Het bericht dat de EU meebetaalt aan dodelijke grensbewaking in Turkije |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Europese Unie (EU) meebetaalt aan de dodelijke grensbewaking in Turkije?1
Ja.
Waarom heeft de EU pantservoertuigen voor Turkije gefinancierd? Kunt u aangeven met welk geld dit precies is gebeurd, wanneer en hoe daarover besloten is en in welke mate dit ook Nederlands geld betrof?
De EU ondersteunt (potentiële) kandidaat-lidstaten financieel uit het Instrument voor Pretoetredingssteun (IPA). IPA is een belangrijk instrument om bij te dragen aan stabiliteit, de rechtsstaat en sociaaleconomische omstandigheden. Hiermee worden de landen in de Westelijke Balkan en Turkije ondersteund bij het doorvoeren van de complexe hervormingen die geleverd moeten worden om lid te worden van de Unie.
Migratiebeheer is één van de prioriteiten in de EU-steun in Turkije vanuit IPA. Turkije bewaakt een zeer lange grens die grenst aan een gebied in oorlogssituatie en waar al jaren sprake is van een hoog aantal illegale grensoverschrijdingen en vele incidenten rondom mensen- en goederensmokkel en georganiseerde misdaad. Deze vormen een gevaar voor de nationale veiligheid van NAVO-bondgenoot Turkije en zetten druk op de Europese grensbewaking.
In 2011 en 2012 heeft de Commissie in het kader van de pretoetredingssteun een project gefinancierd gericht op het verbeteren van de surveillance capaciteit van Turkije aan de oostgrens. Het project heet «Socioeconomic Development through Demining and Increasing the Border Surveillance Capacity at the Eastern Borders of Turkey» (fase 1 en fase 2).2 Het budget voor IPA maakt onderdeel uit van de EU-begroting. De lidstaten hebben tijdens vergaderingen van het IPA-comité in 2011 en 2012 met het project ingestemd.
Is in de besluitvorming over het wel of niet financieren van deze pantservoertuigen meegenomen waar deze voertuigen voor gebruikt zouden worden en of de EU dit doel ondersteunt?
De financiering van deze pantservoertuigen heeft het uitdrukkelijke doel om de surveillance-capaciteit van Turkije aan de grens te vergroten. Het ging om pantservoertuigen vanwege incidenten in het verleden met smokkelaars van mensen en goederen, en de vrees voor infiltratie door – bewapende – deelnemers aan terroristische groeperingen.
In het contract tussen de Europese Commissie en Turkije is vastgelegd dat de uitrusting niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt dan surveillance. Enig ander gebruik of aanpassing van de uitrusting vereist de schriftelijke toestemming van de Commissie. De Commissie is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van het project.
Hoe groot is de geldstroom die van de EU naar de Turkije gaat in totaal? Kunt u dit uitsplitsen naar de Turkijedeal en andere stromen, zoals de financiering van deze pantservoertuigen?
Het gros van de financiële steun van de EU in Turkije wordt gefinancierd vanuit IPA. Daarnaast worden er op beperkte schaal projecten in Turkije gefinancierd vanuit het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) en het Financieringsinstrument voor de bevordering en ondersteuning van democratie en mensenrechten (EIDHR). Deze financieringsinstrumenten maken onderdeel uit van de EU-begroting.
Vanuit de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT) wordt daarnaast ondersteuning verleend aan vluchtelingen en de gemeenschappen die hen opvangen in Turkije. Hiervan is EUR 1 miljard uit de EU-begroting gefinancierd en EUR 2 miljard door de lidstaten. De Nederlandse bijdrage bedroeg conform de verdeelsleutel EUR 93,9 miljoen. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, worden vanuit de FRIT projecten gefinancierd om de situatie van vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen verder te verbeteren. Steun gaat naar de vluchtelingen zelf, bijvoorbeeld in betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, maar ook werkgelegenheid. De Commissie rapporteert hier regelmatig over middels de voortgangsrapportages van de EU-Turkije Verklaring en de jaarverslagen van de FRIT. Via de reguliere informatievoorziening aan uw Kamer apprecieert het kabinet deze rapportages.
Voor nadere toelichting op deze financiële stromen verwijs ik u naar de brief (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1702) van 2 december 2016 over de meerjarige financiële steun van de EU in Turkije, alsmede de voorschriften, voorwaarden en betalingen die daaraan verbonden zijn.
Nederland pleit conform de motie-Roemer/Segers (Kamerstuk 32 824, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor het opschorten van pretoetredingssteun voor Turkije en zal dat blijven doen.3 Voor opschorting bestaat momenteel echter onvoldoende draagvlak. De Europese Raad van 19-20 oktober jl. heeft de Commissie wel verzocht om de pretoetredingssteun aan Turkije voor de jaren 2018–2020 te heroriënteren.4 De Commissie werkt momenteel voorstellen voor inperking en herschikking van de middelen uit. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra de cijfers bekend zijn.
Kunt u daarbij toelichten waar die secundaire stromen precies voor bedoeld zijn en hoeveel Nederlands geld daarmee gemoeid gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Europese Commissie stelt dat de pantservoertuigen geen militair materieel is? Wat is daarop uw reactie? Indien u deze mening deelt, wat voor type materieel is dit dan en welk toetsingskader wordt gehanteerd?
De gefinancierde pantservoertuigen zijn niet uitgerust met wapens. Dodelijke uitrusting maakt geen onderdeel uit van het gefinancierde project. De geleverde voertuigen mogen alleen worden ingezet voor surveillance aan de grens.
Wat is uw reactie op de melding van het Syrische Observatorium voor Mensenrechten dat sinds september 42 Syriërs gedood zijn bij pogingen de grens over te steken en op het rapport van Human Rights Watch waarin gesproken wordt over veertien doden sinds september?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, vindt het kabinet berichten over dit soort incidenten zorgelijk. Hoewel het kabinet vaststelt dat Turkije een zeer lange grens bewaakt met een gebied in oorlogssituatie, is het neerschieten van een persoon die op zoek is naar veiligheid evident onacceptabel. De Commissie volgt de situatie aan de Turkse grens, ook in het kader van het conflict in Syrië en andere dreigingen. Het is de Commissie niet gelukt om deze berichten bevestigd te krijgen door andere, onafhankelijke bronnen. Uit eerdere vergelijkbare berichtgeving en de wijze waarop deze is uitgezocht, o.a. door de Europese Commissie en UNHCR, blijkt dat er geen sprake is van instructies dat Turkse grenswachten gericht moeten schieten op mensen die illegaal de grens proberen over te steken.
Wat heeft de Europese Commissie precies ondernomen om deze berichten te verifiëren? Bent u bereid de Europese Commissie op te roepen de druk op te voeren zodat de Turkse regering antwoordt op de vragen hierover?
Zie antwoord vraag 7.
Is een grensmuur zonder deuren naast oorlogsgebied juridisch toegestaan aangezien dit verhindert dat mensen oorlogsgebied verlaten? Hoe verhoudt zich dit tot het non-refoulementbeginsel?
Turkije bewaakt een zeer lange grens waar al jaren sprake is van een hoog aantal illegale grensoverschrijdingen en vele incidenten rondom mensen- en goederensmokkel en georganiseerde misdaad, mede als gevolg van het aangrenzende oorlogsgebied. Deze vormen een gevaar voor de nationale veiligheid van NAVO-bondgenoot Turkije en zetten druk op de Europese grensbewaking. Daarnaast merkt het kabinet op dat Turkije ruim 3 miljoen vluchtelingen opvangt. Dat Turkije tegen deze achtergrond het grensbeheer heeft geïntensiveerd acht het kabinet begrijpelijk. Mede door toedoen van Turkije is het ook voor de internationale gemeenschap mogelijk om hulp te bieden aan vluchtelingen die zijn opgevangen in kampen in relatief beschermd noord-Syrisch gebied. Dat is geen schending van non-refoulement. Voorts merkt het kabinet op dat Turkije keer op keer heeft aangetoond zich gastvrij op te stellen wanneer de druk op de grenzen toeneemt. Het is belangrijk om Turkije hierin te blijven ondersteunen, o.a. via de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije.
Deelt u de mening dat, aangezien nu bekend is dat de pantservoertuigen gebruikt worden om op vluchtelingen te schieten en de grens hermetisch af te sluiten waardoor mensen niet kunnen vluchten, de EU medeplichtig is aan schending van het non-refoulement beginsel? Zo nee, wat is uw reactie op deskundigen zoals Thomas Spijkerboer en Thomas Gammelhoft-Hansen die menen dat dit wel het geval is?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Zieke werknemers zorgaanbieder Carinova moeten werk inhalen’ |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zieke werknemers zorgaanbieder Carinova moeten werk inhalen»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Wat vindt u van het feit dat medewerkers bij Carinova hun werk moeten inhalen?
Het maakte op mij een merkwaardige indruk dat werknemers die zich ziekmelden hun werk zouden moeten inhalen. Dat heb ik ook aangegeven in reactie op de mondelinge vragen die het Kamerlid Van Kent (SP) hierover aan mij gesteld heeft, tijdens het Vragenuur van de Tweede Kamer op 27 maart jongstleden. Tijdens het Vragenuur heb ik ook vooropgesteld dat er geen oneigenlijke druk uitgeoefend mag worden op mensen die ziek zijn. In zijn algemeenheid geldt immers dat de werkgever een loondoorbetalingsplicht heeft tijdens ziekte. Tijdens ziekte moet de werkgever het loon doorbetalen en hoeft de werknemer niet te verschijnen op het werk. Werkgevers moeten zich aan deze wettelijke verplichting – die geregeld is in het Burgerlijk Wetboek – houden.
Het ligt op de weg van partijen om over de in het nieuwsbericht geschetste situatie het gesprek aan te gaan. Dit gesprek tussen de werkgever (Carinova) en vakbonden heeft inmiddels plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de werkgever het verzuimprotocol dat ter discussie stond ingetrokken. Zoals ik heb aangegeven tijdens het Vragenuur, is het niet aan mij om actie te ondernemen en is het ook niet aan mij – maar aan de rechter – om te treden in de beoordeling van individuele gevallen. Dat de vakbond CNV hier alert op is geweest en dit heeft aangekaart bij de werkgever, vind ik dan ook een goede zaak. Dat is immers de geëigende route.
Deelt u de mening dat een werknemer niet de probleemhouder mag worden van ziekteverzuim? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er naar uw oordeel in deze situatie gesjoemeld met verzuim, zoals wordt gesteld door vakbond CNV? En is dit in strijd met de wet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in contact te treden met Carinova om dit aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘De rechtspraak moet een slag maken naar etnische diversiteit’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De rechtspraak moet een slag maken naar etnische diversiteit»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de president van het gerechtshof Den Haag dat het aantal rechters met een migratie-achtergrond «veel te laag» is?
De samenstelling van het rechtspraakpersoneel is de verantwoordelijkheid van de rechtspraak zelf. Het is belangrijk dat de samenleving zich kan herkennen in de rechtspraak. Dat kan bijdragen aan het gezag, het draagvlak en het vertrouwen. Een divers samengestelde rechterlijke macht draagt dan ook bij aan het waarborgen van de legitimiteit van de rechtspraak. Meer diversiteit heeft geen invloed op de geldende kernwaarden: onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit.
Rechters dienen onpartijdig te zijn. Daar worden ze ook op geselecteerd en toe opgeleid. Bij de selectie staat kwaliteit altijd voorop. Kwaliteit en diversiteit hoeven elkaar niet te bijten. In de opleiding worden rechters getraind in de vaardigheid om hun persoonlijke politieke en andere opvattingen en hun sociaal-culturele achtergrond zorgvuldig te scheiden van hetgeen functioneel van hen wordt verwacht: onafhankelijke, onpartijdige en integere toepassing van het recht. Dit alles overigens niet door het ontkennen, maar door het onderkennen van die opvattingen en achtergrond. Een rechter hoeft niet een bepaalde cultuur te vertegenwoordigen om deze te kunnen begrijpen.
Wat vindt u van de uitspraak dat er meer rechters moeten komen «die hun cultuur begrijpen»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat rechters neutraal moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer moeten rechters die een bepaalde cultuur willen begrijpen deze ook vertegenwoordigen? Of bent u van mening dat er ook meer rechters met rood haar moeten komen of meer rechters die de PVV aanhangen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat als een rechter van mening is dat er meer rechters moeten komen met een migratie-achtergrond vanwege het argument dat die «hun cultuur beter begrijpen» hij eigenlijk suggereert dat er blijkbaar ook meer mensen voor de rechter verschijnen met een migratie-achtergrond? Zo nee, waarom niet?
Nee, die suggestie heb ik in die opvatting niet kunnen herkennen.
Deelt u de mening dat deze gevaarlijke uitspraken eigenlijk ook een pleidooi zijn voor sharia-rechtspraak, aangezien dit een bepaalde cultuur het best vertegenwoordigt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De rechtspraak in Nederland past het alhier geldende recht toe.
Deelt u de mening dat deze president een dwaallicht is en dat de rechters die onder hem ressorteren niet meer objectief kunnen oordelen in de zaak Wilders?
Rechters en raadsheren zijn onafhankelijk en dus heeft een president van een gerecht geen gezag over hen voor wat betreft hun rechtsprekende taak. De wet bepaalt uitdrukkelijk dat het bestuur van een gerecht zich niet mag mengen in de behandeling van een individuele zaak.
De begeleiding van leerlingen in en de kwaliteit van het particulier onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Wat vindt u ervan dat er mogelijk verspreiding van het Avatar-gedachtegoed plaatsvindt op democratische scholen?1 2
De signalen in en naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor geven inderdaad reden tot zorg, maar het is niet aan mij om een uitspraak te doen over de inhoud van een bepaald gedachtegoed. De signalen zullen door de inspectie worden betrokken in haar toezicht. In het toezicht van de inspectie op particuliere scholen wordt gekeken naar de kwaliteit van onderwijs, goed burgerschap en veiligheid.
Vindt u – gelet op uw beantwoording op eerdere Kamervragen dat reclame maken op scholen voor aanvullende diensten is toegestaan – dat ook voor cursussen van Avatar reclame gemaakt mag worden op scholen, ondanks dat deskundigen aangeven dat er sprake is van hersenspoeltechnieken bij Avatar, de organisatie potentieel «destructief» is voor familierelaties en potentieel onveilig is? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u gezien de uitlatingen over het verdienmodel van Avatar bereid uw aanvankelijke afhoudende houding ten opzichte van een onderzoek naar de school als acquisitieplein te heroverwegen? Zo nee, wanneer komt dan wel het punt dat u bereid bent dit te doen?3 4 5 6
Het aanbieden van betaalde diensten op scholen is, zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven, toegestaan.7 Het is niet aan mij, noch aan de inspectie, om te oordelen over de overtuigingen van het personeel of ouders van leerlingen op een school, tenzij deze overtuigingen op zo’n manier worden opgelegd dat ze een bedreiging vormen voor de kwaliteit van onderwijs, goed burgerschap of de veiligheid op school. Op die punten houdt de inspectie toezicht.
Bent u bereid om de Onderwijsinspectie te vragen onderzoek te doen naar de verspreiding van het Avatar-gedachtegoed in het democratisch onderwijs of deelt u de mening van de schooldirectie dat het hier een onschuldig gedachtegoed betreft?
De inspectie legt bij particuliere scholen in principe elke twee jaar een schoolbezoek af en past de frequentie aan op basis van een jaarlijkse inschatting van risico’s en / of signalen. Er staan reeds reguliere inspectiebezoeken aan een aantal democratische scholen gepland, waaronder een bezoek aan De Ruimte. De signalen over de wijze waarop het Avatar-gedachtegoed op deze scholen wordt verspreid, zullen tijdens deze bezoeken betrokken worden bij het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, goed burgerschap en veiligheid.
Ziet u, gezien de zorgelijke signalen over particuliere democratische scholen, de noodzaak om deze scholen onder verscherpt toezicht te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer er signalen binnenkomen, maakt de inspectie de afweging op welke wijze hier het best naar gehandeld kan worden. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, neemt de inspectie de signalen naar aanleiding van de berichtgeving van De Monitor mee in het reguliere toezicht.
Hoe staat u ten opzichte van het gelijktrekken van het toezicht door de Onderwijsinspectie voor bekostigd en niet-bekostigd onderwijs? Wat zijn de belangrijkste verschillen in het toezicht, naar uw mening?
Het verder gelijktrekken van het toezicht op bekostigd en niet bekostigd onderwijs zou een (ingrijpende) wetswijziging vergen die ik op dit moment niet opportuun vind. Vooral omdat het toezicht op een aantal belangrijke punten op dit moment al gelijk is voor beide soorten onderwijs. Zo geldt ook voor particuliere, niet-bekostigde scholen dat het onderwijs ingericht dient te zijn ter voorbereiding op aansluitend onderwijs, dat voldaan moet worden aan de kerndoelen en de referentieniveaus, dat men veiligheid van leerlingen moet monitoren, dat men de ontwikkeling van leerlingen moet volgen en dat de leraren bevoegd dienen te zijn. De belangrijkste verschillen zitten in de verplichtingen op het punt van de onderwijstijd, het volgen van de leerlingen (dit hoeft bij niet-bekostigd onderwijs voor de basisvaardigheden niet met landelijk genormeerde toetsen) en deelname aan de eindtoets (geen verplichting voor niet-bekostigd onderwijs). In dit verband merk ik op dat aansluiting op het vervolgonderwijs niet per se via het afnemen van examens hoeft plaats te vinden.
Wat is het nut van de kwalificatieplicht, waarbij leerlingen van 16 tot 18 jaar oud verplicht zijn onderwijs te volgen als zij geen diploma havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger hebben, als leerlingen in samenspraak met hun ouders op het particulier onderwijs kunnen besluiten om geen diploma te behalen door het afleggen van examens? Acht u het wenselijk dat er particuliere democratische scholen zijn die het niet noodzakelijk vinden dat hun leerlingen een diploma halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik hecht sterk aan de kwalificatieplicht, omdat deze wat mij betreft van groot belang is voor de arbeidsmarktkansen van leerlingen. Het onderwijs op particuliere scholen moet de leerlingen aantoonbaar in staat stellen om hun onderwijsloopbaan voort te zetten in het vervolgonderwijs op een niveau dat van ze verwacht mag worden. Zoals ik u in antwoord op eerdere Kamervragen heb gemeld, is een diploma daarin echter geen einddoel, maar instrumenteel.8 Scholen moeten leerlingen wel in de gelegenheid stellen om deel te nemen aan het staatsexamen. Het is echter aan de leerlingen en hun ouders om de keuze te maken om al dan niet een diploma te behalen door middel van het afleggen van examens.
Voor de meeste leerlingen die particulier onderwijs volgen, geldt dat zij uiteindelijk een startkwalificatie halen. De leerlingen die staatsexamen doen kunnen langs die weg een startkwalificatie halen. Leerlingen die zonder diploma doorstromen kunnen in het mbo terechtkomen, waar bij aanmelding een niveaubepaling plaatsvindt. Een enkeling wordt vanwege specifieke begaafdheden zonder diploma toegelaten tot het hoger onderwijs.
Deelt u de zorg dat de didactische vrijheid van scholen soms dusdanig ver doorgeslagen is, dat het welbevinden en de ontwikkeling van kinderen niet centraal wordt gezet? Zo nee, hoe is dit te rijmen met de stelling van iemand die zijn gedachtengoed op scholen deelt, dat Avatar ook kanker kan genezen door deze kankergeesten uit te drijven?
Het onderwijs en daarbij het welbevinden en de ontwikkeling van de leerlingen zijn zaken die mijn aanhoudende aandacht hebben. Dat geldt niet alleen voor het bekostigd onderwijs, maar ook voor het particulier onderwijs, en komt dan ook terug in de (wettelijke) eisen die aan alle vormen van onderwijs worden gesteld.
Privacyschendingen door Facebook |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ook telefoongegevens waren niet veilig voor datagraaier Facebook»1, «Berlijn wil strenger toezicht op Facebook na dataschandaal»2 en «Amerikaanse mededingingsautoriteit FTC doet onderzoek naar Facebook»?3
Ja.
Zijn de berichten over mogelijke privacyschendingen voor u aanleiding om met Facebook in gesprek te gaan en dit bedrijf aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de privacy van burgers en bedrijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat Facebook zich aan de Europese en nationale privacyregelgeving moet houden. De Autoriteit persoonsgegevens ziet hierop toe in samenwerking met de toezichthouders in de andere lidstaten van de Europese Unie, en krijgt met ingang van 25 mei 2018 ruimere toezichts- en sanctiebevoegdheden.
Vanwege de grote invloed die sociale media hebben op de samenleving, rust op de aanbieders van deze diensten een zware verantwoordelijkheid. Dat geldt bij uitstek voor een mondiale aanbieder zoals Facebook. Privacy is geen luxe en de handel in persoonsgegevens mag niet uitsluitend als verdienmodel worden gezien. Ik zal met Facebook en andere aanbieders in gesprek gaan om hen nog eens op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Waar kunnen burgers terecht die zich door Facebook in hun persoonlijke levenssfeer geschonden voelen om daarover te klagen of hun recht te halen?
Burgers kunnen een klacht indienen bij de AP indien zij menen dat hun persoonsgegevens onrechtmatig worden verwerkt. Op het vlak van de klachtenafhandeling brengt de AVG overigens als verandering dat de AP vanaf 25 mei 2018 verplicht is om elke klacht in behandeling te nemen. Bovendien krijgt de AP ruimere sanctiebevoegdheden.
Doet de Autoriteit Persoonsgegevens, bijvoorbeeld naar aanleiding van de recente berichtgeving, onderzoek naar Facebook?
Er loopt een onderzoek naar Facebook (in handhavingsfase) door de AP maar dat ziet op een andere kwestie.4 De AP heeft mij over de onderhavige kwestie desgevraagd laten weten in nauw contact te staan met de privacytoezichthouder in het Verenigd Koninkrijk, de Information Commissioner’s Office (ICO), die heeft aangekondigd onderzoek te doen naar de kwestie.
Deelt u de mening van uw Duitse ambtsgenoot dat er «in de toekomst veel strenger toezicht (gehouden moet worden) op bedrijven als Facebook»«? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier vervolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
De werkgroep van de Europese privacytoezichthouders (WP29) heeft op 11 april in een persbericht zelf reeds aangekondigd dat dit een topprioriteit zal zijn.5
Het uitzetten van twee Russische inlichtingenmedewerkers |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief over maatregelen inzake de aanslag met gifgas in Salisbury waarin wordt medegedeeld dat in reactie op de aanslag twee Russische inlichtingenmedewerkers die in Nederland werkzaam zijn, worden uitgezet?1
Ja.
Waarom stelt u dat het zeer waarschijnlijk is dat Rusland verantwoordelijk is voor de aanslag in Salisbury?
Waarom stelt u dat er geen geloofwaardige alternatieve verklaring is?
Waarom wordt eveneens gesteld dat er geen helder bewijs is dat Rusland achter aanslag zit?2
Heeft de regering bewijs gezien dat Rusland verantwoordelijk is voor de aanslag in Salisbury? Zo nee, waarom niet?
Welke informatie is er die in de richting van Rusland wijst?
Is het uitgesloten dat het gebruikte gifgas uit een ander land dan Rusland afkomstig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hebben Nederlandse inlichtingendiensten de Britse inlichtingen die Russische betrokkenheid zouden aantonen, gezien en gewogen? Zo ja, wat is het oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Is het oordeel van de Nederlandse inlichtingendiensten gelijk aan die van de Britse? Zo nee, waarom niet?
Wat hebben de Nederlandse inlichtingendiensten gedaan om de Britse informatie te verifiëren?
Is uw oordeel gelijk aan het oordeel van Nederlandse inlichtingendiensten die de Britse inlichtingen hebben gezien? Zo nee, op welke onderdelen wijkt uw oordeel af en waarom?
Welke acties van Russische zijde maken het in uw woorden «onvermijdelijk dat wij van Nederlandse en van Europese kant moeten laten zien dat er grenzen zijn die niet overschreden kunnen worden»?
Dit betreft de aanslag in Salisbury op het leven van Sergei Skripal en zijn dochter, waarvan het kabinet tezamen met de andere lidstaten van de Europese Unie in de Europese raad heeft geconcludeerd dat zij het eens zijn met de analyse van het Verenigd Koninkrijk dat het zeer waarschijnlijk is dat Rusland hiervoor verantwoordelijk is. Deze aanslag raakt niet alleen het Verenigd Koninkrijk, maar ons allemaal. Daarom is het van belang om aan Rusland te laten zien dat er grenzen zijn die niet overschreden kunnen worden. Met het gebruik van een gifstof is bovendien een internationale norm overschreden.
Hoe verhoudt het uitzetten van de twee Russische inlichtingenmedewerkers zich tot de lessen die geleerd zijn naar aanleiding van het onderzoek naar de Irak-oorlog van de Commissie-Davids?3
Het uitzetten van buitenlandse inlichtingenmedewerkers is gebaseerd op het internationaal recht, in het bijzonder artikel 9 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer. De aanbevelingen van de Commissie-Davids zien op de besluitvorming die leidde tot de politieke steun voor het gebruik van geweld door bondgenoten in Irak, waarvoor een adequaat volkenrechtelijk mandaat destijds ontbrak. Er is derhalve geen direct verband tussen beide casus.
Is er een relatie tussen het uitzetten van de inlichtingenmedewerkers en de Brexit?
Nee, deze zaken staan volledig los van elkaar.
Welke EU- en NAVO-landen hebben geen maatregelen genomen tegen Rusland vanwege de aanslag in Salisbury?
Voor zover bekend hebben Bulgarije, Griekenland, Oostenrijk, Portugal en Slovenië vooralsnog niet besloten om Russische diplomaten uit te zetten.
Welke argumenten hebben EU- en NAVO-landen gegeven om nu geen maatregelen te nemen?
Het kabinet verwijst hiervoor naar de verklaringen van deze landen.
Kunt u toelichten hoe ver het onderzoek van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) naar de aanslag in Salisbury vordert? Wanneer wordt dit naar verwachting afgerond?
Het onderzoek door de OPCW naar de aanslag in Salisbury is inmiddels afgerond. Op 12 april jl. heeft de directeur-generaal van de OPCW het rapport aan het VK gezonden. In dat rapport bevestigt de OPCW de uitkomsten van het Britse onderzoek met betrekking tot de aard van de giftige chemische stof die is gebruikt in Salisbury.
Werkt Rusland mee aan het onderzoek van de OPCW? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet? Werkt Groot-Brittannië volledig mee met het onderzoek van de OPCW?
Rusland heeft voor zover de regering bekend niet meegewerkt aan het onderzoek van de OPCW. De OPCW doet in zijn rapport geen mededelingen over de medewerking van Rusland. Overigens was de medewerking van Rusland niet nodig om het chemische wapen te identificeren.
De samenwerking tussen het OPCW-team en de Britse autoriteiten is volgens zowel de OPCW als het VK uitstekend geweest. De onderzoekers van de OPCW hebben hun onderzoek in Salisbury zonder enige beperking van de zijde van het VK kunnen uitvoeren.
Heeft de OPCW geconcludeerd dat Rusland niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar de aanslag in Salisbury? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de aanslag in Salisbury, de constatering van de OPCW vorig jaar dat Rusland de chemische wapenvoorraad zou hebben vernietigd?4
De OPCW heeft vorig jaar meegedeeld dat de vernietiging van de door Rusland bij de toetreding tot de Chemische Wapenconventie opgegeven («declared») voorraad chemische wapens en productiefaciliteiten was voltooid. Dit blijft een voldongen feit, ondanks de ernstige twijfel die is ontstaan over de volledigheid van de Russische opgave naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Salisbury.
Rusland is naar aanleiding van het Salisbury-incident al diverse malen, ook door Nederland, aangespoord om volledige openheid van zaken te geven. Het land blijft echter ten stelligste ontkennen ooit te hebben beschikt over het in Salisbury gebruikte chemische wapen of over productiefaciliteiten om het te maken.
Op welke onderdelen laat Rusland naar uw oordeel na openheid te geven over chemische wapens?
Zie antwoord vraag 20.
Het bericht dat de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO landroof in Sierra Leone heeft gefinancierd |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mislukt project FMO treft boeren in Sierra Leone»?1
Ja.
Klopt het dat de boeren in het afgelegen Noordoosten van Sierra Leone niet of nauwelijks geconsulteerd zijn en er dus geen sprake is van zogenaamd «Free, Prior and Informed Consent» bij de overname van 57.000 hectare grond door het Zwitserse energiebedrijf Addax, ondanks dat door betrokken maatschappelijke organisaties vanaf het begin hierover zorgen zijn geuit? Zo ja, hoe kwalificeert u dit?
De Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) past bij investeringsbeslissingen onder meer de Performance Standards van de International Finance Cooperation (IFC) toe. Deze standaarden besteden aandacht aan Free Prior and Informed Consent (FPIC) en waarborgen een goede uitvoering van het beschermen van landrechten.
Mede op verzoek van de investeerders, waaronder FMO, is Addax in 2009 gestart met het consulteren van stakeholders, waaronder verschillende lokale maatschappelijke organisaties die belangen van lokale boeren behartigen. Deze consultaties hadden als doel om de gevolgen van dit project voor de lokale bevolking inzichtelijk te maken en het project indien nodig aan te passen.
Mede op basis van deze consultaties konden bezwaren van de lokale bevolking en maatschappelijke organisaties worden gedocumenteerd en zijn aanpassingen doorgevoerd in de projectplannen. Zo is het landgebruik bij de start van het project in 2014 teruggebracht van 57.000 ha tot 24.600 ha.
Klopt het dat afspraken met de boeren over financiële compensatie, de bouw van scholen en klinieken en het regelen van watervoorziening niet zijn nagekomen, en 3.000 boeren nu voor niets hun vruchtbare gronden en hun werk zijn kwijtgeraakt? Zo ja, hoe kwalificeert u dit?
Een onafhankelijke studie in opdracht van Bread for All uit Zwitserland en de Duitse ontwikkelingsorganisaties Bread for the World en Evangelischer Entwicklungsdienst (EED) concludeerde in 2016 op basis van veldonderzoek en interviews met de lokale bevolking dat Addax gemaakte betalingsafspraken met de lokale bevolking en landeigenaren is nagekomen. Ook tijdens de uitbraak van Ebola in 2014 in de Makeni regio, is Addax financiële verplichtingen nagekomen.
Voor zover mijn medewerkers hebben kunnen nagaan is Addax ook afspraken nagekomen die zich richtten op verbeterde toegang tot infrastructuur en drinkwater, toename van werkgelegenheid en productie van schone energie. Ook zijn (kleinere) sociale projecten op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg in de boerengemeenschappen uitgevoerd.
Na de Ebola epidemie in de Makeni regio waren de vooruitzichten voor het Addax project dermate negatief, mede door de sterk gedaalde prijs voor bioethanol, dat Addax in 2015 heeft besloten om verdere ontwikkelingen te staken. In overleg met haar financiers, waaronder FMO, heeft Addax het project verkocht en de daarbij behorende verplichtingen overgedragen aan de nieuwe eigenaar Sunbird bioenergy.
Vindt u dat FMO voldoende «due diligence» heeft betracht bij het aangaan van de financiering van dit project? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
FMO heeft gehandeld conform de geldende «due dilligence» vereisten bij het aangaan van de financiering van dit project. FMO heeft voorafgaand aan de investering in het Addax project de potentiële gevolgen van de bedrijfsoperaties op betrokken boerengemeenschappen en andere stakeholders geïnventariseerd en maatregelen laten opnemen om deze mogelijke gevolgen te mitigeren, bijvoorbeeld rond landgebruik en landrechten.
FMO vraagt van haar klanten om effectrapportages op te stellen om milieu en sociale gevolgen van hun activiteiten inzichtelijk te maken. Een Environmental Social and Health Impact Assessment (ESHIA) voor dit project is conform FMO beleid door Addax uitgevoerd en een eerste draft is in 2009 aan betrokkenen aangeboden ter consultatie.
In overleg met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en overheid, heeft FMO haar duurzaamheidsbeleid in 2016 verder aangescherpt. Ook heeft FMO in 2016 een disclosure policy opgesteld waarbij nieuwe investeringen vóór contractering worden gepubliceerd. Daarmee worden stakeholders in de gelegenheid gesteld reacties te geven op voorgenomen financieringen.
Deelt u de mening dat FMO in lijn met de «Guiding Principles on Business and Human Rights» van de Verenigde Naties en de richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een verantwoordelijkheid heeft om respect voor mensenrechten te waarborgen, ook wanneer zij zich terugtrekt uit een project? Hoe beoordeelt u de manier waarop FMO zich heeft teruggetrokken uit het project in Sierra Leone in dit licht?
FMO heeft de verantwoordelijkheid om respect voor mensenrechten te waarborgen, ook wanneer zij zich terugtrekt uit een project. Dit volgt uit de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) van de Verenigde Naties en de richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waaraan FMO zich dient te houden. Het kabinet ziet er zelf ook op toe dat FMO zich aan deze principes en richtlijnen houdt.
In geval van beëindiging van een investering, zoals ook het geval bij Addax, is de insteek van FMO dat de direct betrokken gemeenschappen geen onevenredige nadelige gevolgen ondervinden. Dit is in lijn met de UNGPs en de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die aangeven dat bedrijven bij het besluit tot terugtrekken de mogelijke nadelige gevolgen in ogenschouw moeten nemen.
FMO heeft na terugtrekking uit het Addax project een onafhankelijke specialist gevraagd een onderzoek uit te voeren om de samenwerking en projecten met lokale gemeenschappen op gebied van sociale en milieu criteria zoveel mogelijk te kunnen waarborgen. FMO heeft dit onderzoek ter beschikking gesteld aan de nieuwe eigenaar van het project en de samenvatting van het rapport gedeeld met maatschappelijke organisaties in Nederland en Sierra Leone.
Hiermee heeft FMO zich gehouden aan de principes en richtlijnen voor een verantwoorde terugtrekking.
Bent u bereid FMO te vragen om voortaan standaard een exit-perspectief op te nemen in haar mensenrechten-effectrapportages en contractvoorwaarden met cliënten? Zo nee, waarom niet en hoe wilt u er dan voor zorgen dat FMO zich niet nogmaals op onverantwoorde wijze terugtrekt uit een project met zulke grote negatieve sociale en milieugevolgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO moet worden uitgebreid, zodat ook klachten kunnen worden ingediend over projecten waar geen actieve financieringsrelatie meer bestaat, maar waar deze vroegere relatie wel aantoonbaar tot negatieve impacts heeft geleid? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen ten opzichte van FMO om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat het klachtenmechanisme moet worden uitgebreid. FMO heeft sinds 2014 als eerste Europese bilaterale ontwikkelingsbank een onafhankelijk klachtenmechanisme ingesteld voor onder meer de lokale bevolking en het maatschappelijk middenveld. Het is een onafhankelijk en transparant klachtenmechanisme en biedt een goede mogelijkheid voor maatschappelijke organisaties en direct betrokken om te laten toetsen of aan alle geldende richtlijnen en standaarden is voldaan. Ook na beëindiging van de investeringsrelatie is het mogelijk een klacht in te dienen bij het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO als deze betrekking heeft op de looptijd van de investeringsrelatie.
Het bericht dat de BelastingTelefoon voor het zesde jaar op rij onder de maat presteert |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de BelastingTelefoon voor inmiddels de zesde keer als onvoldoende wordt gekwalificeerd? Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek van de Consumentenbond. Maatregelen om de beantwoording van vragen over wet- en regelgeving te verbeteren, zoals specialisatie op deze vragen en het versterken van de tweede lijn, worden voorbereid zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 28 februari jl.2
Hoeveel procent van de vragen zijn in minder dan 75% van de gevallen correct beantwoord? Hoeveel vragen zijn in minder dan de helft van de gevallen correct beantwoord? Hoeveel vragen zijn in minder dan 25% van de gevallen correct beantwoord? Hoeveel vragen zijn in geen enkel geval correct beantwoord?
De Belastingdienst beantwoordt per jaar tussen de 10 en 13 miljoen telefoontjes. Ongeveer 90% van de vragen die aan de Belastingtelefoon worden gesteld zijn zogenaamde proces- en statusvragen. De norm voor de kwaliteit van dit soort antwoorden is dat bij minimaal 90% juiste en volledige antwoorden worden gegeven. De realisatie in 2017 was 92%.
De overige circa 10% van de vragen betreft wet- en regelgevingvragen. Tot en met 2016 is er in opdracht van de Belastingdienst door een extern bureau onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de antwoorden op wet- en regelgevingsvragen. De norm was 80%. In 2016 was de realisatie 86%. Daarbij beperkte het onderzoek zich wel tot de meest gestelde vragen. Deze meest gestelde wet- en regelgevingsvragen vertegenwoordigen ongeveer 7% van alle vragen.
De beantwoording van de meest complexe en minder vaak gestelde vragen (3% van alle vragen) voldoet niet aan de genoemde norm van 80%. Dit blijkt ook uit eigen onderzoek in 2017, zoals gemeld in de 20e halfjaarsrapportage. De Consumentenbond bevestigt dit beeld. Daarmee komen de onderzoeksresultaten met elkaar overeen.
De onderzoeken zijn zo opgezet dat ze representatief zijn voor alle belastingsoorten (burgers en ondernemingen) en Toeslagen. In deze onderzoeken is niet gekeken welke soorten wet- en regelgeving vragen goed respectievelijk minder goed worden beantwoord.
Welke vragen worden het meest accuraat beantwoord (vragen over huurtoeslag/zorgtoeslag/kinderopvangtoeslag, ondernemersvragen (omzetbelasting of vennootschapsbelasting), vragen van particulieren over de inkomstenbelasting of vragen van andere aard)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het huidige Nederlandse belastingstelsel zeer complex is en dat het voor burgers en het midden- en kleinbedrijf (mkb) essentieel is dat zij moeten kunnen vertrouwen op antwoorden van de Belastingdienst?
Burgers en bedrijven moeten kunnen vertrouwen op antwoorden van de Belastingdienst. Daarbij is het van belang dat zij hun eigen situatie en de juiste fiscale context voorleggen. Het hoort tot de taak van een medewerker van de Belastingdienst om vragen te stellen waarmee deze situatie en daarmee de fiscale context zo duidelijk mogelijk wordt, anders kan er al snel sprake zijn van onvolledige antwoorden of zelfs antwoorden die niet van toepassing zijn. Daarom heb ik ook in mijn brief3 van 28 februari jongstleden aangekondigd maatregelen voor te bereiden om de moeilijke inhoudelijke vragen beter te laten beantwoorden.
Bent u het ermee eens dat gedegen kwaliteit van de BelastingTelefoon, voor burgers en het mkb het eerste aanspreekpunt van de Belastingdienst, van groot belang is en dat ontoereikende kwaliteit van medewerkers van de Belastingdienst de belastingmoraal in Nederland alsmede het vertrouwen van de burger in de overheid kan aantasten?
De Belastingtelefoon is ingericht om zoveel mogelijk vragen van burgers goed te beantwoorden, met behulp van gespreksondersteunende systemen. Medewerkers worden geworven op MBO werk- en denkniveau en worden intern inhoudelijk (bij)geschoold. Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 3 is aangegeven, is de kwaliteit van de beantwoording van het overgrote deel van de vragen op orde. Het betreft proces- en statusvragen (90%) en de meest gestelde wet- en regelgevingsvragen (7%). Ik herken dan ook niet dat er sprake zou zijn van ontoereikende kwaliteit van medewerkers van de Belastingtelefoon. Dat neemt niet weg dat ook de kwaliteit van de antwoorden op de resterende 3% van de vragen op een acceptabele norm moet komen, zoals ik ook heb aangekondigd in mijn brief van 28 februari jl.
Bent u van mening dat het essentieel is dat medewerkers van de BelastingTelefoon in uitstekende mate inhoudelijk op de hoogte moeten zijn? Waarom is dat voor de zesde maal op rij niet het geval? Welke acties kunnen en moeten op korte termijn in gang gezet worden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dat de Belastingdienst op zijn vacaturepagina doorgaans geen vacatures plaatst voor inhoudelijke medewerkers voor de BelastingTelefoon? Hoeveel inhoudelijk geschoolde werknemers heeft u op korte termijn nodig om het probleem met de tekortschietende kwaliteit van de BelastingTelefoon structureel op te lossen? Hoeveel euro denkt u hiervoor nodig te hebben?
Circa 60% van de medewerkers bij de Belastingtelefoon wordt vooral binnen de Belastingdienst geworven, waarbij flexkrachten mee kunnen solliciteren. Voor de piekwerkzaamheden werft de Belastingtelefoon uitzendkrachten. Het betreft circa 40% van de capaciteit. Om ook voor de antwoorden op de genoemde 3% van de vragen bij het huidige aanbod op een acceptabele norm te komen, zijn meer fiscaal geschoolde medewerkers nodig.
Beschikt de Belastingdienst over interne opleidingstrajecten? Zo ja, welke cursussen worden aangeboden en door wie worden deze verzorgd? Hoeveel wordt hier jaarlijks van gebruik gemaakt? Is het succesvol doorlopen van inhoudelijke opleidingen standaardonderdeel van beoordelingsgesprekken bij de Belastingdienst? Is dat ook het geval bij medewerkers van de BelastingTelefoon? Zo nee, bent u bereid dit onderdeel van beleid te maken en strikt na te leven?
Medewerkers van de Belastingdienst maken met hun leidinggevende jaarlijks afspraken over te behalen resultaten en ontwikkeling van vaardigheden. Deze afspraken worden jaarlijks geëvalueerd waarbij door de leidinggevenden met behulp van een samenvattende conclusie een oordeel wordt gegeven over de mate waarin afspraken nagekomen zijn. Deze beoordelingssystematiek wordt rijksbreed toegepast onder de noemer Gesprekscyclus Rijk. Bijscholing vindt plaats als organisatieontwikkelingen of bijvoorbeeld wetswijzigingen daarom vragen. Daarvoor is via de Belastingdienstacademie een uitgebreide opleidingencatalogus beschikbaar.
Medewerkers die een functie hebben waarvoor specifieke aanvullende (fiscale) kennis en vaardigheden vereist zijn, worden gedurende hun aanstelling opgeleid door middel van verplichte startopleidingen. Dat betreft vaak modulair onderwijs. De modules worden zoveel mogelijk onder regie van de Belastingdienstacademie uitgevoerd, vaak met behulp van interne didactisch gecertificeerde trainers van de Belastingdienst. Dat aanbod wordt aangevuld met opleidingsaanbod van externe leveranciers zoals agressie- en weerbaarheidstrainingen. Medewerkers kunnen pas volledig op het takenpakket worden ingezet als ze de daarvoor benodigde startopleidingen hebben gevolgd. Afspraken hierover worden ook meegenomen in de Gesprekscyclus Rijk.
Dit geldt ook voor medewerkers van de Belastingtelefoon. Voordat medewerkers een bepaald type vragen van burgers en bedrijven gaan beantwoorden is de eis dat betreffende startopleidingen succesvol zijn afgerond. Bijscholing is afhankelijk van eventuele (wets)wijzigingen die zich in een bepaalde werkstroom voordoen. Niet alle wijzigingen vragen een aanvullende opleiding. Afhankelijk van de omvang kan volstaan worden met een instructie en/of een wijziging van de gespreksondersteuning voor de medewerker. Daarnaast zijn er maandelijkse kwaliteitsmetingen per medewerker en is kwaliteit een standaard onderwerp in de gesprekken tussen medewerker en leidinggevende.
Welke garanties geeft u over het implementeren van beleid ter verbetering van de kwaliteit van de BelastingTelefoon?
Verbeteringen worden ingevoerd na een zorgvuldig traject. Proeftuinen waarin mogelijke oplossingen eerst op kleine schaal worden getest maken daar onderdeel van uit. De Belastingtelefoon heeft inmiddels ervaring opgedaan met een proeftuin op het thema Nabestaanden en Schenken. Er is besloten het betreffende Serviceteam structureel in te bedden in de Belastingtelefoon, omdat onder meer de antwoorden op minder vaak voorkomende wet- en regelgeving vragen kwalitatief substantieel beter waren dan het gemiddelde van de Belastingtelefoon.
Zoals ik in mijn brief van 28 februari heb aangekondigd, is in de afgelopen aangiftecampagne proef gedraaid met enkele thema’s zoals eigen woning en zorgkosten. De eerste resultaten daarvan zijn ook bemoedigend ten aanzien van de kwaliteit van antwoorden op wet- en regelgeving vragen. De door mij beoogde herinrichting is dan ook doorgaan op deze door mijn voorganger ingeslagen weg van specialisatie op basis van thema’s en het versterken van de tweede lijn bij vragen van burgers.
Heeft u kennisgenomen van het beleidsvoornemen van uw voorganger aangaande de kwaliteit van de BelastingTelefoon? Bent u van mening dat hij hierin voldoende is geslaagd?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en op welke punten heeft hij gefaald? Welke acties pakt u wel op en zet u op korte termijn in gang?
Zie antwoord vraag 9.
De brandbrief van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie |
|
Maarten Hijink , Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de brandbrief die de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) heeft gestuurd aan Zorgverzekeraars Nederland?1
Ja
Wat vindt u ervan dat de tarieven in de eerstelijns logopedie 25% lager liggen dan de tarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2011 vast heeft gesteld aan de hand van onderzoek?2
Één van de taken van zorgverzekeraars is om de zorgkosten in Nederland binnen de perken te houden. Indien zorg goedkoper kan, bijvoorbeeld door onder de NZa vastgestelde maximumtarieven te contracteren, dan vind ik dat een goede zaak. Tegelijkertijd hebben zorgverzekeraars ook een zorgplicht en worden zij geacht voldoende goede zorg voor hun verzekerden in te kopen. Het signaal dat de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) afgeeft, is dat de geboden tarieven door zorgverzekeraars voor eerstelijns logopedie volgens de NVLF zo laag zijn dat de zorgplicht in gevaar komt. De NVLF geeft aan dat eerstelijns logopedisten stoppen of intramuraal aan de slag gaan waardoor een tekort aan eerstelijns logopedisten dreigt. Dit vind ik een zorgwekkend signaal, omdat dat de zorgplicht in het gedrang zou kunnen brengen. Echter, het vraagt wel nader onderzoek om dit signaal goed te kunnen plaatsen. Daarom vind ik het positief dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de zorgplicht, een onderzoek is begonnen in overleg met de betrokken partijen (koepels van zorgaanbieders en zorgverzekeraars) naar de ontwikkelingen van de geboden tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie. Zoals ik ook heb aangegeven in beantwoording op eerdere Kamervragen worden de resultaten van het onderzoek van de NZa begin 2019 verwacht.3 Ik heb al aan de betrokken partijen aangegeven hierna met hen over de uitkomsten in gesprek te willen gaan.
Hoe verklaart u dat de tarieven in de praktijk zoveel lager liggen dan het door de NZa vastgestelde tarief?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat logopedisten in de praktijk moeten tekenen bij het kruisje en totaal geen onderhandelingsruimte hebben? Wat is uw reactie hierop?
Het is aan zorgverleners en zorgverzekeraars om afspraken te maken over de zorgverlening aan patiënten. In de logopedie speelt, net als in veel andere sectoren binnen de eerstelijnszorg, dat sprake is van een groot aantal relatief kleine aanbieders (er zijn circa 5000 logopedisten) en een klein aantal zorgverzekeraars. Hierdoor is het voor zorgverzekeraars niet praktisch en niet doelmatig om met alle zorgaanbieders een individueel gesprek aan te gaan. Tegelijkertijd is het voor goede zorgverlening van belang dat het perspectief van zorgaanbieders voldoende aan bod komt bij de onderhandelingen.
Zorgverzekeraars hebben mij desgevraagd laten weten hoe zij de onderhandelingen met logopedisten op hoofdlijnen vormgeven. Voorafgaand aan de contractering wordt er met de vereniging van de beroepsgroep gesproken over het inkoopbeleid en de contractvoorwaarden voor die specifieke beroepsgroep. Daarnaast praten zorgverzekeraars met vertegenwoordigers uit het veld om hun beleid en voorwaarden te spiegelen. Dit leidt tot een contract dat aan de zorgaanbieders kan worden voorgelegd. Vervolgens staat het iedere individuele beroepsbeoefenaar vrij om onderbouwd een tegenvoorstel te doen op het aangeboden contract of met nadere vragen te komen richting de zorgverzekeraar.
Daarnaast merk ik op dat gedurende dit proces de «Regeling transparantie van het zorginkoopproces Zvw» van de NZa van kracht is. Ook moeten zorgverzekeraars voldoen aan de zorgplicht. De NZa ziet toe op de naleving van deze regels en kan ingrijpen indien daartoe aanleiding is.
Ziet u ook in dat bij logopedisten op grote lijnen dezelfde problemen spelen als bij de fysiotherapeuten, waarbij de kern ligt bij het gebrek aan onderhandelingsmacht ten opzichte van de zorgverzekeraar?3 Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars niet op de stoel van de hulpverlener gaan zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Geldt het machtsevenwicht dat er volgens u zou bestaan tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten, blijkens het KPMG onderzoek, ook voor logopedisten? Zo ja, hoe rijmt u de conclusies uit het KPMG onderzoek met de praktijk? Zo neen, hoe beoordeelt u de machtsverhouding tussen logopedisten en zorgverzekeraars?4
Het onderzoek van KPMG betreft een evaluatie van de Zorgverzekeringswet6. Dit omvat geen uitgebreide analyse van de machtsverhoudingen tussen logopedisten en zorgverzekeraars. Echter, zoals ook door KPMG in haar onderzoek wordt benadrukt, hoeft de onderhandelingspositie van zorgverzekeraars niet als bezwaarlijk te worden beschouwd zolang de voordelen daarvan worden doorgegeven aan patiënten en verzekerden en de zorg niet verschraalt. Tegen deze achtergrond vind ik het goed om te zien dat de NZa onderzoek is gestart naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wie mag er nu eigenlijk onderhandelen over tarieven voor logopedisten, gezien het feit dat de NVLF dit niet mag en het individuele logopedisten door de verzekeraar onmogelijk wordt gemaakt om te onderhandelen?
Onderhandelingen vinden plaats tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Overigens kunnen zorgaanbieders over veel verschillende aspecten de samenwerking opzoeken. Dit heeft de ACM beschreven in haar «uitgangspunten toezicht ACM op zorgaanbieders in de eerste lijn». Bepaalde taken die bij zorgverlening horen zoals het voeren van een administratie, ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren en inkoop van bureaubenodigdheden kunnen in gezamenlijkheid en daarmee vaak efficiënter worden uitgevoerd. De ACM grijpt alleen in als samenwerking schadelijk is voor de patiënt of verzekerde. Ik kan mij dus voorstellen dat logopedisten ook deze optie verder verkennen.
Verzekeraars geven aan dat maximumtarieven zijn bedoeld om (te) hoge prijzen tegen te gaan, maar wie beschermt de logopedisten tegen te lage tarieven?
Zorgverzekeraars hebben zich onder meer te houden aan de zorgplicht. Zie verder mijn antwoorden op vragen 2 en 3 en vragen 4 en 5.
Staat u toe dat zorgverzekeraars op hun uitgaven besparen over de rug van de logopedist? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo ja, waarom laat u dit toe?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw antwoord op de Kamervragen over de brandbrief die fysiotherapeuten hebben gestuurd, waarin u stelt dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars elkaar scherp moeten houden? Kunt u precies aangeven welke instrumenten logopedisten in handen hebben om zorgverzekeraars scherp te houden?5
Ja, ik herinner mij het antwoord. In mijn antwoord op vragen 4 en 5 heb ik toegelicht op welke wijze zorgverzekeraars de contractering met logopedisten op hoofdlijnen vormgeven en hoe zorgaanbieders inbreng kunnen leveren. Daarnaast dienen zorgverzekeraars binnen de geldende wet- en regelgeving te blijven, waaronder de «Regeling transparantie van het zorginkoopproces Zvw» van de NZa en de zorgplicht. De NZa ziet op de naleving daarvan toe.
Bent u bereid om uzelf achter de logopedisten en patiënten te scharen door te regelen dat de logopedisten hogere tarieven krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan zorgverleners en zorgverzekeraars om afspraken te maken over de zorgverlening aan patiënten, ook over het tarief. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3 en vragen 4 en 5.
Ziet u in dat er acuut handelen nodig is en er niet gewacht kan worden met ingrijpen tot het NZa rapport over de ontwikkeling van tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg gereed is in 2019?6 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de NZa dient ertoe om eerst een beter beeld van de huidige situatie en eventuele knelpunten te krijgen. Dit betekent echter niet dat de NZa in de tussentijd bij acute situaties geen actie onderneemt. Indien een zorgverlener dus een signaal heeft dat er een acuut probleem met de zorgplicht is in zijn of haar regio dan kan dit nog steeds gemeld worden bij de NZa. De NZa kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
Wat vindt u ervan dat door het hanteren van de lage tarieven het moeilijk is om nog logopedisten te vinden voor openstaande vacatures?
Ik heb geen cijfers over het aantal openstaande vacatures voor eerstelijns logopedisten. Wel heeft de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) eind 2017 een enquête onder haar leden laten uitvoeren waaruit naar voren komt dat circa de helft van de eerstelijns respondenten lastig te vervullen vacatures heeft openstaan.
Zoals aangegeven bij de antwoorden op vragen 2 en 3 vind ik het goed, gezien onder andere de signalen van de NVLF, dat de NZa onderzoek uitvoert naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie. Ik ben niet voornemens aanvullend onderzoek te gaan op het onderzoek dat de NZa al is begonnen.
Kunt u aangeven hoeveel vacatures er op dit moment openstaan in de eerstelijns logopedie? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoeveel logopedisten er de afgelopen jaar zijn gestopt met hun praktijk? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen cijfers over het aantal logopedisten dat het afgelopen jaar gestopt is met hun praktijk. Echter, in de eerdergenoemde enquête (antwoorden op vragen 13 en9 van de NVLF geeft 23% van de respondenten die voorheen actief waren in de eerstelijn aan nu niet meer werkzaam te zijn in de eerstelijn. Ik ben niet voornemens aanvullend onderzoek te gaan op het onderzoek dat de NZa al is begonnen.
Kunt u aangeven of er een daling waarneembaar is in het aantal studenten dat met de HBO-opleiding logopedie start? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Er is een dalende trend aanwezig. De Vereniging Hogescholen meldt de volgende ontwikkeling in de instroom in de opleiding logopedie:
702
716
687
722
721
705
599
606
587
544
Is er volgens u een verschuiving waarneembaar van logopedisten van de eerstelijn naar de tweedelijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen gegevens om de stelling dat er een verschuiving van logopedisten van de eerstelijn naar de tweedelijn waarneembaar is te bevestigen of ontkrachten. Zoals aangegeven ben ik wel bekend met het signaal van de NVLF op dit punt en ik ben dus positief dat de NZa onderzoek uitvoert naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie.
Ziet u in dat het voor logopedisten veel aantrekkelijker is om intramuraal in de tweedelijn te werken, gezien er daar een cao geldt?
Het werken in eerste- en tweedelijn heeft verschillende kenmerken die individuen anders zullen beoordelen. Het wel of niet hebben van een CAO kan daarbij een overweging zijn.
Staat volgens u de zorgplicht van zorgverzekeraars onder druk door de lage tarieven die niet voldoende zijn om de praktijkkosten te dekken, waardoor het aantal logopedisten afneemt? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?7
Het is aan de NZa om toezicht te houden op de naleving van de zorgplicht. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Vindt u het redelijk dat zorgverzekeraars inzetten op Patient Reported Experience Measures (PREM), zonder logopedisten hier een extra vergoeding voor te geven?8 Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van PREM’s bij een behandeltraject helpt om de door patiënten ervaren kwaliteit van zorg beter in kaart te brengen. Hier ben ik dus in principe voorstander van. Tegelijkertijd moeten verzekeraars ook oog hebben voor de kosten en tijd die kwaliteitsinstrumenten met zich mee kunnen brengen en wat het oplevert.
Wat vindt u ervan dat logopedisten door de wurgcontracten van zorgverzekeraars worden gedwongen om ongecontracteerd te werken, terwijl dit veel onzekerheden met zich meebrengt ten aanzien van inkomsten?
Het is de vrije keuze van een logopedist om geen contract te sluiten. Het kabinet is voorstander van het sluiten van (meerjarige) contracten tussen zorgaanbieders (en dus ook logopedisten) en zorgverzekeraars. Dit is de grootste garantie voor kwalitatief goede, integrale en doelmatige zorg die ook rechtmatig is. Vandaar dat in het regeerakkoord ook is opgenomen dat het onderscheid tussen gecontracteerde en ongecontracteerde zorg verhelderd en versterkt moet worden. De basis hiervoor is een verdere verbetering van de onderlinge relatie tussen logopedisten en zorgverzekeraars.
Hoeveel brandbrieven en petities moeten er nog komen voordat u overgaat tot actie?
Zie mijn antwoord bij 12.
De adviesaanvraag over de sluiting van Siemens Hengelo |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van feit dat Siemens een adviesaanvraag voor sluiting van de vestiging in Hengelo aan de Raad van Commissarissen van Siemens Nederland stuurt?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op eerdere Kamervragen heeft geantwoord dat Siemens zich wil inzetten voor het behouden van de banen, zich verantwoordelijk voelt voor het personeel en alles in het werkt stelt om de gevolgen van het personeel zo beperkt mogelijk te houden?2
Ik heb in eerdere antwoorden op vragen over de voorgenomen sluiting van Siemens Hengelo aangegeven de ontwikkelingen op de voet te volgen. Dit is onverminderd het geval. Ik sta in nauw contact met de directie van Siemens Nederland, die me regelmatig bijpraat over de stand van zaken. Ik heb ook enkele malen met Siemens AG contact gehad over de voorgenomen sluiting, waarbij ook Siemens AG haar commitment heeft uitgesproken om de werkgelegenheid zoveel als mogelijk te behouden voor de regio. Mijn aanbod om daarbij te helpen blijft uiteraard overeind. Als er een zinvolle rol is voor de overheid ben ik bereid, binnen de mogelijkheden die ik heb, die te vervullen.
Kunt u aangeven hoe Siemens AG, Siemens Nederland en de Nederlandse regering samenwerken om de werkgelegenheid te behouden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact met de Raad van Commissarissen van Siemens Nederland om hen ervan te overtuigen dat ze geen toestemming hoeven te geven om een winstgevende locatie van Siemens in Hengelo te sluiten?
Ik sta in contact met de directie van Siemens Nederland, niet met de Raad van Commissarissen.
De directies van Siemens Nederland en Siemens AG zijn verantwoordelijk voor het nemen van een strategisch besluit als de voorgenomen sluiting van Hengelo. Dit met inachtneming van de wet- en regelgeving die de belangen van werknemers borgt. De Raad van Commissarissen van Siemens Nederland maakt bij de uitoefening van haar toezichthoudende taak een eigen afweging.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden en bent u in staat onzekerheid bij medewerkers van Siemens Hengelo weg te nemen?
De vragen zijn binnen de geldende termijn van drie weken beantwoord.
De consulaire problemen die Venezolanen in Nederland ondervinden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Venezolaanse ambassade in Den Haag geen paspoorten meer verstrekt en verlengt?
Ja.
De Venezolaanse president heeft in oktober 2017 per decreet een nieuwe maatregel voor (bijna) verlopen paspoorten afgekondigd. De Venezolaanse ambassade heeft per Note Verbale de procedure voor verlenging van (bijna) verlopen paspoorten toegelicht. Hierin is aangegeven dat digitaal een verlengingsaanvraag kan worden ingediend bij de Venezolaanse autoriteiten. Zodra de aanvraag verwerkt is krijgt de persoon in kwestie bericht dat bij de consulaire afdeling van de aangewezen diplomatieke post een verlengingssticker kan worden opgehaald. Met deze verlengingssticker kan het (bijna) verlopen paspoort worden verlengd. Volgens de Venezolaanse ambassade in Den Haag moeten Venezolanen woonachtig in Nederland naar de ambassade in Brussel om een paspoort aan te vragen of te verlengen.
Klopt het dat dit eveneens het geval is in andere Europese lidstaten, in het bijzonder Duitsland en België?
Nee. De Venezolaanse ambassade in Berlijn en Brussel verstrekken paspoorten en verlengingen.
Op welke wijze kunt u deze problematiek in zowel bilateraal als Europees verband met Venezuela aankaarten?
De uitgifte van Venezolaanse paspoorten aan Venezolaanse onderdanen is een verantwoordelijkheid van de Venezolaanse regering. In gesprekken met de Venezolaanse ambassade in Den Haag is wel gekeken hoe de gevolgen voor in Nederland woonachtige Venezolanen het beste kunnen worden ondervangen (zie antwoord op vraag 4 en 5).
Bent u bekend met de negatieve consequenties die Venezolanen in Nederland hiervan ondervinden, zoals het niet meer kunnen verlengen van een visum, problemen met verblijfsvergunningen, notariële zaken en reizen van en naar het buitenland?
Ja, deze consequenties zijn bekend. In november is hierover reeds contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de IND en de Venezolaanse ambassade in Den Haag. De Venezolaanse ambassade heeft de IND geïnformeerd over de tijdelijke procedure om paspoorten te verlengen.
De IND biedt de volgende twee, tijdelijke, oplossingen aan Venezolaanse burgers in Nederland die problemen hebben om zich te identificeren met een geldig nationaal paspoort:
(1) Venezolanen die hun verblijfspas willen ophalen of hun biometrische gegevens willen laten afnemen bij het IND-loket kunnen zich legitimeren met hun verlopen paspoort en een kopie van de (verlengings-)aanvraag van hun paspoort.
(2) Als Venezolanen een verlengingsaanvraag of een aanvraag «wijziging verblijfsdoel» indienen waarvoor het paspoortvereiste geldt, werpt de IND dat vereiste tijdelijk niet tegen. Hiervoor geldt wel de voorwaarde dat de aanvrager zijn verlopen paspoort en een kopie van de (verlengings)aanvraag van zijn paspoort overlegt en aan alle overige voorwaarden van de verblijfsvergunning voldoet. Bij de eerstvolgende verlenging zal de IND wel weer een geldig nationaal paspoort verlangen.
Deze tijdelijke regeling is gepubliceerd op de website van de IND.1 Dat een Venezolaanse burger problemen zou hebben met het verlengen van zijn visum wordt echter niet herkend. Venezolaanse burgers kunnen visumvrij naar Nederland reizen. Zij mogen maximaal 3 maanden (en met een eventuele verlenging van 3 maanden vanwege bijzondere omstandigheden) in Nederland verblijven. Voor binnenkomst is vereist dat hun paspoort een half jaar geldig is.
Hoe gaat u op korte termijn deze negatieve consequenties waar Venezolanen in Nederland mee te maken krijgen ondervangen?
Zie antwoord vraag 4.
De nieuwe tarieven en het assortiment voor de Intercity Brussel |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «IC Brussel: Weekendretour tot 70% duurder, enkeltjes juist tot 50% goedkoper»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de prijzen voor deze trein veranderen afhankelijk van het tijdstip van het kopen van het kaartje en de reis? Is er daarbij voor de meeste reizigers sprake van een prijsstijging of een -daling?
NS maakt in de nieuwe tariefstructuur op hoofdlijnen onderscheid tussen twee categorieën treinkaartjes, namelijk kaartjes met een standaardtarief en kaartjes met een kortingstarief («Early Bird»-kaartjes). Het nieuwe standaardtarief is grosso modo gelijk gebleven, wel is een aanpassing gedaan vanwege indexatie en vanwege de nieuwe route. Het verschil met de oude tariefstructuur zit met name in de manier waarop NS voordeeltarieven hanteert.
Het standaardtarief blijft, net als het oude standaardtarief, op alle dagen geldig, te koop tot en met de dag van vertrek en te gebruiken in combinatie met abonnementen en kortingskaarten. Nieuw aan het standaardtarief is dat kinderen tot en met elf jaar bij online boeking gratis meereizen en dat reizigers hun boeking gratis kunnen annuleren tot en met de dag van vertrek.
Wat de kaartjes met een kortingstarief betreft, heeft NS ervoor gekozen om reizigers te bewegen om meer doordeweeks te reizen in plaats van in het weekend als de treinen drukker zijn. Daarom geldt voor de «Early Bird»-kaartjes een lagere prijs voor reizen doordeweeks (op maandag tot en met donderdag) dan voor reizen in het weekend (op vrijdag tot en met zondag). Met «Early Bird»-kaartjes reizen reizigers, onafhankelijk van het tijdstip, tegen kortingstarief als zij tot zeven dagen voor vertrek een kaartje kopen. De mogelijkheid vervalt om tot op de dag van vertrek voordeelretourtickets te kopen.
NS kan op dit moment niet zeggen of voor de meeste reizigers sprake is van een prijsstijging of een -daling, omdat dit afhangt van de termijn van het boeken van de reis, en van het moment van reizen. De verwachting is dat meer mensen doordeweeks zullen gaan reizen in plaats van in het weekend, maar dit zal in de praktijk moeten blijken.
Voor een reis van Amsterdam naar Brussel levert de nieuwe tariefstructuur de volgende prijswijzigingen (voor reizen in de tweede klas) op:
STANDAARDTARIEVEN
KORTINGSTARIEVEN
Oud retourtarief (zonder korting)
€ 90,80
Oud tarief weekendretour
Oud tarief superdagretour**
€ 54,60
€ 58,00
Nieuw retourtarief (zonder korting)
€ 93,60
Nieuw retourtarief* «Early Bird» (weekend)
Nieuw retourtarief* «Early Bird» (doordeweeks)
€ 66,00
€ 50,00
STANDAARDTARIEVEN
KORTINGSTARIEVEN
Oud enkeltarief (zonder korting)
€ 45,40
Nieuw enkeltarief «Early Bird» (weekend)
Nieuw enkeltarief «Early Bird» (doordeweeks)
€ 33,00
€ 25,00
Nieuw enkeltarief (zonder korting)
€ 46,80
* Deze tickets worden niet standaard als retourticket aangeboden. De reiziger koopt twee enkele reizen van respectievelijk € 33,00 per enkele reis in het weekend en € 25,00 per enkele reis doordeweeks.
** Te gebruiken op maandag tot en met donderdag na 9:00 uur ’s ochtends.
Hoe plaatst u de timing van de Nederlandse Spoorwegen (NS) om met deze tariefvoorstellen te komen afgezet tegen de introductie van de Intercity Brussel via de hogesnelheidslijn (HSL) die jaren heeft geduurd?
Zoals hiervoor aangegeven is de aanpassing van het standaardtarief ingegeven door de nieuwe route over de HSL-Zuid en indexatie. Voorts heeft NS aangegeven de omklap van de IC Brussel naar de HSL-Zuid een logisch moment te vinden om veranderingen in de tariefstructuur door te voeren en te communiceren richting de reizigers. De afweging over de timing laat ik aan NS.
Deelt u de inschatting dat het begrijpelijk is dat de NS via prijsvoordelen wil toewerken naar een betere benutting van de zitplaatscapaciteit op doordeweekse dagen, maar dat dit vooral ten koste zal gaan van expats en studenten die in Brussel of Nederland werken/studeren en uitsluitend van het weekendticket gebruik kunnen maken?
In de vervoerconcessie is bepaald dat NS (samen met NMBS), de tarieven van de IC Brussel vaststelt binnen de kaders van de Internationale Spoorwegunie. De vervoerders zijn bij het bepalen van de prijs gebonden aan basisafspraken over het tarievenaanbod en bijkomende voorwaarden. De consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het Locov hebben een adviserende rol. De vervoerders hebben conform deze kaders gehandeld.
NS wil met de nieuwe tariefstructuur het gebruik van de IC Brussel aanmoedigen op momenten dat er een overschot aan zitplaatscapaciteit is (maandag t/m donderdag) en omgekeerd treinen ontlasten die overbezet zijn. Ik heb begrip voor dit principe, maar ben kritisch op de uitwerking ervan. Reizen in het weekend wordt altijd duurder. De mate waarin is afhankelijk van het moment van boeken. Op dit moment is het nog onduidelijk of de doelstellingen van NS met de nieuwe tariefstructuur kunnen worden gerealiseerd. Dat moet in de praktijk blijken.
Vindt u dat de termijn waarin vroegboektickets online gekocht dienen te worden (minimaal zeven dagen voorafgaand aan de reis) redelijk is?
Ik hecht aan een evenwichtige en flexibele tariefstructuur. Net als de consumentenorganisaties heb ik mijn bedenkingen bij de vroegboektermijn van zeven dagen. De consumentenorganisaties hebben NS geadviseerd om een termijn van drie in plaats van zeven dagen aan te houden. NS heeft hen laten weten het inkorten van de termijn van zeven naar drie dagen in overweging te willen nemen. NS heeft aan de consumentenorganisaties toegezegd de reacties op de vroegboektermijn van zeven dagen te monitoren en neemt de resultaten daarvan mee in de eerste evaluatie van de nieuwe tariefstructuur. NS heeft aangegeven dat het praktisch niet mogelijk is om per direct veranderingen in de nieuwe tariefstructuur door te voeren. De nieuwe structuur is al in gebruik genomen op 9 april jl. en NS moet wijzigingen in de tariefstructuur afstemmen met NMBS.
De evaluatie stond gepland in het najaar van 2018, maar gezien de aard en mogelijke impact van de veranderingen heb ik NS gevraagd om de evaluatie eerder uit te voeren. NS heeft aangegeven dit te zullen doen en de evaluatie uit te voeren drie maanden na de invoering van de nieuwe tariefstructuur.
De evaluatie moet de feiten over de nieuwe tariefstructuur boven tafel brengen. Ik verwacht van NS dat zij daarbij kritisch kijkt naar de lengte van de vroegboektermijn, het effect op het reizigersgedrag in het weekend en doordeweeks, en de hoogte van de tarieven. De uitkomsten van de evaluatie zal ik in afstemming met de consumentenorganisaties wegen en met NS bespreken.
Deelt u de mening dat spontane daguitstapjes naar de Randstad, Antwerpen of Brussel hierdoor worden ontmoedigd?
Uit de evaluatie zal blijken welke invloed de nieuwe tariefstructuur heeft op het reizigersgedrag.
Welke mogelijkheden ziet u om de trein in de toekomst aantrekkelijker te maken voor grensoverschrijdende reizen?
Ik vind het belangrijk om de trein aantrekkelijker te maken voor grensoverschrijdende reizen en daarmee een duurzaam alternatief voor de luchtvaart te bieden op korte afstanden, mede in het licht van motie Kröger (Kamerstuk 34 775 A, nr. 30).
Ik zie de introductie van de Eurostar treindienst naar Londen, waarover ik uw Kamer op 3 april jl. geïnformeerd heb (Kamerstuk 29 984, nr. 762) dan ook als een mooie stap. Daarnaast heb ik uw Kamer in dezelfde brief geïnformeerd over de nieuwe bestemmingen van Thalys naar Charles de Gaulle en Marne la Vallée vanaf april 2019. Ook deze treindienst levert een bijdrage aan de duurzame ambities van het kabinet om de trein een aantrekkelijk alternatief te laten zijn voor het vliegtuig.
In een breder kader heb ik uw Kamer ook toegezegd dat ik voor de zomer kom met een overzicht van de stand van zaken op de belangrijke internationale verbindingen alsook een analyse van de mogelijkheden die internationale spoorverbindingen bieden ten opzichte van de luchtvaart.
Het bericht ‘GBNED: Belastingdienst lijkt aan koppelverkoop te doen’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belastingdienst lijkt aan koppelverkoop te doen»?1
Ja.
Kunt u reageren op de suggestie gewekt in het artikel dat de Belastingdienst aan koppelverkoop doet?
Zoals ook vermeld in de Handhavingsbrief Belastingdienst 2018 wil de Belastingdienst komen tot een vorm van vooraf ingevulde aangiften voor zzp’ers. «Automatisch ingevuld» betekent daarbij dat het boekhoudpakket vanuit de administratie van de ondernemer de gegevens voor de aangifte samenstelt. In dit kader wordt de proef «Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één» gehouden. De Belastingdienst stelt daarbij eisen aan de wijze waarop de administratie wordt gevoerd. Deze eisen zijn er op gericht bewuste en onbewuste fouten zoveel mogelijk te voorkomen. Dat betekent onder andere dat de administratie gevoerd wordt met gecertificeerde software. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het keurmerk Zeker-OnLine. Aan de basis van dat keurmerk ligt een accreditatieproces en een normenkader dat in samenwerking tussen verschillende aanbieders van online boekhoudpakketten, ICTRecht (juridisch adviesbureau), NOREA (beroepsorganisatie van IT-auditors), ECP (Platform voor de InformatieSamenleving) en de Belastingdienst is ontwikkeld. Op toepassing van dat normenkader vindt onafhankelijk toezicht plaats. Het keurmerk Zeker-OnLine is in mijn ogen een passende invulling van te stellen waarborgen om de proef tot een succes te maken. Het is voor iedere aanbieder van online boekhoudpakketten mogelijk zich aan te sluiten bij de proef, mits voorzien van het keurmerk Zeker-OnLine. De aanbieder die dat keurmerk nog niet heeft kan accreditatie vragen met het genoemde accreditatieproces. Van koppelverkoop is dan ook geen sprake.
Kunt u aangegeven op basis waarvan het keurmerk Zeker-Online aanbieders van paketten selecteert?
De stichting Zeker-OnLine heeft het proces vastgesteld, waarmee het onafhankelijk toekennen van het keurmerk aan online boekhoudpakketten die door aanbieders zelf bij de stichting worden aangemeld, geborgd wordt. In dit proces zitten de waarborgen dat de toelating op objectieve criteria plaatsvindt en dat het keurmerk geen selectieve toetredingscriteria kent.
Kunt u reageren op de stelling van GBNED dat afgevraagd kan worden of die pakketten wel in alle gevallen de beste oplossingen zijn voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers)?
De Belastingdienst doet geen uitspraken over de vraag welke pakketten de beste oplossingen zijn voor zzp’ers. De keuze van een boekhoudpakket is een verantwoordelijkheid van de ondernemer.
De Belastingdienst doet een proef om verbeterde dienstverlening en verbeterde naleving te combineren. De proef is erop gericht om vast te stellen of zzp'ers gemak kunnen hebben van een online boekhoudpakket dat het voeren van administratie, het doen van aangifte en betalen integreert. Ik verwacht dat dit leidt tot minder administratieve lasten, meer inzicht in de eigen financiële en fiscale positie en kwalitatief betere aangiften.
Vindt u dat het antwoord op die vraag überhaupt aan de Belastingdienst is?
Zie antwoord vraag 4.
Is het opmerkelijk dat de Belastingdienst zelf aanbieders aanprijst? Gebeurt dit vaker? Zo ja, waar?
De Belastingdienst prijst geen aanbieders aan. In de communicatie van de Belastingdienst worden de aanbieders niet genoemd. Er wordt enkel en alleen gesproken over het keurmerk en er wordt aangegeven dat de aanbieders van boekhoudpakketten waarmee wordt deelgenomen aan de proef, voorzien zijn van het keurmerk.
Kunt u reageren op de stelling in het artikel dat met de flyer van de Belastingdienst meer beloofd is dan men waar kon maken?
De Belastingdienst heeft aangekondigd om middels deze proef te onderzoeken of het integreren van het voeren van administratie, het doen van aangifte en betalen voor zzp’ers voordelen oplevert. De tekst van de flyer geeft dat weer. Anders dan in het artikel wordt gesteld is er geen sprake van dat de Belastingdienst zou suggereren dat met gebruik de betreffende boekhoudpakketten geen fouten meer worden gemaakt in de belastingaangifte. Wel zal de proef er onder andere op gericht zijn om te bezien of (on)bewuste fouten kunnen worden voorkomen.
Waarom is niet gekozen voor het Ondersteuning SoftWare Ontwikkelaars (OSWO)-kanaal?
OSWO is een ondersteunende dienst van de Belastingdienst voor alle ontwikkelaars van software waarmee belastingplichtigen hun digitaal berichtenverkeer met de Belastingdienst voor de verschillende belastingaangiften uitvoeren. Een team (team Ondersteuning Softwareontwikkelaars = OSWO) voorziet in het op internet publiceren van informatie, zoals informatie over (jaarlijkse) aangiftespecificaties en testfaciliteiten. Ook is voorzien in een helpdesk en ondersteunend overleg.
OSWO is dus een ondersteunend communicatiekanaal van de Belastingdienst voor de software-ontwikkelaars en is daarmee van geheel andere aard dan het Keurmerk Zeker-OnLine dat wordt gevoerd door een stichting met de genoemde betrokken partijen. Het is aan de individuele software-ontwikkelaar om te overwegen het Keurmerk Zeker-OnLine aan te vragen, zodat daarmee gebruikers van het betreffende softwarepakket aan de proef kunnen deelnemen.
Neemt u de uitnodiging aan om rond de tafel te gaan zitten, zoals beschreven in het artikel?
De Belastingdienst is structureel in gesprek met partijen zoals ECP, belangenorganisaties van zzp'ers, belangenorganisaties van fiscaal dienstverleners, Kamer van Koophandel, banken en KING.
Ook aanbieders van online boekhoudpakketten zijn in de gelegenheid om bij dat gesprek aan te sluiten. Tevens zijn de aanbieders van online boekhoudpakketten uitgenodigd om in gesprek te gaan met de Belastingdienst.
Wat is het foutenpercentage voor aangiften van zzp’ers? Hoe vaak worden boetes opgelegd? Met hoeveel verwacht u dat deze beide aantallen naar beneden kunnen na deze proef? Hoe houdt u de Kamer op de hoogte van de resultaten van deze proef?
Zoals ook gepubliceerd in de «Beleidsdoorlichting Toezicht en opsporing en massale processen Belastingdienst2 werden bij steekproefonderzoeken in ongeveer 40% van de aangiften van ondernemers correcties opgelegd. Naar het oordeel van de behandelaar komt ongeveer 60% van deze correcties voort uit onwetendheid, gebrek aan kennis, slordigheid, gemakzucht, of een slechte administratie. De proef is er op gericht na te gaan in hoeverre deze, vaak onbewuste, fouten kunnen worden voorkomen door verbeteringen in de administratie.
Boetes kunnen worden opgelegd wanneer aangiften te laat, onjuist of onvolledig worden gedaan. De aanname is dat als het doen van aangifte eenvoudiger wordt dit ten goede komt aan tijdigheid, juistheid en volledigheid, waardoor het aantal boetes mogelijk zal teruglopen. Ik ben voornemens u over de resultaten van de proef te informeren vanaf de 22e Halfjaarsrapportage.
Kunt u aangeven welke stappen u de laatste jaren zelf gezet hebt met de Belastingdienst om het doen van aangifte voor zzp’ers en kleine mkb’ers eenvoudiger te maken?
Sinds enkele jaren wordt het privé en ondernemersdeel van de online-aangifte inkomstenbelasting geïntegreerd aangeboden via het portaal MijnBelastingdienst. Zzp’ers en kleine ondernemers kunnen bij het doen van aangifte via internet gebruik maken van een helpfunctie die jaarlijks wordt geactualiseerd en antwoord geeft op veel vragen. De informatie op de website is de afgelopen jaren overzichtelijker gemaakt en beter toegankelijk geworden.
Op verschillende manieren heeft de Belastingdienst er de afgelopen jaren op ingezet om zzp’ers en kleine ondernemers te behoeden voor onnodige fouten in de aangifte: mediacampagnes die wezen op vaak voorkomende fouten, toegenomen informatie op de website met concrete checklists en rekenhulpen en webcare via diverse socialmediakanalen. De Belastingdienst ondersteunt starters bij de eerste stappen van hun onderneming door voorlichting op de website en met bijeenkomsten en webinars en werkt daarbij onder andere samen met de Kamer van Koophandel.
Overigens speelt de fiscale dienstverlener vaak een belangrijke rol bij het doen van belastingaangifte.
Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te zetten om het doen van aangifte eenvoudiger te maken voor zzp’ers en kleine mkb’ers?
De proef is een eerste stap op weg naar een beoogde vereenvoudiging. Idealiter is er voor de ondernemer één eenduidige, geautomatiseerde, ononderbroken administratieve keten. De keten bestaat uit het primair vastleggen van transacties, het verwerken daarvan en de output voor verschillende bedrijven en instanties, waaronder voor de Belastingdienst de belastingaangiften en betalingen. De boekhouding wordt geautomatiseerd, veelal online, gedaan. Er wordt in zo’n situatie een administratieve omgeving gecreëerd vóór in de keten die bedrijven faciliteert om het goed te doen. Naleving wordt geïntegreerd in proces en systeem en zaken gaan zoveel mogelijk in één keer goed. De kwaliteit vóór in de keten is hoog zodat fouten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Deze stip op de horizon kan niet met een druk op de knop worden bereikt. Het is ook niet aan de Belastingdienst alleen. Die is partner in een keten. Het komen tot de stip vraagt betrokkenheid en duurzaam commitment van alle betrokken partijen en er moet nog veel worden uitgezocht. De proef legt naar ik verwacht een belangrijke basis voor vervolgstappen.
De wetenschappelijke borging van het klimaatbeleid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stem en geweten van de wetenschap» van Martijn Katan uit de NRC van 9 maart 2018?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de vraag van de auteur «(w)at als we de uitstoot van broeikasgas alleen kunnen halveren door nog maar half zo veel te vliegen, auto te rijden en vlees te eten?»
In het kader van de besprekingen over het Klimaatakkoord wordt ook gekeken naar het reduceren van emissies gerelateerd aan mobiliteit en landbouw. Nationale en internationale analyses laten zien dat er naast de hierboven genoemde mogelijkheden een groot aantal andere opties voor handen zijn om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren.
Hoe beoordeelt u de volgende gedachtegang van de auteur dat « (h)et Planbureau voor de Leefomgeving (...) dat niet van de daken (zal) schreeuwen. Ze zijn onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur [en Waterstaat] en daar schreeuwt men niet, al helemaal niet tegen het kabinet in. Het kabinet wil geen halvering invoeren van vliegen, rijden en vlees eten; dat zou te onplezierig zijn voor Schiphol, de haven van Rotterdam, de landbouw en vooral voor de kiezers»?
De onafhankelijkheid van het PBL is wettelijk verankerd en als onafhankelijk kennisinstituut levert het PBL onderbouwde kennis, feiten en analyses ten behoeve van het maatschappelijk debat en de beleidsvorming in Nederland.
Deelt u de mening dat al voorafgaand aan het opstellen van het regeerakkoord grote sturing is gegeven aan de inhoud van het klimaatbeleid doordat aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de opdracht is gegeven om in de Verkenning van klimaatdoelen al bij voorbaat maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport) uit te sluiten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De regering geeft geen aanwijzingen aan het PBL. Het is aan het PBL zelf om bepaalde opties wel of niet in de analyses te betrekken. Overigens betrekt het PBL wel degelijk gedragsmaatregelen, zoals een kilometerheffing, in analyses.
Wie is er verantwoordelijk voor de formulering van de uitgangspunten voor de studie Verkenning van klimaatdoelen en daarmee de keuze om deze studie te richten op louter technische maatregelenpakketten?
Het PBL is hier als onafhankelijk kennisinstituut zelf verantwoordelijk voor.
Bent u bereid alsnog een studie te laten uitvoeren naar de effecten van maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport) en de CO2-reductiemogelijkheden van deze maatregelen?
Nee, in diverse studies – onder meer het PBL – worden al maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering met hun CO2-reductiemogelijkheden in beeld gebracht. Ik zie daarom op dit moment geen noodzaak om een nieuwe studie uit te laten voeren.
Zullen maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering wel aan de sectortafels en binnen het klimaatberaad worden besproken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De vijf sectorale tafels zijn de belangrijkste platforms waarin afspraken gemaakt zullen worden. Aan de sectortafels nemen partijen deel die een concrete bijdrage kunnen leveren aan de transitie binnen de sector, kennis over de sector kunnen inbrengen en met mandaat afspraken kunnen maken. Het is aan de deelnemende partijen om te bezien welke maatregelen zij wenselijk achten en ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de besprekingen. Overigens heeft het kabinet met betrekking tot de landbouw in het regeerakkoord wel aangegeven dat technische maatregelen (mestverwerking, voedselmix, kas als energiebron, etc.) de voorkeur hebben boven volumebeperkende maatregelen.
Kunt u toezeggen dat u over zult gaan tot maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport), indien deze nodig blijken te zijn voor het behalen van de klimaatdoelen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de auteur van het bovengenoemde artikel dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), in vergelijking met het PBL, zich politiek gezien in een gunstigere positie bevindt om onafhankelijk en kritisch tegengeluid te geven als het gaat om de effecten van het klimaatakkoord en de doorrekening daarvan? Zo ja, bent u bereid de KNAW een rol te geven in de wetenschappelijke borging van het klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op 3.
Op welke wijze zal de wetenschappelijke borging gedurende de totstandkoming van het klimaatakkoord (onder andere aan de sectortafels) en de uitwerking daarvan worden vormgegeven? Welke instanties en/of welke wetenschappers zullen hierbij worden betrokken en op welke momenten?
Het PBL is gevraagd niet alleen rekenmeester te zijn, maar gedurende het proces ook de kennis-aan-tafelfunctie te vervullen. Het is aan PBL, de sectortafels en het Klimaatberaad zo nodig ook andere partijen in te schakelen.
Hoe zal er worden omgegaan met tussentijdse veranderingen, zoals nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van klimaatverandering of wanneer de effectiviteit van gekozen maatregelen tegenvalt, met name wanneer er langlopende akkoorden worden gesloten? Welke ruimte zal hiervoor worden ingebouwd?
In het kader van zowel het Klimaatakkoord als de Klimaatwet zullen afspraken gemaakt worden over de monitoring en borging van de gemaakte afspraken en het doelbereik. Ik wil hier nu dan ook niet op vooruitlopen.
Kunt u reageren op het voorbeeld van de auteur van het artikel waarin hij stelt dat, aangaande CO2-opslag, het kabinet zich baseert op een rapport van het PBL, maar daarbij alle wetenschappelijke bezwaren weglaat? Bent u van mening dat het kabinetsstandpunt daarmee een gebalanceerde wetenschappelijke basis heeft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zoals reeds aangegeven levert het PBL als onafhankelijk kennisinstituut onderbouwde kennis, feiten en analyses ten behoeve van het maatschappelijk debat en de beleidsvorming in Nederland. Ook met betrekking tot Carbon Capture and Storage (CCS).
Bent u bekend met de rapporten van de European Academies Scientific Advisory Council (EASAC) over CO2-opslag?2
Ja.
Deelt u de inschatting van EASAC (rapport3 dat «these technologies offer only limited realistic potential to remove carbon from the atmosphere»? Zo ja, wat is uw plan B om alsnog de beoogde reductiedoelen te realiseren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ik deel de opvatting dat CCS en Carbon capture and utilisation (CCU) geen panacee zijn voor het hele klimaatvraagstuk. We kunnen voor de oplossing van het klimaatvraagstuk echter geen opties uitsluiten en CCS en CCU zullen daarbij ook een rol spelen.
Bent u bereid, gezien de grote rol die wordt toebedeeld aan het afvangen en opslaan van koolstof (CCS) in het kabinetsbeleid en de grote gevolgen voor het klimaatbeleid wanneer dit niet haalbaar of effectief blijkt te zijn, de KNAW te vragen om op korte termijn een analyse te maken van de haalbaarheid is van afvang en opslag van CO2 voor het bereiken van de klimaatdoelen voor 2030? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven zullen CCS en CCU onvermijdelijk onderdeel zijn van de maatregelen voor bedrijven om kosteneffectief hun uitstoot terug te dringen. Insteek van de sectortafel industrie is onder meer om tot afspraken te komen over het realiseren van belangrijke infrastructurele projecten rond CCS/CCU. Ik acht het niet nodig om de KNAW nu te vragen om met een dergelijke analyse te komen, maar het staat de KNAW natuurlijk vrij om daar uit eigen beweging mee te komen.
Zal er, na doorrekening van de plannen door het PBL, sprake zijn van een second opinion door een tweede, onafhankelijke partij? Zo niet, waarom niet?
Nee, de taak van onafhankelijk rekenmeester is neergelegd bij PBL.
De legionella in een wooncomplex is Amsterdam Zuidoost |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Bewoners boos om Legionella in wooncomplex Zuidoost: «Beter brengen ze een doodskist»»?1
Ja.
Is het waar dat er legionella is aangetroffen in het wooncomplex en wat is de ernst van de situatie?
Woningcorporatie Rochdale fungeert als waterleverancier voor dit complex (in de zin dat bewoners via een verdeelsleutel de waterrekening betalen aan Rochdale) en doet in die hoedanigheid jaarlijks een onderzoek naar de waterleidingen. Uit de analyse van 28 februari 2018 bleek een verhoogde concentratie legionella. Rochdale heeft maatregelen genomen en de GG&GD Amsterdam hiervan op de hoogte gesteld. De GG&GD zag geen reden voor verdere actie van haar kant.
Wat zijn de gevaren van legionella in huis? Klopt het dat legionella in het bijzonder gevaarlijk is voor ouderen?
Legionella kan de veteranenziekte veroorzaken, een ernstige longziekte, of de minder zware legionellagriep. De kans op besmetting is groter voor mensen ouder dan 40 jaar. Ook een verminderde weerstand maakt de kans op ziekte groter.
De ziekte is goed te behandelen met antibiotica, waarbij geldt hoe eerder de behandeling begint, hoe beter.
Uitgebreide informatie over legionella is te vinden op:
Hoe kan worden voorkomen dat legionella ontstaat? In hoeverre zijn in dit complex de juiste voorzorgsmaatregelen getroffen?
Legionellabacteriën leven in meestal in kleine aantallen in de bodem en in drinkwater. De bacterie wordt een probleem als deze kan uitgroeien tot grote aantallen. Dat is vooral het geval in stilstaand water met een temperatuur tussen de 20° en 50° Celsius.
De overheid heeft regels opgesteld om te voorkomen dat mensen besmet raken met deze bacterie. Deze zijn te vinden op de eerder genoemde website. Voor instellingen waar mensen een groter risico lopen op legionella, zoals ziekenhuizen en zwembaden, gelden stengere regels. Het betreffende complex van Rochdale valt overigens niet onder de strengere regelgeving.
Mensen kunnen besmet raken met legionella wanneer zij druppels waternevel inademen. Op 2 maart jl. heeft Rochale de bewoners geïnformeerd en de aanwezige douchekoppen vervangen door douchekoppen met een legionellafilter. Daarmee wordt de kans op besmetting weggenomen. Reiniging en desinfectie van alle leidingen in het complex is voorzien voor 29 maart a.s.
Wat vindt u ervan dat corporatie Rochdale pas over drie weken overgaat tot desinfectie? Is dit niet spelen met mensenlevens? Wat is de gebruikelijke procedure bij legionella? Moet er bij aanwezigheid van kwetsbare personen niet extra zorgvuldig met de veiligheid en gezondheid van mensen worden omgegaan?
Rochdale geeft aan dat conform de gebruikelijke procedures met het plaatsen van de douchekoppen met legionellafilter op 2 maart de kans op besmetting is weggenomen en dat er geen direct gevaar is voor de bewoners.
De reden dat op 29 maart tot reiniging en desinfectie wordt overgegaan, is gelegen in de noodzaak om dit tegelijkertijd voor alle woningen in het complex te doen. Op die datum moet in elke woning iemand aanwezig zijn. Door enige weken te wachten met de aanpak wordt bewoners de gelegenheid gegeven zich voor te bereiden op deze dag, bijvoorbeeld door iemand anders te vragen in de woning aanwezig te zijn wanneer zij dat zelf niet kunnen. De corporatie heeft de gemeentelijke GG&GD op de hoogte gesteld van de maatregelen en deze acht de wijze van ingrijpen afdoende.
Wat vindt u ervan dat de bewoners, inclusief ouderen, voorlopig geen fatsoenlijk sanitair hebben? Bent u het met mij eens dat dit een bijna onmenselijke situatie is en dat het plaatsen van een Dixie-toilet tijdens de reparatie niet alleen beledigend is maar ook volstrekt ontoereikend?
Rochdale geeft aan dat met het plaatsen van douchekoppen met een speciale filter het gevaar voor besmetting is weggenomen en dat de bewoners gedurende deze periode niet ernstig in hun woongenot worden beperkt, waardoor er geen reden is voor vervangende huisvesting van de bewoners. Alle bewoners kunnen tot de dag van reiniging van het toilet gebruik maken en ook douchen is mogelijk vanwege de speciale douchekoppen. Alleen op de dag van reiniging en desinfectie is geen water beschikbaar. Om deze reden worden door Rochdale voor het gebruik op deze dag tijdelijke toiletten inclusief wasbakken geplaats buiten het complex. Voor bewoners die slecht ter been zijn, wordt dagopvang geregeld in een naburig verzorgingshuis. Verder verstrekt Rochdale die dag pakken drinkwater aan de bewoners.
Vindt u ook dat de bewoners zo snel mogelijk een vervangende plek moeten krijgen, al dan niet in een hotel?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Rochdale dit netjes oplost en dat de gezondheid van ouderen voorop staat?
Gelet op de maatregelen die Rochdale heeft genomen zie ik thans geen reden voor een actie van mijn kant.
Wat gaat u doen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
Er is naar aanleiding van deze casus geen reden om de huidige regelgeving verder aan te scherpen.
De berichten over verontreinigde grond met PFOS en PFOA bij Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vervuilde grond Schiphol naar Aalsmeerderbrug» en «Vervuilde grond zorgt voor onrust»?1 2
Ja.
Sinds wanneer is bekend dat de grond bij Schiphol-Oost vervuild is met PFOS en PFOA? Had deze grond niet eerder verwerkt moeten worden?
Het is al geruime tijd bekend dat bij Schiphol een verontreiniging aanwezig is3. In juli 2008 was er een incident waarbij blusschuim met PFOS is vrijgekomen. Naar aanleiding daarvan zijn er de afgelopen jaren diverse onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten openbaar zijn4. In deze onderzoeken is onder meer gekeken naar de (eco)toxiciteit van PFOS, en naar PFOS in waterbodems bij Schiphol. Ook is er sprake van bodemonderzoeken naar locaties op en rondom Schiphol waar (potentieel) ontwikkelingen gaan plaatsvinden zoals het verkennend bodemonderzoek HOV-busbaan. Op de website van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG)5 staat een PFOS-PFOA kaart waarop op basis van openbaar beschikbare informatie de locaties staan aangegeven waar PFOS en PFOA zijn aangetroffen.
Op basis van informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft de provincie Noord-Holland op 20 juli 2017 een provinciale beleidsregel opgesteld ter beoordeling van eventuele saneringen. Vervolgens heeft de gemeente Haarlemmermeer op 3 oktober 2017 een gemeentelijke beleidsregel opgesteld met kwaliteitseisen voor hergebruik van grond waarin PFOS en PFOA is aangetroffen voor verschillende toepassingen. Grond die vrijkomt bij sanering en niet voldoet aan de grenzen voor hergebruik moet worden gereinigd, gestort of in afwachting daarvan tijdelijk opgeslagen. De door het incident in 2008 vervuilde grond is tijdelijk opgeslagen in afwachting van het vinden van een goede reinigingsmethode. Op dit moment wordt ook voor hergebruik geschikte grond tijdelijk opgeslagen in afwachting van het beschikbaar komen van binnen het beleid toegestane hergebruiklocaties. Dit gebeurt ook met de vrijkomende grond van de HOV-busbaan.
Kunt u een overzicht geven om hoeveel vervuilde grond met deze niet-afbreekbare stoffen het gaat, en welke mate van vervuiling deze grond heeft? Wat zijn de risico’s voor het milieu en de volksgezondheid?
OD NZKG heeft een overzicht van alle openbare meetgegevens in zijn werkgebied, waaronder de regio Schiphol6. OD NZKG heeft aangegeven dat het in de door het lid Kröger aangehaalde berichten gaat om 9.150 m3 en in totaal om ca. 50.000 m3. Het beeld op basis van de verzamelde data is dat de gehalten van zowel PFOS als PFOA in meer dan 85% van de gevallen onder de 8 microgram per kilogram droge stof liggen. Deze gehalten liggen ruim onder het niveau dat het RIVM voor humane en ecologische risico’s heeft afgeleid (de humane risicogrenzen zijn lager dan de ecologische risicogrenzen, en zijn voor PFOS 6.600 microgram per kilogram droge stof, en voor PFOA 900 microgram per kilogram droge stof). Ook op locaties waar geen incident heeft plaatsgevonden is een lichte verontreiniging met PFOS en PFOA gevonden. Voor het hergebruiken van dergelijke grond heeft de gemeente Haarlemmermeer, zoals aangegeven in antwoord 2, een gemeentelijke beleidsregel vastgesteld.
Klopt het dat de verontreiniging van deze grond met PFOS/PFOA komt door het gebruik van brandblusmiddelen zoals blusschuim? Zo nee, wat is dan wel de oorzaak van deze verontreiniging?
Bij het incident in 2008 was een lekkage waarbij blusschuim vrijkwam de oorzaak van de verontreiniging, en niet het gebruik van brandblusmiddelen. Aangezien PFOS en PFOA niet alleen werden gebruikt in brandblusmiddelen, maar in een veelheid aan producten (zoals waterafstotende kleding maar ook pannen met een antiaanbaklaag), kan verspreiding in zeer lage concentraties plaatsvinden via verschillende routes, bijvoorbeeld via de lozing van een product in de bodem of op oppervlaktewater bij productielocaties, via luchtemissie of via verwering van producten. Vaak is op plaatsen waar geen incident heeft plaatsgevonden of waar geen productielocatie aanwezig is niet duidelijk via welke route een (lichte) verontreiniging plaats heeft gevonden.
Weet u of er nog meer grond rondom Schiphol vervuild is geraakt en of deze grond gesaneerd dient te worden? Zo nee, bent u bereid samen met de gemeente en de provincie daar aanvullend onderzoek naar te doen?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven, is er sprake van een lichte verontreiniging in de grond rondom Schiphol. Op de website van OD NZKG staat een PFOS-PFOA kaart waarop op basis van openbaar beschikbare informatie de locaties met enige verontreiniging met PFOS en PFOA zijn weergegeven. Voor het overgrote deel gaat het hier om licht verontreinigde locaties, waarbij geen sanering aan de orde is. Grond die bij werkzaamheden vrijkomt, zoals bij de aanleg van de HOV-lijn, kan overeenkomstig de beleidsregel van de gemeente eventueel hergebruikt worden. Het is een taak van provincie en gemeente om, indien zij initiatiefnemer van een project zijn, plaatsen waar verontreinigingen zijn of zijn te verwachten voorafgaand aan een ontwikkeling te onderzoeken, waar nodig te saneren en verantwoord om te gaan met voor hergebruik geschikte grond.
Deelt u de mening van de gemeente Haarlemmermeer en de provincie Noord-Holland dat er een landelijke norm dient te komen? Klopt het dat de gemeente Haarlemmermeer en provincie Noord-Holland dit verzoek bij u heeft neergelegd? Wanneer heeft u hierover overleg gehad en wat was daarvan het resultaat?
Er is bij mijn voorganger op 2 mei 2013 een verzoek tot een landelijke norm gedaan. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bodem in relatie tot het gebruik ervan is echter gedecentraliseerd, juist om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grond in hun eigen omgeving. Het is in dat licht aan de gemeente om een beleidsregel op te stellen voor het hergebruik van grond. In de beleidsregel kan rekening worden gehouden met de functie die de hergebruikte grond mogelijk krijgt (voor grond voor voedselproductie zal een andere norm gelden dan voor grond onder een industriepark). Het RIVM is hierbij een belangrijke partner omdat het op verzoek van de gemeenten risicogrenswaarden afleidt die door gemeenten gebruikt kunnen worden bij de op te stellen beleidsregel(s). Het RIVM kan ook aangeven bij welk niveau van aanwezigheid van een stof in de grond sprake is van een maximaal toelaatbaar humaan en ecologisch risico. Voor PFOS zijn door het RIVM al risicogrenswaarden afgeleid op verzoek van de provincie Noord-Holland, mede namens de gemeente Haarlemmermeer, het Hoogheemraadschap Rijnland en Schiphol. Zowel de gemeente Haarlemmermeer als de provincie Noord-Holland hebben inmiddels een beleidsregel opgesteld voor de omgang met grond waarin PFOA en PFOS is aangetroffen. Op dit moment wordt bekeken in hoeverre de problematiek met verontreiniging door PFOS en PFOA breder aan de orde is in Nederland.
Welke onderzoeken zijn er gedaan naar de risico’s voor milieu, water en gezondheid door hergebruik van vervuilde grond met PFOS en PFOA?
Er worden zowel nationaal als internationaal onderzoeken gedaan naar de effecten van PFOS en PFOA (inclusief het gebruik van met PFOS en PFOA verontreinigde grond). In de publicaties van RIVM vindt u een overzicht van de rapporten die gebruikt zijn door RIVM om risicogrenswaarden voor PFOS en PFOA vast te stellen7.
Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel brandweerkorpsen of blusinstallaties nog blusmiddelen gebruiken met het giftige, niet-afbreekbare PFOA? En in welke blusinstallaties rondom Schiphol worden nog PFOA-houdend blusschuim gebruikt? Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de brandweerkorpsen in de regio en Schiphol om zo snel mogelijk het gebruik van blusschuim met PFOA te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Kamer in juli 2017 is gemeld3, gebruiken alle 25 veiligheidsregio’s blusschuimen. Er is geen inventarisatie beschikbaar hoeveel daarvan fluorhoudend is en (nog) PFOA bevat. Dat hangt onder meer af van de leeftijd van het schuim en de leverancier ervan en kan voor elke veiligheidsregio anders zijn. De Europese wetgever heeft al een verbod gepubliceerd op het gebruik van PFOA in producten, waaronder blusschuim8. Dit verbod heeft rechtstreekse werking. Blusschuimen die PFOA bevatten, mogen na de inwerkingtreding hiervan in juni 2020 niet meer op de markt worden gebracht. Gelet op de algemene tendens onder leveranciers om de aanwezigheid van PFOA te vermijden, is de verwachting dat specifiek PFOA-houdend blusschuim slechts nog heel beperkt gebruikt wordt.
Het bericht ‘Luchtwassers werken veel slechter dan gedacht’ |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat luchtwassers veel slechter werken dan gedacht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in opdracht van de rijksoverheid een onderzoek naar de effectiviteit van luchtwassers is c.q. wordt verricht?
Ja. Het onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport van Wageningen University & Research met een beleidsreactie op 3 april 2018 naar uw Kamer gestuurd2.
Kunt u toelichten of de inhoud en strekking van het bericht in het Eindhovens Dagblad kloppen, namelijk dat de effectiviteit van luchtwassers geringer is dan werd aangenomen? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De prestaties van de enkelvoudige luchtwassers kwamen overeen met de in de regelgeving opgenomen waarden. Voor combiluchtwassers was de prestatie echter aanzienlijk lager dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de beleidsreactie genoemd in antwoord 2.
Indien de effectiviteit inderdaad minder is dan werd aangenomen, kunt u dan toelichten wat de oorzaak hiervan is en welke gevolgen dit heeft voor de emissie van stank en schadelijke stoffen (waaronder fijnstof en ammoniak) en voor de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom het rapport nog niet is gepubliceerd? Is er een verband, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, met de raadsverkiezingen en is de publicatie van het rapport daarom opgehouden?
De definitieve onderzoeksrapportage is op 26 maart, dus na de gemeenteraadsverkiezingen, opgeleverd. Zoals ik in antwoord 2 al gemeld heb, heb ik het rapport op 3 april met een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd.
Bent u bereid het rapport onmiddellijk vrij te geven en de inhoud van een appreciatie te voorzien?
Dit is inmiddels gebeurd door mijn brief aan uw Kamer van 3 april 2018.
Kwaliteitsregistraties in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) stelt dat de maat vol is ten aanzien van de vele kwaliteitsregistraties?1
Ja.
Kunt u reageren op de oproep aan u van de voorzitter van de NVZ, Yvonne van Rooy, waarin ze u vraagt de regie te nemen en het registratiesysteem op de schop te nemen?
Ik ben over de genoemde problemen en het aanpakken daarvan met de NVZ – en met de andere betrokken partijen – in gesprek.
Wat gaat u doen met de constatering van de NVZ dat – ondanks alle schrapsessies – er moeilijk indicatoren afgaan die echt leiden tot een verlaging van de administratielast?
Partijen – waaronder de NVZ – maken met elkaar afspraken over de transparantieverplichtingen in het bestuurlijk overleg transparantie onder voorzitterschap van het Zorginstituut. Dat gebeurt tripartiet, dat wil zeggen door zorgaanbieders, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars gezamenlijk. Het is in eerste instantie aan hen om afspraken te maken over het schrappen van overbodige indicatoren. Dat gaat niet vanzelf en dat is ook niet verwonderlijk: indicatoren zijn niet zonder reden tot stand gekomen. Ik vind wel dat de ervaren last in de spreekkamer moet afnemen. Daarnaast vind ik dat er nog steeds belangrijke informatie mist over door patiënten gerapporteerde uitkomsten. Ik vind ook dat tegelijk de ervaren last in de spreekkamer moet afnemen. En daarom ga ik er ook zelf mee aan de slag. Ik stuur – zoals ik eerder heb toegezegd – voor de zomer mijn plan van aanpak naar de Tweede Kamer, waarin ik deze beide elementen verenig.
Hoe verklaart u dat het aantal indicatoren moeilijk terug te brengen is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat Nederland in vergelijking met andere OESO-landen veel meer gegevensbewerkers heeft die met verschillende systemen werken?
Ik ben in gesprek met de NVZ over de vragen die aan een commissie van deskundigen kunnen worden voorgelegd. De gekozen aanpak zal ik opnemen in het eerder genoemde plan.
Bent u bereid om samen met de OESO in kaart te brengen hoe andere landen het aantal registraties beperkt houden en hoe ze dit hebben georganiseerd, zoals de NVZ u vraagt?
Zie antwoord vraag 5.
Is u bekend hoeveel fulltime medewerkers ziekenhuizen moeten aanstellen voor de kwaliteitsregistraties? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Nee, dat is mij niet bekend. Het rapport van KPMG noemt een spreiding tussen ziekenhuizen van 2,6 tot 12.2 fte voor kwaliteitsregistraties en accreditaties samen. Ik acht het niet zinvol hier nader onderzoek naar te doen. Ook de NVZ vind dat niet zinvol en kijkt net als ik liever vooruit naar het verbeteren van het registratiesysteem.
Wat vindt u ervan dat per ziekenhuis tussen € 658.000 en € 1.281.000 wordt besteed aan externe accreditaties en kwaliteitsregistraties?2 Bent u van mening dat dit bedrag ten goede komt aan de zorg? Kunt u dit toelichten?
Dat is 0.3 – tot 0.6% van de gemiddelde omzet van een Nederlands ziekenhuis. Je zou kunnen zeggen dat valt wel mee maar zo makkelijk wil ik mij er niet van af maken. Ziekenhuizen, artsen, verpleegkundigen hebben er echt last van en waar het minder kan, moet het ook minder. Tegelijk hoort registreren ook bij de professionele verantwoordelijkheid en het belang voor de kwaliteit en voor de keuzemogelijkheden voor de patiënt is dan doorslaggevend. En met succes; het aantal preoperatieve bestralingen bij endeldarmkankeroperaties, is afgenomen met behoud van goede oncologische resultaten: het percentage gevallen waarin geen radiotherapie werd toegepast is gestegen van 20,3% naar 43,9%, dus meer dan 20%. Dit resulteert in meer kwaliteit van leven voor de patiënt en tegelijk een kostenbesparing3.
Het massaproces en de doodstraf voor een persfotograaf in Egypte |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Egypte de doodstraf eist – dood door ophanging – tegen een persfotograaf?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving en maak mij onverminderd zorgen over de toepassing van de doodstraf in Egypte. De openbaar aanklager heeft de doodstraf geëist tegen alle verdachten in de zaak die bekendstaat als de «Raba’a sit-in dispersal case», maar er is nog geen uitspraak gedaan door de rechter.
Klopt het de betreffende fotograaf, Mohammed Abu Zaid, alias Shawkan, sinds augustus 2013 vastzit omdat hij tijdens antiregeringsdemonstraties, waarbij honderden burgerslachtoffers vielen, zijn werk deed en zaken documenteerde die niet gezien mochten worden2?
Fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, is in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van een demonstratie op het Raba’a al-Adawiyya plein in Caïro. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix.
Deelt u de opvatting van Reporters Without Borders dat de doodstraf tegen een verslaggever als Shawkan volstrekt disproportioneel is, politiek gemotiveerd is en geen rechtspraak?3 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de opvatting dat de doodstraf tegen fotojournalist Shawkan disproportioneel is. Één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Bovendien beschouwt Nederland de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is nimmer bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Dit draagt Nederland ook uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl.
Is het waar dat deze vervolging plaatsvindt in een massaproces waarin zeker 500 verdachten terechtstaan? Hoe beoordeelt u de verklaring van Amnesty International, dat van de 330 reeds veroordeelde verdachten, er maar tegen twee van hen echt bewijs was?4
Mahmoud Abu Zeid is één van de 739 verdachten in de «Raba’a sit-in dispersal case». De verdachten staan terecht voor het behoren tot een verboden organisatie, verzet bieden tegen arrestatie, moord met voorbedachten rade, het vandaliseren van publiek bezit, het blokkeren van wegen, een poging om de regering met geweld omver te werpen, het verstoren van de publieke orde, bezit van vuurwapens en munitie zonder vergunning en actieve betrokkenheid bij agressie tegen burgers.
Betrokken advocaten betogen dat er schendingen van een eerlijke procesgang zijn geconstateerd. De bewijsstukken voor deze omvangrijke zaak beslaan meer dan 10.000 pagina’s, maar de rechter gaf de verdediging slechts twee weken om het pleidooi voor te bereiden. Ook weigerde de rechter om filmmateriaal af te spelen, dat door de verdediging als bewijs werd aangevoerd. Bovendien zijn getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, iets dat niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Dit zijn zorgelijke berichten.
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat Egypte «mensenrechtentechnisch echt niet oké bezig is op dit moment en dat daarin stappen gezet moeten worden»?5
Ja, ik deel de zorgen van mijn ambtsvoorganger met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Egypte. Er is sprake van een aantal zorgelijke ontwikkelingen in Egypte.
Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over de vrijheid van meningsuiting, waaronder vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten en over de vrijheid van vereniging en vergadering in Egypte. Ook zijn er zorgen ten aanzien van gedwongen verdwijningen, martelingen en het toegenomen aantal uitgevoerde doodstraffen. Nederland kaart deze zorgen in contact met de Egyptische autoriteiten aan en onderstreept de noodzaak van verbeteringen op dit gebied.
Bent u het ook eens met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Zeid Ra’ad Al Hussein, dat NGO’s een zeer belangrijke rol spelen in het ter verantwoording roepen van de Egyptische Staat ten aanzien van het nakomen van verplichtingen op het gebied van mensenrechten6?
Ja, die mening deel ik. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol in het versterken van democratische processen en draagt bij aan de ontwikkeling en duurzame stabiliteit van Egypte.
Deelt u de kritiek van de Hoge Commissaris op de nieuwe wetgeving in Egypte, de zogenoemde «Law 70», die de civil society nog verder aan banden legt en mensenrechtenverdedigers nog kwetsbaarder maakt voor repressie en sancties dan ze nu al zijn?
Ja, ik deel de kritiek van de Hoge Commissaris ten aanzien van «Law 70», ofwel «de NGO-wet». Mensenrechtenorganisaties en -verdedigers staan onder druk in Egypte. Op basis van de NGO-wet, is het verrichten van politieke activiteiten en het schaden van de «nationale veiligheid, openbare orde, publieke moraal of publieke gezondheid» verboden voor NGO’s. Een speciaal in het leven geroepen autoriteit ziet hierop toe. De NGO-wet maakt het werk van civil society organisaties, waaronder ook mensenrechtenverdedigers, moeilijk.
Bent u het met de Hoge Commissaris eens dat deze wet in strijd is met de mensenrechten en deelt u diens oproep om de «Law 70» in te trekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan overtuigd dat een gezonde civil society een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van Egypte. Een NGO-wet zou daarom het werk van civil society organisaties moeten faciliteren in plaats van bemoeilijken. Op dit moment zijn de implementatieregels van de NGO-wet nog niet gepubliceerd, waardoor het nog niet mogelijk is om de precieze implicaties van de wet te beoordelen. Nederland draagt zorgen hierover uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro namens het kabinet meermaals zorgen uitgesproken over deze wetgeving.
In hoeverre is er nog «civil society» over in Egypte, die niet onder controle van de overheid staat? Welke gevolgen heeft de vergaande repressie voor de mogelijkheden van Nederland en de Europese Unie (EU) om van de overheid onafhankelijke «civil society» te steunen, zoals vrije pers en mensenrechtenverdedigers?
Egypte kent civil society organisaties en mensenrechtenverdedigers die zich ondanks het moeilijke klimaat blijven inspannen voor verbetering van de situatie in Egypte. NGO’s die sociaaleconomische doelen nastreven lijken vooralsnog hun werkzaamheden te kunnen voortzetten.
Via het Mensenrechtenfonds steunt Nederland een aantal van deze organisaties. Ook de EU steunt via het European Instrument for Democracy and Human Rights de civil society in Egypte. Daarnaast steunt de EU ook via European Endowment for Democracy mensenrechtenorganisaties in Egypte. Het huidige klimaat maakt het in toenemende mate moeilijk om deze organisaties te blijven steunen. Het kabinet is vastbesloten om deze steun te blijven voortzetten.
Bent u bereid om Egypte bilateraal en in EU- en VN-verband aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden om de mensenrechten te respecteren?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u daartoe binnen het EU-Associatieakkoord met Egypte en de nabuurschapsgelden? Klopt het dat nog maar een klein deel van deze nabuurschapsgelden bestemd zijn voor de «civil society»?
De Europese Unie ondersteunt Egypte financieel, met als doel democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling in Egypte te ondersteunen, zoals ook vastgesteld in het EU-Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten. Daar zijn specifieke overlegstructuren aan gekoppeld, waarin belangrijke zorgpunten direct met Egypte kunnen worden besproken. Dit gebeurt onder andere op het gebied van democratie en mensenrechten.
Een significant deel van de nabuurschapsgelden is bestemd voor projecten op het gebied van mensenrechten. De projecten die worden ondersteund dragen bij aan het promoten en beschermen van civiele, politieke, sociale, economische en culturele rechten. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten, samen met gelijkgestemde landen, in EU-kader sterk gemaakt voor het belang van het maatschappelijk middenveld in de duurzame ontwikkeling van Egypte. In de Partnerschapsprioriteiten is dan ook vastgesteld dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van deze prioriteiten.
Bent u daarnaast van plan Egypte aan te spreken op de zorgwekkende positie van de Kopten, de christelijke minderheid die op grote schaal gediscrimineerd wordt en geconfronteerd met onder meer aanslagen en vernieling van Koptische gebouwen en eigendommen en gijzelingen van vrouwen7?
De situatie van de Kopten in Egypte heeft de aandacht van het Nederlandse kabinet. Nederland onderneemt concrete actie om de positie van religieuze minderheden in Egypte te verbeteren. Zo steunt Nederland de interreligieuze dialoog met projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip.
Het bericht dat Nederland het verbod op pulsvissen over zich heeft afgeroepen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland riep het verbod op pulsvissen over zichzelf af»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland jarenlang het onderzoek naar pulsvisserij voor zich uit heeft geschoven? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Nee. Er is vanaf het begin van de afgifte van toestemmingen onderzoek uitgevoerd. Na zorgvuldige (internationale) afstemming is in 2016 gestart met het fundamenteel meerjarig onderzoek «Impact Assessment Pulsvisserij».
Is er contact geweest met de Europese Commissie over de opgelopen vertraging in het onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft dit overleg plaatsgevonden en wat was de reactie van de Europese Commissie?
In de afgelopen acht jaar was er jaarlijks contact tussen Nederland en de Europese Commissie over pulsvisserij en de voortgang van het pulsonderzoek. De Europese Commissie heeft Nederland ook tweemaal bezocht in december 2015 en mei 2017. Hiernaast organiseerde Nederland twee International Dialogue Meetings in juli 2015 en januari 2017 voor internationale betrokkenen. Ook hierbij was de Europese Commissie betrokken. De Europese Commissie heeft bij diverse gelegenheden aangegeven het voortzetten van pulsonderzoek onder praktijkomstandigheden te stimuleren.
Kunt u een (geanonimiseerd) overzicht geven van wanneer welke boten een pulsvisvergunning hebben gekregen en wanneer per boot gestart is met het wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de afgifte van de eerste pulstoestemmingen in 2010 heeft een jaarlijks wisselend deel van de pulsvloot deelgenomen aan de diverse onderzoeken, zoals opgenomen in het overzicht van de Kamerbrief van 29 maart 2017 (kenmerk 18057529). Daarnaast heeft in 2012–2013 het grootste deel van de actieve pulsvaartuigen deelgenomen aan een monitoringsonderzoek en sinds 2017 participeert de hele actieve pulsvloot in monitoringsonderzoek als onderdeel van het meerjarig onderzoeksprogramma «Impact Assessment Pulsvisserij». Uiteraard participeren de pulsvaartuigen ook verplicht in standaard monitoringsprogramma’s die vallen onder Verordening (EU) 2017/1004 (Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het GVB). Onderstaand schema geeft inzicht in wanneer vaartuigen een pulstoestemming hebben ontvangen. Voorwaarde voor de toestemming was dat uiterlijk 10 maanden na het verlenen van de toestemming met de pulsvisserij moest zijn begonnen. Het tijdstip waarop toestemmingshouders daadwerkelijk met het pulstuig zijn gaan vissen, is in de praktijk dus enkele maanden later.
Kunt u reageren op de uitspraak van Hoogleraar Duurzaam visserijbeheer en onderzoeker bij Wageningen Marine Research Adriaan Rijnsdorp dat er geen wetenschappelijke reden is om met 84 schepen te vissen voor het onderzoek?
De onderzoeksagenda pulsvisserij omvat veel verschillende elementen en onderzoeksvragen. Voor een groot deel van die vragen (selectiviteit, vangst efficiëntie, bodemverstoring, letsel) volstaat het om onderzoek uit te voeren met een beperkter aantal vaartuigen. Om de impact van de pulsvisserij op ecosysteem niveau vast te kunnen stellen, is het zinvol dat een grotere groep vissers in het onderzoek participeert. Dit effect wordt onderzocht in het meerjarig onderzoeksprogramma «Impact Assessment Pulsvisserij». Hier heeft het onderzoek baat bij een groter aantal vaartuigen. Om het effect van pulsvisserij op het ecosysteem op de schaal van de Noordzee te kunnen doorgronden is kennis nodig over de verdeling van de pulsvaartuigen over de visgronden. Van alle actieve pulsvaartuigen worden de gegevens verzameld over de locatie waar gevist wordt en het vangstsucces van individuele trekken en deze worden beschikbaar gesteld aan Wageningen Marine Research voor analyse. De resultaten die nu verzameld worden zijn gebaseerd op de daadwerkelijke praktijk. Zonder deze praktijkgegevens zou de visserijverspreiding voorspeld moeten worden vanuit de plaatskeuze van een beperkt aantal pulsvaartuigen wat onzekerheden met zich meebrengt.
Welke aanleiding was er destijds om 84 boten een pulsvisvergunning te geven in het kader van het wetenschappelijk onderzoek?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag vijf. Verder is er in 2014 voor gekozen om de uitbreiding van het wetenschappelijk onderzoek te beperken tot het aantal vissersvaartuigen dat destijds op de zogenoemde wachtlijst stond. Dit onder andere naar aanleiding van verschillende verzoeken vanuit uw Kamer, waarin werd bepleit om de vissers die op de wachtlijst stonden een pulstoestemming te verlenen om het dreigende ongelijke speelveld tussen vissers met en zonder een pulstoestemming op te heffen. Zie onder meer Kamerstukken 21 501-32, nr. 673 en 705.