Fraude met inburgeringsexamens |
|
Bente Becker (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Is het waar dat de besloten Facebookgroep waarop examenvragen voor het inburgeringsexamen werden gedeeld door inburgeraars nog steeds online is?1 Zo ja, hoe voorkomt u dat wanneer de vanwege fraude gestaakte examens weer beginnen, deelnemers opnieuw op illegale wijze vragen met elkaar delen?
Voor zover is na te gaan is de bedoelde Facebookgroep niet meer actief. Vanwege het karakter van sociale media en het wereldwijde bereik is het lastig om met zekerheid vast stellen dat er geen enkele Facebookgroep nog actief is.
Is u bekend of naast Facebook ook via YouTube, dan wel andere kanalen, examenvragen van de inburgering of illegale opnames hiervan gedeeld worden? Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Mij zijn ook signalen bekend over het delen van vragen via You Tube. Op You Tube is een beperkt aantal examenvragen aangetroffen. Deze zijn uit de examens verwijderd. Signalen worden altijd onderzocht.
Hoeveel sets vragen en/of aantal vragen zijn er in totaal voor de verschillende examenonderdelen in omloop? Hoe vaak worden de verschillende examenonderdelen en de respectievelijke vragen vernieuwd?
Informatie over hoeveel vragen dan wel versies er van de verschillende examenonderdelen zijn en hoe vaak deze worden vernieuwd kan niet gedeeld worden omdat daarmee het risico op aantasting van de integriteit van de examens vergroot wordt.
Heeft u ook signalen ontvangen dat er bij het examen spreekvaardigheid op B2-niveau mogelijk ook wordt gefraudeerd, onder andere met behulp van zenders, bluetooth en koptelefoontjes? Zo ja, op welke wijze grijpt u in?
Ik heb over dit type fraude met behulp van zenders, bluetooth en koptelefoontjes inderdaad signalen ontvangen. De signalen die ik tot nu toe heb ontvangen, hebben alleen betrekking op het A2-niveau. Deze signalen worden op de reguliere wijze opgepakt.
Constaterende dat de Inspectie SZW in juli 2018 bekendmaakte dat een taalbureau uit Amsterdam ervan verdacht wordt sinds 2016 examenfraude te plegen, kunt u aangeven op welke onderdelen en op welke taalniveaus het inburgeringsexamen dan wel staatsexamen op fraude worden onderzocht? Kunt u aangeven waarom er niet eerder ingegrepen is in de examinering van de verschillende inburgeringsonderdelen, al dan niet uit voorzorg, om er zeker van te zijn dat inburgeraars het examen op eigen kracht halen en niet omdat er gefraudeerd is?
Dit onderzoek naar de taalschool in Amsterdam loopt nog. Over lopende zoeken doe ik in het belang van het opsporingsonderzoek geen mededelingen. Wel is bij deze taalschool het keurmerk geschorst op basis van bevindingen van Blik op Werk.
Kunt u aangeven of de taalbureaus die worden onderzocht in verband met fraude het Blik op Werk keurmerk hadden? Kan het zijn dat wanneer een taalschool zijn keurmerk verliest of er zelf niet een heeft, zij toch kunnen meeliften op de voordelen ervan, doordat zij gelieerd zijn aan een andere school of een overkoepelend orgaan welke nog wel in het bezit is van een keurmerk? Om hoe veel scholen gaat het?
De berichtgeving over fraude heeft altijd betrekking gehad op taalscholen die beschikken over het (aspirant) keurmerk van Blik op Werk. Volgens de regelgeving geldt dat alleen indien een school beschikt over het keurmerk er kosten gedeclareerd kunnen worden ten laste van de lening van de inburgeraar. Ook in de financiële audit die bij de taalscholen worden gehouden, is dit onderdeel van het onderzoek. Parallel aan deze beantwoording ontvangt Uw Kamer een brief over fraude bij taalscholen.
Hoe verhouden de doorzoekingen door de recherche van de Inspectie SZW in juli 2018 zich tot het bericht dat het College voor Toetsen en Examens (CvTE) pas eind september 2018 signalen ontving van onregelmatigheden in het onderdeel Schrijven van het NT2 examen?
Het onderzoek van de Inspectie SZW in juli 2018 betreft fraude door taalscholen. Daarover ontvangt u parallel aan deze beantwoording nog een brief De signalen die het CvTE eind september ontving gaan over het delen op sociale media van beschrijvingen van examenopgaven door examenkandidaten.
Kunt u aangeven of er direct na het eerste signaal van fraude op een examenonderdeel van de inburgering proactief onderzoek is gedaan naar fraude met andere examenonderdelen van de inburgering? Zo nee, waarom niet?
Er is na het eerste signaal direct voor alle examenonderdelen van het inburgeringsexamen gekeken of er examenvragen gedeeld waren.
Ontvangt u breder signalen dat taalscholen inburgeraars slechts trainen op het geven van antwoorden op examenvragen, in plaats van ze te begeleiden bij het daadwerkelijk leren en beheersen van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse maatschappij zodat zij zo snel mogelijk integreren en meedoen in de Nederlandse samenleving? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie te veranderen?
Voor het Blik op Werk keurmerk wordt naar meerdere onderdelen gekeken of de taalschool goed functioneert. Hierbij wordt gekeken naar: tevredenheid van de cursisten, slagingspercentages, manier van lesgeven (toezicht in de klas) en naar het op orde hebben van de financiële huishouding. Toch ontvang ook ik signalen dat er taalscholen zijn die alleen bezig zijn in het trainen van het geven van de juiste antwoorden op examenvragen. Met bovengenoemde instrumenten die Blik op Werk hanteert, wordt ernaar gestreefd dit te voorkomen.
Zou u deze, en eerder ingediende schriftelijke vragen over uitgelekte inburgeringsexamens2, willen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang op 19 november 2018?
Dat is helaas niet gelukt.
Stilzitstraffen bij de Hoenderloo Groep |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jeugdzorginstelling De Hoenderloo Groep (DHG) kwetsbare kinderen onderwerpt aan stilzitstraffen die in strijd met de wet zijn?1
Ja.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde deskundigen die aangeven dat deze stilzitstraffen in strijd met de wet zijn?
De stilzitmaatregel is niet in strijd met de wet, mits de maatregel zeer terughoudend wordt toegepast. De gedragsregels – die zien op deze toepassing – zijn opgenomen in richtlijnen voor de uitvoerende jeugdhulpprofessionals. In deze richtlijnen staat dat straffen mild horen te zijn: een kleine consequentie en kortdurend. Ook wordt er in deze richtlijnen benadrukt dat straffen het minst effectieve middel is van beroepsopvoeders. Van de jeugdprofessional wordt verwacht dat hij zich af vraagt wat in déze situatie voor déze cliënt de aangewezen weg is en dat hij bereid is om zich over zijn gemaakte keuzes te verantwoorden en verantwoordelijkheid daarvoor te nemen. Het maken van keuzes doet de jeugdprofessional in het beginsel samen met de cliënt en met de kennis die hij heeft over de meest effectieve aanpak. Op basis van wetenschap, praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van cliënten geven vakinhoudelijke richtlijnen jeugdprofessionals onderbouwde aanbevelingen voor hun handelen.
Waarom schaft DHG de stilzitstraffen niet per direct af? Hoe beoordeelt u het feit dat het systematisch gebruik van deze maatregel niet al lang is afgeschaft?
Naar aanleiding van de berichtgeving hebben zowel de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) als ik navraag gedaan bij het bestuur van Pluryn. De Hoenderloo Groep (DHG), onderdeel van Pluryn, heeft de IGJ geïnformeerd dat op twee groepen sprake is geweest van de inzet van een dergelijke maatregel. Het bestuur heeft aan zowel de IGJ als aan mij aangegeven dat toen het deze signalen vernam, maatregelen heeft getroffen, waaronder scholing en personele maatregelen. De stilzitmaatregel wordt volgens Pluryn niet meer toegepast. De IGJ zal DHG onaangekondigd bezoeken om dit ook te verifiëren.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in januari al bij DHG vele tekortkomingen heeft geconstateerd, maar daarbij het gebruik van de stilzitmaatregel heeft gemist? Zo ja, hoe verklaart u dat, gezien het feit dat er al jarenlang meldingen van gemaakt zijn en er zelfs een gerechtelijke uitspraak is geweest?
De IGJ houdt toezicht op DHG. Gezien de omvang van de instelling ziet de IGJ niet alle groepen. Zo is de IGJ niet op de twee groepen geweest waar volgens DHG sprake was van de inzet van deze maatregel. De IGJ spreekt tijdens haar bezoeken bij instellingen met leidinggevenden, medewerkers én jongeren. Bij de onderzoeken in de afgelopen jaren bij Pluryn en DHG zijn genoemde signalen niet naar voren gekomen.
In meer algemene zin geldt dat het terugdringen van repressieve maatregelen en het bevorderen van een meer ontwikkelgerichte leefomgeving hoog op mijn agenda en die van de IGJ staan. Zo heeft de IGJ hierover in de afgelopen periode gesprekken gevoerd met het bestuur van Pluryn. In de komende periode richt het toezicht van de IGJ zich ook specifiek op het terugdringen van repressieve maatregelen. Tevens heeft de IGJ in de laatste jaren geen signalen ontvangen over de toepassing van de stilzitmaatregel. Bij het Landelijk Meldpunt Zorg zijn tot de berichtgeving in de media overigens geen meldingen binnen gekomen van burgers. De IGJ betrekt nieuwe meldingen en signalen (mede) naar aanleiding van de berichtgeving in het lopende traject.
Heeft de IGJ (de resultaten van) het verbeterplan van DHG getoetst? Zo ja, wat is daar uit gekomen?
De IGJ heeft in november 2017 onderzoek gedaan naar de hulp aan slachtoffers van loverboys bij DHG. De IGJ is toen op open en gesloten groepen voor meiden geweest. Naar aanleiding van dit onderzoek constateerde de IGJ dat Pluryn verbetermaatregelen diende te treffen. Pluryn heeft de IGJ schriftelijk geïnformeerd over hun verbeterplan met betrekking tot de hulp aan slachtoffers van loverboys. De IGJ toetst binnenkort in de praktijk of dit ook daadwerkelijk tot verbetering heeft geleid. De bevindingen zal de IGJ publiceren op haar website.
Het verdwijnen van Vietnamese minderjarigen uit opvanglocaties |
|
Maarten Groothuizen (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen Vietnamese minderjarigen verdwenen uit opvang»?1
Ja.
Kunt u het exacte aantal Vietnamese migranten, die als minderjarig geregistreerd stonden en de afgelopen jaren zijn weggelopen uit opvanglocaties tussen 2013 en het voorjaar van 2018, benoemen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen per jaartal, vanaf 2013?
Het aantal Vietnamese migranten, die als minderjarig geregistreerd stonden en tussen 2013 en 2018 zelfstandig zonder toezicht zijn vertrokken uit opvanglocaties is als volgt:
2013
2014
2015
2016
2017
2018
7
17
31
12
13
In mijn reactie3 op uw eerdere Kamervragen over Vietnamese amv’s heb ik u geïnformeerd dat amv’s waar op voorhand een reëel vermoeden van voortijdig vertrek is en/of sprake is van een verdachte situatie in de beschermde opvang worden geplaatst.
Daarnaast worden conform het nieuwe amv-opvangmodel amv’s in de reguliere opvang kleinschalig opgevangen en worden zij, gericht op het bieden van maatwerk, intensief begeleid. De medewerkers in de amv-opvanglocaties spannen zich dagelijks in om voor de bewoners een zo veilig mogelijke omgeving te creëren. Hierbij hebben de medewerkers ook oog voor signalen van mensenhandel. Amv’s die aangeven te willen vertrekken worden geïnformeerd over de verschillende perspectieven die er zijn en worden gewezen op risico’s van illegaal verblijf, zoals mensenhandel en seksueel geweld.
Zowel de beschermde opvang als de reguliere kleinschalige opvang voor amv’s zijn echter geen gesloten setting. Dat betekent dat amv’s zich vrij kunnen bewegen in Nederland en dus ook de opvang kunnen verlaten. Het is niet mogelijk en wenselijk om van iedereen, dus ook van kinderen, bij te houden waar iedereen op welk moment van de dag verblijft. Als een jongere de opvang verlaat en het niet bekend is dat hij of zij elders op een veilige plek verblijft, bijvoorbeeld bij familie of vrienden, wordt dit binnen 24 uur gemeld aan Nidos en de politie.
Tot in 2017 zijn Vietnamese gestelde amv’s standaard in de beschermde opvang geplaatst, omdat op voorhand een reëel vermoeden van voortijdig vertrek was en/of sprake was van een verdachte situatie. Nadat uit onderzoek bleek dat bijna alle gestelde amv’s uit Vietnam meerderjarig waren ten tijde van de opvangperiode, is besloten deze groep niet meer standaard in de beschermde opvang te plaatsen.
In 2018 zijn dertien Vietnamese gestelde amv’s zelfstandig zonder toezicht vertrokken. Twee van deze gestelde amv’s waren in de beschermde opvang geplaatst.
Ten aanzien van de andere elf Vietnamese gestelde amv’s kan ik u melden dat zij in de procesopvanglocatie van het COA in Ter Apel zijn geplaatst. Reden hiervoor is dat bij het grootste deel het vermoeden er was dat zij ouder waren dan de opgegeven leeftijd. Al deze gestelde amv’s zijn vanuit de proces opvanglocatie in Ter Apel met onbekende bestemming vertrokken.
Hebben alle Vietnamese minderjarigen die het hier betreft zich beschermd geweten door de maatregelen die het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) getroffen heeft teneinde jongeren beter te beschermen tegen gevaren die hun ontwikkeling kunnen bedreigen zoals bedoeld in de brief van uw voorganger van 5 september 2016?2 Zo ja, waarom ging het toch mis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is deze situatie vergelijkbaar met de situatie zoals onderzocht in het onderzoek naar de verdwijningen van Vietnamese minderjarigen uit de beschermde opvang in 2015?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet het Openbaar Ministerie aanleiding om – net als in 2015 – een mensensmokkelonderzoek te starten? Zo ja, kunt u daarvan het tijdspad schetsen? Zo nee, waarom niet?
In het verleden uitgevoerde onderzoeken naar mensenhandel en/of smokkel van minderjarige Vietnamezen die uit de beschermde opvang in Nederland waren verdwenen hebben niet geleid tot de vaststelling van strafbare feiten. In veel gevallen bleek bovendien geen sprake van minderjarigheid.
Ook op dit moment is bij uitvoeringsorganisaties geen informatie bekend dat een smokkelnetwerk betrokken is bij de vermissing van minderjarige Vietnamese migranten.
Het Openbaar Ministerie bekijkt telkens zorgvuldig of signalen van mensenhandel en mensensmokkel aanleiding geven tot de start van een strafrechtelijk onderzoek, zeker wanneer het minderjarigen betreft. Over eventueel lopende of op te starten onderzoeken doet het OM geen mededelingen.
Vormt de vermissing van tientallen Vietnamese migranten voor u aanleiding het protocol bij vermissing van het COA te gaan herzien? Zo ja, op welke punten en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het protocol vermissing is een landelijk protocol gericht op het goed laten verlopen van het melden en het aangifte doen van amv’s die de opvang vroegtijdig verlaten. Dit protocol is in 2003 opgesteld door het COA, Nidos, IND en AVIM. Het protocol komt niet meer overeen met de huidige werkprocessen en wordt daarom op dit moment geactualiseerd.
Welk beeld hebben de politie-eenheden inmiddels over de organisatie achter deze mensensmokkel? Ziet u mogelijkheden deze organisatie aan te pakken? Zo ja, hoe dan?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel 'Beroepsgroep gynaecologen: IVF-draagmoederschap ook mogelijk voor homostellen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beroepsgroep gynaecologen: IVF-draagmoederschap ook mogelijk voor homostellen»1 en het genoemde modelreglement?2
Ja.
Wat is er concreet gewijzigd in het modelreglement waardoor IVF-draagmoederschap met een donorgeslachtscel voortaan wel mogelijk zou zijn?
In 2016 heeft de beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) op basis van de stand der wetenschap en praktijk geconstateerd dat er geen medische, psychologische en ethische bezwaren zijn tegen ivf-draagmoederschap waarbij slechts één van de wensouders de geslachtscel levert, ook als de wensouders van hetzelfde geslacht zijn.3 Met dat standpunt is de richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap van de NVOG komen te vervallen en daarmee ook de eis dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Het Modelreglement Embryowet 2003 bevatte geen nadere uitwerking van ivf-draagmoederschap en verwees naar de toen geldende richtlijn Hoogtechnologisch draagmoederschap. In het herziene Modelreglement Embryowet 2018 is wel uitwerking gegeven aan ivf-draagmoederschap, op basis van het eerdere standpunt van de NVOG uit 2016.
Kunt u toelichten waarom in de modelrichtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG) de eis is losgelaten dat beide wensouders genetisch verwant moeten zijn met het kind? Wat zijn precies de argumenten geweest om het tot op heden niet mogelijk te maken?
Alle overwegingen en argumenten heeft de NVOG beschreven in haar standpunt uit 2016. Deze geeft blijk van een gedegen en zorgvuldige afweging die alle aspecten omvat. Omdat ivf-draagmoederschap met behulp van een donor extra aandacht vergt, vanwege de betrokkenheid van een extra partij (de donor en zijn of haar eventuele partner), vraagt het realiseren van een dergelijk aanbod de nodige voorbereidingen. Blijkbaar is Nij Geertgen nu zo ver met de voorbereidingen dat de kliniek vanaf 2019 klaar is om ivf-draagmoederschap aan te bieden, ook wanneer gebruik moet worden gemaakt van donorgameten.
Wat vindt u ervan dat de modelrichtlijn dit mogelijk maakt, onder meer gelet op de situatie dat draagmoederschap met andermans eicel niet zonder gevaar is en vanwege de situatie dat IVF-draagmoederschap voor de kinderen op latere leeftijd wellicht lastige vragen oproept over hun afkomst?
Zoals in het eerder genoemde standpunt van de NVOG te lezen, zijn er geen medische redenen om draagmoederschap met andermans eicel categorisch af te raden. Zwangerschappen met eicellen van een andere vrouw komen reeds bij twee typen behandelingen tot stand. Sinds eind jaren »90, vanaf het moment dat VUmc ivf-draagmoederschap ging aanbieden, wordt een zwangerschap bij een draagmoeder bewerkstelligd met eicellen van de wensmoeder, dus niet met de eicellen van de draagmoeder. Ook bij eiceldonatie, waarbij de wensmoeder zwanger wordt met de eicel van een donor, is sprake van een zwangerschap met de eicel van een andere vrouw.
De betekenis van ivf-draagmoederschap voor het kind maakt onderdeel uit van de overwegingen en argumenten die de NVOG heeft betrokken bij haar standpunt uit 2016. Daarbij speelt tevens een rol dat conform de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting de gegevens van de donor moeten worden aangeleverd bij de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting, zodat het kind op latere leeftijd altijd kan achterhalen wie zijn of haar donor is.
Wat vindt u ervan dat de kosten die gemaakt worden bij zo’n gecompliceerde zwangerschap hoog zijn? Klopt het dat die voor rekening van de samenleving komen, en zo ja: vindt u dat wenselijk?
Wanneer wensouders een medische indicatie hebben, worden vruchtbaarheidsbehandelingen vergoed uit de basisverzekering. Om de zorgkosten in de hand te houden, zijn afspraken gemaakt, waaronder een maximering van het aantal ivf-behandelingen. Het Zorginstituut heeft in een recent advies uitgelegd welke aanspraken er zijn met betrekking tot ivf-draagmoederschap.4 Wanneer er geen sprake is van een medische indicatie, is er geen vergoeding uit de basisverzekering mogelijk.
Waarom is niet eerst gewacht tot de resultaten van de diverse onderzoeken rond draagmoederschap bekend zijn, voordat er verdere concrete stappen gezet worden om draagmoederschap mogelijk te maken?
Draagmoederschap is al mogelijk sinds eind jaren 1990. Sinds het standpunt van de NVOG uit 2016 is het aanbieden van ivf-draagmoederschap aan mannenparen eveneens mogelijk. Het aanbieden van ivf-draagmoederschap staat los van een besluit tot een juridische regeling en de onderzoeken daarnaar in het kader van het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Mij is niet bekend welke andere onderzoeken er zijn, die relevant kunnen zijn voor de klinieken alvorens tot het aanbod over te gaan.
Zijn op dit moment de psychische en juridische vragen rond draagmoederschap zodanig uitgekristalliseerd dat deze mogelijkheid in Nederland aangeboden zou moeten worden? Is het risico niet groot dat er een juridisch getouwtrek ontstaat bij verschil van inzicht over het kind, het niet afstaan van het kind of problemen rond de gezondheid van het kind en dergelijke?
De NVOG heeft de medische, psychologische, juridische en ethische aspecten uitvoerig bekeken en ondanks de beperkingen aan de kennis hierover gemeend dat er geen bezwaren zijn tegen ivf-draagmoederschap voor mannenparen. Conform het planningsbesluit IVF 2016 is het aan de beroepsgroepen om via richtlijnen en protocollen te bepalen hoe verantwoord aanbod eruit ziet.
De NVOG heeft wel kanttekeningen geplaatst bij het juridisch kader. Het ontbreken van een juridisch kader ziet de NVOG als groot risico voor wensouders, draagmoeders en kinderen. Dat is waarom VUmc al die jaren de grootst mogelijke zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanbieden van ivf-draagmoederschap en nauwe contacten heeft onderhouden met de Raad voor de Kinderbescherming voor een soepel lopende adoptieprocedure. Die grootst mogelijke zorgvuldigheid is ook nodig bij ivf-draagmoederschap met donorgameten, zeker gezien de betrokkenheid van een extra partij, namelijk de donor met eventuele partner.
Wat vindt de regering ervan dat in een aantal gevallen de draagmoeder een zus van één van de wensvaders is? Kan dit ook betekenen dat een broer en een zus samen het ouderlijk gezag dragen? Vindt de regering deze mogelijkheid gewenst? Hoe moet in dit verband het belang van het kind beoordeeld worden?
Gezamenlijk gezag van broer en zus ligt in de situatie zoals hier omschreven niet voor de hand. Na draagmoederschap zal gezag doorgaans niet komen te liggen bij broer en zus tezamen maar bij beide wensvaders. In het algemeen is in Nederland overigens niet uitgesloten dat broer en zus tezamen het ouderlijk gezag over een kind dragen. Dit is mogelijk als de desbetreffende tante of oom in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind en er geen gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd (artikel 1:253t BW).
Hoe beziet de regering publicaties waarin de ontstaansgeschiedenis van een kind met volledige naam en toenaam wordt genoemd, in het licht van de Algemene verordening gegevensbescherming?3
Kinderen hebben recht op privacy.6 Onder de Algemene verordening gegevensbescherming mogen er gegevens van het kind worden gedeeld als de ouders hiervoor toestemming geven. Organisaties die gegevens van kinderen
delen, moeten in dat geval ook aan kunnen tonen dat de ouders die toestemming gegeven hebben. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders en media om hier voorzichtig mee om te gaan.
Gasimport |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: Nederland heeft gasimport niet goed geregeld»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van gasleverancier GasTerra «dat de kans bestaat dat er over vijf jaar niet voldoende gas is tijdens een strenge winter of dat de prijs omhoog gaat als Nederland niet méér langlopende contracten afsluit voor de import van gas»?
Vanzelfsprekend blijft leveringszekerheid van gas voor mij een punt van aandacht zolang gas wordt gebruikt in Nederland. Vooralsnog maak ik mij echter geen zorgen. De virtuele en open Nederlandse gasmarkt, de Title Transfer Facility (TTF), is de laatste jaren enorm gegroeid en uitgegroeid tot de belangrijkste Europese handelsplaats voor gas,2 terwijl de gasproductie in Nederland tussen 2013 en 2018 is gehalveerd. De hoeveelheid gas die nu via de TTF fysiek wordt geleverd (aan binnen- en buitenland) is ongeveer anderhalf keer zo groot als wat Nederland aan gas verbruikt en de hoeveelheid gas die «virtueel» wordt verhandeld is ruim 50 keer zo groot als het verbruik in Nederland. Hiermee kan via de TTF ruim voldoende gas worden ingekocht om te voldoen aan de Nederlandse vraag naar gas.
Hoe kan het dat Nederland jarenlang grote delen van het Groningse gas aan het buitenland heeft verkwanseld, maar de import van gas – als gevolg van het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen – nog niet heeft geregeld? Bent u soms te druk met het doorduwen van uw energietransitie met als doel het hele land van het gas af te krijgen?
Nederland beschikt in ruime mate over de infrastructuur die nodig is om voldoende gas te importeren om te voldoen aan de binnenlandse vraag. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, kan de benodigde hoeveelheid gas worden geïmporteerd via de Nederlandse TTF, waarbij ook geldt dat buitenlandse aanbieders op eigen initiatief gas naar deze handelsplaats brengen. Op de TTF vindt zowel handel voor de korte termijn plaats (levering over een dag, week of maand), maar ook handel voor de lange termijn oplopend tot levering over 4 jaar. Ik zie dan ook geen reden om specifiek iets te regelen voor de lange termijn import van gas. Ook in andere landen die nu al importafhankelijk zijn (en dat zijn bijna alle EU-lidstaten) zijn er naar mijn weten geen specifieke verplichtingen voor marktpartijen om lange termijn importcontracten af te sluiten en ook daar doen zich geen problemen voor.
Bent u voornemens nieuwe gascontracten te sluiten? Zo ja, met welke bedrijven en wanneer? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat huishoudens in de winter in de kou komen te zitten?
De Nederlandse Staat heeft geen (lange termijn) inkoopcontracten en sluit deze ook niet af voor de Nederlandse gasvoorziening. Het is aan bedrijven om te bepalen op welke wijze, bij wie en waar zij gas inkopen zodat zij hun klanten kunnen beleveren op de manier die zij het meest passend achten. Dit kan met lange termijn contracten, of met meer korte termijn handelstransacties, of met een combinatie van beide. Via de TTF is er voldoende gas beschikbaar, dus achten bedrijven het in de praktijk niet nodig om specifiek voor Nederland lange termijn inkoopcontracten af te sluiten. Wat daarbij ook meespeelt is dat grote, internationaal opererende energiebedrijven vaak wel over lange termijn inkoopcontracten beschikken, maar die zijn niet gericht op een specifiek land. Deze contracten zijn gericht op het gehele portfolio aan leveringsverplichtingen voor een dergelijk bedrijf, inclusief die in Nederland. Mijn inschatting is dat er vooralsnog geen additioneel beleid nodig is om de benodigde import van gas veilig te stellen, maar zoals gezegd blijft het voor mij een punt van aandacht zolang er gas wordt gebruikt in Nederland.
Wat zijn de gevolgen voor de leveringszekerheid en de gasprijs als Nederland «te laat» is met het afsluiten van nieuwe contracten en daarmee afhankelijk is van onderhandelen op de open gasmarkt?
Wat betreft de leveringszekerheid voorzie ik vooralsnog geen problemen door de ontwikkelingen op de TTF, zie de antwoorden op vraag 2 tot 4. De TTF is tot nog toe in staat gebleken om de terugval in Nederlandse productie (ruimschoots) op te vangen zonder dat dit een opdrijvend effect op de gasprijs heeft gehad. Uiteraard monitor ik deze situatie van leveringszekerheid wel, ook in samenwerking met onze buurlanden in het kader van de Europese verordening gasleveringszekerheid.
Wat zijn de gevolgen voor de gaskraan in Groningen als er te weinig gas wordt geïmporteerd? Deelt u de mening dat door dit knullige importbeleid de gaskraan in Groningen mogelijk niet snel genoeg dichtgaat?
Zoals ik uw Kamer op 29 maart (Kamerstuk 33 529, nr. 457) heb bericht heeft het kabinet besloten om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk af te bouwen. Daarbij geldt dat extra importen niet zullen leiden tot een lagere winning uit Groningen. Het gas dat in Groningen wordt gewonnen is laagcalorisch gas. Dat wordt nergens anders gewonnen en kan dus ook niet worden geïmporteerd. Waar ik mij wel voor inzet is de (extra) beschikbaarheid van stikstof om (geïmporteerd) hoogcalorisch gas om te zetten naar laagcalorisch gas wat wél de behoefte aan gaswinning uit het Groningenveld zal verminderen. Deze inzet is onderdeel van het maatregelenpakket zoals geschetst in de brief van 29 maart jl.
Wat gaat u doen om voldoende gas te importeren en de gaskraan in Groningen, in het belang van de Groningers, geheel dicht te draaien?
Zie antwoord vraag 6.
Het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van gelijke geslacht |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de rondgang van De Monitor bij IVF-klinieken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat zowel MC Kinderwens in Leiderdorp als Nij Geertgen in Elsendorp in 2019 starten met het mogelijk maken van een hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht?
Nij Geertgen in Elsendorp zal vanaf 2019 hoogtechnologisch draagmoederschap (ofwel ivf-draagmoederschap) gaan aanbieden, mede aan paren van gelijk geslacht. MC Kinderwens in Leiderdorp overweegt nog of de kliniek overgaat tot het aanbieden van draagmoederschap aan mannenparen. Bij de overwegingen speelt een rol hoe het kabinet omgaat met de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap en in hoeverre dit aanbod door het Zorginstituut en de politiek gezien wordt als zinnige zorg. Overigens wil MC Kinderwens zich in eerste instantie richten op behandelingen zonder eiceldonor. De draagmoeder levert dan tevens de eicel, waardoor de behandeling indien mogelijk laagtechnologisch van aard is en van een ivf-behandeling geen sprake hoeft te zijn.
De beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) heeft hierover in 2016 reeds een standpunt ingenomen.2 Op basis van medische, psychologische, juridische en ethische overwegingen heeft de NVOG vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn om ivf-draagmoederschap aan te bieden aan mannenparen. Om die reden is de eis losgelaten dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Dat neemt niet weg dat een ivf-draagmoederschapbehandeling met donorgameten meer complex is, ongeacht het geslacht van de wensouders, vanwege de extra partij die betrokken is (de donor en zijn of haar eventuele partner). Daarom pleit de NVOG voor grote voorzichtigheid en heeft de vereniging voorwaarden gesteld, waaronder gedegen counseling. Bovendien beveelt de NVOG aan om ivf-draagmoederschap te centreren in een of twee centra in Nederland en acht zij follow-up onderzoek van extra belang. Het standpunt is onlangs bevestigd in de geactualiseerde versie van het Modelreglement Embryowet.3
Het Planningsbesluit in-vitrofertilisatie 2016 laat ruimte aan ivf-draagmoederschap, zolang voldaan wordt aan de regelgeving op het gebied van fertiliteitszorg en aan de kwaliteitsnormen en richtlijnen van de NVOG en KLEM, waaronder het Modelreglement Embryowet. De richtlijnen van de beroepsgroepen
laten ruimte voor ivf-draagmoederschap voor paren van gelijk geslacht. Ik constateer dat het aangekondigde aanbod van MC Kinderwens en Nij Geertgen op dit punt dus past binnen de bestaande ruimte.
Hoe beoordeelt u de woorden van directeur Marc Scheijven van Nij Geertgen in Elsendorp die stelt dat «het te gek voor woorden is dat homostellen, maar ook vrouwen met bijvoorbeeld oncologische klachten, naar het buitenland moeten gaan teneinde daar hun kinderwens in vervulling te laten gaan»?
Er zijn geen juridische, medische, psychologische en ethische belemmeringen voor de beroepsgroep om dit aanbod in Nederland te realiseren. Door draagmoederschap met donorgameten aan te bieden, verwacht Nij Geertgen wensouders te kunnen helpen die zich tot nu toe genoodzaakt zagen naar het buitenland te gaan.
Klopt het dat er, op basis van de stand van de wetenschap, geen medische bezwaren meer zijn tegen het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht nu de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) eind augustus 2018 hun nieuwe Modelreglement Embryowet2 bekend maakte?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er steeds meer medische mogelijkheden zijn voor het aanbieden van hoogtechnologisch draagmoederschap maar dat het ontbreekt aan een juridische regeling voor het draagmoederschap?
Besluiten over het al dan niet instellen van een juridische regeling voor draagmoederschap staan los van de medische mogelijkheden voor ivf-draagmoederschap. Het kabinet beraadt zich over een juridische regeling voor draagmoederschap in het kader van de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Hiervoor wordt onder meer een aantal onderzoeken afgewacht, die naar verwachting begin 2019 zijn afgerond. Daarna zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie toezenden.
Wanneer wordt het onderzoek aangaande het mogelijk maken van een juridische regeling voor het draagmoederschap, inclusief de kabinetsreactie hierop, naar de Kamer gestuurd? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichtten?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u voorts aangeven welke onderzoeksopdracht is meegegeven aan het Zorginstituut Nederland voor wat betreft de vergoeding van hoogtechnologisch draagmoederschap? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichten?
Op 24 augustus jl. is het Zorginstituut verzocht om na te gaan of, en zo ja, op welke wijze complexere ivf-behandelingen bij draagmoederschap kunnen worden gefinancierd. Het betreft de vraag in welke gevallen draagmoederschap binnen het basispakket kan worden gefinancierd. Het Zorginstituut is verzocht dit in kaart te brengen. Het antwoord van het Zorginstituut is onlangs aan uw Kamer toegezonden.6 Een kabinetsreactie hierop volgt samen met de reactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Pleegzorg door grootouders |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Pauw op maandag 12 november 2018 over pleegzorg door grootouders?
Ja
Bent u het eens met de stelling van de Stichting Belangenbehartiging Pleeggrootouders Nederland (SBPN) dat het aantal grootouders die kinderen kunnen opvangen fors omhoog kan? Kunt u het antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat kinderen «zo thuis mogelijk» opgroeien. Wanneer het niet mogelijk is om in het eigen gezin op te groeien, speelt pleegzorg een belangrijke rol. Pleegzorg zorgt er namelijk voor dat kinderen alsnog in een gezin op kunnen groeien als dit in het eigen gezin niet lukt. Om pleegzorg zo goed mogelijk in te zetten, wordt in elk individueel geval bekeken welk pleeggezin het best past bij het kind, waarbij eerst naar het netwerk wordt gekeken (waar grootouders uiteraard ook toe behoren). De wensen en behoeften van het pleegkind staan altijd centraal bij het vinden van een pleeggezin.
Ik vind het goed om te zien dat grootouders zich in willen zetten om voor hun kleinkind(eren) te zorgen. Op deze manier blijven kinderen in een vertrouwde omgeving. Momenteel werk ik samen met Jeugdzorg Nederland uit op welke manier we de werving van pleegouders op lange termijn kunnen borgen, conform de motie Raemakers/Dijksma1. Hierbij kijken we uiteraard ook naar (nieuwe) manieren waarop we binnen de familie (grootouders, ooms, tantes, etc.) en het sociale netwerk kunnen werven voor pleegouderschap. Ik zal u via de reguliere voortgangsrapportage Jeugd op de hoogte houden van de vorderingen op het vlak van werving en de uitvoering van de motie Raemakers/Dijksma.
Ik waardeer de gedachte van SBPN dat grootouders via een codicil proactief aangeven de zorg voor hun kleinkinderen op zich te willen nemen, mocht dat nodig zijn. Wel blijft het van belang dat wordt nagegaan welk pleeggezin geschikt is voor een kind. Ook in het geval van een codicil moet voor elk kind gekeken worden of de grootouders geschikte pleegouders zijn of niet, waardoor een codicil het proces van plaatsing niet versnelt. Mede tegen deze achtergrond zie ik vooralsnog geen rol voor mij om een dergelijk codicil landelijk in te voeren.
Welke mening heeft u over het voorstel van de Stichting Belangenbehartiging Pleeggrootouders Nederland (SBPN) om een codicil in te voeren, waarin men kan aangeven dat ze de zorg voor hun kleinkind(eren) op zich willen nemen, mocht dat nodig zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u andere mogelijkheden om het aantal grootouders die kinderen kunnen opvangen fors te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u nog belemmeringen in wet- en regelgeving om het aantal grootouders die kinderen kunnen opvangen fors te verhogen? Zo ja, bent u bereid deze belemmeringen weg te nemen? Kunt u het antwoord toelichten?
Voor kinderen die pleegzorg nodig hebben wordt in eerste instantie gekeken of het netwerk dit kan leveren. De huidige uitvoering van wet- en regelgeving biedt ruimte voor de inzet van pleeggrootouders voor hun kleinkind(eren).
Met de uitvoering van het actieplan pleegzorg ga ik wel na of we pleegzorg aantrekkelijker kunnen maken voor pleegzorg in het netwerk van het kind en of er (andere) belemmeringen zijn die we weg kunnen nemen. Zo zal ik, conform de motie Westerveld2, nagaan of pleegouders fiscale nadelen ondervinden. Ook wordt in opdracht van VWS en JenV de wet verbetering positie pleegouders (welke grotendeels is overgenomen in de Jeugdwet) geëvalueerd. Het doel van deze evaluatie is om te achterhalen welke (rechts)positie pleegouders innemen in het hulpverleningstraject, hoe tevreden/ontevreden pleegouders hierover zijn, en of er verbetermaatregelen mogelijk zijn om de positie van pleegouders te verbeteren. Al deze acties dragen bij aan het aantrekkelijker maken van pleegouderschap, ook voor pleeggrootouders.
De werkdruk in de thuiszorg |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «FNV bezorgd om werkdruk thuiszorg: volgepropte roosters en geen pauzes»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat meer dan de helft van het personeel in de thuiszorg niet toekomt aan de verplichte pauzes en dat medewerkers vaak in eigen tijd moeten doorwerken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De signalen en zorgen waarover u vragen stelt bij vraag 2, 3 en 4, hebben allen betrekking op het volgens de werknemers niet-nakomen van cao-afspraken door werkgevers. RTL Nieuws berichtte hierover naar aanleiding van een enquête van FNV Zorg en Welzijn die door ongeveer 2000 van hun leden is ingevuld.
Wij kunnen dit onderzoek niet verifiëren, maar als dit een representatief beeld geeft, zijn het zorgwekkende signalen. Hierover is ook contact geweest met Actiz, waarover meer bij het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u ervan dat thuiszorginstellingen niet altijd de reistijd tussen cliënten vergoeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het bericht dat werknemers in de thuiszorg min-uren kunnen opbouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u al eerder signalen gekregen over genoemde problemen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Welke maatregelen gaat u nemen om de problemen die bij vraag 2, 3 en 4 worden genoemd aan te pakken? Bent u bereid om met de organisatie van zorgondernemers Actiz in gesprek te gaan?
Als een werkgever de cao-afspraken niet nakomt, is het in eerste instantie zaak dat hij daarop wordt aangesproken door de betreffende medewerker. Als het niet lukt om samen tot een oplossing te komen, kan een medewerker hierbij hulp krijgen van bijvoorbeeld het juridisch loket of de vakbond. Naar aanleiding van deze berichtgeving is ook gesproken met Actiz. Van hen begrijp ik dat zij bij concrete signalen hierover bij hun leden, daarover met die leden in gesprek gaat. Het onderschrijven van de cao is zelfs een voorwaarde voor lidmaatschap.
Ik moedig werkgevers en werknemers aan hierover met elkaar in gesprek te gaan. Cao’s staan aan de basis van een gezonde relatie tussen werknemers en werkgevers. Hierin staan niet alleen afspraken over salaris, maar ook over bijvoorbeeld de minimale lengte van pauzes of het wel of niet vergoeden van reistijd. De cao is ook de basis waaraan een werkgever zich dient te houden. Dit is het moment om goed werkgeverschap te tonen. Hiermee kunnen werkgevers zich juist in deze krappe arbeidsmarkt onderscheiden.
Wat vindt u van de opmerking van een bestuurslid van Actiz dat de krappe planning het gevolg is van de tariefstructuur in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het signaal niet. Zowel vanuit de Wet Langdurige Zorg als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning gelden eisen voor het vaststellen van de tarieven. Daar zitten waarborgen in dat die tarieven toereikend zijn voor de zorg die daaruit moet worden gefinancierd, met inachtneming van de geldende cao- afspraken.
Deelt u de opvatting dat een bericht zoals deze schadelijk is voor het imago van de zorg?
We moeten er vooral voor zorgen dat het prettig werken is in de zorg. Minder overbodige regels, een normale werkdruk, vaste contracten. Dat is uiteindelijk de beste manier om mensen naar de zorg te trekken en daar te houden. Dat is wat we willen bereiken met het Actieprogramma Werken in de Zorg.
Overlast en geweld door bepaalde groepen asielzoekers in asielzoekerscentra |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat er na de zomer een groep van vijftig voornamelijk alleenstaande jongemannen uit Marokko en Algerije tegelijkertijd in Asielzoekerscentrum (azc) Beverwaard zijn geplaatst?1 Klopt dit bericht?
Ja
Klopt het dat het aantal incidenten waar de politie bij is ingeschakeld sindsdien zeer is toegenomen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 15 november jl. heb ik in de afgelopen periode vanuit verschillende gemeenten signalen ontvangen over overlast door asielzoekers.2 Daarbij kreeg ik ook signalen dat dit op verschillende plaatsen inderdaad heeft geleid tot een toename van incidenten waar de politie voor moest worden ingeschakeld.
Is het bij het Centraal orgaan voor asielzoekers (COA) bekend dat deze specifieke groepen asielzoekers vaker overlast geven?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb geschreven wijst de praktijk uit dat de groep asielzoekers die overlast veroorzaakt, vaak afkomstig is uit een veilig land van herkomst.3 Dit is uiteraard ook bekend bij het COA. Dit doet echter niet af aan het feit dat het COA de taak heeft om opvang te bieden aan hen die daar recht op hebben, waaronder ook asielzoekers die afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst. Het COA hanteert bij plaatsing het uitgangspunt van spreiding van groepen en zet daarnaast, samen met betrokken partijen, in op adequate inzet van beschikbare maatregelen om de beheersbaarheid en veiligheid op locaties te borgen. Het is hierbij relevant dat de betrokken partijen uit de lokale driehoek en de lokale structuren vanuit de migratieketen (Lokaal Terugkeer Overleg) gezamenlijk in beeld hebben wie de overlast veroorzaken, en er relevante informatie tussen de ketenpartners wordt gedeeld, zodat er dossieropbouw plaatsvindt en gerichte maatregelen kunnen worden getroffen.
Waarom heeft het COA besloten een dergelijke groep in een azc te plaatsen waar veel gezinnen met kinderen verblijven? Vindt u dit een verstandig besluit?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt voorafgaande aan zo’n beslissing dit risico niet afgewogen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het, dat de beveiligers in het centrum niet durven in te grijpen bij ruzies uit angst dat aangifte tegen hen wordt gedaan?
Ik heb van het COA geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat deze afspraak niet nagekomen wordt. Indien daarbij geweld of ander ontoelaatbaar gedrag tegen personeel plaatsvindt, is de afspraak dat de politie wordt ingeschakeld en er aangifte wordt gedaan. Ik heb van het COA geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat deze afspraak niet nagekomen wordt.
Onder welke voorwaarden kan een persoon naar het speciale azc voor overlastgevende asielzoekers worden gestuurd? Gebeurt dit ook in alle gevallen?
Ik verwijs hiervoor naar eerdere brieven aan uw Kamer waarin uitgebreid is ingegaan op de voorwaarden die gelden voor een plaatsing op de extra begeleiding- en toezichtlocatie.4
Wat is de gemiddelde periode dat asielzoekers uit veilige landen in procedure zijn? Welke maatregelen neemt u teneinde deze te bekorten?
Sinds de invoering van het sporenbeleid worden asielaanvragen van asielzoekers afkomstig uit een veilig land van herkomst versneld en met voorrang door de IND behandeld. Voor de actuele doorlooptijden en maatregelen om de doorlooptijden te verkorten verwijs ik naar antwoorden op recente Kamervragen.5
Is het feit dat de Extra Begeleidings- Toezichtslocatie (EBTL) bestaat, eigenlijk bekend bij COA-personeel, gezien uw oproep dat «iedereen moet weten dat dit bestaat»?2
Ja. Vanaf de opening van de ebtl’s is er binnen het COA veel aandacht besteed aan voorlichting over de extra begeleidings- en toezichtlocatie en de mogelijkheid tot overplaatsing naar deze modaliteit.
Is er voldoende capaciteit in dit speciale azc? Klopt het dat er maar weinig gebruik van gemaakt wordt?3 Zo ja, hoe komt dat?
In totaal zijn er 100 plaatsen beschikbaar in de ebtl’s. Op dit moment is dat voldoende. Ik verwijs voorts naar mijn brief van 15 november jl.8
Wordt er volgens u voldoende gebruik gemaakt van alle wettelijke mogelijkheden die er zijn?
Voor een effectieve inzet van de maatregelen die voorhanden zijn om overlastgevende asielzoekers aan te pakken is het belangrijk om te realiseren dat de mate waarin overlast voorkomt fluctueert, en de aard en achtergrond van de overlast verschilt. Dit vraagt dan ook om een intensieve lokaal gecoördineerde casusgerichte aanpak waarbij de betrokken partijen gezamenlijk bezien welke maatregelen moeten worden ingezet – op zowel strafrechtelijk, bestuursrechtelijk als vreemdelingrechtelijk terrein – om de overlastgevers adequaat aan te pakken.
De afgelopen periode is duidelijk geworden dat deze aanpak op een aantal locaties zichtbaar positieve effecten meebrengt, maar dat tegelijkertijd op andere locaties de overlast blijft of zelfs toeneemt. Daarom is het belangrijk om in geval van lokale problematiek te bezien of de maatregelen die beschikbaar zijn optimaal worden ingezet of dat extra inzet geboden is. Om hier gezamenlijk invulling aan te geven wordt in geval van lokale signalen van overlast vanuit mijn departement en de betrokken diensten verbinding gelegd met de lokaal betrokken partijen.
Welke problemen worden ervaren bij het uitzetten van asielzoekers uit veilige landen? Welke maatregelen neemt u teneinde de problemen op te lossen?
Als een vreemdeling niet langer in Nederland mag blijven is terugkeer aan de orde. De inzet van de migratieketen is erop gericht om in die gevallen vreemdelingen zelfstandig te laten vertrekken. In die situaties waarin de persoon niet bereid is om actief aan terugkeer te werken, kan de overheid overgaan tot gedwongen vertrek. De overheid beschikt daartoe over verschillende bestuursrechtelijke maatregelen, waarvan vreemdelingenbewaring de uiterste maatregel is. Vreemdelingenbewaring kan alleen toegepast worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, een onttrekkingsrisico, dat een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is. Zoals bekend bij uw Kamer is in geval van gedwongen vertrek medewerking nodig van het land van herkomst. Er zijn landen die hier onvoldoende aan meewerken. Om gedwongen vertrek naar dergelijke landen te intensiveren is de inzet van het kabinet erop gericht om in bilaterale relaties en op EU-niveau een betere terugkeersamenwerking te realiseren.
De rol van de Raad van Europa en het uitvoerend WADA-comité bij het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency (RUSADA)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grootscheepse dopinggebruik in de Russische sport, waarvoor RUSADA geschorst was, een van de grootste (zo niet de grootste) dopingschandalen van de afgelopen tijd is geweest?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo hoort te zijn dat als gevolg van procesmatige onzorgvuldigheid waardoor de vertegenwoordiger van de Raad van Europa geen mandaat had om inhoudelijk te stemmen, de schorsing van RUSADA opgeheven is zonder dat zij aan alle 31 voorwaarden heeft voldaan voor terugtreding bij het World Anti-Doping Agency (WADA)?
Ik ben van mening dat besluitvorming over belangrijke onderwerpen als deze zorgvuldig tot stand moet komen, met betrokkenheid van alle relevante partijen. In dit geval was zeer beperkte ruimte om een dialoog te voeren over de gevraagde besluitvorming. Een inhoudelijk standpunt over de vraag of RUSADA inmiddels aan alle voorwaarden voldeed, kon vanwege het ontbreken van benodigde informatie niet gevormd worden. Om die reden is vanuit Europa aangedrongen op uitstel van het besluit. Bij besluitvorming van het uitvoerend comité geldt echter een meerderheid van stemmen en is door negen van de twaalf leden ingestemd met het voorstel om de schorsing van RUSADA op te heffen.
Met welke bewoordingen heeft u uw ongenoegen over deze onzorgvuldige besluitvorming bij de Raad van Europa ingebracht?
Ik heb bij de voorzitter van CAHAMA mijn verbazing en onbegrip over de gang van zaken bij WADA kenbaar gemaakt. Ook heb ik geprobeerd zoveel mogelijk helderheid te krijgen over het advies van de Compliance Review Committee van WADA dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om Rusland weer toe te laten.
Ziet u mogelijkheden om het besluitvormingsproces van zowel de Raad van Europa als van het Comité ad hoc Européen pour l’Agence mondiale antidopage (CAHAMA) aan te passen zodat er effectiever gehandeld kan worden?
Ik zie het besluitvormingsproces bij CAHAMA als een waardevolle en noodzakelijke stap om te komen tot een Europees standpunt. Voor bepaling van dat Europese standpunt en het mandaat is een discussie nodig, waarin Nederland zich actief uitspreekt.
Op voorspraak van Europese vertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA is sinds een jaar wel sprake van een effectievere afstemming. Er is sindsdien namelijk een vooroverleg ingevoerd waarbij alle overheidsvertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA hun standpunten op elkaar afstemmen.
Bent u het eens met de oproep van achttien antidopingbureaus om – mede naar aanleiding van de protesten tegen het opheffen van de schorsing van RUSADA – het WADA strenger te hervormen? Zo ja, op welke wijze kunt u hier invloed op uitoefenen?2
De genoemde oproep concentreert zich uitsluitend op de besluitvorming rondom RUSADA. Ik zie echter een breder probleem. Ik ben van mening dat WADA als organisatie meer volgens de principes van good governance zou moeten opereren. Dat wordt bevestigd door de manier waarop deze besluitvorming tot stand is gekomen. Ik probeer daar invloed op uit te oefenen door het onderwerp in CAHAMA aan te snijden, rechtstreeks met WADA te spreken en ook met gelijkgestemde landen te bespreken hoe we hierin samen kunnen optrekken.
Klopt het dat het WADA in december zich opnieuw buigt over de situatie in Rusland? Kan het omstreden besluit van het WADA hierin teruggedraaid worden? Zo ja, bent u bereid om zich hiervoor in te zetten?3
In december 2018 verloopt de deadline die RUSADA heeft om de samples uit het dopinglaboratorium in Moskou ter beschikking aan WADA te stellen. Als dat niet gebeurt, buigt WADA’s interne Compliance and Review Committee zich in januari daarover. Daarna zal mogelijk nieuwe besluitvorming over RUSADA worden voorbereid. Ik acht het – gelet op de uitkomst van de stemming, zie antwoord 3 – niet waarschijnlijk dat het recente besluit over het opheffen van de schorsing van RUSADA wordt teruggedraaid. Ik heb er bij WADA op aangedrongen dat in het vervolg besluitvorming op dit onderwerp een hogere mate van zorgvuldigheid vereist. Dat zal ik ook blijven doen.
Het bericht ‘Afronden herziening luchtruim binnen vijf jaar is onrealistisch’ |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op motie Lelystad Airport: «Afronden herziening luchtruim binnen vijf jaar is onrealistisch»?1
Ja.
Klopt het dat het afronden van de luchtruimherziening binnen vijf jaar onrealistisch is? Waarop is uw inschatting gebaseerd?
Zoals is afgesproken in het Regeerakkoord gaat het Kabinet de voorgenomen aanpassing van het luchtruim per 2023 realiseren. In het voorjaar van 2019 neem ik daartoe, samen met de Staatssecretaris van Defensie, het startbesluit. Dat besluit beschrijft de aanpak van de herziening van het luchtruim. Het startbesluit markeert de start van de Verkenningsfase. Deze fase mondt in 2020 uit in een besluit van het Kabinet over de te realiseren voorkeursvariant. Dit definitieve ontwerp wordt in de periode 2021–2022 concreet uitgewerkt en vanaf 2023 toegepast. In de voorkeursvariant wordt uitgegaan van een adaptief luchtruim waarin technologische ontwikkelingen die zich na 2023 aandienen, bijvoorbeeld vanuit SESAR, inpasbaar zijn. De planning is gemaakt door het programma Luchtruimherziening waarin ook het Ministerie van Defensie, LVNL, de militaire luchtverkeersleiding en Eurocontrol Maastricht deelnemen.
Kunt u garanderen dat de laagvliegroutes van Lelystad Airport uiterlijk 2023 weg zijn? Zo ja, hoe onderbouwt u deze garantie?
In het Startbesluit zal naast de te onderzoeken scenario’s voor de luchtruimherziening tevens worden aangegeven welke verbeterstappen nog voor 2023 doorgevoerd zullen worden. Daartoe behoren in ieder geval verbeteringen die voor die datum een einde moeten maken aan belemmeringen om op de aansluitroutes van Lelystad Airport zoveel mogelijk ongehinderd te kunnen doorklimmen. Deze verbeteringen voor de aansluitroutes zijn randvoorwaardelijk voor de doorgroei van Lelystad Airport boven de 10.000 vliegtuigbewegingen.
Hoe definieert u een laagvliegroute? Welke bandbreedtes worden gehanteerd bij laagvliegroutes? Wanneer is vliegen op aldus gedefinieerde laagvliegroutes voorbij? Bij hoeveel meter hoogte is er geen sprake meer van een laagvliegroute?
Van het begrip laagvliegroute bestaat geen definitie. De term duidt een relatief begrip aan waarmee hier bedoeld wordt dat het vertrekkend Lelystadverkeer zonder aanvullende instructie onder het luchtruim moet blijven dat gereserveerd is voor Schipholverkeer. In het huidige routeontwerp leidt dat dus tot langer vliegen op routedelen op Flight Level 60 (ongeveer 1.800 meter). In de praktijk zal bij opening van de luchthaven overigens al vaak doorgestegen kunnen worden. Door het verbeteren van de aansluitroutes worden de routes zodanig aangepast dat het niet meer nodig zal zijn om het Lelystadverkeer op deze hoogte onder het Schipholverkeer te laten vliegen. Hierdoor kan standaard zoveel mogelijk ongehinderd doorgeklommen worden.
Wat betekent het precies als u als voorwaarde voor de openstelling van Lelystad Airport meegeeft dat het luchtruim uiterlijk in 2023 is heringedeeld en dat de laagvliegroutes verdwijnen? Betekent die voorwaarde dat u garandeert dat uiterlijk 2023 de laagvliegroutes weg zijn? Zo nee, wat betekent die voorwaarde dan wel?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de gevolgen voor de routes en voor Lelystad Airport als u die voorwaarde stelt, maar herindeling vóór 2023 niet gereed is?
Zie het antwoord op vraag 3.
Acht u het zinvol en noodzakelijk om de herindeling c.q. herinrichting van het luchtruim te vergezellen van een plan m.e.r.-procedure, zoals bij programma's, plannen en projecten aan de grond ook gebruikelijk is? Zo ja, wat is hier de planning voor? Zo nee, waarom niet?
Een plan Milieu Effect Rapportage is geen verplicht onderdeel van de procedure om het luchtruim te herzien. Momenteel wordt bekeken of en zo ja op welke wijze, een plan MER toegevoegde waarde heeft in deze procedure. De wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven, zal ik bij het Startbesluit bepalen.
Het ‘uitrusten’ van werknemers met microchips |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat in het Verenigd Koninkrijk een bedrijf bij 150 werknemers microchips heeft geïmplanteerd onder de huid?1 Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Ja, dat bericht ken ik. Het gebruik van nieuwe technologieën op de werkvloer moet op een zorgvuldige en ethische verantwoorde manier plaats vinden. Er kunnen voordelen aan nieuwe technologie zitten, als bijvoorbeeld mensen met een arbeidsbeperking in staat worden gesteld te re-integreren op de werkvloer. Bij de toepassing van nieuwe technologie moet men zich echter altijd aan de kaders van de wet houden. Privacy en de bescherming van de lichamelijke integriteit zijn fundamentele rechten die ook op de werkvloer beschermd moeten worden.
Overigens is het artikel niet duidelijk over de precieze toepassing van de microchips en betreft dit een voor Nederland hypothetische casus.
Zijn er al bedrijven in Nederland die ook hun werknemers met microchips hebben «uitgerust»? Heeft u signalen van Nederlandse bedrijven die bezig zijn met voorbereidingen om deze stap te zetten?
Er zijn mij geen gevallen bekend.
Is het verplichten, dan wel verzoeken van werknemers om een chip te laten plaatsen in hun lichaam door hun werkgever toegestaan binnen de algemene verordening gegevensbescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vooropgesteld zij dat de Autoriteit Persoonsgegevens de primaire verantwoordelijkheid heeft voor de handhaving van de AVG.
Uit het door het genoemde artikel wordt niet duidelijk welke gegevens worden verzameld en waarvoor ze worden gebruikt. Afgaande op het artikel gaat het om het plaatsen van een chip in het lichaam van werknemers voor authenticatie doeleinden en kunnen mogelijk ook medische gegevens worden opgeslagen.
Als het gaat om het koppelen van een identificatienummer aan een chip en die geïmplanteerd wordt in het lichaam om vervolgens de gegevens daarop te verwerken lijkt het om biometrische gegevens te gaan. Dat zijn immers persoonsgegevens die het resultaat zijn van een specifieke technische verwerking met betrekking tot de fysieke, fysiologische of gedragsgerelateerde kenmerken van een natuurlijke persoon op grond waarvan eenduidige identificatie van die natuurlijke persoon mogelijk is of wordt bevestigd, zoals gezichtsafbeeldingen of vingerafdrukgegevens (artikel 4 lid 14 AVG). Na het implanteren van de chip kan deze niet meer los gezien worden van het lichaam.
Het verwerken van biometrische gegevens is niet toegestaan, behoudens enkele uitzonderingen in de wet. Zo mogen ze verwerkt worden met de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkenen (artikel 22 UAVG). De Europese toezichthouders gegevensbescherming hebben echter aangegeven dat in de relatie werkgever – werknemer toestemming vrijwel nooit als grondslag voor gegevensverwerking kan worden gebruikt, omdat er sprake is van een gezagsrelatie.2
Artikel 29 UAVG stelt dat een uitzondering op het verbod op het verwerken van biometrische gegevens ook kan zijn dat gegevens verwerkt worden voor authenticatie en veiligheidsdoeleinden. Dan echter moeten nog steeds afwegingen gemaakt worden of de verwerking proportioneel is. De vraag is of die toets kan worden doorstaan als authenticatie ook via een toegangspas of ander middel kan plaatsvinden.
Uit het artikel blijkt niet welke data wel en welke data niet wordt opgeslagen of wordt gebruikt. De mogelijkheid dat gezondheidsgegevens worden opgeslagen wordt ook genoemd en dus niet uitgesloten. Voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens geldt dat deze gegevens alleen onder strengere voorwaarden, zoals uitdrukkelijke toestemming, mogen worden verwerkt. Gezien de relatie werkgever – werknemer mag worden aangenomen dat dat in dit geval niet mag. Al in de context van wearables heeft de Autoriteit Persoonsgegevens bijvoorbeeld aangegeven dat werkgevers de gezondheidsgegevens van werknemers met behulp van wearables niet mogen verwerken.3
Is deze praktijk toegestaan volgens artikel 11 van de Grondwet, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam? In hoeverre is dit grondrecht op basis van de «vrijwilligheid» van werknemers te omzeilen door werkgevers?
Het dwingend voorschrijven van microchips zou in strijd zijn met artikel 11 Grondwet. Daarnaast zou een medische ingreep noodzakelijk zijn, waarbij toestemming van de patiënt (en dus werknemer) vereist is op grond van artikel 7:450 lid 1 BW. Zoals aangegeven, kan in beginsel van een vrijwillig gegeven toestemming geen sprake zijn omdat er een gezagsrelatie is. Eveneens zij andermaal benadrukt dat het een voor Nederland hypothetische casus betreft.
Wat kunnen toezichthouders zoals de Inspectie SZW of de Autoriteit Persoonsgegevens doen om te voorkomen dat werknemers «vrijwillig» slachtoffer worden van dit soort misbruik door hun werkgever, omdat zij bijvoorbeeld bang zijn hun baan te verliezen?
Werknemers die zich in hun rechten geschaad zien kunnen gebruik maken van de klachtenprocedures bij de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie SZW.
De Inspectie SZW heeft ook een taak in de opsporing van arbeidsuitbuiting. In het recent aan de kamer aangeboden nieuwe meerjarenplan van de Inspectie SZW is er veel aandacht voor de gevolgen van technologische ontwikkeling, nieuwe praktijken worden nauwgezet in de gaten gehouden.4
Wat gaat u doen om rechten van werknemers zoals privacy en menselijke waardigheid te beschermen tegen werkgevers die allerlei nieuwe technologieën toepassen in een snel digitaliserende werkomgeving?2
Privacy, menselijke waardigheid en de bescherming van de lichamelijke integriteit zijn fundamentele rechten die ook in een snel digitaliserende werkomgeving beschermd moeten worden.
Al in 2017 hebben de Europese toezichthouders gegevensbescherming advies gegeven over de toepassing van het gegevensbeschermingsrecht op de werkvloer.6 Daarin geven zij aan dat werkgevers ongeacht de technologie die wordt gebruikt de principes uit het gegevensbeschermingsrecht moeten eerbiedigen, en dat werknemers in principe zonder gevolgen hun privacyrechten zouden moeten kunnen inroepen.
De prijs van Orkambi |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vertex told to reveal CF drug price, as MPs begin inquiry»?1
Ja.
Bent u bereid om, in navolging van de Britse parlementaire commissie, Vertex te dwingen haar vraagprijs voor het dure medicijn Orkambi openbaar te maken?
De Apotheek-inkoopprijs (AIP) uit de eerste vergoedingsaanvraag van de fabrikant (februari 2016) beschouw ik als de originele vraagprijs. Deze AIP is de prijs die een geneesmiddelenfabrikant of farmaceutische groothandel ten hoogste aan een apotheker in rekening mag brengen. De AIP uit de vergoedingsaanvraag voor Orkambi is mij bekend en openbaar. Aangezien het Zorginstituut oordeelde dat deze prijs te hoog was heb ik met Vertex een vertrouwelijk financieel arrangement afgesloten voor Orkambi. Door deze vertrouwelijke afspraken kon Orkambi beschikbaar komen voor patiënten. Binnen het arrangement varieert de prijs met het volume en is er dus geen sprake van één constante prijs. Hoewel het de leverancier vrij staat transparant te zijn over deze afspraken kan ik, gegeven de afspraken over vertrouwelijkheid, de fabrikant niet dwingen de afspraken openbaar te maken.
Wat voor gevolgen kan de openbaarheid van getroffen regelingen met landen waar Vertex haar medicijnen verkoopt hebben voor de prijs van Orkambi in Nederland, gezien het verzoek van de Britten ertoe kan leiden dat prijzen in verschillende landen bekend worden?
In 2017 heb ik met de leverancier van Orkambi een financieel arrangement afgesloten. Dit financieel arrangement loopt tot en met 2020. Een eventuele openbaarheid van de regelingen in andere landen heeft geen effect op de lopende afspraken met de leverancier en zal daarom de huidige vertrouwelijke prijs van Orkambi in Nederland niet beïnvloeden.
Hoe staat het met uw pogingen om coalities te smeden met andere landen om sterker te staan in de prijsonderhandelingen met farmaceutische bedrijven?
Binnen het Beneluxa-initiatief werken België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland op vrijwillige basis samen op het terrein van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen, met Nederland als voorzitter.
We werken samen op verschillende thema’s:
Er is binnen het Beneluxa-initiatief samen met België tweemaal onderhandeld over de prijs van een geneesmiddel: (i) in 2017 is een eerste pilot afgerond (Orkambi) waarbij zowel HTA beoordeling, als een prijsonderhandeling gezamenlijk zijn doorlopen, (ii) In 2018 is er – na een gezamenlijke HTA beoordeling – een gezamenlijk onderhandelingstraject succesvol afgerond: België en Nederland hebben een gezamenlijke prijsafspraak over het middel Spinraza bereikt.
De inzet op gezamenlijke HTA beoordelingen en onderhandelingen wordt gecontinueerd en met de aansluiting van Ierland bij het initiatief verbreed.
Deelt u de mening dat de kosten voor dure medicijnen gedrukt kunnen worden als de onderhandelingen transparanter worden?
Nee die mening deel ik niet.
Sinds 2013 sluit het Ministerie van VWS financiële arrangementen af met fabrikanten van geneesmiddelen. Middels vertrouwelijke prijsafspraken beoog ik belangrijke maar dure geneesmiddelen toegankelijk te maken voor patiënten. Zoals ik eerder heb gecommuniceerd in de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 477, nr. 489) zet ik in op maximale prijstransparantie. In de praktijk echter stellen fabrikanten als harde voorwaarde dat de afspraken vertrouwelijk blijven, en is de kostenbesparing met een vertrouwelijk arrangement hoger dan met een niet-vertrouwelijk arrangement. Hoewel dit zeker niet mijn voorkeur heeft, ben ik in voorkomende gevallen genoodzaakt hiermee, in het belang van betaalbaarheid en daarmee de toegang voor de patiënt, akkoord te gaan. Wel wil ik, zoals ik ook heb aangegeven in mijn recente voortgangsbrief over het geneesmiddelenbeleid, inzetten op meer transparantie tussen (samenwerkende) landen, zoals in Beneluxa verband.
In hoeverre bestaat er een verband tussen hoge medicijnprijzen en stijgende zorgkosten (waaronder de premie)?
Uit een recente publicatie van het Zorginstituut Nederland blijkt dat de uitgaven aan dure intramurale geneesmiddelen in 2017 zijn gestegen met 9% naar € 2,1 miljard. De uitgaven voor extramurale geneesmiddelen, zijn in 2017 vrijwel gelijk gebleven aan de uitgaven in 2016. Aangezien nieuwe dure geneesmiddelen over het algemeen niet kostenbesparend zijn zullen de zorgkosten toenemen. In welke mate de hogere zorgpremie toe te rekenen is aan de stijging van de
geneesmiddelen uitgaven, kan ik u niet zeggen. De zorgpremie wordt vastgesteld door de zorgverzekeraars. Wel is bekend dat ruim de helft van de premiestijging in 2019 toe te rekenen is aan de stijging van de zorgkosten. De stijging van de zorgkosten wordt onder andere veroorzaakt door de stijging van de kosten voor dure geneesmiddelen.
Het bericht ‘Nieuwe belasting op attracties voor dagjesmensen’ |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Thierry Aartsen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe belasting op attracties voor dagjesmensen?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Met welke regelgeving vanuit het Rijk hebben lokale overheden te maken bij het opleggen van de verschillende soorten toeristenbelasting en het bepalen van de hoogte daarvan? Welke beperkingen in de gemeentelijke beleidsvrijheid zijn er vanuit het Rijk?
De regelgeving omtrent de toeristenbelasting is opgenomen in de Gemeentewet. Gemeenten kunnen de toeristenbelasting instellen ten aanzien van het verblijf van niet-inwoners van de gemeente. De bepalingen omtrent de contouren van de toeristenbelasting zijn daarbij niet opgenomen in formele wetgeving. Wel vloeien deze voort uit rechtspraak.
Toeristenbelasting wordt door gemeenten veelal geheven over overnachtingen in de gemeente of dagrecreatie (in bijvoorbeeld attractieparken, maar ook bij overtochten met een veerboot). De hoogte van de tarieven kan door gemeenten autonoom worden vastgesteld.
Kan elke gemeente onbeperkt de toeristenbelasting verhogen? Kan elke gemeente zelf bepalen waar de gemeente toeristenbelasting op heft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het tarief voor de toeristenbelasting kan autonoom worden vastgesteld en aldus tevens ook autonoom worden verhoogd. Hierin kunnen gemeenten alleen worden beperkt indien sprake is van buitensporige lasten voor de burgers. Elke gemeente kan zelf bepalen waar zij toeristenbelasting op heft mits de heffing ziet op het verblijf houden binnen de gemeente door niet-inwoners. Het oordeel of de hoogte van het tarief dan wel het object van de heffing past binnen het doel en de strekking van de wetgeving is aan de rechter.
Zijn er andere belastingen of heffingen die de gemeente kan toepassen om attracties, activiteiten of (kunst- en cultuur)instellingen te belasten? Zo ja, welke?
De gemeente mag op basis van de Gemeentewet vermakelijkhedenrechten heffen. Deze heffing is bedoeld om gemeenten die relatief veel recreanten en (dag)toeristen ontvangen een effectief instrument te geven om de kosten te verhalen van voorzieningen die samenhangen met dit bezoek. De wetsgeschiedenis2 noemt als voorbeelden een VVV, extra wegenaanleg of -onderhoud, extra politie en andere ambtenaren.
Deelt u de mening dat in tijden waarin mensen moeten gaan voelen dat het beter gaat, het heffen van extra lokale belastingen het tegenovergestelde doel bereikt? Hoe interfereren dergelijke lokale heffingen met het landelijk gevoerde (fiscale) koopkrachtbeleid? Wat is de toegevoegde waarde van deze «attractiebelasting»?
Ik vind het van belang dat gemeenten maatwerk kunnen bieden in de aanpak van specifieke uitdagingen, zoals lokale drukte. Het hiervoor benodigde maatwerk kan onder andere middels de autonomie op het gebied van de lokale heffingen worden bewerkstelligd.
Voorts deel ik niet de mening dat het heffen van een vermakelijkheidsretributie dan wel toeristenbelasting een grote afbreuk zal doen aan het gevoel van burgers dat het beter gaat. Dit zijn immers geen structurele kostenposten voor de gemiddelde burger, waardoor het weinig tot geen afbreuk zal doen aan het gevoel van burgers dat het beter gaat.
Gemeenten genieten (in beginsel) de vrijheid om de hoogte van lokale heffingen vast te stellen. Het is daarom praktisch onmogelijk om in het landelijk gevoerde koopkrachtbeleid rekening te houden met de verschillende lokale heffingen van de verschillende gemeenten.
Deelt u de mening dat kunst en cultuur de samenleving verbinden, verblijden en verrijken en dat door deze «attractiebelasting» de toegang hiertoe juist moeilijker wordt?
Ja, ik deel de mening dat kunst en cultuur de samenleving verbinden, verblijden en verrijken. Het effect van een eventuele belasting op de toegankelijkheid hangt af van de invulling door de gemeente.
Wat zijn de effecten van deze belastingen op de omzet van de ondernemers ten aanzien van wie men voornemens is een belasting te heffen? Worden deze ondernemers nu (in hun klandizie) getroffen? Bent u bereid erop aan te dringen bij de desbetreffende gemeente dat het politieke streven is om ook ondernemers te laten profiteren van de economische groei?
In dit stadium is onvoldoende bekend over de door de gemeente Amsterdam gewenste maatregel om iets te kunnen zeggen over de potentiële effecten ervan op ondernemers of hun omzet. In algemene zin kan opgemerkt worden dat als de gemeente de opbrengst aanwendt om de voorzieningen te verbeteren, dit ook een positief effect kan hebben voor de ondernemers.
Wat vindt u van het feit dat de door het Rijk gesubsidieerde instellingen nu extra belasting gaan vragen via deze «attractiebelasting»? Hoe staat dit in verhouding tot het doel om culturele instellingen middels subsidie juist toegankelijker te maken?
In dit stadium is onvoldoende bekend over de door de gemeente Amsterdam gewenste maatregel om iets te kunnen zeggen over de potentiële effecten ervan op door het Rijk gesubsidieerde instellingen. In algemene zin kan worden gesteld dat als de opbrengst wordt gebruikt om de voorzieningen bij instellingen te verbeteren, dit mogelijk ook de toegankelijkheid verbetert.
Hoe staat u tegenover het plan van de wethouder uit Amsterdam?
De wethouder stelt eerst nog met de inwoners van de gemeente in gesprek te gaan. Uiteindelijk wordt een concreet voorstel, waarvan nog niet duidelijk is of dat er komt, in de gemeenteraad besproken. Volgens mij is dat de juiste volgorde die ook recht doet aan de lokale democratie. Dat decentrale overheden binnen hun autonomie de lokale problemen ook lokaal oplossen vind ik belangrijk. Uiteraard moet de gemeente hierbij wel binnen de kaders van de wet en jurisprudentie blijven.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kansen voor Nederlandse batterij-industrie |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitsland investeert in batterijen voor elektrische auto’s», waarin wordt vermeld dat Duitsland een miljard euro uittrekt voor onderzoek naar en productie van nieuwe batterijen voor elektrische auto’s?1
Ja.
Klopt de bewering in het artikel dat het Duitse plan onderdeel is van Europese pogingen om de eigen (Europese) batterij-industrie te stimuleren en de afhankelijkheid van Azië te verminderen?
Nee. Het Duitse plan is geen onderdeel van het Europese plan, maar een initiatief met nationale middelen dat aansluiting zoekt bij het Europese initiatief. Duitsland zet hierbij in op internationale samenwerking, zowel bilateraal als op Europees niveau. In de uitgangspunten van het plan, die op 13 november 2018 openbaar zijn gemaakt, wordt gesteld dat productie en toepassing van deze sleuteltechnologie op grote schaal een essentiële voorwaarde is voor het behoud van het Duitse en Europese concurrentievermogen. Duitsland stelt tot 2021 een bedrag van € 1 miljard beschikbaar voor dit programma.
In hoeverre wordt bij het Duitse initiatief gebruik gemaakt van Europese middelen en in hoeverre staan de mededingingsregels Europese en nationale overheidsinvesteringen in deze technologie en industrie in de weg?
Het Duitse initiatief is nog onvoldoende uitgewerkt om te kunnen vaststellen of, en zo ja, hoe het gebruik zal maken van Europese middelen, en of het ook tegen Europese mededingingsregels zal aanlopen. Wel meldt Duitsland dat het verwacht dat het financieringskader in overeenstemming zal zijn met de richtlijnen van de Europese Commissie binnen de «Important Projects of Common European Interest» (IPCEI), dat een uitzondering mogelijk maakt op het Europese staatssteunkader voor projecten met een aantoonbaar strategisch Europees belang.
Bent u van mening dat de ontwikkeling en productie van accu’s ten behoeve van de opslag en benutting van hernieuwbare energie ook voor Nederland kansen biedt, gezien Nederland sterke technische universiteiten heeft en een toeleverancier is voor de auto-industrie en dat dit ook ten goede komt aan de economie, werkgelegenheid en energietransitie?
In lijn met het antwoord van de Staatssecretaris van IenW op vragen van uw Kamer van 14 november jongstleden steunt Nederland het streven van de Europese Commissie om een eigen Europese batterij-industrie op te zetten. Nederland is een belangrijke toeleverancier voor de automobielindustrie maar op dit moment geen noemenswaardige producent van batterijen, ook niet voor toepassingen buiten de automobielindustrie. Om die reden verkent de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) op dit moment of er kansen zijn voor Nederland met betrekking tot de ontwikkeling, productie en toepassing van batterijen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de toepassing in mobiliteit, maar ook naar smart grids en stationaire opslagtoepassingen.
Ziet u mogelijkheden om onderzoek en innovatie op het gebied van baterijen en ook een batterij-industrie in Nederland te stimuleren? Zo ja, op welke wijze denkt u dit te gaan doen?
In het kader van het Klimaatakkoord wordt een Integrale Kennis- en Innovatieagenda (IKIA) uitgewerkt, die een programmatische aanpak van innovatie bepleit op de onderwerpen die direct voor de afspraken in het akkoord van belang zijn. Energieopslag en -conversie zal daar naar verwachting een plek in krijgen, waaronder het in internationaal verband ontwikkelen van batterijtechnologie voor mobiliteit of ander gebruik. De IKIA, die prioriteiten aangeeft voor de inzet van innovatiemiddelen en daarmee batterijontwikkeling kan stimuleren, is evenwel nog niet gereed. De vragen die in zo’n IKIA een rol spelen zijn bijvoorbeeld: in hoeverre kan onderzoek en ontwikkeling in Nederland internationaal het verschil maken, en hoe zwaar weegt inzet op deze innovaties om onze Nederlandse klimaatdoelen te bereiken?
Daarnaast staat uiteraard het reguliere innovatie- en financieringsinstrumentarium ter beschikking van bedrijven en kennisinstellingen, waaronder de WBSO, de MIT en het Innovatiekrediet.
Bent u hiervoor in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten in het kader van het Europese batterij-initiatief? Zo ja, hoe lopen deze gesprekken en hoe zet u in op investeringen in Nederland?2
Met de Europese Commissie en ook met de Europese Investeringsbank (EIB) vinden gesprekken plaats over het Europese batterij-initiatief, die erop gericht zijn om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal te kunnen informeren, onder meer over mogelijke investeringen. Daarnaast is er op zowel ambtelijk als politiek niveau contact over batterijen met Duitsland. Op basis van de eerdergenoemde verkenning zullen als daar aanleiding toe is gerichte gesprekken worden gevoerd, ook met andere lidstaten.
In het Europese plan zijn er innovatiemiddelen voorgesteld in het kader van het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe. Vooruitlopend op dit programma zijn er binnen het huidige programma Horizon 2020 al middelen aangemerkt rondom het onderwerp batterijen. Ik zet mij daarom in voor consortiumvorming en goede positionering van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om hiervan maximaal te profiteren.
Kunt u toelichten of de ontwikkeling van batterijen onderdeel is van de topsectoren Energie en High Tech Systemen en Materialen (HTSM)? Zo ja, wat zijn de concrete plannen vanuit deze topsectoren?
Batterijtechnologie wordt zeer breed toegepast in de genoemde topsectoren Energie en HTSM, maar ook in de topsector Chemie. Op kleinschalige uitzonderingen na worden er in Nederland geen batterijen geproduceerd. Nederlandse kennis en kunde betreft met name systeemintegratie, toepassingen in de industrie, smart grids, de warmtebatterij en andere stationaire toepassingen.
Fundamenteel onderzoek naar energieopslag is onderdeel van de topsector Chemie, vaak in samenwerking met de topsectoren HTSM en Energie. Het richt zich bijvoorbeeld op energieopslag en afgifte bij fluctuaties in het energienetwerk en een toekomstige generatie veiliger, krachtige en goedkopere batterijen. Concrete programma’s zijn o.a. Materials for Sustainabillity en Moleculen met X-factor voor batterijen, en het nieuwe cross-sectorale programma Electrochemische Conversie en Materialen (ECCM).
Binnen de topsector HTSM werkt TNO aan technologie (op basis van 3D dunne film technologie met Li-ion en vast stof electroliet) die voordelen biedt qua capaciteit, laadsnelheid en veiligheid boven de nu gebruikelijke Li-ion technologie. TNO heeft de ambitie deze technologie in Nederland en de EU te commercialiseren. Ook NWO heeft de laatste jaren een flink aantal projecten op het gebied van batterijtechnologie gehonoreerd en ook de komende tijd worden op dit terrein NWO-projecten verwacht.
Bent u op de hoogte van het concrete initiatief om op TechnologyBase in Twente een R&D-centrum te vestigen voor de ontwikkeling van slimme en schone accu’s, waarbij de Universiteit Twente, bedrijfsleven en regionale overheden intensief samenwerken?
Ja.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met dit initiatief, om te verkennen hoe het kabinet deze kans voor de economie en de energietransitie kan helpen verzilveren?
Vanuit de rijksoverheid vinden er reeds gesprekken plaats met dit initiatief met als doel te verkennen of, en zo ja, op welke wijze de rijksoverheid kan bijdragen aan de realisatie van dit initiatief. Daarbij is ook regionale ontwikkelmaatschappij OostNL nauw betrokken.
Kunt u het overzicht geven van alle contactmomenten tussen de regering (via het Ministerie van Financiën dan wel het Ministerie van Binnenlandse Zaken) en de Europese Commissie aangaande de vraag of woningbouwcorporaties onder de werking van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1) vallen?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik naar mijn brief van 12 november jl.2 In die brief verstrek ik uw Kamer inlichtingen over de correspondentie met de Europese Commissie waarin de mogelijkheid van het al dan niet uitzonderen van woningcorporaties in de earningsstrippingmaatregel aan de orde wordt gesteld.
Het voorzien in een uitzondering voor woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel, hetgeen naar de mening van het kabinet reële staatssteunrisico’s met zich brengt, zou tot de volgende budgettaire derving leiden:
Derving uitzondering woningcorporaties in het implementatiewetsvoorstel ATAD1
102
144
193
353
De budgettaire derving is gebaseerd op de huidige tariefstructuur van 20 en 25 procent. De voorgestelde tariefsverlaging in de vennootschapsbelasting is in deze reeks niet meegenomen.
Kunt u aangeven hoe de regering precies heeft gepleit om woningcorporaties uit te zonderen van de implementatie van ATAD1 en wat de voorziene budgettaire consequenties daarvan geweest zouden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u het door u gevraagde advies over de positie van woningbouwcorporaties onder ATAD1 aan de Kamer sturen?1
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voorts het verzoek van de regering over de positie van de woningbouwcorporaties onder ATAD1 naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen uiterlijk op dinsdag 13 november 2018 om 12.00 uur beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen om de vragen voor de plenaire behandeling van het pakket Belastingplan 2019 en Wet implementatie eerste EU-richtlijn anitbelastingontwijking te beantwoorden.
De productconformiteit van PC’s, laptops, tablets, smart TV’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat in pc’s, laptops, tablets, smart-tv’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis, diverse batterijen, processoren, werkgeheugens, opslagcapaciteit en netwerkkaarten verwerkt zijn, die niet of alleen tegen hele hoge kosten vervangen kunnen worden?
Ik ben er van op de hoogte dat consumentenelektronica uit veel verschillende componenten bestaat en dat sommige van deze componenten niet of slechts tegen hoge kosten vervangen kunnen worden als gevolg van keuzes van de fabrikant. Zo worden om ruimte te besparen chips gebruikt die permanent zijn bevestigd aan andere onderdelen.
Hoe verhoudt dit zich tot de regels voor productconformiteit van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek?
Artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek gaat over conformiteit van een product, dat betekent dat een product moet voldoen aan de door de verkoper gewekte verwachtingen. Als een product niet voldoet aan de verwachtingen die de koper mag hebben (non-conformiteit), heeft de verkoper de plicht het product kosteloos te repareren of te vervangen. Het is voor de consument bij non-conformiteit dus niet relevant of vervanging slechts tegen hoge kosten mogelijk is.
Klopt het dat de winkelier in de eerste zes maanden wel degelijk eventuele mankementen moet vergoeden of vervangen en daarna ook nog voor de tijd van de economische en technische levensduur?
De eerste zes maanden na levering wordt aangenomen dat een defect product het gevolg is van een fout aan de kant van de verkoper. Ook na zes maanden heeft de verkoper de verplichting om non-conforme producten in conformiteit te brengen. Na deze zes maanden geldt dat de consument moet aantonen dat het gebrek bij de levering al bestond. De periode waarin een consument zich kan beroepen op non-conformiteit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, daarbij is leidend wat de verwachte levensduur van het product is.
Hoe lang is de economische en technische levensduur van de vraag een genoemde onderdelen? Welke jurisprudentie is hierover beschikbaar?
De wettelijke systematiek rondom conformiteit gaat over die van een product, niet van onderdelen. Er moet dus worden gekeken naar de verwachte levensduur van het product als geheel. Hoe lang de consument mag verwachten dat het product meegaat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een leidraad bij de bepaling van de verwachte levensduur bij consumentenelektronica is de door de verkopende sector zelf opgestelde UNETO/VNI tabel, https://www.uneto-vni.nl/onze-leden/waar-staan-onze-leden-voor/gebruiksduurverwachting. Het is uiteraard aan de rechter om in een concreet geval een uitspraak te doen over wat de consument mag verwachten.
Kunt u over deze problematiek in overleg treden met de fabrikanten van pc’s, laptops, tablets, smart-tv’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis? Zo nee, waarom niet?
Het is aan fabrikanten om keuzes te maken over de inrichting van hun productieproces. Zij mogen daarbij ook zelf kiezen wat zij rekenen voor reparaties buiten de conformiteitsperiode.
Kunt u de fabrikanten ertoe aansporen dat de hier bedoelde onderdelen tegen redelijke kosten vervangbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het Chinese leger massaal onderzoekers stuurt naar westerse universiteiten |
|
Raymond de Roon (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het Chinese leger massaal onderzoekers stuurt naar westerse universiteiten, onder meer naar de Technische Universiteit Delft?1 2
Ja.
Om welke opkomende en «dual use»-technologieën gaat het in het geval van Delft?
In het onderzoek dat wordt aangehaald in beide krantenartikelen wordt voornamelijk gedoeld op STEM (Science – Technology – Engineering – Mathematics) opleidingen.
Zijn de veiligheidsdiensten op de hoogte van de aanwezigheid van Chinese studenten en 3 wetenschappers die naar Nederland komen om de eigen Chinese militaire systemen en technologieën verder te ontwikkelen in opdracht van het Volksbevrijdingsleger (PLA)?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen geen uitspraken over hun actuele kennisniveau. De AIVD doet onderzoek naar personen en/of organisaties die een dreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid en democratische rechtsorde. De MIVD voert onderzoek uit naar spionage wanneer deze een bedreiging kan vormen voor het optreden van de krijgsmacht, voor de defensie-industrie of voor bondgenootschappelijke organisaties. De AIVD en de MIVD hebben de afgelopen jaren gerapporteerd over de (opkomende) rol van China. De ontwikkeling van de «Nieuwe Zijderoutes» is daar een goed voorbeeld van.
China werkt aan de overgang van een productie-economie, die vooral gericht is op export, naar een hoogwaardige technologische economie. Dat manifesteert zich onder meer in pogingen om technisch-wetenschappelijke kennis te verwerven.
Hoe stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vast of Chinese studenten en wetenschappers op academische gronden naar Nederland komen of dat ze naar Nederland komen in opdracht van de PLA voor de hier aanwezige opkomende en «dual-use»-technologieën?
Een niet-EU student die in Nederland een verblijfsvergunning voor studie wil aanvragen, dient ingeschreven te zijn bij een onderwijsinstelling die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst is erkend als referent én hij/zij dient aan die instelling voltijds hoger of wetenschappelijk onderwijs te gaan volgen. De onderwijsinstelling verzamelt alle relevante bewijsstukken en documenten en toetst of aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan. Hiertoe ondertekent de onderwijsinstelling een verklaring. Voorwaarde is in ieder geval een voldoende vooropleiding van de student om in Nederland een hogeronderwijsopleiding te volgen. Vervolgens dient de onderwijsinstelling de aanvraag voor afgifte van de verblijfsvergunning in bij de IND. Op basis van de aanvraag en indien de onderwijsinstelling heeft verklaard dat de student aan alle voorwaarden voldoet, verleent de IND aan de student een verblijfsvergunning. Wel voert de IND een toets uit op mogelijk gevaar voor de openbare orde. Hiernaast zal de IND eventuele twijfels over de motieven van een student en het vermoeden dat hij/zij mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid kenbaar maken aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Aangezien het in eerste instantie de onderwijsinstelling is die toetst of aan alle voorwaarden wordt voldaan, ligt daar ook primair de taak om alert te zijn op twijfels aangaande de (studie)motieven van studenten. De onderwijsinstellingen dienen zich te allen tijde bewust te zijn van de mogelijke veiligheidsrisico’s in de samenwerking met buitenlandse instellingen, wetenschappers en studenten. In een recent gesprek met de VSNU en Vereniging Hogescholen heb ik dan ook sterk aangedrongen op meer bewustwording en alertheid bij de kennisinstellingen in aangelegenheden als deze. In voorkomende gevallen staat het ook de onderwijsinstelling vrij om zorgen of twijfels kenbaar te maken aan de relevante diensten.
Bent u bereid om Chinese studenten en wetenschappers die opteren voor Nederlandse universiteiten waar gewerkt wordt met opkomende en «dual use»-technologieën te weren van Nederlandse universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Er is geen Nederlandse wetgeving om studenten en wetenschappers met specifieke nationaliteiten van Nederlandse universiteiten te weren, met uitzondering van de «Kennisregeling Noord-Korea» waarmee op basis van VN-sancties tegen Noord-Korea studenten en wetenschappers geweerd kunnen worden voor specifieke proliferatiegevoelige opleidingen. Het risico van ongewenste kennis- en technologieoverdracht wordt erkend en heeft de aandacht van het kabinet. Hierover is contact met de Nederlandse universiteiten en het bedrijfsleven. Zo worden er bijvoorbeeld bijeenkomsten georganiseerd om bewustwording te bevorderen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4. Daarnaast wordt momenteel actief gekeken of het huidige beleidskader ter voorkoming van ongewenste kennis- en technologieoverdracht volstaat.
Problemen met veiligelanders |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur: «Asielzoekers die zich misdragen, moeten naar besloten azc»?1 Wat is uw oordeel daarover.
Ja. Zoals eerder aangegeven vind ik het volstrekt onacceptabel dat een beperkte groep asielzoekers overlast veroorzaakt. Dit vraagt om een gerichte aanpak waartoe een palet aan maatregelen beschikbaar is, waar ik uw Kamer meermaals over heb geïnformeerd.2 Bij deze aanpak moet scherp in de gaten gehouden worden wanneer overlast gevend gedrag overgaat in crimineel gedrag. In die gevallen zal – net zoals voor iedereen in ons land – de aanpak primair via het strafrecht moeten verlopen
Klopt het dat 4.000 asielzoekers in beeld zijn bij de politie, waarvan de helft afkomstig is uit veilige landen?
Ik verwijs hiervoor naar antwoorden op eerdere Kamervragen en daarbij verstrekte data van de monitorberichten handhaving en toezicht, afkomstig van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt.3
Klopt het dat veel van deze zogenaamde «veiligelanders» die overlast veroorzaken, heel goed weten dat zij geen enkele kans maken op asiel? Deelt u de mening dat hun verblijf in Nederland buitengewoon slecht is voor het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen?
Ja. Dit is dan ook de inzet van de migratieketen. Asielaanvragen van vreemdelingen uit een veilig land van herkomst worden door de IND beoordeeld in een versnelde procedure. Indien er geen aanleiding is tot inwilliging is terugkeer aan de orde.
Deelt u de mening dat deze «veiligelanders» zo snel mogelijk moeten terugkeren naar hun land van herkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Wat onderneemt u tegen de landen die «veiligelanders» weigeren terug te nemen? Deelt u de mening dat u bij deze landen – conform de aangenomen motie-Jasper van Dijk over bindende afspraken met veilige landen – steviger moet inzetten op terugkeer, teneinde het draagvlak voor vluchtelingenopvang in stand te houden?2
Conform de door u aangehaalde motie zet Nederland in op het maken van effectieve afspraken over samenwerking met veilige landen van herkomst voor de terugkeer van personen die irregulier in Nederland verblijven.
De Europese Commissie heeft met instemming van de lidstaten ten aanzien van een aantal landen, waaronder Marokko en Algerije, het voortouw genomen voor het afsluiten van een bindende terugnameovereenkomst. Dit is echter een proces van lange adem dat in de afgelopen jaren zijn doel nog niet naar tevredenheid heeft bereikt.
In de praktijk zet Nederland dan ook in op het opbouwen en onderhouden van een goede brede bilaterale relatie met de betrokken landen en tussen de uitvoerende diensten, om zo de mogelijkheid tot gedwongen terugkeer naar die landen te intensiveren. Nederland zoekt daarbij gericht naar mogelijkheden tot samenwerking die direct of indirect bijdragen aan terugkeer. Waar mogelijk wordt gestreefd naar een pakket afspraken dat van wederzijds belang is voor Nederland en het betreffende land.
Hoe oordeelt u over het idee van de burgemeester van Weert, overlastgevende asielzoekers in «besloten asielzoekerscentra» onder te brengen? Zijn hier juridische mogelijkheden voor?
Het is juridisch niet mogelijk om een gesloten opvanglocatie te hanteren. Er is in het verleden wel voor gekozen om gedurende een duidelijk afgebakende korte periode (rondom een feest of evenement) een specifieke groep bewoners te verplichten op de locatie te blijven. Op basis van hun gedrag in het verleden hebben zij individueel een kortdurende vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekregen. Als een vreemdeling standaard het terrein van een opvang locatie niet zou mogen verlaten, kan dat worden uitgelegd als een vorm van vrijheidsontneming. Voor vrijheidsontneming gelden andere juridische en uitvoeringskaders dan voor opvang, namelijk de kaders die gelden voor vreemdelingbewaring. Vreemdelingenbewaring vereist zowel juridisch als in de uitvoering dan ook echt iets anders dan de opvang en begeleiding in asielzoekerscentra.
Zoals bekend vloeit uit Europese regelgeving voort dat vreemdelingenbewaring alleen kan worden toegepast als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, wanneer een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is. Aan deze kaders zal in de regel niet zijn voldaan bij vreemdelingen die verblijven op een opvanglocatie; als dat wel het geval was, zouden die vreemdelingen immers in bewaring zijn geplaatst.
Ook ik zou graag zien dat er meer ruimte zou zijn om in bepaalde gevallen eerder vreemdelingenbewaring op te kunnen leggen, zeker in geval van overlastgevende vreemdelingen die criminele strafbare feiten begaan. Dit is dan ook onze inzet in de onderhandelingen in Brussel over diverse wetgevingstrajecten in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.
Waarom wordt dit groeiende probleem niet opgelost met behulp van de Extra Beveiligde Toezichtlocaties (de Aso-Azc’s)? Hoeveel plaatsen zijn daar op dit moment beschikbaar?
In onder meer mijn brieven van 8 juni en 15 november jl. ben ik ingegaan op het palet aan maatregelen dat beschikbaar is om overlastgevende asielzoekers lik op stuk te geven.5 Plaatsing in de extra begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) maakt hier onderdeel van uit en wordt – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet. De twee ebtl’s bieden in totaal 100 plaatsen.
Deelt u de mening dat veiligelanders moeten terugkeren naar hun land van herkomst en dat u tot die tijd alles op alles zet om te voorkomen dat zij voor nog meer overlast zorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘TU wordt voor studenten buiten EU stuk duurder’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «TU wordt voor studenten buiten EU stuk duurder»?1
Ja.
Klopt het dat zolang het collegegeld niet hoger is dan de werkelijke kosten van de opleiding, de kosten verhoogd mogen worden?
Bij de invoering van het huidige stelsel van instellingscollegegeld (2010) is er de mogelijkheid van gedifferentieerd instellingscollegegeld ingevoerd voor verschillende groepen studenten. De instelling mag zelf de hoogte bepalen, dat kan onder het kostprijsniveau zijn, gelijk eraan of erboven. Van de instelling wordt wel verwacht dat vanuit het oogpunt van toegankelijkheid de tarieven redelijk zijn.
In hoeverre betekent het antwoord op de vorige vraag dat studenten van buiten de Europese Unie (EU) op de Technische Universiteit Delft een niet-kostendekkende financiële bijdrage hebben gegeven, en op deze manier indirect gesubsidieerd werden vanuit de overheid? Vindt u het ook onwenselijk dat we op deze manier indirect subsidiëren? Zo nee, waarom niet?
De overheid is verantwoordelijk voor een kwalitatief en toegankelijk nationaal onderwijsstelsel en verstrekt daarvoor een lumpsumbekostiging aan bekostigde instellingen. Het is aan de instelling om te bepalen hoe deze bekostiging wordt verdeeld over haar wettelijke taken, waaronder ook het onderwijs aan niet-EER-studenten valt. De instelling heeft de ruimte om bij het inzetten van de bekostiging de nadruk te leggen op studenten van binnen de EER. Een EER-student betaalt voor een eerste studie en voor studies die tegelijkertijd worden gevolgd wettelijk collegegeld. Voor een tweede studie na een eerste studie betaalt deze student het instellingscollegegeld. De niet-EER-student betaalt in elk geval het instellingscollegegeld. Ook in ons omringende landen zoals Denemarken, België, Schotland en delen van Duitsland gelden vergelijkbare uitgangspunten bij het collegegeld.
In het voorjaar van 2018 is er een motie van Van Meenen (D66) en Westerveld (GroenLinks) aangenomen (Kamerstukken II 2017/18, 31 524, nr. 357) om een maximum in te stellen op de hoogte van het instellingscollegegeld. Ik ben voornemens om bij het regelen hiervan het maximum alleen te laten gelden voor de groep studenten die in Nederland recht heeft op het wettelijk collegegeld en studiefinanciering. Kort gezegd: EER-studenten. Instellingen behouden daarmee ten aanzien van niet-EER-studenten de mogelijkheid om het instellingscollegegeld zonder maximum vast te stellen. Dit laatste past ook in de oproep die de Vereniging Hogescholen en VSNU hiertoe doen. Het is dan voor instellingen mogelijk om met de hoogte van het instellingscollegegeld te sturen op het aantal niet-EER-studenten dat zich inschrijft voor een opleiding (zie ook mijn brief «Internationalisering in evenwicht» van 4 juni jl.).
Kunt u aangeven in hoeverre ook bij andere instellingen voor hoger onderwijs (ho), opleidingen aan niet-EER studenten (studenten buiten de Europese Economische Ruimte) worden aangeboden die niet kostendekkend zijn? Kunt u een overzicht van de kostendekkendheid per ho-instelling naar de Kamer sturen?
In het Eindrapport Tweede studies – doorrekening maximering instellingscollegegelden van maart 2017 staan overzichten van de kostendekkendheid per ho-instelling (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2017/04/07/eindrapport-tweede-studies-doorrekening-maximering-instellingscollegegelden). Dit rapport is bij de beantwoording van deze vragen gevoegd.2
Klopt de bewering van het college van bestuur van de TU Delft dat er wettelijk weinig andere mogelijkheden zijn dan het verhogen van het collegegeld om buitenlandse studenten (zowel EU/niet-EU)? Kunt u dit toelichten?
De TU Delft doelt op de wettelijke middelen die een instelling heeft om forse groei van de instroom van buitenlandse studenten beter te beheersen.
Anders dan in de meeste landen is er in Nederland een toelatingsrecht voor bacheloropleidingen; in andere landen is meer gebruikelijk dat aankomende studenten toelaatbaar zijn. Toelatingsrecht houdt in dat iedereen langs dezelfde kwalitatieve lat wordt gehouden. Voldoe je aan de vooropleidingseisen en nadere vooropleidingseisen dan beschik je over het vereiste minimumniveau en heb je toegang (toelatingsrecht).
Indien er een numerus fixus is of er aanvullende eisen zijn gesteld voor een bacheloropleiding, geldt daarenboven dat degene die kwalitatief het beste is, toegelaten wordt (toelaatbaarheid).
Deze systematiek van selectie geldt voor EER-studenten (inclusief Nederlanders) niet anders dan voor niet-EER-studenten. Naast de bovengenoemde eisen die kunnen worden gesteld aan de toelating en de toelaatbaarheid zijn er in het bekostigde onderwijsstelsel geen mogelijkheden om forse groei van de instroom van buitenlandse studenten goed te beheersen.
Deelt u de mening dat het terugdraaien van Engelstalige opleidingen naar Nederlandstalig ook kan bijdragen aan het beperken van de toestroom van buitenlandse studenten? Zo ja, wilt u dit meenemen in gesprek met de TU Delft?
Zoals ik al vaker in de Kamer heb aangegeven, kan internationalisering ook zeker meerwaarde hebben, waarbij het gebruik van een andere taal dan het Nederlands van toegevoegde waarde kan zijn. Wel vind ik het verstandig als opleidingen continu blijven nadenken over de meest gewenste taalkeuze, waarbij een eerder gemaakte keuze voor een andere taal ook teruggedraaid zou moeten kunnen worden, indien het Nederlands toch het meest passend blijkt te zijn. Dit punt heb ik ook meermaals met de VSNU besproken. Ik ben voornemens de verantwoordelijkheid van instellingen om blijvend aandacht aan taalbeleid te besteden, ook nadat zij de keuze hebben gemaakt een opleiding in een andere taal aan te bieden, meer expliciet in de wet op te nemen. Het terugdraaien van de taalkeuze kan daarbij ook een reden vormen voor internationale studenten om voor een andere opleiding te kiezen. De drempel voor internationale studenten om het Nederlands te leren is vermoedelijk vrij hoog.