Het bericht dat zelfs het wijkteam dat mensen moet helpen verdwaalt tussen zorgloketten |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat gemeenten één loket hebben waar mensen kunnen aankloppen voor zorg, maar dat de medewerkers van het zorgloket vastlopen op te veel andere loketten?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat ook de wijkteams worstelen met teveel loketten, de complexe regels en teveel verschillende financieringsstromen? Is dit volgens u een gewenst effect van de decentralisaties die sinds 2015 zijn doorgezet?
De decentralisaties hadden en hebben als doel meer integraal lokaal beleid te kunnen (uit)voeren. Dit sluit aan bij de wensen en behoeften van mensen. De «lat» is daarmee – vergeleken met het verleden – een stuk hoger komen te liggen. Vier jaar geleden bestonden er nagenoeg nog geen wijkteams. Ervaringen in het buitenland leren dat hervormingen, zoals recent doorgevoerd, de nodige tijd vragen. Doel van de hervormingen is dat mensen ook echt merkbaar betere zorg en ondersteuning krijgen.
Het grootste gedeelte van de mensen die zich wenden tot gemeenten wordt goed geholpen en is ook tevreden, zo blijkt uit o.a. het cliëntervaringsonderzoek (bron:gemeentelijke monitor sociaal domein: www.waarstaatjegemeente.nl).
De Ombudsman vraagt terecht aandacht voor verbetering van de dienstverlening aan burgers. Met name bij mensen met een meer complexe en/of domeinoverstijgende zorgvraag worden nog problemen geconstateerd. Dit zijn aandachtspunten waar gemeenten en Rijk samen al langer op inzetten. En dat zullen we de komende jaren ook blijven doen. Bijvoorbeeld binnen het programma «Zorg voor de Jeugd» dat u dit voorjaar heeft ontvangen, of het programma «Langer Thuis». Dit programma – dat u voor de zomer zal ontvangen, heeft als doel om de zorg en ondersteuning om ouderen heen beter te laten aansluiten bij hun wensen en behoeften. Ook zetten we vol in op het verbeteren van de cliëntondersteuning. Een ander voorbeeld is het programma Sociaal Domein, waarin Rijk en gemeenten samenwerken om oplossingen te vinden voor complexe vraagstukken op het gebied van o.a. privacy en gegevensuitwisseling, samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars en preventie.
Wat vindt u ervan dat er binnen veel gemeenten geen samenhang is in het regelen van de juiste voorzieningen voor mensen, nu blijkt dat voor schuldenproblematiek, het vinden van werk, opvoedkundige problemen, psychische aandoeningen, thuiszorg en begeleiding er allemaal verschillende loketten zijn met allemaal eigen regels, budgetten en verantwoordelijkheden?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat er wachtlijsten zijn bij de wijkteams in gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb bij de VNG nagevraagd of zij zich herkennen in het beeld dat er (structureel) wachtlijsten zijn bij de wijkteams. Zowel de VNG als VWS herkennen dit beeld niet. Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over wachtlijsten bij wijkteams. Wat betreft het toekennen van een maatwerkvoorziening zijn gemeenten overigens gebonden aan de wettelijke termijn van 8 weken (van melding tot en met het nemen van een besluit).
Heeft u ervan kennisgenomen dat volgens de ombudsman instanties vaak niet zien welke zorg en ondersteuning mensen echt nodig hebben, en verzekeraars, zorgkantoren en gemeenten alleen kijken naar hun eigen kleine gebied? Deelt u de analyse van de ombudsman en zijn conclusie dat de meeste mensen juist niet passen in dat hokje waar het systeem ze in wil hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er kennis van genomen en ik ben het eens met de Ombudsman dat mensen niet in een hokje te plaatsen zijn. Het is juist de essentie van de hervorming dat niet enkel naar de beperking van iemand wordt gekeken bij het participeren in de samenleving, maar evenzeer naar zijn of haar vermogen om daar mee om te gaan. Bijvoorbeeld door te kijken naar het sociale netwerk van betrokkene en vraagstukken op andere domeinen. De doorgevoerde hervormingen bieden daarvoor juist een unieke mogelijkheid. Veel gemeenten en wijkteams verrichten hier goed werk en zetten stappen door bijvoorbeeld een samenwerking aan te gaan met zorgverzekeraars en zorgkantoren. Ook stellen steeds meer gemeenten maatwerkbudgetten beschikbaar die in specifieke situaties ingezet kunnen worden om de passende zorg en ondersteuning sneller in te zetten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er meer samenhang komt in het voorzieningenaanbod? Hoe gaat u de veelheid aan loketten, regels en financieringsstromen verkleinen, zodat mensen niet meer verdwalen in het doolhof dat is gecreëerd?
Hulpvragen manifesteren zich voor verschillende groepen op verschillende plekken. Ik vind het belangrijk dat lokaal goed wordt samengewerkt, waarbij het «no wrong door» principe wordt gehanteerd. Dit houdt in dat mensen met een ondersteuningsvraag altijd te woord worden gestaan, ook al melden ze zich bij het «verkeerde» loket. Daarbij wordt pas «losgelaten» als zij wel bij het juiste adres zijn aangekomen. Veel gemeenten hebben op dit moment multidisciplinaire wijkteams ingezet die al volgens dit principe werken. Goed werkende onafhankelijke cliëntondersteuning kan daarbij een belangrijke rol spelen. Ik zal de Tweede Kamer binnenkort informeren hoe ik deze functie wil versterken.
Het bericht dat er toch medische dossiers zijn zoekgeraakt in het gevangenisziekenhuis |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er toch medische dossiers zoek zijn geweest in het gevangenisziekenhuis?1
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat u op eerdere Kamervragen antwoordde dat er volgens de gevangenisdirecteur geen sprake van was dat een dossier van een gedetineerde is kwijtgeraakt of kwijt is geweest2, terwijl er nu uit de behandeling van een tuchtzaak blijkt dat er wel degelijk zelfs meerdere dossiers (de lijsten voor de toediening van medicatie aan gedetineerden) in een papierbak zijn beland?
In het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) wordt met medicatie-aftekenlijsten gewerkt waarop per patiënt wordt bijgehouden welke medicatie moet worden verstrekt en of deze medicatie daadwerkelijk is verstrekt. Deze medicatie-aftekenlijsten dienen aan het eind van iedere week aan het medisch dossier van de betrokken patiënt te worden toegevoegd. Gedurende twee weken waren de medicatie-aftekenlijsten kwijt van de afdeling waar de betrokken patiënt verbleef. Na ontdekking hiervan is direct een zoekactie gestart om de lijsten terug te vinden en zijn de betreffende patiënten geïnformeerd. De lijsten zijn teruggevonden in een afgesloten papiercontainer waarin vertrouwelijke stukken kunnen worden weggegooid en vervolgens alsnog toegevoegd aan de patiëntendossiers van de betreffende gedetineerden. Hoewel de medicatie-aftekenlijsten strikt genomen pas onderdeel uitmaken van het medisch dossier als zij daaraan zijn toegevoegd, had het in de rede gelegen om melding te maken van de vermissing van deze medicatie-aftekenlijsten in het antwoord op de eerder door uw Kamer gestelde vragen over deze casus.
Heeft u reeds laten uitzoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren? Was hier sprake van een menselijke fout? Kan kwade opzet – het verduisteren van eventuele gemaakte fouten – worden uitgesloten?
Nadat geconstateerd was dat de medicatie-aftekenlijsten vermist waren, is direct een zoekactie gestart. Daarnaast zijn alle betrokken patiënten geïnformeerd over deze vermissing. Door het JCvSZ is onderzocht hoe de lijsten in de afgesloten papiercontainer terecht zijn gekomen. Het meest aannemelijk is dat een menselijke fout is gemaakt. Er is geen aanwijzing gevonden voor kwade opzet.
Wat zegt de onthulling dat er toch dossiers in een papierbak hebben gelegen, met als doel die te vernietigen, over de manier van werken in het gevangenisziekenhuis? Deelt u de mening dat deze onthulling ernstig genoeg is om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd onderzoek te laten doen naar de problemen in het gevangenisziekenhuis? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet in haar reguliere inspectiebezoeken onder meer toe op de kwaliteit van dossiervoering. Tijdens het meest recente reguliere inspectiebezoek in het JCvSZ, dat plaatsvond op 5 maart jl., kwam het zoekraken van dossiers of delen daarvan niet naar voren als een probleem. De IGJ ziet in dit recente bericht geen aanleiding om het zoekraken van dossiers (of delen daarvan) specifiek nader te onderzoeken. Wel betrekt de IGJ dit signaal bij haar reguliere toezichtactiviteiten binnen het JCvSZ. Indien de IGJ oordeelt dat er risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn, vraagt de IGJ om verbetermaatregelen en ziet de IGJ erop toe dat deze worden nageleefd. Ik zie geen aanleiding om aanvullend onderzoek te laten doen en heb vertrouwen in het niveau van zorgverlening in het JCvSZ.
Vertrouwt u er nog op dat het niveau van zorgverlening in het gevangenisziekenhuis op orde is? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Zie antwoord vraag 4.
Door welke medewerkers mogen er parafen worden gezet als controle dat bepaalde medicatie is verstrekt aan gedetineerden? Betreft het slechts verpleegkundigen of ook penitentiair inrichtingswerkers? Welke opleidingen hebben zij hiervoor gehad?
In het JCvSZ mogen verpleegkundigen een paraaf zetten ter controle dat de juiste medicatie is verstrekt. Penitentiair inrichtingswerkers mogen een tweede controleparaaf zetten mits zij de speciale cursus «Veilig omgaan met medicatie» hebben gevolgd en deze succesvol hebben afgesloten met een toets.
Het stroomnetwerk rond Haarlemmermeer |
|
Remco Dijkstra (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stroom rond Haarlemmermeer is op»?1
Ja
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de beheerder van het stroomnetwerk hier niet op voorbereid was?
Voor het antwoord op vragen 2 tot en met 5 verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen 5, 6, 7, 8 en 9 van het lid Van der Lee (GroenLinks) over de risico's die de overbelasting van de elektriciteitsvoorziening brengt voor de digitale koppositie van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2255)2.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan er versnelling gebracht worden in de procedures rond de bouw van een elektriciteitsstation zodat het proces aansluit aan de vraag?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door de groei van de economie de vraag naar elektriciteit door nieuwe bedrijven in hoog tempo groeit in deze regio? Zo ja, op welke wijze wordt in deze regio aan de uitbreiding van het elektriciteitsnet gewerkt? Wie heeft daarin welke verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het risico op capaciteitsproblemen ook in andere gebieden en regio’s? Zo ja, welke en hoe wordt daarop geanticipeerd? Zo nee, welke analyse onderbouwt deze conclusie?
De landelijke netbeheerder TenneT onderzoekt periodiek de leveringszekerheid op regionaal en nationaal niveau en publiceert de uitkomsten jaarlijks in het Rapport Monitoring Leveringszekerheid. De meest recente uitkomsten laten geen (dreigend) tekort aan elektriciteit zien. Wel is het zo dat bijvoorbeeld grootschalige productie van elektriciteit uit wind op land of zonneparken vaak plaatsvindt in dunbevolkte gebieden zoals Friesland, de Flevopolder of de kop van Noord-Holland. De toename van de productie van duurzame energie in deze regio’s is dermate groot en snel dat de historische netconfiguratie hier vaak niet op is toegerust. In die gevallen vinden grootschalige netuitbreidingen plaats om deze ontwikkelingen te faciliteren. Op andere plaatsen is wel rekening gehouden met de komst van grootschalige duurzame energie en is daarvoor al op voorhand een netverzwaring uitgevoerd, bijvoorbeeld in de Flevopolder. Om netbeheerders nog sneller in staat te stellen tijdig in te spelen op de toenemende vraag naar netcapaciteit zet ik bij de onderhandelingen over het Klimaatakkoord in op goede afspraken over ruimtelijke regie op decentraal niveau.
Deelt u de mening dat leveringszekerheid te allen tijde gewaarborgd dient te zijn?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van mijn beleid.
Kan het zo zijn dat Nederland door de energietransitie vaker problemen rondom leveringszekerheid van stroom zal ervaren? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de energietransitie leidt tot een situatie waarin in incidentele gevallen niet direct in alle gevraagde aansluitcapaciteit kan worden voorzien. Dit heeft echter geen gevolgen voor de leveringszekerheid aan bestaande aansluitingen.
Met de groei van het aandeel intermitterende bronnen (zon en wind) zal er de komende decennia wel een grotere vraag naar flexibiliteit ontstaan. Deze vraag kan worden ingevuld door middel van vraagsturing, opslag in bijvoorbeeld accu’s en gebruik van interconnectiecapaciteit. Daarnaast zal ook de ontwikkeling van opslag- en bufffercapaciteit in de vorm van moleculen belangrijk worden. Dit is overigens een vraagstuk dat nadrukkelijk de aandacht krijgt in de gesprekken om te komen tot een Klimaatakkoord.
Kan de Minister, zoals het artikel stelt, onderschrijven dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de huidige capaciteitsproblemen en de stroomstoring op Schiphol van 29 april 2018?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van der Lee (GroenLinks) over de risico's die de overbelasting van de elektriciteitsvoorziening brengt voor de digitale koppositie van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2255).
Kan het feit dat er capaciteitsproblemen zijn gevolgen hebben voor de veiligheid van Schiphol? Zo ja, hoe kan dat worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel onderzoekt Schiphol waarom de stroomvoorziening 29 april jl. op de luchthaven is beïnvloed door de stroomstoring in Amsterdam Zuid-Oost. Daartoe heeft Schiphol TNO als onafhankelijk partij aangesteld om onderzoek te doen naar de toedracht van de verstoring van de elektra en IT-infrastructuur en de bijbehorende beheersmaatregelen van Schiphol. Na publicatie van een tussenrapportage in juni, worden de definitieve uitkomsten naar verwachting over ruim twee maanden bekend. Ik ga niet in op oorzaken en gevolgen vooruitlopend op de definitieve uitkomsten van dit onderzoek.
In hoeverre is de luchthaven Schiphol in staat zelf voldoende alternatieven voorhanden te hebben om te voorkomen dat de operatie in de soep loopt bij een stroomstoring? Wanneer valt het rapport over de recente stroomstoring met daarin de oorzaak en eventuele maatregelen om dit te voorkomen te verwachten?
Zie antwoord vraag 10.
Is er een oorzakelijk verband tussen hetgeen in dit artikel wordt beschreven en de vele recente stroomstoringen in en rond Amsterdam? Indien dat er niet is, hoe zijn deze stroomstoringen dan te verklaren?
Nee. De stroomstoringen in en rond Amsterdam zijn niet gerelateerd aan enig capaciteitstekort. De storingen vanaf 2015 hebben plaatsgevonden op verschillende locaties, op verschillende spanningsniveaus en bij zowel netbeheerder TenneT als netbeheerder Liander. De oorzaken zijn divers van aard.
Ongezonde voedingsproducten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Producten van Unilever minder gezond dan bedrijf zelf zegt»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de samenleving, en in het bijzonder voor de volksgezondheid, dat naar de maatstaven van de Access to Nutrition Index (ATNI) minder dan een derde van alle producten van grote voedingsmiddelenbedrijven gezond te noemen is? Zo nee, waarom niet?
De ranglijst laat zien hoe de 22 grootste voedingsmiddelenbedrijven (wereldwijd) scoren op diverse voeding en gezondheid gerelateerde thema’s. De Access to Nutrition Index (ATNI) heeft als uitgangspunt dat voedingsmiddelenbedrijven kunnen bijdragen aan de beschikbaarheid van voldoende gezonde voeding. Maar ook een bijdrage kunnen leveren aan de aanpak van voedingsproblemen als ondervoeding of overgewicht. Het is inderdaad jammer dat minder dan een derde van alle producten van deze 22 grote voedingsmiddelenbedrijven naar de maatstaven van de Access to Nutrition Foundation gezond te noemen is.
Deelt u de constatering van de ATNI dat de meeste bedrijven, ondanks enige verbeteringen, nog veel te weinig doen om het voedingsaanbod gezonder te maken? Zo nee, waarom niet?
Een groot deel van de 22 grote voedingsmiddelenbedrijven zet zich in Nederland al enige tijd in om het voedingsaanbod onder andere qua samenstelling te verbeteren. In mijn brief van 23 december 2017 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 288) heb ik aangegeven dat er zichtbare stappen zijn gezet, maar het is de vraag of de gestelde ambities in het Akkoord verbetering productsamenstelling worden gehaald. Ik heb daarbij aangegeven dat alle partijen, ook de voedingsmiddelenindustrie, er de schouders onder moeten zetten om de ambities voor 2020 te halen. Bij een gezonder voedingsaanbod speelt niet alleen de samenstelling van voedingsmiddelen (zout, verzadigd vet, calorieën) een rol, ook de presentatie, keuzemogelijkheden, keuzemomenten en leefomgeving horen daar bij. In het preventieakkoord zal er zeker aandacht zijn voor een versnelling van een beter voedingsaanbod in den brede.
Bent u van mening dat op de voedingsmiddelenbedrijven een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid rust om het voedingsaanbod minder ongezond te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben van mening dat voedingsmiddelenbedrijven een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben bij te dragen aan een gezond voedingsaanbod en de consument daarbij van de juiste informatie te voorzien zodat de consument een bewuste keuze kan maken.
Samengestelde producten als frisdrank, koek, snacks, soep en dergelijke die de grote bedrijven in de ATNI voornamelijk produceren, kunnen qua zout, verzadigd vet, suiker en portiegrootte een stuk gezonder, maar het zullen voedingsmiddelen blijven die met mate geconsumeerd moeten worden. Voor een gezond voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf zullen consumenten zich meer moeten richten op andere producten zoals verse groenten en fruit.
Bent u bereid voedingsmiddelenbedrijven te prikkelen om meer vaart te maken in het gezonder maken van het voedingsaanbod? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke (aanvullende) instrumenten gaat u hiervoor inzetten en welke maatregelen gaat u treffen?
Ja, zie antwoord op vraag 3. Alle partijen, ook de voedingsmiddelenindustrie, zullen er de schouders onder moeten zetten om het voedingsaanbod te verbeteren. In het preventieakkoord zal er zeker aandacht zijn voor een versnelling in een verbeterd voedingsaanbod. Hierover kan ik u in het najaar nader informeren.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor de tweede termijn van het algemeen overleg Voedsel?
Ja.
Het bericht ´Omstreden dienstreis voedt vertrouwenscrisis bij OM’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden dienstreis voedt vertrouwenscrisis bij OM»?1
Ja.
Bent u bereid, mede in het licht van een eerdere recente publicatie in NRC2, een onafhankelijk feitenonderzoek in te laten stellen naar het al dan niet gemeld zijn van privérelaties binnen de top van het openbaar ministerie (OM), inclusief de wijze waarop de toenmalige leiding daarmee omgegaan is? Bent u bereid dit onderzoek te richten op de periode 2012 – 2016, tegen de achtergrond van de destijds geldende integriteitsregels van het OM?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 van het lid Groothuizen (D66) over verstoorde verhoudingen in de top van het Openbaar Ministerie (ingezonden op 17 mei 2018, nummer 2018Z08990) heeft het College van procureurs-generaal naar aanleiding van de berichtgeving opdracht gegeven tot het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek. Doel van dit onderzoek zal onder meer zijn om de feitelijke gang van zaken te achterhalen rond de benoeming van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Rotterdam. Ook eerdere gebeurtenissen kunnen mogelijk in het onderzoek worden meegenomen.
Kunt u aangeven in hoeverre de publicaties in NRC u aanleiding geven om met de top van het OM in gesprek te gaan over de (management)cultuur binnen het OM? Maakt het management-development-programma van het OM deel uit van een breder perspectief binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (bijvoorbeeld het strategisch ontwikkelprogramma Columbus) of is er sprake van een gesloten cultuur?
Zoals reeds aangegeven heeft het College van procureurs-generaal opdracht gegeven tot het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek. Het is van belang dat de commissie de ruimte krijgt haar onderzoek te doen en dat de resultaten van daarvan worden afgewacht. Ik zal over de uitkomsten van het onderzoek in gesprek gaan met het College.
Voor wat betreft uw laatste vraag: het OM is aangesloten bij de Management Development (hierna: MD)-systematiek van mijn ministerie middels participatie in de MD-Adviesraad en het Centraal Loopbaanberaad en heeft een eigen leiderschapsontwikkelingsprogramma. Daarnaast nemen op dit moment vier leidinggevenden vanuit het OM deel aan het programma Columbus.
Bent u bereid om op zo kort mogelijke termijn, mede gelet op het grote belang van herstel van integriteit rond het OM, antwoord te geven op vraag 2? Is het mogelijk daar uiterlijk vrijdag 25 mei 2018 de Kamer over te berichten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Bayer zette wetenschap jarenlang op dwaalspoor” |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bayer zette wetenschap jarenlang op dwaalspoor»1?
Ja.
Deelt u de analyse van hoogleraar Van der Sluijs dat het toelatingssysteem voor gewasbeschermingsmiddelen niet onafhankelijk is ingericht en dat dit in het voordeel werkt van grote fabrikanten van gewasbeschermingsmiddelen? Zo nee, hoe wijkt uw standpunt af van de analyse van de hoogleraar?
Nee, ik deel deze analyses niet.
De toelatinghouder dient een dossier aan te leveren dat aan strikte kwaliteitseisen voldoet. Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier onderzoeken bevat die zijn uitgevoerd door laboratoria, die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). Hierbij zijn ook eisen opgenomen voor de gestandaardiseerde proefopzet van onderzoeken.
De ingediende onderzoeken worden kritisch bekeken door de rapporterend lidstaat en European Food Safety Authority (EFSA). Dit kan – als de kwaliteit onvoldoende is – leiden tot het afkeuren van een onderzoek. Dit is niet ongebruikelijk. De bevindingen van het rapporterend lidstaat en de EFSA worden vervolgens kritisch bekeken door de overige lidstaten.
Bovendien worden in de Europese (her)beoordeling van werkzame stoffen ook alle relevante beschikbare wetenschappelijke publicaties beschouwd.
Bij de verschillende (her)beoordelingen van de neonicotinoïden op Europees niveau zijn ook de wetenschappelijke publicaties van hoogleraar Van der Sluijs meegenomen.
Deelt u de analyse dat de «Good Laboratory Practice»-standaard er in de praktijk toe leidt dat onderzoeken van onafhankelijke academische laboratoria niet meegewogen hoeven te worden in toelatingsprocedures?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een herziening van de toelatingsprocedures te bepleiten op Europees niveau en daarin de zorgen zoals genoemd in voorgaande vragen mee te nemen? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daar – gezien mijn antwoord op de vragen 2 en 3 – niet toe bereid.
Overigens raakt dit aan de Europese besluitvorming over een voorstel van de Europese Commissie getiteld «wijziging Verordening Algemene Levensmiddelenwetgeving & onderliggende sectorale wetgeving i.v.m. de risicobeoordelingssystematiek». Dit voorstel betreft aanpassingen in het model van de risicobeoordeling door de EFSA.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft uw Kamer op 25 mei 2018 het BNC-fiche gestuurd over dit voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 2567).
Bent u bereid om vooruitlopend op een Europese herziening, de Nederlandse toelatingsprocedures van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) onafhankelijker in te richten en daarover in gesprek te gaan met onder andere onafhankelijke, academische laboratoria? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak 201700522/1/A3 van de Raad van State1 en het bericht van RTL Nieuws «Gevolgen van vernietiging IS door Nederlandse bommen blijven geheim»?2
Ja.
Bent u bekend met de persberichten op http://www.centcom.mil/ van de militaire aanvallen uitgevoerd door de coalitiepartners in de strijd tegen IS?
Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM rapporteert met regelmaat over de inzet van het luchtwapen door de coalitie. Hierin wordt per dag beschreven hoe veel zogenoemde aanvallen zijn uitgevoerd, waar deze ongeveer hebben plaatsgevonden en welke doelen zijn aangegrepen. Deze berichtgeving omvat de luchtinzet van de hele coalitie in de strijd tegen ISIS. Aanvallen zijn hieruit niet te herleiden naar landen.
Wapeninzet is het resultaat van een zorgvuldig targetingproces. Het kabinet hecht aan open en transparante communicatie over inzet. Daarom is begin dit jaar de rapportage over de Nederlandse wapeninzet tegen ISIS uitgebreid. Het openbare «weekoverzicht Defensieoperaties» rapporteert nu in meer detail over het aantal missies, de locaties en het soort doel van de F-16»s in de strijd tegen ISIS. Hiermee is de Nederlandse rapportage eveneens meer in lijn met de berichtgeving van CENTCOM.
Is het mogelijk, wanneer men het weekoverzicht van Defensie naast dit persbericht legt, te achterhalen is waar en wanneer de Nederlandse bijdrage heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om bij het weekoverzicht Defensie meer informatie over de Nederlandse wapeninzet, vergelijkbaar met dat van CENTOM, te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eventueel bereid om, al dan niet vertrouwelijk, met de Kamer dezelfde informatie te delen over iedere wapeninzet van Nederlandse eenheden, zoals die, door tussenkomst van de Koninklijke Marechaussee, naar het OM gaat? Zo nee, waarom niet?
Eerder is uw Kamer, openbaar en vertrouwelijk, geïnformeerd over het uiterst zorgvuldige targetingprocesvan de coalitie en dus ook van Nederland. De Commandant der Strijdkrachten heeft in een besloten sessie met uw Kamer ook over dit onderwerp gesproken.
Sinds het begin van de inzet in oktober 2014 hebben Nederlandse F-16»s 2.100 missies uitgevoerd, waarbij meer dan 1.800 keer wapens zijn ingezet. Het is aan het OM om te beoordelen of een onderzoek wordt ingesteld naar aanleiding van de inzet van geweldsmiddelen.
De arrestatie van tien activisten voor vrouwenrechten in Saudi-Arabië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arrested Saudi activists held incommunicado since last week»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de eerder deze maand opgepakte activisten voor vrouwenrechten contact met advocaten wordt onthouden? Hoe beoordeelt u dit?
Ik ken de mediaberichten hierover, maar ik kan deze niet bevestigen.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de belofte van hervormingen niets voorstellen tegen de achtergrond van toenemende repressie tegen andersdenkenden in de Saudische dictatuur? Zo nee, waarom niet?
Saoedi-Arabië voert op dit moment meerdere sociaaleconomische en maatschappelijke hervormingen door die een stap in de goede richting zijn. Er is op deze terreinen een verandering gaande in de Saoedische maatschappij. Nederland blijft, net als Amnesty International, echter zeer bezorgd over de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Vooral de repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die voor zover bekend slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting, zijn wat Nederland betreft verkeerde ontwikkelingen. Voor duurzame maatschappelijke hervormingen in Saoedi-Arabië is het nodig dat alle inwoners de mogelijkheid hebben om vrij deel te nemen aan publiek debat. Minister Kaag heeft dit tijdens haar bezoek aan Saoedi-Arabië ook duidelijk gemaakt en ikzelf tijdens een gesprek met mijn Saoedische ambtsgenoot tijdens de G20-bijeenkomst in Buenos Aires. Ondanks verschillen van inzicht over bijvoorbeeld mensenrechten blijft de regering bewust in gesprek met landen als Saoedi-Arabië. Dit biedt de mogelijkheid om zorgen die wij hebben effectiever aan te kaarten, maar ook om gedeelde belangen te adresseren, zoals bijvoorbeeld de situatie in de regio en bestrijding van terrorisme.
Hoe beoordeelt u dat Saudi-Arabië consequent een van de slechts scorende landen is wat betreft vrijheid, omdat politieke rechten en burgerlijke vrijheden vrijwel volledig ontbreken?2 Wat rechtvaardigt in dit licht het door Nederland aanhalen van de banden met de absolute monarchie?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom bent u geen voorstander van (persoonsgerichte) sancties tegen Saudi-Arabië vanwege ernstige mensenrechtenschendingen, maar wel tegen Iran en Venezuela, waar mensenrechten eveneens geschonden worden? Waarom is er dit verschil in aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Persoonsgerichte sancties tegen Saudi-Arabië zijn niet aan de orde en worden ook niet door Nederland bepleit. Sanctiebeleid is een instrument om gedragsverandering teweeg te brengen. Effectiviteit ervan staat of valt bij ondersteuning en implementatie door zoveel mogelijk gelijkgezinde landen. In het geval van Iran en Venezuela is een aanzienlijke hoeveelheid gelijkgezinde landen bereid dergelijke maatregelen te nemen. Voor Saudi-Arabië is dat niet het geval. Nederland spreekt Saoedi-Arabië via bilaterale kanalen en in de daarvoor bestemde multilaterale fora aan op de noodzaak de mensenrechtensituatie te verbeteren en zal dat blijven doen.
Bent u bereid in uw contact met Saudische collega’s op te roepen tot vrijlating van de tien activisten die strijden voor vrouwenrechten en alle andere politieke gevangenen in het land? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in de marges van de G20-bijeenkomst in Buenos Aires op 20 mei jl. tijdens een gesprek mijn Saoedische collega al-Jubeir aandacht gevraagd voor de situatie van de activisten en de zorgen van Nederland over hun arrestatie overgebracht. De Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat het onderzoek op dit moment nog loopt. Nederland volgt de ontwikkelingen rond de aangehouden activisten nauwgezet en zal zich blijven inzetten voor de rechten van mensenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië en de Saoedische autoriteiten oproepen om meer duidelijkheid aan te bieden aangaande de situatie van de mensenrechtenactivisten.
Ziet u mogelijkheden om in EU- en VN-verband aandacht te vragen voor het lot van politieke gevangenen in Saudi-Arabië en met coalities van gelijkgestemde landen op te roepen tot hun vrijlating?
Nederland agendeert de situatie van mensenrechtenverdedigers regelmatig in EU- en VN-verband en daar worden ook individuele zaken met gelijkgestemde landen opgebracht. Ook wordt in EU-verband actief bekeken welke verder stappen gezet kunnen worden, waaronder de mogelijkheid om een Europese demarche uit te voeren bij de Saoedische autoriteiten om de zorgen over de situatie van de aangehouden activisten aan te kaarten.
Het bericht ‘EU’s top watchdog slams Council secrecy’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «EU’s top watchdog slams Council secrecy»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de Raad niet binnen de gestelde wettelijke termijn gereageerd heeft op het uiterst kritische rapport van de Europese Ombudsman over het gebrek aan transparantie in de Raad?
Formeel vloeit er voor de Raad geen verplichting voort uit de Verdragen om binnen een bepaalde termijn te reageren op een rapport van de Europese Ombudman. De Raad heeft op 23 april 2018 een brief naar de Europese Ombudsman gestuurd waarin wordt aangekondigd dat – mede gezien de complexe aard van het onderwerp en het belang dat de Raad hecht aan een substantiële beschouwing van de aanbevelingen – een inhoudelijke reactie van de Raad op een later moment te verwachten is. In dit kader heeft Nederland in de Raad Algemene Zaken van 26 juni 2018 gepleit voor een discussie binnen afzienbare tijd over de benodigde modernisering van het transparantiebeleid van de Raad. Zie ook de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Leijten en Van Rooijen over het feit dat de Raad van de Europese Unie geen enkel antwoord geeft op de aanbevelingen van de Europees Ombudsman over transparantie en geheimhouding en daarmee het EU-werkingsverdrag overtreedt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2382).
Deelt u de mening dat wanneer de Europese Ombudsman een onderwerp aan de kaak stelt dat betrekking heeft op de Raad, zeker wanneer het zo’n belangrijk onderwerp betreft, de Raad hierop hoort te reageren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht een reactie van de Raad op een dergelijk onderwerp wenselijk. Dit laat onverlet dat de Verdragen geen verplichting voorzien voor de Raad om te reageren op rapporten van de Europese Ombudsman.
Kunt u verduidelijken of er nog een officiële reactie van de Raad zal volgen?
De Raad heeft op 23 april 2018 een brief naar de Europese Ombudsman gestuurd waarin wordt aangekondigd dat, mede gezien de complexe aard van het onderwerp en het belang dat de Raad hecht aan een substantiële discussie over de aanbevelingen, een inhoudelijke reactie van de Raad begin juli te verwachten is. Aangezien de Europese Ombudsman na het verlopen van de driemaandentermijn heeft besloten om het onderzoek te sluiten, heeft de Raad voorlopig besloten om geen inhoudelijk antwoord op schrift te sturen. Dit neemt niet weg dat de Raad inhoudelijk zal reageren op de aanbevelingen ter gelegenheid van een hoorzitting die mogelijk op 11 juli zal plaatsvinden in het Europees parlement. Verder zal er op een later moment nog een bredere discussie over transparantie in de Raad worden gevoerd.
Klopt het dat dit rapport in eerste instantie niet door de Raad besproken zou worden maar dat dit alleen is gebeurd (tijdens de Raadswerkgroep Informatie op 26 april) op initiatief van Nederland?
Bespreking van de aanbevelingen van de Europese Ombudsman is op initiatief van Nederland geagendeerd voor de Raadswerkgroep Informatie van 26 april 2018, maar stond al op de agenda als informatiepunt. In zijn reactie op de Europese Ombudsman heeft de Raad aangegeven dat er in de Raad belang wordt gehecht aan een substantiële discussie over het rapport. Nederland heeft in het kader van de Raad Algemene Zaken van 26 juni 2018 gepleit voor een discussie binnen afzienbare tijd over de benodigde modernisering van het transparantiebeleid van de Raad.
Deelt u de mening dat de Raad (of dat nu binnen de werkgroepen, in COREPER of op ministerieel niveau is) de rapporten van de Europese Ombudsman automatisch zou moeten bespreken als het rapport in kwestie de Raad betreft? Zo ja, welke acties neemt u hiertoe om er voor te zorgen dat dit in het gevolg wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u verduidelijken wat het antwoord van de Raad geweest is op de tijdens de Raadswerkgroep Informatie (26 april) gerezen vraag of er een bredere discussie over transparantie gevoerd zou moeten worden door de Raad? Indien het antwoord nee was, welke stappen neemt u om deze discussie wel te starten? Indien het antwoord ja was, wanneer zal deze discussie gaan plaatsvinden?
Tijdens de bespreking van het rapport van de Europese Ombudsman in de Raadswerkgroep Informatie van 26 april 2018 wierp het raadssecretariaat de vraag op of er een bredere discussie over transparantie gevoerd zou moeten worden door de Raad. Nederland heeft de vraag bevestigend beantwoord en gepleit, ongeacht het niveau waarop dit binnen de Raad zal gaan plaatsvinden, voor het belang van een technische en substantiële discussie over de aanbevelingen en conclusies uit het rapport. Zie ook het verslag van 18 mei 2018 van de Raad Algemene Zaken en Raad Algemene Zaken artikel 50 van 14 mei 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1875). Het precieze moment waarop deze discussie zal plaats vinden moet nog worden vastgesteld door het Voorzitterschap.
Op welke manier en op welke momenten zal het kabinet in Brussel zich blijven inzetten voor een transparantere Raad?
Nederland zet zich al meerdere jaren in voor meer transparantie in EU-besluitvorming. Het kabinet zal blijven pleiten voor de benodigde modernisering van het transparantiebeleid van de Raad. Wat het kabinet betreft vindt deze discussie in het najaar plaats. De Kamer zal geïnformeerd worden over de inzet van het kabinet en ontwikkelingen op het gebied van transparantie.
Zie ook het verslag van een schriftelijk overleg over uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Omtzigt over het agenderen van het initiatief over transparantie van 31 mei 2018 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1339), de geannoteerde agenda van 15 juni 2018 van de Raad Algemene Zaken inclusief art. 50 van 26 juni 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1889).
Nieuwe Amerikaanse sancties tegen leden van de Iraanse Revolutionaire Garde |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «U.S. sanctions five Iranians it links to Revolutionary Guard Corps»?1
Ja.
Klopt het dat het Amerikaanse Department of the Treasury sancties heeft opgelegd aan vijf aan de Iraanse Revolutionaire Garde gelieerde individuen?
Ja.
Klopt het tevens dat de individuen in kwestie betrokken waren bij het verspreiden van ballistische rakettechnologie en andere vormen van wapentechnologie?
De Verenigde Staten stelt dat de individuen in kwestie betrokken waren bij het leveren van militaire expertise aan de Houthi rebellen in Yemen.
Kunt u aangeven of deze individuen ook op de sanctielijst van de Eurooese Unie (EU) staan? Zo nee, waarom niet? Ziet u aanleiding om er in EU-verband voor te pleiten gelijk op te trekken met de Amerikanen als het gaat om sancties tegen individuen die verdacht worden van dergelijke praktijken?
Geen van genoemde personen staat op dit moment op een Europese sanctielijst. De EU maakt bij het sanctioneren van personen een eigen afweging. De komende maanden zal ik mij in samenwerking met Europese partners inzetten om te bekijken wat de beste combinatie van drukmiddelen is tegen personen die betrokken zijn bij het ontwikkelen en verspreiden van ballistische rakettechnologie. De E3 (Frankrijk, Duitsland en het VK) heeft hierin het voortouw vanwege hun voortrekkersrol bij het JCPOA en de gerelateerde discussies met de VS.
Deelt u de mening dat het opleggen van sancties in het kader van het schenden van afspraken over de verspreiding of ontwikkeling van ballistisch wapentuig, het instandhouden van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA – het nucleair akkoord met Iran) niet in de weg hoeft te zitten? Deelt u tevens de mening dat het opleggen van sancties in deze gevallen logischerwijs voortvloeit uit het niet naleven van diverse VN-Veiligheidsraadsresoluties – onder meer resoluties 1929 of 2231 als het om ballistische raketten gaat en resolutie 2216 als het om Jemen gaat – door Iran?
Nederland werkt in EU verband samen met de E3 en de Hoge Vertegenwoordiger om het JCPOA in stand te houden, omdat het JCPOA een belangrijk Nederlands, Europees en regionaal veiligheidsbelang dient, te weten het vermijden dat Iran een nucleair wapen ontwikkelt. Tegelijkertijd moet de EU krachtig voortgaan met het adresseren van de zorgen rond het ballistische raketprogramma van Iran en de destabiliserende rol van Iran rol in de regio. Dit zou kunnen leiden tot additionele maatregelen, zoals sancties. Zo pleit Nederland in EU-verband al enkele maanden voor additionele sancties gericht op de Iraanse rol in Syrië. Hier is in de EU echter (nog) geen unanimiteit voor.
Het opleggen van sancties in het kader van het ballistische raketprogramma vloeit niet direct voort uit VNVR-resoluties 1929, 2231 en/of 2216. De provisies van resolutie 1929 zijn opgeschort onder resolutie 2231 (de resolutie die het JCPOA bekrachtigt). Resolutie 2231 roept Iran op geen activiteiten te ondernemen die gerelateerd zijn aan ballistische raketten, geschikt voor het overbrengen van kernwapens. Omdat dit geen expliciet verbod is, is de ontwikkeling van ballistische raketten niet in strijd met de resolutie, maar het kabinet acht deze wel inconsistent met de resolutie en spreekt het kabinet hierop Iran dan ook aan.
Refereren aan resolutie 2216 bij het opleggen van nieuwe sancties tegen Iran is niet mogelijk, omdat Iran resolutie 2216 niet heeft geschonden.
De ebola uitbraak in Congo |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) bezorgd is over de nieuwe uitbraak van het ebola-virus in Congo in de stad Mbandaka?1
Ja.
Hoeveel ebola-gevallen zijn al bekend in Congo? Hoeveel doden zijn er al gevallen? Zijn er ook ebola-gevallen in andere landen bekend? Hoeveel doden zijn daar gevallen?
Op het moment van schrijven, 13 juni, zijn reeds 38 gevallen van ebola bevestigd op een totaal van 66 meldingen van (vermoedelijke) gevallen van ebola in de Democratische Republiek Congo. Van de 66 gemelde gevallen zijn 28 patiënten overleden. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft de buurlanden van de Democratische Republiek Congo op de hoogte gesteld over het risico van verspreiding van ebola over de landsgrenzen. Dit risico wordt vooral hoog geacht voor de Republiek Congo en de Centraal-Afrikaanse Republiek. In buurlanden Republiek Congo en Oeganda zijn in de afgelopen weken twee mogelijke gevallen van ebola gemeld; deze zijn allebei negatief getest. Het virus heeft zich dus vooralsnog, voor zover bekend, niet verspreid naar buurlanden. Om verspreiding van het virus over lange afstand te voorkomen vindt onder meer exit screening plaats op vliegvelden in de getroffen regio, en hebben twintig landen extra veiligheidsmaatregelen genomen voor vluchten uit de Democratische Republiek Congo.
Heeft de WHO voldoende middelen om de ebola-uitbraak goed te kunnen bestrijden? Zo nee, bent u bereid te bezien of Nederland een extra bijdrage kan doen om de verdere verspreiding van het virus te voorkomen zodat er niet weer duizenden doden vallen?
Op dit moment is voldoende financiële steun toegezegd voor de bestrijding van de uitbraak in de Democratische Republiek Congo.
Op 27 mei 2018 werd een herziene versie van het Strategic Response Plan for the Ebola Virus Disease Outbreak gepubliceerd door het Congolese Ministerie van Volksgezondheid. Dit plan is in samenwerking met de WHO opgesteld. Voor volledige uitvoering van het Strategic Response Plan is 56 miljoen dollar nodig; waarbij men rekening houdt met een totaal van 100 tot 300 meldingen van ebola en een totale responstijd van drie maanden. Op dit moment is ruim 58 miljoen dollar toegezegd door donoren. De eerste maanden van de respons zijn dus voldoende gefinancierd, mits de situatie niet verder escaleert.
Nederland draagt bij aan de respons, met een ongeoormerkte bijdrage van één miljoen euro aan het WHO Contingency Fund for Emergencies, en via de bijdrage van 55 miljoen euro aan het Central Emergency Response Fund (CERF) voor 2018. Het CERF heeft twee miljoen dollar vrijgemaakt voor de ebolarespons, en binnen enkele dagen na het uitroepen van de ebola-uitbraak was dit geld al beschikbaar in de Democratische Republiek Congo. Dergelijke snelle allocaties van het CERF maken de snelle opbouw van humanitaire respons mogelijk. Ook heeft Nederland eind mei via de blokallocatieregeling met het Nederlandse Rode Kruis 130.000 euro beschikbaar gesteld voor de ebolarespons van de Rode Kruis-beweging.
Heeft de WHO sinds de vorige grootschalige uitbraak van ebola in West-Afrika in 2014, waar duidelijk werd dat de organisatie onvoldoende slagvaardig was bij dit soort pandemieën, verbeteringen doorgevoerd? Zo ja, welke zijn dat? Welke aanbevelingen van de IOB evaluatie «Voorkomen is beter dan genezen. Evaluatie over Nederland en de WHO (2011–2015)» zijn door de WHO opgepakt?
Naar aanleiding van de ebola-uitbraak van 2014 in West-Afrika heeft de WHO d.m.v. het Health Emergencies Programme belangrijke verbeteringen doorgevoerd, die in de lijn liggen met de conclusies van het IOB evaluatierapport. Belangrijke voorbeelden van deze verbetering zijn de aanstelling van een hoge functionaris om de noodrespons vorm te geven, de inrichting van een geïntegreerde afdeling voor de coördinatie van noodhulp en taken op het gebied van ziektepreventie, het opzetten van een netwerk van Emergency Response Teams, en de instelling van het Contingency Fund for Emergencies. De samenwerking tussen het WHO hoofdkwartier in Genève en de regionale afdelingen is versterkt.
WHO ondersteunt getroffen landen in het voorkomen van en het reageren op crises, zoals de recente uitbraak van ebola in de Democratische Republiek Congo. Deze ondersteuning verloopt in nauwe samenwerking met overheden en andere organisaties. De aanpak van de recente uitbraken van het Marburgvirus in Oeganda en van de pest in Madagaskar hebben laten zien dat de WHO nu beter in staat is om snel en effectief te reageren op uitbraken van besmettelijke ziekten. De organisatie evalueert het Health Emergencies Programme regelmatig en ontwikkelt het zo verder.
Waarom heeft het experimentele ebola-vaccin van farmaciebedrijf Merck nog steeds geen vergunning? Is het veilig om deze vaccins in te zetten?
Het goedkeuringstraject voor nieuwe medicijnen, zoals het vaccin van farmaceutisch bedrijf Merck, neemt jaren in beslag. Dit is niet zonder reden. In 2017 stelde de WHO Strategic Expert Advisory Group on Immunization (SAGE) dat gezien de uitzonderlijke situatie het ebolavaccin van farmaceut Merck inzetbaar moet zijn bij een eventuele ebola-uitbraak, ongeacht de fase van het goedkeuringsproces waarin het medicijn verkeert.
Het vaccin van Merck heeft al verschillende fases van het vergunningsproces doorlopen en de verwachting is dat de vergunning in 2019/2020 wordt afgegeven door de WHO. Eerder onderzoek (uitvoerige klinische tests in Europa, Afrika en de Verenigde Staten, maar ook de vaccination ring trial in Guinee in 2014) heeft goede resultaten opgeleverd. WHO publiceerde in 2016 resultaten van een onderzoek waaruit bleek dat het vaccin «substantial protection» heeft geboden en dat het gebruik van het vaccin veilig was; er zijn destijds duizenden mensen gevaccineerd. Tot gericht gebruik van het vaccin, om de huidige ebola-uitbraak het hoofd te bieden, is besloten door het Congolese Ministerie van Volksgezondheid, de WHO, en Merck. Vaccinatie is vrijwillig en patiënten worden volgens WHO geïnformeerd over gebruik en risico’s.
Hoe wordt het ebola-vaccin verspreid en door wie wordt dit betaald? Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat dit bij iedereen terecht kan komen?
Het vaccin is gedoneerd door farmaceutisch bedrijf Merck ten behoeve van de respons in de Democratische Republiek Congo. In een overeenkomst met Merck in 2016 heeft GAVI, de vaccinatie-alliantie welke door Nederland financieel wordt ondersteund, afgesproken om voor vijf miljoen dollar aan ebolavaccins af te nemen wanneer het vaccin een vergunning heeft. Deze garantie heeft Merck in staat gesteld om de vaccins te produceren.
De huidige vaccinactiecampagne vormt onderdeel van het Strategic Response Plan, welke is opgesteld door het Congolese Ministerie van Volksgezondheid in samenwerking met de WHO. De vaccinatiecampagne wordt betaald door uit toegezegde donorsteun. De distributie van het ebola-vaccin wordt geleid door het Congolese Ministerie van Volksgezondheid, met nauwe ondersteuning van WHO en uitvoerende partners, zoals Artsen zonder Grenzen.
De distributie van het vaccin is een logistieke uitdaging, vooral omdat de vaccins tussen -60°C en -80°C dienen te worden bewaard en vervoerd. Voor de vaccinaties in de stad Mbandaka is een goed functionerend distributiesysteem opgezet (een zogeheten cold chain). Prioriteit is gegeven aan vaccinaties in stedelijk gebied. In de meer afgelegen rurale gebieden Bikoro en Iboko zijn de vaccinaties later van start gegaan.
Op dit moment wordt het vaccin alleen aan mensen verstrekt die, door waarschijnlijk contact met een ebola-patiënt, een bijzonder risico op besmetting hebben. Met deze methode van gerichte vaccinaties wordt het vaccin vooral toegediend aan familieleden, buren, collega’s en kennissen van patiënten. Gezondheidswerkers lopen uiteraard een hoog risico op besmetting, en worden derhalve ook gevaccineerd. Inmiddels zijn 2507 mensen gevaccineerd (stand van zaken 12 juni 2018).
Deelt u de mening dat om onder andere ebola goed te kunnen bestrijden een goed functionerend gezondheidssysteem met de daarbij behorende infrastructuur nodig is?
Ja. Een goed functionerend gezondheidssysteem met daarbij behorende infrastructuur in een door ebola getroffen land draagt bij aan het tijdig signaleren en bestrijden van een uitbraak.
Waar gezondheidssystemen en infrastructuur ontoereikend zijn om adequaat te reageren op een crisis, is het van belang dat internationale organisaties inspringen om lokale gezondheidssystemen te ondersteunen en om oplossingen te bieden voor uitdagingen door beperkte infrastructuur. In de Democratische Republiek Congo werkt de WHO nauw samen met de Congolese overheid en internationale partners zoals Artsen zonder Grenzen, het Rode Kruis, UNICEF en Ngo ALIMA.
Op welke manier bent u van plan de komende jaren in uw beleid aandacht te geven aan de bevordering van goed functionerende gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden?
Nederland werkt op diverse manieren aan bevordering van goed functionerende gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden, met name in een aantal van de landen waar gedelegeerde programma's uitgevoerd worden. Daarnaast wordt ook ondersteuning gegeven aan de WHO, het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria (GFATM), de Global Financing Facility (GFF) en GAVI. Verder zet Nederland zich in voor betere implementatie van de International Health Regulations door lidstaten van de WHO, met als doel uitbraken van infectieziekten te voorkomen en adequaat te reageren. Een aantal maatschappelijke organisaties worden ondersteund in de Health Systems Advocacy Partnership (Amref, Wemos, Health Action International en ACHEST).
In de discussies met deze organisaties is een belangrijk speerpunt voor Nederland dat de middelen die via deze fondsen naar landen gaan worden gebruikt om nationale systemen te versterken en niet om parallelle systemen op te zetten. Ook voor blijvende resultaten op gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten ziet Nederland dat het van groot belang is dat er aandacht is voor de versterking van gezondheidssystemen.
Bent u van mening dat deze nieuwe uitbraak van ebola aanleiding zou moeten zijn voor een Nederlandse global health (security) strategie? Zo nee, waarom niet?
Het enkele feit van de recente uitbraak van ebola vormt voor mij geen aanleiding voor een Nederlandse global health (security) strategie. De vraag naar de wenselijkheid van een dergelijke strategie is twee jaar geleden aan de orde gekomen naar aanleiding van het IOB-advies «Voorkomen is beter dan genezen». In de kabinetsreactie hierop, die in juli 2016 naar uw Kamer is gegaan (Kamerstuk 33 625, nr. 229), hebben mijn voorganger Minister Ploumen en de toenmalige Minister van VWS Schippers aangegeven dat het kabinet «op dit moment geen meerwaarde» [ziet] in het opstellen van een nieuwe strategie. In de kabinetsreactie is ook uiteengezet op welke internationale gezondheidsthema’s het kabinet de komende jaren zou inzetten. In deze situatie is vooralsnog geen verandering gekomen.
Het bericht dat jihadist Victor Droste zich op Nederlandse bodem zou bevinden |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IS-jihadist Victor Droste terug in Nederland»?1
Ja.
Is Victor Droste terug in Nederland? Zo nee, waar is hij dan?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de Nederlandse verdachte Victor D. loopt nog. Over de stand van zaken van het onderzoek kan ik geen mededeling doen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer over de terugkeer van Syriëgangers van 25 mei jl.2, loopt tegen alle personen waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland zijn uitgereisd naar de strijdgebieden in Syrië en Irak een strafrechtelijk onderzoek. Het openbaar ministerie heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. Elke onderkende terugkeerder wordt bij aankomst in Nederland aangehouden waarna het openbaar ministerie het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte verder ter hand neemt.
Het artikel ‘Kweekvlees is er! Maar we mogen het niet proeven’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kweekvlees is er! Maar we mogen het niet proeven»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken rond de toelating van kweekvlees op de consumentenmarkt onder de Europese «novel food»-wetgeving?
Volgens de Nieuwe Voedingsmiddelen Verordening (2015/2283), moet voordat nieuwe voedingsmiddelen op de Europese markt worden gebracht, de veiligheid van deze voedingsmiddelen worden vastgesteld. Ook voor kweekvlees betekent dit dat eerst de veiligheid van dit product moet worden aangetoond. De betreffende ondernemer moet de resultaten van dit onderzoek laten beoordelen door de Europese voedselveiligheidsautoriteit, de EFSA. Na het oordeel van EFSA over de voedselveiligheid stemmen de EU lidstaten vervolgens over een mogelijke toelating voor de gehele Europese markt. Toegelaten nieuwe voedingsmiddelen worden opgenomen in de zogenaamde «Unielijst».
Bovengenoemd proces is uitgelegd op de website van de Europese Commissie (https://ec.europa.eu/food/safety/novel_food_en).
Kweekvlees is op dit moment niet toegelaten als nieuw voedingsmiddel op de Europese markt en is niet opgenomen in de Unielijst. Er is op dit moment nog geen aanvraag gedaan voor toelating van kweekvlees in het kader van de nieuwe voedingsmiddelen verordening.
Welke inspanningen worden door de Nederlandse overheid in dit Europese verband geleverd om de toelating van kweekvlees te versnellen?
De toelatingsprocedure voor nieuwe voedingsmiddelen en de benodigde informatie om een veiligheidsdossier op te stellen staan beschreven in de Europese regelgeving. De snelheid van afhandeling van een toelating wordt in eerste instantie bepaald door de kwaliteit en volledigheid van het door de aanvrager ingediende veiligheidsdossier.
De EFSA voert de risicobeoordeling uit, binnen de bestaande kaders van onafhankelijkheid en transparantie die de regelgeving biedt. De mogelijkheden om een versnelling aan te brengen in deze procedure is zeer beperkt. In het proces van aanvragen bij EFSA worden alle afzonderlijke dossiers achtereenvolgens behandeld. Dit wordt uitgevoerd op basis van binnenkomst.
Nadat EFSA een uitspraak heeft gedaan over de veiligheid beslissen de lidstaten over een mogelijke toelating. De snelheid van besluitvorming hangt af van de duidelijkheid van de uitspraak van EFSA en de snelheid van het besluitvormingsproces dat daar op volgt.
Is de goedkeuring van kweekvlees volgens de «novel food»-wetgeving de enige overgebleven juridische horde die genomen dient te worden voordat kweekvlees voor de consumentenmarkt geproduceerd kan worden? Zo nee, welke juridische barrières zijn er nog meer en wat is de stand van zaken rond deze barrières?
Naast de toelating als nieuw voedingsmiddel moet de ondernemer die kweekvlees produceert en vermarkt voldoen aan de andere algemene bepalingen voor voedselveiligheid die zijn opgenomen in onder andere de Algemene Levensmiddelen Verordening ((EG)178/2002). Deze wetgeving geldt voor alle voedselproducenten. Er is geen sprake van een juridische horde of barrière.
Wanneer denkt u de wettelijke belemmeringen ten aanzien van kweekvlees te hebben weggenomen?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw visie op de ontstane verontwaardiging rond het verzegelen van de pakketten kweekvlees door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ik ondersteun het optreden van de NVWA in deze. De NVWA is toezichthouder op het gebied van voedselveiligheid en heeft conform haar wettelijke taak opgetreden en haar interventiebeleid toegepast. In dit geval constateerde de NVWA dat een niet toegelaten voedingsmiddel werd verhandeld. Met het oog op de voedselveiligheid heeft de NVWA ingegrepen en er voor gezorgd dat het kweekvlees niet in de handel wordt gebracht.
Het levenlanglerenkrediet voor Wajongers |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar Radio, waarin Annelyn Kooijman vertelt dat ze graag per september wil gaan studeren zonder gekort te worden op haar Wajong-uitkering?1
Ja.
Wanneer gaat u een levenlanglerenkrediet voor jonggehandicapten met een Wajong-uitkering mogelijk maken, conform uw antwoord op Kamervragen van 9 januari 2018?2
Het levenlanglerenkrediet werkt verschillend uit voor de oWajong, de Wajong2010 en de Wajong2015. Het levenlanglerenkrediet heeft geen effect op de hoogte van de oWajong uitkering. Wanneer iemand in de Wajong2010 gebruik maakt van het levenlanglerenkrediet komt deze persoon in de studieregeling. De studieregeling kent een lagere uitkering (van 25 procent van het wettelijk minimumloon) dan de inkomensregeling en werkregeling. Het volgen van onderwijs is een uitsluitende voorwaarde voor het ontvangen van een Wajong2015 uitkering. Ontvangen van een levenlanglerenkrediet heeft in de Wajong2015 tot gevolg dat de uitkering gedurende het volgen van onderwijs wordt stopgezet.
Op 7 februari 20183 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd dat ik voornemens ben dit onbedoelde effect in de Verzamelwet SZW te repareren. Ik deel de mening dat het wenselijk is dat Wajongers die in september willen gaan studeren, zo snel mogelijk een beroep kunnen doen op de hiertoe voorgenomen wijzigingen. Met het oog hierop heb ik de benodigde wetswijziging spoedig ter hand genomen. De wijziging is onderdeel van de Verzamelwet SZW die op 17 mei 2018 naar de Raad van State is verzonden. Na het advies van de Raad van State wordt het wetsvoorstel voor behandeling naar de Tweede Kamer gestuurd. De wetswijziging treedt, afhankelijk van de parlementaire behandeling, op 1 januari 2019 in werking.
De benodigde wetswijziging als separaat wetsvoorstel naar de Tweede Kamer sturen, biedt geen soelaas voor de inwerkingtreding. De vraag wanneer de wijziging in werking kan treden, is namelijk niet alleen afhankelijk van het moment waarop de wet kan ingaan. Het gaat er ook om wanneer de wijziging kan worden uitgevoerd. Juridisch gezien is het mogelijk om, vooruitlopend op inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW, de wijziging per 1 september 2018 uit te voeren. Echter, de uitvoering heeft tijd nodig om de wijziging zorgvuldig te implementeren. In de voorbereiding van de wetswijziging bleek het ingewikkeld te zijn om de benodigde wijziging geautomatiseerd door te voeren. Daarop heeft mijn departement met UWV gezocht naar een invulling van de wijziging die zo snel mogelijk uitgevoerd kan worden. De wijziging wordt momenteel door UWV getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Na deze toets zal UWV de wijziging implementeren. Daarbij moet worden gedacht aan informatie voor de voorlichting van de Wajongers en het instrueren van de medewerkers in de uitvoering. Het is van belang dat dit zorgvuldig gebeurt. Gelet hierop is inwerkingtreding per 1 januari 2019 voorzien.
Vanaf de inwerkingtreding van de wetswijziging heeft gebruik maken van het levenlanglerenkrediet geen gevolgen meer voor de hoogte van de Wajong2010 en het recht op Wajong2015. Voor Wajongers die op 1 september 2018 met een levenlanglerenkrediet gaan studeren, betekent dit dat zij de eerste vier maanden van het collegejaar moeten overbruggen. Een andere mogelijkheid voor hen is om op 1 februari 2019 te beginnen met een opleiding.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Wajongers die in september willen gaan studeren, hier al gebruik van kunnen maken en dus niet nog een jaar moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Mocht de Verzamelwet SZW niet per 1 september 2018 ingaan, kunt u het voorstel dan elders bij voegen of separaat aan de Kamer sturen waardoor het eventueel als hamerstuk behandeld kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe communiceert u richting Wajongers over de nieuwe mogelijkheden voor het levenlangleren krediet? Bent u bereid hen hierover een brief te sturen?
Voorlichting en communicatie over de wijzigingen door UWV is onderdeel van de implementatie van de wijziging. Gezien de beperkte omvang van het deel van de Wajongers waar deze wijziging invloed op heeft, ligt het sturen van een brief aan alle Wajongers niet voor de hand. Een dergelijke maatregel zou de implementatie niet versnellen. Mijn departement is met UWV in gesprek over de wijze waarop de doelgroep het meest effectief kan worden benaderd.
Bent u bereid zekerheid en duidelijkheid te scheppen voor jonggehandicapten, zodat zij in september met een levenlanglerenkrediet kunnen gaan studeren, zonder dat hun uitkering wordt gekort?
Zie antwoord vraag 5.
Het radioprogramma Reporter 'Misstanden in de maatschappelijke ondersteuning' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Reporter Radio van zondagavond 29 april j.l.? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja. Ik heb kennis genomen van de inhoud van de uitzending en vastgesteld dat in de uitzending met name problemen rondom de toekenning van huishoudelijk hulp, onafhankelijke cliëntondersteuning en advisering door artsen aan de orde komen. In het vervolg van de beantwoording van deze Kamervragen geef ik mijn reactie op de geschetste punten. maken aan de beïnvloeding van
Is bekend hoeveel gemeenten hulp bij het huishouden alleen verstrekken als algemene voorziening?
In vervolg op de uitspraken van de CRvB in mei 20161 is duidelijk dat huishoudelijke hulp een prestatie is die onder de Wmo 2015 valt. Deze prestatie kan de gemeente aanbieden in de vorm van een algemene voorziening en of een maatwerkvoorziening. De CRvB komt tot het oordeel dat wanneer een algemene voorziening voorhanden is, deze als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening.
Ik heb geen landelijk overzicht van de gemeenten die huishoudelijke hulp in de vorm van een algemene voorziening aanbieden. Op basis van de uitspraken van de CRvB, zoals hiervoor vermeld, dienen deze gemeenten te onderzoeken of de aangeboden algemene voorziening voor betrokkene passend en financieel haalbaar is. Indien uit het onderzoek van de gemeente blijkt dat de beschikbare algemene voorziening voor een cliënt niet passend is (financieel of anderszins), dan is de gemeente gehouden de huishoudelijke hulp aan te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening. Het laatste impliceert dat alle gemeenten voorbereid moeten zijn op het verstrekken van de voorziening hulp bij het huishouden als maatwerkvoorziening.
Vindt u dat gemeenten hulp bij het huishouden ook moeten aanbieden als maatwerkvoorziening?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een wenselijke situatie dat cliëntondersteuners in sommige gevallen twee petten op hebben, enerzijds in het Wmo-wijkteam (als medewerker van de gemeente) en anderzijds als onafhankelijk cliëntenondersteuner (als begeleider van de cliënt)?
Een cliëntondersteuner moet onafhankelijk kunnen opereren en mag niet tevens de persoon zijn die oordeelt over de toekenning van een maatwerkvoorziening. In die zin moet er naar mijn mening altijd sprake zijn van een functiescheiding, ongeacht waar de cliëntondersteuner in dienst is of waar de functie is gepositioneerd.
Deelt u de mening dat een onderzoek naar de medische situatie door een onafhankelijk arts of indicatieorgaan moet plaatsvinden? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bevorderen?
In de Wmo 2015 is de inhoud van het onderzoek dat het college van burgemeester en wethouders moet uitvoeren om de behoefte van een cliënt aan maatschappelijke ondersteuning te kunnen beoordelen in artikel 2.3.2 Wmo 2015 gedetailleerd vastgelegd. Hierin wordt bepaald dat het college het onderzoek uitvoert. Dit laat onverlet dat het college zich daarbij, indien de cliënt daarvoor toestemming geeft, kan laten adviseren door (zorg) professionals over bijvoorbeeld de beperkingen van een cliënt. Artikel 2.6.3 Wmo 2015 bepaalt dat het college er voor kan kiezen de vaststelling van rechten en plichten te mandateren aan een aanbieder. Dit onderzoek door (zorg) professionals moet plaatsvinden zonder ongeoorloofde beïnvloeding door het college. Op het college rust de plicht om te bezien of de professional deskundig is, het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en of het advies concludent2 is, dat wil zeggen dat moet worden bezien of uit de overwegingen van het advies logischerwijs de conclusie volgt.
Hoe kwalificeert u het aantal van 1200 procedures over de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) volgens de Raad voor de Rechtspraak?1
Een analyse van de Raad voor de Rechtspraak laat zien dat er 1.200 rechtszaken betreffende de Wmo4 in 2017 zijn ingediend. In totaal zijn 1.400 Wmo- zaken afgehandeld. Het aantal ingediende rechtszaken in de jaren 2015 (2.200) en 2016 (1.900) lag hoger dan in 2017 (1.200). In 2017 is het aan het aantal ingediende zaken gelijk aan het aantal in 2014 ingediende zaken (1.200).
In het jaar 2015 was een piek te zien, als gevolg van de invoering van nieuwe wet- en regelgeving, waarbij in veel gevallen een verandering van de bestaande rechten en plichten van cliënten had plaatsgevonden. De rechtszaken over de uitvoering van de Wmo 2015 hebben inmiddels tot belangrijke jurisprudentie geleid die niet alleen belangrijk is voor de interpretatie van de Wmo 2015, maar ook voor de kwaliteit van het gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan.
In hoeverre worden bovenstaande punten, zoals een onafhankelijk onderzoek/indicatiestelling, onafhankelijkheid van cliëntenondersteuners, het aantal rechtelijke procedures en onderscheid tussen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen, meegenomen bij de evaluatie van de Wmo?
De evaluatie van de Wmo 2015 is onderdeel van de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg. In deze evaluatie is aandacht voor de ervaringen van mensen die zich melden voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015, waaronder ervaring met het verloop en de uitkomsten van het onderzoek door de gemeente. Bij dit laatste is gekeken naar het type oplossing dat mensen aangeboden krijgen, zoals een maatwerkvoorziening of algemene voorziening. Ook is in de evaluatie aandacht voor het thema onafhankelijke cliëntondersteuning. Daarnaast is er aandacht voor het aantal bezwaarschriften inzake de Wmo 2015 en voor richtinggevende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
De internetconsultatie Regeling tot wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Regeling tot wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) die sinds 1 mei 2018 ter consultatie voorligt?1
Ja.
Kunt u in kaart brengen wat de (financiële) gevolgen zijn voor bijvoorbeeld fabrikanten van luchtwassers en de primaire sector wanneer voorliggende wijziging daadwerkelijk doorgevoerd wordt? Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de gevolgen voor alle betrokkenen?
De wijziging beoogt de daadwerkelijke prestaties van luchtwassers tot uitdrukking te brengen in de regelgeving. Dat betekent dat combi-luchtwassers voor het reduceren van geur geen meerwaarde hebben ten opzichte van enkelvoudige luchtwassers.
Voor omwonenden betekent dit dat voor nieuwe vergunningen met de voorgestelde wijziging van de regelgeving de op basis van de vergunning toegestane geurbelasting meer in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke geurbelasting.
Voor bestaande bedrijven met een combi-luchtwasser die niet worden gewijzigd, of die een vervangingsinvestering willen doen waarbij de geurbelasting en het aantal dieren van een of meerdere diercategorieën niet toeneemt, verandert er met deze voorgenomen wijziging van de Rgv niets. De ondernemer heeft de investering immers gedaan op basis van een vergunning die door het bevoegd gezag is afgegeven, en mag dus handelen in overeenstemming met die vergunning. Dit geldt ook voor een melding in het kader van het Activiteitenbesluit.
Bij nieuwe bedrijven en uitbreiding van bestaande bedrijven, zowel voor activiteiten waarvoor een vergunning nodig is als waarvoor een melding volstaat, heeft de beschreven aanpassing tot gevolg dat voor een aantal luchtwassers (combi-luchtwassers) met de lagere geurreductiepercentages moet worden gerekend.
De voorgestelde aanpassing van de geurreductiepercentages voor combi-luchtwassers zal voor bedrijven waar deze wassers zijn toegepast geen gevolgen hebben voor het huidige vergunde of toegestane aantal dieren. Veehouders kunnen, ook met de nieuwe reductiepercentages, op hun bestaande locaties uitbreiden en zich op nieuwe locaties vestigen zolang zij daarmee de geurnorm (voor belasting van omliggende woningen) van de Wgv of het Activiteitenbesluit niet overschrijden. De aanpassing van de reductiepercentages zal er wel toe leiden dat in meer gevallen de berekende geurbelasting van de omliggende woningen boven de geurnorm komt te liggen. Volgens de Wgv en het Activiteitenbesluit geldt dan de zogenoemde 50% regel. Namelijk als in zo’n situatie op één of meerdere stallen binnen het bedrijf een techniek wordt toegepast die de geuremissie reduceert, dan kan de helft van deze geurwinst worden gebruikt voor uitbreiding. Dat geldt ook na de aanpassing van de reductiepercentages. De mogelijkheden voor uitbreiding zullen beperkter zijn, omdat het geurreducerend effect van de combi-luchtwasser lager is en er op dit moment geen effectievere geurreducerende maatregelen beschikbaar zijn.
Voor fabrikanten van combi-luchtwassers betekent het dat hun rendementen voor wat betreft geurreductie niet meer onderscheidend zijn ten opzichte van enkelvoudige luchtwassers.
Voor het bevoegd gezag betekent het dat het na het inwerkingtreden van de gewijzigde regelgeving vergunningen verleent waarbij de op basis van de vergunning veronderstelde geurbelasting meer in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke geurbelasting.
Deelt u de mening dat het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen», waarop deze wijziging gebaseerd is, betwistbaar is en dat er veel onduidelijkheden zijn in dit rapport? Zo ja, waarom is er dan toch voor gekozen om op basis van dit rapport nu al de wijziging ter consultatie voor te leggen? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom onderzoek niet betwistbaar is? Wilt u de antwoorden uitgebreid toelichten?
Er is wetenschappelijk aangetoond dat combi-luchtwassers in de praktijk veel minder goed presteren dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Om te voorkomen dat burgers in de omgeving van veehouderijen met combi-luchtwassers bij uitbreiding en nieuwvestiging van bedrijven nog langer aan een hogere geurbelasting worden blootgesteld, pas ik de emissiefactoren aan.
Het doel van het onderzoek was om een representatief beeld te geven van de werking van luchtwassers in de praktijk. WUR geeft aan dat de steekproefomvang voldoende groot is om voor de betrokken regio’s te concluderen dat de hier onderzochte groep combi-luchtwassers onvoldoende presteert voor geur. Omdat in de onderzochte regio’s een groot deel van het landelijke totaal aan luchtwassers voorkomt, ligt het niet in de verwachting dat door eventuele regionale verschillen in bijvoorbeeld het handhavingsbeleid het gemiddelde landelijke beeld sterk afwijkt van deze steekproef.
De standaardfout van de gemiddelde geurreductie van de combi-luchtwassers bedraagt 5% geurverwijdering ten opzichte van de gemiddelde geurreductie van 40%. Dit is voldoende klein om statistisch onderbouwd te kunnen zeggen dat het in het WUR-onderzoek gevonden geurreductieniveau afwijkt van het in de huidige Rgv opgenomen niveau.2 Wat betreft de juiste werking van de luchtwassers geeft het WUR-onderzoek aan dat het wel voldoen aan de pH- en EC-normen3 voor zowel de geur- als ammoniakverwijdering niet leidde tot betere rendementen. Het onderzoek laat ook zien dat de rendementen van de enkelvoudige wassers correct zijn opgenomen in de regeling. Omdat het werkingsprincipe van enkelvoudige en combi-luchtwassers volgens WUR sterk op elkaar lijken, worden de rendementen van de combi-luchtwassers gelijkgesteld aan de enkelvoudige wassers.
Waarom heeft u niet gewacht met het ter consultatie leggen van de Regeling tot wijziging van de Rav en de Rgv nadat eerst de Kamervagen met kenmerk 2018Z06929 beantwoord zijn en nadat het rapport besproken is in het algemeen Overleg Leefomgeving op 7 juni 2018)?
De internetconsultatie van de voorgenomen wijziging is bedoeld om een volledig beeld te krijgen van de verschillende standpunten, zodat die meegenomen kunnen worden in de uiteindelijke besluitvorming die pas aan de orde is nadat hierover met de Kamer van gedachten is gewisseld.
Kunt u beiden ingaan op het feit dat Kamervragen (nog) niet beantwoord zijn maar dat wel wordt doorgegaan met de gekozen route en daarmee de sector op achterstand gezet wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien de verstrekkende gevolgen van deze maatregel, deelt u de mening dat het noodzakelijk is om eerst meer gedegen onderzoek te doen alvorens wordt overgegaan tot het wijzigen van de Regeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u onderbouwd met onderzoek aangeven welke positieve gevolgen deze aanpassingen van de regeling zullen hebben? Kunt u daarbij de kosten-baten analyse overleggen? Zo nee, waarom neemt u dan dit besluit?
De positieve gevolgen zijn dat burgers in de omgeving van veehouderijen met combi-luchtwassers bij uitbreiding en nieuwvestiging van bedrijven niet langer aan een hogere geurbelasting worden blootgesteld. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Een kosten-batenanalyse is niet beschikbaar. Mijn voornemen is gebaseerd op het WUR-onderzoek, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 6.
Kunt u beiden bevestigen dat u met de verschillende sectorpartijen in overleg bent getreden alvorens deze wijziging ter consultatie te hebben neergelegd? Zo ja, met welke partijen heeft u overleg gevoerd en wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Ja. De uitkomsten van het WUR-onderzoek en de mogelijke gevolgen hiervan voor de regelgeving zijn besproken met de verschillende sectorpartijen (POV en fabrikanten van luchtwassers) voorafgaand aan de voorgestelde wijziging van de Rgv en de Rav en derhalve ook voor de consultatie. Voor een constructieve aanpak van de problematiek is goed overleg met betrokkenen onontbeerlijk. Dat overleg zal daarom uiteraard voortgezet worden.
Kunt u beiden bevestigen dat voorliggende wijziging van de Rav en Rgv van ingrijpende aard is? Zo ja, bent u beiden van plan om de betrokken bedrijven en/of personen tegemoet te komen? En zo ja, hoe wordt deze tegemoetkoming vormgegeven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zal de voorgestelde aanpassing van de regelgeving voor bedrijven met combi-luchtwassers geen gevolgen hebben voor het huidige vergunde of toegestane aantal dieren, maar zullen wel de mogelijkheden tot uitbreiding worden beperkt. Voor lopende vergunningaanvragen zullen bevoegde gezagen van geval tot geval moeten bezien wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn. Dit is maatwerk.
Deelt u de mening dat de Regeling tot wijziging van de Rav en Rgv prematuur is? Zo nee, op basis van welke informatie is het niet prematuur? Zijn de b bereid om de consultatie van de Regeling in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 6.
Bent u beiden bereid geen onomkeerbare stappen te zetten voordat de Kamervragen beantwoord zijn, het rapport besproken is met de Kamer, er een inhoudelijk gesprek met de sector heeft plaatsgevonden over het onderzoek en de wijze hoe dit tot stand is gekomen en besproken is welk aanvullend onderzoek nodig is om de juiste informatie op tafel te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitgebreid ingaan op het rapport «Ammoniak in Nederland. Een noordoostelijke spelbreker»?2 Onderschrijft u de conclusies uit het rapport? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat het ammoniakbeleid wordt bepaald door een foutief geplaatst meetstation? Kunt u een vergelijking maken richting het onderzoek «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen»? Kunt u de antwoorden op deze vragen uitgebreid toelichten? Kunt u uitsluiten dat in het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen» foutief geplaatste meetstations invloed gehad hebben op de conclusies van het rapport? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met een separate reactie komen op het rapport «Ammoniak in Nederland. Een noordoostelijke spelbreker».
De wijzen van het meten van geur en ammoniak zijn niet vergelijkbaar. In tegenstelling tot bijvoorbeeld ammoniak en fijnstof zijn er voor het meten van de geurbelasting geen meetpunten verspreid in het land. Bepaling van de geurbelasting op een geurgevoelig object zoals een woning is een modelmatige exercitie die is vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij. De geuremissiefactor per dier voor een combi-luchtwasser wordt berekend door de standaardgeuremissie per dier uit een stal (i.e. een historische meting) te verlagen met de in het onderzoek gemeten emissiereductie van de combi-luchtwassers in stallen. De geuremissie uit een stal is vervolgens deze geuremissiefactor per dier maal het aantal dieren in de stal. Tot slot wordt via een rekenkundig verspreidingsmodel de geurbelasting bij een geurgevoelig object zoals een woning bepaald.
Kunt u aangeven hoeveel meetpunten er zijn en waar de meetpunten staan waar het rapport «Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen» op gebaseerd is? Kunt u per meetstation de volgende vragen beantwoorden: a) aan welke voorwaarden moeten meetstations die bepalen of luchtwassers effectief zijn voldoen; b)welke afstand wordt gehanteerd tussen meetstation en bedrijf; c) voldoen de meetstations waar dit rapport op gebaseerd is aan deze voorwaarden; d)zo nee, waarom worden deze meetstations dan wel gebruikt? Mocht blijken dat meetstations niet aan alle voorwaarden voldoen, kunt u dan aangeven wat dit betekent voor de conclusies uit het rapport?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om deze vragen en Kamervragen met kenmerk 2018Z06929 te beantwoorden voor 1 juni 2018?
Ik beantwoord deze vragen voor het AO Leefomgeving, dat verplaatst is naar 4 juli.
Het bericht ‘Dierenarts waarschuwt: dodelijke hondenziekte bij Duitse grens geconstateerd’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierenarts waarschuwt: dodelijke hondenziekte bij Duitse grens geconstateerd»?1
Ja.
Is bekend hoeveel gevallen van honden met de Ziekte van Carré in de afgelopen tien jaar zijn geconstateerd?
Voor hondenziekte, ook wel ziekte van Carré genoemd, is geen meldplicht. Het is niet bekend of hondenziekte in Nederland of in de Europese Unie (EU) de laatste jaren meer voorkomt bij honden. Hondenziekte is een ziekte die wijdverspreid in de wereld bij hond- en marterachtigen voorkomt en waarvoor vaccinatie goede bescherming biedt.
Kunt u aangeven of in andere Europese landen de genoemde ziekte voorkomt en of dit in de laatste jaren meer voorkomt?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld van de lagere vaccinatiegraad bij honden, zoals beschreven in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Er is geen registratiesysteem voor vaccinaties voor honden in Nederland of de EU, hier is derhalve geen informatie over. Zoals gezegd biedt vaccinatie goede bescherming. Bij het achterwege laten van deze vaccinatie neemt het risico op de ziekte toe.
Herkent u het beeld dat zwerfhonden uit bijvoorbeeld Spanje en Roemenië beschikken over valse vaccinatieboekjes, wat kan leiden tot het niet inenten van honden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe worden de vaccinatieboekjes van geadopteerde honden uit het buitenland gecontroleerd op echtheid en juistheid?
Honden uit andere EU-landen mogen Nederland binnenkomen mits voldaan wordt aan de regelgeving. De hond moet gechipt zijn, gevaccineerd zijn tegen hondsdolheid en moet worden vergezeld van een officieel Europees dierenpaspoort. Er is geen Europese vaccinatieplicht tegen hondenziekte. Het Europese dierenpaspoort mag alleen worden afgegeven door dierenartsen. Als in Nederland valse dierenpaspoorten worden geconstateerd wordt dit door dierenartsen gemeld bij de NVWA.
Ik roep bij dezen potentiële kopers van een hond uit het buitenland, bijvoorbeeld via een stichting, op zich goed te informeren over de genoemde eisen die gelden bij invoer en ook over de organisatie die de honden naar Nederland haalt. Onder andere bij het Landelijk informatiecentrum gezelschapsdieren (LICG)2, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)3 en het Stray Animal Foundation Platform (SAFP)4 kunnen toekomstige eigenaren informatie vinden over het invoeren van huisdieren. Op de website van het LICG staat voor alle potentiële kopers van huisdieren informatie, zoals de puppy checklist5.
Wordt er op dit moment samengewerkt met andere Europese landen om te voorkomen dat niet ingeënte honden zonder al te veel problemen geadopteerd kunnen worden?
Vervoersbewegingen van dieren, waaronder honden, is een belangrijk gespreksonderwerp op de agenda van de Europese Commissie. We blijven hierover in gesprek.
Herkent u het beeld dat vossen een belangrijke verspreider zijn van genoemde ziekte? Zo nee, waarom niet?
Hondenziekte is een ziekte die zich ook kan manifesteren in wilde hond- en marterachtigen, waaronder de vos, de das, de steenmarter en de wasbeer. Het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), het nationaal wildziekten centrum dat ziekten onder in het wild levende dieren in Nederland signaleert en onderzoekt, ziet geen verheffing van hondenziekte onder wild in Nederland. De Universiteit van Luik rapporteerde afgelopen jaar enkele gevallen van hondenziekte bij vossen, net als de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Er zijn geen directe aanwijzingen dat door deze vossen honden besmet zijn geraakt. Hondenziekte is ongevaarlijk voor de mens.
Bent u ervan op de hoogte dat als reden voor de gemakkelijke overdraagbaarheid van bovengenoemde ziekte phet niet mogen afschieten van vossen wordt genoemd, waardoor deze zich eerder in bewoond gebied laten zien? Deelt u deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 3 is hondenziekte een ziekte die wijdverspreid in de wereld voorkomt en biedt vaccinatie van honden een goede bescherming.
Zware ongelukken op de A67 |
|
Maurits von Martels (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «A67 het toneel van vele zware ongelukken»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat zijn de oorzaken van deze (ernstige) ongelukken in 2018? Hoe vaak was er sprake van zwaar letsel met dodelijke afloop bij de ongelukken in 2018?
Hierover kan ik op dit moment nog geen uitspraak doen. Ongevallengegevens over het jaar 2018 komen in de loop van 2019 pas beschikbaar in BRON (Bestand geRegistreerde Ongevallen Nederland).
Kunt u een overzicht geven van het aantal, de oorzaken en de gevolgen van de ongelukken in de eerste vijf maanden van 2018 en hoe deze zich verhouden tot het aantal, de oorzaken en de gevolgen van de ongelukken in de eerste vijf maanden van 2017?
Zie het antwoord op vraag 2. In de onderstaande tabel is voor de eerste vijf maanden van 2017 het aantal ongevallen op de A67 met een lengte van 74,8 km weergegeven. Ook staat in deze tabel de afloop van deze ongevallen vermeld. Dit betreffen het aantal ongevallen met gewonden, het aantal dodelijke slachtoffers en het aantal ongevallen met Uitsluitend Materiele Schade (UMS).
Jan. t/m mei 2017
149
138
11
0
De oorzaken van de ongevallen op de A67 in de eerste vijf maanden van 2017 zijn in de volgende tabel weergegeven.
Onbekend
60
Kop/staart
38
Flank
20
Vast voorwerp
23
Eenzijdig
5
Los voorwerp
3
Frontaal
0
Hoeveel vrachtwagens reden er gemiddeld per dag op de A67 in de afgelopen vijf maanden in vergelijking met de eerste vijf maanden van 2017? Hoe vaak waren vrachtwagens betrokken bij de ongelukken in 2018 en hoe vaak waren vrachtwagens betrokken bij de ongelukken in 2017?
De verkeersintensiteit op de A67 in de eerste maanden van 2017 bedroeg gemiddeld ca. 27.000 voertuigen per rijrichting, per werkdag. In de eerste maanden van 2018 is de verkeersintensiteit met 1,4% toegenomen t.o.v. deze periode in 2017. Het aandeel van vrachtverkeer (middelzwaar en zware vracht) op de A67 bedroeg in 2017 op werkdagen gemiddeld ca. 33% van het totale verkeer. In het weekend betreft dit aandeel vrachtverkeer 29%. Voor 2018 zijn deze gegevens nog niet beschikbaar, maar de verwachting is dat de fluctuatie in vrachtverkeer beperkt is.
Voor het jaar 2018 kan ik nog geen uitspraken doen over de betrokkenheid van vrachtwagens bij ongevallen. Ongevallengegevens van 2018 komen in de loop van 2019 pas beschikbaar in BRON (Bestand geRegistreerde Ongevallen Nederland).
Van alle betrokken voertuigen bij ongevallen op de A67 in 2017 betrof 16% een vrachtauto.
Welke maatregelen kunnen er op korte termijn worden genomen om het aantal ongevallen terug te dringen en om de impact/nasleep van de ongevallen te verminderen?
Er wordt breed gekeken naar de mogelijkheden om (de gevolgen van) ongevallen terug te dringen. Eind 2016 is de MIRT-Verkenning A67 Leenderheide- Zaarderheiken gestart. Deze verkenning is ook verbreed met (korte termijn) veiligheidsmaatregelen naar aanleiding van wensen hiervoor vanuit de regio. Zie ook antwoord 6 en 7
Daarnaast voert Rijkswaterstaat, zoals op alle snelwegen, op de A67 reguliere onderhoudswerkzaamheden uit, zoals het aanbrengen van markering en het aanpassen van de geleiderail.
Om de nasleep van ongevallen te beperken bestaat de mogelijkheid om bergingen versneld of uitgesteld uit te voeren. Dit wordt per geval bekeken en wordt toegepast op alle wegen in Nederland, ook de A67.
Kunt u toelichten waarom ingrijpen nog jaren zal duren? Bent u van plan te kijken welke maatregelen er voor de lange termijn genomen kunnen worden?
De A67 verdient een serieuze aanpak. Daarom is, mede naar aanleiding van de wensen van de regio, de MIRT-verkenning A67 Leenderheide – Zaarderheiken verbreed met mogelijke veiligheidsmaatregelen. Maatregelen die onderzocht worden in dit verband zijn bijvoorbeeld de aanleg van extra pechhavens of de verlenging van in- en uitvoegstroken.
Bij het voorkeursbesluit dit najaar zal ik samen met de betrokken provincies een besluit nemen over de meest effectieve maatregelen.
Kunt u uiteenzetten wat voor maatregelen er genomen kunnen worden om de verkeersveiligheid te vergroten?
Zie antwoord vraag 6.
Het testen van erfelijke ziekten via de huisarts |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Prenatale test neemt nieuwe drempel»?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Wat vindt u ervan dat zes huisartsen in de provincie Groningen vanaf deze week een erfelijkheidstest aanbieden voor alle stellen met een kinderwens?
Deze huisartsen mogen dit doen onder de verantwoordelijkheid van een klinisch genetisch centrum dat een vergunning heeft op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv). Het Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering laat namelijk toe dat het minder complexe onderzoek en de daaraan verbonden erfelijkheidsadvisering (met voor- en natraject) elders mag plaatsvinden, mits onder verantwoordelijkheid van een Wbmv-vergunninghouder. Er worden echter wel voorschriften gesteld waaraan moet worden voldaan. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
De Werkgroep Preconceptie Dragerschapsscreening (WPCS) van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) en de Vereniging Klinisch Genetische Laboratoriumdiagnostiek (VKGL) heeft eerder aangegeven kwaliteitsrichtlijnen te zullen opstellen voor het verrichten van preconceptionele dragerschapstests. Ik zal in overleg treden met de betreffende beroepsverenigingen opdat deze richtlijnen er zo snel mogelijk komen.
Is een vergunning op basis van de Wet bijzondere medische verrichtingen (Wbmv) nodig om een erfelijkheidstest als preconceptionele screening aan te bieden? Zo ja, beschikken deze huisartsen over een vergunning? Zo nee, welke eisen worden dan gesteld aan het aanbieden van een dergelijke erfelijkheidstest?
Het klinisch genetisch onderzoek en de complexe erfelijkheidsadvisering die bij de dragerschapstest aan de orde zijn, vallen onder de vergunningplicht van de Wbmv. In Nederland hebben alle universitaire medisch centra (UMC’s), of het bij het UMC gevestigde klinisch genetisch centrum, een Wbmv-vergunning voor klinische genetica en erfelijkheidsadvisering.
De pre-test counseling die de huisartsen doen, valt binnen de reikwijdte van de Wbmv. Het Planningsbesluit klinisch genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering heeft als uitgangspunt dat de meer ingewikkelde vormen van genetisch onderzoek en erfelijkheidsadvisering in de klinisch genetische centra zelf plaatsvinden, maar laat toe dat het minder complexe onderzoek en de daaraan verbonden erfelijkheidsadvisering (met voor- en natraject) onder verantwoordelijkheid van een klinisch genetisch centrum elders mag plaatsvinden. Dit moet op basis van heldere afspraken over verantwoordelijkheden, taken, werkwijze, protocol en indicatiestelling in nauwe samenwerking met de centra worden uitgevoerd.
Erkent u dat het aanbieden van een test wensouders voor een ethisch dilemma kan plaatsen? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat ouders hierin een eigenstandige en goed geïnformeerde keuze maken? Wordt deze test standaard aangeboden aan wensouders? Op welke wijze (tijd, financieel, deskundigheid) wordt de huisarts in staat gesteld om het gesprek te voeren met wensouders?
Een complexe genetische test als deze stelt mensen die hem overwegen voor complexe afwegingen. Voordat het resultaat er is, moet het koppel overzien wat de mogelijke resultaten kunnen zijn en of dat voor hen aanleiding zou geven om op een andere manier met hun kinderwens om te gaan dan zonder die informatie. Het maken van een dergelijk ingewikkelde keuze kan dan ook belastend zijn. Het UMCG heeft mij laten weten dat zowel voorafgaand aan het consult bij de huisarts (online en via folders), als tijdens het consult voldoende informatie wordt aangeboden volgens de standaarden die gelden voor een voorlichtend niet-directief gesprek. Daarbij komen niet alleen de feitelijke aspecten aan bod, maar wordt ook over normen en waarden gesproken. Op die manier kunnen koppels tot een goed geïnformeerde keuze komen. Het UMCG laat weten dat uit het onderzoek blijkt dat vrijwel alle paren (>95%) hebben aangegeven een geïnformeerde keuze te hebben gemaakt, op basis van voldoende kennis en passend bij hun normen en waarden.
Alle Nederlandse paren die dit wensen kunnen op eigen initiatief een afspraak maken met een van de zes deelnemende huisartsen om zich te laten voorlichten over de test en desgewenst de test te laten doen. De communicatie verloopt momenteel via folders en posters in de betreffende praktijken en via de website van het UMCG. Voor een dergelijk gesprek rekent de huisarts een dubbel consult in het kader van een preconceptieconsult.
Erkent u dat wensouders, als uit een erfelijkheidstest blijkt dat zij beiden drager zijn van een erfelijke ziekte, voor moeilijke ethische keuzes komen te staan? Op welke wijze worden wensouders in dat geval begeleid door deze huisartsen? Hebben de huisartsen voldoende training gehad om wensouders te begeleiden bij het maken van deze lastige keuzes en eventuele vervolgstappen om hun kinderwens in vervulling te laten gaan?
Een stel dat een dragerpaar blijkt te zijn (dit is bij 1 op de 150 paren het geval), wordt door de huisarts doorverwezen naar de afdeling klinische genetica van een UMC (dat kan nabij hun woonomgeving). Het begeleiden van de paren bij het geven van betekenis aan de uitslag en het maken van keuzes bij het invulling geven aan hun kinderwens gebeurt dus door een daartoe opgeleide klinisch geneticus. Een dragerpaar staat daarbij inderdaad voor keuzes die morele overwegingen met zich meebrengen.
Hoe verklaart u dat het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht en de twee academische centra in Amsterdam testen op 50 aandoeningen en het UMC Groningen op 90 aandoeningen? Op welke aandoeningen wordt gescreend en wie maakt hierin een keuze?
Het UMCU heeft geen eigen test, maar verwijst naar de andere twee genoemde centra. Het UMCG heeft aangegeven op 70 aandoeningen te testen (op basis van 90 genen). De tests die het Amsterdam UMC en UMCG aanbieden zijn, zo geeft UMCG aan, in de loop er tijd naar elkaar toegegroeid via de samenwerking van de UMC’s onder de vlag van de Werkgroep Preconceptie Dragerschapsscreening van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) en de Vereniging Klinisch Genetische Laboratoriumdiagnostici (VKGL). De UMC’s bepalen welke aandoeningen worden meegenomen. Het gaat daarbij om onbehandelbare aandoeningen die ernstige gevolgen hebben voor de kwaliteit en/of duur van het leven.
Wanneer worden de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek van het UMC Groningen gepubliceerd? Bent u bereid het rapport naar de Kamer te sturen? Vindt u ook dat het breed aanbieden van de erfelijkheidstest door huisartsen ontijdig is, nu de onderzoeksresultaten nog niet bekend zijn gemaakt?
Het UMCG heeft mij laten weten dat het onderzoek recent is afgerond. De eerste resultaten zijn onder meer gepresenteerd op de Nationale Conferentie Zeldzame Aandoeningen op 28 februari 2018 en tijdens de zogenaamde European Meeting on Psychosocial Aspects of Genetics die van 16-19 juni plaatsvond in Milaan. Het UMCG geeft aan op dit moment te werken aan artikelen over de resultaten. Wat betreft uw vraag wat ik vind van het breed aanbieden van de erfelijkheidstest door huisartsen nu de onderzoeksresultaten nog niet bekend zijn gemaakt, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. In geval de onderzoeksuitkomsten aanleiding geven om het huidige beleid rondom het aanbieden van prenatale dragerschapstests te herzien zal ik uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
Kunt u aangeven op welke plaatsen in Nederland momenteel erfelijkheidstesten worden aangeboden, wat hierbij de doelgroep is en wat de kosten zijn van deze testen?
Behalve via de zes huisartsen in Groningen kan op dit moment ieder stel via Amsterdam UMC een dragerschapstest laten doen. Dit wordt niet vergoed, behalve in geval van een medische indicatie op dragerschap. Dat geldt bijvoorbeeld voor paren die afkomstig zijn uit een gebied waar specifieke ziekten vaker voorkomen, voor paren die binnen de familie trouwen (bijv. neef-nicht huwelijk) en voor paren waarvan bekend is dat er een erfelijke aandoening in de familie voorkomt. In geval van een medische indicatie worden de kosten van de test wel verrekend met het eigen risico.
Klopt het dat de zorgverzekeraar alleen een test vergoedt voor stellen met een kinderwens die iemand in de familie hebben met één van de geteste ziekten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u van het pleidooi om zorgverzekeraars deze test voor iedereen te laten vergoeden?
Het klopt dat een dragerschapstest niet onder de zorgverzekering valt als er geen medische indicatie is. Het beginpunt van de Zorgverzekeringswet wordt immers gevormd door een individuele zorgvraag van een verzekerde die zich wendt tot een zorgverlener. Daarnaast wordt zorg (waaronder diagnostiek en tests) alleen onder de Zorgverzekeringswet vergoed, als de verzekerde «redelijkerwijs is aangewezen» op deze zorg.
Elk paar met een kinderwens kan – indien zij dit willen – terecht bij de huisarts voor een preconceptieconsult. Dit consult bestaat onder andere uit gezondheidsvoorlichting, voorlichting over prenatale zorg, maar ook uit een familieanamnese. De dragerschapstest wordt wel vergoed indien er sprake is van een medische indicatie, bijvoorbeeld omdat een ziekte in de familie voorkomt of iemand afkomstig is uit een groep met een verhoogd risico.
Deelt u de mening dat geen sprake kan zijn van een vergoeding door de zorgverzekeraars omdat er op voorhand geen medische noodzaak is, zoals het Zorginstituut Nederland ook voor de Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) adviseerde?
Zie antwoord vraag 10.
Wat vindt u ervan dat steeds meer testen beschikbaar komen rond de zwangerschap? Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger dat we een zwangerschap niet moeten medicaliseren? Staat de ontwikkeling dat een zwangerschap steeds vaker het sluitstuk is van testresultaten niet op gespannen voet hiermee?
Voor mij staat voorop dat mensen een goedgeïnformeerde keuze kunnen maken voordat zij een test doen en deze in lijn is met hun eigen normen en waarden. Medicalisering van de zwangerschap, in die zin dat we denken dat alles maakbaar is en we als maatschappij geen afwijkingen zouden accepteren, kan uiteraard niet de bedoeling zijn. In dit geval betreft het een aanbod dat een beperkt aantal centra mag doen binnen de grenzen van de wet en dat mensen (bij gebrek aan een indicatie) zelf moeten betalen. Hiermee lijkt mij geen sprake van medicalisering.
De handelsmissie naar India |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe gaat u het lopende beleid om door middel van economische diplomatieke samenwerking met India en China de import en het gebruik van gecertificeerde duurzame palmolie en soja te stimuleren voortzetten?
Het kabinet is voornemens het huidige beleid voort te zetten. In India steunt het kabinet NGOs om op deze markt te werken aan de verduurzaming van palmolie. Zo werkt Solidaridad aan de verduurzaming van de nationale productie van palmolie. Daarvoor werd in 2017 het Indian Palm Oil Sustainability1 (IPOS) raamwerk opgezet2. Daarnaast zet Solidaridad zich in om de Indiase overheid te bewegen de palmolie import te committeren aan de nationale certificering standaarden van Indonesië en Maleisië; de Indonesian Sustainable Palm Oil3 (ISPO) en Malaysian Sustainable Palm Oil4 (MSPO).
Het kabinet richt zich in China vooral op de verduurzaming van de palmolieconsumptie via bijvoorbeeld de «China Sustainable Palm Oil working group». Aan deze werkgroep nemen de grootste inkopers van palmolie in China deel. Nederland stimuleert deze Chinese partijen over te gaan tot inkoop van duurzame palmolie door – onder andere in het kader van handelsmissies – kennis en ervaring uit te wisselen over duurzame palmolie.
Staat dit onderwerp op de agenda tijdens de handelsmissie van komende week? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst hiervan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog aan te kaarten?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft het onderwerp besproken met de Indiase Minister van Landbouw en aangeboden om samen met de Universiteit van Wageningen te werken aan de verhoging van de productiviteit van de Indiase palmolieplantages.
Gaat u tijdens de handelsmissie naar India ook belangrijke bedrijven in de palmolie sector, zoals leidende bedrijven en de vertegenwoordiging van de Ronde Tafel voor Duurzame Palmolie, ontmoeten?
Er hebben geen gesprekken plaatsgevonden met bedrijven of maatschappelijke organisaties vanuit de palmoliesector, noch met vertegenwoordigers van de Ronde Tafel voor Duurzame Palmolie. Duurzaamheid was wel een belangrijk thema tijdens de officiële besprekingen met de Indiase regering en breder tijdens de missie. Zo sprak ik met Kailash Satyartin over onze gezamenlijke ambities om kinderarbeid te bestrijden. Ook heb ik MVO Nederland gevraagd om het deelnemende bedrijfsleven te informeren over duurzaam ondernemen en organiseerde ik met het Indo-Dutch Sustainability Forum een bijeenkomst voor het bedrijfsleven gericht op het stimuleren van duurzame en inclusieve handel.
Gaat u in direct overleg met maatschappelijke organisaties die zich bezig houden met de problematiek rondom palmolie? Zo ja, hoe krijgt dit vorm? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.