Plannen van het Bureau Krediet Registratie (BKR) om studieschulden van studenten officieel te gaan registreren |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Wat klopt er van het bericht dat uit correspondentie tussen het Bureau Krediet Registratie (BKR) en kredietverstrekkers zou blijken dat er plannen worden gemaakt om studieschulden van studenten officieel te gaan registreren?1
Zowel het Bureau Krediet Registratie als (sommige brancheverenigingen van) kredietverstrekkers zijn sinds jaar en dag voorstander van kredietregistratie. Zij kunnen dit echter niet eenzijdig afdwingen of opleggen. De regering is niet voornemens om tot registratie over te gaan, omdat studieschulden al geregistreerd staan bij DUO en hier eenvoudig toegankelijk zijn voor oud-studenten. Ook dat standpunt is ongewijzigd.
Deelt u de mening dat elke jongere met de juiste vooropleiding zeker moet zijn dat hij of zij kan deelnemen aan een studie in het hoger onderwijs, ongeacht het ouderlijk inkomen?
Ja, die mening deel ik volmondig. Daarom is de aanvullende beurs ook blijven bestaan en met de wet studievoorschot verhoogd met ruim € 100 per maand. Daarnaast is het daarom van cruciaal belang dat studenten zich realiseren dat lenen voor de studie een heel ander type lening is dan een consumptief krediet. Bij terugbetaling wordt immers niet alleen gekeken naar de hoogte van de schuld, maar ook naar het inkomen. Onder bepaalde inkomensniveaus hoeft de oud-student nog niet terug te betalen of niet het volledige bedrag dat bij de schuld hoort. En aan het einde van de terugbetaaltermijn wordt de restschuld kwijtgescholden. Bovendien is lenen voor de studie, lenen voor een investering in jezelf die zich later terugverdient.
Wat betekent officiële kredietregistratie van studieschulden voor het beoogde sociale karakter van het leenstelsel, waarbij studieschulden worden beschouwd als een geheel ander soort schuld dan consumptief krediet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat klopt er van de vrees dat banken hiermee nog meer voer krijgen om ex-studenten slechts een „halfbakken hypotheek» te verstrekken?
Studieschulden moeten sowieso worden meegewogen bij hypotheekverstrekking, ook al zijn ze niet BKR-geregistreerd. Bij het verstrekken van een hypothecair krediet dient de kredietverstrekker op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) informatie over de financiële positie van de consument in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de financiële verplichtingen die een consument heeft. Hier vallen ook studieschulden onder. Klanten met een studieschuld dienen de kredietverstrekker te informeren over deze financiële verplichting. Kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs kunnen ook vragen naar een uitdraai van DUO. Dit heeft als voordeel dat het actueel is en ook vervroegde aflossingen worden weergeven, zodat een kredietverstrekker daar rekening mee kan houden. Indien een consument een studieschuld niet meldt (en daardoor een te hoog krediet heeft gekregen), kan dit leiden tot betalingsproblemen en kan er wellicht geen beroep worden gedaan op de Nationale Hypotheek Garantie.
Welke mogelijkheden ziet u om te verhinderen dat het BKR op een bepaald moment zijn naar eigen zeggen nu nog niet vergevorderde plannen wèl uitvoert en gevolg geeft aan zijn pleidooi voor de registratie van studieschulden?
BKR kan niet eigenstandig tot registratie van studieschulden overgaan. Zij hebben daarvoor immers informatie over de studieschulden nodig en zouden daartoe informatie-uitwisseling met DUO moeten organiseren. De regering is niet voornemens om tot registratie over te gaan.
Agressie tegen toezichthouders van Staatsbosbeheer |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Jagers op cursus voor omgaan met agressie»?1
Ja.
Kent u het artikel «Toezichthouder Staatsbosbeheer mishandeld door jager zonder jachtakte»?2
Ja.
Deelt u de mening dat geweld dat wordt uitgeoefend door daders die in het bezit zijn van een wapen en die hun geweld richten op toezichthouders extra zwaar bestraft zou moeten worden?
Het gebruik van een wapen zonder daartoe gerechtigd te zijn, levert op basis van de geldende wet- en regelgeving reeds een strafverzwarende omstandigheid op en kan tot een hogere straf leiden. Verder kan misbruik van een wapen gevolgen hebben voor de jachtakte dan wel de wapenvergunning. Deze kunnen worden ingetrokken indien er grond is om aan te nemen dat de jachtaktehouder misbruik maakt van zijn bevoegdheid om een geweer te gebruiken.
Wat is op dit moment de maximale straf voor een dergelijke wetsovertreding?
De maximaal op te leggen straf hangt af van het gepleegde feit. Indien agressie en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak worden gepleegd, kunnen de strafeisen worden verhoogd. Ingeval sprake is van geweld waarbij een wapen is gebruikt, zal op grond van de OM strafvorderingsrichtlijnen het (illegale) wapenbezit apart ten laste worden gelegd.
Deelt u de mening dat geweld jegens toezichthouders in publieke dienst zwaarder bestraft zou moeten worden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hier initiatieven toe ontplooien? Zo nee, waarom niet?
In de OM Strafvorderingsrichtlijnen is opgenomen dat bij agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, zoals boswachters, de officier van justitie, conform de Eenduidige Landelijke Afspraken, een verzwaringsfactor van 200% mee laat wegen bij de beoordeling van de uiteindelijke strafeis.
Er zijn ook andere factoren die door de officier van justitie worden meegewogen. Officieren van justitie houden naast de in deze richtlijnen vastgelegde verzwaringsfactor van 200% -conform de wet, de jurisprudentie en het beleid- ook rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte, hetgeen tot verhoging of verlaging van het in de richtlijn genoemde uitgangspunt kan leiden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat publiek geld wordt uitgegeven aan het toerusten van jagers?
Nee, deze mening deel ik niet. Helaas krijgen ook jagers in toenemende mate te maken met agressie (verbaal en soms zelfs fysiek) van burgers. Ik vind het belangrijk dat jagers worden toegerust om op een goede manier met deze tegen hen gerichte agressie om te leren gaan.
Deelt u de mening dat van het initiatief van de provincie Zuid-Holland een stigmatiserend effect kan uitgaan jegens natuurliefhebbers die zich storen aan de wijze waarop jagers hun hobby beoefenen? Zo ja, bent u bereid met de provincie Zuid-Holland in contact te treden over dat zij niet langer partij zouden moeten kiezen tussen maatschappelijke groepen die het met elkaar oneens zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Jagers opereren binnen de kaders die de wetgever hen heeft opgelegd. Jagers zijn actief betrokken bij de uitvoering van het populatiebeheer en de schadebestrijding, zoals vastgesteld in de provinciale beleidsplannen. Als burgers het niet eens zijn met deze plannen, kunnen zij zich via de daartoe democratisch openstaande wegen wenden tot de bevoegde instanties. Agressie in het veld tegen jagers wijs ik te allen tijde af.
Deelt u de mening dat gewapende (ex-)jagers die geweld plegen (al dan niet in bezit van een vuurwapen) jegens burgers of toezichthouders in principe een levenslang jachtverbod zouden moeten krijgen? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u komen tot een initiatief om de wet op die wijze aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Een jachtverbod wordt geëffectueerd door de intrekking of weigering tot verlening van een jachtakte. Op basis van de huidige regelgeving zal een veroordeling voor geweldpleging per definitie resulteren in een weigering tot verlening van een jachtakte (of wapenverlof) voor een periode van tenminste 8 jaar.
Er wordt namelijk bij de jachtakte- of verlofverlening in de justitiële systemen nagegaan of de aanvrager voor relevante strafbare feiten veroordeeld is, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat aan hem of haar geen vuurwapen kan worden toevertrouwd. Veroordelingen wegens een geweldsdelict kwalificeren als zodanig. Ik acht de huidige regelgeving proportioneel en zie op dit moment geen aanleiding om de regelgeving op dit punt aan te scherpen.
De schijn van belangenverstrengeling met de totstandkoming van de Wmo 2015 |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over de schijn van belangenverstrengeling die is gewekt doordat een VVD-senator in de Eerste Kamer via haar eigen bedrijf – en in opdracht van het ministerie – heeft meegeschreven aan de totstandkoming van de Wmo 2015?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, deze berichtgeving ken ik.
Bureau Duthler Associates (Bureau DA) heeft het Ministerie van VWS in de zomer 2013 geadviseerd in het proces van totstandkoming van de Wmo 2015. De regering had in deze fase behoefte aan gespecialiseerde kennis op het terrein van gegevensverwerking en privacyregelgeving. Hieraan vooraf ging een advies van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP, tegenwoordig Autoriteit Persoonsgegevens) van 29 juli 20132. Het CBP kon zich nog «geen volledig beeld vormen van alle afwegingen inzake de bescherming van persoonsgegevens» omdat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting ten tijde van de advisering nog in bewerking waren. Het CBP adviseerde om het wetsvoorstel niet aldus in te dienen en achtte aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk. Tevens achtte het CBP een privacy impact assessment (pia) noodzakelijk «waarmee in kaart wordt gebracht welke gegevens, voor welk doel, zullen worden verwerkt en welke waarborgen moeten worden getroffen om deze verwerking(en) in overeenstemming te brengen met de eisen van de Wbp».
Het doen van een pia voor wetsontwerpen waarbij sprake is van een beperking op het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer was tevens als uitgangspunt opgenomen in het Regeerakkoord van het vorige kabinet.3
In de zomer 2013 werd gewerkt aan de totstandkoming van de Wmo 2015; er was tijdsdruk om het wetsvoorstel 2015 op planning te houden en gemeenten – bij aanvaarding van het wetsvoorstel – de benodigde tijd voor implementatie te kunnen verschaffen. Bureau DA stond bekend als een in de Wet bescherming persoonsgegevens gespecialiseerd bureau en was in de gelegenheid in de zomermaanden door te werken aan de pia. Bureau Duthler is aangezocht om deze pia te doen. De pia heeft bijgedragen aan het opstellen van een gedegen toelichting op de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes aangaande gegevensverwerking. Het wetsvoorstel Wmo 2015 is vervolgens, in november 2013, voor advies naar de Raad van State gezonden.
Gedurende het proces van gunning en uitvoering van de opdracht is er geen contact geweest met mevrouw Duthler; de contacten verliepen via twee andere medewerkers van het bureau. Voor zover mij bekend en zichtbaar is mevrouw Duthler zelf niet betrokken geweest bij de uitvoering van de opdracht.
Ik vind het primair een zaak van senatoren zelf om een afweging te maken of betrokkenheid bij een opdracht kan leiden tot belangenverstrengeling. Ik heb begrepen dat de leden van de Eerste Kamer in deze zaak aanleiding hebben gezien de eigen gedragsregels voor nevenfuncties en belangenverstrengeling nader tegen het licht te houden. Dat lijkt mij een juiste gang van zaken.
Wilt u de adviezen die Duthler Associates, het bedrijf van de senator, leverde in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaande de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het advies is destijds aan de Kamer toegezonden en integraal, als bijlage bij de memorie van toelichting op het voorstel van wet Wmo 2015, op 15 januari 2014 gepubliceerd; het is derhalve een openbaar document.4 De memorie van toelichting verwijst er zelf ook naar: «(...) een privacy impact assessment (PIA) over mogelijke gegevensverwerking tussen partijen is uitgevoerd (Gegevensuitwisseling en gegevensbescherming rond de Wmo en AWBZ, Duthler Associates, 2013)».5
Welke wijzigingen in de Wmo 2015 zijn doorgevoerd op advies van dit bedrijf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het advies is gegeven in het stadium waarin de wet en de toelichting nog in de ontwerpfase waren en voorafgaand aan advisering door de Raad van State. Het advies doet voornamelijk voorstellen voor aanpassing van de memorie van toelichting. Die voorstellen zijn gedeeltelijk overgenomen.
Wat vindt u ervan dat financiële belangen van een volksvertegenwoordiger en het maken en controleren van beleid in deze zaak door elkaar lopen? Is hier sprake van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het ministerie destijds juist heeft gehandeld door een bedrijf van een senator van één van de coalitiepartijen in te schakelen voor betaald advies voor wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het sluiten van woningen op grond van de Wet Damocles |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drie maanden uit huis gezet om veertien gram wiet»?1
Ja.
Kunt u per jaar uiteenzetten hoeveel woningen door burgemeesters gesloten zijn in de afgelopen 10 jaar op grond van artikel 13b Opiumwet?
Ik beschik niet over deze gegevens. De bevoegdheid om woningen op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten is een bevoegdheid van de burgemeester en dus een lokale aangelegenheid. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten hoeveel sluitingsbesluiten van burgemeesters op grond van artikel 13b Opiumwet door de (voorzieningen)rechter ongedaan zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De enige cijfers, waarover ik op dit moment beschik, komen uit het onderzoek naar uitspraken van rechtbanken over artikel 13b Opiumwet in de periode 2008–2016 van promovenda Michelle Bruijn. Uit haar onderzoek blijkt dat de rechtbank in 30% van de gepubliceerde uitspraken het beroep tegen de sluiting gegrond heeft verklaard. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Tweede Kamer de motie-Buitenweg/Van Nispen2 aanvaard. Hierin wordt de regering verzocht het gebruik van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid te monitoren, uitspraken van de rechter hierover te analyseren en de Kamer hierover driejaarlijks te informeren. Zoals u weet, zal de regering deze motie uitvoeren. Die uitvoering zal naar verwachting ook aanvullende gegevens opleveren over aantallen geschorste of vernietigde sluitingsbesluiten.
Wordt volgens u artikel 13b Opiumwet nog wel toegepast op de manier zoals die door de wetgever oorspronkelijk bedoeld was? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
In de toelichting van het huidige artikel 13b van de Opiumwet3 heeft de regering aangegeven dat de burgemeester bij de toepassing van diens bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moet nemen. Doorgaans hanteren burgemeesters een stappenplan voor het optreden tegen productie van of handel in drugs vanuit woningen en andere panden. Het is aan de rechter om te beoordelen of de burgemeester in redelijkheid van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
Ik verwijs verder naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet wat ik op 31 oktober jl. naar de Eerste Kamer heb verzonden.4 Daar merk ik op dat de toepassing en jurisprudentie over artikel 13b inderdaad ruimer lijken dan de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever en verklaar ik dat verschil door te wijzen op de grote schaal waarop woningen tegenwoordig worden gebruikt voor drugsproductie en -handel. De bedoeling van de wetgever, zoals blijkend uit de geschiedenis van totstandkoming van de wet, is niet de enige factor die door de rechter wordt betrokken bij zijn uitleg van de wettekst. Zo kent de rechter ook gewicht toe aan de wettekst zelf, aan de manier waarop bestuursorganen hun door de wet gegeven bevoegdheid toepassen en aan maatschappelijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds de totstandkoming van de wet.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het debat over de Wijziging van de Opiumwet (verruiming sluitingsbevoegdheid) dat u graag zou willen bijdragen aan de informatievoorziening aan gemeenten over de mogelijkheid tot het sluiten van panden?2 Wat is hiervan de stand van zaken? Is inmiddels een uniform beleid ontwikkeld of verschilt het gebruik van de mogelijkheid tot het sluiten van woningen nog steeds aanzienlijk per gemeente?
Tijdens het debat over de wijziging van de Opiumwet heb ik toegezegd om nog eens te kijken of de casuïstiek voldoende verankerd is en voldoende wordt aangereikt. In overleg met gemeenten wordt nu een communicatietraject gestart om de casuïstiek onder de aandacht van burgemeesters te brengen.
Dat traject heeft niet tot doel om uniform beleid te ontwikkelen. De casuïstiek kan ook per gemeente verschillen. Hoe dan ook is het inherent aan de keuze van de wetgever voor een bevoegdheid van de burgemeester dat er verschillen zullen blijven bestaan tussen gemeenten.
Snapt u dat veel mensen de sluiting van een woning als straf ervaren en niet zozeer als een bestuurlijke maatregel? Vindt u dit wenselijk?
De sluiting van een pand, met name wanneer dit een woning betreft, is een ingrijpende maatregel. De opgelegde maatregel is echter niet bedoeld als straf, maar om overtreding van de Opiumwet te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. De burgemeester zal bij het opleggen van de maatregel zich rekenschap geven van de gevolgen voor belanghebbenden. Doet hij dat onvoldoende, dan kan de voorzieningenrechter het besluit schorsen.
De gevaren voor de volksgezondheid ten gevolge van niet tegen Q-koorts gevaccineerde geiten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ontzetting over boer die geiten niet vaccineert tegen Q-koorts»?1
Ja.
Begrijpt u dat bewoners van streken waar de Q-koorts veel slachtoffers heeft gemaakt zeer ongerust worden van het feit dat niet alle geiten tegen Q-koorts worden gevaccineerd? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen om deze mensen zeker kunnen zijn dat hun gezondheid geen gevaar loopt? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u het niet begrijpt?
Ik heb begrip voor deze zorgen, zeker gezien de geschiedenis van Q-koorts en de consequenties van de Q-koortsuitbraak die in Nederland heeft plaatsgevonden. Ik hecht dan ook veel belang aan de maatregelen die sinds deze uitbraak getroffen zijn, om de volksgezondheid te beschermen. Er is momenteel één bedrijf in Nederland dat niet vaccineert tegen Q-koorts. Aan dit bedrijf is in 2011 op grond van gewetensbezwaren van de houder een ontheffing verleend voor de vaccinatieplicht. Deze ontheffing is destijds verleend door de VWA (nu NVWA), in mandaat van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het is bestendig gebruik dat we, net als in de volksgezondheid, te maken kunnen hebben met gewetensbezwaarden in veterinair opzicht. Daar kan de overheid rekening mee houden onder de voorwaarden dat de volksgezondheid niet in het geding komt. Er is niet lichtvoetig omgesprongen met het verlenen van deze ontheffing. In de ontheffing zijn aanvullende verplichtingen opgenomen voor de veehouder. Dit strenge regime van aanvullende eisen is opgelegd om te voorkomen dat het bedrijf een risico vormt voor de volksgezondheid of omwonenden. Er vindt een intensieve tweewekelijkse tankmelkmonitoring plaats, waarbij de meerkosten voor de rekening van de veehouder zijn. Daarnaast heeft het bedrijf een uitbreidingsverbod, mag het bedrijf geen dieren afvoeren (behalve lammetjes jonger dan vier weken ten behoeve van de vleesproductie en dieren die rechtstreeks naar het slachthuis worden vervoerd), zijn er mestmaatregelen opgelegd en geldt er een bezoekersverbod en een hygiëneprotocol. Tenslotte moet het bedrijf via herkenbare kentekenen, of voor medewerkers via een brief, duidelijk maken dat de geiten niet zijn gevaccineerd. De gestelde eisen bieden daarmee een beschermingsniveau gelijkwaardig aan dat van een gevaccineerd bedrijf. Als er iets gevonden wordt in de tweewekelijkse tankmelkcontrole gaan we over tot ruiming. Daarbij geldt dat de gebruikte testmethode zeer gevoelig is.
Het verlenen van deze ontheffing is besproken tijdens een Algemeen Overleg met uw Kamer op 1 juli 2010.2 Een motie om af te zien van deze ontheffing is destijds verworpen.3
Is het waar dat aan een ondernemer een vrijstelling op grond van gewetensbezwaren is gegeven voor de vaccinatieplicht van geiten? Zo ja, wie heeft die vrijstelling verleend? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke bepaling in de wet- of regelgeving kan die vrijstelling worden gegeven en welk bestuursorgaan kan een dergelijk besluit nemen?
De ontheffing is verleend op grond van artikel 107, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwwd). De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is op basis van dat artikel bevoegd om ontheffing te verlenen van het bij of krachtens de Gwwd bepaalde. Hieronder valt ook de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten.
Een ontheffing mag onder andere worden verleend indien het belang van de gezondheid voor mensen zich daar niet tegen verzet. Om die reden zijn in de ontheffing extra eisen opgenomen, waaraan de betreffende houder van schapen en geiten moet voldoen. Zoals hierboven in de antwoorden op de vragen 2 en 3 reeds is aangegeven, is het doel hiervan om te voorzien in een gelijkwaardig beschermingsniveau voor de gezondheid van mens en dier. De ontheffing is in mandaat verleend door de IG NVWA. Op grond van het Mandaatbesluit LNV Voedsel en Waren Autoriteit inzake ontheffing Q-koortsmaatregelen is de NVWA hiertoe bevoegd. Deze mandaatverlening is voortgezet in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging LNV 2017.4
Wat is de rechtsgrond op basis waarvan vrijstelling kan worden verleend?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er bij het verlenen van de vrijstelling adviezen van derden ingewonnen? Zo ja, van wie en hoe luidden deze adviezen? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van het verlenen van deze ontheffing is veel overleg gevoerd over Q-koorts met deskundigen. Op basis van deze overleggen zijn de maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 en 3 vastgesteld.
Deelt u de mening dat een vrijstelling van de vaccinatieplicht gevolgen kan hebben voor de gezondheid van omwonenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn belanghebbenden dan wel omwonenden in de gelegenheid gesteld bedenkingen kenbaar te maken en/of bezwaar in te dienen tegen het (voorgenomen) vrijstellingsbesluit?
De ontheffing van de vaccinatieplicht heeft geen gevolgen voor de gezondheid van de omwonenden, aangezien deze ontheffing gepaard gaat met een streng regime van aanvullende eisen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarmee wordt een beschermingsniveau geboden gelijkwaardig aan dat van een gevaccineerd bedrijf.
Hoe moet het verlenen van de vrijstelling worden beoordeeld in het licht van de uitspraak van de voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in 2010 dat gewetensbezwaren niet zwaarder wegen dan volksgezondheid?
Ik sluit mij volledig aan bij deze uitspraak. De aanvullende voorwaarden minimaliseren het risico evenzeer als de vaccinatieplicht.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat vrijstelling voor vaccinatieplicht wordt verleend, gelet op het doel van de vaccinatieplicht, namelijk het beschermen van mensen tegen besmetting met de verwekker van Q-koorts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de vrijstelling in te trekken en de desbetreffende wet- of regelgeving die vrijstelling mogelijk maakt eveneens in te trekken?
Ik voer een zeer terughoudend beleid wat betreft ontheffing van de vaccinatieplicht. Er is één bedrijf in Nederland waar een ontheffing aan is verleend. De strenge aanvullende eisen die aan dit bedrijf zijn gesteld, waarborgen een gelijkwaardig beschermingsniveau als dat van een gevaccineerd bedrijf.
In AZC’s gescheiden Christenen en Moslims |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het nieuwsbericht «Binnenkijken bij het azc in Budel: «Dit is geen charmeoffensief»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaring van de in het bericht genoemde medewerker van het asielzoekerscentrum (AZC) in Budel dat moslims en Christenen niet bij elkaar op de kamer worden geplaatst, gewoon om problemen te voorkomen?
Welke problemen worden daarmee bedoeld? Komen deze problemen vooral van de moslims of van de Christenen?
Gebeurt dit gescheiden plaatsen ook in andere AZC’s? Zo ja, in hoeveel procent van de gevallen?
Worden ook andere minderheidsgroepen, zoals bijvoorbeeld homoseksuelen, in aparte ruimtes geplaatst? Zo ja, is dit ook om problemen te voorkomen? Zo ja, wat voor problemen zijn dat? Welke groepen zijn voor die problemen verantwoordelijk?
Hoe beoordeelt u de verklaring van de eerdergenoemde medewerker dat een groep AZC-bewoners geregeld voor overlast zorgt? Om wat voor overlast gaat dit? Wat betekent «geregeld» in dit geval?
Zoals eerder gedeeld met uw Kamer komt het voor dat bewoners van COA-locaties betrokken zijn bij overlast of incidenten.2 De mate waarin dit speelt fluctueert en de aard en achtergrond van de overlast is divers.
Ik wil benadrukken dat overlastgevend gedrag ontoelaatbaar is en aangepakt dient te worden met het palet aan maatregelen dat daarvoor beschikbaar is en waarover ik uw Kamer meermaals heb geïnformeerd. Daarbij is het belangrijk dat wanneer overlastgevend gedrag overgaat in crimineel gedrag de aanpak primair via het strafrecht verloopt.
Hoe beoordeelt u de verklaring van een medewerker dat het om een klein percentage gaat? Hoe groot is dat percentage? Hoe groot is dat percentage in andere AZC’s?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel mensen zitten op dit moment in AZC’s in Nederland?
Momenteel verblijven ruim 22.000 mensen in de opvang; circa 6.500 hiervan beschikken over een verblijfsvergunning en wachten op huisvesting in een gemeente.
Kunt u een overzicht geven van de herkomst van deze mensen, hun religie, de status van hun aanvraag en de verwachte gezinsmigratie die zij met zich mee zullen brengen indien zij een permanente verblijfsvergunning zouden krijgen?
Gegevens over onder meer etniciteit en religie worden niet structureel geregistreerd in de geautomatiseerde systemen van het COA. Het door u gevraagde overzicht kan dus niet in samenhang worden gegeven.
Het bericht dat farmaceutisch bedrijven voor miljarden aan belasting ontwijken |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Medicijn voor armoede» van Oxfam Novib?1
Ja.
Uit welke wetenschappelijke publicaties heeft u opgemaakt en/of welke onderbouwing kunt u leveren dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet tot een «race-to-the bottom» zal leiden?
Het Kabinet verlaagt weliswaar het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) tot 20,5% in 2021, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Deze verlaging wordt namelijk in belangrijke mate gefinancierd met een grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Deze grondslagverbredende maatregelen zijn onder andere de renteaftrekbeperking uit het Implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking), de beperking van verliesverrekening voor bedrijven en de minimumkapitaalmaatregel voor banken en verzekeraars. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven. Per saldo bevorderen we op deze wijze het ondernemen met eigen vermogen en blijft ons tarief tegelijkertijd concurrerend. Het Kabinet is van mening dat dit niet leidt tot een uitholling van de Vpb-opbrengsten en dat er dus geen sprake is van een race naar de bodem. Bovendien komt het Nederlandse algemene Vpb-tarief ook na de verlaging naar 20,5% uit op een percentage rond het Europees gemiddelde van circa 21%.
Bent u het, in het licht van de vorige vraag, eens met de kritiek dat Nederland, dat sinds de jaren 80 stapsgewijs de vennootschapsbelasting heeft verlaagd van 48% tot 22,25%, een belangrijke aanjager is van deze «race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De maatschappij verandert en de belastingmix verandert mee. Uiteindelijk streven Kabinetten naar een belastingmix die zo min mogelijk verstorend werkt en past bij de politieke voorkeuren van dat moment. Dit Kabinet stelt voor de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen en deze verlaging in belangrijke mate te financieren uit grondslagverbreding. Zo wordt het belastingstelsel economisch minder verstorend, terwijl de Kabinetsinzet niet zorgt voor schadelijke belastingconcurrentie.
Bent u het eens met de conclusie dat zogenaamde patentboxen, voor Nederland zou dat de innovatiebox zijn, evenzogoed leiden tot een «m race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is een instrument dat onder andere als doelstelling heeft Nederland aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor innovatieve bedrijven. In het kader van het Base Erosion Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en in EU-verband zijn internationale afspraken gemaakt over de voorwaarden waar een innovatiebox minimaal aan moet voldoen. De Nederlandse innovatiebox is op onderdelen per 1 januari 2017 aangepast en voldoet daarmee aan de internationale standaard. Deze standaard moet voorkomen dat de innovatiebox als instrument voor belastingontwijking wordt gebruikt.
Bent u bereid om deze innovatiebox af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is in 2015 geëvalueerd waarvan de resultaten op 19 februari 2016 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.2 In die evaluatie concluderen de onderzoekers dat de innovatiebox doeltreffend en doelmatig is. In deze conclusie is rekening gehouden met het tweeledige doel van de innovatiebox: er wordt beoogd het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te verbeteren, teneinde hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken en te behouden en er wordt beoogd onderzoeks- en ontwikkelingswerk in Nederland te bevorderen.3 Door de onderzoekers wordt wel geconstateerd dat de innovatiebox waarschijnlijk niet het meest krachtige middel is om R&D te stimuleren. Met oog op de dubbele doelstelling van de innovatiebox en de conclusies van de evaluatie ziet het Kabinet geen reden de innovatiebox af te schaffen. Overigens is na de evaluatie de innovatiebox per 1 januari 2017 aangepast aan de internationale OESO-standaard en is een aantal aanbevelingen uit de evaluatie overgenomen. Daarnaast heeft dit Kabinet de innovatiebox per 2018 versoberd door het effectieve tarief van 5% naar 7% te verhogen.
Hoeveel gesprekken zijn er de afgelopen 18 jaar door de Nederlandse overheid gesprekken met farmaceutische bedrijven gevoerd, op politiek dan wel ambtelijk niveau, waarbij de vennootschapsbelasting, de innovatiebox of een andere belastingmaatregel ter sprake is gekomen?
Er wordt door verschillende overheidsinstanties en op verschillende niveaus gesprekken gevoerd met belangenorganisaties en bedrijven. Dat geldt ook voor de Belastingdienst bij de uitoefening van het toezicht, ook op het gebied van de vennootschapsbelasting. Hierbij wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, ook gesproken over de toepassing van de innovatiebox en andere belastingmaatregelen.
Kunt u inzicht geven in de verslagen van die gesprekken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de belastingmoraal en de bedrijfsstructuur van een farmaceutisch bedrijf bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen te betrekken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid wordt bij de vormgeving van fiscaal beleid en de totstandkoming van fiscale wetgeving in veel gevallen op ambtelijk niveau gesproken met externe partijen. Dit gebeurt bijvoorbeeld op initiatief van het Ministerie van Financiën, op verzoek van een externe partij of via de steeds veelvuldiger gebruikte internetconsultatie. Tijdens het plenair debat over belastingontwijking op 29 maart jl. heb ik opgemerkt dat ik meerwaarde zie in dit soort gesprekken en dat ik van plan ben dergelijke gesprekken te blijven voeren.
Het voorgaande laat onverlet dat ik geen misverstand wil laten bestaan over de rolverdeling. Geen enkele externe partij heeft een doorslaggevende stem bij de vormgeving van fiscaal beleid noch bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Deze externe partijen komen op voor een deelbelang. Dat is hun goed recht en nuttig in de belangenafweging, maar het deelbelang hoeft zeker niet gelijk te zijn aan het algemene belang. Uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet. Het kabinet beoordeelt op welke wijze naar zijn inschatting het algemene belang het beste wordt gediend. Het kabinet is daarop aanspreekbaar door de Staten-Generaal.
Bij wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Bovendien wordt mijn agenda openbaar gemaakt zodat transparant is welke gesprekken ik voer. Specifiek bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer ligt mijn belang in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de bedrijfscultuur en de belastingmoraal geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bereid in de toekomst bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen eisen te stellen aan de wijze waarop een farmaceutisch bedrijf zijn belasting betaalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 ligt mijn belang bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de wijze waarop een bedrijf belasting betaalt geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de 3,8 miljard euro belasting die farmaceutische bedrijven ontweken hebben, besteed had kunnen worden aan het verbeteren dan wel toegankelijker maken van medische zorg? Zo niet, waarom niet?
Door het vaststellen van de aanslag door de Belastingdienst wordt datgeen in de heffing betrokken wat op basis van de Nederlandse wet- en regelgeving aan Nederland toekomt. De afgelopen jaren is echter gebleken dat bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen waardoor de kosten van algemene voorzieningen, waaronder de medische zorg, worden afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Het Kabinet wil daarom belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken. Dit gebeurt op basis van internationale, Europese maar ook nationale initiatieven. Ik heb u geïnformeerd over het Kabinetsbeleid op dit punt en de daar uit voortvloeiende initiatieven in mijn brief van 23 februari jl.
Wat is uw oordeel over het voornemen van de farmaceutische bedrijven om te komen tot een gezamenlijk gedragscode over «verantwoorde prijsstelling»? Deelt u de mening van Farma ter Verantwoording dat zulke gedragscodes vaak gebruikt worden als doekje voor het bloeden en om wettelijke ingrepen zoals prijscontroles te voorkomen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen. De VIG erkent dat het anders moet. Dit vind ik een bijzonder positieve ontwikkeling. Ik kijk daarom met bijzondere interesse uit naar het definitieve resultaat. Daarbij heb ik de verwachting dat de gedragscode vastlegt wat ongewenst gedrag is en wat de voelbare consequenties zijn voor bedrijven die zich er niet aan houden.
Wel ben ik realistisch over de beperkte reikwijdte ervan: De gedragscode zal slechts voor leden van de VIG gelden, niet-leden zijn er niet aan gehouden. Het is ook geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen, eerder een extra stukje van de puzzel.
Deelt u de mening dat er niet op vertrouwd kan worden dat bedrijven met een aantoonbaar dubieuze (belasting)moraal zichzelf winstbeperkende maatregelen zullen opleggen?2
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de manier waarop individuele bedrijven hun belastingplicht voldoen. In zijn algemeenheid geldt dat het in de jurisprudentie aanvaard is dat het belastingplichtigen in beginsel is toegestaan fiscaal de meest voordelige weg te kiezen5, maar dat is niet onbegrensd. Het is niet voor niets dat in de jurisprudentie ook het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) zich heeft ontwikkeld. Ook de rol van de wetgever mag hier niet worden miskend en juist op dat punt heb ik in mijn brief van 23 februari 2018 aangekondigd een pakket maatregelen te treffen die ten doel hebben internationale belastingontwijking met wetgeving aan te pakken.
Het artikel ‘Akkers vervuild door plastic in compost: “Te veel rotzooi in de gft-bak”’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Akkers vervuild door plastic in compost: «Te veel rotzooi in de gft-bak»»?1
Ja.
Klopt het dat compost dat gemaakt wordt van groente-, fruit-, en tuinafval (GFT) vaak vol zit met plastic deeltjes?
Door Rijkswaterstaat is een verkenning uitgevoerd naar de kwaliteit van verschillende afvalstromen, waaronder GFT en naar de uit GFT geproduceerde compost. De voorlopige, nog niet gepubliceerde, resultaten geven een wisselend beeld van de mate waarin compost plastic deeltjes bevat. Dit hangt namelijk af van herkomst en inzamelsysteem van GFT en van de verwerkingsmethode. Overigens vormt het verbeteren van de kwaliteit van de verschillende afvalstromen, waaronder GFT, een belangrijk aandachtspunt bij het scheiden van afval door huishoudens. Schonere GFT leidt tot schonere compost.
Klopt het dat het strengere afvalbeleid van gemeenten met betrekking tot het aanbieden van restafval ertoe heeft geleid dat de hoeveelheid restafval in de GFT-bak is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een problematische ontwikkeling is?
Naast de veranderingen in het beleid van gemeenten zijn ook de eisen aan compost (met name vanuit de akkerbouwers) toegenomen. Daardoor wordt er meer vervuiling uitgezeefd. Vanuit de beschikbare gegevens is een direct verband zoals gesteld in de vraag, dan ook niet te leggen.
Klopt het dat er in Nederland geen norm bestaat voor de hoeveelheid plastic in compost? Zo ja, waarom niet? Klopt het dat er alleen een norm van 0,5 procent bestaat voor de algemene vervuiling van compost?
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet stelt dat compost niet meer dan 0,5 gewichtsprocent aan bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen mag bevatten. Dit is de maximale norm voor plastic en andere vervuilingen, zoals metalen, glas of bouwmaterialen samen.
Klopt het dat de industrie zelf keurmerken hanteert voor de toegestane hoeveelheid plastic in compost, waarbij normen variëren van 0,05 tot 0,2 procent? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de industrie erop aangewezen is om zélf dit soort normen vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Kwaliteitseisen aan meststoffen zijn vastgelegd in EU-regelgeving. In EU-kader speelt een herziening van de Meststoffenverordening. Deze beoogt de eisen voor het verhandelen van o.a. meststoffen en bodemverbeteraars tussen EU-lidstaten te harmoniseren. Daarbij zijn ook normen voor onzuiverheden in compost aan de orde.
In aanvulling op de wet- en regelgeving eist een groot deel van de voedings- en levensmiddelenindustrie in Nederland dat bij de productie van gewassen uitsluitend gebruik gemaakt wordt van compost waaraan strengere eisen worden gesteld ten aanzien van onzuiverheden: Keurcompost klasse A (max. toegestane hoeveelheid bodemvreemd materiaal 0,05%) of Keurcompost klasse B (max. toegestane hoeveelheid bodemvreemd materiaal 0,1%).
Ik vind het positief dat er private partijen zijn die zichzelf strengere eisen opleggen dan die in de wetgeving zijn opgelegd. Zeker als dergelijke eisen door een groot deel van de sector worden opgepakt. Keurcompost verwerkt ongeveer 60% van alle compost in Nederland.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat compost – een product dat een milieuvriendelijk alternatief voor mest zou moeten zijn en de basis vormt voor het duurzaam bewerken van landbouwgrond – ernstig vervuild blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat compost in Nederland op grote schaal ernstig verontreinigd is. Ik ben van mening dat de huidige kwaliteitseisen in de private keurmerken de afnemer de mogelijkheid geven een schoon product te kopen.
Wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s van voedsel die geteeld zijn op vervuilde compost? Wat zijn de mogelijke milieurisico’s van vervuilde compost?
Gezondheidsrisico’s van voedsel geteeld op vervuilde compost liggen in fysieke verontreiniging van het voedsel door bijvoorbeeld glas of blik. Daarnaast zijn er risico’s voor opname van verontreinigingen door planten, zoals zware metalen. Tenslotte zijn er risico’s voor de uitspoeling van verontreinigingen naar het grond- of oppervlaktewater waardoor elders milieurisico’s kunnen ontstaan.
Om deze mogelijke gezondheids- en milieurisico’s van het gebruik van compost in de landbouw te beperken zijn de volgende eisen opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet:
Met deze normen wordt de belasting van bodem door verontreinigde stoffen beperkt.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Zo niet, bent u bereid om een onderzoek in werking te stellen? Zo nee, waarom niet?
Door Rijkswaterstaat is een verkenning uitgevoerd naar de kwaliteit van verschillende afvalstromen, waaronder GFT en de uit GFT geproduceerde compost. De voorlopige resultaten geven een wisselend beeld van de verontreiniging, dit verschilt per gehanteerd inzamelsysteem en verwerkingsmethode.
Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt zijn er diverse aspecten een rol kunnen spelen bij de aanwezigheid van plastic deeltjes in compost.
Momenteel wordt er gewerkt aan een plan waarin al deze aspecten in beschouwing worden genomen en waarin in overleg met alle betrokken stakeholders gewerkt wordt aan verdere kwaliteitsverbetering van compost.
Zijn er praktische manieren om vervuiling van compost te voorkomen? Moet dit gebeuren aan de kant van het inzamelen van GFT, nascheiden GFT of na verwerking tot compost? Wie in de keten is hiervoor verantwoordelijk, de inzamelende gemeenten of de verwerker van het afval?
Over het algemeen kan gesteld worden: hoe schoner het ingezamelde GFT, des te schoner de compost.
Gemeenten kunnen bijdragen aan schonere compost door met verwerkers af te spreken dat er weinig vervuiling mag zitten in GFT dat zij aanbieden. Dit vraagt van gemeenten dat zij actief naar hun burgers communiceren wat er wel en niet in de GFT-bak mag.
De verwachte prijsstijging voor kinderopvang |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderdagverblijven verwachten flinke prijsstijging voor opvang»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Herkent u de kritiek dat eerdere onderzoeken naar de gevolgen van de nieuwe beroepskracht-kindratio (BKR) geen rekening hebben gehouden met praktische zaken als groepsindelingen, de grootte van de ruimtes, de regel om vaste gezichten op een groep te hebben, het aantal leidsters, et cetera?2 Zo nee, waarom niet?
Ik ken de discussie. Met de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) zijn en worden verschillende maatregelen ingevoerd in de kinderopvang met als doel de kwaliteit in de kinderopvang te verhogen. Eén van deze maatregelen is de aanscherping van de beroepskracht-kindratio (BKR) voor baby’s van 1 beroepskracht op 4 baby’s naar 1 beroepskracht op 3 baby’s. Door deze kwaliteitsmaatregel is er meer ruimte voor beroepskrachten om baby’s de gewenste verzorging en (individuele) aandacht te geven. Dit is belangrijk voor de ontwikkeling van baby’s.
Natuurlijk ben ik mij ervan bewust dat een verhoging van kwaliteit investeringen vergt. Daarom wordt de maximum uurprijs voor de dagopvang in 2019 verhoogd. Ik heb er vertrouwen in dat deze aanpassing van de maximum uurprijs voor dagopvang gemiddeld genomen voldoende is om de kostenstijging als gevolg van de kwaliteitsmaatregelen te compenseren. Naast verhoging van de maximum uurprijs als gevolg van kwaliteitsverhoging vindt ook indexatie plaats, waardoor de totale maximum uurprijs voor de dagopvang wordt verhoogd met 7,65% naar 8,02 euro.
Omdat ik de toegankelijkheid van kinderopvang belangrijk vind, zal ik de daadwerkelijke prijsontwikkeling in 2019 en de ontwikkelingen in de praktijk aandachtig volgen en monitoren.
Klopt het dat voor elke kinderopvangorganisatie de gevolgen van de nieuwe BKR voor de babygroepen anders kan uitpakken en dat het risico bestaat dat vooral kleinere kinderopvangorganisaties hier last van hebben? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van maart dit jaar3heb aangegeven, kunnen de kosteneffecten als gevolg van de aangepaste BKR voor nul-jarigen per organisatie verschillen. Kinderopvangorganisaties kunnen verschillende keuzes maken om aan de gewijzigde BKR voor baby’s te voldoen. Zo kunnen zij er bijvoorbeeld voor kiezen om meer personeel in te zetten, de groepsindeling aan te passen of met kleinere groepen te werken. Sommige kleine organisaties zullen minder mogelijkheden hebben om hun groepsindelingen op korte termijn aan te passen, waardoor vooral binnen deze groep een brede spreiding is in de kosten als gevolg van de aangepaste BKR.
In mijn brief van september dit jaar4heeft u kunnen lezen dat het Waarborgfonds Kinderopvang heeft aangegeven ondernemers in de sector te kunnen ondersteunen bij het schrijven van een ondernemingsplan en het verkrijgen van een overbruggingskrediet.
Op welke manier gaat u een vinger aan de pols houden en de kosten monitoren?
Het Ministerie van SZW monitort periodiek de ontwikkeling van de uurtarieven via data over de kinderopvangtoeslag die beschikbaar worden gesteld door de Belastingdienst. Hierover publiceert zij elk kwartaal cijfers over de kinderopvang op de website van de rijksoverheid. Ook in 2019 zal de ontwikkeling van de uurtarieven gemonitord worden. Halverwege 2019 kan een indicatief beeld worden gegeven van de uurtarieven die ouders opgeven bij de Belastingdienst5. Uiteraard zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden.
Deelt u de mening dat als de uurprijzen meer stijgen dan waar rekening mee wordt gehouden, dit onevenredig hard neerslaat bij gezinnen met een laag inkomen? Zo nee, waarom niet?
Ouders ontvangen middels de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang tot de maximum uurprijs. De ouders in de laagste inkomensgroepen krijgen vanaf 2019 96% van de kosten van kinderopvang tot de maximum uurprijs vergoed, dit is nu nog 94%. Hierdoor betalen ouders met de laagste inkomens in 2019 nog maar € 0,32 per uur voor dagopvang, bij een uurtarief gelijk aan de maximum uurprijs van € 8,02. Dit komt neer op ongeveer € 3,50 voor een volledige dag van elf uur opvang. In 2018 betaalden zij nog € 0,45 per uur tot de maximum uurprijs van € 7,45 (bijna € 5,00 per dag van elf uur opvang).
Wanneer de uurtarieven van de kinderopvang uitstijgen boven de maximum uurprijs van € 8,02, krijgen ouders over het deel boven de maximum uurprijs geen kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat zij deze kosten zelf betalen.
Wat kunt u doen als blijkt dat de uurprijzen toch hoger liggen dan nu wordt aangenomen? Heeft u verschillende scenario’s klaarliggen en bent u bereid in te grijpen als de kosten veel harder stijgen dan verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in reactie op vraag 4, zal ik de ontwikkeling van de uurtarieven nauwgezet volgen en de Tweede Kamer daarover halverwege 2019 informeren.
Het ministerie verwacht dat de kosten als gevolg van de BKR-verhoging voor baby’s in 2019 gemiddeld met 4,6% zullen stijgen. Bij verhoging van de maximum uurprijs in de dagopvang is voor de BKR-aanscherping voor baby’s uitgegaan van een kostenstijging met 4,9%. Naar verwachting is er hiermee gemiddeld genomen voldoende ruimte voor stijging van tarieven als gevolg van de aangescherpte BKR voor baby’s. De totale maximum uurprijs voor de dagopvang wordt verhoogd met 7,65% en bedraagt in 2019 8,02 euro.
Sommige organisaties zullen in 2019 een uurtarief boven de maximum uurprijs hanteren. Dit komt echter nu ook al voor en is afhankelijk van bedrijfsvoering en loon- en prijsontwikkelingen op de markt. Daarnaast kan het zijn dat de opvangorganisatie extra diensten aanbiedt, waarvoor zij extra kosten maakt. Tevens hebben oudercommissies adviesrecht op tariefwijzigingen.
Het bericht 'Wijkzorg sjoemelt tegen ondervoeding' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wijkzorg sjoemelt tegen ondervoeding»?1
Ja.
Vindt u het niet ronduit schokkend om te horen dat ruim één op de drie wijkverpleegkundigen zoveel problemen ondervinden met de aanvraag van maaltijdondersteuning, dat zij zich genoodzaakt voelen om creatief te gaan boekhouden met uren, om zo te voorkomen dat thuiswonende ouderen ondervoed dreigen te raken? Zo nee, waarom niet?
Het is niet goed dat een deel van de wijkverpleegkundigen problemen ondervindt met het organiseren van maaltijdondersteuning. Het staat voorop dat problemen rondom hulp bij de maaltijd nooit ten koste mogen gaan van de mensen die op deze zorg zijn aangewezen.
Hoe is het mogelijk dat zowel de zorgverzekeraar als de gemeente nee zeggen op een aanvraag van maaltijdondersteuning? Wiens verantwoordelijkheid is dit eigenlijk?
Uit een snelle inventarisatie bij de meest betrokken partijen (waaronder ActiZ, Alzheimer Nederland, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Zorginstituut Nederland (ZIN), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Zorgthuisnl) blijkt dat verschillende vraagstukken spelen rondom hulp bij de maaltijd.
De drie stelsels (Wlz, Wmo, Zvw) zijn zo ingericht dat in ieder stelsel de mogelijkheid bestaat voor hulp bij de maaltijd. Dat betekent dat iedereen die aangewezen is op hulp bij de maaltijd dit ook zou moeten krijgen. Binnen ieder stelsel is het helder wie verantwoordelijk is, maar de onduidelijkheid ontstaat op de grensvlakken van deze stelsels. De praktijk wijst uit dat met name discussies ontstaan op het grensvlak van Wmo en Zvw.
Hoe gaat u ervoor zorgen dit probleem zo snel mogelijk opgelost wordt?
Zoals met u is afgesproken in het Algemeen Overleg over de Wmo, ben ik met ZN en de VNG in gesprek gegaan. We hebben afgesproken om voor de Kerst te zorgen dat er duidelijkheid is door gezamenlijk een factsheet te maken voor professionals (wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en gemeenten). In deze factsheet zal informatie komen over wanneer de hulp onder de Wmo, Zvw of Wlz valt en wat men kan doen als er onduidelijkheden bestaan. Deze factsheet stel ik op met VNG, V&VN, ZIN en ZN.
Daarnaast vind ik het aan zorgprofessionals, zorgverzekeraars en gemeenten om achter de schermen te regelen dat de hulp zo slim en tijdig mogelijk wordt geleverd en op de juiste manier wordt bekostigd. Gemeenten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars erkennen dat ook. Ik ondersteun het proces tussen partijen als het gaat om het maken van duidelijke afspraken over de samenwerking en wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is als het gaat om hulp bij de maaltijd.
Het verhuren van dakruimte voor zonnepanelen |
|
Roald van der Linde (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met signalen uit de sector dat ondernemers problemen ondervinden als ze hun dak willen verhuren ten behoeve van verduurzaming?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een hypotheekverstrekker bedrijfspandeigenaren verbiedt hun dakoppervlakte te verhuren voor verduurzamingsinitiatieven, zoals de plaatsing van zonnepanelen, omdat dit in strijd is met het onderhuurverbod in hun hypotheekovereenkomst?
Hypotheekverstrekkers kunnen voorwaarden stellen. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat door een verkeerde plaatsing of onderhoud van zonnepanelen het onderpand wordt beschadigd. Ook dient het onderpand voldoende verzekerd te zijn tegen brand of schade door plaatsing van de zonnepanelen. Als deze voorwaarden niet worden nageleefd kan dat tot gevolg hebben dat hypotheekverstrekkers niet akkoord gaan met de plaatsing van zonnepanelen.
Strekken clausules die onderhuur verbieden zich ook uit tot daken en zonnepanelen? Welke financiële instellingen scharen het leggen en verhuren van zonnepanelen onder onderhuur?
De bank waar de hypotheek is afgesloten zal in de meeste gevallen toestemming moeten verlenen voor het verhuren van zonnepanelen op het dak van een bedrijfspand. Het opstalrecht zal in dat geval goed moeten zijn geregeld. Ik heb geen inzicht in welke financiële instellingen het verhuren van zonnepanelen zien als onderhuur.
Acht u dit, gegeven de duurzaamheidsopgave, wenselijk? Hebt u meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen omdat dit in strijd is met bepalingen in de hypotheekovereenkomst?
Nee, ik heb niet meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen. Recent heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) samen met vertegenwoordigers uit de zonnepanelenbranche, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vastgoedtaxateurs en de beroepsvereniging van notarissen (de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie) een modelakte opgesteld zodat het vestigen van een opstalrecht wordt vergemakkelijkt en daarmee ook de financiering en plaatsing van zonnepanelen op daken van bedrijfspanden.Dit initiatief van de NVB verwelkom ik, omdat het kabinet het gelet op de ambitieuze duurzaamheidsopgave van belang vindt dat beschikbare, geschikte dakruimte wordt benut voor het plaatsen van zonnepanelen.
Kunt u, met het oog op de verduurzamingsopgave, in goed overleg met de financiële sector aansturen op meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven? Bent u bereid dit mee te nemen in uw regulier overleg met de sector?
De door de NVB recent opgestelde modelakte zal bijdragen aan meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven. In het regulier overleg met de sector zal ik aandacht vragen voor het oplossen van mogelijke belemmeringen voor verduurzamingsinitiatieven en samen met de sector bezien hoe verduurzamingsinitiatieven kunnen worden bevorderd.
Ziet u verder nog mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen en belemmeringen weg te nemen? Kan de overheid hier, al is het een privaatrechtelijke overeenkomst, zonnepanelen en andere duurzaamheidsinitiatieven uitzonderen van onderhuurverboden?
Het huidige stimuleringskader voor zonnepanelen bij bedrijven is reeds uitgebreid. De aanschaf van zonnepanelen door bedrijven wordt gestimuleerd via bijvoorbeeld de Energie Investerings-Aftrek (EIA), de salderingsregeling (die conform het Regeerakkoord zal worden omgevormd naar een terugleversubsidie), de Regeling Verlaagd Tarief (ook wel de Postcoderoosregeling genoemd), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling en de mogelijkheid om de btw van de aanschaf terug te vorderen. Naast deze bestaande regelingen zie ik geen noodzaak tot het creëren van verdere mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen.
Aangezien het bij hypotheken gaat om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de hypotheekverstrekker en een bedrijfspandeigenaar, kunnen partijen zelf afspraken maken over de mogelijkheid en de voorwaarden waaronder zonnepanelen kunnen worden geplaatst (zie ook het antwoord op vraag 2). Er is geen aanleiding voor de overheid om in te grijpen in deze contractuele relatie.
Hoeveel individuen en bedrijven gebruiken hun dak op dit moment voor het leggen van zonnepanelen?
Er zijn bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen cijfers beschikbaar over hoeveel individuen en bedrijven op hun dak zonnepanelen hebben geplaatst. Wel beschikt het CBS over het opgestelde vermogen van zonnepanelen in 2017 bij huishoudens en bedrijven. Het totaal vermogen voor zonnestroom in Nederland eind 2017 is ongeveer 2.800 megawatt. Hiervan staat circa 1.600 megawatt op woningen en circa 1.200 megawatt op bedrijven. Het totale aantal zonnepanelen eind 2017 is bijna 550.000.
Welke rol kan maatwerk hier spelen in de hypotheekverstrekking?
Hypotheekverstrekking aan bedrijven is vaak maatwerk. Bij kleinere kredietaanvragen (zoals voor de financiering van zonnepanelen) kan juist met standaardisatie meer resultaat worden bereikt.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een onwenselijke doorkruising van de ambities voor de energietransitie?
Nee, aangezien ik niet van mening ben dat de ambities voor de energietransitie hierdoor worden doorkruist. De sector probeert juist knelpunten op te lossen om verduurzamingsinitiatieven te stimuleren door bijvoorbeeld een modelakte op te stellen voor de financiering van zonnepanelen op daken van bedrijven.
Verouderde techniekapparatuur in het middelbaar beroepsonderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het item «Mbo wil meer geld voor techniekonderwijs»1?
Ja.
Is het u bekend dat de in het artikel aangehaalde mbo-instelling werkt met apparatuur die dateert uit de jaren vijftig? Deelt u de opvatting dat de vaardigheden die studenten daarmee opdoen niet optimaal aansluiten op de beroepspraktijk?
Nee, het Ministerie van OCW beschikt niet over een overzicht van de apparatuur die bij alle afzonderlijke onderwijsinstellingen aanwezig is. In het middelbaar beroepsonderwijs zijn de instellingen – net als in het hoger onderwijs – volledig zelf verantwoordelijk voor beslissingen over de besteding van de lumpsum en welk bedrag ze reserveren voor hun gebouwen en de inrichting daarvan.
Ik deel de mening dat het voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt belangrijk is dat studenten toegang hebben tot de nieuwste technologieën.
Kunt u inzichtelijk maken op hoeveel mbo’s sprake is van dusdanig verouderde apparatuur dat daarmee de aansluiting op de arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de innovatiekracht van het mbo?
Nee, dat is niet mogelijk. Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat alle mbo-studenten zeker zijn van moderne technische apparatuur die aansluit op de arbeidsmarkt?
Dit doe ik op meerdere manieren.
Allereerst wordt in de bekostiging van het mbo rekening gehouden met de relatief hoge kosten van techniekopleidingen. Voor studenten aan techniekopleidingen geldt een hogere prijsfactor dan voor studenten aan bijvoorbeeld economische opleidingen. De mbo-sector heeft de afgelopen jaren als sector elk jaar een positief resultaat behaald. De solvabiliteit II van de sector was ultimo 2017 0,59. Hieruit concludeer ik dat de sector als geheel over voldoende financiële middelen beschikt.
Om een goede aansluiting tussen technische opleidingen en de regionale arbeidsmarkt mogelijk te maken, is intensieve samenwerking tussen het regionale bedrijfsleven en mbo-instellingen noodzakelijk. Daarom kunnen scholen in samenwerking met bedrijven en regionale overheden een aanvraag indienen voor het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF). De toenemende technologisering, robotisering en digitalisering van de samenleving en de snel veranderende beroepenstructuur, maakt het een uitdaging voor scholen om constant te beschikken over state-of-the-art apparatuur. Door samenwerking van mbo-instellingen met het regionale bedrijfsleven zijn er veel meer mogelijkheden om mbo-studenten tijdens hun studie al ervaring te laten opdoen met dergelijke apparaten. Bijvoorbeeld door lessen te organiseren in de betreffende bedrijven in plaats van op school of doordat bedrijven oefenapparatuur beschikbaar stellen aan de opleidingen. Zo creëert men een duurzame oplossing, om langdurig zeker te zijn van up-to-date leermiddelen. Het RIF is speciaal bedoeld om dit soort samenwerking te stimuleren. Het RIF dekt daarnaast ook de afschrijving op apparatuur die de school wél zelf wil aanschaffen, gedurende de looptijd van de subsidiebeschikking. Op dit moment ben ik bezig met een herziening van het RIF, voor de jaren 2019–2022. Hierover bent u onlangs geïnformeerd.2 Deze vormen van publiek-private samenwerking wordt ook via het Techniekpact extra gestimuleerd in specifiek de technische sector. Ook hierover bent u dit voorjaar geïnformeerd met de kamerbrief over het hernieuwde Techniekpact.3
Gezien deze kaders is het voor mbo-instellingen die beschikken over verouderde apparatuur mogelijk om hun apparatuur te vernieuwen of gebruik te maken van apparatuur bij bedrijven in hun regio. Ik ken veel voorbeelden van mbo-instellingen die het binnen de geschetste financiële kaders wel lukt om studenten onderwijs aan te bieden met de nieuwste technologie.
Het bericht dat Iran de Nederlandse ambassadeur op het matje heeft geroepen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u verslag doen van het gesprek tussen het Iraanse regime en de Nederlandse ambassadeur?1
De Iraanse autoriteiten hebben op 22 september jl. de Nederlandse en Deense ambassadeur in Teheran ontboden, evenals de tijdelijk zaakgelastigde van het Verenigd Koninkrijk. Dit was vanwege de aanslag op een militaire parade in stad Ahwaz diezelfde dag, waarbij de Iraanse autoriteiten beweerden dat de daders banden zouden hebben met organisaties in het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Nederland.
De Nederlandse ambassadeur in Teheran heeft tijdens het gesprek condoleances overgebracht aan de Iraanse bevolking. Tevens heeft hij aangegeven dat er in overleg met EU-partners en alleen op basis van feiten een afweging gemaakt zal worden over aantijgingen ten aanzien van betrokkenheid van bepaalde groepen.
Deelt u de conclusie van de Verenigde Staten dat Iran de grootste staatssponsor is van terrorisme? Zo nee, waarom niet?2
Nederland maakt zich grote zorgen over de Iraanse rol in de regio, met name in relatie tot de activiteiten van Iran in conflicten als Syrië, de Iraanse invloed over gewapende milities in Irak en relaties met terroristische groepen als Hezbollah.
Nederland brengt deze zorgen op in multilateraal (VN, EU) en bilateraal verband. Ik heb deze zorgen recentelijk nog besproken met mijn ambtsgenoot Zarif tijdens ons gesprek in de marges van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York. Nederland blijft inzetten op een combinatie van druk en kritische dialoog om te zorgen dat Iran een constructievere rol in de regio zal gaan spelen.
Vindt u het ook cynisch dat een regime dat een wereldwijd terreurnetwerk aanstuurt, nu met de beschuldigende vinger naar Nederland wijst?3
Iran heeft tot op heden geen formele beschuldigingen gericht aan het adres van Nederland. Ik heb in mijn gesprek met ambtsgenoot Zarif in duidelijke bewoordingen gezegd dat elke aantijging onderbouwd moet worden met bewijzen.
Bent u bereid om u los te weken van het EU-beleid dat het moorddadige regime in Teheran in de kaart speelt met wanhopige pogingen om de Iran-deal te redden?
De Iran-deal is tot nu toe effectief in het voorkomen van een Iraans kernwapen. De deal is en blijft daarmee essentieel voor de Europese en Nederlandse veiligheid.
Wilt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Alle vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
De opbrengst van zonnepanelen van sportclubs |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Dagblad van het Noorden met de titel «Zonnepanelen sportclubs straks niet meer rendabel»?1
Ja.
Is de zorg dat de rentabiliteit van investeringen in zonnepanalen voor sportclubs ernstig wordt aangetast terecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, trekt u zich dat aan en bent u bereid een voorziening te treffen om de rentabiliteit van investeringen van sportverenigingen in zonnepanelen ook in de toekomst op peil te houden?
Nee. De rentabiliteit van investeringen in zonnepanelen door sportclubs wordt onder andere bepaald door de beschikbare subsidies. Naast de specifieke subsidieregeling voor sportaccommodaties speelt de salderingsregeling op dit moment een belangrijke rol in de ondersteuning van zon PV bij sportaccommodaties.
De salderingsregeling loopt in ieder geval tot 2020. Daarna wordt een terugleversubsidie voor kleinschalige zon PV-installaties geïntroduceerd waarvoor ik de contouren in mijn brief aan uw Kamer van 15 juni 2018 heb geschetst. Eén van de uitgangspunten voor de terugleversubsidie is dat investeringszekerheid geborgd blijft doordat een gemiddeld zon P- systeem van een huishouden een simpele terugverdientijd van circa 7 jaar zal hebben. Bij de berekening van de subsidietarieven zal rekening worden gehouden met de huidige schuif in de energiebelasting zoals opgenomen in het regeerakkoord. Ook wordt voor de terugleversubsidie gerekend met een aantal verschillende zon PV-systemen bij de utiliteit om deze nieuwe regeling ook passend te maken voor verschillende grotere zon PV-projecten. Op basis hiervan verwacht ik dat deze nieuwe regeling ook voor sportclubs voldoende financieel aantrekkelijk zal blijken. Daarom zie ik geen noodzaak voor het treffen van verdere voorzieningen voor sportverenigingen die hebben geïnvesteerd in zonnepanelen.
Is het u bekend dat ook andere coöperatieve producenten van zonne-energie bezorgd zijn dat de rentabiliteit van hun investeringen verslechtert, onder meer door uw beleid om de prijs van aardgas te verhogen en de prijs voor elektriciteit te verlagen? Is die zorg naar uw oordeel gegrond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat aanleiding om voorzieningen te treffen waarmee de rentabiliteit op peil te houden?
In het Belastingplan 2019 is een schuif in de belasting aangekondigd van elektriciteit naar gas. Hierdoor wordt de belasting op elektriciteit in de eerste schijf met 0,72 cent per kWh verlaagd. Deze verlaging heeft daarmee een negatief effect op de business case van bestaande coöperatieve producenten van zonne-energie, onder andere die gebruik maken van de postcoderoosregeling (ofwel Regeling verlaagd tarief). Deze zon PV-projecten worden niet duurder, maar het alternatief – elektriciteit afnemen van het net – wordt iets goedkoper door de lagere belasting op elektriciteit, waardoor de terugverdientijd van deze projecten iets langer wordt.
Of de rentabiliteit van deze bestaande coöperatieve projecten hierdoor echter in gevaar komt, valt geen algemene uitspraak over te doen. Bovendien beschouw ik dit rendementsrisico als inherent aan de postcoderoosregeling. Dat de belasting kan wijzigen en dat dit van invloed is op de rentabiliteit is bekend bij de initiatiefnemers op het moment dat zij een postcoderoosproject starten. Ik zie daarom momenteel geen noodzaak tot het treffen van voorzieningen ten behoeve van de rentabiliteit van deze projecten.
Bovenstaande geldt voor bestaande projecten. Voor nieuwe projecten die in de toekomst gebruik gaan maken van de terugleversubsidie is er geen sprake van verminderde rentabiliteit, omdat de hoogte van de terugleversubsidie wordt berekend op basis van een terugverdientijd van circa 7 jaar. In die berekening wordt de hoogte van de gewijzigde energiebelasting meegenomen.
Deelt u de opvatting dat het voor het behoud van draagvlak voor de energietransitie van belang is dat investeringen in het opwekken van duurzame energie van niet alleen particulieren, maar ook van verenigingen en coöperaties moeten kunnen rekenen op stabiele opbrengsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zoals ik reeds in mijn brief van 15 juni 2018 aan uw Kamer heb gemeld, verwacht ik dat lokale hernieuwbare energie-initiatieven bij het bereiken van de CO2-reductiedoelen uit het regeerakkoord een belangrijke rol zullen spelen. Ook verwacht ik dat de participatie van burgers in hernieuwbare energieprojecten in hun directe omgeving kan bijdragen aan het draagvlak voor de energietransitie. Daarnaast vind ik dat het huidige instrumentarium ter stimulering van lokale zonne-energie verbeterd kan worden. Ik streef daarbij naar een eenduidig, samenhangend en toekomstbestending stimuleringsbeleid met oog voor de betaalbaarheid van de energietransitie als geheel. Ik onderzoek momenteel – onder andere naar aanleiding van de evaluaties van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling – hoe een nieuwe stimuleringsregeling optimaal vormgegeven kan worden en hoe nieuwe projecten van energiecoöperaties kunnen worden opgenomen in de opvolger van de salderingsregeling.
Mogelijke betutteling in de rechtspraak na de verwijdering van het schilderij uit de rechtbank Almelo |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het besluit van het bestuur van de rechtbank Almelo om uit de ontvangsthal van het paleis van justitie een schilderij te verwijderen vanwege de mogelijk aanstootgevende werking van de uitbeelding van een ontblote vrouwenborst?
Ja.
Weet u dat dit portret de centrale hal al 26 jaar heeft opgesierd en in al die jaren slechts twee klagers in het geweer gebracht?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat het gerechtsbestuur sinds de onthulling van het schilderij «Regelrecht» in 1995 meerdere klachten heeft ontvangen, zowel informeel als formeel. Recentelijk betrof dit een formele klacht van een slachtoffer van een zedenmisdrijf die bij het Slachtofferloket van het openbaar ministerie is binnengekomen.
Deelt u het oordeel dat dit optreden van het presidium kennelijk voortkomt uit verregaand puritanisme en getuigd van redeloze huiver voor afkeuring uit de kring van snel gekwetste fatsoensapostelen?
De inrichting van een gerechtsgebouw is een verantwoordelijkheid van de rechtspraak. Het is dus aan het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel om te beoordelen in hoeverre de ontvangen klachten over het schilderij «Regelrecht» een aanleiding zijn om het schilderij van de publieke naar de niet-publieke ruimte van het gerechtsgebouw te verplaatsen.
Deelt u de mening dat dit vertoon van schichtigheid bij een gerechtigde instantie het vertrouwen van de burger in een onbevangen, onbevreesd oordeel van de rechter ondergraaft?
Ik begrijp dat sommigen zich niet kunnen vinden in de beslissing van het gerechtsbestuur om het schilderij «Regelrecht» uit de centrale wachtruimte van het gerechtsgebouw in Almelo te verwijderen. Het voert voor mij echter te ver om daarin gevolgtrekking te zien voor het vertrouwen van de burger in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak.
Immers, is het niet zo dat de rechtzoekende burger zo kan vrezen dat zijn, in de ogen van de publieke opinie, niet sympathiek en moreel afkeurenswaardig handelen door de rechtbank van Almelo niet op basis van zuiver juridische criteria wordt beoordeeld, maar ook door de reacties van snel gekwetsen wordt beïnvloed?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de ontvangsthal van de rechtbank Almelo de vertrouwde sfeer van onbevangenheid zal uitstralen en zijn invloed aanwenden bij het presidium en aandringen op de terugkeer van dat prachtige, vrijmoedige portret?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Getroffen rozentelers door Ralstonia en crisisaanpak plantenziekten |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het aan u gerichte verzoek van de acht door Ralstonia getroffen snijrozentelers en LTO Glaskracht Nederland van 26 juli 2018?
Ja.
Klopt het dat op basis van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 702/2014 steun kan worden gegeven aan getroffen snijrozentelers, zelfs als onder artikel 4 van de Plantenziektenwet de mogelijke besmetting van rozen met Ralstonia als voorzienbaar wordt gezien?
Het oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de door telers aangespannen zaken naar aanleiding van de afwijzing van nadeelcompensatie op grond van artikel 4 Plantenziektenwet (dat een mogelijke besmetting van snijrozen met Ralstonia als voorzienbaar kan worden beschouwd), staat niet in de weg dat de overheid kan beslissen financiële steun te verlenen op grond van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 702/2014 aan ondernemers die verliezen hebben geleden als gevolg van bestrijdingsmaatregelen voor plantenziekten. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de vragen naar aanleiding van het bericht «Bruinrot vastgesteld bij rozenbedrijf» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2376), zijn er voorwaarden aan deze steun verbonden. Deze steun kan alleen worden toegekend voor plantenziekten waarvoor wettelijke, bestuursrechtelijke of administratief vastgestelde uniale of nationale voorschriften gelden en de steun onderdeel is van een uniaal, nationaal of regionaal openbaar programma voor preventie, beheersing of uitroeiing van de betrokken plantenziekte.
Kunt u een inschatting geven van de schade van de getroffen telers? Zo nee, bent u bereid de schade inzichtelijk te maken?
Negen snijrozentelers en vermeerderaars van teeltmateriaal hebben in de periode 2016–2017 een verzoek tot nadeelcompensatie ingediend op grond van artikel 4 Plantenziektenwet in verband met Ralstonia in de snijrozenteelt bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (dan wel zijn rechtsvoorganger). In bijna alle gevallen hebben de verzoekers een taxatierapport van de schade bijgevoegd. De schade die verzoekers op grond van deze rapporten claimen bedroeg € 13.137.662,–. In deze groep verzoekers zitten de snijrozentelers die via Cees advocaten N.V. om een steunregeling hebben verzocht.
Bent u bereid op korte termijn met een regeling te komen voor de door Ralstonia getroffen rozentelers, gezien het feit dat een steunregeling volgens de Europese regelgeving (Verordening (EU) nr. 702/2014) binnen 3 jaar na uitbraak van de plaag of ziekte moet worden ingesteld?
In juli dit jaar hebben de getroffen snijrozentelers mij verzocht mijn eerder genomen besluit om geen financiële steunregeling in het leven te roepen te heroverwegen. In mijn reactie op dit verzoek heb ik aangegeven mijn besluit te zullen handhaven.
Daarbij ben ik mij er van bewust dat de gevolgen van het handhaven van mijn besluit voor individuele ondernemers, die getroffen zijn door Ralstonia in hun rozenteelt, helaas groot zijn.
Bent u ermee bekend dat de financiering van het bedrijf is opgezegd, waarvan u in de beantwoording van de eerder gestelde vragen antwoordde dat de schade als gevolg van de aangezegde maatregelen niet onevenredig zwaar op het bedrijf drukt?1
In de brief van Cees advocaten N.V. van 26 juli 2018 werd melding gemaakt van de benarde financiële omstandigheden waarin enkele bedrijven verkeren als gevolg van het afwijzen van nadeelcompensatie op grond van artikel 4 Plantenziektenwet en van een steunregeling.
Hoezeer ik deze ontwikkelingen voor de getroffen ondernemers betreur, het past mij niet op individuele situaties in te gaan.
Bent u ermee bekend dat de vennoten van de vennootschap onder firma als gevolg van de Ralstonia-besmetting persoonlijk met een omvangrijke schuld worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is volgens u wel sprake van een situatie dat schade als gevolg van de aangezegde maatregelen onevenredig zwaar op getroffen bedrijven drukt?
Tot op heden is er op grond van jurisprudentie ten aanzien van artikel 4 Plantenziektenwet één voorbeeld te noemen waarbij de schade ten gevolge van de opgelegde bestrijdingsmaatregelen onevenredig zwaar op de getroffen bedrijven drukte. In 2009 werd Potato spindle tuber viroid (PSTVd) aangetroffen in kuipplanten. Dit schadelijk organisme was symptoomloos aanwezig in de planten. De opgelegde bestrijdingsmaatregelen waren mede bedoeld om te voorkomen dat de besmetting van kuipplanen zou worden overgedragen naar andere waardplanten, zoals tomaat en aardappel. Dit zou tot grote consequenties voor de teelt en export van uiteenlopende producten hebben kunnen leiden. De kuipplantentelers ondervonden nadeel van de opgelegde maatregelen in het belang van andere sectoren. Om die reden is nadeelcompensatie op grond van artikel 4 toegekend.
Welke beweegredenen hebben telers volgens u om Ralstonia te melden als zij helemaal niet geholpen worden?
Het is de professionele verantwoordelijkheid en de wettelijke plicht van een ondernemer in de plantaardige sector bij een (vermoeden van) een schadelijk organisme dit te melden bij de bevoegde instantie (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). Het is belangrijk een schadelijk organisme te melden omdat verdere verspreiding daarvan ook gevolgen kan hebben voor bedrijven in de directe omgeving of zelfs kan leiden tot gevolgen voor de hele sector.
Deze meldplicht is verankerd in artikel 3 van de Regeling bestrijding schadelijke organismen en is gebaseerd op Europese regelgeving (artikel 15 bis uit Richtlijn 2000/29/EG).
Welk risico is er voor uitbraken van Ralstonia bij andere rozentelers en acht u dit risico dragelijk? Kan dit risico het einde betekenen van de snijrozenteelt in Nederland?
Naar aanleiding van de uitbraken van Ralstonia is de rozensector zich zeer bewust geworden van de fytosanitaire risico’s van dit specifieke schadelijk organisme en van schadelijke organismen in het algemeen voor de rozenteelt. Er is door de sector een preventie aanpak ontwikkeld die de ondernemer handvatten biedt om hygiënisch te werken op zijn bedrijf en schoon teeltmateriaal te gebruiken. Daarnaast is er een vrijwillig kwaliteitssysteem ontwikkeld, het «Select Plant Teeltmateriaal Rosa», waarin voorwaarden zijn opgenomen waaraan het plantmateriaal moet voldoen voordat kwekers dit als vermeerderingsmateriaal kunnen gebruiken.
Deze aanpak moet ertoe bijdragen dat uitbraken van schadelijke organismen in de toekomst worden voorkomen en de risico’s voor de rozensector aanzienlijk worden verkleind, al zal het risico op een schadelijk organisme nooit volledig kunnen worden uitgebannen.
Welk risico is er op nieuwe uitbraken van Ralstonia, mogelijk ook in andere teelten? Welke potentiële financiële risico’s hangen daarmee samen?
Van het schadelijk organisme Ralstonia solanacearum is al langer bekend dat het een brede en zich steeds meer uitbreidende reeks waardplanten (planten die gevoelig zijn voor deze ziekte) kent. Dit blijkt onder meer uit onderzoeken die wereldwijd zijn uitgevoerd.
In de aardappelteelt veroorzaakt Ralstonia de ziekte bruinrot. Bekende voorbeelden van andere gewassen die gevoelig zijn voor (varianten van) Ralstonia zijn naast roos, bijvoorbeeld tomaat, paprika, aubergine, anthurium, gerbera, curcuma en geranium.
Omdat op grond van EU-regelgeving (Richtlijn 2000/29 EG) bij het aantreffen van een schadelijk organisme de planten die daarmee zijn besmet, vernietigd moeten worden om verdere verspreiding van dat organisme te voorkomen, is er altijd sprake van financiële risico’s bij het telen van deze gewassen.
Is er al duidelijkheid over de bron van de besmetting?
Bij een uitbraak van Ralstonia solanacearum in snijrozen wordt bij iedere nieuwe besmetting een traceringsonderzoek uitgevoerd om de herkomst van rozenplanten vast te stellen om op die manier te onderzoeken wat de mogelijke bron van de aangetroffen besmetting zou kunnen zijn geweest. Ook naar aanleiding van de meest recente besmettingen is dergelijk onderzoek in gang gezet. Het traceringsonderzoek heeft helaas niet de bron van de besmettingen kunnen achterhalen.
Hoe staat het met het onderzoek dat u bent gestart naar de ruimte binnen het kabinetsbeleid en Europese en nationale wet- en regelgeving om tot de realisatie van een risicoafdekking door de sector zelf bij schade als gevolg van plantenziekten te komen?
Zoals ik in eerdere beantwoording van vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2376) heb aangegeven, ben ik bereid de plantaardige sector waar mogelijk te faciliteren in een door de sector zelf in te richten en te financieren fonds of andere vorm van risicoafdekking. Het is aan de plantaardige sector te bepalen hoe de risicoafdekking vorm krijgt. Zoals in overleg met vertegenwoordigers van de plantaardige sector is aangegeven zal er echter vanuit het ministerie geen financiering beschikbaar worden gesteld.
In het licht van het bovenstaande loopt er op dit moment onderzoek naar de ruimte binnen het kabinetsbeleid, en met name naar de ruimte binnen Europese en nationale wet- en regelgeving, om de sector de mogelijkheden te bieden zelf een risicoafdekking te realiseren voor schade als gevolg van plantenziekten.
Het idee is om samen met de sector in Brussel het gesprek over de mogelijkheden te gaan voeren.
Bent u voornemens om evenals uw voorganger, zoals bleek uit de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen, de tuinbouw te ondersteunen bij het komen tot risicoafdekking? Zou dit opgezet kunnen worden in vergelijking met het Diergezondheidsfonds?2
Zie antwoord vraag 12.
Het onderzoek ‘Europe's renewable energy directive poised to harm global forests’ |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek «Europe's renewable energy directive poised to harm global forests» van de Princeton Universiteit?1
Ja.
Klopt het dat de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie van de Europese Unie hout als een koolstofarme en hernieuwbare brandstof aanmerkt? Klopt het dat hele bomen moeten worden verbrand om het vervolgens om te kunnen zetten in energie?
De herziening van de richtlijn hernieuwbare energie merkt onder andere biobrandstoffen, vloeibare biomassa en (vaste) biomassa inderdaad aan als hernieuwbare brandstof, onder de voorwaarde dat aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies wordt voldaan. De richtlijn verplicht niet dat hele bomen moeten worden verbrand, in de meeste gevallen wordt in de EU biomassa gebruikt die vrijkomt bij industriële processen (restproducten) en snoei- en dunningshout als vaste biomassa voor energietoepassingen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron ertoe zal leiden dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt? Wist u dat er wordt voorspeld dat Europa zelfs dubbel zoveel bomen moet gaan kappen – hoogstwaarschijnlijk buiten de grenzen van de Europese Unie – om slechts vijf procent van de Europese energie te leveren? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat dit plan potentieel ontzettend veel schade kan aanrichten aan de bossen in de hele wereld? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie zijn specifieke duurzaamheidseisen voor vaste biomassa uit bossen opgenomen. De richtlijn beoogt met deze bepalingen juist om een duurzaam beheer van bossen te borgen. Zo vereisen de criteria dat bossen waaruit biomassa wordt geoogst die wordt gebruikt om de streefcijfers voor hernieuwbare energie te halen duurzaam in stand worden gehouden. Ik deel uw beeld dus niet dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt – al het bos dat gekapt wordt, wordt weer aangeplant. Het is voor het eerst dat er op Europees niveau duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa worden vastgesteld, in navolging van lidstaten die al duurzaamheidseisen stellen. Zo behoren de Nederlandse duurzaamheidseisen voor vaste biomassa voor energietoepassingen tot de strengste en meest vergaande ter wereld. Omdat de richtlijn hernieuwbare energie kan leiden tot een grotere vraag naar biomassa en dat dit kan leiden tot een minder duurzaam beheer van de bossen is het goed dat op Europees niveau duurzaamheidseisen worden gesteld, maar ook dat lidstaten zoals Nederland strengere duurzaamheidseisen mogen stellen om de duurzaamheid te borgen en zo mogelijk ongewenste effecten te voorkomen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron de uitstoot van broeikasgassen juist vergroot ondanks dat hout op de lange termijn hernieuwbaar is? Wist u dat de Princeton universiteit voorspelt dat het gebruik van hout als energiebron zal resulteren in tien tot vijftien procent van de uitstoot van het Europese energieverbruik in 2050 terwijl het slechts vijf procent energie oplevert?
Nee dat is niet zo algemeen te zeggen, dit hangt ook samen met wat er anders met de biomassa zou worden gedaan. De impact assessment van de Europese Commissie gaat hier ook uitgebreid op in, die is gebruikt voor de formulering van de Europese duurzaamheidseisen Daarbij geldt dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit vaste biomassa wordt verkregen met de Nederlandse duurzaamheidseisen groter moet zijn dan het verlies aan koolstof. Op die manier heeft het toepassen van vaste biomassa daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot tot gevolg. Wel is het zo dat de CO2 die bij de aangroei van biomassa wordt vastgelegd daar enige tijd over doet, afhankelijk van de groeisnelheid van het bos. Bij sommige typen landgebruik duurt dit echter te lang. Om die reden zijn er op Europees en in Nederland eisen voor welke biomassa mag worden gebruikt en worden biomassa uit veengronden en wetlands uitgesloten. Aangezien de toepassing van biomassa CO2-neutraal is leidt dit niet tot hogere broeikasgassen.
Wist u dat de wereldwijde impact hoogstwaarschijnlijk nog veel groter zal zijn omdat Europa hiermee andere landen aanspoort om ook hout als energiebron te gaan gebruiken? Wist u dat landen als Brazilië en Indonesië met tropische regenwouden nu al hebben aangekondigd dat zij ook van plan zijn om hun gebruik van hout als energiebron toe te laten nemen? Deelt u daarom de mening dat de Europese Unie een verkeerd signaal afgeeft aan andere landen in de wereld als het met deze plannen doorgaat?
De richtlijn hernieuwbare energie gaat alleen in op de stimulering van hernieuwbare energie in Europa. Het is aan landen zelf om een goede afweging te maken in het formuleren van hun klimaat en energiebeleid in lijn met de internationale afspraken daarover.
Deelt u de mening dat het aanmerken van hout afkomstig van hele bomen als een koolstofarme en hernieuwbare energiebron geen duurzame keuze is? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit plan niet alleen averechts werkt met betrekking tot klimaatverandering maar ook onnodig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen.
Kunt u een reactie sturen voordat er definitief gestemd wordt over de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie in het Europees parlement en de Europese Raad in oktober 2018?
Uw Kamer ontvangt mijn reactie voordat er definitief gestemd wordt over de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie door het Europees Parlement.
Die stemming zal volgens de meest recente planning plaatsvinden in de week van 22 oktober. De Europese Raad heeft geen rol in het vaststellen van de herziening van de richtlijn.
Het besluit van Gedeputeerde Staten Flevoland om gezonde edelherten en pasgeboren jongen af te schieten en de uitplaatsing van konikpaarden naar andere gebieden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Is het besluit van gedeputeerde staten (GS) Flevoland om gezonde edelherten en hun pasgeboren jongen in de Oostvaardersplassen af te schieten, getoetst aan de vigerende wet- en regelgeving? Zo ja, kunt u in contact treden met de GS van Flevoland en de uitkomsten met ons delen? Zo nee, waarom niet en kunt u aangeven of u bereid bent dit alsnog te doen voordat overgegaan wordt tot afschot en andere onomkeerbare handelingen?
Het besluit dat GS Flevoland hebben genomen is gebaseerd op artikel 3:18 van de Wet natuurbescherming en passend binnen de bevoegdheidsverdeling tussen het Rijk en de provincie. In het besluit is aangegeven welke wettelijke bepalingen aan het besluit ten grondslag liggen.
Bent u ermee bekend dat de provincie Flevoland in de afgelopen jaren herhaaldelijk onzorgvuldige besluiten heeft genomen in relatie tot verleende ontheffingen voor onder andere het doden en verstoren van, en de jacht op dieren, waaronder vossen, zwanen en ganzen, en hiervoor niet alleen door de rechter maar ook door de commissie bezwaar en beroep is teruggefloten?1
Het is mij bekend dat besluiten in relatie tot onder andere het doden en verstoren van en de jacht op dieren gevoelig liggen en dat daar vaak juridische procedures tegen in gang gezet worden. Dat de provincie Flevoland vaker bij dit soort procedures is betrokken dan andere provincies is mij niet bekend. Tegen dergelijke besluiten staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open. Het is aan de rechter ter beoordeling of de besluiten zorgvuldig en niet in strijd met de wet zijn genomen.
Deelt u de mening dat, gezien deze geschiedenis, extra controle vanuit u gepast is op genomen besluiten van de GS Flevoland, die betrekking hebben op het doden en verstoren van dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en binnen welk tijdsbestek wilt u dit vormgeven?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Kent u het juridisch rapport van Prof. Dr. C.J. Bastmeijer over de verhouding tussen de adviezen van de «Externe Begeleidingscommissie Beheer Oostvaardersplassen» (Commissie-Van Geel) en de Wet natuurbescherming, welke onder andere weergeeft dat een wetenschappelijke onderbouwing voor de adviezen van de Commissie-Van Geel ontbreekt en hierdoor ook niet gezien zou moeten worden als de «onafhankelijke review» zoals beschreven in de overeenkomst gesloten tussen het Rijk en de provincie Flevoland?2 3
Ja.
Hoe weegt u het oordeel van Prof. Dr. C.J. Bastmeijer in relatie tot uw brief van 18 juni 2018 aan GS Flevoland waarin u schrijft «het rapport van de Commissie-Van Geel te zien als een onafhankelijke review op basis waarvan het college van gedeputeerde staten de mogelijkheid heeft het beheer van de grote grazers te wijzigen»?4
In mijn brief van 18 juni 2018 aan GS van Flevoland heb ik aangegeven dat ik het advies van de Commissie-Van Geel als de onafhankelijke review beschouw conform artikel 2.4 van de Overeenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken en de provincie Flevoland en dat ik als dat nodig is met de provincie in overleg treed als uitvoeringsacties daartoe aanleiding geven.
Kunt u aangeven, gezien uw stellingname in bovengenoemde brief van 18 juni, wat de behaalde resultaten zijn van het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen en de systemen die bij de uitvoering worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Met betrekking tot het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen merk ik op dat dit beleid in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving wordt uitgevoerd binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied. De Commissie-Van Geel concludeert dat het huidige systeem niet voldoet. In zijn advies «grijpt de commissie terug op de situatie van het midden van de jaren negentig, toen een aantal van de gesignaleerde vraagstukken niet speelden. De begrazingsdruk was in die tijd 1,4 dier per hectare. De Commissie adviseert om die begrazingsdruk voor de komende jaren te hanteren voor de winterstand.»
Voorts adviseert de Commissie-Van Geel over het beheer na de reset van de begrazingsdruk. «Monitoring van de ontwikkeling van de Natura 2000-doelstellingen, de conditie van de dieren, vegetatieontwikkeling en landschappelijke waarden wordt de basis voor het beheer».
Deelt u de mening dat het onacceptabel en opmerkelijk is dat de commissie-Van Geel voor haar rapport, waarbij 43 «deskundigen» werden geïnterviewd, volgens de verantwoordelijk gedeputeerde in antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren Flevoland tijdens een openbare vergadering op 27 juni 2018, gebruik heeft gemaakt van 35 personen van de 43 die níet deskundig zijn op het gebied van het welzijn van grote grazers?5
Gedeputeerde staten van Flevoland hebben hun opdracht aan de Commissie-Van Geel zodanig geformuleerd dat integraal naar een aantal aspecten van het gebied is gekeken en daarmee breder dan alleen het belang van de grote grazers voor het gebied. Het initiatiefvoorstel van provinciale staten van Flevoland, dat ten grondslag ligt aan de opdracht aan de Commissie-Van Geel, benoemt als aspecten onder meer de Natura 2000-doelstellingen, bezoekmogelijkheden, het nieuw opgerichte Nationaal Park Nieuw Land en de toeristische aantrekkelijkheid van het natuurgebied.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat in het rapport van de Commissie-Van Geel, oftewel de door u genoemde «onafhankelijke review», drie personen worden gehoord die een restaurantketen vertegenwoordigen? Hoe ziet u dit in het licht tot de uitspraak van de gedeputeerde dat gezocht wordt naar mogelijkheden om het «product» edelhert in de markt te brengen?6
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat er eerst een complete en wetenschappelijke review uitgevoerd dient te worden nadat de maatregelen met betrekking tot het Natura 2000-plan in uitvoering zijn genomen, voordat onderbouwde conclusies getrokken kunnen worden over al dan niet benodigde aanvullende uitvoeringsacties? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid om zorg te dragen dat deze complete en wetenschappelijke review op korte termijn alsnog plaatsvindt?
Nee, zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven beschouw ik het advies van de Commissie-Van Geel als de onafhankelijke review.
Onderschrijft u de noodzaak om eerst zorg te dragen voor de uitvoering van het Natura 2000-beheerplan, waaronder het aanleggen van meer beschuttingsplekken, alvorens provinciale staten van Flevoland besluit over ingrijpende en vergaande maatregelen, zoals het doden van gezonde dieren en hun pasgeboren jongen?
Het advies van de Commissie-Van Geel (25 april 2018) biedt een beleidskader voor het beheer van de Oostvaardersplassen en geeft een samenhangend pakket aan maatregelen, te beginnen in 2018 met de realisering van beschutting in het kerngebied (300 ha), vermindering van het aantal grote grazers en inrichting van de monitoring van ontwikkelingen in het gebied vanaf 2018. Binnen de hoofddoelstellingen van het Natura 2000-beleid staan de te nemen beheermaatregelen (ook met betrekking tot de grote grazers) ten dienste hiervan. Het aanleggen van beschuttingsmaatregelen vormt geen onderdeel van het Natura 2000-beheerplan, maar is bedoeld om de omstandigheden ten behoeve van dierenwelzijn te verbeteren.
Heeft u de diverse signalen uit de media opgemerkt van organisaties en dierenbeschermers die voornemens zijn naar de rechter te gaan omdat naar hun mening de GS van de provincie Flevoland een onrechtmatig besluit heeft genomen om massaal edelherten af te schieten en konikpaarden elders uit te plaatsen? Zo ja, deelt u de mening dat deze signalen in combinatie met eerdere rechterlijke uitspraken aanleiding zijn voor een pas op de plaats totdat een zorgvuldige onafhankelijke toets van het besluit op rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van het besluit heeft plaatsgevonden, voordat overgegaan wordt tot afschot en andere onomkeerbare handelingen?
Ja, ik heb die signalen uit de media vernomen. Het advies van de Commissie-Van Geel om het aantal grote grazers te verminderen brengt niet te vermijden maatregelen met zich mee, die mede bedoeld zijn om het welzijn van de grote grazers binnen afzienbare termijn te verbeteren.
Er zal niet tot afschot van edelherten worden overgegaan tot de uitspraak van de voorzieningenrechter op 19 november 2018 inzake de voorlopige voorziening tegen het besluit van de provincie Flevoland tot afschot van een deel van de edelherten in de Oostvaardersplassen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het rapport van de Commissie-Van Geel als beleidskader niet heeft geleid tot een toekomstbestendig maatschappelijk gedragen beheer van het Oostvaardersplassengebied? Zo ja, gezien de maatschappelijke betrokkenheid en onrust, hoe zult u hier actie op ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik realiseer mij, dat het beheer van de grote grazers een gevoelig onderwerp is, maar de provincie Flevoland is zorgvuldig te werk gegaan met de bedoeling om een toekomstbestendig beheer te realiseren. Voorafgaand aan de definitieve besluitvorming door provinciale staten is ruimschoots tijd en ruimte geboden aan een groot aantal insprekers, die hun zorgen naar voren hebben kunnen brengen.
Er zal tijd nodig zijn om de resultaten van het besluit te kunnen beoordelen.
Klopt het dat volgens de Habitatrichtlijn niet provincies, maar enkel lidstaten verantwoordelijk zijn voor het beheer van Natura 2000-gebieden? Zo ja, hoe heeft u dan toch de overdrachtsovereenkomst met de provincie Flevoland kunnen tekenen? Zo nee, waarom niet?7
De lidstaat Nederland is op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van soorten die beschermd worden op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Rijk kan daarop door de instellingen van de Europese Unie worden aangesproken.
Daarnaast is het Rijk verantwoordelijk voor het verstrekken van gegevens aan de Europese Commissie over Natura 2000-gebieden. Om te kunnen voldoen aan deze verplichting verstrekken GS de gegevens die betrekking hebben op door GS genomen besluiten of maatregelen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In de Wet natuurbescherming is vastgelegd welke bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot Natura 2000-gebieden zijn opgedragen aan de provincies. De verantwoordelijkheid voor het beheer van Natura 2000-gebieden ligt in beginsel bij de provincies, die ook zorgdragen voor het Natura 2000-Beheerplan. Het gebied de Oostvaardersplassen is aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van water- en moerasvogels, niet op grond van de Habitatrichtlijn. De overdrachtsovereenkomst tussen het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en de provincie Flevoland betreft uitsluitend het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen.
Hoeveel (gezonde) dieren zullen er naar verwachting in de Oostvaardersplassen, volgens de uitvoering van de opdracht van GS aan Staatsbosbeheer, geschoten worden?
Volgens het beleidskader van de provincie Flevoland wordt het aantal edelherten in de OVP teruggebracht naar 490 per 1 januari 2019. Eind oktober 2018 zijn de grote grazers in de OVP geteld vanuit een helikopter. Het aantal edelherten is daarbij uitgekomen op 2320.
Hoe wordt voorkomen dat hindes geschoten worden en jonge kalfjes zonder moeder achterblijven?
In de Oostvaardersplassen zijn getalsmatig de hindes oververtegenwoordigd. Terugbrengen van het aantal edelherten kan onmogelijk zonder ook het aantal hindes terug te brengen. Er zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met familieverbanden.
Hoe wordt voorkomen dat sociale en complexe familiestructuren zowel bij de edelherten als de konikpaarden onherstelbaar worden verstoord?
Bij het vangen van de paarden wordt rekening gehouden met de sociale verbanden. Daartoe worden de dieren goed geobserveerd. Bij de edelherten wordt ervoor gezorgd dat er voor de lange termijn een gezonde, evenwichtige en te beheren populatie ontstaat.
Hoe wordt voorkomen dat bij de edelherten paniek uitbreekt in de groep wanneer het massale afschot zal plaatsvinden?
De daartoe aangewezen personen in dienst van Staatsbosbeheer of handelend in opdracht van Staatsbosbeheer zullen het afschot met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitvoeren. Zo zal het afschot verspreid worden over meerdere maanden en zal er gebruikgemaakt worden van geluiddempers.
Deelt u de mening dat het doden van gezonde dieren indruist tegen de erkenning van intrinsieke waarde van het dier? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Dieren hebben een eigen waarde en hun welzijn gaat over de kwaliteit van het leven. Om de vermindering van het aantal grote grazers zorgvuldig en met inachtneming en aandacht voor dierenwelzijn te doen plaatsvinden heeft de provincie Flevoland advies gevraagd aan de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA). In zijn zienswijze van 30 augustus 2018 concludeert de RDA, dat om tot een structurele oplossing te komen, inbreuk op dierenwelzijn op dit moment helaas onvermijdelijk is. De RDA geeft aan dat deze inbreuk op het welzijn van de edelherten, in combinatie met een reëel risico op uitval tijdens het transport en het perspectief om bejaagd te worden op de nieuwe locatie, ertoe leidt dat afschot van edelherten in de voorliggende situatie te rechtvaardigen is.
Deelt u de mening dat minder ingrijpende alternatieven, zoals het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere natuurgebieden, niet alleen in het kader van dierenwelzijn, maar ook vanuit het perspectief van ecologie, de versterking van natuurwaarden en de bevordering van biodiversiteit, serieus onderzocht moeten worden? Zo ja, bent u bereid hier een onderzoek naar te (doen) verrichten?
Bij de decentralisatie van het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies zijn afspraken gemaakt over de realisering en het doelbereik van natuur. De Commissie-Van Geel pleit ervoor om geen maatregelen te nemen in de omgeving van het Oostvaardersplassengebied die toekomstige generaties grote grazers de mogelijkheid ontnemen tot migratie naar andere gebieden. Het is echter aan de provincie Flevoland te onderzoeken of een dergelijke verbinding op termijn gerealiseerd zou kunnen worden. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om de grote grazers in de Oostvaardersplassen de toegang te ontnemen en te ontzeggen tot beschuttings- en schuilplekken in de bosrandgebieden, waaronder het (volledige) Kotterbos en het Hollands Hout? Zo nee, waarom niet?
De Commissie-Van Geel heeft geadviseerd om de bosgebieden in de randgebieden in de toekomst niet meer toegankelijk te maken voor de grote grazers. Het gebruik van die bosgebieden door de dieren gaat ten koste van de kwaliteit en de kwantiteit van het bos. Dit botst ook met het beoogde multifunctionele gebruik van het gebied. Zolang de nieuwe beschutting zoals aangeraden door de Commissie-Van Geel nog niet geschikt is blijven de bosrandgebieden beschikbaar voor de dieren.
Erkent u dat het tot hun beschikking hebben van voldoende beschuttings- en schuilplekken en de mogelijkheid om te kunnen migreren, voor de grote grazers in de wintertijd letterlijk van levensbelang is?
Zie mijn antwoord op vraag 20.
Bent u van oordeel dat er in de afgelopen winter voldoende beschuttings- en schuilplekken voor de grote grazers waren in de Oostvaardersplassen?
Uit het advies van de Commissie-Van Geel maak ik op, dat het wenselijk is om meer beschutting in het kerngebied aan te leggen ter vervanging van de nu opengestelde bosgebieden.
Bent u op de hoogte van het feit dat de GS van Flevoland de gemaakte afspraken rondom het creëren van beschuttings- en schuilplekken in het Natura 2000-beheerplan van 2015 niet heeft uitgevoerd, en hier in de afgelopen drie jaar tijd ook geen voorbereidingsmaatregelen voor heeft getroffen? Wat is hierop uw reactie en welke consequenties verbindt u hieraan?
Provincies moeten voor Natura 2000-gebieden beheerplannen vaststellen en er op toezien dat noodzakelijke beheer- en inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd. Het aanleggen van beschuttings- en schuilplekken vormt echter geen onderdeel van het Natura 2000-beheerplan Oostvaardersplassen. De Commissie-Van Geel heeft deze maatregel mede aanbevolen omdat daardoor weer een halfopen landschap ontstaat. De betreffende maatregel zal naar ik verwacht ook de biodiversiteit ten goede komen.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren enkel in handen zou moeten liggen van hen die hier zorgvuldig respectvol mee omgaan?
Ja, ik vind het belangrijk dat in de omgang met dieren rekening wordt gehouden met alle aspecten die samenhangen met dierenwelzijn alsook een vanzelfsprekende respectvolle omgang met dieren.
De tot dusverre gevolgde aanpak van de provincie en Staatsbosbeheer, waarbij ook op het gebied van dierenwelzijn aanvullende adviezen zijn gevraagd, sterkt mij in de overtuiging dat de provincie Flevoland en Staatsbosbeheer zorgvuldig en respectvol omgaan met het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen.
Deelt u de mening dat de maatregelen uit het besluit van de GS van Flevoland indruisen tegen bestaande beschermende wet- en regelgeving om dier en natuur in de Oostvaardersplassen te beschermen niet getuigen van respect en zorgvuldigheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 18.
Bent u, gezien de strijdigheid van artikel 2.3 in de overeenkomst tussen de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van GS van de provincie Flevoland, te weten dat er is afgesproken dat het college van GS van Flevoland de aanbevelingen ten aanzien van het beleid aangaande de grote grazers van de Beeradviescommissie Oostvaardersplassen (BAC) in acht neemt, en rekening houdt met het tot nu toe gevoerde beleid voor het beheer van de grote grazers in het gebied Oostvaardersplassen aan de hand van het adviesrapport International Commission on the Management of the Oostvaardersplassen 2 (ICMO2) bij het toezien op de uitvoering van het beheer, maar ook de strijdigheid met het recht, bereid om de overeenkomst gesloten met de provincie Flevoland met onmiddellijke ingang te (doen) ontbinden? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdergenoemde brief van 18 juni 2018 aan GS van Flevoland heb ik aangegeven dat de provincie Flevoland het beheer ten aanzien van de grote grazers kan wijzigen op basis van het advies van de Commissie-Van Geel. Ik zie dan ook geen aanleiding om de genoemde overeenkomst te doen ontbinden.
Bent u ervan op de hoogte dat de commissaris van de Koning, ondanks het verzoek van de Partij voor de Dieren Flevoland, geweigerd heeft het besluit en de opdracht om over te gaan tot afschot van edelherten en uitplaatsing van Konikpaarden voor te dragen voor vernietiging bij koninklijk besluit? Bent u bereid om uw bevoegdheden als Minister in te zetten om het besluit en de opdracht alsnog te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Gedeputeerde staten geven uitvoering aan het door provinciale staten vastgestelde beleidskader dat zorgvuldig tot stand is gekomen. Tegen het door GS genomen besluit tot afschot staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open. Het is vervolgens aan de rechter ter beoordeling of het besluit zorgvuldig en niet in strijd met de wet is genomen.
Zie voorts mijn antwoord op vraag 1.
De toegang tot schuldsanering |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meer mensen in de schulden, maar minder in de schuldsanering»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst, namelijk dat de schuldenproblematiek toeneemt terwijl het aantal aanvragen voor de schuldsanering bij de rechter daalt? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Ik herken dit beeld. De instroom in de wettelijke schuldsanering (Wsnp) is de afgelopen jaren gedaald, terwijl het aantal aanmeldingen voor de buitenrechtelijke schuldhulpverlening bij de gemeente juist is gestegen. Hier is geen eenduidige verklaring voor.
Het verhogen van het aantal schuldhulpverleningstrajecten of de instroom in de Wsnp is geen doel op zich. Het zijn middelen om te zorgen dat mensen op een effectieve en efficiënte wijze uit een problematische schuldsituatie komen. De beschreven ontwikkeling zou er echter op kunnen duiden dat een groep mensen die kampt met problematische schulden niet optimaal wordt geholpen.
Als onderdeel van actielijn 2 «Ontzorgen en Ondersteunen» van de Brede Schuldenaanpak2 wil het kabinet daarom de aansluiting tussen de schuldhulpverlening bij de gemeente en de wettelijke schuldsanering zorgvuldig verkennen en kijken of verbetering daarin aan de orde is. Deze verkenning is aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief Brede Schuldenaanpak (d.d. 23 mei 2018) en zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming laten uitvoeren.
Met een verkenning kan er inzicht worden verkregen in de oorzaken van de daling en in de knelpunten in de aansluiting tussen de schuldhulpverlening en wettelijk schuldsanering. Op basis daarvan kunnen, indien gewenst en zo nodig, maatregelen genomen worden.
Is hier volgens u sprake van een probleem, namelijk dat mensen die in aanmerking zouden moeten komen voor schuldsanering er niet toe worden toegelaten? Of worden deze mensen op een andere, beter passende manier, geholpen?
We zullen deze vragen meenemen in de verkenning die het kabinet laat uitvoeren. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze verkenning.
Op welke manier garandeert u dat mensen met schulden toegang hebben en houden tot hulp bij het saneren van schulden?
Ik vind dat iedereen met problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Het kabinet zet zich in voor een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. U kunt dit onder andere lezen in mijn beantwoording van de vragen van het lid Gijs van Dijk over de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.3
Gemeenten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Zij kunnen mensen met schulden vaak helpen zonder tussenkomst van de rechter. Bijvoorbeeld met een saneringskrediet of met een schuldregeling krijgen mensen perspectief op het oplossen van hun schulden. Aan schuldenaren die geen schuldregeling hebben kunnen treffen met hun schuldeisers, biedt de Wsnp de mogelijkheid om een wettelijke schuldsanering aan te vragen bij een rechtbank. De wettelijke schuldsanering is aldus een instrument binnen de schuldhulpverlening waarmee de schuldenaar – geconfronteerd met weigerachtige schuldeiser, onder voorwaarden – toch het perspectief van een schone lei kan worden geboden. De schuldsanering functioneert op deze wijze ook als stok achter de deur om schuldeisers te prikkelen akkoord te gaan met een voorstel tot een minnelijke schuldregeling. Het is aan de rechtbank om te toetsen of de schuldenaar voldoet aan de voorwaarden van de Wsnp.
Welke acties kunt u daartoe uitzetten en op welke termijn?
Ik verwacht, zoals ook reeds aangegeven in mijn brief van 7 november 2018 inzake voortgang diverse maatregelen Brede Schuldenaanpak, waaronder implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding beslagregister, de verkenning naar de aansluiting van de schuldhulpverlening op de wettelijke schuldsanering in de eerste helft van 2019 met u te kunnen delen. Dit is in afwijking van mijn eerder geuite verwachting om aan u in het vierde kwartaal van 2018 een eerste verkenning te kunnen aanbieden. De aanvullende maanden zijn noodzakelijk om de verkenning op een zorgvuldige wijze uit te kunnen voeren.
Witwaspraktijken van Europese banken |
|
Mahir Alkaya (SP), Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Is er al een reconstructie gemaakt van hoe het mogelijk is geweest dat in de periode 2007–2015 vermoedelijk 200 miljard euro aan crimineel geld via de Deense Danske bank is witgewassen?1
De precieze feiten en omstandigheden in de zaak met betrekking tot Danske Bank zijn nog niet bekend. Wel is duidelijk dat deze zaak, mede gezien zijn omvang en ernst, de nodige vragen oproept bij alle betrokkenen, waaronder de lidstaten van de Europese Unie. Deze zaak benadrukt het belang van internationale samenwerking. Het is dan ook positief dat de Europese Commissie voorstellen heeft gedaan om de samenwerking op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en het toezicht daarop verder te versterken.3
Is al bekend hoeveel Europese banken, naast de in de media genoemde Deutsche Bank, en welke personen, juridische entiteiten en jurisdicties betrokken zijn bij het witwasschandaal van Danske?2 Kunt u in uw antwoord ingaan op de verwachting wanneer het hele netwerk in kaart gebracht is?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Danmarks Nationalbank (de Deense centrale bank) het toezicht op witwassen bij banken net zo georganiseerd als De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo ja, welke overeenkomsten zijn en zitten daar zwakke plekken in? Zo neen, waarin verschilt het toezicht op witwassen?
DNB oefent op risico gebaseerde wijze integriteitstoezicht uit. Bij constateringen van overtredingen van wet- en regelgeving neemt DNB, met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen en wordt herstel en verbetering afgedwongen. Het is in beginsel aan andere landen zelf om op basis van de specifieke omstandigheden in hun land en financiële sector hun integriteitstoezicht in te richten. Dat geldt ook voor Denemarken. Wel is het zo dat landen die lid zijn van de Financial Action Task Force (FATF) regelmatig worden beoordeeld op de effectieve opzet en uitvoering van hun beleid op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Daarbij wordt Denemarken aan dezelfde standaarden getoetst als Nederland en andere FATF-deelnemers.4 Verder staat binnen de Europese Unie de Europese anti-witwasrichtlijn5 centraal in de regelgeving ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. De lidstaten van de Europese Unie hebben deze richtlijn geïmplementeerd in hun nationale wetgeving. Dit draagt bij aan meer eenvormigheid in de anti-witwasregelgeving en het toezicht op de naleving daarvan binnen de Europese Unie. De anti-witwasrichtlijn is recent op een aantal belangrijke punten aangescherpt, waaronder een uitbreiding van de handhavings- en publicatiemogelijkheden.
Zou het bij Nederlandse banken mogelijk zijn dat er 80.000 transacties met een waarde van 30 miljard dollar plaatsvinden zonder dat de bank zelf of de toezichthouder aan de bel trekt?3
Voor Nederlandse banken geldt dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) regels bevat om te voorkomen dat banken worden gebruikt om geld wit te wassen of terrorisme te financieren. Of transacties moeten worden gemeld, hangt onder andere af van hun aard en omvang. De bank dient aan de hand van een aantal voorgeschreven objectieve en subjectieve indicatoren vast te stellen of een transactie ongebruikelijk is. Deze indicatoren beschrijven de situaties waarin een transactie als ongebruikelijk moet worden aangemerkt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in objectieve en subjectieve indicatoren. Objectieve indicatoren beschrijven een situatie waarin altijd moet worden gemeld, terwijl een subjectieve indicator een inschatting van de bank vergt. Als er sprake is van een (voorgenomen) ongebruikelijke transactie dan moet de bank dit onverwijld melden aan de FIU.
Binnenkort wordt de Beleidsmonitor witwassen, met de daarbij behorende beleidsreactie, naar uw Kamer gestuurd. In deze monitor wordt het anti-witwasbeleid geëvalueerd, zoals dat in Nederland in de periode 2014–2016 is uitgevoerd. Onderdeel van dat onderzoek is de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de bovenomschreven naleving van de Wwft.
Zijn er soortgelijke kapitaalstromen bij Europese banken bekend en wie houdt hier precies toezicht op?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 hebben de lidstaten van de Europese Unie de Europese anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en houden zij toezicht op de naleving daarvan. Het is in beginsel aan landen zelf om op basis van de specifieke omstandigheden in hun land en financiële sector hun integriteitstoezicht in te richten. De integriteitstoezichthouder van een lidstaat ziet er op toe of de door een bank getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend zijn en in de praktijk toereikend werken.
Wie had de toezichtstaak op de Estlandse bankactiviteiten van Danske die niet via de Deense IT-systemen liepen? Klopt het dat deze bankactiviteiten niet onder de anti-witwasprocedures van de Danske Bank vielen?
Zoals vermeld in de beantwoording van vragen 1 en 2 zijn de precieze feiten en omstandigheden met betrekking tot Danske bank nog niet bekend. In het algemeen is het zo dat banken die onder de Europese anti-witwasregelgeving vallen, dienen te voldoen aan de verplichtingen die op grond van die regelgeving op hen rusten. Banken mogen die verplichtingen niet omzeilen door activiteiten uit het zicht van toezichthouders te houden.
Is het mogelijk dat het toezicht vanuit DNB, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of het Bureau Financieel Toezicht (BFT) niet geldt omdat een financiële instelling, een feader van financiële constructies of een beleggingsinstelling via IT-systemen geldstromen uit het zicht houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de reikwijdte van de Wwft vallen verschillende partijen, zowel financiële ondernemingen als niet-financiële beroepsgroepen. Instellingen die onder de reikwijdte van de Wwft vallen, moeten voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Wwft en mogen de op hen rustende verplichtingen niet omzeilen door transacties uit het zicht van de toezichthouder te houden. Op de naleving van de Wwft-verplichtingen door financiële instellingen wordt toezicht gehouden door DNB en de AFM, terwijl het BFT toezicht houdt op de naleving van de Wwft door de vrije beroepsbeoefenaren zoals accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en notarissen. De betreffende integriteitstoezichthouder ziet er onder meer op toe of de door een instelling getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend zijn en in de praktijk toereikend werken.
Hoeveel heeft ING verdiend aan het witwassen en is de boete die zij kreeg voor het witwassen ook minder dan de behaalde winst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een feitenrelaas gepubliceerd naar aanleiding van de transactieovereenkomst die met ING Bank Nederland N.V. (ING) is gesloten. In dat feitenrelaas wordt toegelicht dat aan ING een boete van EUR 675 miljoen is opgelegd in verband met het niet nakomen van Wwft-verplichtingen en schuldwitwassen.7 Naar het oordeel van het OM waren de procedures en maatregelen, zoals de gebruikte (transactiemonitorings)systemen, die ING in de onderzochte periode had getroffen ontoereikend om witwassen en financieren van terrorisme tegen te gaan. In het feitenrelaas van het OM staat ook dat ING in de onderzochte periode onvoldoende personeel in dienst had om te voldoen aan genoemde Wwft-verplichtingen. Het bedrag dat ING hiermee ten onrechte heeft bespaard, is in de schikking bepaald op EUR 100 miljoen. Deze besparing is aangemerkt als winst die ING met de geconstateerde tekortkomingen in de naleving wederrechtelijk heeft behaald. Als onderdeel van de transactie is een bedrag van EUR 100 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen. In totaal heeft ING derhalve EUR 775 miljoen betaald in het kader van de transactieovereenkomst die met het OM is gesloten.
Bent u het ermee eens dat een boete niet wenselijk is, omdat verantwoordelijken daarmee de dans ontspringen, maar dat hoe dan ook de behaalde winst uit witwassen te allen tijde moet worden ontnomen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Uiteraard wordt altijd op basis van feiten en omstandigheden bezien of het mogelijk is om de verantwoordelijke personen (rechtspersonen en natuurlijke personen) te vervolgen en wederrechtelijk voordeel te ontnemen. Zo ook in deze specifieke zaak. Graag verwijs ik naar de brief die ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming op 11 september jl. aan uw Kamer zond. In die brief wordt – onder verwijzing naar het feitenrelaas van het OM – ingegaan op het feit dat het OM uitvoerig onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Op basis van dit onderzoek is het OM tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten in deze zaak in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan natuurlijke personen toe te rekenen zijn. Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, is de wederrechtelijk behaalde winst ontnomen.
Hoe is het mogelijk dat pas na de schikking over het witwassen bij ING naar buiten komt dat DNB oordeelt dat bij meer financiële instellingen de interne controle op witwassen niet op orde is?4
Op DNB rust ook in het kader van haar integriteitstoezicht een geheimhoudingsplicht en zij voert haar toezicht als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk uit. Als Minister van Financiën treed ik niet in individuele zaken9 maar heb ik wel regulier contact met DNB om te bezien of het toezichtsysteem als geheel (d.w.z. de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig en het functioneren van de toezichthouders) naar behoren functioneert. Daarbij is in het bijzonder van belang dat er voldoende waarborgen zijn voor een goed functionerend toezichtsysteem. In de afgelopen jaren heeft DNB in die gesprekken en ook in het openbaar, mede naar aanleiding van de aanloop naar de nationalisatie van SNS en de Libor-affaire, gewezen op het belang van goed integriteitstoezicht. Het integriteitstoezicht behoort dan ook, mede naar aanleiding van gebeurtenissen op dit terrein, al jaren tot de prioriteiten van DNB waarbij DNB al langer inzet op intensivering en verbetering van het integriteitstoezicht.10 Dit blijft zij ook de komende jaren doen.11 Voor de constateringen van DNB naar aanleiding van de ING-casus verwijs ik naar mijn brieven aan uw Kamer van 11 (Kamerstuk 31 477, nr. 25) en 25 september jl.
Bovendien heb ik naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom witwassenzaken bij ING en Danske Bank contact gezocht met een aantal van mijn collegaministers in andere Europese lidstaten, in het bijzonder die uit Denemarken en Letland. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden alsmede over eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Klopt de inschatting dat zonder de schikking en de megaboete voor ING het bij u dus onbekend zou zijn gebleven dat de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) onvoldoende is? Hoe oordeelt u hierover?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe staat het met het toezicht op het naleven van de Wwft via de AFM en het BFT? Heeft u hen ook gevraagd hoe het er voor staat met het interne toezicht van wetten en regels en het vervullen van de poortwachtersfunctie bij beleggingsinstellingen en notarissen, advocaten, belastingadviseurs enz?
Kort na het bekend worden van de transactieovereenkomst tussen ING en het OM is binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC), het samenwerkingsverband van overheidspartijen op het terrein van financieel-economische criminaliteit waaraan ook de AFM en de ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid deelnemen, gereflecteerd op de bevindingen in deze zaak en het toezicht op andere sectoren. De AFM voert haar toezicht als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk uit. Op de AFM rust ook in het kader van haar integriteitstoezicht een geheimhoudingsplicht. Als Minister van Financiën heb ik geen bemoeienis met individuele gevallen12, maar heb ik wel regulier contact met de AFM om te bezien of het toezichtsysteem als geheel functioneert. Daarbij is het in het bijzonder van belang dat er voldoende waarborgen zijn voor een goed functionerend toezichtsysteem. In die contacten kunnen ook zaken aan de orde komen die zien op de vraag of de AFM voldoende middelen heeft om haar integriteitstoezicht naar behoren uit te oefenen.
Wat betreft het BFT is op 3 oktober jl. door de Minister voor Rechtsbescherming een reactie verzonden aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het SEO Economisch Onderzoek inzake de evaluatie van het BFT.13 In een algemeen overleg over financieel-economische criminaliteit van 4 oktober jl. is deze reactie met uw Kamer besproken. In de evaluatie wordt ook het Wwft toezicht door het BFT op accountants, belastingadviseurs en notarissen besproken. De evaluatie laat een overwegend positief beeld zien over de wijze waarop het BFT zich heeft ontwikkeld. Gedurende de evaluatieperiode (2012–2016) is het BFT aantoonbaar meer risicogericht gaan werken. Deze meer risicogestuurde onderzoeken leiden tot meer handhavingsmaatregelen.
Kunt u alsnog ingaan op de eerder gestelde vraag welke Nederlandse banken reserveringen hebben gemaakt op hun balans vanwege te verwachte boetes in verband het overtreden van wetten en regels?5
Zoals ik eerder aangaf in mijn beantwoording van de Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1633) beschik ik niet over een overzicht van welke voorzieningen of verplichtingen financiële instellingen in hun jaarrekeningen hebben opgenomen wegens schikkingen met openbaar aanklagers.15