maakt het momenteel moeilijk de betrokkenen te achterhalen en te vervolgen. Evenmin is te achterhalen wie de schrijvers van de op het TOR-netwerk verschenen handboeken zijn. De focus bij de opsporing en vervolging ligt derhalve op die gevallen waarin iemand gebruik heeft gemaakt van een handboek of informatie om kinderen seksueel te misbruiken.
Bij het Team ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK) is expertise aanwezig om onderzoeken op het Darkweb op te starten. Voor andere criminele activiteiten, bijvoorbeeld naar drugshandel, op het Darkweb worden (complexe) onderzoeken gestart bij een ander specialistisch team van de politie.
Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat op 19 juni a.s. zal worden behandeld in de Eerste Kamer, introduceert de mogelijkheid om als een webadres in Darkweb is veiliggesteld daar toch binnen te dringen en de content ontoegankelijk te maken. Hoewel dezelfde inhoud dan nog steeds op een of meerdere niet bekende plaatsen op het internet staan, wordt het dan wel gemakkelijker om aan een dergelijk gebruik van het Darkweb iets te doen.
Verder geldt dat onmiskenbare onrechtmatige of strafbare informatie op het (openbare) internet door een tussenpersoon op grond van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode) kan worden verwijderd. Een ieder kan een verzoek daartoe richten aan de inhoudsaanbieder (dan wel de aanbieder van een telecommunicatie-dienst op Internet). Als de gegevens niet worden verwijderd kan de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, bevelen dat de gegevens ontoegankelijk worden gemaakt.2
Welke maatregelen heeft u genomen om de verspreiding van dit handboek zoveel mogelijk tegen te gaan? Welke maatregelen zijn überhaupt op dit punt mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reacties van deskundigen die stellen dat bezit van dit handboek strafbaar zou moeten zijn?
Evenals de in het bericht opgevoerde deskundigen vind ik het een slechte zaak dat dergelijke handboeken rond kunnen blijven circuleren op internet. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Om die reden bezie ik, als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik, hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 3
Op grond van welke wettelijke bepalingen zijn pedofielen in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld voor bezit van dit handboek?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 strafbaar gesteld, op grond van artikel 69 van de Serious Crime Act 2015.4 Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (het aantal) veroordelingen in 2015 en 2016.5 Dit kan worden verklaard doordat in hun systeem als iemand voor meerdere delicten wordt veroordeeld, alleen het hoofddelict wordt geregistreerd.
In Schotland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken niet apart strafbaar gesteld. Wel kan iemand die een dergelijk handboek op het internet publiceert mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronische communicatienetwerk.6 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
In hoeverre acht u het mogelijk ook in Nederland dergelijke wetgeving te introduceren? Wat zou hier tegen in te brengen zijn?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 kan worden afgeleid, is de Engelse wetgeving specifiek gericht op de strafbaarheid van het bezit van materiaal dat seksueel misbruik van kinderen kan bevorderen. De Nederlandse strafbepalingen, ook die betreffende strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen, zijn generieker geformuleerd.
Zo stelt artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer het opzettelijk voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. De artikelen 131 en 132 Sr stellen daarnaast verschillende vormen van het opruien tot enig strafbaar feit strafbaar, waaronder het ter verspreiding in voorraad hebben van een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid. Voorts bieden de artikelen 133 en 134 Sr mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen diegene die bij geschrift of afbeeldingen aanbiedt, inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar feit te plegen.
Deze generieke benadering heeft als voordeel dat zoveel mogelijk zeker wordt gesteld dat (voorbereidende of bevorderende) gedragingen waartegen strafrechtelijke bescherming dient te worden geboden, door de strafwet worden bestreken, zonder dat daarin voor elk afzonderlijk misdrijf moet worden voorzien. Het Nederlandse strafrecht biedt vooralsnog dan ook voldoende mogelijkheden om te kunnen optreden tegen de verspreiding of vervaardiging van handboeken met strafbare inhoud op het internet. Voor de introductie van nieuwe wetgeving zie ik daarom geen reden.
Het bericht 'Een database om miljardenfraudes te voorkomen: in het VK kan ’t wél’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een database om miljardenfraudes te voorkomen: in het VK kan ’t wél»?1
Ja.
Wat vindt u van het Britse frauderegister? Deelt u de mening dat dit voor Nederland ook nuttig kan zijn?
Het Britse frauderegister, uitgevoerd door de non-profit organisatie Cifas, bestaat uit twee databases. De eerste is de National Fraud Database, die in hoofdzaak gegevensuitwisseling over een aantal verschijningsvormen van fraude gepleegd door bedrijven en burgers omvat. Voorbeelden zijn identiteitsfraude en verzekeringsfraude. De tweede is de Internal Fraud Database, die erop gericht is om signalen omtrent een fraudeverleden van (mogelijk) nieuwe medewerkers met werkgevers te delen.
Het Britse Frauderegister draagt bij aan de preventie en bestrijding van fraude in het Verenigd Koninkrijk doordat de aangesloten, voornamelijk private partijen, bijvoorbeeld financiële instellingen en verzekeringsinstellingen, elkaar via deze nationale database waarschuwen voor fraudesignalen («confirmed fraude data»). Op basis hiervan kan de ontvanger van zo’n signaal nader onderzoek doen («flagged warning»). De fraudesignalen worden via het National Fraude Intelligence Bureau (NFIB) gedeeld met de politie.
Cifas is in de Britse Serious Crime Act 2007 aangemerkt als «Specified Anti-fraud Organisation». Hiermee kent het Verenigd Koninkrijk een specifieke wettelijke basis voor deze publiek-private gegevensuitwisseling op fraudegebied. Zoals in het bericht in Forum van 23 maart jl. staat aangegeven kent het systeem van Cifas een aantal waarborgen ter bescherming van de in het systeem opgenomen personen: de registratie vervalt automatisch na zes jaren wanneer er geen nieuwe fraudes zijn gepleegd, een betrokkene kan tegen een onterechte opname in het systeem bezwaar maken en zijn dossier opvragen, er wordt contact tot stand gebracht tussen de betrokkene en het bedrijf dat de betrokkene heeft geregistreerd om die registratie nader te onderzoeken, Cifas onderzoekt de registratie en uiteindelijk kan de kwestie worden voorgelegd aan de Britse ombudsman.
De focus van het kabinetsbeleid met betrekking tot fraude in Nederland ligt op de preventie van fraude door het versterken van bewustwording van burgers en bedrijven en het opwerpen van barrières om het de fraudeur zo moeilijk mogelijk te maken. Daarin heeft ook het bedrijfsleven een belangrijke rol. Een frauderegister ten behoeve van private deelnemers zou kunnen bijdragen aan de preventie van fraude, maar moet dan uiteraard wel voldoen aan de voorwaarden die het gegevensbeschermingsrecht daaraan stelt. Ik wijs in dat verband naar het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de FraudeInfodesk is geïnspireerd op het Britse frauderegister, maar dat de Autoriteit Persoonsgegevens dwarsligt? Wat zijn volgens u de bezwaren van de Autoriteit Persoonsgegevens tegen de FraudeInfodesk? Hoe oordeelt u over deze bezwaren? Wat heeft dit voor gevolgen voor de toekomst van de FraudeInfodesk?
Tijdens het Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding op 22 februari jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) functioneert in volledige onafhankelijkheid. Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid of aan mij om de AP sturing te geven op de wijze waarop zij na de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) krachtens artikel 33, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en vijfde lid van die wet vergunningen verleent. Het is dus ook niet aan mij om te oordelen over eventuele bezwaren van de AP tegen bepaalde vormen van gegevensuitwisseling, bijvoorbeeld in het geval van de zogenaamde FraudeInfodesk. De FraudeInfodesk moet functioneren binnen het geldende wettelijke kader en heeft met het oog op de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard een vergunning nodig van de AP. Binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing is afgesproken om onder regie van het bedrijfsleven te verkennen hoe binnen de geldende wettelijke kaders cross-sectoraal gegevens kunnen worden uitgewisseld. De AP heeft aangegeven hierbij een rol te willen vervullen.
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tijdens het vragenuur van 10 oktober 2017, die zei: «Als de conclusie van de collega van VenJ is dat er binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is, komt er wellicht een moment om het wettelijk kader aan te passen»? Is de conclusie dat er binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dan het wettelijke kader aanpassen, zodanig dat fraudeurs niet keer op keer bedrijven kunnen oplichten omdat hun persoonsgegevens niet mogen worden gedeeld?
Deze herinner ik mij. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft tijdens het Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding aangegeven dat hij, zoals door de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is toegezegd, met de stichting SAFECIN en de Autoriteit Persoonsgegevens gesprekken heeft gevoerd over de juridische vraagstukken die spelen op het gebied van informatiedeling tussen private partijen binnen de zogenaamde FraudeInfodesk. Hij heeft toen ook aangegeven dat hij de uitkomsten van die gesprekken heeft beschouwd in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) die per 25 mei a.s. op die private cross-sectorale gegevensuitwisseling van toepassing is.
Ik concludeer op dit moment niet dat binnen het huidige wettelijke kader onvoldoende fraudebestrijding mogelijk is. In het hiervoor genoemde Algemeen Overleg Criminaliteitsbestrijding op 22 februari jl. heeft de Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat cross-sectorale gegevensuitwisseling ter bestrijding van fraude – net als binnen het nu nog geldende wettelijke kader van de Wet bescherming persoonsgegevens – ook binnen het kader van de AVG mogelijk blijft. Hierbij geldt als voorwaarde dat de AP daarvoor vergunning heeft verleend.
De AP kan een dergelijke vergunning verlenen, indien de verwerking noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend belang van derden en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet onevenredig wordt geschaad (artikel 33, vijfde lid UAVG). Het tegengaan van fraude kan als een zwaarwegend belang voor onderneming en bedrijf worden aangemerkt. De AP zal vooraf de vergunningaanvraag toetsen op noodzaak en evenredigheid. Daarbij kunnen, zoals in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de UAVG2 reeds is gemeld, onder andere de volgende omstandigheden een rol spelen:
Tijdens de behandeling door uw Kamer van het voorstel voor de UAVG op 8 maart jl. is de motie-Koopmans overgenomen die de regering vraagt uw Kamer binnen een half jaar na inwerkingtreding van de AVG en de UAVG te berichten over de ervaringen met onder andere de privacyaspecten rondom het branchebreed aanleggen van zwarte lijsten van fraudeurs en over haar voornemens inzake de aanpak daarvan, zo nodig door middel van nieuwe wetgeving.4 Ik wacht de ervaringen met betrekking tot de aanvraag van een vergunning bij de AP voor cross-sectorale gegevensuitwisseling tussen private partijen ten behoeve van fraudebestrijding binnen de zogenaamde FraudeInfodesk af. Afhankelijk van deze ervaringen zal zo nodig en mogelijk nieuwe wetgeving kunnen worden overwogen.
Het bericht ‘Hoe mooi zou het zijn, een chip bij de geboorte?’ |
|
Mahir Alkaya |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe mooi zou het zijn, een chip bij de geboorte»?1
Ja, maar ik wijs u er op dat de VNG inmiddels op haar website de volgende rectificatie heeft geplaatst:
«Aangepast op 31-03-2018: Nieuwe illustratie geplaatst. Tekst toegevoegd: «Op je identiteitsbewijs, je mobieltje of wat er ook maar in aanmerking komt.» De verwijzing «bij geboorte» verwijderd uit artikel en kop.
VNG Realisatie betreurt het dat door de combinatie van de oorspronkelijke illustratie en de verwijzing in kop en tekst naar «geboorte» ten onrechte de indruk kon ontstaan dat geïnterviewde gemeentesecretaris Atsma pleitte voor het inbrengen van een chip bij een pasgeborene»
Wie hebben er plaats in de Taskforce Samen Organiseren? Door wie worden zij gefinancierd?
De Taskforce Samen Organiseren is een initiatief van de VNG. Ik heb daarom de VNG gevraagd mij op dit nader te informeren. Hieronder treft u het antwoord van de VNG op deze vragen aan.
Antwoord 2
«De Taskforce is een groep vertegenwoordigers van gemeenten en een ketenpartner die met de VNG de doelstellingen invullen die alle gemeenten samen zich hebben gesteld ten aanzien van het verbeteren van de dienstverlening aan burgers: door te investeren in een sterk verbeterde informatievoorziening en meer en betere online services te ontwikkelen. De samenstelling van de Taskforce kunt u vinden via de onderstaande link: https://vng.nl/vereniging/samen-organiseren/leden-van-de-taskforce.
De activiteiten van de Taskforce worden door alle gemeenten gezamenlijk gefinancierd, via de VNG. De leden van de Taskforce zijn overigens in dienst van hun gemeenten en zetten zich in vanuit hun gemeentelijke functie.
Antwoord 4
De Taskforce heeft als doel om de ontwikkeling van standaarden en voorzieningen die voor de gezamenlijke gemeenten van belang zijn aan te jagen.
Andere speerpunten van de taskforce zijn het gezamenlijk ontwikkelen (en beheren) van:
Antwoord 5
Het zijn projecten waarin gemeenten onderling en samen met belangrijke partners (bijvoorbeeld het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de markt,de wetenschap en ook burgerpanels) proberen nieuwe oplossingen in het kader van de «digitale identiteit» te ontwikkelen dan wel te testen in een afgeschermde omgeving.»
Bent u het eens met de uitspraak dat het mooi zou zijn om als mens al bij de geboorte een chip te krijgen om bijvoorbeeld rijbewijzen aan te vragen? Zo nee, welke bezwaren ziet u?
Zie het antwoord op vraag 1. In het artikel wordt niet gesproken van het implanteren van een chip bij geboorte, maar van het toekennen van een digitale identiteit bij geboorte en vastlegging daarvan in een chip op bijvoorbeeld een identiteitsdocument waarmee vervolgens de identificatie van de desbetreffende persoon in contacten met instanties kan plaatsvinden.
Overigens wijs ik er op dat bij geboorte in Nederland aan een ieder een administratieve identiteit in de vorm van registratie in de Basisregistratie Personen en een daaraan gekoppeld burgerservicenummer wordt verstrekt. Deze administratieve identiteit wordt later in het leven gebruikt voor het verstrekken van diensten aan burgers zoals bij het aanvragen van een identiteitsbewijs, het uitoefenen van het kiesrecht of het voldoen aan verplichtingen zoals het betalen van belastingen. Deze administratieve identiteit vormt tevens de basis voor de digitale identiteit van burgers in de zin van DigiD. Identiteitsdocumenten (paspoorten, identiteitskaarten en rijbewijzen) zijn in Nederland alle voorzien van een chip. Ik verwacht bovendien nog voor de zomer bij u het wetsvoorstel Digitale overheid in te dienen waarin wordt geregeld dat op de chip op het rijbewijs en de Nederlandse identiteitskaart een zogenaamde e-functionaliteit wordt toegevoegd om veiliger dan met het huidige DigiD digitaal zaken te kunnen doen met de Nederlandse overheid.
Wat zijn de andere speerpunten van de Taskforce Samen Organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zien de «proeftuinen» die in het artikel worden genoemd er precies uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat nadenken over digitale identiteiten en chips in lichamen, op zijn zachtst uitgedrukt, een stap te ver is nu er nog geen goede Basisregistratie Personen (BRP) is en DigiD onveilig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er ontzettend veel ethische bezwaren en bezwaren op heb gebied van privacy kleven aan het creëren van zo'n «digitale identiteit» en het plaatsen van chips in mensen bij de geboorte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geborgd bij de werkzaamheden van de Taskforce Samen Organiseren?
Zie antwoord op vraag 1; van (het voornemen tot) het inbrengen van chips is geen sprake.
In hoeverre houden deze Taskforce en de projecten die zij doen verband met de ontwikkeling van de BRP?
Er is op dit moment geen directe relatie tussen de activiteiten van de Taskforce en het huidige traject Toekomst BRP. Dat laat onverlet dat de Taskforce, de proeftuinen en alle andere experimenten input leveren en blijven leveren om de beleidsvorming rondomde toekomstige modernisering van de BRP te voeden.
Zwemvaardigheden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Zwemlesaanbieders 2017» en het rapport «Meer zicht op verdrinkingen» van het Mulier Instituut?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen met een migratieachtergrond en een lage sociaaleconomische status (SES) minder vaak een zwemdiploma halen? Bent u voornemens om hier gericht beleid voor op te stellen in het «water safety plan»? Zo ja, hoe ziet dat er uit en zo nee, waarom niet?
Voor de zwemveiligheid in waterrijk Nederland is het van belang van dat alle Nederlanders beschikken over voldoende zwemvaardigheden. De Nationale Raad Zwemveiligheid werkt nu met alle betrokken partners aan een nationaal plan NL Zwemveilig in 2020.
In 2016 heeft mijn ambtsvoorganger mede op verzoek van uw Kamer2 ondersteuning verleend aan De Nationale Raad Zwemveiligheid (voorheen Nationaal Platform Zwembaden | NRZ) om in samenwerking met kennisinstituten en alle relevante stakeholders namens de zwembranche in 2020 te komen met een nationaal plan van aanpak NL Zwemveilig en zwemvaardig.
Omdat de kennis over zwemveiligheid en zwemvaardigheid te veel versnipperd was, of ontbrak, is in de eerste fase van dit plan aandacht besteed aan het verzamelen, ontwikkelen en verspreiden van kennis. De rapporten waar u in deze vragen naar verwijst, maken onderdeel uit van het plan van aanpak.
Begin dit jaar heb ik de ondersteuning van het Ministerie van VWS aan de Nationale Raad Zwemveiligheid verlengd. Ik volg actief de vorderingen van de Zwembranche en waar nodig stimuleer ik het vergroten van zwemvaardigheid en zwemveiligheid door kennisdeling en -verspreiding.
De uitvoering van het Plan van aanpak zal uiteindelijk moeten leiden tot een kwalitatief goede kennis en informatie-infrastructuur. De beschikbare kennis en informatie moeten niet alleen zinvol zijn voor de landelijke sectororganisaties, maar moet vooral ook praktische betekenis krijgen voor lokale zwemlesaanbieders, opleiders van zwemonderwijzers en ouders.
Bent u bereid om Nederlanders met een migratieachtergrond actiever in te lichten over de Nederlandse gewoontes en gebruiken met betrekking tot zwemlessen, aangezien zij hier volgens het rapport minder goed van op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van zwemlesaanbieders dat te weinig kinderen doorgaan met zwemmen tot zij een volledig zwemtraject hebben afgerond? In hoeverre heeft zwemles op school hier invloed op; hebben kinderen met zwemles op school vaker een volledig traject afgerond dan kinderen zonder zwemles op school?
In 2016 behalen nog altijd bijna alle kinderen (95%) minimaal één zwemdiploma. Vier op de vijf (79%) haalt ook diploma B. En een kleiner deel (35%) behaalt het gehele Nationale Zwem-ABC.
Een op de tien A-diploma’s wordt behaald via het schoolzwemmen.
Op dit moment ondersteunt 30% van de gemeenten schoolzwemmen.
De Nationale Raad Zwemveiligheid doet nog aanvullend onderzoek naar de ontwikkeling van zwemveiligheid van kinderen, inclusief de wijze van zwemlessen en de effecten van schoolzwemmen.
Ik wacht deze resultaten af en ga met de Nationale Raad Zwemveiligheid overleggen welke maatregelen de sector zelf gaat nemen en welke rol de overheid daarin kan spelen.
Bij gelegenheid informeer ik uw Kamer hierover.
Het rapport van de CTIVD over de AIVD en het gebrek aan privacy bij informatie-uitwisseling |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wanneer is het rapport van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het gebrek aan privacy bij informatie-uitwisseling aan het departement ter hand gesteld?
De CTIVD heeft het rapport op 9 februari jl. aan mij en het departement aangeboden.
Wanneer is de inhoud van het rapport voor het eerst met u en/of uw politiek assistent gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Was het rapport vergezeld van een advies over het publicatietijdstip?
De CTIVD heeft het rapport aangeboden met het verzoek uiterlijk 23 maart 2018 het rapport, alsmede mijn reactie, aan beide Kamers der Staten-Generaal te zenden conform de gebruikelijke wettelijke termijn.
Was u op de hoogte van de inhoud van het rapport ten tijde van de verschillende mediaoptredens (Nieuwsuur etc) over referendum over de nieuwe Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv)?
Ja.
Waarom heeft u ervan afgezien op enigerlei wijze de Kamer dan wel het publiek te informeren over de meest urgente bevinding in het rapport ten aanzien van onrechtmatig delen van informatie met andere diensten, te meer nu dit een van de springende punten van de criticasters van de nieuwe Wiv is? Waarom achtte u dit rapport niet relevant voor de meningsvorming over deze wet?
De CTIVD stelt jaarlijks meerdere toezichtsrapporten vast over diverse onderwerpen met betrekking tot het werk van de diensten. Overeenkomstig artikel 79 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv2002) worden deze rapporten, inclusief beleidsreactie, binnen zes weken aan beide Kamers der Staten-Generaal gestuurd. Hierbij betracht ik altijd maximale transparantie voor zover dat gegeven het onderwerp mogelijk is. De termijn van verzending aan de Kamer van rapporten is wettelijk vastgelegd. De ervaring leert dat het bestuderen van deze rapporten en het opstellen van een passende beleidsreactie altijd een grote inspanning vergt. Het is derhalve gebruikelijk dat de hele termijn benut wordt.
Het rapport, inclusief beleidsreactie, heb ik kort na de deadline op woensdag 28 maart naar de Kamer gestuurd. Ik heb mij ingespannen om maximale transparantie te bieden en dit proces zo snel als mogelijk af te ronden.
Het rapport ziet op het handelen van de AIVD onder de huidige Wiv2002. Het klopt dat de CTIVD op een punt, de wegingsnotities, alvast vooruitkijkt naar de nieuwe wet. Juist op dit punt zorgt de nieuwe wet voor extra waarborgen en bovendien voldoet de dienst op dit punt inmiddels aan de in de nieuwe wet gestelde criteria. Het rapport werpt hiermee geen ander licht op de Wiv2017.
Deelt u de mening dat dit rapport een ander licht werpt op de nieuwe Wiv? Zo ja, wat betekent dat voor uw mening over die wet en uw reactie op de uitkomst van het referendum? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft de CTIVD een dergelijk rapport niet eerder opgesteld? Hoe verhoudt dit rapport zich met de eerdere uitspraken van de voorzitter van de CTIVD dat «de CTIVD ziet de Wiv als een werkbare wet die niet volmaakt is, maar wel in balans»?
De CTIVD is onafhankelijk en bepaalt zelf wanneer en op welke onderwerpen zij onderzoek verricht en een rapport opstelt en welke uitspraken zij doet.
Over de Wiv2017 heeft de CTIVD op 27 februari jl., dus na vaststelling van rapport nr. 56, in haar eindbalans aangegeven dat de Wiv2017 in voldoende mate recht doet aan de balans tussen enerzijds de noodzakelijke uitbreiding van de bevoegdheden, en anderzijds de toereikende waarborgen. Het rapport werpt hiermee geen ander licht op de Wiv2017.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de uitslag van het referendum over de Wiv?
Ja.
Het benoemen van een defensieattaché in Iran |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Nederland haalt militaire banden met Iran aan»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland voornemens is een defensieattaché te benoemen in Iran? Waarom is hiervoor gekozen?
Iran bevindt zich in een regio met grote belangen voor Nederland, vooral op het gebied van veiligheid en migratie. Nederland had al een defensie-attaché (defat) die geaccrediteerd was voor Iran en gestationeerd was in Beiroet. Vanwege de Nederlandse belangen in de regio en de rol van Iran daarin is ervoor gekozen de nieuwe defat in Teheran zelf te plaatsen. Zo kunnen militaire ontwikkelingen in het land zelf en in de regio beter gevolgd en geduid worden. Ook vergemakkelijkt de plaatsing van een defat in Teheran de contacten met de Iraanse autoriteiten en met andere defats ter plaatse.
Welke andere bondgenoten van Nederland hebben (een) defensieattaché(s) aangesteld in Iran? Zijn er ook bevriende landen die er bewust voor hebben gekozen dit niet te doen?
Op dit moment hebben 28 landen een defat geplaatst in Iran, waaronder de EU-lidstaten Duitsland, Italië, Griekenland, Polen, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, Oostenrijk en NAVO-bondgenoot Turkije. Daarnaast hebben vijf landen een defat voor Iran geaccrediteerd in een buurland. Het VK, dat sinds januari 2016 weer een ambassade heeft in Teheran, en Frankrijk hebben geen defat in Iran noch een medeaccreditatie vanuit een buurland.
Hoe verhoudt het benoemen van een defensieattaché en het aanhalen van de militaire banden met Iran zich tot de geopolitieke en militaire ambities van Iran in het Midden-Oosten, met inbegrip van de wapenleveranties aan Hezbollah en de bedreigingen aan het adres van Israël?
Het is voor de defat eenvoudiger om vanuit Teheran de militaire ontwikkelingen in Iran en de regio te volgen en te duiden dan vanuit een buurland. Het is bekend dat het kabinet bezorgd is over de Iraanse rol in de regio en over het ballistische raketprogramma van Iran. Juist daarom steunt Nederland de Europese inzet om te komen tot een constructieve inhoudelijke dialoog met Iran.
Kunt u tevens toelichten hoe de voorgenomen benoeming zich verhoudt tot mogelijke aanscherping van Europese sancties tegen Iran vanwege het ballistische raketprogramma?2
Het feit dat Nederland, evenals andere internationale partners, zich zorgen maakt over het ballistisch raketprogramma, sluit het belang van een hieraan parallel te voeren dialoog over deze onderwerpen met Iran niet uit.
Het bericht 'Medische gegevens in eigen beheer op je computer of telefoon: vanaf volgend jaar is het mogelijk' |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medische gegevens in eigen beheer op je computer of telefoon: vanaf volgend jaar is het mogelijk»?1
Ja
Kunt u toelichten wat de proef van de Patiëntenfederatie Nederland nu precies inhoudt en waaraan de subsidie van 3 miljoen euro precies wordt besteed, aangezien er zowel wordt gesproken over «een mogelijk nieuw systeem» als over het ontwikkelen van een «samenhangend stelsel van standaarden en het daarover afspraken maken, zodat apps van verschillende partijen met elkaar kunnen praten» en dit twee verschillende zaken zijn?2 3 4
In het Informatieberaad Zorg werken de koepels van zorgaanbieders, Patiëntenfederatie Nederland, de gemeenten, de zorgverzekeraars en VWS samen aan het verbeteren van de informatievoorziening in de zorg. Eén van de speerpunten van het Informatieberaad is het versterken van de regie van patiënten en burgers door hen te laten beschikken over hun gezondheidsgegevens in een eigen zogeheten persoonlijke gezondheidsomgeving (hierna te noemen PGO). Het programma MedMij (zie www.medmij.nl) geeft invulling aan deze brede gezamenlijke ambitie en wordt getrokken door Patiëntenfederatie Nederland.
MedMij ontwikkelt niet zelf een nieuw systeem of PGO, maar een samenhangend stelsel van standaarden en afspraken waaraan systemen van zorgaanbieders en PGO’s van mensen moeten voldoen opdat iedereen zelf op een veilige manier over zijn medische gegevens kan beschikken. MedMij is dus een vorm van keurmerk voor PGO’s en voor systemen van zorgaanbieders, opdat informatie-uitwisseling betrouwbaar kan plaatsvinden. Voorbeelden van hetgeen MedMij met het afsprakenstelsel borgt: je moet van PGO kunnen wisselen, er wordt veilig met je informatie omgesprongen, gegevens worden alleen gedeeld met zorgverleners of mantelzorgers als jij daar zelf expliciet in je PGO toestemming voor hebt gegeven, en data kunnen door de PGO-leverancier niet doorverkocht worden. Tegelijkertijd zegt het hoe de systemen van zorgaanbieders moeten werken naar PGO’s toe, bijvoorbeeld welke informatie uitgewisseld moet kunnen worden met zorggebruikers en in welke technische taal deze moet zijn gesteld zodat systemen van zorgaanbieders kunnen «praten» met de PGO’s die aan MedMij voldoen.
Indien «enkel» gewerkt wordt aan het ontwikkelen van een «samenhangend stelsel van standaarden en het daarover afspraken maken, zodat apps van verschillende partijen met elkaar kunnen praten», klopt het dan dat aan het eind van het project geen nieuwe persoonlijke gezondheidsomgeving beschikbaar is, maar dat mensen gebruik kunnen maken van bestaande omgevingen die aan de geformuleerde standaarden voldoen? Zo ja, wie gaat beoordelen of (bestaande) persoonlijke gezondheidsomgevingen aan de standaarden voldoen, hoe weten mensen dat een persoonlijke gezondheidsomgeving aan de standaarden voldoet en wie gaat de lijst met goedgekeurde persoonlijke gezondheidsomgevingen beheren?5
Patiëntenfederatie Nederland laat mij weten, dat MedMij inderdaad geen (nieuwe) persoonlijke gezondheidsomgeving wordt gebouwd, maar dat mensen gebruik kunnen maken van bestaande (en mogelijk nieuw door de markt ontwikkelde) omgevingen die aan de afspraken van MedMij voldoen. Onderdeel van het afsprakenstelsel is een uitvoerig toetsings- en auditproces zodat producten die het MedMij keurmerk dragen met zekerheid voldoen aan de gestelde eisen. De lijst met goedgekeurde PGO’s zal worden beheerd en gepubliceerd door een daartoe opgerichte stichting MedMij. De eigenaren en belangrijkste gebruikers van het afsprakenstelsel, te weten patiënten en zorgaanbieders, gaan het bestuur van de stichting vormen.
Hoewel PGO’s pas vanaf de zomer kunnen gaan voldoen aan de MedMij eisen, en er tegelijkertijd behoefte bestaat aan voorbeelden van PGO’s die nu al op de markt beschikbaar zijn, heeft Patiëntenfederatie Nederland een overzicht geplaatst, zie https://www.medmij.nl/artikel/primeur-voor-digitalezorggids-eerste-overzicht-van-pgos.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het project met betrekking tot de persoonlijke gezondheidsomgeving dat uitgevoerd wordt door de Patiëntenfederatie Nederland? Is het niet een beetje overoptimistisch om iedereen een veilige, toegankelijke en persoonlijke gezondheidsomgeving te beloven in 2019 als we kijken naar de wijze waarop ICT-projecten uit de hand neigen te lopen in ontwikkelingstijd- en kosten?
Het MedMij-programma is begin 2016 gestart met het ontwikkelen van het afsprakenstelsel en informatiestandaarden, en het in de praktijk toetsen of hetgeen ontwikkeld is ook daadwerkelijk werkt. Een praktijkproef is op dit moment gaande, en komende zomer zullen de uitkomsten daarvan zijn verwerkt in de zogeheten 1.1 versie van het afsprakenstelsel, zodat vervolgens de leveranciers van ICT-systemen voor zorgaanbieders en PGO-leveranciers kunnen gaan voldoen aan MedMij. Dit gaat er volgens Patiëntenfederatie Nederland toe leiden dat in 2019 de eerste groepen mensen gebruik kunnen maken van een PGO dat voldoet aan MedMij en veilig en betrouwbaar kunnen gaan beschikken over gezondheidsgegevens van tenminste huisarts, apotheek, ziekenhuis en zelfmeetgegevens. Het afsprakenstelsel zal altijd doorontwikkeld worden en er komen in 2019 en 2020 steeds meer relevante gegevensbronnen via MedMij beschikbaar.
Welke partijen zijn allemaal betrokken bij het project van de Patiëntenfederatie Nederland en welke rollen en taken hebben die partijen nu en in de toekomst in het project? Welke wetgeving en afspraken tussen zorginstellingen en patiënten bewaken de privacy en veiligheid van de data? Welke rol spelen zorgverzekeraars in het geheel? In hoeverre wordt samengewerkt met partijen die het Landelijk Schakelpunt onderhouden?
In het Informatieberaad Zorg werken alle grote koepels van zorgaanbieders, Patiëntenfederatie Nederland, de gemeenten, zorgverzekeraars en VWS samen aan het verbeteren van de informatievoorziening in de zorg. Het Informatieberaad is formeel opdrachtgever van het MedMij programma. Patiëntenfederatie Nederland is trekker van het programma. Het is de bedoeling dat het beheer van het MedMij afsprakenstelsel wordt ondergebracht bij een stichting die bestuurd zal worden door de eigenaren en belangrijkste gebruikers van het afsprakenstelsel, te weten patiënten en zorgaanbieders.
Het MedMij afspraken stelsel is ontwikkeld op basis van «privacy by design» en is compliant met de op privacy en veiligheid ziende wet- en regelgeving. Hetgeen wordt ontwikkeld past binnen de bestaande (en toekomstige) privacykaders die gelden op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (welke wet geldt tot 25 mei 2018). Met ingang van 25 mei 2018 geldt de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Daarnaast zijn ook de wettelijke bepalingen die specifiek betrekking op de zorg hebben van toepassing, zoals de WGBO en Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg. Het programma MedMij heeft een afsprakenstelsel gepubliceerd op www.medmij.nl/afsprakenstelsel. Het afsprakenstelsel heeft als doel te waarborgen dat partijen die deelnemen aan MedMij zich aan de gemaakte afspraken zullen committeren.
Patiënten, zorgaanbieders, zorgverzekeraars, Nictiz en VWS zijn vertegenwoordigd in de stuurgroep MedMij die wordt voorgezeten door Patiëntenfederatie Nederland. Zorgverzekeraars financieren samen met VWS de programmakosten.
MedMij maakt zoveel mogelijk gebruik van bestaande standaarden en infrastructuren, zoals bijvoorbeeld XDS netwerken en het Landelijk Schakelpunt dat wordt beheerd door VZVZ (de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie). Op deze manier kan voortgebouwd worden op hetgeen al aan informatie-uitwisseling in de zorg plaatsvindt. Het servicecentrum van VZVZ is een aparte uitvoeringsorganisatie van VZVZ die naast het LSP ook voor andere zorgcommunicatie-initiatieven beheertaken uitvoert, zoals bijvoorbeeld voor stichting Koppeltaal voor de eerstelijnszorg en GGZ. MedMij is in gesprek met het VZVZ Servicecentrum om een aantal operationele beheertaken uit synergieoverwegingen te laten uitvoeren.
Waar wordt de nu verstrekte subsidie van 3 miljoen euro precies aan besteed? Welke andere partijen dragen financieel bij/hebben financieel bijgedragen aan dit project? Welke financiële bijdragen zijn naar verwachting nodig in de toekomst? Kan de onderzoeksopzet inclusief begroting aan de Kamer worden toegestuurd?6
Sinds de start van het MedMij-programma begin 2016 hebben de zorgverzekeraars en VWS gezamenlijk de programmakosten gefinancierd. De in de Volkskrant genoemde 3 miljoen euro is een indicatie van de bijdrage van VWS aan de programmakosten van MedMij in 2018. Dit bedrag is vergelijkbaar met de bijdrage van VWS aan MedMij in 2016 en 2017. Over mogelijke financiële bijdragen van VWS aan het MedMij-programma voor aankomende jaren vindt later dit jaar besluitvorming plaats. De programmabegroting voor 2018 wordt bijgevoegd.
Naast de programmakosten is VWS voornemens om het gebruik van PGO’s die aan de MedMij eisen voldoen te stimuleren met behulp van een subsidie. De in het Regeerakkoord opgenomen middelen voor digitaal ondersteunde zorg zullen hiervoor deels worden ingezet. Hierover vindt nog definitieve besluitvorming plaats.
Hoe verhoudt de opmerking dat het systeem al wordt getest en dat naar verwachting deze test in de zomer zal worden afgerond zich met de opmerking dat aan het eind van dit jaar een testgroep van patiënten kan beginnen met het beheer van hun medische gegevens via computer of smartphone? Wat is precies het verwachte tijdpad? Is een «go-no-go moment» ingebouwd?7 8
Een praktijkproef is op dit moment gaande, en komende zomer zullen de uitkomsten daarvan zijn verwerkt in de zogeheten 1.1 versie van het afsprakenstelsel, zodat vervolgens de leveranciers van ICT-systemen voor zorgaanbieders en PGO-leveranciers kunnen gaan voldoen aan MedMij. Dit gaat ertoe leiden dat in 2019 de eerste groepen mensen gebruik kunnen maken van een PGO dat voldoet aan MedMij en veilig en betrouwbaar kunnen gaan beschikken over gezondheidsgegevens. Er is dus geen sprake van een testgroep aan het eind van dit jaar. Alvorens de 1.1 versie van het afsprakenstelsel komende zomer live gaat, zal de stuurgroep van MedMij over een go/no go besluiten.
Wat is uw reactie op de opmerking dat het nog maar de vraag is hoeveel gegevens tegen die tijd ontsloten zullen zijn aangezien het aantal ziekenhuizen dat hun digitale infrastructuur dan al gereed heeft klein zal zijn? Hoe ver zijn andere zorgpartijen hiermee? Hoe gaat u, in ieder geval de eerste tijd, miscommunicatie voorkomen als veel partijen hier nog lang niet klaar voor zijn en de omgevingen daardoor incompleet zullen zijn én dossiers incompleet kunnen zijn omdat mensen zelf bepalen welke informatie wel of niet in het dossier wordt opgenomen?9 10
Het technisch mogelijk zijn van informatie-uitwisseling via MedMij betekent inderdaad niet, dat alle informatie door alle zorgaanbieders vanaf deze zomer al digitaal volgens de gedefinieerde standaarden word vastgelegd en ontsloten. Daarvoor is veelal aanpassing nodig in de ICT-systemen van zorgverleners en op onderdelen ook in hetgeen men digitaal vastlegt. Om ervoor te zorgen dat zorgaanbieders klaar zijn voor digitale ontsluiting van gegevens naar patiënten worden zogeheten sectorale verbeterprogramma’s ontwikkeld, zoals bijvoorbeeld het VIPP programma voor de ziekenhuizen waar VWS met behulp van resultaatafhankelijke subsidieregelingen zorgaanbieders financiert om sectorspecifieke doelstellingen te behalen. Het voldoen aan de MedMij- informatiestandaarden en -eisen is opgenomen in deze regeling en bevordert zo de ontsluiting van gegevens naar PGO’s. In het VIPP programma voor ziekenhuizen hebben 67 van de 68 algemene ziekenhuizen ingetekend om begin 2020 patiënten de belangrijkste ziekenhuisinformatie (te weten de basisgegevensset zorg conform de zorginformatiebouwstenen van Registratie aan de Bron) gestructureerd beschikbaar te stellen. Ook in de GGZ, de huisartsenzorg en de care zijn vergelijkbare programma’s in ontwikkeling.
We zullen er bij de stuurgroep van MedMij op aandringen om in de communicatie rond PGO’s en gegevensontsluiting ervoor te zorgen, dat er geen verkeerde verwachtingen worden gewekt ten aanzien van de volledigheid van beschikbare informatie, en ook de rol van de burger daarin duidelijk te beschrijven.
Gaat dit project van de Patiëntenfederatie Nederland helpen in de wildgroep aan initiatieven die op dit gebied opkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?11
Er is een keur aan innovaties en initiatieven rond het verzamelen en delen van gezondheidsgegevens. Veelal zijn deze regionaal van aard, voor een specifiek type gegevens en/of afhankelijk van koppelingen tussen individuele systemen. Doordat MedMij een gezamenlijk initiatief is van alle zorgkoepels, Patiëntenfederatie Nederland, zorgverzekeraars, gemeenten en het Ministerie van VWS, er gewerkt wordt aan een afsprakenstelsel dat losse of lokale inspanningen overbodig maakt, en er wordt voortgeborduurd op bestaande standaarden en infrastructuren, heb ik het vertrouwen dat dit project gaat bijdragen aan de stroomlijning van initiatieven. Voor de goede orde zij benadrukt, dat het streven niet is naar één PGO, maar dat er keuzevrijheid blijft om tussen verschillende leveranciers te kiezen.
Deelt u de opvatting dat voor de opslag van patiëntgegevens en het zelf kunnen beheren van die gegevens bescherming van de persoonlijke levenssfeer een absolute basisvoorwaarde is?
Ja
Het systeem zou volgend jaar beschikbaar moeten zijn, kunt u bevestigen dat veiligheid en privacy hierbij belangrijker zijn dan snelheid van beschikbaarheid? Zo ja, hoe zal de privacybescherming gegarandeerd worden en door wie wordt besloten of de privacy voldoende is gegarandeerd?
Ja, het MedMij afsprakenstelsel is aanvullend op bestaande wet- en regelgeving en bijbehorend toezicht, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op de uitvoering van de wet door de deelnemers en leveranciers.
Het programma MedMij werkt aan een afsprakenstelsel met daarin aanvullende waarborgen voor privacy en veiligheid in de informatie-uitwisseling en van systemen. Er wordt gewerkt volgens het Privacy by Design principe zoals bedoeld in de onder 5 toegelichte Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit houdt in dat bij de ontwikkeling van PGO’s rekening gehouden zal moeten worden met privacyverhogende maatregelen.
Het afsprakenstelsel van het programma MedMij is en wordt juridisch getoetst. MedMij zal een keurmerk verlenen aan PGO-leveranciers die voldoen aan hetgeen in het afsprakenstelsel is opgenomen. De leveranciers van de PGO’s zullen (blijven) moeten voldoen aan de privacywetgeving en blijven hiervoor ook zelf verantwoordelijk. De onafhankelijke toezichthouder – de Autoriteit Persoonsgegevens – bepaalt uiteindelijk of de privacy voldoende gegarandeerd is.
Welke waarborgen zijn er voor de veiligheid van de opslag van data? Welke partij waakt over de veiligheid van de opslag van data? Welke eisen gelden voor de app-ontwikkelaars als het gaat om de locatie waar hun data wordt opgeslagen en derde partijen waarmee gegevens mogen worden gedeeld?
Zoals in voorgaande antwoord bevestigd, is het MedMij afsprakenstelsel aanvullend op bestaande wet- en regelgeving en bijbehorend toezicht, in deze de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op de uitvoering van de wet door de deelnemers en leveranciers. Het Ministerie van VWS werkt via het Informatieberaad doorlopend aan het verbeteren van de informatievoorziening in de zorg.
Het MedMij afsprakenstelsel bevat een standaard verwerkersovereenkomst die afgesloten wordt tussen de zorgaanbieder en de leverancier voor de zorgaanbieder. Hierin wordt aangegeven dat er door de leverancier maatregelen genomen moeten worden om de persoonsgegevens te beschermen tegen onopzettelijke of onrechtmatige vernietiging, onopzettelijk verlies of wijziging, onbevoegde of onrechtmatige opslag verwerking, toegang of openbaarmaking. Dit betekent dat de leverancier onder meer maatregelen moet nemen om onrechtmatige opslag te voorkomen en er moet worden voldaan aan dataregels. Ook zijn er afspraken over het inschakelen van derde partijen (subbewerkers). Voor PGO leveranciers zijn evenzeer uitgebreide eisen gesteld aan de wijze waarop zij omgaan met data, opslag en verwerking van gegevens, waaronder een normenkader en NEN- en aanverwante voorschriften.
Wat is uw reactie op de belofte van de Patiëntenfederatie dat «de beveiliging van het systeem beter zou moeten zijn dan die van het DigiD», het beveiligde digitale communicatiesysteem van de overheid? Op welke punten zal de beveiliging van de persoonlijke gezondheidsomgeving beter zijn dan die van het DigiD? Wat zegt dit over de beveiliging van het DigiD?
Navraag bij Patiëntenfederatie Nederland leert dat deze verwoording niet correct is; het is een misverstand dat MedMij gebruik zou maken van een betere beveiliging dan of in plaats van DigiD. In het MedMij afsprakenstelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen het ontsluiten van gegevens:
Aan de zorgaanbiederskant schrijft MedMij in het afsprakenstelsel voor dat een inlogmiddel wordt toegepast dat het BSN kan verifiëren aangezien dit het BSN-domein betreft. Momenteel is dat DigiD onder verantwoordelijkheid van BZK. Aan zorgaanbiederskant zijn de betreffende dienstverleners verplicht de gegevens te ontsluiten met 2 factor authenticatie van DigiD.
Aan de persoonsdomeinkant (PGO) is het niet mogelijk DigiD te gebruiken aangezien een PGO geen BSN-gerechtigde organisatie betreft. MedMij gaat voor het inlogmiddel voor het persoonsdomein (PGO) uit van leveranciers uit het private domein. Omdat het gezondheidsgegevens betreft heeft MedMij gesteld, voortkomend uit de risicoanalyse, dat aan alle leveranciers van PGO’s de NEN 7510 wordt opgelegd. Dat is een door het Nederlands Normalisatie-instituut ontwikkelde norm voor Informatiebeveiliging voor de zorgsector in Nederland. De norm is gebaseerd op de Code voor Informatiebeveiliging. Ook voor de private partijen geldt dat zij twee-factor authenticatie moeten toepassen. Dat wil zeggen dat om de betrouwbaarheid van de identiteitsvaststelling en veilig inloggen te vergroten, authenticatie wordt afgedwongen door minimaal twee van de volgende authenticatievormen gelijktijdig toe te passen: iets wat je weet (kennis), iets wat je bezit (bijvoorbeeld een gegevensdrager) en iets wat je bent (persoonlijke eigenschap). Alle dienstverleners die deelnemen aan MedMij zijn verplicht aan bovenstaande eisen te voldoen en middels een audit aantonen dat ze aan die specifieke eisen voldoen.
Waarom is de Autoriteit Persoonsgegevens enkel op de hoogte van, maar niet betrokken bij de proef? Is het niet verstandiger de Autoriteit Persoonsgegevens nu al actief te betrekken en hen te verzoeken om deze proef te beoordelen en te volgen op de gevolgen voor de privacy van burgers?12
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op de uitvoering van de wet door de deelnemers, Stichting MedMij en de uitvoeringsorganisatie. Zij bepaalt zelf hoe en op welke wijze zij invulling geeft aan haar rol. De AP heeft geen adviserende taak.
MedMij is zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de geldende wet -en regelgeving en laat zich daarbij adviseren door verschillende partijen. Vanaf oktober 2017 wordt in een proefomgeving die de naam «PROVES» heeft gekregen getest of de gegevensuitwisseling tussen patiënt en zorgverlener in een praktijksituatie verloopt zoals dit op papier is uitgetekend. Het is aan MedMij om hiervan te leren en om de resultaten van de proef te beoordelen. De AP is op de hoogte van de proef. Het is aan de AP zelf om te bepalen naar welke initiatieven zij actief een onderzoek instelt.
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van 25 maart 2018 en het artikel «Belastingdienst hield documenten achter in slepende zaak»?1
Ja, ik ben bekend met de desbetreffende uitzending en het genoemde artikel.
Kunt u aangeven waarom telefoonnotities op verzoek van een procespartij of de rechter niet verschaft worden door de Belastingdienst?
Conform artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn de stukken die een rol hebben gespeeld bij de besluitvorming door het bestuursorgaan. De beslissing per dossier om welke stukken het in concreto gaat is in eerste instantie voorbehouden aan het bestuursorgaan en uiteindelijk aan de rechter.
Als een rechter verzoekt om op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen dan worden ze in beginsel overgelegd. Hetzelfde geldt als een procespartij daarom verzoekt. Wel zal de Belastingdienst beoordelen of er sprake is van op de zaak betrekking hebbende stukken, en of er gewichtige redenen zijn om een stuk niet te overleggen. In het laatste geval kan de Belastingdienst een beroep doen op artikel 8:29 van de Awb.
De zaak waarin de telefoonnotities voorkomen, is nog onder de rechter, zodat ik het niet gepast acht, daar thans verder op in te gaan.
Deelt u de mening dat de telefoonnotities van de Belastingdienst belangrijke informatie kunnen zijn om vast te stellen hoe de communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige is verlopen?
In zijn algemeenheid deel ik deze mening niet. Telefoonnotities zijn veelal niet meer dan persoonlijke werkaantekeningen die gebruikt worden als geheugensteuntje voor de opsteller. Slechts indien zij inhoudelijke informatie bevatten die een rol gespeeld heeft bij de besluitvorming door het bestuursorgaan behoren ze tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld.
Heeft de Belastingdienst een beleid ten aanzien van het inbrengen van stukken in procedures? Hoe wordt besloten welke stukken wel of niet worden ingebracht?
De Belastingdienst verstrekt, conform de Algemene wet bestuursrecht, alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
Vallen de aantekeningen over het bellen onder de reikwijdte van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens, zodat burgers gewoon inzagerecht hebben in deze gegevens indien zij daarom verzoeken?
De aantekeningen over het bellen kunnen als zodanig niet als een persoonsgegeven worden gekwalificeerd. In zoverre vallen deze niet onder het bereik van de Wbp en mist artikel 35 van de Wbp toepassing.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat burger op eenvoudige wijze de gespreksverslagen die er zijn van hun gesprekken kunnen opvragen bij de Belastingdienst, dan wel ervoor te zorgen dat deze beschikbaar zijn in bijvoorbeeld mijnoverheid.nl?
Gelet op de antwoorden op de vragen 3 en 5 is daar geen aanleiding toe. Als gespreksnotities een rol hebben gespeeld bij een genomen beslissing worden zij toegevoegd aan een eventueel bezwaar- en/of procesdossier. De inzage daarvan is wettelijk geregeld.
Kunt u ervoor zorgdragen dat burgers de gegeven adviezen ook kunnen inzien, zodat deze later herleidbaar zijn bij conflicten en er ook rechtszekerheid aan ontleend kan worden?
De wetgever heeft in een aantal gevallen voorzien in informatieverstrekking door bestuursorganen aan burgers. Te denken valt aan het ter inzage leggen van een bezwaardossier en het inbrengen van op de zaak betrekking hebbende stukken in een beroepsprocedure. De Belastingdienst volgt deze voorschriften.
Klopt het dat de BelastingdienstToeslagen in de zaak die geleid heeft tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 8 maart 20172 op 28 oktober 2016 op schriftelijke vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geantwoord: «Informatievoorziening richting [wederpartij]: Ik kan helaas niet achterhalen of [wederpartij] erop is gewezen om onvolkomenheden te herstellen. Indien een burger contact opneemt met de Belastingdienst/Toeslagen wordt de burger het over het algemeen wel voorgelicht over de mogelijkheid om een eventuele tekortkoming te herstellen. Hierbij ben ik wel van mening dat het vooral op de weg van [wederpartij] gelegen zou hebben om contact op te nemen en nadere informatie in te winnen.»?
Deze vraag betreft de situatie van een individuele burger, waarop ik niet nader in kan gaan.
Kunt u bevestigen dat uit de telefoonnotities van deze ouder, hierboven geanonimiseerd als [wederpartij], blijkt dat deze ouder tot 28 oktober 2016 22 keer gebeld heeft naar de Belastingtelefoon met vragen wanneer de stukken beoordeeld gaan worden en welke stukken er nog moeten worden ingeleverd?
Deze vraag betreft de situatie van een individuele burger, waarop ik niet nader in kan gaan.
Herinnert u zich de aanbeveling van de Nationale ombudsman om de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed. Kunt u aangeven hoeveel mensen een tegemoetkoming gehad hebben voor het aangedane leed en welke vorm die had?3
In de brief aan de Nationale ombudsman van 7 november 2017, waarvan ik op 14 november 2017 een afschrift aan uw kamer heb gestuurd, is aangeven dat indien betrokken ouders van mening zijn dat zij schade hebben geleden door het handelen van Toeslagen, het hen natuurlijk vrij staat een schriftelijk verzoek tot vergoeding in te dienen. Een dergelijk verzoek wordt volgens de geldende regels afgehandeld. Er zijn geen ouders geweest die een tegemoetkoming hebben ontvangen. Aan iedere ouder die alsnog kinderopvangtoeslag heeft gekregen, is conform artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, een rentevergoeding over het na te betalen bedrag toegekend.
Bij hoeveel andere mensen (van andere kinderopvanginstellingen) is de toeslag op deze wijze stopgezet en hoe lang hebben deze mensen moeten wachten? Was ook daar sprake van herbeoordeling van de dossiers?
Iedere aanvraag wordt individueel beoordeeld. Bij deze individuele behandeling kan het zijn voorgekomen dat ook bij andere mensen de toeslag is stopgezet. In hoeveel gevallen dit is voorgekomen, wordt niet bijgehouden. Indien de aanvrager vervolgens heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden voor de aanspraak op een toeslag is voldaan, is er toegekend. Indien er niet aan alle voorwaarden voor de aanspraak is voldaan, bestaat er geen recht op de kinderopvangtoeslag en is het al uitbetaalde voorschot teruggevorderd. Als een aanvrager een herbeoordeling van een dossier wenst, kan hij een herzieningsverzoek indienen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Syrische kind vluchtelingen steeds vaker niet naar school gaan door armoede |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Syrische kindvluchtelingen steeds vaker niet naar school gaan door armoede?1
Ja.
Hoe verklaart u de stijging van 36% naar 43% van de Syrische kindvluchtelingen die in de regio worden opgevangen en niet naar school gaan?
Onderzoek wijst uit dat het armoedeniveau onder Syrische vluchtelingen in opvanglanden stijgt. Een gevolg hiervan is dat kinderen in toenemende mate worden ingezet om een inkomen te verdienen. Ook houden ouders hun kinderen thuis om kosten te besparen en wordt een groeiend aantal meisjes op jonge leeftijd uitgehuwelijkt, niet alleen vanuit het oogpunt van lastenvermindering maar ook omdat ouders hopen hun dochters op die manier betere bescherming te bieden. Dit kan ertoe leiden dat minder kinderen naar school gaan, in het bijzonder kinderen in de wat hogere leeftijdscategorie. Daarnaast is er ondanks inspanningen van de opvanglanden, hulporganisaties en donoren nog altijd een tekort aan scholen, leerkrachten en materiaal, waardoor er niet voor alle kinderen een plek is. Dit vergt lange termijn investeringen in duurzame oplossingen.
Overigens moet opgemerkt worden dat de cijfers over het aantal Syrische vluchtelingenkinderen dat naar school gaat niet eenduidig zijn. Zo blijkt uit het recent gepubliceerde rapport2 «We made a promise: Ensuring learning pathways and protection for Syrian children and youth» van het No Lost Generation initiatief, dat het aantal Syrische kindvluchtelingen dat onderwijs geniet in de buurlanden van Syrië het afgelopen jaar juist is gestegen. Het kabinet bouwt hier graag op voort en zal een aanzienlijk deel van de extra middelen die beschikbaar komen voor «opvang in de regio» aanwenden voor onderwijs en training, met als doel de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen te verbeteren. In de BHOS-beleidsnota die uw Kamer binnenkort toegaat, zal ik nader ingaan op de manier waarop het kabinet invulling wil geven aan deze intensivering.
Hoe is het beleid omtrent werkvergunningen in de verschillende landen in de regio? Wordt er via diplomatie aan gewerkt om dit te versoepelen in de verschillende landen en toegankelijk te maken voor vluchtelingen? Zo ja, hoe en wat is hierop de reactie van de verschillende landen? Zo nee, waarom niet?
Het beleid omtrent werkvergunningen verschilt per land. Jordanië heeft zich in februari 2016 gecommitteerd aan het afgeven van 200.000 werkvergunningen in ruil voor steun van de internationale gemeenschap voor economische groei en verbeterde markttoegang tot de EU voor Jordaanse producten. In Libanon mogen Syriërs werken in drie sectoren; landbouw, bouw en recycling. Het Libanese Ministerie van Arbeid heeft dit onlangs in een schriftelijke verklaring bevestigd. Syrische vluchtelingen in Turkije hebben vanaf zes maanden na registratie recht op een werkvergunning, die door een werkgever moet worden aangevraagd. In de praktijk blijken veel werkgevers en vluchtelingen de voorkeur te geven aan illegale arbeid. Ook zijn nog lang niet alle vluchtelingen bekend met de regels voor het aanvragen van een werkvergunning. Turkse en Jordaanse autoriteiten en donoren werken goed samen om meer werkvergunningen aan Syrische vluchtelingen af te geven. In Libanon ligt dit gevoeliger.
Er is brede overeenstemming dat het verbeteren van toegang tot de arbeidsmarkt van vluchtelingen de duurzaamheid van opvang ten goede komt. Tegelijkertijd is dit een politiek gevoelig onderwerp, vanwege de hoge werkloosheidspercentages onder de eigen bevolking en de grote aantallen vluchtelingen waarmee deze landen te maken hebben. Door te investeren in duurzame economische groei, infrastructuur en op de markt toegesneden beroepsonderwijs beoogt Nederland, samen met andere internationale partners, bij te dragen aan meer kansen voor Syrische vluchtelingen op de arbeidsmarkt. Politieke dialoog met opvanglanden is hier integraal onderdeel van.
Zijn er mogelijkheden voor de ouders en kinderen om financieel tegemoet gekomen te worden in de kosten voor vervoer en schoolboeken via overheden?
Overheden en donoren trachten beperkende factoren zoals kosten voor transport en onderwijsmateriaal op verschillende manieren te adresseren. Zo wordt lesmateriaal in het Jordaanse onderwijssysteem in principe gratis ter beschikking gesteld aan Syrische vluchtelingen. Ook door middel van cash-programma’s beogen donoren bij te dragen aan kosten voor transport en schoolmateriaal. Zo biedt het «Conditional Cash Transfer for Education» (CCTE) project in Turkije een financiële prikkel waarbij ouders geld krijgen wanneer hun kinderen naar school gaan. Zoals gemeld in het tweede jaarverslag over de EU Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije3 ontvingen per februari 2018 de families van meer dan 266.000 kinderen op deze manier financiële steun. Daarnaast profiteren gemiddeld 6.683 kinderen per maand van steun voor vervoer naar school in Turkije.
Hoeveel geld is er nodig voor om ervoor te zorgen dat voor deze kinderen de kosten van vervoer en schoolboeken geen belemmering meer vormen om onderwijs te volgen?
Het Regional Refugee and Resilience Plan (3RP) van de VN geeft aan dat in de periode 2018–2019 in totaal USD 773 miljoen nodig is voor onderwijsprogramma’s in Libanon, Jordanië, Turkije, Egypte en Irak. Hiervan is USD 522 miljoen geraamd voor UNICEF. Voor de gevraagde USD 773 miljoen is nog niet bekend welk deel door donoren is toegezegd, dit wordt per kwartaal door UNHCR en UNDP geïnventariseerd. Voor UNICEF is dit wel al bekend, van de USD 522 miljoen is op dit moment USD 237 miljoen gedekt. Nederland roept donoren met regelmaat op om aan gedane pledges te voldoen. De Syrië-conferentie in Brussel op 24 en 25 april a.s., waar de landen uit de Syrië regio en de internationale gemeenschap onder andere de stand van zaken opmaken met betrekking tot de steun voor onderwijs en werkgelegenheid, is een uitgelezen moment daarvoor.
Hoeveel van het benodigde geld is reeds toegezegd door donoren? Hoeveel is nog niet daadwerkelijk overgemaakt? Bent u bereid donoren die hun toegezegde bijdrage nog niet hebben overgemaakt hiertoe aan te sporen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel geld heeft Nederland voor onderwijs van vluchtelingkinderen toegezegd en overgemaakt? Ziet u mogelijkheden deze bijdrage te vergroten?
Tot nu toe heeft Nederland voor de periode 2016–2018 een bedrag van EUR 42 miljoen gecommitteerd aan bilaterale onderwijsprogramma’s in Libanon en Jordanië. Daarvan is EUR 35 miljoen overgemaakt. Deze programma’s richten zich op capaciteitsopbouw van lokale onderwijssystemen, informeel onderwijs voor kinderen met een grote leerachterstand en training, studiebeurzen en zgn. «life skills» voor jongeren. Naast bilaterale steun draagt Nederland bij aan onderwijs voor vluchtelingen via de EU (o.a. EU-Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije), het «Education Cannot Wait» initiatief waaraan Nederland zich bij de oprichting tijdens de World Humanitarian Summit in 2016 had gecommitteerd, en via ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties (UNHCR, UNICEF, UNRWA) en de Wereldbank. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2, zal het kabinet voor 2018 en verder een aanzienlijk deel van de extra middelen die beschikbaar komen voor «opvang in de regio» aanwenden voor onderwijs en training, met als doel de perspectieven van vluchtelingen en gastgemeenschappen te verbeteren.
Hoe is het taalonderwijs voor Syrische kindvluchtelingen geregeld in de verschillende landen in de regio en dan met name Turkije waar het onderwijs in een andere taal wordt gegeven? Zijn hier ook hulporganisaties en donoren bij betrokken en ziet u mogelijkheden de kwaliteit en toegankelijkheid van dit taalonderwijs te vergroten?
In Jordanië en Libanon is het onderwijs curriculum grotendeels in het Arabisch. Sommige vakken worden in Libanon in het Frans of Engels gedoceerd, maar taal is over het algemeen geen probleem. In Turkije is men in het begin van de Syrië-crisis gestart met lesgeven in het Arabisch, maar door de grote aantallen vluchtelingen werd dit onhoudbaar. Daarbij komt dat de crisis langer duurt dan verwacht en men meer en meer kijkt naar de integratie van Syriërs, ook van hun kinderen, in de Turkse samenleving. Daarbij is het beheersen van het Turks onontbeerlijk, en wordt dus in toenemende mate in het Turks lesgegeven. Via de EU Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije worden programma’s gefinancierd die dit proces ondersteunen. Door middel van het «Promoting Integration of Syrian Children into Turkish Education System» (PICTES) project ontving het Turkse Ministerie van nationaal onderwijs een subsidie van EUR 300 miljoen om Syrische kinderen in het Turkse onderwijssysteem te integreren. In dit kader worden ook schrijfmateriaal en schoolboeken aan 500.000 leerlingen uitgedeeld.
Is bekend hoe groot het probleem van discriminatie van vluchtelingenkinderen in het onderwijs in landen in de regio is? Zo ja, hoe groot is dit probleem en hoe pakken de verschillende landen dit aan? Op welke manier worden de landen hierin door donoren en hulporganisaties ondersteund en ziet u ruimte om deze hulp te vergroten?
De discriminatie van vluchtelingenkinderen in het onderwijs is een significant probleem. Geprobeerd wordt om dit op verschillende manieren tegen te gaan. Zo worden contactpersonen uit de Syrische gemeenschap ingezet, die samen met de (Jordaanse of Libanese) leraren naar oplossingen zoeken. In de training van docenten is expliciete aandacht voor zgn. «soft skills», waaronder aandacht voor het tegengaan van discriminatie.
Door te investeren in Turkse les voor Syrische kinderen zal naar verwachting ook het probleem van discriminatie enigszins afnemen, al blijft dit een punt van zorg. Door gastgemeenschappen nadrukkelijker te betrekken bij programma’s die uit de Faciliteit voor Vluchtelingen worden gefinancierd, pogen Turkse autoriteiten en donoren spanningen te doen afnemen.
De bevindingen van de onderzoekscommissie Gezondheidsklachten Ter Apel |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bereid de eerdere Kamervragen over de gezondheidsklachten onder de (oud)medewerkers van het Central Orgaan opvang Asielzoekers (COA) op de locatie Ter Apel1 aanvullend te beantwoorden, nu de onderzoekscommissie haar rapport2 heeft uitgebracht?
De onafhankelijke onderzoekscommissie heeft na grondig en deskundig onderzoek geconcludeerd dat de gezondheidsklachten het gevolg zijn van een combinatie van factoren. In enkele kantoorgebouwen is sprake van een slecht binnenklimaat door vervuilde klimaatinstallaties, wisselend gebruik van LED verlichting en te vroeg verlijmde vloerbedekking. Daarnaast concludeert de commissie dat de klachten een gevolg zijn van psychosociale factoren zoals o.a. een hoge werkdruk door de hoge instroom in 2015 en 2016, onzekerheid over continuïteit van de aanstelling en onregelmatige werktijden. Zowel het COA als ik vinden het zeer belangrijk dat er verklaringen voor de klachten zijn gevonden. Het COA volgt de aanbevelingen om de situatie te verbeteren dan ook op, waarmee reeds een start is gemaakt. Ik licht dit hieronder verder toe. Onderstaande uitleg is daarmee mede te beschouwen als aanvullende beantwoording op de eerdere Kamervragen.
Onderschrijft u de conclusies en bijbehorende aanbevelingen van de onderzoekscommissie?
Ik onderschrijf de aanbevelingen en conclusies van de onderzoekscommissie. Het COA is de dag na het verschijnen van het rapport van start gegaan met het oppakken en uitvoeren van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie. Zo heeft het COA diverse schoonmaakwerkzaamheden laten verrichten zoals o.a. van het kantoormeubilair, de ventilatieroosters en de in- en uitblaasroosters. Daarnaast hebben externe deskundigen de luchtinstallaties chemisch en technisch gereinigd. Ook worden aanpassingen verricht die er voor zorgen dat meer natuurlijke ventilatie in de gebouwen mogelijk wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de expertise van een externe installateur. Zoals de commissie heeft aanbevolen zal de vloerbedekking in de tijdelijke gebouwen binnenkort worden vervangen. De spots met ledverlichting worden voorzien van afschermplaatjes. Ook wordt het mogelijk gemaakt om de ledverlichting te dimmen.
Het COA ziet er nauwgezet op toe dat al deze werkzaamheden tot voor de medewerkers positieve resultaten leiden. Het COA zal ook na afronding van alle reinigings- en vervangingswerkzaamheden regelmatig de chemische en microbiële luchtkwaliteit (laten) monitoren. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van de deskundigheid van een extern en onafhankelijk laboratorium dat gespecialiseerd is in water en binnenmilieu.
Welke (technische) maatregelen gaat het COA nu nemen om de werkomstandigheden van haar medewerkers op de werkvloer te verbeteren ten aanzien van het binnenklimaat? Op welke termijn worden deze maatregelen doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat het COA nemen om de verstoorde relatie met haar medewerkers te herstellen? Hoe worden de zorgelijke psychosociale factoren aangepakt?
Voor de betrokken medewerkers vind ik het een vervelende situatie dat medewerkers ten aanzien van de oorzaak van hun gezondheidsklachten, lang in onzekerheid hebben gezeten. Ik ben blij dat met het verschijnen van het rapport aan deze onzekerheid een einde is gekomen. Het COA-bestuur neemt de werkgerelateerde stress van haar medewerkers zeer serieus en neemt de aanbeveling van de onderzoekscommissie om de psychosociale factoren binnen de werkomgeving te verbeteren over. Het COA is zich bewust van de soms moeilijke omstandigheden waarin werknemers van het COA hun werk doen, zeker ten tijde van de hoge instroom in 2015 en 2016 die het eerst en het meest voelbaar was voor de medewerkers in Ter Apel. Het doel is om, in nauwe samenwerking met alle betrokken medewerkers, het vertrouwen te herstellen en de psychosociale factoren aan te pakken. Er worden gesprekken gevoerd met de medewerkers waarin onder andere wordt besproken welke verbeteringen de medewerkers nodig en wenselijk achten, en wat er nodig is om het vertrouwen te herstellen. Daarnaast hebben de gesprekken tot doel ervoor te zorgen dat iedere medewerker zich vrij voelt om al wat wenselijk is te melden aan de collega’s en leidinggevenden. Deze gesprekken worden, waar daar behoefte aan is, begeleid door externe deskundigen.
Het bericht dat er veel meer afval in de Stille Oceaan ronddrijft dan werd aangenomen en dat bijna de helft van deze vervuiling bestaat uit visnetten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het wetenschappelijke artikel uit Nature, waarin met veel nauwkeurigere metingen en rekenmodellen is vastgesteld dat er vier tot zestien keer zoveel afval in de Stille Oceaan ronddrijft als tot dusver werd aangenomen en dat visnetten verantwoordelijk zijn voor minstens 46% van dit afval?1 2
Ja.
Is dit onderzoek ook relevant voor schattingen over afval in de Noordzee? Kunt u uitsluiten dat ook in de Noordzee veel meer afval ronddrijft dan tot nu toe wordt aangenomen? Ziet u de noodzaak van een aangepast, nauwkeuriger monitoringsysteem? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen uit het artikel in Nature Scientific Reports hebben betrekking op de Great Pacific Garbage Patch, het gebied in de Stille Oceaan tussen Hawaii en Californië. De conclusies uit het artikel kunnen niet rechtstreeks naar de Noordzee vertaald worden.
De hoeveelheid afval in de Noordzee wordt door de Noordzee landen al een aantal jaar gemeten aan de hand van een drietal indicatoren: strandafval, plastic deeltjes in de magen van noordse stormvogels en zeebodemafval. OSPAR heeft in 2010 de Guideline for Monitoring Marine Litter on the Beaches in the OSPAR Maritime Area gepubliceerd. Deze systematiek wordt door de landen die onder het OSPAR-verdrag vallen gehanteerd om de hoeveelheid zwerfafval op stranden te monitoren. Noordzeebreed kon er in het OSPAR Intermediate Assessment 2017 nog geen significante afname worden vastgesteld. Voor alleen de Nederlandse stranden en noordse stormvogels is er wel een significante afname geconstateerd.
Zijn visnetten, visserstouwen en vispluis nog steeds met afstand de meest gevonden afvalitems op de Nederlandse stranden?3 Kunt u een inschatting geven van de omvang van het vistuigafval in de Noordzee in absolute en relatieve cijfers? Zo nee, waarom niet?
Uit de resultaten van zwerfvuilmetingen op Noordzeestranden in het Intermediate Assessment 2017 van OSPAR blijkt dat in de zuidelijke Noordzee in 2014/2015 de categorie verpakkingsmateriaal het grootste aandeel heeft (bijna 40%) in het aantal gevonden items en afval van netten en touwen ruim een kwart. In de Noordelijke Noordzee hebben netten en touwen het grootste aandeel (30%).
Op de vier Nederlandse niet-toeristenstranden waarop met de OSPAR-methode wordt gemonitord, hebben netten en touwen als categorie het grootste aandeel (ca. 38%) in het aantal gevonden items. In de periode 2010–2015 is een significante afname met 11% van het aantal gevonden afvalitems vastgesteld, ook voor netten en touwen.
Kunt u aangeven of, en zo ja met welk percentage, vistuigafval is teruggedrongen via de Green Deal Visserij voor een Schone zee, die inmiddels drie jaar loopt?4 Zijn de tussentijdse uitkomsten reden tot aanpassing van de doelstelling en methoden van de Green Deal? Zo nee, waarom niet?
In de Green Deal Visserij voor een Schone Zee werken visserijsector, rijksoverheid, havens en afvalverwerkers samen om te voorkomen dat operationeel afval (o.a. netten) en huishoudelijk afval in zee belanden. De Green Deal boekt goede vooruitgang: in 2017 is 143 ton netten verzameld om te worden gerecycled, een recordhoeveelheid. Bovendien doen 113 Nederlandse vissersschepen mee aan het programma Fishing for Litter. Zij nemen het afval dat ze opvissen mee naar de haven. Van dit afval is door de vissers in 2017 ca. 300 ton opgehaald. Afvalvoorzieningen in visserijhavens zijn steeds beter georganiseerd. In veel Nederlandse visserijhavens kunnen operationeel, huishoudelijk en afval uit Fishing for Litter en pluis gescheiden worden ingeleverd.
Deze successen zijn reden om de met de visserijsector ingezette lijn onverminderd door te zetten. De ambitie is om in 2020 geen nieuw afval vanuit de Nederlandse visserij op de Nederlandse stranden aan te treffen.
Kunt u aangeven op welke wijze u nog meer vistuigafval tegengaat en hoe dit vordert?
In het voorstel voor een nieuwe EU Richtlijn voor havenontvangstvoorzieningen (Port Reception Facilities) gaat de visserij sterker onder de verplichtingen van de Richtlijn vallen. Dit betekent dat vissersschepen (deels afhankelijk van de grootte van het schip) onder de meldingsverplichtingen, inspecties en indirecte financiering komen te vallen. Met dit laatste worden ook de kosten van afgifte van vistuig gedekt uit een verplichte toeslag op de haventarieven, waardoor de financiële drempel voor afgifte wordt verlaagd. De visserijsector zal betrokken worden bij de implementatie van de richtlijn.
Onderdeel van de Green Deal Visserij voor een Schone Zee is het zoeken naar mogelijkheden om de hoeveelheid pluis te verminderen door alternatieve materialen voor pluis te ontwikkelen en door het bevorderen van bewustzijn.
Verder is Nederland deelnemer geworden van een internationaal initiatief om spooknetten tegen te gaan (Global Ghost Gear Initiative) en steunt Nederland evenals de Europese Commissie het gear-marking project van FAO. Ook draagt Nederland actief bij aan het UNEP Global Partnerschap voor Marine Litter, waarin ook FAO en IMO partner zijn.
In OSPAR-verband is Nederland actief met de uitvoering van het Regionale Actieplan Marien Zwerfvuil waarin de OSPAR-landen hun maatregelen om zwerfvuil op zee tegen te gaan, afstemmen. In deze initiatieven en samenwerkingsverbanden is nadrukkelijk aandacht voor het voorkomen dat afgedankte netten in zee belanden en voor het hergebruiken van netten.
Bent u bereid tot het nemen van extra maatregelen om vistuigafval in de Noordzee tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In bovenstaande antwoorden is weergegeven welke activiteiten wij al in gang gezet hebben en welke initiatieven wij steunen. Ik onderken de noodzaak van een voortvarende aanpak om plastic zwerfvuil in het mariene milieu terug te dringen. Nederland hoort daarin tot de koplopers, deze rol zal Nederland onverkort voort zetten.
Het voortzetten van het succesvolle teeltproject zonder mest Planty Organic |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Project teelt zonder mest zit zonder geld»?1
Ja.
Is het waar dat het innovatieve landbouwsysteem Planty Organic een projectfinanciering had van 2012 tot 2018 en dat er nog geen geld is voor verlenging van het project?2
Dit project heeft van het Ministerie van Economische Zaken tussen 1 januari 2013 en 31 december 2015 een financiering ontvangen onder projectnummer BO-20-014-003, voor een beperkt deel dat werd uitgevoerd door Wageningen Research (toen nog DLO). Projectfinanciering is altijd voor bepaalde duur, namelijk voor de duur van het uitvoeren van een duidelijk omschreven en vastgesteld projectplan. Een project heeft per definitie een einde. Verlenging is nooit een automatisme.
Deelt u het belang dat uw ambtsvoorganger hechtte aan onderzoek naar een biologisch landbouwsysteem dat volledig op een eigen mineralenvoorziening draait, dat wil zeggen zonder de aanvoer van (dierlijke) meststoffen van buitenaf? Zo nee, waarom niet?
Ja, waarbij ik wel opmerk dat het belang om de afhankelijkheid van externe productiefactoren te verkleinen niet beperkt is tot het biologische landbouwsysteem en dierlijke meststoffen.
Kunt u bevestigen dat de tussenresultaten van dit project voor duurzame plantaardige productie zonder aanvoer van meststoffen in 2014 al bemoedigend waren en dat na zes jaar zonder aanvoer van mest de opbrengst van de gewassen zelfs boven verwachting hoog was?
Het project laat zien dat met een akkerbouwsysteem met volledig eigen stikstofvoorziening middels uitsluitend bedrijfseigen stikstof (via leguminosen aangevoerd en door middel van maaimeststoffen, groenbemesters en gewasresten beschikbaar gekomen voor de gewassen), opbrengsten op een redelijk niveau kunnen worden bereikt, waarbij de onkruiddruk beheersbaar was. De bodem- en gewasanalyses op NPK en sporenelementen laten geen dalende tendens zien.
Dit type grond heeft een dusdanige voorraad aan mineralen dat vijf jaar bedrijfsvoering zonder externe aanvoer geen analyseerbare verarming van bodem of gewas tot gevolg heeft. Echter op termijn zou de landbouwgrond voor nutriënten fosfaat of kalium beperkend kunnen zijn. De evaluatie geeft aan dat een organische bron van deze nutriënten wellicht in de toekomst nodig is. Of deze resultaten ook op andere gronden en bij andere teelten toepasbaar zijn laat het onderzoek nog niet zien.
Deelt u de mening dat de hoge fosfaat- en stikstofefficiëntie in dit project zeer hoopgevend is voor zowel de bodem- als de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid de financiering voor Planty Organic voort te zetten en in gesprek te gaan met de andere financieringspartners om hetzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet zonder meer. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 2. De initiatiefnemers kunnen wel gebruik maken van het bestaande instrumentarium voor de financiering van landbouwkundig onderzoek, zoals bijvoorbeeld via de Topsector Agro & Food.
De topsectoren hebben recent een oproep gedaan voor nieuwe voorstellen (https://topsectoragrifood.nl/wp-content/uploads/2018/03/Oproep-PPS-voorstellen-topsector-AgriFood-2019-def.pdf), waarbij in de eerste fase projectideeën kunnen worden aangeleverd.
In dat stadium zijn nog geen uitgewerkte plannen nodig. Aangezien de deadline voor aanmelding tot 15 april 2018 loopt, heeft het Ministerie van LNV de betrokken onderzoekers direct op deze mogelijkheid gewezen.
De tv-uitzending van Kassa waaruit bleek dat ex-gedetineerden moeilijk een schadeverzekering af kunnen sluiten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Kassa d.d. 24 maart 2018, waarin aandacht werd gevraagd voor de moeilijkheden die ex-gedetineerden ondervinden bij het afsluiten van schadeverzekeringen?1
Ja.
Deelt u de mening dat straffen een taak van de rechter is en niet van commerciële partijen, zoals verzekeraars? Deelt u eveneens de mening dat het na het uitzitten van de straf belangrijk is dat mensen weer mee gaan doen en resocialiseren, bijvoorbeeld door aan het werk te gaan, en dat deze doelstellingen niet dichterbij komen indien verzekeraars bijvoorbeeld autoverzekeringen weigeren?
Het is aan het Openbaar Ministerie en de strafrechter om te bepalen of iemand die een strafbaar feit heeft gepleegd hiervoor een sanctie opgelegd moet krijgen. Dit kan afhankelijk van de ernst van het strafbare feit een vrijheidsbenemede sanctie zijn, maar bijvoorbeeld ook een geldboete of taakstraf. Iemand die zijn sanctie heeft ondergaan moet met een schone lei kunnen beginnen. Daar hoort het kunnen afsluiten van een verzekering ook bij. Dit is bijvoorbeeld van belang om met een auto te mogen rijden.
Naast het belang van ex-gedetineerden om een verzekering te kunnen afsluiten bestaat het belang van verzekeraars om aanvragen van potentiële verzekeringnemers op verzekerbaarheid te kunnen beoordelen. Omdat risico’s worden verzekerd hoort daar een inschatting van die risico’s bij. Heeft een aanvrager een strafrechtelijk verleden, dan is het aan de verzekeraar om in het individuele geval een afweging te maken of dit invloed heeft op het te verzekeren risico. In deze afweging kunnen ook andere risicofactoren worden betrokken, zoals de leeftijd van de aanvrager of het niet betalen van verzekeringspremies in het verleden. Verzekert een verzekeraar een groter risico, dan ligt het voor de hand dat deze een hogere premie vraagt. Is het ingeschatte risico te groot, dan zal de verzekeraar geen verzekering verstrekken. Behalve bij de ziektekostenverzekering hebben verzekeraars geen acceptatieplicht.
Vindt u dat verzekeraars ex-gedetineerden categorisch mogen weigeren, louter om de reden dat zij een strafblad hebben? Zo nee, gaat u de verzekeraars die dit toch doen hierop aanspreken?
Indien verzekeraars ex-gedetineerden categorisch zouden weigeren, louter omdat ze een strafblad hebben, vind ik dat onwenselijk. In de uitzending van Kassa worden voorbeelden gegeven van verzekeraars die ex-gedetineerden vanwege een gepleegd strafbaar feit geen verzekeringen zouden aanbieden, terwijl het verband tussen het strafbare feit en het te verzekeren risico niet duidelijk is. Reacties van diverse verzekeraars op vragen van Kassa, die zijn gepubliceerd op de website van Kassa, geven mij geen reden te veronderstellen dat ex-gedetineerden door het acceptatiebeleid van verzekeraars categorisch worden geweigerd en daardoor geen verzekeringen zouden kunnen afsluiten.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat een vangnet bestaat voor mensen die geen reguliere verzekering kunnen afsluiten. Zij kunnen een verzekering aanvragen bij de Vereende. De premie is dan vaak hoger, omdat de Vereende in algemene zin grotere risico’s verzekert en relatief meer bedrijfskosten heeft. Er wordt niet gevraagd naar een strafrechtelijk verleden, en dit wordt ook niet meegenomen in de bepaling van de individuele premie of aanvullende voorwaarden. De premie die de Vereende aanbiedt aan een ex-gedetineerde is dus even hoog als de premie die de Vereende aanbiedt aan iemand zonder strafrechtelijk verleden.
Staat u nog steeds achter de uitspraak, gedaan naar aanleiding van de Kamervragen hierover, dat verzekeraars slechts een hogere premie mogen vragen als er een aantoonbaar hoger risico is, namelijk slechts in die gevallen waarin een verband bestaat tussen de verzekering en het misdrijf dat is begaan?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat nu blijkt, uit de klachten die onder andere bij Kassa en bij Bonjo (belangenorganisatie voor (ex)gedetineerden) zijn binnengekomen, dat schadeverzekeringen juist ook geweigerd worden als het verband tussen strafbaar feit en type verzekering ontbreekt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid alle verzekeraars te wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en het belang van het kunnen afsluiten van verzekeringen door ex-gedetineerden voor een zo goed mogelijke resocialisatie? Zo ja, op welke termijn wilt u dit doen en wilt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Als een ex-gedetineerde geen verzekering krijgt aangeboden van een verzekeraar louter omdat deze een strafblad heeft kan dit diens re-integratie in de weg staan en daarmee de kans op recidive vergroten. In dit licht zal ik het Verbond van Verzekeraars het belang van mensen met een strafblad om verzekeringen te kunnen afsluiten onder de aandacht brengen.
Het bericht 'Hoe de digitale halsband van Magister de privacy van schoolkinderen nekt' |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoe de digitale halsband van Magister de privacy van schoolkinderen nekt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zeer geconcentreerde markt van leerlingvolgsystemen, waarbij 95% van het marktaandeel in handen is van twee aanbieders?
De markt van leerlingvolgsystemen kent inderdaad een hoge concentratiegraad. Dat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn, van belang is de vraag of een partij misbruik maakt van een dominante marktpositie. Ik ken daar tot op heden geen signalen van. De Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet, waarin bepalingen rondom misbruik van een economische machtspositie zijn opgenomen.
Is het bij u bekend hoelang scholen en de bedrijven die leerlingvolgsystemen aanbieden de leerlinggegevens bewaren?
De privacywetgeving schrijft voor dat persoonsgegevens niet langer worden opgeslagen dan noodzakelijk voor het doel waarvoor zij zijn verzameld. Ten aanzien van de gegevens in een leerlingdossier staat de Autoriteit Persoonsgegevens op het standpunt dat een school de meeste gegevens nog twee jaar mag bewaren nadat het kind van school is gegaan.2 Op grond van specifieke bepalingen in de onderwijswetgeving moeten scholen bepaalde gegevens langer bewaren:
In de modelverwerkersovereenkomst die hoort bij het privacyconvenant (waarin de sectorraden en inmiddels meer dan 200 leveranciers afspraken hebben gemaakt over privacy en informatiebeveiliging) zijn bepalingen opgenomen over hoe scholen en bedrijven die in opdracht van scholen persoonsgegevens verwerken om moeten gaan met bewaartermijnen en de vernietiging van persoonsgegevens.3 De bedrijven die leerlingvolgsystemen aanbieden hebben het convenant ondertekend.
Klopt het dat marketingdoeleinden buiten het gesloten privacyconvenant zijn gehouden, waardoor deze bedrijven geld kunnen verdienen door scholen aanbiedingen te sturen gericht op de geaggregeerde data?
Nee dat klopt niet. Artikel 5, lid 3 van het privacyconvenant bepaalt: «De Verwerking van Persoonsgegevens met betrekking tot Digitale Onderwijsmiddelen vindt nooit plaats voor reclamedoeleinden of het doen van ongevraagde aanbiedingen door Leveranciers.»
Kunt u de Inspectie toezicht laten houden op de bewerkingsovereenkomsten tussen scholen en aanbieders van leerlingvolgsystemen of deze overeenkomsten voldoen aan de wet en regelgeving rondom privacy.
De modelverwerkersovereenkomst die opgesteld is voldoet aan de wet- en regelgeving rondom privacy. Het is de taak van de Autoriteit Persoonsgegevens om toezicht te houden op de wet- en regelgeving rondom privacy. De Inspectie van het Onderwijs en de Autoriteit Persoonsgegevens hebben een samenwerkingsovereenkomst afgesloten waarin zij afspraken hebben gemaakt over hoe zij elkaar informeren.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de gegevens van Nederlandse leerlingen in een Amerikaans netwerk worden verwerkt en daarmee onder Amerikaanse wetgeving valt, gezien de grote concentratie van gevoelige persoonsgegevens?
Ik vind het onwenselijk als persoonsgegevens van Nederlandse leerlingen op Amerikaanse servers staan. Magister verzekert onderwijsinstellingen ervan dat daar geen sprake van is. De data wordt versleuteld opgeslagen op Nederlandse servers. Magister maakt voor haar beveiliging gebruik van de diensten van Akamai, een Amerikaans bedrijf. Die diensten (met name de bescherming tegen DDoS-aanvallen) worden geleverd in Europa, conform Europese privacywetgeving. De AVG stelt voorwaarden voor doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen of internationale organisaties. Voor scholen zijn deze hanteerbaar gemaakt in artikel 10 van de modelverwerkersovereenkomst.
Wat is uw oordeel over de capaciteit van toezicht en handhaving van privacywetgeving bij leerlinggegevens?
Het kabinet heeft de capaciteit van de Autoriteit Persoonsgegevens met oog op de inwerkingtreding van de AVG uitgebreid. Daarmee verwacht ik dat de Autoriteit Persoonsgegevens voldoende geëquipeerd is om haar taken uit te voeren. Ik zie dat de Autoriteit Persoonsgegevens ook actief is binnen het onderwijsdomein met onderzoek, voorlichting en recent bijvoorbeeld ook met de ontwikkeling van lesmateriaal over privacy.4
Bent u bereid onderzoek te doen naar gebruik, opslag en verwerking van leerlinggegevens door scholen en aanbieders van leerlingvolgsystemen?
Het is de rol van de Autoriteit Persoonsgegevens om toezicht te houden en indien nodig onderzoek te doen. Recent is er door de Autoriteit Persoonsgegevens bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar de werkwijze van scholen rondom hun leerlingvolgsystemen.5 Naar aanleiding van dit onderzoek hebben scholen en de leverancier hun werkwijzen en systemen aangepast zodat de omgang met leerlinggegevens voldoet aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Zo hebben leraren nu bijvoorbeeld alleen nog toegang tot persoonsgegevens van leerlingen die zij voor de uitvoering van hun taken nodig hebben en is de beveiliging van de persoonsgegevens verbeterd door bij te houden welke bestanden van welke leerlingen zijn gelezen of aangepast.
Met het privacyconvenant en de modelverwerkersovereenkomst worden scholen ondersteund bij het maken van de juiste afspraken over gebruik, opslag en verwerking van leerlinggegevens met onder meer aanbieders van leerlingvolgsystemen.
Zoals toegezegd tijdens het AO Digitalisering op 31 januari jongstleden, informeer ik uw Kamer later dit jaar over de uitkomsten van een monitor naar de stand van zaken rondom privacy en beveiliging in het primair en voortgezet onderwijs.
Het tobben van de Europese bankensector |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit de bankensector mondiaal moeite heeft met het genereren van winst?
Er zijn inderdaad individuele banken die moeite hebben met het genereren van winst. Over de hele linie is de bankensector echter winstgevend. Het rendement op eigen vermogen voor banken in de EU bedroeg 7% tot en met het derde kwartaal van 2017.1 In de VS was dit over 2017 zo’n 8%.2 De Nederlandsche Bank heeft eerder gemeld dat het voor banken onwaarschijnlijk is dat de hoge rendementen van voor de kredietcrisis terugkeren.3 Bij minder risico past een lager rendement.
Hoe reageert u op de conclusies van het onderzoek van The Boston Consulting Group (BCG), namelijk dat zij zich extra zorgen maakt over Europese banken?1
Uit het nieuwsartikel waar het lid Leijten naar verwijst blijkt dat Europese banken gemiddeld genomen ten aanzien van hun winstgevendheid iets achterlopen ten opzichte van vergelijkbare banken elders. Dit komt onder andere doordat een aantal Europese banken nog kampt met portefeuilles die niet goed renderen. Wanneer banken in een jaar extra voorzieningen moeten nemen voor een lening(portefeuille), bijvoorbeeld een niet-presterende lening, gaat dit in dat jaar ten koste van de winst. Dat banken tijdelijk minder winst maken doordat ze voorzieningen nemen is dus niet per se een slechte zaak.
Bent u het eens met de stelling dat Europese banken problemen ondervinden vanwege de extreem lage rentestanden? Zo ja, gaat u dit met de Europese Centrale Bank (ECB) bespreken?
Uit eerdere analyses is gebleken dat banken op termijn zouden kunnen worden geraakt door een aanhoudende lage rente. Toch lijkt het erop dat banken hun rentemarge de afgelopen jaren op peil hebben kunnen houden.5 Vooralsnog zijn er geen signalen dat banken grote problemen ondervinden van de lage rente. Zoals ik eerder heb aangegeven dragen diverse factoren bij aan de momenteel historisch lage rentestand.6 De ECB zegt zelf overigens ook rekening te houden met de effecten van haar beleid, waaronder op de winstgevendheid van banken. Uit analyses blijkt verder ook dat er aanwijzingen zijn dat de winstgevendheid van banken voor een deel ook profiteert van het ECB beleid.7
Vindt u het zorgelijk dat het ECB-beleid zou moeten zorgen voor economische groei en inflatie, maar dat het tegelijkertijd niet alleen onze huizenmarkt en pensioenfondsen hard raakt, maar ook de banken ontwricht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat operationele kosten en onrendabele leningen voor extra druk zorgen voor Europese banken? Wanneer zijn de onrendabele leningen verleden tijd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Leningen kunnen altijd niet-presterend worden. Hier houden banken ook rekening mee bij het verstrekken van leningen. Met name als het economisch slecht gaat komt het voor dat kredietnemers hun lening niet kunnen terugbetalen. Met name lidstaten die te maken hebben gehad met een sterke economische terugval zagen dan ook het aantal niet-presterende leningen in hun bankensector oplopen. Het aanpakken hiervan is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van banken zelf. Zo kunnen zij voorzieningen nemen of proberen het onderpand uit te winnen. Wanneer dat onvoldoende gebeurt kan ook de toezichthouder druk uitoefenen. Wanneer een lening niet-presterend wordt, is er nog steeds een kans dat de lening wordt terugbetaald of kan worden uitgewonnen. Volledige afschrijving is dan ook niet in alle gevallen direct nodig. Wel is het belangrijk dat tijdig en voldoende voorzieningen worden genomen. Dit is ook een thema in het bankentoezicht en het actieplan van de Europese ministers van Financiën.9
Wat vindt u van de bevindingen in het rapport, dat forse verschillen bestaan tussen het noordelijke en het zuidelijke deel van de Europese bankensector? Hoe komt het dat vooral banken uit zuidelijke landen last blijven houden van foute leningen uit het verleden?2
Zie antwoord vraag 5.
Hoe komt het dat de afschrijving van foute leningen in Europa in een laag tempo gaat?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat er tempo moet worden gemaakt met de afschrijving van foute leningen, zoals in de Verenigde Staten? Wat kan u daaraan doen?
In het hiervoor genoemde actieplan is, naar aanleiding van Nederlandse inbreng, oog voor het nemen van een minimumniveau van voorzieningen. Hierbij is ook – op technisch niveau – gekeken naar praktijken in andere landen, waaronder ook die in de Verenigde Staten.10 Op basis van het actieplan heeft de Commissie in maart 2018 een voorstel gedaan met daarin een minimale verliesdekking voor NPLs, waarover u binnenkort een BNC-fiche ontvangt.
Hoe gaat de ECB in haar toezicht om met het feit dat de niet-presterende leningen de levensvatbaarheid van Europese banken bedreigen, zoals het BCG-rapport constateert? Kunt u de Kamer informeren over de wijze waarop de ECB haar toezichtsrol aanwendt op dit dossier?
De ECB kijkt op individueel niveau naar praktijken rondom NPLs. Hierover heb ik u eerder geïnformeerd.11 Door middel van voornoemde leidraad probeert de ECB te bevorderen dat NPLs tijdig worden voorzien en afgeschreven. In 2017 heb ik de ECB in haar aanpak ondersteund.12
Erkent u dat de Nederlandse bankensector alsmede de Europese grootbanken nog altijd «to big to fail» zijn, waardoor bij financiële problemen een bank weer een staatsinjectie nodig zal hebben? Zo nee, kunt u dat per land toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om de bankensector wezenlijk te veranderen om de risico’s voor de reële economie fors te verkleinen?
Sinds de crisis zijn meerdere stappen gezet om ervoor te zorgen dat problemen bij banken, van welke omvang dan ook, zo goed mogelijk kunnen worden aangepakt, met zo min mogelijk externe middelen of besmetting van het systeem. Zo zijn de kapitaaleisen fors verhoogd en bouwen de banken zelf in goede tijden fondsen op voor slechtere tijden. Door meerdere beleidsmaatregelen is de afgelopen jaren het risico dat overheden opnieuw moeten optreden als redder dan ook een stuk kleiner geworden dan ten tijde van de financiële crisis. Mocht een bank onverhoopt toch in de problemen komen en een beroep doen op externe middelen, dan gelden strenge eisen, bijvoorbeeld dat eerst bail-in plaatsvindt. De komende jaren worden verdere stappen gezet, onder andere door te komen tot stevige bail-inbare buffers («MREL»).
Heeft u een vermoeden dat Europa zich moet zich voorbereiden op de volgende bancaire, conjuncturele neergang, zoals directeur Christine Lagarde van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) onlangs meldde in een toespraak in Berlijn? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In het artikel waar lid Leijten naar verwijst, sprak Christine Lagarde niet van een volgende bancaire neergang. Lagarde richtte zich in haar speech in Berlijn op een zogenoemde «rainy day fund», waaraan lidstaten bijdragen in economisch goede tijden en middelen uit ontvangen in slechte tijden. Het kabinet deelt de mening van het IMF dat lidstaten zich moeten voorbereiden op een volgende economische neergang. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief over de toekomst van de EMU, die afgelopen november aan de Kamer is verzonden, is het kabinet echter geen voorstander van een stabilisatiemechanisme voor de eurozone om de gevolgen van economische schokken op te vangen.14 Volgens het kabinet kunnen lidstaten asymmetrische schokken opvangen door gebruik te maken van eigen budgettaire buffers en zogenoemde automatische stabilisatoren in nationale begrotingen. De regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zijn zo ingericht dat er al rekening wordt gehouden met de stand van de conjunctuur, waardoor ruimte ontstaat voor de werking van budgettaire stabilisatoren. Om deze reden hecht het kabinet aan strikte naleving en handhaving van de regels van het SGP.