Het instorten van een parkeergarage in Wormerveer |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Automobilist vlucht ingestorte garage Wormerveer uit: «Reed zo over brokstukken heen'»1?
Ja.
Hoe is deze instorting ontstaan? Is bekend of er sprake is geweest van instortingsgevaar?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Zaanstad. Deze heeft mij het volgende laten weten. De gedeeltelijke instorting is ontstaan doordat de verbinding tussen een stalen ligger met de kolom is bezweken. De kanaalplaatvloeren die hierop steunden zijn hierdoor naar beneden gestort. Vervolgonderzoek naar de oorzaak loopt nog. Er is nu geen direct instortingsgevaar meer omdat er preventief bouwkundige maatregelen zijn genomen bij gelijksoortige verbindingen.
Is het waar dat er bij deze instorting sprake is van «kanaalplaatvloeren», in tegenstelling tot de parkeergarage bij de luchthaven in Eindhoven, waar de oorzaak hoogstwaarschijnlijk het gebruik van «breedplaat-« ofwel «bubblevloeren» was?
Ja.
In hoeverre is er een relatie met «kanaalplaatvloeren», nu de eerste bevindingen van de gemeente wijzen op het bezwijken van een stalen steunbalk? Is er meer bekend over deze zogenaamde «prefab-vloeren» in relatie tot instortingsgevaar? Is er bekend in hoeveel gebouwen er gebruik is gemaakt van deze «kanaalplaatvloeren»?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2. De kanaalplaatvloeren waren niet de oorzaak van de instorting, maar de staalconstructie. Kanaalplaatvloeren zijn de afgelopen decennia veelvuldig toegepast in gebouwen. Ik beschik niet over concrete aantallen gebouwen.
Weet u dat, naar aanleiding van de instorting van de parkeergarage bij de luchthaven in Eindhoven, in Haarlem een parkeergarage gesloten is, waarbij ook sprake is van «breedplaatvloeren»? Is het probleem in Haarlem opgelost, nu deze garage weer open is?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Haarlem. Deze heeft mij het volgende laten weten. De betreffende parkeergarage is weer geopend nadat er tijdelijke hulpconstructies zijn geplaatst. Deze hulpconstructies zijn geplaatst naar het ontwerp van een constructiebureau ingehuurd door de eigenaar van de garage. De gemeente heeft dit ontwerp gecontroleerd. Hiermee is de veiligheid ondanks de onzekerheid over de kwaliteit van de vloer voldoende geborgd. Aan de definitieve oplossing wordt gewerkt.
Weet u dat voor de zomer in Bergen op Zoom ook een parkeergarage gedeeltelijk gesloten is?2 Welke vloeren zijn daar gebruikt? Is er instortingsgevaar geweest?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Bergen op Zoom. Deze heeft mij het volgende laten weten. De gedeeltelijk sluiting had geen relatie met de constructieve veiligheid van de parkeergarage, maar met een lekkage. De lekkage is veroorzaakt door werkzaamheden die boven de parkeergarage werden uitgevoerd. De parkeergarage heeft breedplaatvloeren, maar is gebouwd in de jaren 80 en valt daarmee niet onder het landelijke onderzoek dat beperkt is tot gebouwen na 1999. De gemeente heeft de garage desondanks toch beoordeeld aan de hand van het informatiedocument Beoordeling breedplaatvloeren bestaande bouw3 en er bleken geen maatregelen nodig. Er is geen instortingsgevaar geweest.
Weet u dat er deze week in Purmerend ook de bovenste verdieping van een parkeergarage gesloten is?3 Van welke vloeren is hier sprake? Is er instortingsgevaar geweest?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Purmerend. Deze heeft mij het volgende laten weten. De parkeergarage bestaat uit een staalconstructie met vloerplaten van glasvezel composiet. Op plekken waar veel kracht vrijkomt
(draai-, rem- en oprijplekken) dienen enkele vloerplaten vervangen te worden door slijtage en veroudering van het composiet. Er is geen sprake van instortingsgevaar. Om uitsluitsel te verkrijgen over de volledige staat van de garage en veiligheid is eerst onderzoek verricht en vervolgens met de leverancier gezocht naar een passende aanpak. Voor vervanging van de vloerplaten is opdracht gegeven aan de leverancier. Dit werk wordt binnenkort uitgevoerd, waarna de garage weer volledig gebruikt kan worden.
Hoe ver bent u met de inventarisatie van de «breedplaatvloeren»? Is instorting in Wormerveer aanleiding om de werkgroep «breedplaatproblematiek» breder onderzoek te laten doen naar panden waar andere prefab-vloeren liggen, of zelfs naar alle gebouwen met constructiefouten? Beperkt het probleem zich tot parkeergarages?
In mijn brief van 31 mei 2018 (TK 28 325 nr. 173) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het onderzoek naar de constructieve veiligheid van breedplaatvloeren bij bestaande gebouwen. Hierin is ook gemeld dat gemeenten als bevoegd gezag belast zijn met het toezicht op gebouwen en dat door mij geen landelijke registratie wordt bijgehouden van de gebouwen met breedplaatvloeren die worden of zijn onderzocht. Het onderzoek naar de gedeeltelijke instorting van de parkeergarage in Wormerveer is nog niet afgerond. Als dit onderzoek is afgerond, bezie ik of landelijke maatregelen nodig zijn bij soortgelijke parkeergarages of gebouwen.
Deelt u de mening van het Centraal Bureau Bouwbegeleiding dat het incident in Wormerveer duidt op een dieper liggend probleem: het tekort aan bouwtoezicht? Hoe voorkomen we dat er nog meer parkeergarages instorten of dat er nog meer gesloten moeten worden?
Ik ben van mening dat de bouwkwaliteit van nieuw te bouwen gebouwen moet verbeteren. De verbetering van de bouwkwaliteit, waaronder de constructieve veiligheid, wordt beoogd met de voorgenomen Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb). Het toezicht op de naleving van de bouwtechnische voorschriften tijdens de bouw zal hierbij worden uitgevoerd door een onafhankelijke en deskundige kwaliteitsborger, die werkt volgens een door de overheid toegelaten instrument voor kwaliteitsborging. Dit leidt ertoe dat het bouwtoezicht intensiever wordt dan nu veelal wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het bouwtoezicht verbeterd moet worden, om te voorkomen dat er nog meer parkeergarages instorten en dat er nog nog meer gesloten moeten worden? Zo ja, hoe bent u van plan dat te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven of er in al deze praktijksituaties een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt? Kunt u op basis hiervan aangeven in hoeverre de oorzaak van deze fouten gedeeltelijk bij gemeentelijk toezicht ligt? Kunt u aangeven in hoeverre de in de Tweede Kamer behandelde Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen dit toezicht adresseert?
Ik heb hierover navraag gedaan bij de verschillende gemeenten. Deze hebben mij het volgende laten weten.
Bij de gemeente is een volledig bouwdossier aanwezig. Er kan momenteel nog niet worden aangegeven in hoeverre het bezwijken van de constructie al bekend had kunnen zijn toen het gebouw nog in aanbouw was en of er sprake is van fouten tijdens de uitvoering noch fouten bij gemeentelijk toezicht. Op last van de burgemeester is nader onderzoek gestart naar de oorzaak van dit incident. Zodra de resultaten bekend zijn, zal de gemeente mij nader informeren.
Bij de gemeente ligt het bouwvergunningsdossier van de parkeergarage met hierin de tekeningen en berekeningen van de constructie. De gemeente heeft deze tekeningen en berekeningen beoordeeld en toezicht gehouden op de bouwplaats.
Bij de gemeente is een bouwvergunningsdossier van de parkeergarage aanwezig. Zoals geantwoord op vraag 6 had de gedeeltelijke sluiting geen relatie met de constructieve veiligheid van de parkeergarage, maar met een lekkage die is veroorzaakt door werkzaamheden boven de parkeergarage.
Van de parkeergarage is een volledig papieren dossier aanwezig. Ten behoeve van de vergunningverlening heeft een volledige beoordeling plaatsgevonden, inclusief regulier toezicht bij de bouw.
Op basis van deze informatie is er voor mij geen reden om uit te gaan van fouten bij gemeentelijk toezicht. Voor wat betreft uw vraag over de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Misstanden op de World Dog Show 2018 |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport van Dier & Recht, «Misstanden World Dog Show 2018» van 11 september 2018?1
Ja.
Hoe verklaart u dat honden die onmiskenbaar ziek zijn, niet gediskwalificeerd zijn voor de show en, sterker nog, in de prijzen vielen, zoals de mopshond met de volledig afgesloten neusgaten (Best of Breed prijs) en de Pekinees met eveneens afgesloten neusgaten en met een extreem hoog inteeltpercentage (hoofdprijs FCI groep 9)?2 3 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat honden met ongezonde raskenmerken zoals een extreem korte snuit, afgesloten neusgaten, en/of een hoog inteeltpercentage, op een podium gehesen worden, omdat het juist de winnende honden zijn die populair zijn om mee verder te fokken, en hierdoor een groot aantal ongezonde nakomelingen ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Voor het plezier van de mens zijn door het fokken op extreme vormen en eigenschappen en beperkte genetische spreiding flinke gezondheids- en welzijnsproblemen ontstaan bij diverse soorten gezelschapsdieren. Dit toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier. Ik betreur het dat dergelijke misstanden nog steeds voorkomen.
De Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) heeft met het Fairfok-programma deze problematiek voor honden de afgelopen jaren opgepakt in samenwerking met onder andere de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde en wetenschappers van de Faculteit Diergeneeskunde en de WUR. In dit programma zijn ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen. Zo kan ambitie 7, waarbij een team van onafhankelijke dierenartsen bij aandachtsrassen de winnaar van het ras op gezondheid beoordeelt, voorkomen dat dieren die niet gezond zijn winnen. Alhoewel er in de rashondenfokkerij een omslag in denken in gang lijkt te zijn gezet is Fairfok nog lang niet voltooid. Ik ga daarom in gesprek met de Raad van Beheer over de resultaten van Fairfok en over de verdere noodzakelijke stappen om de fokkerij gezonder te maken in de komende jaren.
Het kunnen optreden tegen overtredingen op het terrein van de fokkerij is essentieel. Ik werk op dit moment aan een efficiëntere en effectievere handhaving van de dierenwelzijnsbepalingen over fokkerij in het Besluit houders van dieren. Tot slot zal ik mij extra inzetten voor het verspreiden van kennis waarmee wordt bijgedragen aan een gezondere fokkerij. Dit gebeurt onder andere via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG).
Constaterende dat het fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld, verboden is volgens het Besluit houders van dieren artikel 3.4, hoe verklaart u dat honden met ernstige erfelijke afwijkingen meedoen en zelfs in de prijzen vallen tijdens de World Dog Show 2018?4
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat de deelnemende showhonden niet worden gecontroleerd op gezondheid door een onafhankelijke dierenarts, maar slechts door keurmeesters aangesteld door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) en dat hierbij de medische geschiedenis van het dier niet gecontroleerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze keurmeesters, aangezien velen van hen zelf fokkers zijn en hun honden vaak ook meedoen aan de hondenshows?
Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers dat zij meedoen met gezonde dieren. Ik acht het gewenst dat bij een wedstrijd de winnende hond, als die behoort tot een van de aandachtsrassen, beoordeeld wordt door een team van onafhankelijke dierenartsen, zoals in ambitie 7 van het Fairfok-programma is opgenomen. Ik zal er bij de RvB op aandringen dat op korte termijn invulling wordt gegeven aan deze ambitie.
Vindt u het wenselijk dat ambitie zeven uit de voortgangsrapportage Fairfok van de RvB in 2016, namelijk dat op «shows/tentoonstellingen bij circa 40 aandachtrassen de beste van het ras beoordeeld worden door een team van onafhankelijke dierenartsen […] juist de beste [van het ras] geen overdreven, welzijnsbeperkende uiterlijke kenmerken of afwijkend gedrag hoort te vertonen», nog altijd niet gehaald is? Zo ja, bent u bereid hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?5 6
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat de honden, zoals te lezen valt in het rapport van Dier & Recht, te lang en te vaak in te kleine kooien lagen, te lang op de trimtafel stonden, vaak waren ingepakt met allerlei hulpmiddelen (zoals trekkende verbanden en elastieken) om ze «mooi» te laten zijn, te weinig uitgelaten werden en vaak onvoldoende drinkwater tot hun beschikking hadden, deelt u de mening dat het welzijn van de showhonden op de World Dog Show onder de maat was? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat hiermee artikel 1.3 van de Wet dieren wordt overtreden, waarin de intrinsieke waarde van het dier wordt erkend en dieren vrij behoren te zijn van fysiek en fysiologisch ongerief, vrij behoren te zijn van angst en chronische stress en niet beperkt worden in hun natuurlijke gedrag? Zo nee, waarom niet?
Ik heb van de RvB begrepen dat er op de World Dog Show een gezondheidsteam actief was, dat waar dit noodzakelijk was heeft ingegrepen. Op basis van de waarnemingen van Dier&Recht kan ik geen uitspraak doen of de regelgeving overtreden is.
Welke acties verbindt u aan het feit dat het zerotolerancebeleid van het door de RvB opgerichte welzijnsteam tijdens de World Dog Show, niet werd gehandhaafd, aangezien is gebleken dat de op 9 augustus jl. uit auto’s geredde honden, op 10 augustus weer terug te vinden waren bij de keuringsring voor teckels, terwijl dit in strijd is met de door de RvB opgestelde regel dat uit auto’s geredde honden gediskwalificeerd zouden worden voor de gehele, vier dagen durende show?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat, om het welzijn van de honden te kunnen monitoren en handhaven, de RvB op zijn minst richtlijnen zou moeten opstellen en het welzijnsteam van de RvB deze richtlijnen zou moeten handhaven, specifiek met betrekking tot de maximale duur van opsluiting in een kooi; hoe lang een hond zonder water mag zitten; hoe lang een hond op een trimtafel mag staan; hoe lang een hond op transport mag zijn voor de reis naar de World Dog Show, indachtig bovengenoemd artikel 1.3 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De RvB heeft aangegeven dat dit bij enkele honden door een miscommunicatie op de eerste dag heeft kunnen plaatsvinden. Daarna is dit niet meer voorgekomen en zijn honden die uit auto’s zijn bevrijd niet meer toegelaten tot de show.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het rapport, te weten «hondenshows stimuleren het fokken van zieke, misvormde honden en dragen bij aan een verkleining van de genenpool – met inteelt en erfelijke ziektes tot gevolg»?
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat hondenshows als de World Dog Show een perverse prikkel vormen om honden te fokken met zieke uiterlijke kenmerken, constaterende dat de RvB dramatisch welzijnsbeleid en handhaving voerde, en constaterende het feit dat de honden door de aard van de show (druk, lawaaierig, heel veel andere honden aanwezig) en wat er van de honden gevraagd wordt (waardoor de honden zeer belemmerd worden in het vertonen van natuurlijk gedrag), deelt u de mening dat het aan hondenshows inherent is dat zij niet bijdragen aan het welzijn van het dier en vooral een «feestje» zijn voor de mens? Zo nee waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid om dientengevolge hondenshows te verbieden? Zo ja, wanneer gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Veel honden vinden het leuk om iets met hun baas te ondernemen. Het is aan de eigenaar om een goede balans te vinden in de activiteiten. Ik overweeg daarom geen verbod op hondenshows. Wel ga ik, zoals aangegeven in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 vol inzetten op een gezonder fokbeleid. Hier is een start mee gemaakt, maar de druk op deze sector blijft nodig om de komende jaren te komen tot een gezondere fokkerij.
Indien u niet bereid bent om een landelijk verbod op hondenshows af te vaardigen, bent u dan bereid om in te gaan op de wens van onder andere het Amsterdamse College van Burgermeester & Wethouders en 35 andere gemeenten, om hen de bevoegdheid te geven in een algemene plaatselijke verordening (APV) evenementen met dieren te kunnen weren?7
Zie antwoord vraag 13.
De stakingen van postbezorgers bij PostNL |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw mening over de staking van PostNL-medewerkers op 20 september 2018?
Bij voorkeur worden meningsverschillen tussen werkgevers en werknemers besproken aan de overlegtafel. Werknemers hebben echter het recht om ook op andere manieren hun stem te laten horen.
Herkent u het beeld dat de invoering van de combibundel een voorbeeld is van «ideeën van mensen die op kantoor werken en niet in de praktijk»?1 Ziet u parallellen met de invoering van een nieuw sorteersysteem bij PostNL ten tijde van de drukke Kerstdagen van 2017?2
Ik heb in uw Kamer tijdens het debat over de toekomst van de postbezorging op 12 september jl. benadrukt dat ik mij hard wil maken voor de belangen van de werknemers in de postsector. In het antwoord hierboven staat op welke wijze werknemers zijn beschermd. Daarnaast is de regelgeving gericht op een kostenefficiënte uitvoering van de postdienst door de verlener van de Universele Postdienst (UPD). Daarbij komt dat uit eerdere onderzoeken die ik heb laten uitvoeren uitdrukkelijk blijkt dat structurele wijzigingen nodig zijn om de financierbaarheid van de UPD op de langere termijn te borgen. PostNL is verantwoordelijk voor het vinden van een adequate balans tussen deze verschillende belangen. Het is niet aan mij om me te bemoeien met het interne bedrijfsproces van een marktpartij en de keuzes die deze daarbij maakt.
Deelt u de mening dat een fundamentele verandering van werkwijze zoals de invoering van de combibundel bij PostNL met instemming van medewerkers moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet?3
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beoordelen welke arbeidsrisico’s een veranderde werkwijze met zich brengt. Op basis van de Arbowet is het de taak van de werkgever om – met instemming van werknemers – in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vast te leggen welke risico’s het werk met zich brengt en welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Wanneer sprake is van een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden bij een bedrijf dan moet de ondernemingsraad in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit. Ik heb begrepen dat dit in het onderhavige geval is gebeurd. Als het betreffende bedrijf het advies van de ondernemingsraad niet opvolgt, kan de ondernemingsraad beroep instellen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer van de Rechtbank te Amsterdam. Naar ik begrijp heeft de OR van PostNL geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Het is mogelijk dat een verandering van werkwijze leidt tot een dermate fundamentele wijziging in takenpakketten van betrokken werknemers dat de in een cao opgenomen functieomschrijvingen aanpassing behoeven en deze aanpassing mogelijk ook leidt tot een andere waardering van deze functies. Het is primair aan cao-partijen om uit te maken of dat aan de orde is en om daar bij een mogelijk verschil van inzicht in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid PostNL op te roepen de reorganisaties en de invoering van de combibundel uit te stellen, mede in het licht van de aankomende veranderingen als gevolg van de uitkomsten van de Postdialoog?
Zie antwoord vraag 2.
Groeiplannen van Eindhoven Airport en de gevolgen voor de natuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Uitbreiding Eindhoven Airport lijkt onmogelijk», «Werd een kritisch rapport over de groei van vliegveld Eindhoven verzwegen? en «Rek in milieuregels rond Eindhoven Airport»?1 2 3
Ja.
Kunt u bevestigen dat, in de context van de toch al enorme milieuvervuiling in Oost-Brabant, alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport gepaard zullen gaan met een toename van de uitstoot van o.a. koolstofdioxide, stikstof en (ultra)fijnstof? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de gezamenlijke verkenning van Rijk en regio naar de toekomst voor Eindhoven Airport zijn de voorbije maanden onderzoeken uitgevoerd aan de hand van vier hypothetische scenario’s, variërend van geen verdere groei (scenario 1) tot een toename van het aantal vliegtuigbewegingen van 55.000 vliegtuigbewegingen in 2030 tot 100.000 (scenario’s 2 tot en met 4) in 2030. Deze scenario’s vormen nadrukkelijk géén beleidsopties voor besluitvorming, maar zijn louter bedoeld als analysekader om inzicht te krijgen in verwachte effecten bij een verondersteld aantal vliegtuigbewegingen. Op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) zijn alle onderzoeken gepresenteerd. Hieruit blijkt o.a. dat voor de emissie van koolstofdioxide veroorzaakt door vliegverkeer bij scenario 1 een afname te zien is. Dit houdt verband met prognoses waarbij de gemiddelde grootte van vliegtuigen in 2030 gelijk is aan die in 2019 en dat in 2030 60% van de vloot vervangen zal zijn met nieuwe en zuinigere toestellen.4 Bij de scenario’s 2 tot en met 4 is sprake van een toename van de uitstoot. Ook voor stikstof geldt dat bij scenario 1 een afname te zien is en dat bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake is van een toename van de uitstoot. Bij fijnstof waren geen verdere gegevens van technologische ontwikkelingen voorhanden. Hierdoor is in scenario 1 geen afname te zien tussen 2019 en 2030 ondanks dat het aantal vliegtuigbewegingen gelijk blijft. Bij de overige scenario’s is voor fijnstofemissie sprake van een toename. Ten aanzien van stikstofdepositie is bij de scenario’s 2 tot en met 4 sprake van een toename.
Naast de effecten van vliegverkeer zijn ook de effecten van de landzijdige bereikbaarheid onderzocht. De stikstofemissies van het landzijdig transport in de regio Eindhoven ten gevolge van Eindhoven Airport bedragen in 2019 ongeveer een kwart van de emissies van de luchtvaart. Doordat de stikstofemissies van auto’s sneller dalen dan die van vliegtuigen, nemen ze in de meeste scenario’s af. Alleen in scenario 4 nemen deze emissies toe. De CO2-emissies van het landzijdig transport bedragen in 2019 ongeveer het dubbele van de CO2-emissies van vliegtuigen. In de periode tussen 2019 en 2030 blijven ze afhankelijk van het scenario ongeveer gelijk (in scenario 2) aan 2019 of nemen toe met maximaal 86% (in scenario 4).
Onderschrijft u dat daarmee alle voorliggende groeiscenario’s van Eindhoven Airport haaks staan op onze verplichting om Natura 2000-gebieden te beschermen?
Op basis van de indicatieve berekeningen die zijn uitgevoerd voor de hypothetische groeiscenario’s kunnen geen conclusies worden getrokken over de effecten op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en ook niet over de (on)mogelijkheden van de toekomstige ontwikkeling van de luchthaven. Op dit moment heeft geen besluitvorming plaatsgevonden over de verdere ontwikkeling van Eindhoven Airport. Mocht eventueel in de toekomst op basis van een zorgvuldig proces besloten worden tot groei en helder is wat die uitbreiding omvat, dan komt opname van de uitbreiding van Eindhoven Airport als prioritair project in het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aan de orde. Niet eerder dan dat moment kunnen de concrete stikstofdepositie-berekeningen worden uitgevoerd.
Het PAS wordt regelmatig geactualiseerd. Op dat moment bestaat de mogelijkheid om prioritaire projecten (zoals bijvoorbeeld uitbreiding van vliegvelden, wegen, havens, industrie of grote woonwijken) toe te voegen, te wijzigen of af te voeren. Daarnaast worden ook andere uitgangspunten geactualiseerd, zoals nieuwe inzichten op het gebied van emissiefactoren. Vervolgens wordt de totale depositieruimte opnieuw bepaald en getoetst aan de wettelijke kaders waarmee de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige natuur wordt geborgd. Via bronmaatregelen neemt de stikstofdepositie in Nederland af. Met de uitvoering van herstelmaatregelen wordt bereikt dat – ook zolang er nog sprake is van een situatie van overbelasting door stikstofdepositie – de kwaliteit van de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten behouden blijft. Dankzij de bron- en herstelmaatregelen kan er ruimte voor nieuwe ontwikkelingen beschikbaar worden gesteld.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van Eindhoven Airport bovendien niet mogelijk is vanwege een gebrek aan «ontwikkelruimte» in het Programma Aanpak Stikstof (PAS)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de voorgenomen uitbreiding van Eindhoven Airport zich tot de bescherming van Natura 2000-gebieden krachtens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de kritische depositiewaarden in de Natura2000-gebieden Maasduinen, Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux, Weerter en Budelerbergen en Ringselven, de Veluwe, Rijntakken, Brabantse Wal, Savelsbos, Bemelerberg en Schiepersberg, De Wieden, Lieftinghsbroek, Brunssummerheide, Geuldal, Vecht- en Beneden Reggegebied? Wat zijn de feitelijke depositiewaarden in deze gebieden?
Het PAS bestaat uit een generiek deel, het Programma Aanpak Stikstof en een gebiedsspecifiek deel, de gebiedsanalyses. Voor alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden die zijn opgenomen in het PAS is een gebiedsanalyse opgesteld. Daarin is de in vraag 6 en 7 gevraagde informatie terug te vinden. Uit de gebiedsanalyses blijkt dat voor alle gebieden is beoordeeld dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel is dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn kunnen worden gehaald en dat verslechtering wordt voorkomen. De gebiedsanalyses (en het PAS) staan op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV): https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/gebiedendatabase.aspx?subj=pas&deel=0
Welke effecten op de natuur hebben deze overschrijdingen van de grenswaarden voor de stikstofdepositie?
Zie antwoord vraag 6.
Hoelang is de herstelperiode nu al voor de beschermde natuursoorten en hoelang gaat de herstelperiode worden als de extra depositie door de uitbreiding van Eindhoven Airport er nog eens bovenop komt?
Voor elk voor stikstof gevoelig habitattype en leefgebied in een overbelast Natura 2000-gebied is in de gebiedsanalyses met de beste, beschikbare kennis en gegevens een oordeel gegeven over het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen met drie opeenvolgende PAS-tijdvakken van elk zes jaar. Het eerste PAS-tijdvak van zes jaar (2015–2021) richt zich op behoud en het tweede en derde PAS-tijdvak tevens op verbetering van de kwaliteit en/of uitbreiding van de oppervlakte van de habitattypen of leefgebieden in de gevallen waarin dit een doelstelling is. Dit wijzigt niet op het moment dat een eventuele uitbreiding van Eindhoven Airport wordt opgenomen als prioritair project. Zie verder het antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Kunt u aangeven wat de beschikbare «ontwikkelruimte» per bij vraag 6 genoemde Natura2000-gebied is voor prioritaire projecten? Hoe verhoudt zich deze tot de extra vervuiling veroorzaakt door uitbreiding Eindhoven Airport?
De gereserveerde ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten verschilt per hectare. In de gebiedsanalyses is per gebied beschreven hoeveel ontwikkelingsruimte er op dit moment gemiddeld beschikbaar is voor het gehele eerste PAS-tijdvak (2015–2021).
Zie verder de beantwoording van de vragen 3,4 en 5.
Erkent u dat het, terwijl het Europese Hof zich binnenkort zal uitspreken over de systematiek van het PAS, zeer onlogisch zou zijn de vervuilende uitbreiding van Eindhoven Airport in een al zwaar overbelast gebied te faciliteren door het aan te wijzen als prioritair project?
De uitspraak van het Europees Hof komt naar verwachting op 7 november 2018 en in navolging daarvan zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak doen. Zie verder het antwoord op vraag 3,4 en 5.
Klopt het dat bij het publiceren van de rapporten over Eindhoven Airport op de website «Samen op de hoogte» het kritische milieurapport van Royal HaskoningDHV, waaruit kan worden opgemaakt dat groei van Eindhoven Airport om milieuredenen niet mogelijk is, aanvankelijk niet op de website is geplaatst? Zo ja, waarom is een dergelijk kritisch rapport langer achtergehouden dan de andere rapporten?
Het betreffende rapport over stikstofdepositie is niet achtergehouden. De rapporten over de vijf deelonderwerpen die onderdeel uitmaakten van de gezamenlijke analysefase zijn op 3 september jl. op de website van de Uitvoeringstafel Eindhoven Airport (samenopdehoogte.nl) geplaatst. Omdat het onderzoek van de gemeente Eindhoven geen onderdeel uitmaakte van dit pakket aan gezamenlijke onderzoeken is het toen per abuis niet geplaatst op die website. De gemeente Eindhoven heeft het rapport op 7 september jl. openbaar gemaakt en het rapport is vervolgens in het raadsinformatiesysteem van de gemeente geplaatst. Vervolgens is het rapport alsnog op de website van de Uitvoeringstafel geplaatst. Alle rapporten vormen bouwstenen voor het vervolg.
Erkent u dat deze gang van zaken – het achterhouden van kritische rapporten en het mogelijk verlenen van uitzonderingen op milieuregels – wederom de suggestie wekt dat groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel dit niet. Er zijn geen kritische rapporten achtergehouden. Het door de gemeente Eindhoven uitgevoerde onderzoek is op 7 september jl. openbaar gemaakt en daarna op de site van de Uitvoeringstafel geplaatst. Zie verder het antwoord op vraag 11. Evenmin deel ik de suggestie dat de groei van de luchtvaart structureel wordt verkozen boven het beschermen van natuur en omwonenden. Voor het bepalen van de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport volg ik, in nauwe samenspraak met de regio, een zorgvuldig proces. Als vernieuwend onderdeel daarvan hebben Rijk en regio besloten tot de uitvoering van een Proefcasus Eindhoven Airport die begin oktober van start gaat. De proefcasus moet in beeld brengen hoe een toekomstbestendige duurzame luchthaven kan worden ontwikkeld, die een economische meerwaarde heeft en waarbij een betere leefomgeving en luchtkwaliteit een belangrijk uitgangspunt is. Groei vormt daarbij een ontwerpvariabele, maar is géén uitgangspunt. Bij dit proces zullen omwonenden, belangenorganisaties, bedrijfsleven en betrokken overheden nauw worden betrokken.
Welke invloed hebben de nu uitgebrachte rapporten op het vervolg van het proces omtrent de ontwikkeling van Eindhoven Airport na 2019?
Alle onderzoeken, ook die in opdracht van de gemeente Eindhoven zijn uitgevoerd, vormen bouwstenen voor het vervolg. Tijdens de Proefcasus Eindhoven Airport zal, mede na participatie van de omgeving, per onderwerp duidelijk worden of en zo ja wanneer vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd.
De dreigende sluiting van de huisartsenpost in Delfzijl |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden dat de gemeentebesturen van Delfzijl en Appingedam vrezen dat de huisartsenpost in Delfzijl gaat verdwijnen?1
Ja. Ik heb ook kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden van 11 oktober dat de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten.
Welke afspraken zijn destijds gemaakt bij de sluiting van het Delfzicht ziekenhuis over de toekomst van de avond- en weekenddienstverlening in Delfzijl?
Er zijn destijds geen specifieke afspraken gemaakt over de toekomst van de huisartsenpost in Delfzijl. Op de informatiebijeenkomst die destijds voor bewoners is gehouden is aangegeven dat er op dat moment geen plannen waren om de huisartsenpost te sluiten.
Klopt het dat er een voorstel ligt om tot «een andere urenverdeling» van huisartsen in Groningen te komen, waardoor huisartsenposten in Leek, Hoogezand en Delfzijl in zouden moeten krimpen of zelfs zouden moeten sluiten?
Ik heb een tijd geleden contact gehad met Doktersdienst Groningen. Er lag toen een plan voor een andere urenverdeling en het eventueel sluiten van de huisartsenpost in Delfzijl doordeweeks (niet in het weekend). Naar ik heb begrepen, dit blijkt ook uit de meest recente berichtgeving, ligt er nu een plan waarbij de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten. Wel wordt er o.a. een andere urenverdeling voorgesteld. Op 7 november zullen de huisartsen hierover stemmen.
Klopt het dat inwoners die ’s avonds of in het weekend een arts nodig hebben helemaal naar het Ommelander ziekenhuis in Scheemda moeten reizen als er geen huisartsenpost in Delfzijl is?
In het huidige voorstel van Doktersdiensten Groningen blijft de huisartsenpost in Delfzijl open.
Op welke wijze worden de betreffende gemeentebesturen betrokken bij de besluitvorming over de toekomst van de avond- en weekenddienstverlening van huisartsen in Delfzijl en omgeving? Bent u van mening dat zij voldoende betrokken zijn?
Zoals ik ook in mijn Kamerbrief van 19 februari 2018 heb aangegeven is de organisatie van zorg in een regio, waaronder ook de zorg die wordt geleverd op een SEH of een huisartsenpost, primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder en de zorgverzekeraar in de regio. Ik vind het belangrijk dat zij betrokkenen daarbij voldoende meenemen en goed naar patiënten en bezoekers communiceren wat er verandert in het zorgaanbod. Ik heb de indruk dat het bestuur van Doktersdienst Groningen zich goed bewust is van het belang van een zorgvuldig proces en de rol van goede communicatie naar alle betrokkenen daarin.
Zou met de door u – in het plenaire debat over regionale ziekenhuizen op 13 juni 2018 – aangekondigde wettelijke verplichting om vroegtijdig in overleg en dialoog te gaan met onder andere gemeenten en inwoners, ook in dit geval overleg met het gemeentebestuur verplicht worden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan hier nog geen uitspraken over doen omdat de wetgeving hieromtrent nog niet afgerond is. Naar verwachting wordt in november een concept AMvB openbaar. Die gaat dan in consultatie en wordt aan de Tweede Kamer gezonden.
Het bericht dat de Iraanse regering de Nederlandse ambassadeur heeft ontboden |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Iran roept Nederlandse ambassadeur ter verantwoording na aanval parade»?1
Ja.
Klopt de bewering van het Iraanse staatspersbureau IRNA dat de Nederlandse ambassadeur te Teheran – net als de ambassadeurs van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk – is ontboden omdat Nederland onderdak zou bieden aan Iraanse oppositiegroepen?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de beschuldigingen van de Iraanse Opperste leider Khamenei in de richting van «Amerikaanse marionetten» die volgens hem verantwoordelijk zouden zijn voor de aanval op een militaire parade?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verregaande beschuldigingen in de richting van de Verenigde Staten en, zoals uit het bericht blijkt, ook in de richting van Nederland? Is er volgens het kabinet enige feitelijke basis voor dergelijke beschuldigingen en welke gevolgen verbindt u hieraan?
De harde Iraanse retoriek naar aanleiding van de aanslag is schadelijk voor de reeds oplopende spanningen tussen enerzijds de VS, Israël en Saudi-Arabië en anderzijds Iran. Dit is zorgelijk. Iraanse aantijgingen richting Nederland betreffen het onderdak verlenen aan de in Den Haag gebaseerde tak van de Arabische Strijdbeweging voor de Bevrijding van Ahvaz (ASMLA), die is gelieerd aan de groepering die door Iran verantwoordelijk gehouden wordt voor de aanslag. De ASMLA ontkent verantwoordelijkheid en geeft aan de betrokken splintergroep in 2015 uit de organisatie te hebben gezet. Er is vooralsnog geen indicatie dat de in Nederland gevestigde groep betrokken is bij de aanslag. Ik zal aan Iran overbrengen dat aantijgingen aan het adres van Nederland moeten worden onderbouwd met bewijslast.
Hoe beoordeelt u het vermeende besluit om de Nederlandse ambassadeur te ontbieden? Zult u zorg dragen voor een krachtig weerwoord?
De Nederlandse ambassadeur heeft tijdens het gesprek de Nederlandse positie kenbaar gemaakt. Ik zal tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York de zaak tevens bespreken met mijn ambtsgenoot Zarif, waar ik uiteraard mijn medeleven zal uitspreken voor de slachtoffers van de terroristische aanslag, maar ik ook de Nederlandse zorgen zal overbrengen over de destabiliserende rol van Iran in de regio, het ballistische raketprogramma, en de mensenrechtensituatie in Iran.
Deelt u de zorg dat de terroristische aanval op de militaire parade zal worden gebruikt om de rechten van andersdenkenden en andere tegenstanders van het regime verder onder druk te zetten?
Nederland maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran. Zeker de positie van andersdenkenden en politieke, etnische en religieuze minderheden baart zorgen. Dit zal het kabinet aan de kaak blijven stellen in verschillende fora, zoals de Derde Commissie van de Verenigde Naties, de Mensenrechtenraad en bilateraal bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse politieke consultaties.
Klopt het dat in de VN-Veiligheidsraad wordt gewerkt aan een resolutie over mensenrechtenschendingen in Iran? Zo ja, is Nederland voornemens deze te steunen?
Nee.
Wel heeft de VN-Veiligheidsraad op maandag 24 september met steun van Nederland een persverklaring afgegeven waarin de aanslag veroordeeld wordt. Er wordt ook gewerkt aan een jaarlijkse resolutie in de Derde Commissie van de Verenigde Naties over de mensenrechtensituatie in Iran. Deze resolutie wordt steeds door Nederland ondersteund.
Barrières voor Europese trekvissen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «De Europese zalm, paling en steur stoten te vaak hun kop tegen een dam» en het daarin aangehaalde onderzoek?1
Ja.
Was u bekend met de in het onderzoek «Dam Removal, a viable solution for the future of our European rivers» beschreven positieve effecten van het weghalen van overbodige barrières in waterwegen voor flora en fauna?
Ja.
Wat is de situatie in Nederland? Hoeveel barrières zijn er in de Nederlandse wateren en hoeveel van deze barrières zijn anno 2018 niet strikt noodzakelijk?
De Rijn, via de Waal en de IJssel, kent geen barrières. Via Rotterdam is de zee zonder hindernis te bereiken. Er zijn barrières bij de Haringvliet en de scheiding tussen IJsselmeer en Waddenzee. Bij IJmuiden is er een barrière met de zeesluis en in de Maas en de Neder-Rijn zijn diverse stuwen aangebracht. De Nederlandse delen van de Westerschelde en de Eems hebben geen stuwen en keringen. Alle barrières zijn strikt noodzakelijk vanwege functies als waterveiligheid, voldoende (zoet) water en scheepvaart. Ook in het regionale watersysteem zijn er op tal van plaatsen stuwen en keringen, noodzakelijk voor een adequaat waterbeheer, waarvoor de beheersverantwoordelijkheid bij de waterschappen is belegd.
Een fysieke barrière in de vorm van een sluis, stuw of gemaal betekent overigens niet dat op deze plek geen vis zou kunnen migreren. Op veel plekken zijn in de afgelopen jaren reeds voorzieningen getroffen om vismigratie te faciliteren, of zijn deze ingrepen voor de komende periode voorzien. Hiermee geeft Nederland volgens afspraak invulling aan de doelstellingen zoals die voortkomen uit de Kaderrichtlijn Water en andere internationale afspraken met betrekking tot vrije vismigratie.
Kunt u aangeven hoe de besluitvorming rondom het aanleggen, slopen of onderhouden van zulke waterwerken plaatsvindt?
Nieuwe waterstaatswerken, zoals dammen, komen alleen tot stand na zorgvuldige afweging van alle belangen. De waterbeheerder stelt daarvoor een projectplan op. Daartegen staat bezwaar en beroep open. Bij het vaststellen van een projectplan worden verschillende belangen, waaronder ook het belang van het watersysteem als leefgebied voor vissen en de kosten, afgewogen. Bij de afweging wordt rekening gehouden met diverse Europese kaders, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Voor het slopen van een waterstaatswerk geldt hetzelfde.
Het onderhoud van waterstaatswerken gebeurt ook door de waterbeheerder. Dit zijn veelal feitelijke handelingen. Als geen wijziging wordt gebracht in de vorm of constructie van het waterstaatswerk, is daarvoor geen projectplan vereist. Bij grootschalig onderhoud/renovatie worden de nieuwe inzichten op het gebied van vispasseerbaarheid meegenomen.
Hoe zit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de provincies en de waterschappen eruit?
Het Rijk is verantwoordelijk voor het nationale beleidskader voor het waterbeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het regionale beleidskader en de vertaling van het nationale beleidskader naar het regionale niveau. Ook houden de provincies toezicht op de waterschappen.
De waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor het operationele waterbeheer. Het Rijk (Rijkswaterstaat) beheert de Rijkswateren, waaronder de grote rivieren. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van regionale wateren. Dit beheer omvat ook het beheer van waterstaatswerken, zoals dammen. Het beheer moet zijn gericht op een veilig en doelmatig gebruik.
Kunt u aangeven wat het huidige beleid is omtrent barrières in de Nederlandse wateren en wat het beleid is omtrent overbodige barrières in deze wateren?
Het huidige beleid omtrent barrières in de Nederlandse wateren is gericht op het mitigeren van de negatieve effecten op de passeerbaarheid voor vis. Dit is mede ingegeven door Europese verplichtingen vanuit de Habitatrichtlijn, de Aalverordening en de Kaderrichtlijn Water. Figuur 5a in het stroomgebiedbeheerplan Rijn (bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 45) geeft de ontwikkeling van de optrekbaarheid voor vis voor een deel van het stroomgebied.
Bent u voornemens zoveel mogelijk barrières weg te nemen om de waterkwaliteit, de leefomgeving en de flora en de fauna te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u voornemens terughoudend om te gaan met het plaatsen van nieuwe barrières? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u voornemens deze grensoverschrijdende problematiek bij uw Europese collega’s onder de aandacht te brengen, zodat dit verholpen kan worden en vispopulaties zich kunnen versterken? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van vismigratie is op stroomgebied-niveau aan de orde in de internationale commissies voor de Rijn, Maas en Schelde. Op Europees niveau is het een onderwerp dat in het overleg rond de implementatie van de Europese kaderrichtlijn water aan de orde komt. Hiermee is de internationale afstemming en coördinatie geborgd en vindt het overleg tussen waterbeherende overheden over genoemde onderwerpen in deze gremia reeds plaats.
Klopt het dat er nog altijd gevist mag worden nabij migratiehotspots zoals de sluizen bij Kornwerderzand en Den Oever?
Bij Kornwederzand en Den Oever vindt visserij plaats. Ter bescherming van migrerende vissoorten zijn daarbij een aantal voorwaarden van kracht. Hierop ben ik in de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695) reeds nader ingegaan. In deze beantwoording heb ik ook toegelicht dat uit eerder onderzoek is gebleken dat de impact van de bestaande visserij op migrerende vissoorten in de kustzone en in de omgeving van in- en uittrekpunten beperkt is.
Klopt het dat er in de toekomst gevist mag worden voor de ingang van het Haringvliet en de aan te leggen vismigratierivier in de Afsluitdijk?
Zie hiervoor de beantwoording van de Kamervragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695).
Hoe legitimeert u de kosten van zulke projecten, respectievelijk 80 miljoen euro voor de migratierivier in de Afsluitdijk en 27 miljoen euro voor het openstellen van het Haringvliet, als het nagestreefde doel zo direct teniet gedaan wordt?2
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat Nederland door de buurlanden kritisch is aangesproken op haar rol in het faciliteren van vismigratie? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Met name binnen het internationale overleg rond de Rijn is veel aandacht voor vismigratie en het herstel van de zalmpopulatie in die rivier. Aangezien het Haringvliet een belangrijke trekroute is voor zalm, zijn de vorderingen van het openen van de Kier Haringvliet met grote belangstelling gevolgd in de internationale Rijncommissie. Toen er in het verleden sprake van was de Haringvliet dicht te laten, is Nederland daar inderdaad kritisch op aangesproken. Nederland heeft daarin overigens geen unieke positie. Ook partijen in de Bovenrijn zijn en worden aangesproken op het wegnemen van barrières. Ook is er aandacht voor andere soorten van beïnvloeding van vismigratie, zoals de effecten van visserij en van predatie door bijvoorbeeld aalscholvers.
Acht u het huidige Nederlandse beleid waarbij rondom migratiehotspots gevist mag worden nog houdbaar gegeven het feit dat de gezamenlijke Rijnlanden meer dan 600 miljoen euro geïnvesteerd hebben om de rivier weer toegankelijker te maken voor migrerende vissen? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke acties gaat u hieraan verbinden?3
Zoals ik in de beantwoording van de vragen het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695) heb toegelicht blijkt uit onderzoek dat de impact van de bestaande visserij op migrerende vissoorten in de kustzone en in de omgeving van in- en uittrekpunten beperkt is.
Klopt het dat een visverbod rondom het Haringvliet er niet gekomen is, omdat enkele vissers geweigerd hebben de gemaakte afspraken te onderschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694).
Kunt u uitleggen waarom, democratisch gezien, het weigeren van enkele vissers reden kan zijn om geen afspraken te maken?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694) heb aangegeven is nooit sprake geweest van een situatie waarin overeenstemming bestond tussen vissers, ngo’s en overheden over vrijwillige beperkingen in de visserij bij de Haringvlietsluizen. Er was slechts sprake van een voorstel van vissers en ngo’s om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken. Dit verzoek tot betaald stilliggen op kosten van de overheid werd daarbij ook niet door alle vissers gedragen.
Acht u het wenselijk dat de gezamenlijke inspanning van meerdere landen ter waarde van meer dan 600 miljoen euro teniet gedaan wordt door de starheid van enkele vissers? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695).
Bent u bereid te komen tot een visverbod in de omgeving van migratiehotspots? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat regelen?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht ‘Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht» (NRU)?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het regeerakkoord over de NRU gaat uitvoeren?
In het regeerakkoord staat dat we «met de regio aan de slag gaan met de NRU».
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten de NRU op te waarderen en hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld. Er bestaat reeds een passend plan van aanpak waarvoor in 2015 een voorkeursbesluit is genomen door de gemeente Utrecht. Dit PVA past binnen alle randvoorwaarden, de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen, die in 2010 gezamenlijk zijn vastgesteld.
De gemeente vraagt aan IenW of er nog verdere steun gegeven kan worden aan een aanvullende wens van de gemeente om 2 extra kruisingen verdiept aan te leggen in plaats van de geplande fly- overs. Er is hierover na een aantal ambtelijk gevoerde overleggen, een bestuurlijk overleg geweest op 30 augustus met de wethouder en de gedeputeerde. Aangezien IenW al substantieel bijdraagt (€ 168 mln) aan dit gemeentelijk project, heb ik aangegeven geen verdere mogelijkheid te zien om dit bedrag verder aan te vullen. Wel heb ik het aanbod gedaan om de gemeente te ondersteunen bij de zoektocht naar alternatieve mogelijkheden.
De gemeente heeft aangegeven met het huidig plan verder te gaan en is voornemens vast te houden aan de geplande uitvoering 2020–2025.
Ik neem kennis van de extra wensen ten aanzien van de inpassing van de NRU en de vraag voor een extra rijksbijdrage (meerkosten zijn € 90 mln), maar ik heb de middelen niet voorhanden. Temeer daar de gevraagde extra maatregelen niet bijdragen aan de doorstroming van het HWN of nodig zijn vanuit de wettelijke normen. Deze maatregelen zijn daarmee bovenwettelijk.
Kunt u aangeven hoe u van plan bent door te gaan met de aanleg van ontbrekende schakels in het wegennet, zoals de ring Utrecht, waarover al in 2008 afspraken tot stand zijn gekomen vanuit een landelijke noodzaak van doorstroming en bereikbaarheid van Midden-Nederland?
In 2007 is onder de titel «VERDER, Mobiliteit in Midden-Nederland» inderdaad afgesproken om gezamenlijk (Rijk-regio) te investeren in verbetering van de mobiliteit in Midden-Nederland. Daartoe is een programmatische aanpak ontwikkeld waarbij op alle modaliteiten (OV, fiets, OWN en HWN) maatregelen zijn uitgewerkt. De startnotitie Ring Utrecht (2008), onderdeel van dit pakket, markeerde de start van een planprocedure waarbij werd gestudeerd op verbetering van doorstroming, veiligheid en leefbaarheid op de Ring. De uitkomst van de onderzoeken wees uit dat voor de doorstroming de aanpak van de A27 primair nodig was en dat de NRU hier maar beperkt aan bijdraagt.
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten om de gemeente de verantwoordelijkheid te geven voor de opwaardering van haar eigen weg, de NRU, conform de daartoe geëigende planprocedure (bestemmingsplan). Het huidige plan van aanpak dat voorligt voorziet hierin en past binnen de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen. Hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln beschikbaar gesteld (en daarnaast € 110 mln voor de Uithoflijn).
Het ministerie heeft de verantwoordelijkheid genomen voor de opwaardering van de HWN-delen uit het voorkeursalternatief (A27, A12 en stukje A28).
Kunt u aangeven in hoeverre er nu is voldaan aan het verzoek in de unaniem aangenomen motie-Sienot c.s.2 om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen met de regio Utrecht over de noodzakelijke investeringen voor de NRU, mede in het licht van het feit dat de gemeente en de provincie hiervoor extra middelen hebben gereserveerd?
Er ligt een uitvoeringsplan voor de NRU waarbij het mogelijk is om de uitgangspunten te verwezenlijken binnen het beschikbare budget. Bovenwettelijke maatregelen (de extra aanvullende wensen van de gemeente) in dit gemeentelijk project zullen door de regio gefinancierd moeten worden, zoals dit overal in het land het geval is.
Ik ben in gesprek gegaan met de wethouder en de gedeputeerde om te verkennen of er nog andere mogelijkheden zijn. In dit gesprek heb ik aangegeven geen mogelijkheden te zien voor verdere financiële rijksbijdrage in dit gemeentelijk project.
Kunt u de stappen en het tijdpad toelichten waarbinnen u de motie en afspraak over de NRU in het regeerakkoord gaat uitvoeren? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De gemeente heeft aangegeven over te gaan tot uitvoering van het projectplan. Daarmee wordt aan de afspraak uit het regeerakkoord voldaan. Afgesproken is dat de NRU in 2020–2025 uitgevoerd wordt en dat de uitvoering afgestemd wordt met de uitvoering van de Ring Utrecht (2020–2026). Op deze manier blijft de overlast van de gelijktijdige uitvoering van beide projecten waarbij mogelijk rijstroken afgesloten worden, beperkt.
In welke mate sluit uw voorgenomen inzet aan bij de geest van de doelen uit de startnotitie (2008) dat het project de doorstroming van de regio Midden-Nederland verbetert en knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid niet doet toenemen en waar mogelijk de situatie zelfs verbetert?
Het Tracébesluit Ring Utrecht voorziet in verbetering van de knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid.
Daarmee worden de belangrijkste doorstromingsknelpunten aangepakt.
Het bericht dat financiële bijsluiters niet geschikt zijn voor consumenten |
|
Erik Ronnes (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek RUG: Financiële bijsluiters niet geschikt voor consumenten»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, in het bericht wordt gesteld dat financiële bijsluiters bij ingewikkelde financiële producten hun doel voorbij schieten. Ook wordt gesteld dat financiële bijsluiters vaak niet begrijpelijk zijn vanwege te veel technische termen, lange zinnen en moeilijke woorden. Het promotieonderzoek waar het artikel naar verwijst pleit overigens niet voor afschaffing van informatiedocumenten.2 Deze documenten worden door (een beperkte groep) consumenten gebruikt om tot een geïnformeerde beslissing te komen over een aan te schaffen financieel product (zie ook de beantwoording van vraag 3). Het is van belang dat de informatie op een zo effectief mogelijke manier wordt verstrekt.
De financiële bijsluiter is per 1 januari 2018 vervangen door een nieuw Europees informatiedocument, het KID (Key Information Document).3 Doelstelling van het KID is om de transparantie van gecombineerde financiële producten te verbeteren. In het KID moet op duidelijke en begrijpelijke wijze essentiële productinformatie aan de consument worden verstrekt. De informatie die in het KID moet worden opgenomen is uitgebreider dan de informatie die in de financiële bijsluiter opgenomen diende te worden. Zo dient bijvoorbeeld in het KID een beschrijving opgenomen te worden van de groep van consumenten, waarop de beleggingsproducten worden gericht wanneer ze op de markt komen, waarbij met name dient te worden ingegaan op het vermogen om beleggingsverlies te dragen en op de beleggingshorizon. Dergelijke informatie maakte geen onderdeel uit van de financiële bijsluiter.
Om de leesbaarheid van het KID te vergroten, moet het KID een op zichzelf staand document zijn en mag het geen verwijzingen bevatten naar marketingmateriaal. Om de leesbaarheid van het KID verder te vergroten, wordt in het KID deels gebruik gemaakt van voorgeschreven teksten of figuren die verplicht in het document moeten worden opgenomen. Ten slotte dient het KID, anders dan bij de financiële bijsluiter het geval was, aan de consument te worden verstrekt vóórdat deze consument door een overeenkomst of aanbod met betrekking tot dat product is gebonden. Hiermee wordt beoogd de consument tijd te geven om een beter inzicht te krijgen in de risico’s, kosten en het beoogd rendement.
Transparante en begrijpelijke informatiedocumenten blijven van belang om consumenten te helpen een weloverwogen beslissing te nemen over hun belegging. Er zijn door middel van het KID stappen gezet om informatie over financiële producten begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat financiële bijsluiters voor klanten vaak moeilijk te begrijpen zijn onder meer door technisch taalgebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in haar rapport «Samenleving en Financiële sector in evenwicht»2 om de financiële weerbaarheid van afnemers van financiële producten te verbeteren, omdat de financiële sector door haar expertise en specialisatie een grote informatievoorsprong ten opzichte van de klant heeft? Zo ja, kunt u aangeven welke verbeteringen sindsdien zijn doorgevoerd om deze verhouding gelijkwaardiger te maken?
Ja, de onderhandelingspositie van afnemers van financiële diensten moet volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worden versterkt. De positie van consumenten, maar ook van (klein)zakelijke klanten wordt sterk beïnvloed door de kennisvoorsprong die financiële instellingen doorgaans hebben. Dit is ook het uitgangspunt achter de bescherming die de wet bij financiële dienstverlening biedt aan consumenten en in sommige gevallen aan (klein)zakelijke klanten. Naast wettelijke bescherming om de onderhandelingspositie te verbeteren is van belang dat verantwoord financieel gedrag van consumenten wordt bevorderd. Hiertoe worden initiatieven genomen door Wijzer in Geldzaken.
Complementaire maatregelen om de positie van consumenten te versterken naast informatieverstrekking zijn van belang. De WRR noemt in dit verband standaardproducten in aanvulling op het bestaande aanbod. Onderzoek naar het effect van deze vorm van standaardproducten op het keuzegedrag van consumenten heeft laten zien dat het gewenste effect niet wordt bereikt.5 In vervolg op dit onderzoek wordt gezocht naar alternatieven om consumenten te helpen bij het maken van keuzes en de positie van consumenten te versterken. Daarnaast zijn met het provisieverbod voor financiële dienstverleners, de algemene zorgplicht en het toezicht op het productontwikkelingsproces de laatste jaren belangrijke stappen gezet om consumenten beter te beschermen.
Door het provisieverbod worden de financiële banden tussen banken en verzekeraars enerzijds en adviseurs en bemiddelaars anderzijds doorgeknipt en kan de adviseur en bemiddelaar zich op het belang van de consument richten. De beloning van de financiële dienstverleners door de aanbieders was een prikkel voor adviseurs en bemiddelaars om producten aan klanten te adviseren die niet altijd in het belang van de klant waren. Verder ben ik naar aanleiding van de evaluatie van het provisieverbod, waaruit bleek dat het dienstverleningsdocument niet effectief is, een onderzoek gestart waarin ik bezie hoe de informatie uit het dienstverleningsdocument beter kan aansluiten op wat klanten nodig hebben om vormen van dienstverlening en verschillende dienstverleners te vergelijken.
De zorgplicht verplicht financiële dienstverleners om op een zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen. Ook toezicht op het productontwikkelingsproces introduceert waarborgen tegen de niet passende verkoop van financiële producten aan consumenten. Het productontwikkelingsproces dient er toe te leiden dat bij de ontwikkeling van producten op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument, bijvoorbeeld door duidelijk doelgroepen te definiëren voor producten en producten ook alleen aan die doelgroep te verkopen.
Deelt u de mening dat de financiële bijsluiter het Key Information Document (KID) een cruciale rol speelt in het versterken van de positie van de klant ten opzicht van financiële instellingen? Zo ja, in welke mate is het KID succesvol in het voldoen aan deze doelstelling?
Het KID is per 1 januari 2018 geïntroduceerd. De Europese Commissie zal de werking van het KID evalueren. De evaluatie van de Commissie zal zich onder andere richten op de praktische toepassing van de in de PRIIPS’s-Verordening vastgestelde regels. In de evaluatie zal worden onderzocht of het begrip dat de gemiddelde consument heeft van gecombineerde financiële producten door de ingevoerde maatregelen is verbeterd en of de gecombineerde financiële producten beter vergelijkbaar zijn geworden. De Verordening bepaalt dat de evaluatie voor 31 december 2018 heeft plaatsgevonden. De evaluatie is in tegenstelling tot de verplichting uit de Verordening nog niet gestart. Ik zal mij inzetten om in Europees verband een snelle evaluatie te bepleiten en benadrukken dat in de evaluatie oog is voor de gebruiksvriendelijkheid en de effectiviteit van het KID voor consumentenkeuzes.
Bent u bereid te onderzoeken of mensen via het KID een correct en begrijpelijk beeld krijgen van de risico’s van complexe financiële producten en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Volop zonnestroom, maar de kabel is te dun», waarin staat dat het Nederlandse stroomnet het snel groeiende aanbod van zonne-energie niet aan kan?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de capaciteitsproblemen die ontstaan door het snel groeiende aanbod van zonne-energie? Deelt u de mening dat het erg zonde is dat dit een obstakel vormt voor de energietransitie?
Het is mij bekend dat het snel groeiende aanbod van zonne-energie ervoor zorgt dat de netcapaciteit in bepaalde gebieden oploopt tegen zijn grenzen. Het is positief voor de energietransitie dat de mogelijkheden voor verduurzaming met behulp van zonne-energie snel toenemen. Netbeheerders hebben de wettelijke taak om deze toename te faciliteren.
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Moorlag2, kost het vergroten van de netcapaciteit echter tijd, omdat ruimte gevonden moet worden voor stations en voor nieuwe verbindingen met bijbehorende ruimtelijke vergunningenprocedures. Om te voorkomen dat op de korte termijn netcapaciteit een probleem vormt voor de aansluiting van zonneparken zoeken betrokken overheden, netbeheerders en initiatiefnemers daarom in onderling overleg naar praktische oplossingen.
Welke maatregelen treft u om deze capaciteitsproblemen op te lossen en te voorkomen?
De ambities voor duurzame opwekking van energie en de vraagstukken die dit oplevert voor de netcapaciteit zijn belangrijke gespreksonderwerpen aan de Klimaattafels, in het bijzonder in de werkgroep Hernieuwbaar op land van de Elektriciteitstafel. Daar zitten zowel decentrale overheden als netbeheerders aan tafel. Deze tafel zal met voorstellen voor maatregelen komen.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel geschetste discussie waarbij de netbeheerders meer sturing van de overheid wensen, terwijl de exploitanten juist tegen meer regie van de overheid zijn? Deelt u de verwachting van de exploitanten dat wanneer netbeheerders extra onderstations neerzetten die rendabel zullen zijn, omdat er dan snel initiatieven rondom zonne-energie zullen ontstaan?
Ik ben van mening dat de in het artikel geschetste problematiek niet door slechts een partij is op te lossen, of dat nu de overheid is of de netbeheerder of de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject. Het streven is om tijdig en kostenefficiënt de benodigde netcapaciteit te realiseren voor duurzaam opgewekte elektriciteit op een uit oogpunt van ruimtelijke ordening gepaste locatie die kan rekenen op zoveel mogelijk draagvlak bij omwonenden. Om hiertoe te komen is een integrale, op samenwerking gebaseerde aanpak nodig waarin alle betrokken partijen aan tafel zitten en belangen goed worden gewogen.
Onlangs is een voorstel voor de hoofdlijnen van het Klimaatakkoord3 gepresenteerd alsmede de kabinetsappreciatie4 daarvan. Voor het realiseren van de opgaves uit het Klimaatakkoord is regionaal maatwerk nodig. Regionale energiestrategieën zullen hierbij een belangrijke rol spelen. Hierin zullen onder meer overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en netbeheerders samenwerken om te komen tot gedragen keuzes voor zowel opwekking van energie als infrastructuur in regio’s. Ik verwacht dat dit eraan bijdraagt dat netbeheerders optimaal kunnen inspelen op de vraag naar netcapaciteit of dat andere oplossingen worden gevonden om duurzame opwekking van energie met lokaal draagvlak te kunnen realiseren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de eigenaren van zonneparken wiens subsidie dreigt te vervallen vanwege de capaciteitsproblemen rondom de aansluiting en met hen een regeling te treffen waardoor zij niet het slachtoffer worden van deze capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 4 is mijn inzet er op gericht juist te voorkomen in de situatie terecht te komen dat zonneparken niet op tijd kunnen worden aangesloten. Ik zie daarom nu geen aanleiding om andere regelingen te treffen.
Het niet handhaven van het woningwaarderingsstelsel |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Weet u dat het woningwaarderingsstelsel op grote schaal niet wordt nageleefd en dat huisjesmelkers in bepaalde wijken in de steden praktisch vrij spel hebben?
Ik herken het gegeven dat schaarste op de woningmarkt kan leiden tot oplopende huren. Echter de vragen gaan voorbij aan het feit dat het vragen van hoge huren op zichzelf wettelijk niet is verboden, want er is in Nederland sprake van contractvrijheid. In essentie wordt hiermee ruimte gegeven aan huurders en verhuurders die een bepaalde huurprijs voor een woning redelijk achten op grond van een kwaliteitsoordeel dat afwijkt van hetgeen volgt uit het woningwaarderingsstelsel.
Wel herken ik het beeld dat huurders soms onvoldoende beseffen dat een huurprijs hoger is dan op grond van het woningwaarderingsstelsel het geval zou zijn. Om hierin te voorzien verstrek ik de nodige informatie via de website www.rijksoverheid.nl. Ook organiseer ik voor het tweede jaar een voorlichtingscampagne over de huurprijzen kamerverhuur www.wegwijsmetjehuurprijs.nl. Daarnaast verstrekt de Huurcommissie informatie over het woningwaarderingsstelsel. Ook heeft de Huurcommissie een online huurprijscheck waarmee iedereen het puntenaantal en de maximale huurprijs van zijn woning of kamer kan berekenen. Diverse gemeenten hebben gemeentelijke huurteams ingesteld waar huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten geven ook voorlichting, evenals belangenorganisaties van huurders en studenten.
Daarnaast herken ik ook het beeld dat het woningwaarderingsstelsel voor huurders wel duidelijk is, maar dat het voor hen onvoldoende duidelijk kan zijn hoe zij tegen een hoge huur actie kunnen ondernemen. Dit kan zijn omdat zij dit te lastig vinden of omdat zij repercussies vrezen, of erger, geïntimideerd en bedreigd worden. Met name het (stelselmatig) vragen van hoge huren in combinatie met o.a. intimidatie en bedreiging zie ik als een symptoom van huisjesmelkerij. Voor de aanpak hiervan heb ik met gemeenten en de sector gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen. Zie hiervoor mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439). Voorts moeten verhuurders, vanaf 1 januari 2019, substantieel hogere leges betalen als zij vaker in het ongelijk gesteld worden bij geschillen over o.a. de aanvangshuur in relatie tot het woningwaarderingsstelsel.1 Ook onderzoekt de Huurcommissie momenteel de mogelijkheden om de doorzoekbaarheid van het register van uitspraken te vergroten. Wat een betere basis zal bieden voor de informatiepositie van huurders en belangenbehartigers. Daarbij worden alle opties verkend, waaronder het beschikbaar stellen via www.data.overheid.nl.
Wanneer een verhuurder niet alleen een (te) hoge huur vraagt, maar de huurder ook intimideert of bedreigt, is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen. Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente daarnaast bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van Huisvestingswet, bestemmingsplan of Bouwbesluit.
Wat is er afgelopen jaar gebeurd om huisjesmelkers aan te pakken? Welke middelen heeft u ingezet met welke concrete resultaten? Op welke wijze is geprobeerd te voorkomen dat er te hoge huren worden gevraagd, of dat huizen worden bewoond door teveel mensen? Welke plannen heeft u voor het komend jaar en hoeveel geld is hiervoor in de begroting 2019 gereserveerd?
Ik wil vooropstellen dat er al heel veel gebeurd door gemeenten in de aanpak van misstanden op de woningmarkt. Dat er nu meer excessen worden waargenomen, heeft dan ook de vraag opgeworpen of gemeenten hiertegen voldoende kunnen optreden. Daar zijn we in het kader van Goed Verhuurderschap dan ook mee aan de slag gegaan. Samen met de VNG, de gemeenten (studentensteden), de Woonbond, de LSVb, Vastgoed Belang, IVBN, VGM NL, NVM, VBO Makelaar, Pararius, Aedes en de Federatie Opvang heb ik gewerkt aan een uitgebreide set aan concrete maatregelen die we de komende tijd gaan oppakken. We werken onder meer aan voorlichting, zelfregulering en handhaving op de afgesproken speerpunten. Zoals hiervoor aangegeven heb ik in mijn brief van 9 november jl. (32 747, nr. 439) de maatregelen nader toegelicht. Verder blijf ik met betrokken partijen verkennen hoe we de rol van de gemeenten en de handhavingsteams die er actief zijn in de aanpak van malafide verhuurders nog verder kunnen verbreden. Dit wordt uiteraard in samenhang met de rol van de gemeentelijke huurteams en de Huurcommissie opgepakt.
Kent u de huurteams en de resultaten in Amsterdam en Utrecht? Wat vindt u van het instrument huurteams? Op welke wijze kunt u uitbreiding en intensivering van de huurteams in gemeenten steunen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voorstander van het idee om snelrecht toe te passen bij de huurcommissie, dat wil zeggen dat in bepaalde gebieden, bijvoorbeeld wijken met een hoog percentage particuliere verhuurders en huisjesmelkers, bijvoorbeeld het gebied van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ), zo’n huurcommissiezaak qua procedures snel wordt afgehandeld?
De Huurcommissie kent al kortere en uitgebreidere procedures. In de korte procedure doet niet de zittingscommissie maar alleen de zittingsvoorzitter uitspraak. Er is dan geen sprake van een voorbereidend onderzoek door de Huurcommissie, geen zitting en de partijen worden niet gehoord. Deze korte procedure kan alleen als het verzoek en het geschil heel eenvoudig en heel eenduidig zijn. In de praktijk komt dit weinig voor. De geschillen tussen huurder en verhuurder zijn immers vaak complex, en moeten worden behandeld conform de ingewikkelde en gedetailleerde huurprijswet- en regelgeving. De vereiste en verwachte zorgvuldigheid maakt het in de praktijk nodig voor de Huurcommissie om uitgebreidere procedures te volgen voor het behandelen van geschillen.
Ik ben voorstander van het zo snel mogelijk behandelen van geschillen door de Huurcommissie, maar wel met de benodigde kwaliteit en zorgvuldigheid. Per 1 januari 2019 treedt de wetswijziging in werking die huurders en verhuurders meer keuzemogelijkheden biedt tijdens de procedure bij de Huurcommissie. Deze wetswijziging maakt bijvoorbeeld mogelijk dat de zittingsvoorzitter uitspraak doet nadat het onderzoeksrapport is afgerond. Dit is een voorbeeld van een zorgvuldige procedure die sneller is dan de huidige procedure met zitting. Ik ben van mening dat door deze wetswijziging nu voldoende mogelijkheden zijn geschapen bij de Huurcommissie voor snellere procedures.
Bent u bereid na te denken over een sterkere rol van de overheid in de aanpak van malafide verhuurders, bijvoorbeeld door gemeentes de mogelijkheid te geven zelf voor hun bewoners zaken aanhangig te maken bij de huurcommissie? Bent u bereid hiermee te experimenteren, bijvoorbeeld in Rotterdam-Zuid? Wat vindt u bijvoorbeeld van een bestuurlijke boete die gemeenten kunnen opleggen aan verhuurders die het woningwaarderingsstelsel overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van een verhuurverbod voor stelselmatige overtredingen en bij herhaalde veroordeling door de huurcommissie?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het feit dat door te hoge huurprijzen te vragen, onrechtmatig huurtoeslag wordt verkregen, waardoor de huurtoeslag in dit geval ten goede komt aan huisjesmelkers?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee van de Woonbond om huurpolitie in te stellen of de mogelijkheid te bieden voor gemeenten hiervoor, om in bepaalde gebieden prioriteit te geven aan de handhaving van het woningwaarderingsstelsel?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze kunnen bewoners intimidatie en agressie van verhuurders melden? Bent u bereid na te denken over een register van asociale en/of malafide verhuurders, zodat toekomstige huurders zich gewaarschuwd kunnen weten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de boetes voor overbewoning, voor het herhaaldelijk niet naleven van het woningwaarderingsstelsel, fors te verhogen, omdat huisjesmelkers, vanwege de grote winsten vanwege te hoge huren, nu niet ontmoedigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
De capaciteit ten behoeve van het oplossen van cold cases |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Argos (15 september 2018) over cold cases?1
Ja.
Weet u hoeveel cold cases er landelijk en per regio zijn, in hoeveel gevallen dit geleid heeft tot het vinden van een verdachte en tot een onherroepelijke veroordeling? Zo ja, wat betreffen die cijfers? Zo nee, deelt u dan de mening dat er geen zicht is op de aard en omvang van de problematiek van cold cases en hoe gaat u dit oplossen?
Een onopgelost levensdelict (moord of doodslag) of een ander zeer ernstig delict waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld kan drie jaar na de pleegdatum het kenmerk «cold case» krijgen, als de rechercheofficier van het Openbaar Ministerie (OM) samen met de eenheidsleiding van de politie daartoe besluiten. Het gaat dan om een afgesloten en uitgerechercheerd dossier. Een cold case wordt meestal opgepakt als er aanwijzingen zijn die alsnog kunnen leiden tot het opsporen van de dader of daders.
Sinds de vorming van de nationale politie zijn de cold case teams bezig met het inventariseren van alle cold cases in hun eenheid. Binnen deze inventarisatie zijn inmiddels ruim 1700 zaken als cold case aangemerkt. Dit aantal is een indicatie, nu de teams nog steeds oude zaken tegenkomen die als cold case kunnen worden aangemerkt, bijvoorbeeld omdat sommige dossiers niet volledig zijn gedigitaliseerd. Voorts is de inventarisatielijst aan verandering onderhevig, omdat nieuwe zaken die onopgelost zijn met een pleegdatum van drie jaar geleden, als cold case kunnen worden aangemerkt en vervolgens aan de lijst worden toegevoegd. Daarnaast gaan zaken die worden opgelost van de lijst af.
Onderstaand overzicht van de politie geeft het aantal niet opgeloste cold cases per regionale eenheid weer per begin oktober 2018:
Amsterdam
Den Haag
Limburg
Midden-Nederland
Noord-Holland
Noord-Nederland
Oost-Brabant
Oost-Nederland
Rotterdam
Zeeland/West-Brabant
653
150
50
130
88
31
40
217
330
85
Op basis van een handmatige verdere uitsplitsing van deze cijfers blijkt dat per jaar in enkele tientallen cold cases onderzoekshandelingen worden verricht. Een kleiner aantal, maar nog steeds enkele tientallen, betreft zaken die daadwerkelijk in onderzoek zijn. In een aantal gevallen heeft een dergelijk onderzoek geleid tot een veroordeling.
Deelt u de mening dat de aanpak waarop per regio cold cases worden opgepakt, niet afhankelijk mag zijn de capaciteit per regio? Zo ja, waarom deelt u die mening en wat gaat u doen om de regionale verschillen op te heffen? Zo nee, waarom niet?
Het is onmogelijk gelet op de beschikbare capaciteit bij politie om alle cold cases tegelijk op te pakken. Het prioriteren van het oppakken van opsporingsonderzoeken, waaronder cold cases, is voorbehouden aan het lokale bevoegd gezag, het Openbaar Ministerie, in afstemming met de politie. Het is onvermijdelijk dat daarbij keuzes moeten worden gemaakt.
Verder wordt de beschikbare politiesterkte per regionale eenheid conform artikel 39 van de Politiewet door de burgemeesters van de gemeenten en de hoofdofficier van justitie verdeeld over de onderdelen van die regionale eenheid. Ten behoeve van het onderzoek naar cold cases is binnen elke politie-eenheid een structurele voorziening ingericht bestaande uit ten minste 3 FTE’s. Deze cold case teams voeren regie op het onderzoek naar cold cases. De teams verschillen in omvang van 3,75 tot 23 fte2 en werkwijze. Grotere teams opereren zelfstandig en onderzoeken de cold cases in hun eenheid zelf. Kleinere teams voeren vooral de regie en dragen zaken aan bij reguliere opsporingsteams die het daadwerkelijke onderzoek oppakken.
Waarom zijn er rechercheurs zowel aangewezen voor cold cases als ook vermissingen? Heeft dit tot gevolg dat actuele vermissingen voor cold cases gaan en er dus niet aan cold cases wordt toegekomen? Zo ja, acht u dit acceptabel? Zo nee, waarom niet? Uit hoeveel fte bestaat het Landelijk Bureau Vermiste Personen?
Vermissingen vallen in het reguliere proces vermissingen. Als een (vermissings)zaak voldoet aan de criteria voor cold cases, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een ernstig vermoeden van een zeer ernstig delict, dan kan deze worden aangemerkt als een cold case.
De vaste bezetting van het Landelijke Bureau Vermiste Personen (LBVP) bestaat uit 3 fte. Daarnaast zijn eenzelfde aantal tijdelijke medewerkers parttime voor het LBVP werkzaam. Zoals vermeld in mijn Kamerbrief van 6 april 2018, ligt de verantwoordelijkheid voor cold cases bij de regionale eenheden.3 Het LBVP heeft geen zelfstandige taak op het gebied van cold cases, maar ondersteunt – indien gevraagd – als er bepaalde expertise nodig is en die vanuit het LBVP gegeven kan worden.
Deelt u de mening dat voor cold cases niet alleen genoeg maar ook gespecialiseerde rechercheurs nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De teams die het vooronderzoek of het opsporingsonderzoek naar een cold case uitvoeren, beschikken volgens de politie over de juiste kwaliteit, expertise en capaciteiten. Hierbij wordt door de politie gestuurd op de samenstelling van teams. Als er zeer gespecialiseerde kennis nodig is voor een specifieke zaak, die niet beschikbaar is in het team, kan het team worden bijgestaan door analisten, forensisch en digitaal specialisten, of gedragsdeskundigen. Daarnaast wordt bezien wat derden hierin zouden kunnen betekenen.4
Acht u het mogelijk en wenselijk een landelijk opererend cold cases team te doen oprichten met daarin afdoende capaciteit en kwaliteit voor het oplossen van cold cases? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar ernstige delicten als moord, doodslag en verkrachting behoort tot de kernactiviteiten van elke politie-eenheid, ongeacht of deze delicten zijn aan te merken als cold case of niet. Verbinding met de lokale gemeenschap en prioriteitsstelling op lokaal niveau is daarbij van belang. Een landelijk team acht ik dan ook niet wenselijk.
Op welke punten de minister-president overtuigd is in het debat over de Algemene Beschouwingen van dit jaar |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke punten in het debat over de Algemene Politieke Beschouwingen is de Minister-President van mening veranderd? Wat was bij ieder van die punten zijn mening voorafgaand aan het debat en welke argumenten tijdens het debat – en van wie – overtuigden hem?
Ik ben tijdens het debat uitvoerig ingegaan op de vragen en standpunten van de leden. Van de ingediende moties heeft het kabinet zijn appreciatie gegeven. Ik verwijs voor dit alles naar de Handelingen.
Het bericht dat krabben en kreeften maandenlang lijden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schokkend! Lijdensweg van krabben en kreeften kan tot zelfs maanden duren»?1
Ja.
Bent u bekend met de wijze waarop krabben en kreeften gevangen worden?
Ja. Krabben en kreeften worden bijvoorbeeld met kooien of sleeptuigen gevangen.
Wordt daarbij, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waar is er volgens u verbetering nodig en bent u bereid om daarop actie te ondernemen?
Over het welzijn van deze schaaldieren is niet veel bekend. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Onderzoek naar welke hersendelen functioneren als emotionele structuren is niet of nagenoeg niet gedaan. Het is daarom niet te zeggen of deze dieren een emotionele gewaarwording hebben. Dit betekent niet dat er niet respectvol met die dieren moet worden omgegaan. Als de NVWA zaken tegenkomt waarbij de dieren niet fatsoenlijk worden behandeld wordt op grond van artikel 2.1 van de Wet dieren, dat over mishandeling van dieren gaat, hiertegen opgetreden. Het veroorzaken van pijn of letsel of het benadelen van de gezondheid of welzijn van de dieren zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen nodig is om dat doel te bereiken is immers verboden.
Bent u bekend met het feit dat krabben en kreeften van het moment van vangst tot het moment van consumptie, soms meerdere maanden, geen voedsel krijgen en dus lange tijd honger lijden? Wat is uw mening daarover?
Over het welzijn van deze dieren is niet veel bekend. Dit laat onverlet dat respectvol met de dieren moet worden omgegaan.
Deze dieren zijn koudbloedig. Het is niet te veronderstellen dat het langdurig voedsel onthouden hetzelfde effect heeft als bij bijvoorbeeld zoogdieren.
Dat wil niet zeggen dat de dieren maanden lang voedsel onthouden moet worden.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daar actie op te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de vervoerswijze (zie bijlage) waarbij kreeften werkelijk geen enkele bewegingsruimte hebben? Wat is uw mening daarover?
Ik ben bekend met de wijze van transport van kreeften. De beperking van de bewegingsruimte is vooral bedoeld om verwondingen te voorkomen.
Er zijn geen gegevens beschikbaar van overleving tijdens en na het transport.
De kreeften zijn duur en worden geïmporteerd met als doel te worden geconsumeerd. Importeurs van levende kreeften hebben er dus alle belang bij dat de dieren in goede conditie worden gehouden en dat ze dus op een goede manier worden behandeld. Zie voorts ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daarop actie te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften gemiddeld het transport overleven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften er op andere momenten in de keten, van vangst tot consumptie, overlijden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de wettelijke regels omtrent het vervoer van levende krabben en kreeften?
Voor het vervoer van levende krabben en kreeften zijn geen specifieke regels vastgesteld.
Kunt u een vergelijking maken tussen de regelgeving voor pluimvee, levend vee (varkens en koeien) en kreeften voor wat betreft de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Voor het vervoer van pluimvee en levend vee zijn in Verordening (EG) nr. 1/2005 voorschriften opgenomen ten aanzien van de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen. Voor het vervoer van kreeften zijn dergelijke voorschriften niet vastgesteld.
Klopt het dat kreeften gedurende de vaartocht van Canada naar Nederland (+/- 12 dagen) opgesloten zitten in zeer smalle compartimenten? Wat is uw mening daarover?
Voor zover bekend worden er geen geïmporteerde kreeften en krabben over zee naar Nederland getransporteerd. Krabben kunnen wel aangeland worden bij afslagen in Nederland. Deze komen dan echter uit de Noordzee. Levende krabben en kreeften komen voornamelijk via Schiphol binnen, ze worden gekoeld getransporteerd. Er worden geen dieren in quarantaine geplaatst. Op Schiphol worden de dieren gehouden op een temperatuur van 2–6 graden Celsius, wat overeenkomt met het natuurlijke habitat. De dieren worden zo snel mogelijk door de bedrijven opgehaald en in tanks met schoon water en zuurstof gezet. Importeurs van levende kreeften hebben er alle belang bij dat de dieren in leven blijven en dat zij dus op een goede manier worden behandeld. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende dieren die aankomen op Schiphol altijd in quarantaine genomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende kreeften als versproduct en niet als levende dieren gezien worden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom levende kreeften op gelijke voet gesteld worden met fruit en snijbloemen?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre kan het dierenwelzijn voor levende kreeften in deze situatie gewaarborgd worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de levende kreeften tot ze afgehaald worden op Schiphol in de koeling geplaatst worden en kunt u aangeven hoelang kreeften daarin staan (maximale voorgekomen verblijfsduur) en bij welke temperatuur?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dit beantwoorden aan de vereisten voor dierenwelzijn? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u zich, naast de misstanden qua dierenwelzijn, ook bewust van de gevaren voor de volksgezondheid als gevolg van de manier waarop levende kreeften vervoerd worden?
Bij aanlanden en import van de dieren wordt gecontroleerd of de dieren nog leven. Krabben en kreeften moeten levend zijn om te kunnen worden verhandeld. Kreeften en krabben worden in Nederland alleen gekookt gegeten. Daardoor worden eventueel bij de levende dieren aanwezige ziekteverwekkers gedood. Koken is een effectieve methode. De NVWA controleert daarom niet op de aanwezigheid van ziekteverwekkers in gekookte kreeften en krabben. Er is geen aanleiding tot herziening van deze aanpak.
Worden er bacteriële steekproeven genomen om te controleren op de aanwezigheid van gevaarlijke bacteriën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Klopt het dat er geen controle plaatsvindt of kreeften nog leven bij aankomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 19.
Wat is het gevaar voor de volksgezondheid van overleden en levende kreeften die zo lang zo dicht op elkaar zitten? Deelt u de mening dat het dierenwelzijn ernstig in het geding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 19.
Acht u het waarschijnlijk dat er een verband is tussen het feit dat schaaldieren uit het buitenland bekend staan vanwege de hoge kans op voedselvergiftiging en de wijze van transport?2
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u met zekerheid stellen dat er op dit dossier voldoende aandacht is voor de voedselveiligheid? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met de wijze waarop dieren gehouden worden op de verschillende verkooplocaties?
De dieren worden veelal gehouden in tanks met schoon water die van zuurstof worden voorzien. Het is aan te raden om uitdroging en sterke temperatuurovergangen te vermijden. Het is aan de detailhandel om onnodige stress te voorkomen en te laten zien dat ze zorgvuldig met de dieren omgaan. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften in glazen bakken gehouden worden met teveel licht, te weinig schuilruimte en soms zelfs overleden soortgenoten?
Zie antwoord vraag 25.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften op de markt, in de zon, op ijs tussen ledematen van soortgenoten uitgespreid worden?
Zie antwoord vraag 25.
Kan in deze praktijkvoorbeelden voldaan zijn aan de eisen van dierenwelzijn? Zo ja, hoe dan? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 25.
Klopt het dat krabbenvlees en krabbenscharen, te koop in Nederland, verkregen worden door het aftrekken van de scharen bij levende kreeften? Wat is uw mening daarover?
Voor het in de EU in de handel brengen geldt dat alleen hele Noordzeekrabben in de handel gebracht mogen worden, met uitsluiting van vrouwelijke krabben met eitjes en krabben met zacht pantser (Verordening (EG) Nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten). Echter, in netten of korven kunnen scharen loskomen van de krabben bijvoorbeeld doordat ze in de netten blijven hangen. Daarom wordt het in de Verordening(EG) Nr. 850/98 «voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen» toegestaan om een bepaalde hoeveelheid scharen aan te landen. Voorts verwijs ik u voor het antwoord op vraag 30 naar het antwoord vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 29.
Is naar uw mening het vastbinden van scharen in lijn met de te respecteren intrinsieke waarde van het dier en de vijf vrijheden van Brambell waarmee de aanwezigheid en de mate van dierenwelzijn aan afgemeten kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijze waarop omgegaan wordt met kreeften op geen enkele wijze in lijn is met dierenwelzijnsprincipes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u van mening dat dit dierenleed acceptabel is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u bekend met onderzoek van Motivaction waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders tegen het levend koken van krabben en kreeften is en bijna de helft van de mensen vindt dat kreeften en krabben, zodra ze gevangen zijn, verdoofd geslacht moeten worden? Wat is uw reactie daarop?3
Ja. Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 875, 848 en 849) blijkt uit de studie van het toenmalige Imares-WUR, waarin alle beschikbare literatuur is meegenomen, dat niet te concluderen is dat het ervaren van pijn door kreeften en krabben mogelijk of juist onmogelijk is. De studie maakt ook duidelijk dat kennis van één soort niet zomaar kan worden geëxtrapoleerd naar andere soorten. Ik blijf bij mijn standpunt dat ik me vooral wil richten op soorten die voor Nederland van aanzienlijk belang zijn. Dit mede gezien de relatief beperkte hoeveelheden krabben en kreeften die in Nederland worden gevangen.
Wat voor actie bent u in het algemeen bereid te nemen om dierenleed bij krabben en kreeften tot een einde te brengen?
Zie antwoord vraag 34.
Het bericht 'Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geef leraar onbeperkt toegang tot onderzoek», waarin diverse betrokkenen bij het onderwijs in Amsterdam ervoor pleiten leerkrachten gratis toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties?1
Ja.
Deelt u de mening dat gratis toegang tot wetenschappelijke publicaties kan bijdragen aan de verbetering van bijvoorbeeld lessen of examens en de professionele ontwikkeling van docenten?
Toegang tot inzichten uit wetenschappelijk onderzoek kan bijdragen aan de verbetering van onderwijs en aan de professionalisering van leraren. Hierbij kunnen wetenschappelijke publicaties helpen, maar deze zijn niet altijd direct bruikbaar voor de onderwijspraktijk. Daarom is het bundelen en toegankelijk maken van de inzichten uit deze publicaties in een voor het onderwijs werkbare vorm minstens zo belangrijk.
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn alle docenten in ons land kosteloos toegang te verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Zo nee, waarom niet? Bent u het met de ondertekenaars van het pleidooi eens dat wachten op het effect van het «open access» beleid teveel tijd zou kosten?
Leraren spelen een essentiële rol in de kennisoverdracht. Daarbij is het van groot belang dat zij zelf ook hun eigen kennis actueel houden. Zeker in een tijd waarin de snelheid van kenniscirculatie toeneemt. Juist in deze context is het dus van belang dat docenten toegang hebben tot nieuwe inzichten, in hun vakgebied of in nieuwe lesmethoden en tot alternatieve vormen van kennisoverdracht. Helaas is deze kennis nog niet vrij beschikbaar. Daarom span ik me in om die vrije toegang daadwerkelijk te realiseren. Hiervoor is momenteel veel momentum, in Nederland, in Europa, en ook daarbuiten.
In het Regeerakkoord zijn «open science» en «open access» als norm gesteld. Met open access worden wetenschappelijke publicaties, die met publieke middelen tot stand zijn gekomen, kosteloos toegankelijk voor iedereen, ook voor leraren. De EU-Lidstaten hebben zich onder het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Het veld heeft zich tevens gecommitteerd aan 100% open access publiceren in 2020. Dit is vastgelegd in het Nationaal Plan Open Science. Veel partijen, waaronder leraren, maar bijvoorbeeld ook patiënten en bedrijven, zullen profiteren wanneer ze laagdrempelige toegang krijgen tot wetenschappelijke gegevens.
De ambitie is te komen volledig open access in 2020 voor iedereen. Daarbij past het niet om het bestaande systeem in stand te houden door voor bepaalde groepen zoals leraren nogmaals te betalen voor onderzoek dat reeds met publieke middelen is verricht. Wij willen daar juist verandering in brengen.
Tegelijkertijd zijn er al initiatieven voor betere toegang voor leraren tot wetenschappelijke kennis. Daarbij is het uitgangspunt dat beschikbaarheid alleen niet genoeg is. Het is minstens zo belangrijk dat inzichten uit wetenschappelijke artikelen worden gebundeld en op een voor het onderwijs toegankelijke manier beschikbaar zijn. Er is inmiddels ook al een aantal diensten ontwikkeld die zich hier op richten en waar leraren gebruik van kunnen maken. Zo biedt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) via www.nro.nl/toegangtotliteratuur vele tips en hulpmiddelen waarvan leraren gebruik kunnen maken om aan gewenste wetenschappelijke informatie te komen. Daarnaast biedt het NRO bijvoorbeeld de Kennisrotonde, een online loket voor de snelle beantwoording van vragen uit het onderwijs met kennis uit onderzoek. Leraren die hun vragen stellen aan de Kennisrotonde krijgen vervolgens een op wetenschappelijk literatuuronderzoek gebaseerd antwoord. Deze antwoorden zijn ook online beschikbaar en worden reeds door duizenden onderwijsprofessionals gelezen.
De Koninklijke Bibliotheek (KB) biedt tegen een gering bedrag (€ 15,– per jaar) een abonnement dat burgers toegang geeft tot vele publicaties. Ook leraren kunnen hiervan gebruik maken. De KB organiseert bovendien workshops «Vind je weg in het digitale wetenschappelijke informatielandschap».
Het staat uitgevers uiteraard vrij om vooruitlopend op open access voor iedereen, aan leraren en scholen alvast de mogelijkheid te bieden tot gratis toegang. Daarnaast staat het scholen vrij om individuele leraren die behoefte hebben aan een abonnement bij de Koninklijke Bibliotheek daarin te ondersteunen.
Welke kosten zijn er volgens u gemoeid met het kosteloos toegang verschaffen tot wetenschappelijke publicaties? Welke mogelijkheden ziet u om een verbinding te maken met staand beleid van het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke partners ziet u in het onderwijsveld die behulpzaam kunnen zijn bij het realiseren van de kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties? Hoe ziet u eventuele samenwerking voor zich?
Er zijn reeds verschillende partners betrokken bij het realiseren van kosteloze toegang tot wetenschappelijke publicaties. In de eerste plaats zijn dat de samenwerkende partijen in het Nationaal Platform Open Science die hard werken aan 100% open access voor iedereen. Ook de KB en het NRO zetten zich via dienstverlening in voor toegang voor leraren tot wetenschappelijke publicaties. Verder hebben de PO-Raad, VO-Raad, MBO-Raad, Vereniging Hogescholen en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten zich op 21 juni verbonden aan de realisatie van een kennisinfrastructuur voor het onderwijs. Hiermee is vanuit de Raden een eerste stap gezet om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren met behulp van onderzoek en kennisintensieve innovatie. Daarmee willen zij gezamenlijk de werelden van onderwijsonderzoek en de dagelijkse onderwijspraktijk nauwer met elkaar verbinden. Zij hebben afgesproken om in het voorjaar van 2019 een plan van aanpak voor de kennisinfrastructuur voor het onderwijs te presenteren.
Een algemeen jachtverbod op wilde zwijnen om het risico op verspreiding van de Afrikaanse varkenspest tegen te gaan |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen algemeen afschot Belgische zwijnen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Kent u het bericht «Dood aan het everzwijn!, klinkt het in Polen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Limburg wil bewegingsjacht op everzwijnen om pest»?3
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Afrikaanse varkenspest in ons land gevolg van import van honderden wilde zwijnen voor rijke jagers»?4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de overtuiging dat, zoals blijkt uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken en de Europese strategie, een algeheel landelijk jachtverbod op wilde zwijnen de beste remedie is om Afrikaanse varkenspest (AVP) in Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds in mijn brief van 24 september jl. heb gemeld (Kamerstuk 29 683, nr. 244), adviseert de deskundigengroep Dierziekten om in geval van een besmetting onder wilde zwijnen in het door mij aan te wijzen besmette gebied niet te jagen. Om een besmet gebied zal door mij een buffergebied worden aangewezen waarin het aantal zwijnen zoveel mogelijk wordt gereduceerd, met als doel de kans op verspreiding door migratie van wilde zwijnen uit het besmette gebied zo klein mogelijk te maken. Het door u genoemde algeheel jachtverbod is niet in lijn met de opvatting van onder andere de deskundigengroep dierziekten. Deze opvatting is dat reductie van het aantal wilde zwijnen de kans op introductie van de ziekte in Nederland verlaagt.
Deelt u de mening van de Poolse hoogleraar en bioloog Andrzej Elzanowski dat «het echte probleem is (...) «een beschavingsprobleem». We produceren voedsel door dieren te houden, maar zijn niet in staat om dat te beheersen. En als de mens er een bende van maakt, geeft hij anderen de schuld. Het everzwijn is de zondebok»? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ziekten bij dieren zijn van alle tijden, zowel bij gehouden dieren als bij de wilde fauna. Het is een gegeven dat ziekten, in dit geval Afrikaanse varkenspest, bij varkens voorkomen en ook bij wilde zwijnen. Dat door menselijk handelen wilde zwijnen besmet kunnen worden is een feit, evenals de risico’s van overdracht door contact tussen varkens en wilde zwijnen. De wilde fauna krijgt niet de schuld van verspreiding van ziekten naar gehouden dieren.
In de afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met preventie van dierziekten, onder andere door het nemen van bioveiligheidsmaatregelen.
De provincies en ik nemen passende maatregelen om kans op introductie zo veel mogelijk te verkleinen, ten behoeve van de varkenshouderij en ook om populaties wilde zwijnen te beschermen tegen deze ernstige ziekte. Daarover heb ik de Tweede Kamer in de brief van 24 september jl. geïnformeerd en dat doe ik ook in de brief die ik uw Kamer vandaag separaat toestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de provincie Limburg pleit om de illegale bewegingsjacht (met meerdere drijvers) opnieuw in te voeren, aangezien wetenschappelijke onderzoeken uitwijzen dat bewegingsjacht juist een groot risico vormt voor de verspreiding van AVP? Zo ja welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het doden van wilde zwijnen in besmet gebied wordt ontraden door de deskundigengroep Dierziekten, in verband met mogelijke verspreiding van besmette wilde zwijnen (zie ook antwoord op vraag 5). Ik volg dit advies op. Indien Afrikaanse varkenspest niet in Nederland voorkomt bij de wilde zwijnen, levert actief populatiebeheer geen groter risico op verspreiding op en draagt zij juist bij aan preventie. Uit het advies van de deskundigengroep dierziekten blijkt dat een verlaging van het aantal wilde zwijnen voor een verminderde kans op introductie van Afrikaanse varkenspest zorgt, omdat de kans dat een wild zwijn in contact komt met door de mens achtergelaten besmette voedselresten (swill) afneemt als er minder zwijnen zijn. Het is dus zaak in gebieden de wilde zwijnendichtheid te verlagen en laag te houden. Dit geldt in het bijzonder voor de provincies Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel.
Het verzoek van de provincie Limburg om de zogeheten bewegingsmethode toe te staan heb ik in beraad. Belangrijk voor mij hierbij is dat de toe te passen methode kan bijdragen aan een effectieve preventie, zonder dat er sprake is van de bezwaren die aan de drijfmethode kleven en die destijds de reden vormden tot een verbod (verstoringen, niet-selectieve werking en een aanmerkelijke kans op verwonding). Ik verwijs u verder naar de brief over Afrikaanse varkenspest, die uw Kamer vandaag separaat ontvangt.
Deelt u de mening dat gastjagers uit het buitenland, evenals jagers die gaan jagen in het buitenland, een extra risico zijn ten aanzien van de verspreiding van AVP? Zo ja, bent u bereid om per ommegaande het afgeven van gastaktes een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse jagers die in Nederland willen jagen, dienen in het bezit te zijn van een logeerakte. Jagen met een logeerakte kan enkel in gezelschap van ten minste één Nederlandse jager met jachtakte. Jachtaktehouders zijn geïnformeerd over de risico’s van Afrikaanse varkenspest en verzocht om bepaalde hygiënische voorzorgsmaatregelen te nemen. Als zij zich hieraan houden, is er geen extra risico op verspreiding van Afrikaanse varkenspest. Dit laatste geldt ook voor Nederlandse jagers die in het buitenland gaan jagen.
Heeft u zicht op de hoeveelheid gastaktes die jaarlijks verstrekt worden? Zo nee waarom niet? Zo ja kunt u deze cijfers overleggen?
Jaarlijks worden door de korpschef van de politie enkele honderden logeeraktes verstrekt aan buitenlandse jagers. Ik beschik niet over exacte cijfers.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat provincies meer inzetten op diervriendelijke preventie van onder meer (landbouw)schade en het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen, zoals bijvoorbeeld dubbele omheining, wildsignaleringssystemen, het invoeren van een verlaging van de maximum snelheid en het aanleggen van faunapassagemogelijkheden, mede gezien het verhoogde risico op verspreiding van AVP via bloedsporen?
In samenspraak met de provincies, de faunabeheereenheden en de varkenssector wordt maximaal ingezet op preventieve maatregelen.
Kunt u cijfers van de afgelopen drie jaar en het lopende jaar overleggen over hoeveel en welke provincies hun preventiebudgetten jaarlijks niet uitputten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u deze cijfers?
De begroting, uitgaven en eventuele onderuitputting van budgetten van de provincies is de verantwoordelijkheid van de provincies. De provincies hebben hierin een eigen politieke verantwoording via provinciale staten.
Ik ben in overleg met de provincies over een plan van aanpak voor de bestrijding van de ziekte in wilde zwijnen. In de brief aan uw Kamer wordt hier nader op ingegaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer provincies hun preventiebudgetten niet uitputten? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er in België jaarlijks honderden wilde zwijnen worden geïmporteerd en uitgezet, mede gezien het risico op verspreiding van de AVP in België en over de grens? Zo nee, waarom niet?
Import van wilde zwijnen uit besmette landen verhoogt het risico. Wilde zwijnen mogen niet worden geïmporteerd uit een aangewezen gebied zoals vermeld in Beschikking 2014/709. Ook aan vlees zijn voorwaarden verbonden.
Op grond van artikel 2.29 van de regeling handel levende dieren en levende producten mag een levend wild dier uit een regio, opgenomen in de bijlage bij het besluit, niet op Nederlands grondgebied worden gebracht. Het uitzetten van wilde zwijnen in de Nederlandse natuur is verboden.
Heeft u aanwijzingen dat dergelijke praktijken ook in Nederland aan de gang zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
In het verleden zijn er enkele wilde zwijnen illegaal uitgezet in ons land. Ik heb geen signalen dat dit nu nog het geval is.
Bent u zich ervan bewust dat een nulstand onmogelijk haalbaar is, mede omdat wilde zwijnen territoriale dieren zijn en nieuwe, wellicht uit de buurlanden afkomstige, wilde zwijnen het leeggekomen territorium zullen innemen? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in overleg met de provincies om te bezien welke maatregelen aanvullend nodig zijn om het risico op introductie en verspreiding van het virus zo klein mogelijk te laten zijn.
Welke wetenschappelijke onderzoeken zijn er gebruikt bij de totstandkoming van het huidige preventiebeleid met betrekking tot de AVP? Kunt u toelichten hoe de conclusies uit deze onderzoeken in de praktijk uitgevoerd worden?
Er zijn diverse publicaties verschenen over preventie en over bestrijding en verspreiding van AVP. Ik baseer mijn beleid op de adviezen van de European Food Safety Authority (EFSA), experts van de Europese Commissie en de deskundigengroep dierziekten. Zij hebben de juiste kennis en zijn op de hoogte van de wetenschappelijke literatuur. Het advies van de deskundigengroep is gepubliceerd op hun website.
De veterinaire adviezen zijn helder, ik maak een afweging van de maatregelen op basis van de haalbaarheid, wenselijkheid, proportionaliteit en effectiviteit.
Heeft u behalve met vertegenwoordigers uit de veehouderij ook recent overleg gehad met vertegenwoordigers van organisaties die opkomen voor de belangen van in het wild levende dieren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Samen met de provincies heb ik overleg gehad met Faunabeheereenheden. In het bestuur van de faunabeheerseenheden zitten ook natuurorganisaties. Ik zal verder met enkele andere organisaties in gesprek gaan, waaronder enkele terreinbeheerders.
Heeft u daarnaast ook recent overleg gehad met onafhankelijke wetenschappers over de beste remedie om verspreiding van de AVP te voorkomen? Zo ja, met welke wetenschappers en met welke remedies kwamen zij? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 16.
Turkse internationaal opererende ontvoeringsteams |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitlatingen van de woordvoerder van de Turkse president Erdogan over de mogelijk wereldwijde inzet van ontvoeringsteams door de Turkse overheid1?
Ja.
Wat gaat de regering doen om de aanwezigheid en inzet van dergelijke Turkse terreurbendes in Nederland tegen te gaan?
Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzingen dat dergelijke teams in Nederland actief zijn. Zoals eerder gemeld zijn de politie en het Openbaar Ministerie extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging, intimidatie of geweld worden nadrukkelijk opgeroepen om melding en/of aangifte te doen.
Bent u bereid om de Turkse ambassadeur hierover op het matje te roepen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik, gezien het gestelde hierboven, geen aanleiding om de Turkse ambassadeur te ontbieden.
Het voorstel van de Europese Commissie om de uitbreiding van de vissersvloten in overzeese territoria te subsidiëren |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie om de uitbreiding van vissersvloten in overzeese territoria te subsidiëren?1 Kunt u aangeven hoe u tegenover dit voorstel staat?
Ja. De Commissie heeft van 2 augustus tot 27 september 2018 een publieke consultatie gehouden over de wenselijkheid om met het oog op visserij in de ultraperifere gebieden de richtsnoeren voor het onderzoek van staatssteun in de visserij- en aquacultuursector te amenderen. Het betreft hier een voornemen tot wijziging.
Vlootvernieuwing kan slechts gesteund worden in specifieke gevallen en onder stringente voorwaarden. In de ultraperifere gebieden is vis een belangrijke voedselbron. Wanneer de lokale vloot door modernisering beter toegerust wordt om die vis op een veiligere manier, met minder kwaliteitsverlies, minder dierenleed en/of minder biodiversiteitsverlies te vangen zou staatssteun voor die modernisering – zonder vergroting van de vangstcapaciteit – acceptabel kunnen zijn.
Acht u het gezien de huidige wereldwijde overbevissing (eenderde van alle visbestanden wordt overbevist) wenselijk dat de vangstcapaciteit verder vergroot zou worden? Zo ja, waarom?2
Dat acht ik niet wenselijk.
Deelt u de mening dat het voornemen om de vangstcapaciteit te vergroten niet te rijmen valt met het streven van de Europese Unie om in 2020 een einde te hebben gemaakt aan overbevissing? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft geen concreet voornemen geuit om de vangstcapaciteit te vergroten. Dit voorstel heeft daarom ook geen directe relatie met het voornemen van de Europese Unie in het kader van overbevissing.
Deelt u de mening dat door het subsidiëren van de visserij de bevolking meebetaalt aan het veroorzaken van dierenleed en het versnellen van het biodiversiteitsverlies? Acht u dat wenselijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?3
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
In het licht van het feit dat zowel de Europese Unie als het Koninkrijk der Nederlanden zich hebben gecommitteerd aan de Sustainable Development Goals (SDG’s), hoe valt dit plan volgens u te rijmen met Sustainable Development Goal (SDG) 14, waarin staat dat: «By 2020, prohibit certain forms of fisheries subsidies which contribute to overcapacity and overfishing, eliminate subsidies that contribute to illegal, unreported and unregulated fishing and refrain from introducing new such subsidies, recognizing that appropriate and effective special and differential treatment for developing and least developed countries should be an integral part of the World Trade Organization fisheries subsidies negotiation»?4
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van meer vangstcapaciteit per definitie bijdraagt aan de totstandkoming van overcapaciteit en daarom volgens SDG 14 verboden moet worden? Zo nee, waarom niet?
Vlootvernieuwing zal gekoppeld moeten worden aan voorschriften die de bestaande vangstcapaciteit in stand houden of reduceren. In dat geval is er geen reden om het subsidiëren van vlootvernieuwing op voorhand te verbieden.
In hoeverre voldoet Nederland al aan het in vraag 5 geciteerde SDG-doel?
Het Nederlandse uitgangspunt bij het verlenen van visserijsubsidie is dat de subsidieverlening niet mag bijdragen aan overbevissing of een toename van de totale vangstcapaciteit van de vloot tot gevolg mag hebben. Subsidies die bijdragen aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij acht ik destructief. Het verstrekken van dergelijke subsidies is evident niet aan de orde.
Kunt u aangeven welke subsidies Nederland kent die bijdragen aan overbevissing of het creëren van meer vangstcapaciteit?
Er zijn mij geen Nederlandse subsidies bekent die bijdragen aan overbevissing of het creëren van meer vangstcapaciteit.
Bent u voornemens, mochten dergelijke subsidies bestaan, deze te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Bent u van plan zich in stevige bewoording uit te spreken tegen dit voorstel van de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft de zelfstandig bevoegdheid om richtsnoeren inzake staatssteun vast te stellen, er is daarbij geen sprake van codecisie. Wel houdt de Commissie openbare raadplegingen en raadpleegt zij de lidstaten in de vergaderingen van het Adviescomité inzake Staatssteun. Dit voorstel tot wijziging is besproken in Adviescomité inzake Staatssteun van 20 september 2018. In dit comité zijn kritische vragen gesteld door Nederland over de milieu-impact van dit voorstel en de verhouding ervan met de Europese subsidiespelregels.
Het bericht dat VNO-NCW is aangesloten bij een machtige lobbygroep die het verhogen van de Europese klimaatambitie actief tegenwerkt |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Strategie bedrijven tegen klimaatactie onthuld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse werkgeversorganisatie VNO-NCW is aangesloten bij de invloedrijke lobbygroep Business Europe?2
Ja, VNO-NCW is net als 39 andere ondernemersorganisaties uit de Europese landen lid van Business Europe.
Kent u de recent uitgelekte notitie van Business Europe waarin hun lobbystrategie uit de doeken wordt gedaan om een verhoging van de Europese klimaatambitie tegen te werken?3
Ik ben bekend met de notitie waarin Business Europe een standpunt inneemt ten aanzien van de verhoging van de Europese klimaatambitie. Het is van groot belang dat de klimaatambities en bijbehorende nationale en Europese doelstellingen breed worden gedragen door de samenleving. De doelstelling kan immers alleen succesvol worden gerealiseerd als bedrijfsleven, overheden en maatschappelijke organisaties hier gezamenlijk de schouders onder zetten. In Nederland werkt het kabinet met vele partijen, waaronder VNO-NCW, constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Erkent u dat het tegenwerken van een verhoogde Europese klimaatambitie (van 40% naar 45% CO2-reductie in 2030) haaks staat op het in het regeerakkoord benoemde voornemen om op Europees niveau het voortouw te nemen het CO2-reductiedoel op 55% in 2030 te krijgen?4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw inzet tot nu toe geweest om het in het regeerakkoord genoemde pleidooi voor 55% CO2-reductie in 2030 in de praktijk te brengen?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord, wil dit kabinet in de EU het voortouw nemen om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% ten opzichte van 1990. Besluitvorming over deze verhoging moet plaatsvinden op basis van unanimiteit. Dit betekent dat we uiteindelijk het gesprek met alle lidstaten aangaan. Insteek daarbij is om uiterlijk in 2020 – als onderdeel van de mondiale ambitiecyclus – te komen tot een meer ambitieuze bijdrage vanuit de EU aan de doelen van het Akkoord van Parijs.
De klimaatonderhandelingen die eind dit jaar in Polen plaatsvinden zijn een eerste stap in dit traject. De faciliterende dialoog die daar zal plaatsvinden (Talanoa-dialoog) is het eerste formele moment om naar de collectieve inzet en die van de EU te kijken.
In 2019 wil ik op basis van het voorstel van de Europese Commissie voor een langetermijnstrategie voor Klimaat een discussie starten over het broeikasgasreductiedoel voor 2030. In mijn streven voor het ophogen van de EU klimaatambities werk ik nauw samen met Frankrijk, Zweden, Finland, Spanje, Portugal en Luxemburg. Nederland wil deze coalitie uitbreiden en zet zich hiervoor in.
Erkent u dat het blokkeren van een verhoging van de Europese klimaatambitie vervolgens door diezelfde tegenkrachten van ambitieus klimaatbeleid gebruikt kan worden als argument om hier in Nederland op de rem te trappen bij het tot stand brengen van Nederlands klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor internationaal concurrerende bedrijven zijn de concurrentieverhoudingen met bedrijven in andere lidstaten van belang. Zij zijn daarom gebaat bij een gedeelde Europese ambitie en een gelijk speelveld. Een gedeelde Europese ambitie die in lijn is met het akkoord van Parijs draagt ook bij aan effectief klimaatbeleid. Daarom zet het kabinet zich in voor 55% broeikasgasreductie in 2030. We werken hierin nauw samen met andere lidstaten die zich hier ook voor willen inzetten. Zoals ook bij het antwoord op de vragen 3 en 4 vermeld, werkt het kabinet in Nederland met vele partijen constructief samen om invulling te geven aan 49% broeikasgasreductie in 2030.
Wat is uw boodschap aan de Europese Unie met betrekking tot de door Business Europe gebezigde strategie om de Europese klimaatambitie niet eens naar 45% te tillen? Deelt u de mening dat het juist nu belangrijk is om publiekelijk afstand te nemen van deze doelstelling van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse klimaatboodschap aan de Europese Unie is helder: verhoog het 2030-broeikasgasreductiedoel naar 55%.
Hoe beoordeelt u de woordkeuze van Business Europe zoals het gebruik maken van de «gebruikelijke argumenten» om het proces tegen te werken en «het belang van extra ambitie te minimaliseren»?5
De woordkeuze past niet bij de ambities van het Nederlandse kabinet. Zowel in Nederland als in Europa streeft dit kabinet naar een ambitieus klimaatbeleid.
Is het waar dat Unilever in 2014 uit deze klimaatonvriendelijke lobbygroep is gestapt omdat het zelf voorstander is van strenger klimaatbeleid? Zo nee, hoe zit het dan?
Unilever is een bedrijf dat eigenstandig haar afwegingen maakt om al of niet lid te zijn van een belangenorganisatie. Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag dus ook naar Unilever zelf.
Kunt u uitsluiten dat VNO-NCW bij de totstandkoming van de hoofdlijnen van het voorlopige Nederlandse Klimaatakkoord gehandeld heeft in lijn met de recent uitgelekte notitie van Business Europe? Zo nee, bent u bereid de specifieke inbreng van VNO-NCW na te gaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
VNO-NCW is een constructief lid aan de klimaattafels. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie vraagt het kabinet alle partijen aan de tafels in de tweede ronde om tot een akkoord te komen om nadrukkelijker in beeld te brengen welke aanvullende maatregelen nog mogelijk zijn. Dit geldt dus ook voor VNO-NCW. De aanvullende maatregelen zijn van belang zodat we goed zijn voorbereid als de Europese doelstelling wordt aangescherpt. Omdat de uitkomst van de internationale gesprekken in 2019 nog niet vaststaat, kan de uiteindelijke doelstelling voor 2030 afwijken van de 49% waar het kabinet nu van uit gaat.
Bent u bereid om de onderhandelaars van het Klimaatakkoord te waarschuwen voor dergelijke tegenkrachten door hen te wijzen op het specifieke voorbeeld van de genoemde lobbystrategie van Business Europe? Zo nee, waarom niet?
Zowel overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW als de partijen aan de Industrietafel zijn zich bewust van de internationale context waarbinnen de industrie opereert. Over tal van onderwerpen op nationaal en internationaal niveau wordt een lobby gevoerd door diverse maatschappelijke- en belangenorganisaties om invloed uit te oefenen op beleidsvorming.
Bent u bereid om ook alle overheidsvertegenwoordigers die in contact staan met VNO-NCW te wijzen op dergelijke tegenkrachten? Zo nee, waarom mag overheidspersoneel niet worden geïnformeerd over strategieën die niet alleen haaks staan op ambitieus klimaatbeleid, maar zelfs de bescheiden klimaatambitie in het regeerakkoord ondermijnen?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat de subsidie voor zij-instromers primair onderwijs bijna op is |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat het subsidieplafond voor zij-instroom primair onderwijs bijna bereikt is, zoals de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft bevestigd aan de Algemene Onderwijsbond (AOb)? Zo ja, hoeveel geld is er nu nog beschikbaar in de subsidiepot voor zij-instroom primair onderwijs? Zo nee, waarom beweert DUO dit dan?1
Ja, het signaal dat het subsidieplafond bijna is bereikt, is juist, zoals ik ook in het algemeen overleg over leraren op 11 oktober heb aangegeven. Toen dit signaal kwam, ben ik op zoek gegaan naar extra middelen. Het is, zoals de werknemersorganisaties ook hebben aangegeven, immers goed nieuws dat er veel meer aanvragen zijn om zij-instromer te worden in het po.
Omdat er in 2017 al meer aanvragen waren dan voorzien, is het budget voor het po voor 2018 al meer dan verdubbeld ten opzichte van 2017. Van 1,2 miljoen voor 60 zijinstromers in 2017 naar 3,2 miljoen in 2018 voor 160 zijinstromers.
Naar nu is gebleken, is dit bedrag nog steeds niet genoeg. Er zijn tot 9 oktober 2018 in totaal 353 aanvragen ingediend voor zij-instromers in het po. Het budget wordt daarom met 4 miljoen euro verhoogd. Hiermee kunnen alle aanvragen, die zijn ingediend voor 15 oktober, volgens de regeling voor dit jaar worden toegekend.
Aanvragen die na 15 oktober worden ingediend worden direct in behandeling genomen en worden in januari 2019 uitgekeerd.
Acht u het wenselijk dat het voor schoolbesturen blijkbaar niet meer mogelijk is de subsidie voor zij-instroom primair onderwijs aan te vragen, terwijl het lerarentekort een acuut probleem is en alleen maar erger wordt de komende jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 1 staat, en als aangegeven in het algemeen overleg over leraren op 11 oktober, vind ik dat niet wenselijk. Er worden daarom extra middelen toegevoegd aan het budget voor zij-instroom. De zij-instroom is een belangrijke route voor mensen die vanuit een andere achtergrond een keuze willen maken voor het onderwijs en het leraarschap. Zij brengen nieuwe kennis en ervaring mee die verrijkend is voor de school en zijn snel inzetbaar. Zij kunnen immers, met een geschiktheidsverklaring, direct worden ingezet voor de klas. Dat biedt verlichting in deze periode van het lerarentekort.
Hoe hoog waren de subsidiepotten voor primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs sinds de invoering van de subsidie voor zij-instroom en in hoeverre zijn jaarlijks de subsidiepotten opgemaakt, hoeveel geld bleef er over en welke herverdelingen zijn er eventueel gedaan?
In onderstaande tabel is per sector en per jaar aangegeven hoeveel subsidies zij-instroom zijn toegekend en het aantal scholen waaraan de subsidie is toegekend.
Onderwijssector
Aantal toegekende aanvragen subsidie zij-instroom en aantal scholen
2014
2015
2016
2017
po
21
20
11
11
16
16
62
52
(v)so
2
2
8
8
3
3
9
7
vo
146
110
158
108
120
83
99
80
mbo
191
40
380
55
364
46
325
42
Totaal
360
172
557
182
503
148
495
181
Per zij-instromer wordt een subsidie toegekend van 20.000 euro. Voor 2019 worden na 15 oktober de nieuwe subsidieplafonds per sector gaan vastgesteld.
In de afgelopen drie jaar heeft steeds een herverdeling tussen sectoren plaatsgevonden om zo in sectoren waar meer aanvragen waren ingediend, deze ook te kunnen honoreren.
Hoeveel geld zit er op dit moment nog in de subsidiepot voor zij-instroom voortgezet onderwijs en hoeveel mensen zouden daar nog gebruik van kunnen maken?
De laatste stand, van 21 september 2018, was dat er nog 1,6 miljoen euro beschikbaar was voor zij-instroom in de sector vo. Daar kunnen 82 zij-instroomtrajecten van bekostigd worden. Als de exacte realisatie na 15 oktober bekend is, wordt het restant in het vo ingezet voor po en mbo.
Hoe veel mensen en scholen hebben jaarlijks gebruik gemaakt van de subsidie voor zij-instroom per onderwijssector sinds de invoering hiervan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar vraag 3.
Hoeveel scholen hebben dezelfde afwijzing gekregen als scholenstichting Het Sticht, namelijk dat DUO de aanvraag nog niet in behandeling kan nemen omdat het subsidieplafond bijna is bereikt voor de sector primair onderwijs?
Aan scholenstichting Het Sticht is een mail verstuurd, waarin werd aangegeven dat de aanvraag vooralsnog werd aangehouden in afwachting op mogelijk extra budget of onderbesteding in andere sectoren. Daarnaast hebben drie aanvragers een brief ontvangen met daarin een voorlopige afwijzing. Nu het budget wordt opgehoogd, worden deze aanvragen alsnog in behandeling genomen.
Acht u het wenselijk dat het subsidieplafond voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) al bereikt is voor dit jaar? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoeveel scholen hebben sinds het bereiken van het subsidieplafond geen subsidie kunnen krijgen voor zij-instroom in het mbo?
Voor het mbo is zij-instroom een structurele en succesvolle route voor instroom van leraren. Op deze manier krijgen studenten les van bevoegde leraren die ervaring hebben in het beroepenveld waarvoor de studenten worden opgeleid. In 2018 zijn er tot 9 oktober 618 aanvragen uit het mbo voor subsidie voor zij-instromers binnengekomen. Op basis van het huidige budget zijn er daarvan tot nu toe 214 toegekend.
Omdat het onwenselijk is dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn om nieuwe leraren als zij-instromer goed op te leiden, is gezocht naar extra budget. Voor de sector mbo zal het plafond van zij-instroom dit lopende jaar nog met 1,8 miljoen verhoogd worden. Dat betekent dat we sowieso nog 90 aanvragen kunnen toekennen. Na 15 oktober kunnen we tot een eventuele herverdeling van het budget van 2018 komen, en kunnen er wellicht nog meer aanvragen worden toegekend. Overige aanvragen zullen automatisch doorschuiven naar 2019 en in januari toegekend en uitgekeerd worden.
Deelt u de mening dat herverdeling van de subsidies onwenselijk is, aangezien er op deze manier geld uit een subsidiepot van een andere onderwijssector wordt gehaald waar net zo hard nieuwe leraren nodig zijn? Zo ja, bent u bereid de subsidiepotten tussentijds aan te vullen, zodat scholen nieuwe leraren kunnen opleiden om het lerarentekort tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening, deel ik niet. We maken zo efficiënt mogelijk gebruik van het budget: als de realisatie anders uitpakt dan de verwachting, worden middelen die niet besteed worden in de ene sector overgeheveld naar de andere sector.