Het bericht ‘Spoor in plaats van vliegen kansloze missie’ |
|
Remco Dijkstra (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Spoor in plaats van vliegen kansloze missie»?1
Ja.
Kent u de studies van CE Delft («Committed tot the Environment») en Vrije Universiteit (VU) 2010/2014 over de externe kosten voor infrastructuur van verkeer, overheidskosten van mobiliteit, waarbij de kosten van infrastructuur, externe kosten, externe voordelen en subsidies/belastingen per modaliteit op een rij zijn gezet?
Ja, deze studies kennen we.
Hoeveel geld geeft de Nederlandse overheid jaarlijks uit aan:
Het Rijk en decentrale overheden investeren in het bereikbaar houden van Nederland. Dit doen we door instandhouding en uitbreiding van de infrastructuur. Zowel het KiM als de prognoses vanuit de NMCA laten zien dat op alle netwerken sprake is van drukte en investeringen zijn gewenst. Investeringen vanuit het Rijk doen we met name vanuit het Infrastructuurfonds. In de begroting van het Infrastructuurfonds zijn de volledige uitgaven weergegeven per modaliteit (Wegen, OV en Spoor, Vaarwegen). Naast middelen voor aanleg zijn hier ook de middelen voor instandhouding opgenomen. De gemiddelde jaarlijkse uitgaven vanuit het fonds bedragen zo’n € 6 miljard tot 2030. De standaardverdeling tussen de modaliteiten op het Infrastructuurfonds gebaseerd op aanlegbudgetten bedraagt 53,5% Wegen, 39,5% OV en Spoor en 7% Vaarwegen. Decentrale overheden beschikken over eigen middelen om te investeren in OV en wegen. Daarbij worden ze ondersteund door het Rijk vanuit de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (vervoersregio’s) en het Provinciefonds.
In de Wet Infrastructuurfonds is opgenomen dat de middelen in het Infrastructuurfonds niet gebruikt mogen worden voor investeringen in luchthavens. De investeringen in de weg en het spoor dragen wel bij aan de landzijdige bereikbaarheid van de luchthavens. Denk in dit geval bijvoorbeeld aan de lopende verkenning multimodale knoop Schiphol.
Hoeveel inkomsten (waaronder heffingen, accijnzen, belastingen, tol, aankoopbelasting, vergoedingen, uitkeringen etc.) gerelateerd aan de infrastructuur voor als het gaat om investeringen en/of gebruik/eigendom voor verplaatsingen per trein, auto (inclusief inkomsten over busvervoer en logistiek) en vliegtuig heeft de overheid jaarlijks?
Op de Rijksbegroting zijn diverse ontvangsten opgenomen gerelateerd aan het gebruik van de infrastructuur. Dit bedrag bestaat uit onder andere concessievergoedingen, belastingen, heffingen en dividend. Ontvangsten vanuit de concessies en gebruiksvergoedingen zijn onderdeel van het Infrastructuurfonds of worden direct betaald aan een uitvoeringsorganisatie zoals ProRail. Dit gaat in totaal om ca. € 0,5 mld. per jaar (zie begroting Infrastructuurfonds).
Belastingen en heffingen worden geïnd door het Ministerie van Financiën. Voor autobelastingen gaat het om ca. € 15 mld. per jaar. Daarnaast ontvangt het Rijk dividend als aandeelhouder van Schiphol Group en NS. Deze zijn niet gekoppeld aan de uitgaven (zie begroting Ministerie van Financiën).
Hoeveel mensen verplaatsen zich dagelijks per spoor, auto of vliegtuig?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KiM) heeft recentelijk het rapport «Kerncijfers mobiliteit 2018» gepubliceerd. Daarin is te zien dat de ontwikkelingen van de afgelopen jaren zich in 2017 hebben doorgezet. De gebruikelijke manier om de hoeveelheid personenmobiliteit uit te drukken, is in het aantal reizigerskilometers. De voorlopige cijfers voor 2017 zijn dat het voor de trein om 19,1 miljard reizigerskilometers gaat. Voor het OV als geheel betreft het 25,0 miljard reizigerskilometers. Op de fiets worden 15,5 miljard reizigerskilometers afgelegd. Voor autobestuurders- en passagiers samen gaat het om 138,0 miljard reizigerskilometers. Voor de luchtvaart betreft het 87,1 miljard reizigerskilometers. Dit laatste cijfer betreft het aantal kilometers van de gehele vliegreis tot aan de eindbestemming (inclusief eventuele overstap elders).
Zijn de kosten per modaliteit per reizigerskilometer inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld als het gaat om verplaatsingen per trein, bus, tram, metro, auto, fiets, motor, brommer etc.? Is dat te berekenen? Kunt u de kosten en opbrengsten per modaliteit meenemen in de uitwerking van het Infrastructuurfonds / Mobiliteitsfonds?
In het kader van de Luchtvaartnota werken we met verschillende onderzoeksinstituten, waaronder het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) aan een onafhankelijke feitenbasis op dit thema. Als onderdeel hiervan hebben we specifiek aan het KiM gevraagd om komend half jaar een onderzoek uit te voeren naar de externe kosten, infrastructuurkosten, belastingen, heffingen en subsidies voor zover toe te delen aan een aantal voorbeeldreizen voor het vliegtuig, de trein, de auto of de bus. Vervolgens zal het KiM in 2019 ook de generieke kosten op een rij zetten en de cijfers uit de CE studie actualiseren.
Het inzichtelijk maken van de kosten per modaliteit per kilometer is complex. Dat heeft onder andere te maken met de diverse soorten kosten (gerelateerd aan aanleg en onderhoud van infrastructuur, gebruikskosten van voertuigen, exploitatielasten, externe en maatschappelijke kosten) en de wijze waarop de verdeling van kosten en baten over publieke en private partijen plaatsvindt.
We zullen de uitkomsten van deze studies ook benutten bij de uitwerking van het Mobiliteitsfonds. De Tweede Kamer ontvangt in het eerste kwartaal van 2019 een hoofdlijnenbrief met contouren voor de ontwikkeling naar het Mobiliteitsfonds. Hierbij zal ook nader ingegaan worden op de opgavegerichte wijze van afwegen en de hierbij te hanteren en nader te ontwikkelen spelregels.
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar alle kosten en opbrengsten als het gaat om keuzes in modaliteiten? Kunt u verklaren waarom dat in de huidige systematiek niet zo is?
Ja, die mening delen wij. Zie ook het antwoord op vraag 6.
In het regeerakkoord is afgesproken dat tot 2030 de financiële middelen zoals tot heden gebruikelijk worden verdeeld tussen de modaliteiten «wegen», «spoorwegen» en «water». Vanaf 2030 zal het Mobiliteitsfonds zijn intrede doen waarbij deze verdeling wordt losgelaten en niet de modaliteit maar de mobiliteit centraal komt te staan. In aanloop hiernaartoe worden reeds grote stappen gemaakt om meer integraal naar de oplossingen van mobiliteitsvraagstukken te kijken. Het werken volgens de nieuwe MIRT-spelregels, en het integraal afwegen en adaptief werken zoals we dat in de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s doen, gaat nadrukkelijk verder dan de kosten per modaliteit per kilometer.
Is het waar dat de luchtvaart grotendeels haar eigen infrastructuur financiert? In hoeverre financieren de spoorwegen hun eigen infrastructuur?
Ja, dat klopt. Luchtvaartmaatschappijen betalen voor de luchthaveninfrastructuur, -dienstverlening en -beveiliging via luchthavengelden en separaat voor het gebruik van het luchtruim en de kosten van de luchtverkeersleiding. Daarbij is de luchtvaart afhankelijk van de weg en het openbaar vervoer en spoor om de reizigers van en naar de luchthaven te vervoeren. Decentrale overheden hebben de mogelijkheid om binnen de Europese kaders voor staatssteun te investeren in regionale luchthavens. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om (een deel van) de kosten voor security, brandweer en infrastructuur. Hiervan is recent sprake geweest in het geval van Groningen Airport Eelde en Maastricht Aken Airport.
De spoorvervoerders betalen voor een beperkt deel hun eigen infrastructuur. ProRail ontvangt vanuit het Rijk en decentrale overheden subsidie om het spoor te onderhouden en uit te breiden. Daarnaast ontvangt ProRail vanuit de spoorsector een vergoeding voor het gebruik van het spoor. In de begroting van het Infrastructuurfonds zijn de uitgaven en ontvangsten van ProRail inzichtelijk gemaakt (bijlage 5).
Bent u bekend met het bericht dat twee derde van de mariniers uitstroomt als de verhuizing naar Vlissingen door gaat?1
Ja.
Kunt u de cijfers bevestigen dat twee derde van de mariniers vertrekt als de verhuizing doorgaat? Zo ja, waarom moet de Kamer dat via een Wob-verzoek vernemen? Zo nee, waarom niet?
De enquête van de afdeling Trends, Onderzoek en Statistiek (TOS) van Defensie betrof een breder medewerkers tevredenheidsonderzoek onder mariniers. Zulke onderzoeken worden eens in de paar jaar onder alle eenheden gehouden. De percentages in de enquête betreffen het deel van de mariniers dat overweegt het Korps Mariniers te verlaten en gaan derhalve niet over de daadwerkelijke uitstroom. In de enquête heeft op de betreffende vraag 65 procent van de ondervraagde mariniers een antwoord gegeven. Van hen geeft 68 procent aan dat zij overwegen het Korps te verlaten vanwege de voorgenomen verhuizing naar Vlissingen.
Het onderzoek ging over veel meer dan alleen de redenen voor vertrek. Ook in mijn stand van zaken brief van 11 september jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 9) heb ik erop gewezen dat behalve de voorgenomen verhuizing er in de enquête meer redenen worden genoemd om ander werk te zoeken, waaronder arbeidsvoorwaarden en de balans tussen werk en privé. Onder de redenen voor het personeelsverloop scoort de factor salaris zelfs het hoogst. De rapportage is in te zien op de website van de rijksoverheid.2
Kunt u aangeven wat directe indirecte, nationale en internationale gevolgen zijn indien het huidige korps met tweede derde afneemt? Zo nee, waarom niet?
Afname van de sterkte van het Korps Mariniers met twee derde zou de operationele inzetbaarheid ruim onder de norm doen dalen. Als direct gevolg zou het Korps Mariniers dan nog slechts een zeer beperkte bijdrage kunnen leveren aan de nationale en internationale taakuitvoering van Defensie. Een dermate hoge uitstroom zou ook een negatief effect hebben op de eigen opleidingscapaciteit.
Een indirect gevolg is dat de oprichting van het Fleet Marine Squadron, een nieuwe eenheid binnen de marine bestaande uit vlootpersoneel en mariniers, zou moeten worden uitgesteld. Het squadron moet begin 2021 operationeel zijn. De oprichting van deze eenheid heeft tot doel de reguliere marinierseenheden te ontlasten.
Kunt u aangeven hoeveel vacatures momenteel openstaan bij het korps mariniers? Kunt u overzien of de vacatures sneller of langzamer vervuld zullen worden indien het korps naar Vlissingen zal verhuizen?
Zoals vermeld in de antwoorden op de feitelijke vragen over de P-rapportage (Kamerstuk 35 000 X, nr. 17)) is het niet bekend hoeveel vacatures er zijn omdat het gehanteerde personeelssysteem dit niet registreert. Het aantal vacante functies wordt wel geregistreerd. Een vacante functie wordt een vacature als de commandant of leidinggevende ook daadwerkelijk op zoek gaat naar personeel om deze arbeidsplaats te vullen. Voor het gehele Korps Mariniers bedraagt het aantal vacante functies op dit moment 566. Ik kan niet speculeren over de vraag of vacatures bij een verhuizing naar Vlissingen sneller of langzamer worden gevuld.
Kunt u aangeven hoe groot de economische impact is voor Vlissingen indien de verhuizing doorgaat? Welke economische gevolgen dit heeft voor de regio Doorn? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig de behoeftestelling biedt de kazerne directe werkgelegenheid voor 1788 vte-en (Kamerstuk 33 358, nr. 1). Over de indirecte werkgelegenheid die met de aanwezigheid van de kazerne is gemoeid, heeft Defensie geen eigen gegevens. Ook een analyse van de economische gevolgen voor Vlissingen en Doorn is bij Defensie niet bekend. Ten tijde van de besluitvorming hebben zowel Doorn als Vlissingen bij Defensie economische informatie aangeleverd, maar deze betrof de investerings- en exploitatiekosten voor Defensie bij dan wel het renoveren van de kazerne in Doorn, dan wel het ontwikkelen van een nieuwe kazerne in Vlissingen. De vergelijking van deze aangeleverde informatie is in een bijlage Onderzoek naar volledigheid financiële onderbouwing businesscase VBHKAZ en rapport Zeeland bij de antwoorden op schriftelijke vragen van 22 juni 2012 met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 733, nr. 70).
Ziet u net als provincie Zeeland, en de gemeente Vlissingen, de mariniers louter als economisch verdienmodel? Zo nee, waaruit blijkt uw waardering dan wel?
Deelt u de mening dat deze cijfers bewijzen dat de mariniers de verhuizing niet zien zitten, en dat Defensie zich als goede werkgever moet gedragen en de verhuisplannen moet staken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 31 augustus 2012 (Kamerstuk 33 358, nr. 1) was de reden voor de verhuizing: «de Van Braam Houckgeestkazerne is toe aan een grootscheepse, tijdrovende en kostbare renovatie, maar die renovatie zal het ruimtegebrek niet oplossen; een afweging van alternatieven heeft geleid tot een keuze voor de Buitenhaven bij Vlissingen als geschikte locatie voor de mariniers».
Zoals ik reeds heb gezegd in mijn brief aan de Kamer van 11 september jl. en de antwoorden op Kamervragen van 12 oktober jl., baart de verhuisbereidheid onder mariniers ons zorgen en neem ik de signalen over de onvrede onder de mariniers zeker serieus (Kamerstuk 33 358, nr. 9 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 281). Defensie is onder leiding van procesbegeleider ltgen b.d. B.H. Hoitink, oud-Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dan ook in gesprek met de Tijdelijke Reorganisatie Medezeggenschapscommissie Verhuizing MARKAZ over het woon- en leefklimaat op de nieuwe kazerne, overeenkomstig het advies van het College voor Geschillen Medezeggenschap Defensie.
Omdat deze gesprekken veranderingen tot gevolg kunnen hebben voor de outputspecificatie en om het overleg met de medezeggenschap niet onder druk te zetten, is de dialoog met de PPS-aanbesteding voorlopig opgeschort (Kamerstuk 33 358, nr. 10).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Materieel?
Ja.
Het bericht ‘Enorme toename van criminaliteit in Kampen door asielzoekers’ |
|
Malik Azmani (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Enorme toename van criminaliteit in Kampen door asielzoekers»?1
Ja.
Is u bekend hoeveel veroordeelde asielzoekers verblijven in het asielzoekerscentrum in Dronten? Zo ja, hoeveel?
Dit aantal is niet zonder meer uit het geautomatiseerde systeem van de migratieketen te genereren.
Waarom worden deze criminele asielzoekers niet per direct het land uitgezet?
Als asielzoekers overlast veroorzaken of criminele feiten begaan moeten er gepaste maatregelen genomen worden. Daarbij moet scherp in de gaten gehouden worden wanneer overlastgevend gedrag overgaat in crimineel gedrag. In die gevallen zal – net zoals voor iedereen in ons land – de aanpak primair via het strafrecht moeten verlopen. Het begaan van een ernstig misdrijf, waarvoor iemand wordt veroordeeld tot een gevangenis- of vrijheidsstraf van minimaal 6 of 10 maanden, kan ertoe leiden dat – afhankelijk van de bescherming die iemand nodig heeft – een asielvergunning wordt geweigerd of ingetrokken.
Naar aanleiding van incidenten tijdens de hoge asielinstroom zijn er reeds vele maatregelen genomen om overlastgevers aan te pakken. U bent hierover diverse malen geïnformeerd2. Het gaat onder meer om de invoering van snellere procedures voor evident kansarme asielaanvragen, de opening van twee extra begeleiding- en toezichtlocaties (ebtl’s) en het eerder in vreemdelingenbewaring stellen van overlastgevers. Ook heeft het COA het maatregelenbeleid aangescherpt waardoor er nadrukkelijker aandacht is voor het verbod op onaanvaardbaar gedrag, de sancties die hierop staan (zoals het inhouden van leefgeld of het beperken van opvang) en het doen van aangifte in geval van incidenten. Daarnaast is ingezet op de intensivering van lokaal casusoverleg tussen de migratieketen, politie, het openbaar ministerie en gemeenten. Hierin worden individuele overlastgevers en groepen besproken en kunnen gericht maatregelen worden genomen, zoals het uit elkaar halen van groepen, het opleggen van gebiedsgeboden en een dagelijkse meldplicht.
Naar aanleiding van een toename van lokale signalen over overlast heb ik u 8 juni jl. geïnformeerd over aanvullende maatregelen. Dit ging onder meer om de inzet om overlastgevers sneller in de begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) te plaatsen en in individuele gevallen ebtl-plaatsing mogelijk te maken voor alleenstaande minderjarigen vanaf 16 jaar. Daarnaast doen ketenpartners nog intensiever aan dossieropbouw met het oog op inbewaringstelling en wordt ingezet op om asielzaken van overlastgever met voorrang te laten behandelen door rechtbanken zodat ze sneller kunnen worden afgewezen.
Waarom wordt in deze zaken niet met voorrang versneld beslist?
Voorop staat dat overlastgevend en crimineel gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een kleine groep bewoners van het AZC te Dronten als ook door bewoners van een aantal andere asielzoekerscentra, volstrekt onacceptabel is en vraagt om een harde aanpak. In onder meer mijn brief van 8 juni jl. ben ik ingegaan op de diverse maatregelen die hiertoe beschikbaar zijn.3 De door u genoemde maatregelen maken hier onderdeel van uit en worden – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet.
Waarom worden de desbetreffende asielzoekers niet meteen overgeplaatst naar één van de extra begeleiding en toezichtlocaties (EBTL’s), ook wel «aso-azc» genoemd, waar de beslissing op de aanvraag kan worden afgewacht wanneer er redenen zijn dat niet versneld beslist kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe komt het volgens u dat er een verdubbeling in aantal diefstallen in Kampen heeft plaatsgevonden?
In het artikel wordt gesproken over een toename in het totaal aantal winkeldiefstallen in Kampen. Mensen in de asielprocedure kunnen betrokken zijn bij incidenten of overlast veroorzaken op en rondom asielzoekerscentra maar ook daarbuiten. De mate waarin dit speelt fluctueert, en de aard en achtergrond van overlast zijn vaak divers.
In antwoord op Kamervragen van de leden Wilders en Fritsma4 heb ik gemeld dat data van de monitorberichten handhaving en toezicht aan afkomstig van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt (NVIK monitor asielinstroom/asielpopulatie, zaaknr. 2018–2402) met uw Kamer wordt gedeeld. Hierin staan gegevens van vreemdelingen, te analyseren en te koppelen aan gegevens uit bijvoorbeeld de Basis Voorziening Handhaving (BVH) van de politie. Op die manier kunnen personen met de status «verdachte» in BHV gekoppeld worden aan hun status in het vreemdelingenproces.
Deze data is recent verzameld en zal binnenkort openbaar worden gemaakt middels de online kanalen van de politie. Naast gegevens van de politie worden ook gegevens van ketenpartners gebruikt voor de monitor. De monitor geeft geen duiding aan fenomenen, het is een louter cijfermatig overzicht.
Mijn ministerie treedt op korte termijn met de gemeente in overleg om in gezamenlijkheid de problematiek en de daarbij horende aanpak te bespreken. Hierbij is er ruimte voor lokaal maatwerk waarbij het voorkomen van overlast in Dronten en Kampen en het behoud van draagvlak in de omgeving centraal staan. Het in gezamenlijkheid komen tot een effectieve aanpak heeft wat mij betreft hoge prioriteit.
In de eerste helft van volgend jaar zal weer een incidentenoverzicht verschijnen. Zoals eerder gemeld aan de Tweede Kamer ben ik de opzet van het incidentenoverzicht aan het herzien. Met het oog op meer pro-activiteit wil ik ook nadruk gaan leggen op hoe middels data-analyse te komen tot vroegsignalering van overlast en criminaliteit door asielzoekers.
Deelt u de mening dat niet gewacht moet worden met het uitzetten van criminele asielzoekers?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebruik van gegevens uit registers van de Kamer van Koophandel voor telemarketing |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van het programma Radar van 22 oktober 2018, waarin aandacht is geschonken aan het ongewenst telefonisch benaderen van ondernemers door telemarketeers?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de (verplichte) registratie in de registers van de Kamer van Koophandel telemarketeers de mogelijkheid biedt om grootschalig contactgegevens van ondernemers te verwerven voor telemarketing? Zo nee, waarom niet?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft drie wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De Kamer van Koophandel (KvK) heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een eventuele beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn, kunnen zich inschrijven in het Bel-Me-Niet-Register ter voorkoming van ongewenste direct marketing en kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en geeft klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, dat laat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperken, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgen. Uw Kamer wordt hier in het voorjaar nader over geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden en bescherming moet worden geboden tegen het ongewenst gebruik van hun contactgegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het naar uw opvatting gewenst dat de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden moet hebben om te weigeren gegevens uit de registers te verstrekken, indien er een gerechtvaardigd vermoeden is dat deze in strijd met de privacyvoorschriften worden aangewend en/of aan partijen die privacyvoorschriften hebben overtreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De handhaving van privacyregelgeving ligt niet bij de KvK, maar bij de daartoe aangewezen toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens.
Daarnaast houdt de ACM onder andere toezicht op de naleving van de Telecommunicatiewet. Deze organisaties hebben op basis van hun toezichtstaken ook de mogelijkheid om consequenties te verbinden aan het overtreden van de relevante regelgeving.
Ik zal bovenstaande suggestie meenemen in mijn overwegingen. Dit lijkt me echter in beginsel niet een taak voor de KvK.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel bij aanmelding de mogelijkheid moet worden geboden om, al dan niet met behulp van het Bel-me-niet Register, kenbaar te maken dat zij niet telefonisch willen worden benaderd?
Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven, kunnen gebruik maken van het Bel-me-niet-Register om kenbaar te maken dat zij niet benaderd willen worden. Op dit moment staan er bijna 10 miljoen nummers in het register, ik heb daarmee de indruk dat dit register toegankelijk is en algemeen bekend. Wel heb ik op 8 oktober jl. in de consumentenagenda1 bekendgemaakt dat ik voor telefonische direct marketing een opt-in systeem wil introduceren, zodat consumenten, maar ook ondernemers die als natuurlijke persoon een onderneming drijven, gebeld mogen worden wanneer er expliciet toestemming is verleend. Voor ondernemers die gebruik maken van een rechtspersoon acht ik de afscherming van de contactinformatie van hun onderneming niet noodzakelijk.
Bent u bereid om in overleg met de Kamer van Koophandel en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) sluitende voorzieningen te treffen om het ongewenst benaderen van ondernemers door telemarketeers te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de uitkomsten dan delen?
De KvK deelt momenteel al actief de klachten die zij ontvangt, met de ACM. Ook zijn er contacten met de AP om te bezien hoe klachten met betrekking tot overtreding van de privacyregelgeving door marktpartijen met de AP gedeeld kunnen worden.
Het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van het arrest van het Gerecht inzake vermeende onrechtmatige staatssteun in verband met de gesubsidieerde verwerving of het gratis ter beschikking stellen van natuurterreinen?2
Ja.
Gezien het oordeel van het Europees Hof dat de Europese Commissie formeel onderzoek moet openen naar de Nederlandse staatssteun aan de zogeheten Terrein Beherende Organisaties (TBO's) naar aanleiding van de klacht van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG), deelt u de mening dat een dergelijk formeel onderzoek ertoe kan leiden dat de TBO's grote bedragen aan staatssteun terug moeten betalen? Zo nee, waarom niet?
De maatregel waar het in deze procedure om gaat, betreft subsidies voor grondverwerving en grondoverdrachten «om niet» aan de TBO’s (hierna: PNB regeling). Het gaat bij de TBO’s in de kern om de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten en de twaalf provinciale landschappen. Door de PNB-regeling konden gronden van ecologische waarde worden verworven, pachtovereenkomsten worden beëindigd en gronden worden aangekocht of geruild die nodig waren voor de vorming van de ecologische hoofdstructuur (het huidige natuurnetwerk Nederland), een kerninstrument voor de bescherming van de biodiversiteit.
De Europese Commissie is tot de conclusie gekomen – op grond van haar bevindingen in het inleidend onderzoek – dat de betrokken steunmaatregel staatssteun inhield, maar dat deze uit hoofde van artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar was met de interne markt.
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Aan het einde van een formele onderzoeksprocedure kan de Commissie ofwel tot de conclusie komen dat er geen sprake is van staatssteun ofwel een positief besluit nemen waarbij zij de staatssteun wederom verenigbaar verklaart met de interne markt ofwel een negatief besluit nemen waarbij zij tot de bevinding komt dat de staatssteun toch niet met de interne markt verenigbaar is. Alleen in dit laatste geval kan de Commissie besluiten dat de onverenigbare staatssteun teruggevorderd moet worden bij de begunstigden. Overigens oordeelt de Europese Commissie in haar besluit dat natuurbeheer een exclusief sociaal en niet-economisch karakter heeft. De natuurorganisaties voeren evenwel ook beperkte secundaire economische activiteiten uit, zoals de verkoop van hout, waardoor zij aan te merken zijn als ondernemingen in de zin van het staatssteunrecht.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Waarom is indertijd niet vooraf, vóór de verstrekking van staatssteun aan TBO's, bij de Europese Commissie de staatssteun ter goedkeuring gemeld en een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie afgewacht, te weten de standstill-verplichting?
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Hoe hoog schat u het risico in dat TBO’s de gegeven steun moeten terugbetalen? Wat is het geldbedrag dat terugbetaald zou moeten worden?
In het antwoord in vraag 3 heb ik aangegeven dat het nog maar zeer de vraag is of het formele onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen. Om welk geldbedrag het hier zou gaan is onbekend.
Klopt het dat vanwege het niet naleven van de «standstill»-verplichting op de Nederlandse overheid een juridische verplichting rust om in ieder geval de rente over de verleende staatssteun aan de TBO's terug te vorderen, ook als de staatssteun goedgekeurd wordt door de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Om welk geldbedrag aan rente zou het gaan?
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Om welk geldbedrag aan rente het hier zou gaan is onbekend.
Klopt het dat de VGG aangeboden heeft met de Nederlandse Staat en de TBO’s deze staatssteunkwestie buiten rechte af te wikkelen in ruil voor intrekking van de klacht? Zo ja, waarom is hier niet op ingegaan?
Dit klopt.
Tussen 2013 en 2016 hebben de heren Co Verdaas en Sybe Schaap op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en IPO en op voordracht van de TBO's en de VGG een bemiddelingspoging gedaan die niet tot resultaat heeft geleid. In 2017 hebben enkele informele, verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen de VGG en vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om te bezien of er grond was een nieuwe bemiddelingspoging te starten. Ook deze gesprekken hebben niet tot resultaat geleid.
Vindt u het risico dat de TBO's naar aanleiding van het onderzoek van de Europese Commissie mogelijk grote bedragen aan staatssteun moeten terugbetalen aanvaardbaar?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Is bovengenoemde uitspraak voor u reden om een leidende rol te gaan spelen in het faciliteren van een schikking tussen de Staat, de VGG en de TBO's? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord dat ik op vraag 3 geef, zie ik vooralsnog geen directe aanleiding een leidende rol op mij te nemen in een mogelijke schikking. Wel wil ik bezien of het zinvol is om een voor alle partijen acceptabele en onafhankelijke verkenner in te schakelen die onderzoekt of er perspectief is om vervolg te geven aan eerdere bemiddelingspogingen.
Hoe hoog schat u de kans in dat de Europese Commissie hoger beroep tegen de uitspraak van het Hof gaat aantekenen? Is dat wenselijk? Zo ja, waarom?
Het is aan de Europese Commissie om een hogere voorziening in deze zaak al dan niet in te stellen. Zij kan echter ook besluiten – zonder een hogere voorziening in te stellen – tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Inmiddels is duidelijk dat de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland een hogere voorziening heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
Het bericht 'Miljoenen aan buitenlands bezit verzwegen bij aanvraag uitkering' |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen aan buitenlands bezit verzwegen bij aanvraag uitkering»?1
Ja.
Klopt het dat alleen al in Turkije in 2016 en 2017 tegen de voorwaarden voor het ontvangen van bijstand in, voor 17 miljoen euro aan onvermeld vermogen en dus uitkeringsfraude is aangetroffen?
Het IBF heeft, in opdracht van gemeenten, in 2016 en 2017 respectievelijk € 3,2 miljoen en € 1,4 miljoen aan buitenlandsvermogen achterhaald in Turkije. In het kader van de AIO onderzoeken heeft de SVB in 2016 en 2017 in Turkije respectievelijk € 8,6 miljoen en € 3,8 miljoen aan buitenlands vermogen achterhaald. Gezamenlijk komt dit inderdaad neer op een bedrag van € 17 miljoen euro aan aangetroffen buitenlands vermogen.
Het totale benadelings- en boetebedrag wat ontstaat wegens schending van de inlichtingenplicht is niet af te leiden uit het saldo van het totale aangetroffen buitenlands vermogen. Dergelijke bedragen zijn immers afhankelijk van de duur en hoogte van de onterecht ontvangen uitkering en niet van de hoogte van het geconstateerde vermogen. De kerncijfers op het gebied van handhaving Participatiewet worden ontleend aan de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek van het CBS. Ieder kwartaal geeft dit inzicht op de nieuwe ontstane vorderingen en de totale openstaande saldoschuld2 bij de ontstaansgronden «schending van de inlichtingenplicht» en «boete wegens overtreding inlichtingenplicht». Daarnaast tonen de statistieken per kwartaal de totaal ontvangen bedragen aan aflossingen met betrekking tot deze beide ontstaansgronden. Voor recente cijfers verwijs ik naar het jaarverslag 2017 van het Ministerie van SZW.3
De kerncijfers van het CBS worden niet opgesplitst naar «type overtreding», zoals verzwegen (buitenlands) vermogen. En dus evenmin naar land van onderzoek. Het Ministerie van SZW beschikt zodoende niet over het totale aangetroffen fraudebedrag en het totale ingevorderde en terugbetaalde bedrag in de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar land waar vermogensonderzoeken zijn verricht. Ook bestaat er geen landelijk beeld van het aantal uitkeringen dat vanwege verzwegen aangetroffen buitenlands vermogen is stopgezet.
Wat is het totale aangetroffen fraudebedrag en het totale ingevorderde en terugbetaalde bedrag in de afgelopen vijf jaar uitgesplitst naar land waar vermogensonderzoeken zijn verricht en in hoeveel gevallen is de uitkering stopgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer ziet u nu eens in dat mede door uw nalatig en laf politiek handelen buitenlandse uitkeringsfraudeurs massaal wegkomen, terwijl ondertussen overheidsinstanties Nederlanders wel altijd weten te vinden bij onregelmatigheden?
Ik wil ten eerste een lans breken voor de mensen die dagelijks bezig zijn met handhaving en daarbij complexe beslissingen moeten nemen. Het is mijn ervaring dat handhavers hard werken om ervoor te zorgen dat alleen die mensen gebruik maken van de sociale voorzieningen die daar ook echt recht op hebben. Zij mogen trots zijn op het werk dat zij verrichten.
Ik acht het van groot belang dat stevig wordt ingezet op de handhaving en naleving van de verplichtingen in de Participatiewet. Bij de inzet op handhaving is onderscheid op grond van nationaliteit niet aan de orde, want iedereen moet de regels naleven. Het is de expliciete bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente om naleving van de verplichtingen te handhaven. Ook daar waar het onderzoeken naar middelen in het buitenland betreft. Gemeenten hoeven dergelijk onderzoek niet op alle bijstandsgerechtigden toe te passen en ook niet op dezelfde manier. Zulk onderzoek is kostbaar en omdat het belang van het voorkomen en opsporen van fraude groot is, mogen gemeenten in plaats daarvan of daarnaast ook gebruik maken van zogenoemde risicoprofielen. Dit dient uiteraard te geschieden binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het non-discriminatiebeginsel.
Handhaving van Nederlandse wetgeving in het buitenland is in het algemeen wel complexer dan in Nederland. Niet altijd kan voor het verkrijgen van noodzakelijke informatie teruggevallen worden op betrouwbare basisregistraties en gegevensuitwisseling. Onderzoek ter plaatse is dan vereist, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de lokale omstandigheden zoals de medewerking van (lokale) overheden. Omdat het belangrijk is dat gemeenten effectief onderzoek kunnen verrichten en maatregelen kunnen nemen, onderzoek ik in samenwerking met de uitvoeringsorganisaties de juridische en uitvoeringsopties om handhaving op buitenlandse middelen te verbeteren. Daarnaast zet het Ministerie van SZW zich in om de bekendheid met het IBF bij gemeenten te vergroten en de samenwerking tussen het IBF, SVB en gemeenten te verbeteren. Ook wordt in samen met het IBF, het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG, de SVB, Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers gewerkt aan actualisering van de handreiking aan gemeenten over de wijze waarop onderzoek kan worden gedaan, conform de uitgangspunten van de CRvB.
Bent u bereid om ter bescherming van onze verzorgingsstaat de massale uitkeringsfraude onder met name niet-westerse profiteurs adequaat aan te pakken en derhalve ervoor te zorgen dat buitenlandse uitkeringsfraudeurs worden opgepakt en samen met hun familie het land worden uitgezet?
Het is belangrijk dat alléén die mensen die het echt nodig hebben, een sociale voorziening ontvangen. Het regeerakkoord onderstreept dan ook dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Fraude moet over de gehele doelgroep van de Participatiewet worden aangepakt en mag voor niemand lonen. Maar schending van verplichtingen uit de Participatiewet vormt geen grondslag om een verblijfstitel te ontnemen. Bij schending van de inlichtingenplicht moet de ten onrechte ontvangen bijstand worden teruggevorderd en volgt een bestuursrechtelijke sanctie voor de betrokkene. Aangifte bij het Openbaar Ministerie kan worden gedaan wanneer het benadelingsbedrag € 50.000 of hoger is. Op grond van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude kunnen gemeenten bij uitzondering voor zaken met een benadelingsbedrag lager dan € 50.000 aangifte doen, indien op voorhand vaststaat dat een bestuurlijke boete niet of slechts in geringe mate geïnd kan worden. Vanaf dat moment gaat het strafrechtelijke regime gelden.
Het bericht ‘Gehandicapte in de kou door Brussel’ |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Gehandicapte in de kou door Brussel»?1
Ja. In het artikel is ook de volgende reactie van mij opgenomen: «We hebben ons in Brussel tot het uiterste ingespannen om dit te voorkomen. Uiteindelijk is besloten dat een ontheffing voor personenvervoer er niet komt. Ik begrijp de frustratie hierover.» Het besluit van de Europese Commissie richt zich niet tot een gehandicapte, maar tot de bestuurder van een elektrisch taxibusje tussen 3500 en 4.250 kg waarmee mogelijk gehandicapten worden vervoerd. De bestuurder krijgt geen ontheffing om een zwaarder elektrisch taxibusje met rijbewijs B in plaats van rijbewijs D te besturen. Voor het vervoer van gehandicapten met een taxibusje met verbrandingsmotor verandert er door dit besluit overigens niets.
Welke stappen heeft u ondernomen om dit besluit in Brussel tegen te houden en de ontheffing ook te doen gelden voor school- en gehandicaptenvervoer? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Op verzoek van Nederland staat de Europese Commissie bij wijze van proefproject en onder strikte (veiligheids-)voorwaarden toe om voor de duur van vijf jaar af te wijken van de geldende rijbewijsbepalingen, in dit geval de gewichtsgrens voor rijbewijs B. Het proefproject is bedoeld om ervaringen op te doen met het rijden van zwaardere nul-emissievoertuigen. Tijdens en na afloop van de proefperiode rapporteert Nederland de bevindingen aan de Europese Commissie.
Kort na het toekennen van de uitzondering voor goederenvervoer is vanuit Nederland in september 2017 contact gezocht met de Europese Commissie en gevraagd of de tijdelijke ontheffing verruimd kan worden zodat deze ook geldig is voor doelgroepen- en personenvervoer. De Europese Commissie heeft kort daarna dit verzoek afgewezen met de argumentatie dat het concurrentienadeel van minder laadvermogen bij personenvervoer geen of een veel geringere rol speelt omdat het aantal passagiers ongewijzigd blijft. De Commissie heeft wel aangeboden om nogmaals het verzoek te willen beoordelen indien ik additionele technische informatie kan overhandigen waaruit blijkt dat het hogere gewicht van elektrische voertuigen, bestemd voor personenvervoer, nadelig uitpakt voor het aantal te vervoeren personen. Vervolgens zijn twee bedrijven gevraagd om deze technische informatie te verstrekken. Op 5 maart 2018 is opnieuw een aanvraag ingediend bij de Commissie, vergezeld met de aanvullende informatie. Op 1 juni 2018 is het verzoek definitief afgewezen.
Welke redenen zijn aangevoerd om de ontheffing niet te laten gelden voor het school- en gehandicaptenvervoer, maar wel voor koeriersdiensten?
Het belangrijkste argument is de verkeersveiligheid. Dit aspect heeft de Commissie zwaarder mee laten wegen bij personenvervoer. In dat verband verwijst de Commissie naar de amendering van de rijbewijsrichtlijn 2006/126 EC, die het vanaf implementatie in nationale regelgeving permanent mogelijk maakt om voertuigen tot maximaal 4.250 kg met een alternatieve aandrijflijn met rijbewijs B te mogen besturen als de bestuurder ten minste 2 jaar rijervaring heeft. Ook hierbij geldt dat de verruiming van de gewichtsgrens enkel van toepassing is voor het vervoer van goederen.
Waren er ook andere lidstaten die voor een meer omvattende ontheffing waren? Zo ja, wat heeft u samen met deze lidstaten ondernomen in Brussel?
Mij is niet bekend of en zo ja welke andere lidstaten liever een meer omvattende ontheffing hadden gezien. De ontheffing van rijbewijs C kwam pas in de slotfase van de onderhandelingen in beeld door een amendement van het Europees parlement. Daarbij was op dat moment geen ruimte om samen met andere lidstaten actie te ondernemen voor een meer omvattende ontheffing.
Welke (juridische of andere) mogelijkheden zijn er voor Nederland om in beroep te gaan tegen dit besluit?
De afwijzing van mijn verzoek tot verruiming van de ontheffing is geen formeel besluit in juridische zin. Derhalve kan daartegen ook geen beroep worden ingesteld.
Bent u van plan om nationaal maatregelen te treffen als via de Europese Commissie of een rechtsgang geen ontheffing voor het school- en gehandicaptenvervoer komt? Zo ja, welke maatregelen denkt u te kunnen treffen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat het school- en gehandicaptenvervoer kan blijven functioneren?
Een eventuele ontheffing van rijbewijs D voor het besturen van elektrische taxibusjes van maximaal 4.250 kg dient bij voorkeur op Europees niveau te worden gereguleerd. Mocht dat niet lukken, dan zie ik geen mogelijkheden om nationale maatregelen te treffen waarmee hetzelfde kan worden bereikt. Overigens kan het school- en gehandicaptenvervoer normaal blijven functioneren door gebruik te blijven maken van taxibusjes met een verbrandingsmotor.
Heeft u begrip voor de bezwaren van Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en de RAI Vereniging? Bent u in gesprek gegaan en heeft u inzicht hoe groot dit probleem zal zijn als dit besluit op 1 maart 2019 in werking treedt? Zijn er voldoende chauffeurs met een D-rijbewijs in bezit die het werk kunnen overnemen?
Ik begrijp de teleurstelling van de KNV en RAI Vereniging. Zeker in de opstartfase, waarbij nog onvoldoende voertuigen beschikbaar zijn die wel onder gewichtsgrens van 3.500 kg blijven, is het frustrerend als de sector wil verduurzamen en daarbij tegen deze beperking aanloopt. Echter, ik voorzie geen acuut probleem voor het functioneren van het vervoer na 1 maart 2019, omdat dit vervoer kan worden gecontinueerd met conventionele voertuigen met een verbrandingsmotor. Daarnaast ben ik met KNV en RAI Vereniging in gesprek om te bezien op welke wijze toch de verduurzaming van het gehandicaptenvervoer plaats kan vinden.
Deelt u de mening dat dat verduurzaming van het wagenpark belangrijk is, maar dat dit niet ten koste mag gaan van mensen die afhankelijk zijn van vervoer op maat om mee te kunnen doen in onze samenleving?
Ik deel de mening dat verduurzaming van het wagenpark belangrijk is. Maar in dit geval gaat de verduurzaming niet ten koste van het vervoer van mensen die er afhankelijk van zijn. Voor conventionele voertuigen blijft alles ongewijzigd.
De door de gemeente Delfzijl aan te leggen noodleiding bij het NAM tankenpark in Farmsum |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht waarin aangekondigd wordt dat gemeente Delfzijl een noodleiding aan gaat leggen om regenwater af te voeren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben met dat bericht bekend. Het riool is afgesloten om het daarin aanwezige aardgascondensaat op te ruimen. Het niet functioneren van het riool zou bij regenval tot problemen met de waterafvoer in het betreffende industriegebied kunnen leiden. De noodleiding is aangelegd om in het geval van regenval te zorgen voor een gecontroleerde afvoer gedurende de tijd dat het afgesloten riool niet daarvoor beschikbaar is.
Wie gaat er opdraaien voor de kosten van die aanleg?
De NAM heeft aangegeven de kosten voor het tijdelijke riool, het reinigen van het bestaande riool en het verwijderen van het gelekte aardgascondensaat te betalen.
Wat gaat er gebeuren met de 800 meter vervuilde rioolbuizen die momenteel gesloten zijn? Waar blijft het materiaal dat normaalgesproken door deze buizen loopt, nu?
Het vervuilde riool is afgesloten om reiniging mogelijk te maken. Het hemelwater en het water dat gebruikt is voor het reinigen van het riool inclusief het bij de reiniging vrijgekomen slib, is naar het tankenpark getransporteerd via een tijdelijk riool. Het hemelwater en het spoelwater is opgeslagen in een tank op het tankenpark. Het slib uit het riool is opgeslagen in tanks op een aangrenzend terrein.
Het afgesloten riool is in week 42 met een camera geïnspecteerd. In de periode 15 tot 29 oktober 2018 is het riool door een gespecialiseerd bedrijf gereinigd. Het riool is op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen.
Hoe vaak worden rioolbuizen normaal gesproken geïnspecteerd op scheurtjes en andere oneffenheden wanneer deze in de buurt liggen van chemische industrie? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Het riool is eigendom van de gemeente Delfzijl. De gemeente is verantwoordelijk voor de inspectiefrequentie en -strategie. Het is mij niet bekend hoe vaak rioolbuizen normaal gesproken in opdracht van een gemeente worden geïnspecteerd.
Wat gebeurt er met de aparte tanks waarin de NAM nu het spoelwater in op slaat?
Het spoelwater wordt vooralsnog apart opgeslagen in een tank op het tankenpark. Na bemonstering zal in overleg met SodM de verdere bestemming worden bepaald.
Wanneer is bekend hoeveel materiaal er is weggelekt? Wanneer is bekend welke gevolgen dit heeft voor de natuur, dieren en mensen in de omgeving?
Op basis van procesgegevens heeft de NAM een inschatting gemaakt dat er circa 30 m3 aardgascondensaat is gelekt. Hiervan is 1 m3in het riool achtergebleven en opgeruimd. Circa 29 m3 is via het riool in het kanaal terechtgekomen. Het grootste risico voor het milieu is de verontreiniging door een olieproduct. Het Waterschap heeft aangegeven dat er twee watervogels zijn overleden.
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijk afval nogmaals in het kanaal terecht komt?
Na het ontdekken van de oorzaak van de lekkage van het aardgascondensaat heeft SodM de NAM gesommeerd om de schade te herstellen. Ook moest de NAM direct een onderzoek starten naar het ontstaan van de lekkage en ook aangeven hoe zo’n incident in de toekomst kan worden voorkomen. Op 26 oktober 2018 heeft SodM drie aanvullende veiligheidsmaatregelen opgelegd. Deze zijn door de NAM direct uitgevoerd. De NAM heeft de prioritering van de alarmeringen aan moeten passen, zodat signalen van mogelijke lekkage direct en met de hoogste prioriteit worden opgepakt, een afsluiter tussen de installatie en het riool moeten plaatsen en de NAM moet ervoor zorgen dat ook buiten kantooruren personeel op het tankenpark aanwezig is zodat direct ingegrepen kan worden bij een calamiteit.
De afsluiter tussen de installatie en het riool en de permanente bemensing zijn tijdelijke maatregelen, die na afronding van het bestuursrechtelijke onderzoek al dan niet omgezet worden in permanente maatregelen. Ook heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. Dit betekent dat SodM frequent inspecties uitvoert en dat het bedrijf wekelijks schriftelijk rapporteert.
Het bericht ‘Opinie: Veiligheid Groningers staat zeker voorop’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Staat u voor 100% achter uw opiniestuk?1
Ja.
Kent u het veilige winningsniveau van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Is u bekend dat dat maximaal 12 miljard Nm3 is?
Ja, daar ben ik bekend mee. SodM heeft in zijn advies aangegeven zo snel mogelijk terug te gaan naar een winningsniveau van 12 miljard Nm3. Dat doe ik ook met de stappen die ik zet zoals aangekondigd in de brief van 29 maart 2018.
Weet u dat u de winning dit jaar op 19,6 Nm3 hebt vastgesteld? Weet u dat dat meer kan worden bij een koude winter of op verzoek van de Nederlandse Gasunie?
De winning voor het gasjaar 2018/2019 wordt vastgesteld op 19,4 miljard Nm3. Hierbij ga ik uit van een gemiddeld jaar. Bij een warm jaar wordt het minder. Alleen bij een koud jaar mag meer gewonnen worden om te voorkomen dat burgers, instellingen en bedrijven voor langere tijd moeten worden afgesloten. Het afkoppelen van eindafnemers kent veiligheidsrisico’s en mogelijke maatschappelijke ontwrichtende effecten.
Is u bekend dat de winning de komende jaren steeds boven het veiligheidsadvies van SodM uitkomt? Hoe durft u dan te beweren dat de veiligheid van de Groningers voorop staat?
De inspecteur-generaal der mijnen adviseert om zo snel mogelijk naar 12 miljard Nm3te gaan. Zoals gezegd heeft de veiligheid van de Groningers voor mij prioriteit. Daarom is ook besloten de gaswinning volledig te beëindigen. Hiervoor is echter wel een aantal stappen noodzakelijk om te voorkomen dat Nederland en de landen om ons heen abrupt van het laagcalorisch gas worden afgesloten. Grootschalige afschakeling kent ook veiligheidsproblemen. Door de maatregelen die ik neem zal binnen enkele jaren de gaswinning onder de 12 miljard Nm3 komen. Tegelijkertijd zet ik in op de snelle versterking van de meest risicovolle woningen.
Hoe denkt u dat het voor Groningers zal zijn dat u een CDA-senator, die wel voor de Groningers opkwam hoewel dat makkelijk zonder gevolgen kon voor haar partij, op de vingers tikt omdat zij tegen uw wet stemde? Gelooft u oprecht dat dat de Groningers gerust stelt?
Natuurlijk staat het mevrouw Lokin vrij om tegen het wetsvoorstel te stemmen. Echter een aantal van de argumenten die zij in haar opinieartikel naar voren bracht, zijn feitelijk niet juist. Het doel van mijn reactie is om eventuele zorgen die daardoor zijn ontstaan weg te nemen.
Begrijpt u dat Groningers u niet geloven, omdat de wet wel een winningsplicht (dus leveringszekerheid) voorschrijft, maar geen afbouwplan?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. een afbouwplan gepresenteerd. Zoals ik eerder in uw Kamer heb besproken, past dat afbouwplan niet in de wet. Feit is dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk wordt afgebouwd en beëindigd. In de wet is wel vastgelegd dat de Minister ieder jaar een operationeel plan moet vaststellen. Hierin wordt het (steeds dalende) niveau van winning vastgelegd.
Begrijpt u dat Groningers, al zouden ze vertrouwen in u hebben, uw opvolger niet blindelings zullen vertrouwen dat het met de afbouw goed komt? Kan het afbouwplan alsnog in de wet worden opgenomen?
Zie mijn antwoord hierboven.
Klopt de volgende zin uit uw opinie: «(d)e NAM heeft niets meer te zeggen over de hoeveelheid te winnen gas. Dat was de uitdrukkelijke wens van de regio»?
Ja, deze zin klopt.
Wie is in deze zin de regio? Wil de regio dan dat u dat nu bepaalt of wil de regio naar het veilige niveau van 12 Nm3?
Ik verwijs daarmee naar de regionale overheden in het aardbevingsgebied die net als ik willen dat de gaswinning zo snel als mogelijk wordt afgebouwd en dat de NAM «uit het systeem» gaat.
Vindt u nog steeds dat u met hoogste prioriteit werkt aan het wegnemen van stressfactoren van de Groningers?
Jazeker. Door de maatregelen die genomen worden, zal de gaswinning snel afnemen. De NAM mag de komende jaren niet meer, maar ook niet minder winnen dan strikt noodzakelijk voor de leveringszekerheid. Door de inzet van het Groningengas als sluitstuk voor de vraag naar laagcalorisch gas en het actief sturen op de afname van de vraag enerzijds en de risicogerichte aanpak van de versterking anderzijds wordt maximaal ingezet op het verbeteren van de veiligheid van de Groningers. In het plan van aanpak versterken is voorzien in individuele gesprekken met bewoners en eigenaren teneinde in goed overleg tot eventuele maatregelen te komen. Met deze maatregelen richt ik mij maximaal op het wegnemen van de oorzaak van de stressfactoren van de Groningers.
Het bericht ‘Amper controle zwendel’ |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amper controle zwendel»?1
Ja.
Klopt het dat naar schatting 20 tot 30 procent van de Turken in de bijstand in Nederland fraudeert en door het uitblijven van controles weinig te vrezen hebben en massaal wegkomen met bijstandsfraude?
De kerncijfers op het gebied van handhaving Participatiewet worden ontleend aan de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek van het CBS. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit of «type» overtreding van de inlichtingenplicht. Iedereen moet de verplichtingen in de Participatiewet naleven. Bovendien leidt de relatie tussen het aantal onderzoeken over vermogensfraude en het aantal vastgestelde gevallen van verzwegen vermogen, nog niet tot een algemene conclusie over het aantal uitkeringsgerechtigden dat verzwegen vermogen heeft. Het gaat namelijk veelal om signaal gestuurde onderzoeken, waarbij er al een vermoeden is van verzwegen vermogen. Er is dan ook geen schatting te maken over het fraudeerpercentage onder Turkse Nederlanders of andere groeperingen in Nederland.
Het is aan de gemeenten om te handhaven op de naleving van de verplichtingen. Een onderzoek naar middelen in het buitenland kan daarbij noodzakelijk zijn, hoe complex dit soms ook is. Als uit dergelijk onderzoek blijkt dat de inlichtingenplicht is geschonden, dan zijn gemeenten gehouden de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen en over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Het is belangrijk dat gemeenten bij de handhaving effectief onderzoek kunnen verrichten en maatregelen kunnen nemen. Fraude mag immers nooit lonend zijn. Samen met gemeenten en andere uitvoeringsorganisaties onderzoek ik de knelpunten die gedurende het handhavingsonderzoek, bij de besluitvorming en in de tenuitvoerlegging worden ervaren. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of aanpassing van de wetgeving geboden is. Ook de herleving van het recht op bijstand doordat de ontstane fraudeschuld in mindering moet worden gebracht op het aanwezig geachte vermogen, alsmede de zeer beperkte mogelijkheid van invordering van de fraudeschuld worden daarbij betrokken. Daarnaast kijk ik met de SVB naar aanvullende maatregelen om beslaglegging in het buitenland makkelijker te maken.
Voor het instellen van een terugvordering van een ten onrechte uitbetaalde uitkering geldt een verjaringstermijn van 5 jaar die kan doorlopen tot uiterlijk 20 jaar nadat de vordering bekend is geworden.
Bent u bereid gemeenten te verplichten te handhaven op de vereisten en voorwaarden voor het ontvangen van bijstand en gemeenten die weigeren te controleren te korten op het gemeentefonds? Zo nee, waarom niet?
Ik vind handhaving op de naleving van de verplichtingen van groot belang en zet hier stevig op in. De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. De Participatiewet biedt een duidelijk wettelijk kader inzake de verplichtingen die bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Het is in de eerste plaats de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur om hier zelf een goede invulling aan te geven. Waar nodig en mogelijk faciliteer ik de gemeenten daarbij.
Van de financieringssystematiek van bijstandsuitkeringen gaat reeds een financiële prikkel uit om het aantal uitkeringen terug te dringen. Overschotten op het budget voor bijstandsuitkeringen mogen gemeenten immers zelf houden. Actief handhaven vormt een probaat middel om besparingen te realiseren. Op het moment dat ernstige tekortkomingen in de (handhavings-)uitvoering worden vastgesteld kan er op grond van artikel 76 van de Participatiewet een aanwijzing worden gegeven, die een financieel gevolg heeft voor de desbetreffende gemeenten. Tot op heden is dit instrument nog nooit ingezet voor dit doel. Er zijn ook geen aanwijzingen dat gemeenten hun taak op het gebied van handhaving niet serieus nemen. Korten op het budget voor bijstandsuitkeringen is niet aan de orde.
Wanneer gaat u er nu eens eindelijk voor zorgen dat uitkeringsfraudeurs niet meer weg kunnen komen en alles in het werk stellen om het fraudebedrag tot de laatste cent plus boete en wettelijke rente terug te vorderen en dat vorderingen niet meer kunnen verjaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de massale uitkeringsfraude onder niet-westerse profiteurs keihard moet worden aangepakt? Zo ja, wanneer gaat u ervoor zorgen dat deze figuren worden opgepakt, hun recht op bijstand in Nederland voor het leven verliezen en het land moeten worden uitgezet?
Voor het draagvlak voor sociale voorzieningen is het van groot belang dat alléén mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. Ik zet daarom stevig in op handhaving en naleving van de verplichtingen in de Participatiewet. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit, want iedereen moet de regels naleven.
Schending van verplichtingen van de Participatiewet vormt geen grondslag om een verblijfstitel te ontnemen. Dit neemt niet weg dat fraude niet mag lonen. Bij schending van de inlichtingenplicht moet de ten onrechte ontvangen bijstand worden teruggevorderd en volgt een bestuursrechtelijke sanctie. Samen met de uitvoeringsorganisaties onderzoek ik de juridische en uitvoeringsopties die knelpunten bij de tenuitvoerlegging hiervan kunnen wegnemen. Zie hiervoor ook het antwoord bij vraag 2 en 4. Daar waar het benadelingsbedrag € 50.000 of hoger is, kan aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. Op grond van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude kunnen gemeente bij uitzondering voor zaken met een benadelingsbedrag lager dan € 50.000 aangifte doen, indien op voorhand vaststaat dat een bestuurlijke boete niet of slechts in geringe mate geïnd kan worden. Vanaf dat moment gaat het strafrechtelijk regime gelden.
Het bericht 'Rechters te makkelijk gewraakt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Opluchting voor rechters en OM; Rechters wraken wordt moeilijker»?1
Ja.
Heeft het openbaar ministerie (OM) tezamen met rechters gepleit voor het beperkter toepassen van de mogelijkheid rechters te wraken? Zo ja, was dat met uw medeweten? Zo ja, gebruikt u deze wens van leden van de rechtspraak voor uw eigen politieke agenda om zo politieke opponenten, zoals de heer Wilders, te beperken in hun recht op onafhankelijke rechtspraak?
In antwoord op Kamervragen d.d. 1 mei 2018 over het recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht heb ik uw Kamer laten weten dat ik deze kwestie aan de orde zou stellen bij het OM, de rechtspraak en de advocatuur.2 In dat verband hebben het College van procureurs-generaal (hierna: het College) en de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) mij deze zomer per brief geïnformeerd over hun inzichten.3 Het College en de Raad merken in hun brief op dat zij meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken wenselijk achten. Reden hiervoor is het vertragende effect van een wrakingsverzoek op de onderliggende procedure en daarmee op de doorlooptijd in combinatie met het gegeven dat in de praktijk verhoudingsgewijs slechts een gering aantal wrakingsverzoeken wordt toegewezen.
Ik zal de brief van het College en de Raad betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Indien het antwoord op vraag 2 ja is, bent u niet van mening dat rechters en het OM onafhankelijk van elkaar moeten opereren? Waarom is dit hier niet gebeurd?
Het feit dat het College en de Raad met elkaar hebben overlegd, gedeelde inzichten hebben en daarover gezamenlijk een brief hebben geschreven, betekent niet dat rechters en het OM niet onafhankelijk zijn.
Heeft de Hoge Raad met haar recente uitspraak de waarborging van de onpartijdigheid van de rechterlijke macht zoals vastgelegd in de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering (wraking en verschoning van rechters), beperkt? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Raad op de stoel van de wetgever is gaan zitten? Zo ja, behoeft de uitspraak van de Hoge Raad reparatie middels nieuwe wetgeving? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
De Hoge Raad heeft recent in twee zaken uitspraak gedaan die betrekking hebben op de wrakingsprocedure. De Hoge Raad oordeelt daarin dat wraking van rechters in strafzaken niet mogelijk is op de grond dat zij onwelgevallige (tussen)beslissingen hebben genomen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een afwijzing van een getuigenverzoek. Dit geldt in beginsel ook voor de motivering van deze beslissingen. Tegen deze beslissingen kan iemand opkomen door tegen de beslissing hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. De Hoge Raad oordeelt verder dat als de wrakingskamer van oordeel is dat evident misbruik van de wrakingsprocedure wordt gemaakt, deze kamer de mogelijkheid heeft om een wrakingsverzoek direct buiten behandeling te laten zonder dat een zitting wordt gehouden. Ook hierbij geldt dat als de wrakingskamer naar het oordeel van de verzoeker een wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, de verzoeker via de reguliere rechtsmiddelen het oordeel van een hogere rechter kan inroepen omtrent de (gestelde) onpartijdigheid van de rechter.
Beide uitspraken zijn in lijn met de nu geldende wetgeving en jurisprudentie. De uitspraken van de Hoge Raad geven geen aanleiding tot het voorstellen van wijziging van wetgeving. Ik zal de uitspraken en de brief van het College en de Raad, samen met de consultatieadviezen die ik heb ontvangen met betrekking tot boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, wel betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Kunt u aangeven welke beslissingen van rechters nu nog wel onder de reikwijdte van de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt de ruimte om geslaagd een beroep te doen op de artikelen 512–515 SV voor de 90% van alle wrakingsverzoeken die worden gedaan omdat er gerede twijfel is aan de onafhankelijkheid van de rechter (onderzoekers stellen dat 10% van de wrakingsverzoeken worden gedaan om «zand in de machine te strooien»), nu niet beperkt? Kunt u, ook aan de hand van voorbeelden, uw antwoord op deze vraag uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de rechters en het OM in de zomer al aangedrongen op nieuwe regels met uw medeweten? Zo ja, waarom heeft u hier de Kamer niet over geïnformeerd?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vragen 4, 5 en 6. Ik zal de Kamer informeren zodra de verdere gedachtenvorming over dit onderwerp is afgerond.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de rechters en het OM niet meer op de stoel van de wetgever gaan zitten?
Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6 en op vraag 7.
Wilt u een en ander terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De vluchtelingencrisis op Curaçao. |
|
Jasper van Dijk , Ronald van Raak (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over de vluchtelingencrisis op Curaçao?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De betreffende uitzending schetst diverse beelden van de opgaven waarvoor het land Curaçao zich gesteld ziet op het terrein van migratiebeleid. Deze opgaven zijn – mede gelet op de kleinschaligheid van Curaçao – complex. Het kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor de zorgelijke ontwikkelingen in Venezuela en de consequenties voor Aruba, Bonaire en Curaçao. Nederland staat in nauw contact met de autoriteiten van onder meer Curaçao over onder andere het migratiebeleid en vreemdelingendetentie. Waar nodig en gevraagd is Nederland bereid bijstand te bieden aan Aruba en Curaçao. Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet, heeft Curaçao ook reeds om bijstand gevraagd en wordt deze ondersteuning ook al door Nederland geboden. Nederland neemt daarbij echter geen verantwoordelijkheden van Curaçao over.
Is het waar dat Curaçao een hulpverzoek heeft gedaan aan Nederland? Zo ja, welke concrete hulp heeft Curaçao precies gevraagd?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen van het lid Bosman (VVD)2, hebben de autoriteiten van Curaçao eind januari jl. – anticiperend op een verslechterende situatie in Venezuela – twee verzoeken om ondersteuning gedaan. Het eerste verzoek zag op een eventuele situatie waarin Curaçao de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aan zou kunnen. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen behoort tot de autonome verantwoordelijkheden van het land Curaçao. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regering van Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op het terrein van migratie. Deze ondersteuning is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni jl. een werkbezoek gebracht aan Curaçao, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure om bescherming van Curaçao.
Het tweede verzoek zag op financiële ondersteuning voor de verbetering van detentiefaciliteiten voor vreemdelingen. In reactie op vragen van het lid Bosman over deze verzoeken heb ik uw Kamer op 22 mei jl. gemeld dat het kabinet hier in april jl. een financiële bijdrage van 132.000 euro voor beschikbaar heeft gesteld. Dit heeft begin september geleid tot een verzoek van Curaçao om de toezegde financiële bijdrage betaalbaar te stellen. Curaçao dient hier nog wel een concreet voorstel voor in te dienen dat in lijn is met internationale normen voor vreemdelingendetentie. Over de vormgeving van deze plannen worden momenteel gesprekken gevoerd met Curaçao.
Kunt u voldoen aan dit hulpverzoek? Zo nee, op welke manier kunt u wel hulp bieden in deze vluchtelingencrisis op Curaçao?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het terugsturen van vluchtelingen naar Venezuela onderdeel is van de afspraken die zijn gemaakt tussen Nederland en Venezuela voor het weer openen van de grens, eerder dit jaar tussen Venezuela en Aruba, Curaçao en Bonaire?
Er is tijdens de onderhandelingen over het akkoord niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten naar Venezuela. Dit is ook geen onderdeel van het akkoord dat n.a.v. het WOB-verzoek van Zembla is gepubliceerd op de website van de rijksoverheid3. Een van de gevolgen van de grenssluiting was wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.
Drugsdumpingen in Zuid-Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Golf aan drugsdumpingen. Dit is krankzinnig»?1
Ja.
Hoeveel drugsafvaldumpingen zijn er tot nu toe in 2018 geweest in Nederland? Kunt u dit uitsplitsen naar politieregio?
Op basis van de registraties in het Europees Monitoring Systeem zijn in de eerste helft van 2018 151 dumpingen aangetroffen.2
Noord Nederland: 4
Oost Nederland: 29
Midden Nederland: 7
Noord Holland: 3
Amsterdam: 2
Den Haag: 6
Rotterdam: 9
Zeeland West Brabant: 24
Oost Brabant: 37
Limburg: 30
Opgemerkt moet worden dat de aantallen geregistreerde dumpingen bij de politie lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld bij de politie. Bij sommige incidenten rondom dumpingen is de informatie zo summier dat incidenten onvoldoende beoordeeld kunnen worden en daardoor niet meetellen in het landelijk overzicht. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen zijn beantwoord.3 Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Hoeveel drugslaboratoria zijn er tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen en ontmanteld? Kunt u dit uitsplitsen naar politieregio?
Op basis van de registraties in het Europees Monitoring Systeem zijn er in de eerste helft van 2018 41 productielocaties van synthetische drugs aangetroffen.4
Noord Nederland: 5
Oost Nederland: 11
Midden Nederland: 3
Noord Holland: 2
Amsterdam: 1
Den Haag: 3
Rotterdam: 1
Zeeland West Brabant: 6
Oost Brabant: 4
Limburg: 5
Ook bij incidenten rondom drugslaboratoria is de informatie schaars.
Is het waar dat dat de tellingen ten behoeve van het Europees Monitoring Systeem (ERISSP) zich beperken tot laboratoria waar amfetamine, GHB en MDMA wordt gemaakt? Zo ja, waarom worden laboratoria waar heroïne wordt gemaakt uit morfine, anabole steroïde wordt geproduceerd en cocaïne wordt gewassen niet meegeteld?
Het klopt dat de tellingen ten behoeve van het Europees Monitoring Systeem (ERISSP) zich beperken tot laboratoria waar amfetamine, GHB en MDMA wordt gemaakt. ERISSP is een internationaal meldprogramma voor productielocaties, opslaglocaties en dumplocaties van synthetische drugs, precursoren en nieuwe psychoactieve stoffen (NPS). De andere soorten drugs zijn geen synthetische, maar plantaardige drugs en daarvoor is ERISSP niet bedoeld.
Hoeveel cocaïnewasserijen zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De politie heeft laten weten dat deze cijfers niet beschikbaar zijn in het ERISSP, omdat deze niet tot de ERISSP categorie behoren. Het gaat om een plantaardige drug.
Hoeveel laboratoria waar heroïne wordt geproduceerd uit morfine zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De politie heeft laten weten dat deze cijfers niet beschikbaar zijn in het ERISSP, omdat deze niet tot de ERISSP categorie behoren. Het gaat om een plantaardige drug.
Hoeveel laboratoria waar anabole steroïde wordt geproduceerd uit morfine zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft laten weten dat in 2018 in één zaak met betrekking tot dopinggeduide middelen in samenwerking met de FIOD productieplaatsen voor het fabriceren van tabletten zijn aangetroffen.
Overigens kunnen uit morfine geen anabole steroïden worden bereid.
Hoeveel laboratoria waar chrystal meth werd geproduceerd zijn tot nu toe in 2018 in Nederland aangetroffen en ontmanteld?
In het eerste halfjaar van 2018 zijn door de politie twee methamfetamine (Crystal meth) labs aangetroffen.
Hoeveel dealers van crystal meth zijn in 2018 in Nederland aangehouden?
De politie heeft laten weten deze cijfers niet beschikbaar te hebben, omdat dit niet eenduidig wordt geregistreerd.
Hoeveel gebruikers van crystal meth zijn er in Nederland? Indien hierover geen cijfers beschikbaar zijn, bent u bereid dat te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het jaarbericht 2017 van de Nationale Drug Monitor5 wordt gerapporteerd dat het gebruik van methamfetamine in Nederland sporadisch is en beperkt tot enkele groepen. De Amsterdamse Antenne monitor 2016 signaleert het gebruik alleen in kleine niches in het uitgaansleven en mogelijk ook daar buiten.6 Naar schatting zouden er enkele honderden methamfetaminegebruikers zijn, die ook lang niet allemaal regelmatig nemen. Er is op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar het gebruik van methamfetamine in Nederland.
Is het juist dat een pand in Limburg waarin een cocaïne-wasserij werd aangetroffen een aantal dagen moest worden bewaakt, omdat de specialisten van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) niet inzetbaar waren? Zo ja, hoeveel manuren waren er met deze bewaking gemoeid? Hoe beoordeelt u dat?
Ik kan niet ingaan op dit specifieke incident, omdat dit onderdeel is van operationele informatie. De laatste jaren is het aantal aanvragen voor de LFO toegenomen, ook in de avonduren en in het weekend. Aangezien de expertise schaars is (de LFO bestaat uit zeer specialistische medewerkers), wordt per aanvraag zorgvuldig bekeken of een LFO-inzet noodzakelijk is of dat de regionale eenheid het zelf op kan pakken (eventueel met telefonische advisering van de LFO). Ik zal dit vraagstuk ook met de korpsleiding bespreken.
Bij elke aanvraag wordt een zo zorgvuldig mogelijke afweging gemaakt van hoe veilig de situatie is voor omwonenden en politiemedewerkers. Dit bepaalt of directe inzet van de LFO noodzakelijk is (ook in de avonduren of in het weekend) of dat gewacht kan worden tot de eerstvolgende werkdag.
Er zijn – vanuit deze wijze van de LFO-inzet gezien – geen gevolgen voor strafrechtelijke onderzoeken. De inzet van de LFO gebeurt nog steeds volgens de geldende criteria en normen.
Klopt het dat de LFO nauwelijks kan worden ingezet in de avonduren en in het weekend vanwege een teveel aan overuren? Zo ja, hoe is de veiligheid geborgd van omwonenden en politiepersoneel dat locaties moet bewaken in de periode tussen aantreffen en ontmantelen? Wat zijn de gevolgen hiervan voor strafrechtelijke onderzoeken?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een overzicht geven van alle overheidsinstanties die zijn betrokken bij het aanpakken van de productie van en handel in synthetische drugs?
De politie is verantwoordelijk voor de opsporing van drugscriminaliteit. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de vervolging van strafbare feiten. De FIOD is belast met de opsporingstaak voor wat betreft precursoren (grondstoffen) en chemicaliën ten behoeve van de precursoren van synthetische drugs. De douane en de Koninklijke Marechaussee spelen een rol bij het onderscheppen en opsporen van binnenkomende en uitgaande illegale zendingen van synthetische drugs en precursoren. Het openbaar bestuur beschikt over enkele eigen instrumenten, zoals het sluiten van drugspanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Kunt u toelichten hoe deze organisaties samenwerken? Is deze samenwerking naar uw oordeel voldoende?
Binnen de Regionale Informatie- en ExpertiseCentra (RIEC’s) wordt door politie, Openbaar Ministerie, Belastingdienst/FIOD en het openbaar bestuur samengewerkt in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit, waaronder de productie van en handel in synthetische drugs. Binnen deze samenwerkingsverbanden wordt informatie gedeeld en de inzet van de verschillende instrumenten, strafrechtelijk, bestuursrechtelijk of fiscaal, op elkaar afgestemd. Deze samenwerking verloopt naar behoren.
Klopt het dat strafrechtelijke onderzoeken in Nederland zich momenteel vooral richten op direct betrokkenen bij een aangetroffen drugslaboratorium en dat er weinig wordt (door)gerechercheerd naar de mensen die investeren, leiding geven en de drugs afnemen? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat het OM kan besluiten een opsporingsonderzoek uit te breiden, indien tijdens dat onderzoek concrete aanwijzingen naar voren komen die een verdenking rechtvaardigen van andere feiten, gepleegd door andere verdachten. Ook kan worden bezien of naar aanleiding van een onderzoek op grond van bijvoorbeeld milieuwetgeving een nieuw onderzoek wordt gestart dat gericht is op overtreding van de Opiumwet. De mogelijkheden om door te kunnen rechercheren zijn echter sterk afhankelijk van de aangetroffen sporen en de kwaliteit daarvan.
Is er bij de Landelijke Eenheid van de politie een speciale eenheid voor de opsporing van georganiseerde groeperingen die zich bezighouden met de productie van en handel in synthetische drugs? Zo nee, waarom niet?
Bij de vorming en inrichting van de nationale politie is gekozen voor een algemene taakstelling van de Dienst Landelijke Recherche en daarmee voor generieke rechercheteams. Met het oog op de informatie- en expertisebehoefte bij de aanpak van (synthetische) drugs, is binnen de Landelijke Eenheid nu een team gevormd waar verschillende expertises bij elkaar komen.
Bent u van mening dat de wijze van opsporing van de productie van en handel in synthetische drugs moet worden gereorganiseerd, nu veel opsporingsambtenaren aangeven dat zij niet kunnen verder rechercheren op de georganiseerde groeperingen achter de productie en handel?
Het succes van de opsporing van de productie en handel in synthetische drugs is van vele factoren afhankelijk. Ik heb het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) gevraagd mij specifiek te adviseren over de verbetering van de aanpak van synthetische drugs, mede naar aanleiding van de publicatie van het rapport «Waar een klein land groot in kan zijn» van de politieacademie.7 Dit advies wordt voor het eind van het jaar verwacht. Daarnaast is de aanpak van drugscriminaliteit binnen de ondermijningsportefeuille tot prioriteit benoemd.
Hoeveel politiemensen, brandweermensen en andere mensen met een publieke taak zijn in 2018 onwel geworden als gevolg van drugsafvaldumpingen en het ontmantelen van drugslaboratoria?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Hoeveel burgers zijn in 2018 onwel geworden als gevolg van drugsafvaldumpingen of blootstelling aan gassen afkomstig uit laboratoria?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Is bij de uitbreiding van het aantal rechercheurs aandacht voor het aanstellen van meer specialisten op het gebied van synthetische drugs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Welke taken hebben zij?
Het kabinet heeft besloten om structureel extra politiecapaciteit beschikbaar te stellen ten behoeve van de opsporing en de bestrijding van (zware) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, die internationaal is vertakt, maar die veelvuldig lokaal wortelt en opereert. Hiervoor worden 171 fte agenten toegevoegd aan de regionale eenheden en de Landelijke Eenheid. De burgemeesters en hoofdofficier van justitie verdelen conform artikel 39 Politiewet (Pw) 2012 de beschikbare operationele sterkte binnen een eenheid. De besluitvorming over de verdeling van deze sterkte in de eenheden is nog niet afgerond.
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:743) dat de mogelijkheid om het dumpen van drugsafval te vervolgen op grond van artikel 10a van de Opiumwet lijkt te beperken? Tot welke stappen geeft dit u aanleiding?
In dit arrest wordt de beslissing van het Hof door de Hoge Raad vernietigd en de zaak wordt naar het Hof terugverwezen. De mogelijke juridische gevolgen van het arrest voor de vervolging van het dumpen van drugsafval op grond van artikel 10a Opiumwet zijn dus nog niet bekend.
Op grond van de Wet op de economische delicten in combinatie met de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer zijn er genoeg mogelijkheden om het dumpen van drugsafval op te sporen en te vervolgen. De Wet op de economische delicten biedt zelfs meer mogelijkheden tot opsporingsonderzoek op grond van bovengenoemde bijzondere wetten dan de mogelijkheid die artikel 10a Opiumwet biedt.
Is het feit dat het dumpen van drugsafval strafbaar kan zijn op grond van de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer voldoende adequaat naar uw oordeel?
De wetgever heeft bij het opstellen van deze ordeningswetgeving waarschijnlijk geen grote drugsdumpingen door criminele organisaties voor ogen gehad; niettemin zijn deze wetten op zichzelf adequaat en handhaafbaar voor wat betreft de strafrechtelijke aanpak van het dumpen van drugsafval. De afgelopen jaren zijn er verschillende zaken vervolgd via de strafbaarstelling in de Wet op de economische delicten. Dit heeft geleidt tot verschillende veroordelingen. Overigens is recent in een zaak waarin drugsafval was gedumpt artikel 174 Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd. Dit heeft geleid tot een veroordeling van 24 maanden gevangenisstraf.
Zijn reguliere opsporingsdiensten en het openbaar ministerie voldoende toegerust om gebruik te maken van de onder vraag 22 genoemde wetten? Zo nee, welke knelpunten ziet u en hoe gaat u die oplossen?
Voor strafrechtelijke onderzoeken en vervolging van verdachten wegens overtreding van de in vraag 22 genoemde wetten is bijzondere expertise vereist. Deze expertise is aanwezig bij het Openbaar Ministerie en heeft ook geleid tot succesvolle vervolgingen. In de praktijk vinden opsporingsonderzoeken vaak eerst plaats na het aantreffen van drugsafval, aan het eind van het hele productieproces. De inspanningen die in de afgelopen jaren reeds zijn verricht zijn mede gericht op het zicht krijgen op de voorkant van het productieproces.
Bent u bereid te onderzoeken of het dumpen van drugsafval apart strafbaar kan worden gesteld in de Opiumwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid ook te onderzoeken of een dumping met een hoog risico voor omwonenden zwaarder zou moeten worden bestraft?
In het licht van de antwoorden op de vragen 21 en 22 zie ik geen aanleiding voor het laten verrichten van onderzoek naar de wenselijkheid van een aparte strafbaarstelling van het dumpen van drugsafval in de Opiumwet.
Bent u bereid te onderzoeken of investering in meters voor de waterzuivering een bijdrage kan leveren aan de bescherming van de waterkwaliteit en het opsporen van drugslaboratoria? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is al betrokken bij onderzoek gericht op de bescherming van de waterkwaliteit in den brede. Gegevens uit onderzoek naar drugsresten in rioolwater worden gebruikt om inzicht te krijgen in de omvang van verschillende drugsmarkten.8 Het betreft hier vooralsnog een vrij grofmazig instrument, waarvan de inzet voor de opsporing niet direct aan de orde lijkt.
Herinnert u zich uw antwoord van 28 november 2017 op Kamervragen dat de ondermijningskamer bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 januari 2018 van start zou gaan?2 Is deze ondermijningskamer inmiddels daadwerkelijk van start gegaan? Zo ja, hoeveel zaken zijn er in behandeling en hoeveel zaken zijn afgedaan? Zo nee, waarom niet?
De ondermijningskamer is inderdaad per 1 januari 2018 van start gegaan. Er is aangevangen in beperkte vorm, omdat er niet voldoende rechters beschikbaar waren. In de loop van het jaar is vanuit de bestaande formatie de bezetting van de ondermijningskamer verder aangevuld. Uiteindelijk is slechts 50% van het door de rechtbank begrote bedrag aan financiering beschikbaar gekomen.
In 2018 waren er zestien zaken bij de ondermijningskamer. Hiervan zijn thans vier zaken afgedaan, en twaalf zaken nog niet. Van deze twaalf ondermijningskamerzaken staat één zaak in december 2018 inhoudelijk gepland. Vier ondermijningskamerzaken staan in 2019 inhoudelijk gepland. Eén ondermijningskamerzaak zaak staat in 2019 voor regie/pro forma gepland. De overige zes zaken staan nog niet gepland. Hierbij wordt gewacht op nadere informatie van het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg van 14 november 2018 over georganiseerde criminaliteit/ondermijning?
Ja, de vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat 20 procent van de kinderen van gescheiden ouders hun vader niet meer ziet |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «20 procent van kinderen gescheiden ouders ziet vader niet meer»?1
Ja.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de redenen dat een op de vijf volwassenen (tussen de 25 en 46 jaar) die als kind een scheiding hebben meegemaakt hun vader en 5 procent hun moeder niet meer ziet?
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doen een grootschalig onderzoek naar de individuele gevolgen van gezinscomplexiteit in Nederland, het zogeheten «Ouders en Kinderen in Nederland» (OKiN). In één van de deelonderzoeken vertellen respondenten geboren tussen 1971 en 1991 (op het moment van onderzoek tussen de 25 en 46 jaar oud) over de gezinssituatie tijdens hun jeugd en de relaties die zij op dit moment met hun ouders en stiefouders hebben. Het is de generatie die opgroeide in een tijd waarin de kans steeg dat hun ouders uit elkaar gingen (de echtscheidingsgolf). Uit het onderzoek komt onder meer naar voren dat:
Daarnaast doet het WODC thans onderzoek naar het niet-nakomen van omgangsregelingen. Ik vind het dan ook op dit moment niet opportuun om aanvullend onderzoek te doen.
Is bekend hoeveel kinderen van gescheiden ouders nu de vader of moeder niet meer ziet? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo, nee kunt u dit onderzoeken?
Het WODC heeft in 2017 een literatuuronderzoek gepubliceerd dat zich onder meer richt op het verliezen van het contact met de uitwonende ouder na de scheiding. Hieruit blijkt dat het percentage ouders dat het contact met de kinderen helemaal verliest, licht dalende is. Waar in 2006 14 procent van de kinderen van 12 t/m 16 jaar na de scheiding helemaal geen contact meer met de vader had, bedroeg dit percentage in 2013 ongeveer 12 procent.
Zijn er gegevens over kinderen van gescheiden ouders die hun vader of moeder niet meer zien uit andere landen? Zo ja, kunt u ons die sturen en voorzien van een analyse?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. Het eerdergenoemde WODC-onderzoek over het niet nakomen van omgangsregelingen zal ook buitenlandse stelsels bij de beschouwing betrekken. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik naar verwachting begin 2019 toezenden aan uw Kamer.
Wordt het belang van de band tussen vader en kind voldoende meegenomen bij echtscheidingen en binnen de hulpverlening?
Het Programma Scheiden zonder Schade voert, in opdracht van de Minister van VWS en van mij, in partnerschap met de VNG, de acties uit van het Actieplan van André Rouvoet. Een van de kernboodschappen van dit actieplan is dat de hulpverlening en juridische instanties als uitgangspunt hanteren dat blijvend contact met beide ouders in het belang van een gezonde ontwikkeling van het kind is. Een groot aantal acties ziet daarop. Zoals het borgen dat in de opleiding van de relevante beroepsgroepen aandacht is voor onder meer het fenomeen ouderverstoting; het aanpassen van de Richtlijnen Jeugd en Jeugdbescherming zodat meer recht wordt gedaan aan het uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap; en het bevorderen van de publieke bewustwording dat het kind recht heeft op zorg door en contact met beide ouders.
Het Platform Scheiden zonder Schade is verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze acties. Dit Platform bestaat uit ervaringsdeskundigen, wetenschappers, maatschappelijke organisaties, gemeenten, hulpverleners, advocaten en rechters. Het Platform heeft het voornemen om rond de zomer een congres te organiseren over dit onderwerp.
Wat zijn de gevolgen voor zowel kinderen als ouders? Bent u bereid om extra onderzoek te doen naar de gevolgen op de korte en lange termijn?
De ondervraagde vaders uit het hierboven genoemde onderzoek van de UvA en het CBS geven aan er moeite mee te hebben dat het contact met de kinderen verloren is gegaan; zij ervaren minder sociaal welbevinden.
Zoals gezegd, voert het WODC een groot onderzoek uit naar het niet nakomen van omgangsregelingen. Hierbij wordt ook gekeken naar de gevolgen van contactverlies voor het kind na een scheiding.
Zijn deze cijfers voor u reden om meer te doen om ouderverstoting te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met kinderen van gescheiden ouders, ouders, onderzoekers, belangenorganisaties, hulpverleners, en rechters over mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u onder co-ouders onderzoeken welke belemmeringen er vanuit de overheid (zoals de Belastingdienst, Sociale Verzekeringsbank of gemeente) bestaan om co-ouder te zijn?
Op korte termijn gaat er een beleidsdoorlichting naar de Tweede Kamer, met daarin aandacht voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van de Algemene Kinderbijslag Wet en de Wet op het kindgebonden budget. Daarin wordt ook aandacht besteed aan het recht op kinderbijslag en kindgebonden budget in het geval van echtscheiding. Naar verwachting voorziet deze beleidsdoorlichting ons van informatie over de belemmeringen die er vanuit de overheid bestaan om co-ouder te zijn.
Fraude met de dividendbelasting |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat tientallen jaren groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen met dividendbelasting zouden hebben gefraudeerd?1
Wij beschikken over te weinig informatie over de omvang van de schade, de gevolgen voor betrokken partijen in andere landen en de betrokkenheid van groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen om daar een uitspraak over te doen.
Klopt het dat ook de Nederlandse Belastingdienst slachtoffer zou zijn geweest van fraude met dividendbelasting?
Tot 2012 bestond in Duitsland op basis van de nationale wetgeving de mogelijkheid dat de ene partij dividendbelasting inhoudt zonder deze af te dragen, terwijl de andere partij de niet afgedragen dividendbelasting kon verrekenen. In Nederland bestond en bestaat een dergelijke mogelijkheid niet. In Nederland doen zich wel andere situaties van dividendstripping voor waarbij ook sprake kan zijn van fraude. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een publicatie van het Openbaar Ministerie dat op dit moment een onderzoek plaatsvindt naar potentiele fraude met betrekking tot de dividendbelasting. Het onderzoek zal moeten uitwijzen waar en op welke wijze enige belastingdienst uiteindelijk ook daadwerkelijk is benadeeld.2
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank hierbij betrokken zouden zijn?
ABN AMRO heeft NLFI en het ministerie in 2015 geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Informatie over deze onderzoeken is ook opgenomen in het prospectus van ABN AMRO en jaarverslagen. Het is ons niet bekend of er een soortgelijk onderzoek loopt tegen de Rabobank. Eventuele lopende onderzoeken treft u in de jaarverslagen van individuele instellingen aan.
Indien in Nederland onterecht vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting heeft plaatsgevonden is het aan de Belastingdienst om dit terug te vorderen. Indien sprake zou zijn van een criminele activiteit komt het Openbaar Ministerie in beeld. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over individuele onderzoeken. Wel kan in het algemeen worden gezegd dat het Openbaar Ministerie geen onderzoek doet naar de naleving van buitenlandse fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het fenomeen «dividendstrippen», waarbij er twee keer dividendbelasting van de fiscus wordt teruggevorderd, terwijl er maar eenmaal aanspraak op gemaakt kan worden (CumEx), of dat er eenmaal wordt teruggevorderd, terwijl er helemaal geen aanspraak op gemaakt kan worden (CumCum)?
Ja, wij zijn bekend met het fenomeen dividendstrippen in samenhang met transacties rondom het moment dat het dividend wordt vastgesteld. In de aanbiedingsbrief zijn wij daar op ingegaan.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn om dividendbelasting terug te vorderen, wanneer daar geen rechtmatige aanspraak op gemaakt kan worden?
Indien in strijd met wet en regelgeving een beroep wordt gedaan op vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting is dit niet toelaatbaar.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat banken zolang konden frauderen? Waarom zijn er geen of onvoldoende (fail-safe) mechanismes in het systeem van de Belastingdienst verwerkt om fraude te kunnen voorkomen of in een vroegtijdig stadium te signaleren? Welke mechanismes bestaan er en welke kunt u nog toevoegen?
Op de Belastingdienst rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Of dividendstripping binnen het bestek van de huidige regels voldoende kan worden aangepakt, is afhankelijk van het soort gevallen dat zich in de praktijk voordoet en de invulling die de rechter aan de bewijspositie van de inspecteur geeft. Over de bewijspositie van de inspecteur wordt in een thans nog lopende procedure3 mogelijk meer duidelijkheid gegeven. Daarnaast zal in ieder geval moeten worden geïnventariseerd welke hoofdvormen van dividendstripping zich in de praktijk voordoen. Dit vraagt onderzoek. Als blijkt dat de huidige regels ontoereikend zouden zijn, kan dit leiden tot aanpassing van de relevante wetgeving.
Kunt u aangeven hoeveel geld er uit Nederlandse staatskas is getrokken in de periode van 2001 en 2016? Welk bedrag aan dividenden is hiermee gemoeid?
De Belastingdienst meet niet het verschil tussen werkelijke belastingopbrengsten en de belastingopbrengsten die zouden binnenkomen bij een juiste naleving van de wet. Dit geldt ook voor de dividendbelasting.
Kunt u aangeven welke Nederlandse banken betrokken waren bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank direct betrokken zijn bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar ministerie (OM) bereid om onderzoek te doen naar ABN AMRO en Rabobank en hun rol bij deze fraude? Kunt u het OM daartoe verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien blijkt dat deze Nederlandse banken direct betrokken waren bij deze fraude zullen zij dan, net als ING recentelijk een boete krijgen van 775 miljoen euro of een vergelijkbare ordegrootte? Zo nee, waarom niet?
ING heeft een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie van 775 mln euro betaald vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en schuldwitwassen uit het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of sprake is van strafrechtelijke feiten. Vervolgens is het aan het Openbaar Ministerie of het overgaat tot vervolging of, zoals in het recente geval van ING, een transactie aanbiedt.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de samenwerking tussen Europese belastingdiensten? Zou u deze samenwerking ook kwalificeren als slechte samenwerking?
De samenwerking tussen Europese belastingdiensten zouden wij beslist niet als slecht willen kwalificeren. Integendeel, de samenwerking op internationaal niveau is de afgelopen jaren juist sterk verbeterd, omdat belastingontwijking daarmee effectief kan worden aangepakt. Enkel eenzijdige maatregelen helpen niet en leiden ertoe dat het probleem van internationale belastingontduiking en -ontwijking zich alleen maar verplaatst. Nederland heeft de afgelopen jaren daarom eveneens actief meegewerkt aan de bestrijding van (internationale) belastingontwijking en -ontduiking. Dat geldt bijvoorbeeld voor het project Addressing Base Erosion & Profit Shifting (BEPS), dat de OESO op verzoek van de G20 heeft uitgevoerd en waarvan de voorgestelde maatregelen nu op mondiaal en Europees niveau door de aangesloten landen worden geïmplementeerd. Onder Europees (EU) voorzitterschap van Nederland is de eerste EU-richtlijn ter bestrijding van belastingontwijking tot stand gekomen en is daarna ook de tweede EU-richtlijn tegen belastingontwijking aangenomen. Ook zijn verschillende richtlijnen aangenomen die gericht zijn op meer transparantie. De gezamenlijke belastingdiensten werken in werkgroepen van de OESO en de EU concreet aan de ontwikkeling van maatregelen op uitvoerend niveau, zoals de aanpak van internationale fraude, de digitale economie en cryptogeld.
Verder is de fiscale inlichtingenuitwisseling, mede dankzij EU-regelgeving en afspraken binnen de OESO, de afgelopen jaren sterk uitgebreid. Hierbij kan worden gedacht aan de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings, Country by Country Reporting en binnen de EU ook de uitwisseling van informatie over andere inkomenscategorieën, zoals salarissen, pensioenen, onroerende zaken en dividendinkomsten. De komende tijd zal de informatie-uitwisseling nog verder worden geïntensiveerd en vervolmaakt. Deze versterkte samenwerking en inlichtingenuitwisseling zal een positief effect hebben op de naleving. Naast een preventieve werking richting belastingplichtigen (compliance bevorderend) worden deze gegevens uiteraard ingezet in de toezichtprocessen van de Belastingdienst en wordt een deel daarvan op dit moment gebruikt bij de vooringevulde aangifte voor particulieren.
Wat zou de Nederlandse Belastingdienst kunnen ondernemen om de complexiteit van de transacties te versimpelen om in de toekomst fraude te kunnen voorkomen?
Transacties vinden plaats in het economisch verkeer. Hierbij is soms sprake van zeer complexe transacties. Het is aan de Belastingdienst om hier de juiste fiscale gevolgen aan te verbinden. Indien complexe transacties gepaard gaan met het ontgaan van belasting of fraude, treedt de Belastingdienst hier tegen op. Hierbij past de kanttekening dat in situaties waarbij sprake is van dividendstripping op de inspecteur een zware bewijslast rust.
Kunt u vertellen op hoeveel strafdossiers, waarbij Nederlandse banken betrokken zijn, Follow the Money en het internationaal journalistiek onderzoekscollectief The CumExfiles, de hand wisten te leggen?
Wij hebben geen zicht op hoeveel strafdossiers Follow the Money en het internationaal onderzoekscollectief de hand heeft weten te leggen.
Klopt het dat de Belastingdienst eerder in een rechtszaak heeft geclaimd dat MorganStanley onze fiscus voor 152 miljoen euro zou hebben getild? Zo ja, welke acties zijn er ondernomen tegen MorganStanley? Is er door de fiscus een poging gewaagd het geld terug te vorderen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat ons niet toe in te gaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
Klopt het dat volgens hoofdredacteur Eric Smit van Follow the Money het bedrag veel hoger zou liggen, namelijk een veelvoud van 152 miljoen euro? Kunt u laten uitzoeken welk bedrag er daadwerkelijk mee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 7.
Is er sprake van belastingontduiking of belastingontwijking of beide? Kunt u even toelichting Gerven?
Bij transacties waar de inhouding, vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting een rol speelt gaat het in de meeste gevallen om transacties waarbij belastingontwijking of belastingontduiking geen rol speelt. In een aantal situaties wordt gepoogd belasting te ontwijken. Indien daarbij sprake is van fraude, is sprake van belastingontduiking.
Kan de Belastingdienst de te veel en onrechtmatig terugbetaalde dividendbelasting terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Indien de inspecteur kan aantonen dat sprake is van een terugbetaling die in strijd is met wet en regelgeving, kan dit bedrag in beginsel worden nageheven. Indien een onjuiste verrekening heeft plaatsgevonden met de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting kan dit worden nagevorderd.
Op welke wijze wordt en werd er toezicht gehouden en hoe konden banken en handelaars ongehinderd frauderen?
Het prudentiële toezicht is ingericht op Europees niveau. Het is echter niet aan de prudentiële toezichthouder om naleving van nationale fiscale wet- en regelgeving te handhaven. Het handhaven van nationale fiscale wet- en regelgeving is aan de nationale belastingdiensten. Voor de internationale samenwerking tussen belastingdiensten verwijzen wij u naar ons antwoord op vraag 12.
Wat zou er volgens u veranderd moeten worden qua internationale samenwerking en de wijze waarop er toezicht wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 19.
Handhaving van het rookbeleid op festivals door de NVWA |
|
Anne Kuik (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Festivals worstelen met stiekeme rokers»?1
Bent u ermee bekend dat vrijwilligers veel festivals, zoals Jera on Air, organiseren? Deelt u de mening dat het mooi is dat vrijwilligers gezamenlijk in een dorp of stad in de zomer festivals organiseren?
Ik ben ermee bekend en waardeer het dat vrijwilligers en professionals zich inzetten voor het organiseren van festivals.
Hoeveel boetes en schriftelijke waarschuwingen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) afgelopen zomer aan festivals uitgeschreven? Kunt u hierbij een onderscheid maken in het aantal boetes voor kleine festivals (die veel met vrijwilligers werken) en grote, professionele festivals?
In 2018 (peildatum 25 oktober) zijn 111 rookcontroles uitgevoerd tijdens festivals en evenementen. Hierbij zijn 60 boetes en 2 schriftelijke waarschuwingen opgemaakt voor het overtreden van het rookverbod. Het betreft zowel grote als kleine festivals/evenementen. De NVWA kan in de analyse van de data van alle gecontroleerde festivals geen onderscheid maken in kleine en grote festivals.
Klopt het dat Pinkpop en Lowlands geen enkele boete hebben gekregen? Zo ja, hoe verklaart u dit en hebben professionele festivals meer mogelijkheden dan kleinere festivals om het rookbeleid goed te handhaven?
De NVWA controleert jaarlijks niet alle festivals op naleving van het rookverbod. Op individuele inspectieresultaten kan ik niet ingaan. Wel kan ik aangeven dat voor zowel grote als kleine festivals geldt, dat er festivals zijn waar een boete wordt opgemaakt en dat er festivals zijn waar geen overtreding wordt geconstateerd van het rookverbod. Het werken met vrijwilligers hoeft dus niet te betekenen dat de naleving daar minder goed zou zijn. Tevens wordt opgemerkt dat er kleine evenementen/festivals zijn waar professionele horecaondernemers werkzaam zijn en grotere evenementen waar met vrijwilligers wordt gewerkt.
Bent u van mening dat door vrijwilligers georganiseerde kleine festivals op de goede weg zijn wanneer zij iedereen op de hoogte stellen van het rookbeleid wanneer zij borden plaatsen, het in de huisregels vermelden en brieven sturen naar al het vrijwillig personeel? Zo nee, heeft u weet van een werkende aanpak waardoor bezoekers en vrijwilligers van kleine festivals zich bewust zijn van het rookverbod en kunt u hierbij enkele voorbeelden geven?
Het rookverbod moet worden aangeduid, ingesteld en gehandhaafd. Het rookverbod is een resultaatverplichting. Naast het instellen en aanduiden moet het rookverbod ook daadwerkelijk gehandhaafd worden door de organisator van het festival, zodat de delen van het festival waar het rookverbod geldt ook daadwerkelijk rookvrij zijn. Dat betekent dat ook wanneer bezoekers toch een sigaret opsteken zij moeten worden aangesproken door het personeel met als resultaat dat er niet meer gerookt wordt. De NVWA treedt op als er onder toeziend oog van het personeel wordt gerookt. Het opstellen van een werkwijze om aan deze verplichtingen te voldoen is aan de organisator van het festival. De branche-organisatie zou haar leden hierin kunnen ondersteunen op basis van best practices. De branche-organisatie zou daarbij extra aandacht kunnen besteden aan ondersteuning van vrijwilligers om rokende bezoekers aan te spreken.
Onlangs heb ik gesproken met de branche-organisaties VVEM en VNPF over de handhaving van het rookverbod. Deze organisaties onderschrijven nut en noodzaak geheel. We hebben afgesproken dat er een bijeenkomst wordt georganiseerd met festivalorganisatoren om ervaringen uit te wisselen en te bezien of en zo ja op welke wijze de brancheorganisaties, VWS en NVWA hen hierbij zouden kunnen ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat vrijwilligers op kleine festivals vaak worstelen met de vraag of zij de verantwoordelijkheid dragen om rokende bezoekers aan te spreken en te verwijderen uit de tent? Bent u daaropvolgend bereid de NVWA te vragen om een werkwijze op te stellen op het gebied van taakomschrijving, waar kleinere festivals en haar vrijwilligers mee geholpen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de opeenstapeling van boetes ertoe leidt dat door vrijwilligers georganiseerde kleine festivals in liquiditeitsproblemen komen? Zo ja, hoe kunt u, in samenwerking met de eerdergenoemde festivalorganisaties en haar vrijwilligers, ervoor zorgen dat het rookbeleid op een verbeterde manier nageleefd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het inschrijven bij de gemeente Amsterdam |
|
Tobias van Gent (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de casus1 van de heer Cooremans en de problemen waar hij tegen aanloopt om zijn zoon in te schrijven bij de gemeente Amsterdam?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen die via een buitenlands legitiem en gereguleerd proces zijn geboren en geadopteerd niet ingeschreven kunnen worden in Nederland?
Bij de vraag of een kind met een buitenlandse geboorteakte in de Nederlandse registers kan worden ingeschreven, is eerst van belang of de buitenlandse geboorteakte ook in Nederland wordt erkend. Die erkenning wordt geweigerd als er geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging aan vooraf is gegaan of als de erkenning van de rechtshandeling onverenigbaar is met de openbare orde (artikel 10:101 juncto 10:100 BW).
De ambtenaar toetst bij verzoeken tot inschrijving van buitenlandse akten of de Nederlandse openbare orde – bijvoorbeeld een onduidelijke afstammingsrelatie – zich al dan niet tegen inschrijving verzet. Als de fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde zich daartegen verzetten, moet hij de inschrijving weigeren (artikelen 2.10 Wet basisregistratie personen jo. 10:101 jo. 10:100 BW). Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar indienen en daarna eventueel in beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 1:22 lid 1 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de geboorteakte de afstammingsrelatie tussen kind en moeder bewijst. Uitgangspunt is dat de vrouw die het kind baart de juridische moeder van het kind is (artikel 1:198 lid 1 BW).
Uit de Nederlandse rechtspraak2 volgt dat dit uitgangspunt als een fundamentele regel van familierecht wordt beschouwd. In samenhang met artikel 7 en 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt dit een beginsel van openbare orde geacht. Een kind moet, indien mogelijk, aan de hand van de geboorteakte in staat worden gesteld zijn afstamming van moederszijde te kennen. Achterliggende gedachte hierbij is het belang van het kind om zijn of haar ontstaansgeschiedenis te kunnen achterhalen.
Nederland heeft geen specifieke wettelijke regeling voor draagmoederschap. Indien een in het buitenland opgemaakte geboorteakte niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, kan in Nederland een geboorteakte worden opgemaakt. De gegevens die op de akte moeten worden vermeld, worden vastgesteld door de rechter (artikel 1:25c BW). Nadat de geboortemoeder op de akte is vermeld en eventueel een tweede juridische ouder, kunnen vervolgens, afhankelijk van welke procedure nodig is, de (wens)ouder(s) met behulp van latere vermeldingen van erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap of adoptie op de geboorteakte worden vermeld. De ontstaansgeschiedenis blijkt dan uit de geboorteakte.
Vereist het Nederlandse recht dat de moeder op de geboorteakte staat, ook bij kinderen met twee vaders?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de openbare orde zich verzet tegen het ontbreken van de moeder op de geboorteakte?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschillen de Nederlandse wetten en regels omtrent kinderen van stellen met hetzelfde geslacht van de wetten en regels in andere landen waar stellen met hetzelfde geslacht een kind mogen krijgen/adopteren, zoals Israël? Hoeveel gezinnen worden hierdoor geraakt?
De regels voor gezinsvorming verschillen aanzienlijk per land. Een algemeen overzicht van deze regels en de verschillen is daarom niet te geven. Wel bestaat er een databank3 met onder andere juridische informatie over het ontstaan van ouderschap voor paren van hetzelfde geslacht en paren van verschillend geslacht in 22 landen binnen Europa. Er zijn geen aantallen bekend van soortgelijke situaties als de vertrouwelijk toegestuurde casus.
Is deze problematiek meegenomen in het onderzoek van de Staatscommissie herijking ouderschap?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft in haar rapport een hoofdstuk gewijd aan welke regels van internationaal privaatrecht van toepassing zijn op ouderschap dat in het buitenland is ontstaan. Er wordt ingegaan op ouderschap, gezag en draagmoederschap in internationaal privaatrechtelijk perspectief. Daarnaast doet de Staatscommissie een aanbeveling ten aanzien van internationaal draagmoederschap. Zij beveelt aan om internationaal draagmoederschap dat tot stand is gekomen na onder andere een rechterlijke toets in aanmerking te laten komen voor erkenning in Nederland. In de wet moet dan duidelijk worden vastgelegd onder welke voorwaarden de erkenning van het in het buitenland ontstane juridische ouderschap na draagmoederschap in Nederland mogelijk is. De verwachting is dat de kabinetsreactie op de adviezen van de Staatscommissie Herijking in het voorjaar aan Uw Kamer wordt gezonden.
Bent u voornemens de problemen omtrent de inschrijving van kinderen die via buitenlands familierecht erkend zijn aan te pakken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
De Staatscommissie Herijking ouderschap heeft aanbevelingen gedaan voor wijziging van de bestaande regelingen over het ontstaan van juridisch ouderschap en de invoering van een wettelijke regeling voor onder meer draagmoederschap. De voorstellen van de Staatscommissie betreffen zowel een binnenlandse regeling voor draagmoederschap als de erkenning van ouderschap na draagmoederschap uit het buitenland waar het hier om gaat. Zoals in het regeerakkoord opgenomen, worden op dit moment de onderzoeken uitgevoerd die voortvloeien uit het rapport van de Staatscommissie. De verwachting is dat de onderzoeken begin 2019 gereed zijn. Daarna worden de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie aan Uw Kamer gezonden.
Bent u bereid deze problematiek mee te nemen bij het nader onderzoek naar een verdere herijking van het familierecht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Beveiliging data fiscus ondermaats’ |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jan Middendorp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Beveiliging data fiscus ondermaats»?1
Ja.
Welke technische onmogelijkheden om persoonsgegevens goed te beveiligen bedoelt de Belastingdienst precies? Kunt u specifieker zijn over wat er wel en niet mogelijk is?
Op 28 september heb ik een afschrift van een brief aan de AP aan uw Kamer gestuurd, waarin wordt ingegaan op de gerealiseerde verbetermaatregelen bij de afdeling Datafundamenten en Analytics (DF&A) van de Belastingdienst. In die brief is aangegeven dat «vanuit de dataomgeving bij afdeling DF&A, waar wel een exportfunctie aanwezig is, technische logging niet mogelijk [is] noch het aanpassen van autorisaties». Op basis van deze zin wordt in het artikel de indruk gewekt dat de gegevensbeveiliging bij de Belastingdienst in den brede niet op orde is. Dat is niet het geval.
De situatie is dat het niet mogelijk is om ieder gebruik van gegevens te loggen als de te analyseren gegevens eenmaal uit de centrale dataomgeving zijn gehaald en in de digitale werkomgeving (PC of laptop) van de medewerker van DF&A zijn geplaatst. Dat komt omdat in de digitale werkomgeving van de medewerker ook standaardapplicaties worden gebruikt die geen logmogelijkheid kennen. Daarom zijn technische- en organisatorische maatregelen getroffen in het werkproces, waarmee het risico van een datalek wordt geminimaliseerd (zie het antwoord op vraag 7). Handelingen met gegevens in de centrale dataomgeving van DF&A worden wel gelogd en gemonitord.
Wordt met «technisch onmogelijk» bedoelt de huidige IT-security-middelen die nu ter beschikking zijn, of meer in algemene zin?
Met technisch onmogelijk is inderdaad bedoeld dat dit niet mogelijk is in de huidige digitale werkomgeving van de medewerkers. Dit zal worden opgelost met invoering van de zogenoemde Analytical Data Perimeter (ADP). Dit is een technisch volledig afgesloten digitale werkomgeving waar enkel vooraf gedefinieerde, gecontroleerde en geaccordeerde dataroutes mogelijk zijn, die steeds gelogd en gemonitord worden. De ADP wordt op dit moment gebouwd en zal in de loop van 2019 beschikbaar zijn.
Zou het met meer kennis en kunde en/of een betere algemene ICT-architectuur bij de overheid (denk aan de door Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geleverde DigiD-architectuur) wel mogelijk zijn om persoonsgegevens bij de Belastingdienst te beveiligen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van dat persoonsgegevens bij de Belastingdienst niet beveiligd zijn. Zoals in de beantwoording onder vraag 2 is aangegeven, betreft het in het geval van de Belastingdienst de beveiligingsmaatregel logging op één onderdeel van het werkproces bij DF&A. Maatregelen om een adequate beveiliging van dat specifieke onderdeel te borgen, zijn getroffen (zie het antwoord op vraag 7). Verder is de informatiebeveiliging (inclusief het toegangsbeheer) bij de Belastingdienst gebaseerd op rijksbrede kaders zoals de Baseline informatiebeveiliging Rijk (BIR).
De overheid blijft uiteraard investeren in kennis en kunde en in het leveren van een goede architectuur. Toepassing van DigiD of de DigiD-architectuur biedt in dezen geen oplossing, aangezien DigiD specifiek is ontwikkeld voor authenticatie (het verifiëren van de identiteit) van natuurlijke personen die inloggen bij digitale loketten zoals MijnBelastingdienst of MijnOverheid. Het werkproces van de afdeling DF&A betreft analyse van gegevens in de interne systemen van de Belastingdienst.
Klopt de berichtgeving dat de Belastingdienst geen inzicht heeft in waar welke data zich bevindt in de systemen? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke constatering is, aangezien die namelijk niet alleen gevolgen heeft voor de privacy, maar ook voor de business in het algemeen alsook de cybersecurity in het algemeen? Hoe kan de Belastingdienst de data voor 100% beveiligen als niet alles kenbaar of zichtbaar is?
Het is mij niet duidelijk op welke berichtgeving in deze vraag wordt gedoeld. Het is niet zo dat de Belastingdienst geen inzicht heeft in de plaatsen waar (persoons)gegevens zich bevinden in de ICT-systemen, en welke gegevens dat zijn.
Deelt u de mening dat het opslaan van geselecteerde persoonsgegevens in één heldere en unieke bron het probleem van het gebrek aan overzicht bij de Belastingdienst waar persoonsgegevens zich bevinden zou oplossen? Zo ja, wat wordt er bij de Belastingdienst gedaan om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet? Krijgen medewerkers van de Belastingdienst en andere overheidsinstellingen die werken met persoonsdata hier speciale trainingen voor? Zo ja, hoe zien deze trainingen eruit? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is geen sprake van het ontbreken van inzicht waar persoonsgegevens zich bevinden.
De ICT-systemen bij Belastingdienst zijn ingericht per belastingmiddel en er zijn afzonderlijke systemen voor toeslagen en douane. Dat is voor een goede uitvoering van de verschillende taken ook noodzakelijk. Wel wordt er naar gestreefd gegevens voor analysedoeleinden (zoals de afdeling DF&A die verricht) op te slaan in één bron. Daarbij worden specifieke maatregelen genomen (zie ook vraag 7) om de informatieveiligheid te verzekeren; hierop wordt een audit uitgevoerd.
Alle medewerkers van de Belastingdienst zijn verplicht de training iBewustzijn Overheid te volgen, die onder meer modules bevat over verantwoord omgaan met persoonsgegevens en met digitale middelen die het werk ondersteunen, en over het veilig houden van de fysieke werkomgeving. Vanaf het voorjaar van 2018 is hier een specifieke AVG-module aan toegevoegd. De certificaten die worden behaald bij het doorlopen van de training worden toegevoegd aan het personeelsdossier.
Wat heeft de Belastingdienst veranderd aan de beveiliging van persoonsgegevens sinds de uitzending van Zembla begin 2017? Heeft deze verandering alleen plaatsgevonden bij de afdeling Data & Analytics of ook bij andere afdelingen? Zo ja, welke afdelingen en wat is er precies veranderd? Zo nee, waarom niet?
Sinds de uitzending van Zembla zijn bij het dienstonderdeel DF&A de volgende maatregelen getroffen:
Verder zijn bij de Belastingdienst met behulp van risico- en issueanalyses op verwerkingen van persoonsgegevens verbetermaatregelen geformuleerd. Op het gebied van informatiebeveiliging betreffen deze verbetermaatregelen met name de actualisering en het beheer van autorisaties van medewerkers voor het gebruik van gegevens.
Zijn er naast de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen nog meer overheidsinstellingen die problemen ervaren met de beveiliging van persoonsdata? Hoe bent u voornemens persoonsgegevens in de toekomst overheidsbreed wel optimaal te beveiligen? Wat wordt er in samenwerking met andere departementen door u gedaan om dit te implementeren?
Voorop staat dat overheidsorganisaties zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor de beveiliging van hun persoonsgegevens. Nog niet alle organisaties hebben dit volledig op orde, maar er wordt hard aan gewerkt en dit onderwerp heeft overheidsbreed hoge prioriteit. De openbare onderzoekrapportages van de Autoriteit Persoonsgegevens2 geven een goede indicatie van het type problemen dat overheidsinstellingen op dit terrein ervaren. In samenwerking met andere ministeries worden de nodige initiatieven ontplooid om duurzame naleving van de AVG op dit vlak binnen het Rijk te bevorderen. Het Ministerie van BZK faciliteert dit onder meer door de introductie van een nieuwe rol, de Privacy Adviseur Rijksbrede Kaders & Voorzieningen (PAR) en een bijbehorende procedure voor rijksbrede projecten. Met deze aanpak wordt centraal, in afstemming met alle ministeries, één privacy-advies opgesteld voor Rijksbrede kaders en voorzieningen.
In de update van de Strategische I-agenda voor de Rijksdienst, die uw Kamer na het Kerstreces ontvangt, zal de Minister van BZK nader ingaan op de verdere uitwerking van deze en andere privacy-versterkende maatregelen voor de sector Rijk.
Wanneer verwacht u dat de Belastingdienst kan voldoen aan de striktere regels omtrent de Algemene Verordening Gegevensbescherming?
Ik verwacht dat de Belastingdienst per mei 2019 de implementatie van de verbetermaatregelen afgerond zal hebben en in lijn zal zijn met de AVG. Bij de afdeling DF&A is dit, zoals ook aangegeven in de brief aan de AP, eind mei 2018 al gerealiseerd. Naleving van de AVG is echter een continu proces dat structureel aandacht en maatregelen vraagt en nooit «af» is.
Wanneer verwacht u dat technische onmogelijkheden bij het beveiligen van persoonsgegevens zijn opgelost? Welke stappen moeten naast bovengenoemde nog gezet worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het in gebruik nemen van de ADP de technische onmogelijkheid van met logging in de werkomgeving van de medewerkers van DF&A oplossen.
Voor de andere onderdelen van de Belastingdienst geldt dat het nemen van informatiebeveiligingsmaatregelen, afgestemd op aard en omvang van de gegevensverwerkingen, een reguliere activiteit is. Specifieke stappen hoeven daarvoor niet te worden gezet.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over mogelijke vervolgstappen van de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Ik zal uw Kamer informeren over vervolgstappen van de Autoriteit Persoonsgegevens zodra ik daarover door de Autoriteit word geïnformeerd.
Wilt u alle vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Arbeidsdeelname mannen 25 tot 45 lager dan voor crisis’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsdeelname mannen 25 tot 45 lager dan voor de crisis»?1
Ja.
Wat is de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie gemeten in uren van mannen tussen de 25 en 45 jaar?
Grafiek 1 laat de ontwikkeling van de gemiddelde arbeidsparticipatie in uren per week (inclusief overwerk) zien van werkende mannen tussen de 25 en 45 jaar. De groep mannen van tussen de 25 en 30 jaar werkt gemiddeld wat minder uren per week dan de andere leeftijdsgroepen. Dit komt waarschijnlijk doordat een gedeelte van deze groep mannen nog onderwijsvolgend is en daarom relatief vaak in deeltijd werkt. Ook is het aannemelijk dat een gedeelte van deze groep net afgestudeerd is en wel een baantje heeft, maar nog op zoek is naar een volwaardige baan.
Grafiek 1: De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van mannen tussen de 25 en 45 jaar in uren per week inclusief overwerk.
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 12-11-2018.
Wat zou de reden kunnen zijn dat vooral bij alleenstaande mannen van 25 tot 45 jaar de arbeidsdeelname lager ligt dan tien jaar geleden?
De arbeidsdeelname van mannen tussen de 25 en 45 jaar is in vergelijking met andere groepen, bijvoorbeeld vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie, relatief hoog. Ten opzichte van de periode voor de crisis, is de arbeidsdeelname onder deze groep wel gedaald. Een aantal factoren kan hierbij een rol spelen. Allereerst kunnen conjuncturele factoren van belang zijn. In de crisis zijn relatief veel banen verdwenen in sectoren waarin mannen naar verhouding vaak werkzaam zijn, zoals de industrie, bouw, vervoer en de zakelijke dienstverlening. Sinds de netto arbeidsdeelname het laagste punt bereikte in 2014, is deze ook onder deze groep weer gestegen (grafiek 2). Ten tweede kunnen structurele factoren een rol spelen, zo is de participatie met name onder laagopgeleide mannen gedaald, is de scholingsdeelname gestegen en is er een toename van het aantal mannen dat aangeeft niet te kunnen werken in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid3. Daarnaast zijn er meer mannen tussen de 25 en 45 dan voor de crisis alleenstaand of thuiswonend (grafiek 4). In hoeverre deze ontwikkeling samenhangt met de ontwikkeling van de arbeidsdeelname is niet eenduidig te zeggen.
Wetenschappelijke artikelen over dit fenomeen in de Verenigde Staten, waar het zich in sterkere mate voordoet dan in Nederland, geven verschillende mogelijke verklaringen die elkaar niet uitsluiten: dat arbeidsmarktpolarisatie – gedreven door technologische veranderingen – heeft geleid tot een lagere vraag naar arbeid voor deze groep, wat effect heeft op lonen en (mede daardoor) op participatie4, dat laagopgeleide jonge mannen door de gestegen aantrekkelijkheid van alternatieve invulling van hun tijd (bv. door videogames) er voor kiezen minder of niet te werken5 en dat het gestegen en wijdverbreide drugsgebruik van jonge mannen een rol speelt in hun lagere participatie6. Het is onduidelijk in hoeverre deze deelverklaringen de hele trend in de VS verklaren, en in hoeverre deze verklaringen ook opgaan voor Nederland.
Het CPB doet momenteel op verzoek van het Ministerie van SZW onderzoek naar de ontwikkeling van het arbeidsaanbod in Nederland van onder meer deze groep en kijkt daarbij ook naar mogelijke verklaringen voor de geobserveerde patronen. Naar verwachting publiceert het CPB voor het einde van het jaar over dit onderzoek.
Hangt de lagere arbeidsdeelname samen met een hogere deelname aan scholing?
Zie antwoord vraag 3.
Vertaalt de vijf procentpunt lagere arbeidsdeelname zich in een hogere werkloosheid, of trekt een grotere groep zich terug van de arbeidsmarkt?
Grafiek 2 laat zien de netto-participatiegraad gedaald is van ongeveer 94% in 2008 naar ongeveer 89% in 2018. Ook is te zien dat sinds het herstel van de crisis ingezet is, de netto arbeidsparticipatie van mannen met een leeftijd tussen de 25 en 45 is toegenomen. In dezelfde periode is de werkloosheid onder deze groep gedaald. Ook de bruto participatiegraad is gedaald in diezelfde periode. Het aankomende CPB-onderzoek bekijkt of dit een structureel verschijnsel is.
Grafiek 2: Arbeidsparticipatie van mannen van 25–45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Is er meer bekend over de achtergrondkenmerken van mannen tussen de 25 en 45 jaar en de ontwikkeling daarvan? Hoe heeft het opleidingsniveau zich over de laatste tien jaar ontwikkeld? Wonen zij vaker of juist minder vaak samen dan tien jaar geleden? Hebben zij vaker of minder vaak kinderen?
Het aandeel hoogopgeleide mannen van tussen de 25 en 45 jaar is gestegen, terwijl met name het aandeel laagopgeleide mannen, is gedaald (grafiek 3). Ook blijkt dat deze groep mannen relatief minder vaak samenwoont (grafiek 4). Ze zijn vaker alleenstaand of blijven langer thuis wonen. Daarnaast is het percentage mannen van tussen de 25 en 45 dat een thuiswonend kind heeft, de afgelopen tien jaar gedaald van 49% naar 43% gedaald (grafiek 5).
Grafiek 3: Het opleidingsniveau van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Grafiek 4: De positie in het huishouden van mannen tussen de 25 en 45 jaar
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Grafiek 5: Het percentage mannen van tussen de 25 en 45 jaar dat minimaal één thuiswonend kind heeft.
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Is de verwachting dat de arbeidsdeelname in deze groep weer verder zal aantrekken, of is de verwachting dat de arbeidsdeelname structureel lager zal liggen dan voor de crisis? Kan dit een permanent effect zijn van de crisis?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de ontwikkeling van mannen in deze leeftijdsgroep in de bijstand-, de Werkloosheidswet (WW)- en arbeidsongeschiktheidsregelingen? Herkent u het beeld dat ziekte vaker een reden is om niet te kunnen werken?
Tabel 1 geeft de ontwikkeling van het aantal mannen van tussen de 25 en 45 jaar met een uitkering weer. We herkennen het beeld dat steeds meer jonge mannen een arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen.
WW-uitkering
21.560
57.990
53.790
47.090
60.090
74.260
64.520
56.120
55.660
46.320
Bijstandsuitkering
49.250
55.800
63.910
66.940
70.220
79.910
84.930
85.720
87.750
83.230
Arbeidsongeschiktheidsuitkering
84.980
84.970
87.270
89.590
92.130
88.440
91.280
93.660
96.550
98.160
Bron: CBS Statline, geraadpleegd 01-11-2018.
Wat zouden beleidsopties zijn om de arbeidsdeelname onder deze groep te verhogen?
De cijfers van CBS laten zien dat de arbeidsdeelname onder hoogopgeleide alleenstaande mannen aanzienlijk hoger ligt dan onder laagopgeleide mannen. Het verder verhogen van het opleidingsniveau onder deze groep is daarom van belang. Daarnaast zet het kabinet in op het betrekken van zoveel mogelijk mensen bij de arbeidsmarkt, zoals aangegeven in de brief «Aanpak krapte op de arbeidsmarkt»7, onder meer door werken aantrekkelijker te maken met lagere lasten op arbeid, het stimuleren van een leven lang ontwikkelen zodat mensen beter toegerust zijn op een veranderende arbeidsmarkt en door te investeren in het verbeteren van de begeleiding van werkzoekenden.
Is deze daling van arbeidsparticipatie van jonge mannen ook zichtbaar in andere Europese landen?
Grafiek 6 laat de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van mannen van tussen de 25 en 54 jaar in de OESO-landen zien. Hieruit blijkt dat de dalende arbeidsparticipatie van jonge mannen zeker geen Nederlands fenomeen is. Vrijwel alle landen hebben te maken met een gedaalde participatie van deze groep tussen 1990 en 2014. Alleen in Duitsland neemt deze groep nu meer deel aan de arbeidsmarkt dan in 1990. De daling in Nederland is vergelijkbaar met die in Zweden, maar aanzienlijk lager dan in Denemarken en de VS.
Grafiek 6: De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van «prime-age» mannen (tussen de 25 en 54 jaar) in de OESO.
Bron: OESO, CEA berekeningen.
Zouden mogelijke verklaringen die Mankiw noemt voor de Verenigde Staten, zoals afnemende baankansen voor laagopgeleiden door technologische verandering en globalisering, ook een verklaring kunnen zijn voor de daling in Nederland?2
Zie antwoord vraag 3.
Het feit dat ASML in België medische isotopen gaat ontwikkelen |
|
Maurits von Martels (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Belgen kapen Nationaal Icoon van ASML»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat de Nederlandse overheid een kernafvalarme productiemethode van medische isotopen (Lighthouse) uitriep tot Nationaal Icoon en Nederland een vooraanstaande positie in de productie van medische isotopen heeft, de ontwikkeling van het project toch over de grens naar België verdwijnt?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Lighthouse verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde opgaven. Bij de verdere ontwikkeling door het Belgische IRE spelen ASML en andere Nederlandse high-tech bedrijven een zeer grote rol. De Belgische overheid verleent hiervoor een subsidie van € 52 miljoen. Een eerste productielijn wordt vervolgens in België gerealiseerd. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Iconen in Nederland worden gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat ze kwalitatief goede partners en investeerders vinden.
Zal Lighthouse de status van Nederlands Icoon behouden nu de ontwikkeling van het project over de grens verdwijnt? Zo ja, hoe zal dat nu in de praktijk eruit gaan zien?
Ja, Lighthouse behoudt de status van Nationaal Icoon. Het is een eretitel die door het kabinet is toegekend aan iconische technologieën, diensten of producten die in Nederland zijn bedacht of ontwikkeld. Daar verandert niets aan.
Wat is de reden dat het project Lighthouse tot op heden geen investering kon krijgen in Nederland?
Na de verkiezing tot Nationaal Icoon heeft de Nederlandse overheid samen met Lighthouse met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, omdat de technische haalbaarheid door Lighthouse nog niet was aangetoond. Uit deze gesprekken werd duidelijk dat het in deze eerste fase lastig was in de markt de benodigde financiering te verkrijgen. Het Belgische IRE, sinds lange tijd actief in de productie van medische isotopen, heeft een andere afweging gemaakt.
Via welke financiële instrumenten is geprobeerd de investering los te krijgen en waarom lukte dat niet? Zijn er voldoende geschikte financiële instrumenten in Nederland om dit soort investeringen los te krijgen?
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Voor Lighthouse is er naar verschillende financiële instrumenten gekeken zoals de PPS-toeslag, de WBSO, het innovatiekrediet en vroege fase financiering van het Toekomstfonds. Voor de inzet van deze instrumenten voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, is een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. Private partners en investeerders in Nederland waren niet bereid in deze vroege fase de benodigde investering te doen. Met de nieuwe nationale investeerder Invest-NL ontstaat er een partij die dit type investeringen in nieuwe markten of technologieën, wel zou kunnen doen.
Lag het in het vooruitzicht dat op termijn het wel zou lukken om een investering rond Lighthouse in Nederland rond te krijgen?
Er was potentiële belangstelling voor financiering door Nederlandse investeerders in latere fasen van dit project. Voor de financiering van de vroege fase was, zoals ik al aangaf in antwoord op vraag 5, echter geen bereidheid van private partners en investeerders om de benodigde investeringen te doen.
Was de Nederlandse regering op de hoogte dat België ook interesse had in het project en was de inschatting dat België op korte termijn zou kunnen gaan toehappen? Zo ja, sinds wanneer kwamen deze signalen?
Vanaf de verkiezing van Lighthouse tot Nationaal Icoon is er veelvuldig en constructief overleg geweest tussen Lighthouse, ASML en de Nederlandse overheid. Ook is er overleg geweest met IRE, de Belgische partner. In januari 2018 is reeds bekend geworden dat ASML in het Belgische IRE een partner had gevonden voor de verdere ontwikkeling van de Lighthouse-technologie. IRE is reeds een grote speler op de markt van medische isotopen en heeft de fase van technische risicomitigatie zelf gefinancierd.
In mei 2018 hebben bovengenoemde partijen reeds de intentie uitgesproken dat na de verdere ontwikkeling de uiteindelijke bouw van de eerste productielijn in Wallonië op de site van IRE zal plaatsvinden. Daarbij is ook aangegeven dat men de verwachting had dat de Belgische overheid daar op korte termijn financiële steun voor zou verlenen.
Kunt u aangeven welke afspraken België gemaakt heeft voor levering van molybdeen-99 aan hun ziekenhuizen en welke mogelijkheden u ziet dat Nederland ook afspraken maakt met betrekking tot het leveren van molybdeen-99?
Net als in Nederland zijn er in België momenteel afspraken over de levering van molybdeen-99 aan het einde van de productieketen, namelijk tussen de farmaceuten en ziekenhuizen. Deze afspraken hebben onder andere betrekking op de hoeveelheden en momenten van levering. De vestiging en ontwikkeling van Lighthouse in België, zou een extra productiefaciliteit aan het begin van de productieketen betekenen. Dit is vooralsnog geen aanleiding tot wijziging van de staande afspraken tussen farmaceuten en ziekenhuizen.
Voldoen de afspraken tussen Lighthouse en de Belgische overheid aan de regels voor het geven van staatssteun?
De Nederlandse overheid heeft geen kennis over de eventuele afspraken tussen IRE, Lighthouse Isotopes B.V. en de Belgische overheid. Het is aan de Belgische overheid om te zorgen dat de afspraken voldoen aan de Europese staatssteunregels.
Heeft het besluit tot ontwikkeling in België gevolgen voor op welke manier de technologie in Nederland straks kan worden toegepast? Zo ja, welke?
De kennis blijft eigendom van ASML, die een samenwerking is aangegaan met IRE. IRE gaat de verdere ontwikkeling en bouw van de faciliteiten realiseren. De verdere toepassing van de technologie in Nederland hangt af van de intenties van ASML, en van de voorwaarden opgesteld voor deze samenwerking. Dat is aan beide partners in de overeenkomst.
Welke samenwerking had precies kunnen ontstaan tussen Lighthouse en Pallas? Kunt u aangeven in hoeverre de komst van Lighthouse net over de grens gevolgen kan hebben voor het aantrekken van een investeerder in Pallas?
Een samenwerking tussen het Lighthouse initiatief en de Stichting Pallas was in eerste instantie voor de hand liggend. De samenwerkingsmogelijkheden zijn ook door beide initiatieven uitvoerig besproken, waarbij ook diverse knelpunten aan de orde kwamen. Op initiatief van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap is door het consultancybureau Strategy& onderzocht of samenwerking tussen beide partijen mogelijk zou zijn. Strategy& heeft geconcludeerd dat er weinig synergievoordelen zouden optreden wanneer beide initiatieven werden gebundeld. Dit komt doordat bij samenwerking tussen beide initiatieven er maar beperkt sprake is van kostenreducties of andere voordelen. Volgens Strategy& is een combinatie van Pallas en Lighthouse daarmee minder aantrekkelijk voor private financiers. Daarnaast was de verwachting van Strategy& dat integratie van beide initiatieven tot uitdagingen op het terrein van mededinging zou leiden (Kamerstuk 25 422, nr. 220. Vervolgonderzoeken hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap).
Nu het Lighthouse initiatief net over de grens gerealiseerd zal worden in plaats van in Nederland maakt het in principe geen verschil voor het aantrekken van private investeerders. De markt voor diagnostische en therapeutische medische isotopen is internationaal en Pallas beoogt dan ook aan landen in Europa en daarbuiten te gaan leveren.
Wat is de stand van zaken rond investeringen van andere projecten die zijn uitgeroepen tot Nationale Iconen? Bestaat hier ook het risico dat deze over de grens zullen worden ontwikkeld?
De Nationale Iconen bevinden zich in verschillende fasen van ontwikkeling. Als het mogelijk is de Iconen vanuit Nederland hun bedrijvigheid te laten opbouwen, heeft dat uiteraard de voorkeur en daarop zijn de inspanningen van de overheid in eerste instantie ook op gericht. Aan de verkiezing tot Nationale Icoon zit echter geen additionele financiering verbonden. Wel kunnen Iconen, net als andere bedrijven, gebruik maken van het bestaande overheidsinstrumentarium (zoals subsidies, kredieten en garantstellingen). Als deze Iconen er in slagen om internationaal de aandacht op zich te vestigen en internationale investeerders aan te trekken, en daardoor tot verdere ontwikkeling te komen, is dat positief. Iconen worden immers mede geselecteerd op hun internationale potentie, het «risico» van over de grens gaan hoort daar dan bij.