Het bericht 'Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken»?1
Ja.
Wat is de omzet van de visserij rondom het Haringvliet?
De precieze omzet van de verschillende visserijvormen die in de omgeving van de Haringvlietsluizen plaatsvinden is onbekend. Voor de meeste visserijvormen geldt dat deze in een veel groter gebied mogen plaatsvinden, dus niet alleen in het Gat van Goeree richting de Haringvlietsluizen, maar ook daarbuiten in de kustzone. Er is geen verplichting voor de vissers om aan te geven op welke van de door hen beviste locaties ze precies welke vis hebben gevangen. In indicatieve zin is eerder door de vissers zelf aangegeven dat in een zone van ca. 2 km zeewaarts van de Haringvlietdam, zij in de verschillende visserijvormen een totale jaarbesomming van 7 à 8 ton realiseren. Dit is echter niet onderbouwd met cijfers of onderzoeksgegevens.
Deelt u de mening dat investeringen in vismigratie ook vissers ten goede komen, mits deze hun vangstmethodes aanpassen?
De voornaamste impact van de Kier is primair gericht op het verbeteren van de migratiemogelijkheden voor trekvissen. Op deze vissoorten mag door de visserij echter niet worden gevist. Verder zullen er veranderingen in de visstand optreden doordat het oorspronkelijke estuariene karakter deels wordt hersteld. Dit is een proces over een langere periode en de precieze veranderingen, en de hiermee samenhangende de gevolgen voor de vissers, zijn daarmee moeilijk te voorspellen.
Klopt het dat er meer dan tien miljoen zalmen in de Rijn zijn uitgezet en dat de Rijnlanden meer dan 600 miljoen euro hebben geïnvesteerd om de Rijn en de zijrivieren weer aantrekkelijk te maken voor vissen? Hoeveel geld is in Nederland geïnvesteerd?
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw worden er in het Rijnstroomgebied jonge zalmen uitgezet, met name in Duitsland en Frankrijk. Het totale aantal is niet precies bekend, maar alleen al in de periode 2013–2016 gaat het om een kleine 2 miljoen dieren. In de periode vanaf 2001 en doorlopend tot na 2030, is sprake van een totale investering door de gezamenlijke Rijnstaten ten behoeve van vismigratie en trekvissen van tussen de 500 en 600 miljoen euro. In Nederland gaat het in deze periode om een totale investering van ca. 90 miljoen euro ten behoeve van de realisatie van het Kierbesluit en voor de aanleg van vispassages in de Neder-Rijn en Lek. Daarnaast is sinds de eerste KRW stroomgebiedbeheerplannen uit 2009 nog eens ca. 40 miljoen euro uitgegeven aan de aanleg van nevengeulen en natuurvriendelijke oevers, o.a. met als doel om de rivier aantrekkelijk te maken voor vissen en vismigratie.
Klopt het dat slechts een aantal vissers niet akkoord is gegaan met financiële compensatie voor het niet meer vissen voor de Haringvlietsluizen?
In de afgelopen periode is door alle partijen die betrokken zijn bij de veranderingen in het gebied overleg gevoerd of vrijwillige aanpassingen in de visserij in de omgeving van de Haringvlietsluizen mogelijk zouden zijn. In dit overleg is door ngo’s en beroepsvisserijsector het voorstel gedaan om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken. Hier zou dan een bedrag van ca. 1,5 miljoen euro voor een periode van 2 jaar mee gemoeid moeten zijn. Dit kwam de facto neer op een verzoek tot betaald stilliggen op kosten van de overheid. Daarbij gaven twee vissers bovendien aan dat zij, ook als de overheid dit zou willen financieren, hier geen gebruik van zouden willen maken. De ministeries van LNV en IenW hebben aangegeven dit voorstel onder deze voorwaarden niet te kunnen en niet te willen omarmen.
Klopt het dat visserij-activiteiten (fuiken, staandwand) zijn toegenomen aan de zeezijde van het Haringvliet? Zo ja, hoe is dit mogelijk gelet op het feit dat tot het openzetten van de sluizen al geruime tijd geleden is besloten?
Er heeft aan de zeezijde van de Haringvlietsluizen geen intensivering van de visserij plaatsgevonden. Sinds 2011 heeft juist een substantiële vermindering van de visserij plaatsgevonden omdat vanaf toen alle aalvistuigen in een zone van 500m van de Haringvlietsluizen verboden zijn. Als gevolg hiervan zijn met name veel fuikenplaatsen in de directe nabijheid van de sluizen komen te vervallen. Ook de sleepnetvisserij op aal en wolhandkrab in de betreffende zone is toen verboden.
Zijn er meer soortgelijke situaties in Nederland waar wordt geïnvesteerd in vismigratie, zoals bij de Afsluitdijk, maar waar de resultaten van deze investering vooral door vissers worden weggevist?
Elke vorm van visserij heeft invloed op de visstand. Primair betreft dit de vissoorten die geoogst mogen worden. Dit zijn echter niet de trekvissoorten waarvoor vismigratievoorzieningen worden getroffen. Deze migrerende vissoorten kunnen natuurlijk wel als bijvangst in netten of aan de hengel terecht komen. De impact kan er dan uit bestaan dat deze vissoorten, na verplichte terugzet, in onvoldoende mate overleven. Zoals ik in mijn beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb aangegeven, blijkt uit onderzoek dat hiervan geen belangrijke impact op migrerende vissoorten uitgaat. Er is dus geen sprake van een situatie waarin de resultaten van investeringen in vismigratie door vissers worden weggevist.
Wat gaat u doen om deze problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen, zowel ten aanzien van het Haringvliet als ten aanzien van andere plekken in Nederland waar wordt geïnvesteerd in vismigratie?
Zoals ik in mijn beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb aangegeven blijkt uit de nu beschikbare gegevens niet dat sprake is van een grootschalige problematiek die vraagt om aanvullende visserijbeperkingen bovenop de randvoorwaarden die nu al van kracht zijn. Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording op uw Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 695).
Wanneer denkt u deze problematiek te hebben opgelost?
Zie antwoord vraag 8.
Courtsiding en matchfixing in het tennis |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De schimmige mannen langs de lijn»?1
Ja.
Kent u het fenomeen «courtsiding»? Zo ja, wat weet u van de aard en omvang daarvan? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek naar te doen?
Ja. «Courtsiding» is een fenomeen waarbij langs de kant van de baan informatie wordt verzameld die wordt ingezet bij het gokken op de betreffende wedstrijd. De gokkers kunnen met behulp van de informatie van de «courtsiders» net iets sneller een weddenschap plaatsen en halen daar voordeel uit. «Courtsiding» kwam in de jaren 2012 tot 2016 veelal voor in het internationale tenniscircuit. Tennisbonden en wedstrijdorganisatoren zien «courtsiding» als een bedreiging van de integriteit van het tennis en treden actief op tegen «courtsiders». Deze aanpak werkt en daarmee is de problematiek afgenomen. Inmiddels komt «courtsiding» voornamelijk nog voor bij wedstrijden op lagere niveaus en met minder toezicht. Na enkele recente meldingen van «courtsiders» in Nederland is ook op toernooien in Nederland de aanpak aangescherpt. Gezien de internationale afname van de problematiek en het feit dat de aanpak van tennisorganisaties werkt, is er op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen naar de aard en omvang van «courtsiding».
Acht u het mogelijk dat «courtsiders» illegale kansspelen in Nederland faciliteren? Zo ja, beschikt u over concrete aanwijzingen en hoe treedt de Kansspelautoriteit hiertegen op?
Bij courtsiding wordt geprobeerd om met informatie van de wedstrijdlocatie kansspelaanbieders en andere gokkers te snel af te zijn. Dat is niet in strijd met de kansspelregelgeving en er zijn ook geen concrete aanwijzingen bij de Kansspelautoriteit dat «courtsiders» het aanbod van illegale kansspelen faciliteren. De Kansspelautoriteit treedt dus niet actief op tegen «courtsiding».
Beschikt u over informatie dat «courtsiding» samenhangt met matchfixingpraktijken? Zo ja, wat is de aard van die informatie en biedt die de mogelijkheid tegen «courtsiders» op te treden?
De internationale tenniskoepel (hierna: ITF) heeft verschillende meldingen ontvangen waaruit blijkt dat «courtsiding» en matchfixing, bedreiging en/of intimidatie van spelers of officials samengaan. Op basis daarvan heeft de ITF een verbod op «courtsiding» opgenomen in internationaal geldende regels en is de aanpak geïntensiveerd. Enerzijds door zelf met spotters te werken, anderzijds door voorlichting aan spelers en toernooiorganisaties te verbeteren. In Nederland is dit jaar al enkele keren tegen «courtsiders» opgetreden door ze, soms met hulp van de politie, te verwijderen van toernooien.
Deelt u de mening dat illegale gokpraktijken sommige sporten bedreigen? Zo ja, waarom en hoe wordt tegen die praktijken concreet opgetreden zodat spelers en publiek zeker kunnen zijn van een eerlijke wedstrijd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De kansspelautoriteit treedt op tegen illegaal kansspelaanbod. Daarnaast maakt het wetsvoorstel Kansspelen op afstand2, dat op dit moment aanhangig is in de Eerste Kamer, vergund aanbod van onder meer onlinesportweddenschappen mogelijk. Dit wetsvoorstel kent ook waarborgen om manipulatie van wedstrijden tegen te gaan. Zo moeten toekomstige vergunninghouders weddenschappen monitoren op opmerkelijke en verdachte gokpatronen die kunnen duiden op matchfixing. Ook mogen er geen weddenschappen worden aangeboden op onder meer eenvoudig te manipuleren spelmomenten en amateurwedstrijden.
Over de aanpak van matchfixing is uw Kamer per brief van 22 maart 2018 geïnformeerd3. Voor informatie over de aanpak van matchfixing verwijs ik naar deze brief.
Veiligheid in tunnels |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geheim akkoord «Pact van Houten» moet tunnelpaniek voorkomen»1 en «Brandveiligheid nieuwe tunnels onder vuur: Coentunnel mogelijk maanden dicht»?2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Bent u bekend met het bestaan van het zogenaamde Pact van Houten? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het feit dat Rijkswaterstaat overleg heeft georganiseerd met meerdere bij het onderwerp betrokken partijen. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 augustus 2017 (Kamerstuk 29 296, nr. 31) heb ik dit aangekondigd. Doel is kennis en informatie te delen en draagvlak te creëren voor een gezamenlijke aanpak. De vorm van het overleg is voortgekomen uit een landelijke informatiebijeenkomst, welke in november 2017 is gehouden in Houten. De benaming is door de deelnemers gebruikt vanwege de locatie van het eerste overleg. Er is echter geen sprake van een «geheim akkoord» of «pact».
Deelt u de mening dat publiciteit over veiligheid in tunnels snel tot onrust kan leiden en dat het daarom verstandig is om achter de schermen werken aan de verbetering van de veiligheid?
Nee. De intentie van het overleg met betrokken partijen is juist om informatie te delen. Er is geen sprake van achter de schermen werken. Met partijen is wel afgesproken om documenten pas na vaststelling breder (openbaar) te delen. Dit om verwarring op basis van conceptversies te voorkomen. Sinds eind vorig jaar is op meerdere momenten vastgestelde informatie beschikbaar gesteld aan betrokken partijen.
Is het waar dat er sprake is van brandgevaarlijk beton en dat de tunnelbeheerders al in november 2017 tot de conclusie kwamen dat meer drastische maatregelen nodig zijn om de veiligheid op het juiste niveau te krijgen? Sinds wanneer bent u daarvan op de hoogte? Waarom is de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Hiervoor verwijs ik u naar de brieven, waarmee ik de Tweede Kamer op
8 augustus en 8 december (Kamerstuk 29 296, nr. 31 en Kamerstuk 34 774-A, nr. 56) 2017 heb geïnformeerd. Daarin is aangegeven dat geen sprake is van een onveilige situatie voor weggebruikers. Het is wel mijn bedoeling om de tunnels weer te laten voldoen aan de normen die het behoud van economische waarden borgen. Daarom worden er onderzoeken gedaan naar mogelijke maatregelen hoe dit te realiseren.
Over resultaten uit deze onderzoeken zijn niet al in november 2017 conclusies getrokken, anders dan een bevestiging van het beeld dat ik de Tweede Kamer in mijn brief van augustus gaf.
Is het waar dat is afgesproken dat de uitkomsten van de brandproeven verzwegen zouden worden en dat er achter de schermen naar oplossingen gezocht zou worden? Wat vindt u daarvan?
Nee, dat is niet waar. Er is met betrokken partijen afgesproken om zorgvuldig om te gaan met het beoordelen en delen van de resultaten van de uitgevoerde proeven omdat die zich niet eenvoudig laten interpreteren. Zorgvuldigheid is nodig om verwarring op basis van conceptdocumenten te voorkomen. Sinds eind vorig jaar zijn periodiek meerdere vastgestelde rapportages over resultaten van proeven beschikbaar gesteld via onder andere de eerder genoemde overleggen en de website van Rijkswaterstaat.
Kunt u aangeven wat de taak en verantwoordelijkheid is van de Tunnelregisseur en aan wie deze functionaris moet rapporteren?
De tunnelregisseur is in dienst bij Rijkswaterstaat en heeft geen bijzondere positie qua rapportagelijn. De tunnelregisseur is verantwoordelijk voor het beheren en toepassen van de wettelijke tunnelstandaard bij tunnels in het rijkswegennet. Voor het onderwerp brandwerendheid is de tunnelregisseur één van de betrokken experts.
Kunt u aangeven bij welke tunnels (bestaand en/of nieuw) onderzoek loopt naar de veiligheid ervan? Kunt u aangeven op welke termijn de veiligheid van deze tunnels op het juiste niveau is gebracht?
In eerder genoemde brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven om welke tunnels het gaat:
De bestaande tunnels zijn veilig voor weggebruikers. Dit is vastgesteld in overleg met de onafhankelijke Tunnelveiligheidsbeambte en betreffende gemeenten (Bevoegd Gezag). Desondanks wordt niet voldaan aan alle wettelijke eisen die ook het behoud van de economische waarde waarborgen. Onderzoek wordt gedaan naar maatregelen, die genomen kunnen worden om weer aan de norm te voldoen.
Is het waar dat zeker vier net opgeleverde tunnels niet voldoen aan de strenge brandeisen door problemen met het gebruikte beton? Zo ja, kunt u aangeven waarom bij de bouw van de recente tunnels nog geen rekening gehouden is met deze brandveiligheidseisen en welke kosten gemoeid zijn bij bouwkundige aanpassingen?
Dat klopt. Er is wel rekening gehouden met de eisen. Bij de bouw is gebruik gemaakt van een betonsoort, die in het verleden aan de eisen voldeed. Het gebruikte beton blijkt bij nader inzien echter minder lang bestand tegen de extreme hitte dan eerder verondersteld. Over de maatregelen, die ik van plan ben te nemen om de tunnels weer aan de eisen te laten voldoen, informeer ik u naar verwachting binnen een maand. Ik ga dan ook in op de kosten.
Is het waar dat de Tweede Coentunnel en A2 Maastricht maanden dicht moeten? Zo ja, sinds wanneer weet u dat en waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Op dit moment is nog niet bekend wanneer en hoelang afsluiten van tunnels nodig is om maatregelen uit te voeren. Zodra hier meer duidelijkheid over is zal ik de Kamer hierover informeren. Dit neemt niet weg dat er hinder voor het verkeer zal zijn. Het beperken van hinder voor het verkeer zal bij het uitvoeren van de maatregelen een belangrijk criterium zijn.
Het bericht 'Opvang op Griekse eilanden kraakt' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opvang op Griekse eilanden kraakt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de situatie in de opvangkampen op de genoemde Griekse eilanden meer dan zorgwekkend en feitelijk inhumaan is? Zo ja, waarom en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over de opvangomstandigheden op de Griekse eilanden. Deze berichtgeving toont weer aan dat blijvende aandacht nodig is om ervoor te zorgen dat opvangfaciliteiten voor migranten in Griekenland voldoen aan de Europese standaarden en dat het Griekse asielstelsel beter functioneert.
De problemen zijn veelal te herleiden tot overbevolking van de opvang op de eilanden. Om de druk op de eilanden te verlichten en de omstandigheden in de opvangfaciliteiten te verbeteren is het van belang dat snel duidelijk is wie mag blijven en wie terug moet naar Turkije of het land van herkomst. Dat vereist efficiëntere asielprocedures. Nederland dringt hier al geruime tijd op aan en ondersteunt dit ook via de inzet van experts. Vervolgens is het van belang dat asielzoekers die niet in aanmerking komen voor een rechtmatig verblijf, ook daadwerkelijk terugkeren, vrijwillig danwel gedwongen.
Het kabinet heeft u over de oorzaken en benodigde verbeteringen eerder bericht, onder andere in de brief aan uw Kamer van 31 mei jl. naar aanleiding van mijn bezoek aan Griekenland.2 De oorzaken liggen onder andere in knelpunten binnen Griekse overheidsdiensten, lokale weerstand en een gebrek aan passende logistieke en personele capaciteit. Mede op aandringen van de EU en Nederland wordt gewerkt aan verbetering van de situatie. Zo wordt de opvangcapaciteit uitgebreid en is er een nieuwe asielwet die snellere procedures en daarmee effectievere terugkeer mogelijk maakt. De Commissie, de EU-agentschappen EASO en Frontex, lidstaten, UNHCR en NGO’s bieden Griekenland substantiële ondersteuning. Zo ook Nederland. Nederland onderhoudt, zoals uw Kamer bekend, nauw contact met de Griekse autoriteiten, en ondersteunt deze met onder andere de doorlopende inzet van expertise, mensen en materieel (zowel bilateraal als via de agentschappen). Daarmee draagt Nederland tevens bij aan kennisoverdracht voor de lange termijn. De Commissie biedt onder andere financiële ondersteuning (in totaal inmiddels ruim EUR 1,5 miljard, waaronder directe ondersteuning van gezondheidsprogramma’s en extra opvangplekken voor alleenstaande minderjarigen). De Commissie monitort de situatie ook nauwlettend. De Griekse autoriteiten zijn ervoor verantwoordelijk dat de Griekse asielprocedure en opvang voldoen aan de Europese standaarden.
Wat is de aard en de omvang van deze problematiek voor zover het specifiek kinderen en hun gezondheid betreft?
Er bevinden zich circa 5.000 kinderen op de eilanden. Het kabinet is bekend met de berichtgeving. Navraag heeft geleerd dat geen exacte cijfers over pogingen tot zelfmoord zijn te achterhalen. Dit neemt niet weg dat het kabinet uw zorg hierover deelt. Extra aandacht voor de kinderen in kwetsbare omstandigheden is van belang. In de meeste opvanglocaties organiseren NGO’s of lokale autoriteiten op hen gerichte activiteiten. Vanaf deze maand wordt het mogelijk gemaakt dat zij naar lokale scholen gaan.
Hoeveel kinderen doen pogingen tot zelfmoord in deze opvangkampen? Deelt u de mening dat het beschamend en meer dan triest is dat kinderen door de situatie in deze opvangkampen zelfs tot zelfmoord worden aangezet? Zo ja, wat gaat er op zeer korte termijn concreet gebeuren teneinde hun situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Voldoet de opvang aan de daarvoor geldende Europese standaarden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe kan die opvang dan verbeterd worden en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol speelt de Europese Commissie in het monitoren van de situatie en het verbeteren hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er concreet gedaan aan verbetering van de asielprocedure op de Griekse eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de UNHCR dat het overbrengen van extra vluchtelingen van de eilanden naar het Europese vasteland vooral door de starre opstelling van andere Europese lidstaten, waaronder Nederland, niet van de grond komt? Zo ja, wat is de oorzaak van die starre opstelling en wat gaat u er aan doen teneinde daar een einde aan te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, ziet het kabinet de inmiddels ingezette extra transfers naar het vasteland niet als oplossing op de lange termijn, met uitzondering wellicht van de groep kwetsbaren. Daarmee wordt de kern van de problematiek immers niet aangepakt. Bovendien ondermijnen transfers de werking van de EU-Turkije verklaring, omdat de verklaring enkel van toepassing is op de eilanden met »hotspots» en Turkije betrokkenen, eenmaal aangekomen op het vaste land, niet meer terugneemt. Daarmee ontstaat dus toch weer een «pull factor». In plaats van transfers is het beter dat de inspanningen gericht zijn op stroomlijning van de asielprocedures en een bijbehorende efficiënte terugkeersystematiek. Verder moeten de opvangcondities worden verbeterd, smokkelnetwerken worden aangepakt, grensbewaking worden verbeterd en grondoorzaken in de landen van herkomst worden geadresseerd.
De inventarisatie ‘Hypotheek en Studieschuld’ van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inventarisatie «Hypotheek en Studieschuld» van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) van 27 augustus jl?1
Ja.
Bent u bekend met de aangenomen motie Koolmees/Schouten2, waarin wordt verzocht om hypotheekverstrekkers de actuele studieschuld te laten meerekenen bij een hypotheekaanvraag?
Ja.
Hoe verklaart u dat hypotheekverstrekkers, ondanks de aangenomen motie, toch standaard de oorspronkelijke hoogte van de studieschuld gebruiken?
De inkomensnormen in de Regeling hypothecair krediet bepalen hoeveel een huishouden maandelijks maximaal kan uitgeven aan hypotheeklasten. De lasten die een consument maandelijks kwijt is aan overige verplichtingen, zoals het afbetalen van een studieschuld, worden in mindering gebracht op dit bedrag en hebben dus invloed op de hoogte van de maximale hypotheek. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële maandlast van de studieschuld is de actuele hoogte van de studieschuld in principe niet relevant. De studieschuld wordt namelijk terugbetaald aan de hand van een annuïtaire aflossing. Een kenmerk hiervan is dat de maandlasten gedurende de hele terugbetaaltermijn, bij gelijkblijvende rente, constant blijven. Het maakt, los van rentewijzigingen of extra aflossingen, dus geen verschil voor de maandlasten of een oud-student recent is begonnen met afbetalen of bijvoorbeeld al tien jaar aan het afbetalen is.
Indien er tussentijds extra wordt afgelost op de studielening kan dat wel van invloed zijn op het bij de studielening horende maandbedrag. Naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten heeft Nibud onderzocht in hoeverre een overgang naar de actuele maandlasten wenselijk is. De conclusie van dit onderzoek was dat het beter is om gebruik te maken van wegingsfactoren, wat inhoudt dat de maandlasten van een krediet waarmee rekening moet worden gehouden, met een vast percentage per kredietsoort worden berekend. Reden hiervoor is onder meer dat dan ook rekening gehouden wordt met eventuele toekomstige rentestijgingen. Het is dus niet zo dat kredietverstrekkers die niet uitgaan van de actuele maandlast van de studieschuld, zich niet aan de gemaakte afspraken houden. In reactie op de uitkomst van het Nibud onderzoek heeft de regering aangekondigd dat bij vervroegde aflossing en bij nog maar korte resterende looptijd, gebruik kan worden gemaakt van de zogeheten explainmogelijkheden. Door gebruik te maken van een explain (een uitzondering) in de regeling hypothecair krediet kan een kredietverstrekker, indien verantwoord, een ruimer krediet verstrekken dan op basis van de hypothecaire leennormen is toegestaan. Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Op het volgende Platform Hypotheken in 2019, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explainmogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Bent u bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken strikte afspraken te maken – en indien nodig de regelgeving te wijzigen – over het proactief hanteren van de actuele studieschulden?
Zie vraag 3. Het overleg hierover heeft plaatsgevonden, zowel in 2014 ten tijde van de wet studievoorschot, als naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten in 2015. Bij het verstrekken van een hypothecair krediet dient de kredietverstrekker op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) informatie over de financiële positie van de consument in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de financiële verplichtingen die een consument heeft. Hier vallen ook studieschulden onder. In de regelgeving is niet specifiek voorgeschreven op welke wijze studieschulden meegewogen moeten worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. Dit wegingspercentage is door de sector zelf, in overleg met de toezichthouder AFM en de ministeries van Financiën, BZK en OCW, door middel van zelfregulering tot stand gekomen.
Bij studieleningen die zijn aangegaan vóór het studievoorschot, bedraagt de wegingsfactor 0,75% van de hoofdsom. Voor studieschulden aangegaan onder het studievoorschot is in 2014 besloten om, vanwege de lagere maandlasten door de socialere terugbetaalvoorwaarden, de wegingsfactor op 0,45% vast te stellen. De wegingsfactor waarmee studieleningen worden meegewogen is daarmee significant lager dan bij consumptief krediet, waarvoor wordt uitgegaan van een wegingsfactor die 2% van de hoofdsom bedraagt. Het verschil tussen de wegingsfactoren weerspiegelt het sociale karakter van studieleningen.
Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Tijdens het volgende Platform Hypotheken, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explain-mogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Deelt u de mening dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) studenten moet voorlichten over de consequenties van het aangaan van studieschulden? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitspraak van woordvoerder Tea Jonkman dat voorlichting geen taak is voor DUO («dat is niet aan ons»)? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik reken het tot mijn verantwoordelijkheid om studenten goed voor te lichten over de consequenties van het aangaan van studieschulden. Verbetering van de voorlichting aan studenten is een doorlopend proces. Op de website van DUO stond al uitleg over hoe studieschulden meewegen bij hypotheekverstrekking. In reactie op de berichtgeving is de vindbaarheid van deze informatie verbeterd, door bij de pagina’s over lenen en over terugbetalen een link naar die informatie toe te voegen. In aanvulling hierop gaan we in overleg met het NIBUD om te bezien hoe verbetering van de voorlichting op dit onderwerp kan worden vormgegeven. We zullen daarbij ook het zogeheten jongerenpanel van DUO betrekken zodat we borgen dat de voorlichting ook aansluit bij de doelgroep. Ook www.rijksoverheid.nl bevat factsheets over studieleningen en hypotheekverstrekking.
Kunt u uitleggen waar de huidige wegingsfactor van 0,45% (en 0,75% voor studenten van voor 2015) bij het aanvragen van een hypotheek op is gebaseerd?
De wegingsfactor is berekend op basis van de toen geldende gemiddelde rentes over de afgelopen jaren en de looptijden die voor studieleningen onder de verschillende stelsels geldt. De rente op studieleningen in de terugbetaalfase wordt elke vijf jaar herzien. Door gebruik te maken van een wegingsfactor, hangt de hypotheek die de oud-student krijgt, niet af van de rente waar hij of zij op dat moment mee te maken, wat tot onrechtvaardige verschillen tussen groepen zou leiden.
Deelt u de mening dat het aangaan van een studieschuld fundamenteel anders is dan het aangaan van andere vormen van krediet? Bent u bereid in kaart te brengen wat het verlagen van de wegingsfactor van 0,45% en 0,75% bij studieschulden voor consequenties met zich mee brengt?
Een studieschuld is wezenlijk anders dan het aangaan van andere vormen van krediet. Een investering in een studie verdient zichzelf doorgaans ruimschoots terug. En mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, wordt bij terugbetaling van de studieschuld niet alleen gekeken naar de hoogte van de schuld en de stand van de rente, maar ook naar het inkomen van de oud-student. Die bescherming bieden andere vormen van krediet doorgaans niet. Bij consumptieve leningen wordt uitgegaan van 2% van het oorspronkelijke kredietbedrag bij het bepalen van de maximale hypotheek. Tegelijkertijd is ook een studieschuld een langjarige verplichting die meegewogen moet worden om verantwoorde hypotheekverstrekking mogelijk te maken. Naar aanleiding van de motie Koerhuis onderzoekt Nibud momenteel of het wenselijk is om de wegingsfactoren te verlagen. De resultaten van het onderzoek worden meegenomen in het Nibud-advies voor de leennormen in 2019. Uw Kamer zal hier dan ook over geïnformeerd worden.
Het niet kunnen treffen van een persoonlijke betalingsregeling voor gedupeerde ouders in verband met de door de eigenaar van kinderopvang ‘de Parel” gepleegde fraude met kinderopvangtoeslag |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de eigenaren van kinderopvang de Parel in Rotterdam door de rechter zijn veroordeeld voor fraude met toeslagen?
Ik kan bevestigen dat een van de twee eigenaren strafrechtelijk is veroordeeld.
Kunt u tevens bevestigen dat als gevolg hiervan de gedupeerde ouders de kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen aan de Belastingdienst?
De strafrechtelijke veroordeling van de eigenaar van kinderopvang de Parel staat los van het eventuele recht op kinderopvangtoeslag van de betrokken ouders. Bij deze ouders is op individuele basis het recht op kinderopvangtoeslag gecontroleerd. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor hun toeslag en voor een mogelijke terugvordering. In de gevallen waarbij bleek dat er geen of minder recht op kinderopvangtoeslag bestond, is conform de geldende wet- en regelgeving het teveel uitbetaalde bedrag bij de betreffende ouders teruggevorderd.
Herinnert u zich dat op schriftelijke Kamervragen is geantwoord dat «indien ouders verwachten hierdoor in betalingsproblemen te komen, zij bij de Belastingdienst om een persoonlijke regeling kunnen vragen?1
Het klopt dat aan uw Kamer is bericht dat, zoals gebruikelijk, de betrokken ouders om een persoonlijke betalingsregeling kunnen vragen, als zij verwachten dat zij niet kunnen voldoen aan de betalingsverplichting van de standaard betalingsregeling van 24 maanden. Bij de beoordeling om in aanmerking te komen voor een persoonlijke betalingsregeling wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de betrokken ouder en wordt er rekening gehouden met de beslagvrije voet. Dit is de standaard werkwijze bij het terugvorderen van toeslagen. Die is ook hier toegepast.
Kunt u aangeven hoe vaak een verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling is gedaan en hoeveel van die verzoeken door de Belastingdienst zijn ingewilligd?
Vijftig ouders hebben een verzoek voor een persoonlijke betalingsregeling naar draagkracht ingediend. Daarvan zijn er vijftien toegekend. Eén verzoek kan betrekking hebben om meerdere vorderingen, als de ouder meerdere terugvorderingsbeschikkingen heeft ontvangen.
Kunt u verklaren waarom er, ondanks de toezegging dat er op verzoek door de Belastingdienst een persoonlijke regeling getroffen kan worden, nog steeds ouders zijn die financieel in de problemen komen, omdat de Belastingdienst hun verzoek om een persoonlijke betalingsregeling toch nog afwijst?2
Alle verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling worden beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden van de ouders. Er zijn verschillende redenen waardoor een ouder niet in aanmerking komt voor een persoonlijke betalingsregeling. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn als de draagkracht of het vermogen van de ouder voldoende is om de terugvordering in 24 termijnen te voldoen. Er kan ook sprake zijn van opzet of grove schuld aan de zijde van de betrokken ouder. In dat geval is volgens de geldende wet- en regelgeving een persoonlijke betalingsregeling niet mogelijk. De ouder kan dan een verzoek doen voor de «maatregel bij verrekenen van de kinderopvangtoeslag». De maatregel voorkomt dat terugvorderingen worden verrekend met de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag voor het lopende jaar. Ouders zullen worden geïnformeerd over deze maatregel.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan deze miscommunicatie?
Aan uw Kamer is bericht dat de betrokken ouders een verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling kunnen doen indien zij verwachten in betalingsproblemen te komen. Deze verzoeken zijn vervolgens op individuele basis beoordeeld. Er zijn diverse redenen waarom een ouder wel of niet in aanmerking komt voor een persoonlijke betalingsregeling. Er is naar mijn mening geen sprake van miscommunicatie. Er is niet toegezegd dat alle verzoeken zonder meer zouden worden gehonoreerd. Overigens hebben ouders die (na aanvraag en beoordeling) in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling deze gekregen.
Welke maatregelen zult u wanneer treffen om aan deze ongewenste situatie voor gedupeerde ouders een einde te maken en er in het vervolg, op verzoek van hen, een persoonlijke betalingsregeling door de Belastingdienst getroffen zal worden?
De Belastingdienst betreurt het dat ouders in financiële problemen zijn gekomen. De binnengekomen verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling zijn op individuele basis door de Belastingdienst beoordeeld waarbij rekening is gehouden met ieders persoonlijke situatie. Als ouders de terugvordering niet in 24 termijn kunnen voldoen, komen zij (in principe) in aanmerking voor een persoonlijke betalingsregeling. Daarmee is een zorgvuldige persoonlijke benadering van de individuele ouder geborgd. Ouders die niet in aanmerking komen voor een persoonlijke betalingsregeling, omdat er bijvoorbeeld sprake is van opzet of grove schuld, kunnen mogelijk wel gebruik maken van «de maatregel bij verrekening van de kinderopvangtoeslag».
Wat zult u doen om ouders, die al een afwijzing door de Belastingdienst hebben gekregen op hun eerder verzoek, alsnog voor een persoonlijke betalingsregeling in aanmerking te laten komen en zult u de Belastingdienst opdragen hen daartoe actief te benaderen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft alle verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling beoordeeld, waarbij gekeken is naar de financiële situatie van de ouders. Daarbij is door de Belastingdienst iedere ouder individueel behandeld. Een nieuwe beoordeling zal, naar verwachting, tot hetzelfde resultaat leiden. Ouders die niet in aanmerking zijn gekomen voor een persoonlijke betalingsregeling zullen worden geïnformeerd over de maatregel bij het verrekenen van de kinderopvangtoeslag. De mededeling die ouders ontvangen bij het verrekenen van de kinderopvangtoeslag wordt hiervoor aangepast.
Een voortvluchtige Amerikaanse verdachte |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Amerikaanse voortvluchtige, verdacht van ontucht met minderjarigen, die op de lijst van de FBI met de meest gezochte pedofielen van Amerika zou staan, al zo lang probleemloos in Nederland woont en werkt?1
Ik neem de ophef en onrust die ontstaat als een verdachte van zedenmisdrijven met minderjarige kinderen in een kinderrijke omgeving blijkt te verkeren, zeer serieus. Dit is een uiterst zorgelijke situatie. Dergelijke feiten dienen grondig te worden onderzocht en waar mogelijk te worden vervolgd.
De onderhavige zaak betreft een Amerikaans onderzoek en het verzoek van de VS aan Nederland tot uitlevering van de verdachte, werd pas gedaan toen de feiten naar Nederlands recht al verjaard waren. Het bilaterale uitleveringsverdrag tussen Nederland en de VS bepaalt dat uitlevering wordt geweigerd wanneer het recht tot strafvervolging naar het recht van de aangezochte staat is vervallen. Daarvan was hier sprake.
In de afgelopen jaren zijn er diverse wijzigingen geweest met betrekking tot verjaringstermijnen en met betrekking tot strafbaarstellingen zelf. Wanneer zaken verjaard zijn, hangt dan ook van een aantal specifieke zaaksafhankelijke factoren af. Inmiddels is het zo dat ernstige zedenfeiten jegens minderjarigen niet meer verjaren, maar dat is alleen zo voor nieuwe feiten of feiten die ten tijde van de invoering van deze wet op 1 april 2013 nog niet verjaard waren. De feiten waarvoor de VS uitlevering zocht, zijn van langer geleden en zijn derhalve beoordeeld naar de wetgeving van die tijd. De verjaringstermijn hing destijds af van de maximumstraf die met betrekking tot het betreffende misdrijf kon worden opgelegd en ging in op de dag nadat het slachtoffer achttien jaar was geworden. Toepassing van deze regelgeving leidde tot de vaststelling dat de onderhavige zaken reeds verjaard waren op het moment dat de VS om uitlevering vroegen. Ik begrijp en voel ook de frustratie die ontstaat als vervolging van een verdachte van dergelijke misdrijven niet meer mogelijk is doordat de feiten zijn verjaard.
Ik kan bevestigen dat er tussen de Amerikaanse en Nederlandse politie contact is geweest over deze zaak. Daarnaast is er in 2015 vanuit de gemeente, in samenspraak met de betreffende basisschool en de GGD, een informatiebijeenkomst georganiseerd voor mensen voor wie dit relevant werd geacht. Verder kan ik geen inhoudelijke mededelingen doen over deze individuele zaak.
Hoe kan het dat dit niet eerder aan het licht is gekomen? Wat is hier mis gegaan, en zou dat nu nog steeds kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Is de veiligheid van kinderen in het geding of in het geding geweest, nu de betreffende voortvluchtige tegenover een basisschool woont en kinderen thuis muziekles geeft?
Zie antwoord vraag 1.
Welke (juridische) mogelijkheden zijn er om het strafproces zo mogelijk alsnog te laten plaatsvinden en in ieder geval de veiligheid te waarborgen?
Nederland kan geen personen uitleveren wegens feiten die naar Nederlands recht verjaard zijn. Evenmin kan een dergelijke zaak van de VS worden overgenomen voor vervolging in Nederland. De Amerikaanse autoriteiten beschikken over het instrument van een internationale signalering. Het gevolg daarvan kan zijn dat betrokkene wordt aangehouden wanneer hij zich buiten Nederland begeeft, indien er op basis van de geldende wetgeving in het land waarin hij zich bevindt, uitlevering mogelijk is.
Het bericht ‘Moerdijk vraagt hulp bij problemen met Albanese inklimmers’ |
|
Lilian Helder (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Moerdijk vraagt hulp bij problemen met Albanese inklimmers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat Albenezen in Nederland in vrachtwagens en schepen klimmen om zo het Verenigd Koninkrijk te bereiken?
De aanpak van het inklimmers vraagstuk heeft de aandacht van het kabinet en er zijn maatregelen genomen om te voorkomen dat inklimmers, waar onder Albanezen, illegaal in vrachtwagens het VK bereiken. De controles bij de maritieme grensdoorlaatposten zijn geïntensiveerd, migratiehonden en helikopters worden ter ondersteuning van deze controles ingezet.
Deelt u de mening dat de getroffen gemeenten, waaronder Moerdijk, dit probleem niet afzonderlijk op kunnen lossen, en dat een landelijke aanpak nodig is?
In diverse gremia wordt er gewerkt aan maatregelen voor het «inklimmersvraagstuk». IenW neemt aan een aantal van deze gremia deel. Deze inzet zal zeker gecontinueerd worden en waar mogelijk zal mijn ministerie de overige betrokkenen met raad en daad terzijde staan.
Goede voorlichting aan vrachtwagenchauffeurs is een belangrijke maatregel tegen deze problematiek. Vanuit zowel diverse regio’s, als vanuit het Ministerie van JenV en de Koninklijke Marechaussee worden al voorlichtingsinitiatieven richting de sector ondernomen. Daarnaast zijn sectorpartijen als TLN ook zelf actief richting hun leden in het delen van praktische tips wat te doen tegen inklimmers.
Bent u bereid om de Minister van Justitie en Veiligheid uw hulp aan te bieden en om samen in gesprek te gaan met de getroffen gemeenten, waaronder Moerdijk?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om voorlichting in te zetten om vrachtwagenchauffeurs te attenderen op inklimmers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in overleg te treden met het Havenbedrijf Rotterdam en met het Havenbedrijf Moerdijk om tot een oplossing te komen die versteken onmogelijk maakt? Zo ja, bent u bereid om deze oplossing landelijk uit te rollen voor alle zeehavens?
Zoals ook bij vraag 3,4 en 5 aangegeven vindt er al overleg plaats met genoemde organisaties. Het is hierbij van belang gezamenlijk met alle relevante partijen (overheid en privaat) de best werkbare oplossing te vinden. Wel is het zo dat er meestal geen «one size fits all» oplossing mogelijk is, maar dat er meer sprake zal zijn van maatwerk per locatie. Hiervoor is inzet nodig vanuit verschillende ministeries, diensten, gemeenten et cetera. Uiteraard draag ik hier aan bij. Zo stimuleren IenW, provincies en bedrijfsleven dat er een netwerk van beveiligde truckparkings langs de goederencorridors tot stand komt.
Malafide slotenmakers |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slotenmaker bedondert buitengesloten vrouw in Den Bosch: «Dat wordt dan 850 euro»»?1 Is het u bekend dat deze problematiek al lang speelt en al meermaals door het programma Opgelicht van de Tros aan de orde werd gesteld?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de omvang en de aard van de problematiek van malafide slotenmakers? Kunt u een inschatting maken hoeveel klanten zijn benadeeld en hoeveel geld hen afhandig is gemaakt?
De politie registreert niet specifiek op het beroep van verdachten en heeft hierover dan ook geen cijfers beschikbaar. Derhalve is het niet mogelijk voor de politie om een inschatting te maken hoeveel klanten jaarlijks door malafide slotenmakers zijn benadeeld, wat de leeftijd van deze slachtoffers is en hoeveel geld hen afhandig is gemaakt.
Heeft het openbaar ministerie (OM) zicht op malafide slotenmakers? Wie zijn het en worden ze vervolgd?
Bij het Openbaar Ministerie (OM) vindt eveneens geen afzonderlijke registratie plaats van zaken waarin sprake is van oplichting door malafide slotenmakers. Indien sprake is van oplichting (op welke wijze ook) zal het OM een passende strafrechtelijke reactie laten volgen.
Hoe gaan deze malafide slotenmakers te werk? Klopt het dat zij zeer professioneel te werk gaan, en in zoekprogramma’s als Google vaak bovenaan de zoekresultaten verschijnen?
Ik heb hier geen andere informatie over dan in het programma wordt getoond. In zijn algemeenheid geldt dat indien een ondernemer de juiste «add words» inkoopt, hij automatisch bovenaan de zoekresultaten verschijnt.
Klopt het dat met name ouderen slachtoffer worden van malafide slotenmakers?
Zie antwoord vraag 2.
Krijgen de slachtoffers van malafide slotenmakers de geleden schade vergoed?
Niet iedere vorm van bewust oneerlijk zaken doen levert in strafrechtelijk zin oplichting/fraude op.
Van oplichting is alleen sprake wanneer de in de wet genoemde oplichtingsmiddelen worden toegepast:
In dit geval kan een burger civielrechtelijk optreden tegen de «wanprestatie» en bij de rechter trachten de schade vergoed te krijgen.
Deelt u de mening dat het bestaan van meerdere keurmerken «van en voor» slotenmakers misleidend kan zijn voor de kwetsbare consument? Is het tijd voor een verplicht keurmerk voor slotenmakers? Zo nee, wat gaat u dan doen om deze vorm van criminaliteit nu eindelijk eens aan te pakken?
Ik ben mij bewust van het feit dat er meerdere keurmerken van en voor slotenmakers zijn. Er zijn mij geen aanwijzingen bekend dat deze keurmerken gebruikt worden door malafide slotenmakers of dat deze keurmerken niet voldoen. Ik ben van mening dat het bestaan van meerdere keurmerken niet misleidend is. Een keurmerk biedt in ieder geval enige garantie van kwaliteit. Aangezien het hier om een vrije markt gaat, ben ik geen voorstander van een verplicht keurmerk.
Bij deze vorm van criminaliteit is preventie van belang. De Fraudehelpdesk (onderdeel van de Stichting Aanpak Financieel-Economische Criminaliteit in Nederland). heeft een aantal tips op haar website staan (https://www.fraudehelpdesk.nl/nieuws/malafide-slotenmakers-zien-nog-altijd-kans/?zoekopdracht=slotenmakers).
Zou een maximum tarief voor diensten van een slotenmaker kunnen helpen bij het bestrijden van deze vorm van oplichting?
De prijs van deze dienstverlening is afhankelijk van een groot aantal factoren. Kosten zijn onder meer afhankelijk van het moment dat de consument belt, reistijd van de slotenmaker, schade als gevolg van het openen en welke merken cilinders de slotenmaker gebruikt. Schakelt de consument een slotenmaker buiten kantoortijden in (bijvoorbeeld in de avond of in het weekend) dan zullen de meeste slotenmakers hiervoor een weekend tarief rekenen. De oplossing zit hem derhalve niet zozeer in een maximum tarief als wel in het van te voren afspraken maken over de kosten.
Het bericht dat eenvijfde van de Syriërs wordt afgewezen vanwege extremistische of conservatieve denkbeelden |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Eenvijfde Syriërs afgewezen voor Turkije-deal vanwege extremistische of conservatieve denkbeelden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat eenvijfde van de Syrische vluchtelingen die worden voorgedragen door de UNHCR wordt afgewezen vanwege extremistische of conservatieve denkbeelden? Zo nee, hoeveel vluchtelingen worden er dan afgewezen op basis van deze gronden? Kunt u dat uitsplitsen? Kunt u ook aangeven welk deel van de vluchtelingen zich uit eigen beweging terugtrekt?
Het aandeel hervestigingsvoordrachten van Syrische vluchtelingen in Turkije dat om veiligheidsredenen, radicale beelden, onverenigbare conservatieve denkbeelden enzovoort wordt afgewezen zoals genoemd in het interview is enigszins vertekend.
Als de gesprekken die een kandidaat tijdens een hervestigingsmissie voert met de verschillende uitvoeringspartners (IND, AVIM, COA) aanleiding geven om een zaak terug te geven aan UNHCR dan wordt het gehele gezin niet geaccepteerd. Dit leidt tot een aanzienlijk hoger percentage.
Het door de politie aangegeven percentage dossiers van ongeveer 20% dat door Nederland aan de UNHCR wordt teruggegeven in het geval van de hervestiging uit Turkije, wordt wel als zodanig herkend. Echter, dit percentage ziet op alle redenen die ten grondslag kunnen liggen aan afwijzen van een dossier, dus asiel gerelateerd (inclusief geloofwaardigheid, openbare orde, nationale veiligheid, 1F et cetera) en gerelateerd aan het integratieprofiel.
Wat betekent het precies dat mensen «te conservatief» zijn om naar Nederland te komen? Aan welk criterium wordt precies getoetst? Deelt u de kritiek dat dit criterium te veel wordt opgerekt?
Via de EU-Turkije Verklaring werkt Nederland actief mee aan de hervestiging van Syrische vluchtelingen vanuit Turkije. In dit kader zijn afspraken gemaakt over een gestandaardiseerd proces ten behoeve van de zogenoemde 1:1-hervestiging. De Turkse IND (DGMM) draagt personen voor aan UNHCR. UNHCR legt deze vervolgens voor aan de EU lidstaten. Binnen dit kader voeren lidstaten hun hervestigingsprocessen uit.
In het Nederlandse hervestigingsproces werkt de gehele migratieketen zorgvuldig samen in de selectie en screening van door UNHCR voorgedragen kandidaten.
De IND toetst of een kandidaat volgens het nationale landgebonden asielbeleid in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland (inclusief geloofwaardigheid, openbare orde, 1F, enzovoort).
De politie (AVIM) verzorgt het identificatie- en registratieproces evenals screening op openbare orde en nationale veiligheid.
Het COA voert gesprekken over participatie en integratie in de Nederlandse samenleving. Dit gesprek heeft een informerende functie en draagt er toe bij de verwachtingen van de kandidaat goed te managen. Het COA geeft uitleg over de omstandigheden van eerste opvang en de Nederlandse normen en waarden (zoals bijvoorbeeld de diversiteit van onze cultuur en gelijkheid tussen man en vrouw, gelijke rechten van LHBTI) en bespreekt dit en de verwachtingen van betrokkenen over een leven in Nederland. Op basis van het gesprek stelt het COA een profiel op over de betrokken kandidaat. Hiermee wordt een inschatting gegeven over het verloop van het integratieproces in Nederland en de begeleiding en ondersteuning die aan de betrokken kandidaat zou moeten worden geboden bij vestiging in Nederland. Het gesprek kan voor de kandidaat soms aanleiding zijn om zich terug te trekken voor hervestiging naar Nederland. Ook kan zijn dat Nederland alle in de interviews opgehaalde informatie meeweegt en dat alle omstandigheden van de zaak bij elkaar genomen uiteindelijk tot de conclusie leiden de betreffende kandidaat en diens gezin niet naar Nederland te hervestigen. Het hebben van conservatieve denkbeelden is op zichzelf geen grond voor weigering. Het betreft een afgewogen proces, met een uiteindelijke uitkomst die is gebaseerd op een zo integraal mogelijk beeld van de betreffende kandidaat. Ik deel de kritiek dan ook niet.
Wat betekent het toetsen van de integratiekans voor het aantal vluchtelingen dat wordt opgenomen door Nederland? In hoeverre zorgt dit ervoor dat Nederland ook daadwerkelijk minder vluchtelingen opneemt?
De werkwijze van het meewegen van het integratie/vestigingsprofiel in de beoordeling in het hervestigingsproces heeft in beginsel geen gevolgen voor het aantal vluchtelingen dat wordt opgenomen door Nederland.
Het Nederlandse nationale hervestigingsquotum geldt onverkort en zo ook heeft Nederland zich in EU verband gecommitteerd aan de hervestiging van een bepaald aantal vluchtelingen. De inzet is erop gericht om bedoelde aantallen te hervestigen. Er wordt in de planning rekening gehouden met enige uitval. Zo nodig wordt verzocht om extra voorleggingen door de UNHCR zodat de toegezegde aantallen zoveel mogelijk worden behaald.
Is deze manier van toetsen vergelijkbaar met andere Europese lidstaten? Zo nee, waarom hanteert Nederland een afwijkende toets?
Individuele Europese lidstaten hebben allemaal een andere nationale hervestigingspraktijk. Over het algemeen geldt dat veiligheidsonderzoeken daar ook onderdeel van zijn. Bekend is dat verschillende lidstaten in de beoordeling ook aandacht besteden aan integratie/vestiging gerelateerde aspecten.
Deelt u de mening dat deze vorm van toetsing geen reden mag zijn uiteindelijk minder Syrische vluchtelingen op te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat Nederland in 2018 tot nu toe 288 Syrische vluchtelingen heeft opgenomen vanuit Turkije? Hoeveel Syrische vluchtelingen heeft Nederland sinds het begin van de EU-Turkije-verklaring opgenomen?
Vanaf april 2016 tot en met augustus 2018 heeft Nederland ongeveer 3.130 Syrische vluchtelingen uit Turkije hervestigd op grond van de EU-Turkije Verklaring, waarvan ongeveer 460 in 2018.2
Hoe gaat u samen met uw Europese collega’s ervoor zorgen dat de toezeggingen over het opnemen van vluchtelingen uit Turkije worden nagekomen?
In de EU-Turkije Verklaring is afgesproken dat voor elke irreguliere migrant en afgewezen asielzoeker die vanaf de Griekse eilanden naar Turkije terugkeert, de EU vanuit Turkije een erkende Syrische vluchteling zal hervestigen. De Verklaring noemt geen concrete aantallen die voor een bepaalde periode moeten worden behaald. Zoals de Europese Commissie ook rapporteert, tonen de cijfers aan dat de EU lidstaten hier duidelijk ook invulling aan geven. Het aantal Syrische vluchtelingen dat naar de EU is hervestigd, is vele malen groter dan het aantal irreguliere migranten en afgewezen asielzoekers dat is teruggekeerd naar Turkije.3 Dit is sinds het begin van de inwerkingtreding van de Verklaring al het geval en ik zie dat meerdere EU lidstaten gecommitteerd blijven aan de hervestiging van kwetsbare Syrische vluchtelingen uit Turkije. Ook is het bemoedigend dat het aantal lidstaten dat bijdraagt aan hervestiging vanuit Turkije nog altijd toeneemt.
Kent u het artikel «In Grieks vluchtelingenkamp proberen zelfs kinderen zelfmoord te plegen»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u op dit moment de situatie van vluchtelingen in de Griekse opkampen? In hoeverre ziet u hier verbetering in?
Voor de beantwoording naar de vragen verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen die op 3 september zijn gesteld door de leden Kuiken en Ploumen (beiden PvdA) over het bericht «Opvang op Griekse eilanden kraakt».
In hoeverre heeft u goed zicht op wat er gebeurt met het Europese geld dat wordt geïnvesteerd in de vluchtelingenkampen in Griekenland? Hoe verklaart u dat het mogelijk is dat in sommige kampen de omstandigheden zo slecht zijn en blijven, ondanks de hulp van de EU? Welke mogelijkheden ziet u de omstandigheden in de Griekse opvangkampen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van het debat over de Europese top?
Dit is niet mogelijk gebleken. De situatie in Griekenland is evenwel aan de orde gesteld en met de Kamer besproken in zowel het debat over Vreemdelingen en Asielbeleid op 12 september jl. als het debat over de Europese Top op 13 september jl.
Het bericht dat vermogensbeheerders en grootaandeelhouders zich niet laten leiden door de dividendbelasting voor investeringen in Nederlandse bedrijven |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de uitspraken van vermogensbeheerders vanuit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk dat zij zich niet laten leiden door dividendbelasting om te investering in Nederlandse bedrijven?1
Het is de vraag of de geciteerde uitspraken van bepaalde vermogensbeheerders die aangeven dat zij zich niet laten leiden door de dividendbelasting een representatief beeld geven van de huidige en potentiële beleggers in den brede. De dividendbelasting kan, als zij niet verrekend kan worden, het rendement wel degelijk beïnvloeden. Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk van belang is. Daarnaast zorgt afschaffing van de dividendbelasting ervoor dat Nederlandse aandelen aantrekkelijker worden voor potentiële buitenlandse beleggers (al dan niet in beleggingsfondsen) die deze nu nog mijden vanwege de dividendbelasting. Dit kan leiden tot druk vanuit de aandeelhouders om het hoofdkantoor uit Nederland te verplaatsen of om niet voor Nederland te kiezen.
Vindt u het ook opmerkelijk dat enkel de partijen die al jaren lobbyen voor de afschaffing die maatregel openlijk steunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. De gevolgen van het vertrek van hoofdkantoren zijn veelal indirect en het verbaast mij dan ook niet dat voornamelijk de bedrijven die voor het afschaffen van de dividendbelasting hebben gepleit, de maatregel openlijk steunen. Overigens zijn zij niet de enige die de maatregel openlijk steunen. In de media en tijdens de hoorzitting van 14 december 2017 hebben ook anderen voor deze maatregel gepleit.
Bent u het eens met de Nederlandse vereniging voor institutionele beleggers Eumedion, de Britse vermogensbeheerder Intrinsic Value Investors en de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven ASML, Wolters Kluwer en Vopak dat de dividendbelasting geen rol speelt voor het Nederlandse vestigingsklimaat?2
Nee.
Wat is uw reactie op de stelling van Rabobank-econoom Nic Vrieselaar dat het vestigingsklimaat meer gebaat is bij het verder verlagen van de belasting op arbeid? Bent u het met hem eens? Zo nee, hoe onderbouwt u dat het vestigingsklimaat meer gebaat is bij het afschaffen van de dividendbelasting?3
Lagere belastingen op arbeid maakt het aantrekkelijker om (meer) te gaan werken en dit heeft een positief effect op de Nederlandse economie. Het kabinet onderschrijft dit en heeft daarom het verlagen van de lasten op arbeid als een van fiscale beleidsspeerpunten genoemd. Hier wordt uitvoering aan gegeven in het pakket Belastingplan 2019. Ook de aanwezigheid van hoofdkantoren in Nederland is belangrijk voor de Nederlandse economie. Hoofdkantoren versterken de concurrentiekracht van Nederland en zijn goed voor hoogwaardige werkgelegenheid.4 Daarnaast vergroot de aanwezigheid van hoofdkantoren ook de kans op vervolginvesteringen in Nederland bijvoorbeeld op gebied van onderzoek en ontwikkeling. Zowel de afschaffing van de dividendbelasting als de lagere lasten op arbeid zijn onderdeel van een totaalpakket waarmee het algemeen belang naar de mening van het kabinet het beste is gediend.
Erkent u dat de jarenlange lobby voor de afschaffing van de dividendbelasting door de maatregelen tegen belastingontwijking eindelijk voet aan de grond heeft gekregen?4
Zoals in de toelichting van de Wet bronbelasting 2020 is te lezen zijn de maatregelen die het kabinet neemt om belastingontwijking tegen te gaan niet de reden dat het kabinet voorstelt om de dividendbelasting af te schaffen.
Waarom betoogt het kabinet sinds jaar en dag dat het volledig meewerkt met het aanpakken van belastingontwijking, terwijl maatregelen om de uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuiving (ook wel «base erosion and profit shifting», BEPS, genoemd) tegelijkertijd de doorslaggevende reden geven om de dividendbelasting af te schaffen en de vennootschapsbelasting te verlagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5.
Erkent u dat meewerken met aanpakken van belastingontwijking en het realiseren van lagere belasting voor multinationals om de «nadelige» effecten te compenseren met elkaar in tegenspraak zijn?
Zoals in de toelichting van de Wet bronbelasting 2020 is te lezen, neemt het kabinet deze maatregelen niet om «nadelige» effecten van het aanpakken van belastingontwijking te compenseren.
Kunt u deze vragen elk apart beantwoorden voor de presentatie van de Rijksbegroting?
Gezien de samenhang met de op Prinsjesdag te versturen stukken, worden deze vragen gelijktijdig met de presentatie van de Rijksbegroting beantwoord.
Het bericht 'Politiebureau verdwijnt uit het straatbeeld: bijna 200 bureaus gesloten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebureau verdwijnt uit het straatbeeld: bijna 200 bureaus gesloten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de politie een cruciale rol speelt in de veiligheid van de maatschappij en het veiligheidsgevoel van alle burgers? Zo nee, waarom niet?
Het bevorderen van de veiligheid is een kerntaak van de politie. De dienstverlening is daarbij zeer bepalend voor het vertrouwen van de samenleving in de politie en het door de burger ervaren gevoel van zichtbaarheid en nabijheid. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd, wordt hier met prioriteit aan gewerkt.2
Deelt u de mening dat de politie goed bereikbaar moet zijn voor alle burgers, ook voor hen die, om welke reden dan ook, niet digitaalvaardig zijn? Zo ja, waarom worden dan politiebureaus gesloten en dan ook nog in de omvang 191 van de 477 politiebureaus?
De politie staat midden in de snel veranderende samenleving. Om aansluiting te houden bij de samenleving is het noodzakelijk dat de politie meegaat met de ontwikkelingen in de maatschappij. Dit noopt tot aanpassingen binnen de politieorganisatie. Voor de gebiedsgebonden politiezorg (GGP) is hiervoor de ontwikkelagenda GGP opgesteld. Het verder invulling geven aan moderne nabijheid in de wijk met aandacht voor de lokale context, maakt hier onderdeel van uit.3 De bereikbaarheid en toegankelijkheid van de politie zijn daarbij cruciaal.
De beweging om meer aanwezig te zijn in de wijken en minder op bureaus gaat niet ten koste van de kwaliteit van dienstverlening. De politie zal meer op straat aanwezig zijn en via andere, modernere wegen dan traditionele politiebureaus bereikbaar zijn voor de burger, zoals steunpunten in gemeentekantoren en pop-up politiebureaus. Het burgercontact van de politie is altijd gericht op het zo snel en laagdrempelig mogelijk kunnen doen van een melding of aangifte, bijvoorbeeld tijdens een wijkagentspreekuur of eventueel bij de burger thuis.4 De politie houdt daarbij rekening met minder zelfredzame doelgroepen.
In de periode 2014–2018 zijn 210 locaties gesloten, maar zijn daarnaast 103 nieuwe locaties geopend. Bij deze huisvestingsverschuivingen is rekening gehouden met de bereikbaarheid van de politie en is gezorgd voor kwalitatief goede voorzieningen voor de agenten op straat.
Deelt u de mening dat politieposten niet hetzelfde zijn als politiebureaus die veel langer en vaker voor de burgers open zijn en dus ook geen vervanging kunnen zijn voor de gesloten politiebureaus?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom luistert u ook op dit punt niet naar de agenten die beter weten wat zij zelf vinden en wat de burgers nodig hebben om aangifte te kunnen doen, omdat de misdaad zich ook niet aan openingstijden van politieposten houdt?
Voor een effectieve en efficiënte politie is modernisering noodzakelijk. Alleen op die manier kan de criminaliteit adequaat worden bestreden. De politie werkt vanuit een nieuwe visie op burgercontact, waarbij laagdrempelig contact en bekendheid met politie wordt beoogd.5 De inzet om meer aanwezig te zijn in de wijken en minder op bureaus gaat dan ook niet ten koste van de kwaliteit van dienstverlening. In afstemming met het lokale gezag wordt hierbij gezocht naar een zo goed mogelijk gebruik van locaties.6
Deelt u de mening dat het sluiten van de politiebureaus niets meer of minder is dan een ordinaire bezuinigingsmaatregel die 76 miljoen euro moet opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van het inreisverbod van de Verenigde Staten voor werknemers van ASML |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trumps «moslimban» treft ook chipmachinemaker ASML: werknemers komen VS niet binnen»?1 wat is uw reactie daarop?
Ja.
Deelt u de mening dat het strenge inreisverbod van de Verenigde Staten, beter bekend als de «moslimban», verwerpelijk is, en dat Nederland hier op geen enkele wijze aan mee moet werken?
De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat medewerkers van ASML en andere bedrijven op deze wijze worden behandeld door de Verenigde Staten, enkel en alleen gebaseerd op hun land van afkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich er van bewust dat meerdere bedrijven in Nederland hinder ondervinden van het strenge inreisverbod? Heeft u hierover al eens het gesprek gevoerd met ASML en (vertegenwoordigers van) andere werkgevers? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in goed contact met het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven. De door u geschetste zorgen zijn in deze gesprekken niet eerder met het ministerie gedeeld. Wel is het ministerie bekend met een aantal gevallen waarbij in het kader van de nieuwe regelgeving een visum vereist is. Hierbij speelt het ministerie normaliter geen rol. Wanneer bedrijven en / of individuen zich bij het ministerie melden zal, zoals te doen gebruikelijk, worden bezien of kan worden bemiddeld.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger samen met Duitsland om opheldering heeft gevraagd bij de Verenigde Staten over de gevolgen van het inreisverbod?2 Kunt u aangeven wat dit heeft opgeleverd?
Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daags na de invoering van het inreisverbod, op aandringen van Nederland en andere (Europese) landen, verduidelijkt wat de gevolgen van het decreet zijn voor personen met een dubbele nationaliteit (bipatriden). Onder het decreet kunnen alle houders van Nederlandse paspoorten (ook zij die naast het Nederlanderschap de nationaliteit van één van de genoemde landen bezitten) toegang krijgen tot de VS indien hun Nederlandse paspoort een geldig visum bevat.
Voor de uitgebreidere kabinetsreactie verwijs ik graag naar de Kamerbrief betreffende het Amerikaanse inreisverbod d.d. 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 V, nr. 65.
Bent u bereid om de hinderlijke gevolgen die Nederlandse werkgevers en werknemers ondervinden van de zogenaamde moslimban aan te kaarten bij de autoriteiten in de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Indien bedrijven zich melden zal het ministerie uiteraard proberen te bemiddelen.
Zijn de problemen die Nederlandse werknemers en werkgevers ondervinden van de «moslimban» opgebracht tijdens de onderhandelingen met de Verenigde Staten (VS) over de mogelijke introductie van preclearance op Schiphol? Zo nee, waarom niet?
De Amerikaanse en Nederlandse soevereine bevoegdheid te bepalen wie op welke gronden worden toegelaten tot het eigen grondgebied is geen onderwerp van de onderhandelingen met de VS over preclearance op Schiphol.
Wanneer verwacht u resultaten naar het onderzoek over de vraag of «preclearance» in overeenstemming is met de Nederlandse Grondwet en de door Nederland getekende internationale verdragen?
Het kabinet is er altijd helder over geweest dat een eventuele overeenkomst met de Verenigde Staten inzake «preclearance» verenigbaar moet zijn met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten. Om die reden blijft de Nederlandse inzet gedurende de onderhandelingen gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse, Europese of internationale wet -en regelgeving, ook in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie ook Kamerstuk 31 936, nr. 369 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2196). Zie ook de antwoorden op vragen gesteld door de leden Van den Hul en Kuiken (beiden PvdA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie over het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse «preclearance» faciliteiten op Schiphol (ingezonden 18 augustus 2017).
Indien de «preclearance» in Nederland wordt ingevoerd, zou dit betekenen dat Amerikaanse douanebeambten dit discriminerend beleid tegen werknemers van ASML en andere bedrijven op Schiphol uitvoeren? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie die past bij een vrije samenleving?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u helder en stapsgewijs uiteenzetten wat u de komende maanden concreet gaat doen om er voor te zorgen dat Nederlandse werknemers van ASML gewoon hun werk kunnen uitvoeren en de Verenigde Staten in mogen?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 6; indien bedrijven zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken melden dan zal het ministerie uiteraard proberen te bemiddelen.
Flash Glucose Monitoring |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat Flash Glucose Monitoring een enorme verbetering van de kwaliteit van leven voor mensen met diabetes betekent omdat dat deze methode makkelijker en sneller is dan vingerprikken en omdat deze methode pijnloos is? Bent u met het Zorginstituut Nederland van mening dat de methode voldoet aan de kwaliteitsstandaarden en de stand der techniek?1 2
Ja.
Bent u van mening dat een methode die de kwaliteit van leven voor mensen met diabetes zo verhoogt, beschikbaar moet zijn voor alle diabetespatiënten die hier profijt van kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat verzekerde zorg moet voldoen aan de pakketcriteria. Dat betekent dat een methode tot de stand van wetenschap en praktijk behoort en bewezen effectief moet zijn. Als wettelijk toegewezen pakketbeheerder toetst het Zorginstituut indien nodig of zorgvormen aan de pakketcriteria voldoen. Ten aanzien van Flash Glucose Monitoring heeft het Zorginstituut onlangs een standpunt ingenomen dat ik u op 5 juli jl. heb toegestuurd.
Kunt u toelichten waarom Nederland achterloopt met het goedkeuren van Flash Glucose Monitoring als behandeling, vergeleken met alle omringende landen (Duitsland, België, Groot-Brittannië)?
Tussen landen bestaan verschillen in zorgverzekeringstelsels en de manier waarop zorginterventies worden beoordeeld. Daarbij is ook van belang de wijze waarop zorg per land is georganiseerd en de beschikbaarheid van eventuele alternatieve zorgvormen.
Om welke reden wordt Flash Glucose Montoring niet vergoed voor patiënten met Hemoglobine A1c (HbA1c) < 64 milimol (mmol)? Is dit besluit gebaseerd op onderzoek? Zo ja, op basis van welk onderzoek is het beleid gebaseerd dat mensen met HbA1c < 64 mmol geen baat hebben bij gebruik van Flash Glucose Monitoring en dus geen indicatie hebben voor vergoeding van Flash Glucose Monitoring uit de basisverzekering?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het, eerder met u gedeelde, rapport van het Zorginstituut met daarin de motivatie omtrent het standpunt over Flash Glucose Monitoring3.
Op welk onderzoek is gebaseerd dat mensen met HbA1c < 64 mmol méér gebaat zijn bij het drie- of viermaal daags bloedprikken dan bij 96 meetpunten per dag, zoals bij gebruik van Flash Glucose Monitoring?
Zie antwoord vraag 4.
Op welk onderzoek is het beleid gebaseerd dat alléén mensen met alleen HbA1c > 64 mmol baat hebben bij gebruik van Flash Glucose Monitoring?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gebeurt er als mensen met HbA1c > 64 mmol dankzij het gebruik van Flash Glucose Monitoring een HbA1c < 64 mmol ontwikkelen? Krijgen zij na deze verbetering in HbA1c, Flash Glucose Monitoring niet meer vergoed uit de basisverzekering? Moeten zij hun Flash Glucose Monitoring dan inleveren en weer gaan bloedprikken?
Een verzekerde moet redelijkerwijs op een hulpmiddel aangewezen zijn (artikel 2.1, lid 3, van het Besluit zorgverzekering. Als blijkt dat de Flash Glucose Monitoring niet voldoet of niet meer noodzakelijk is, kan de zorgverlener in overleg met patiënt overstappen naar een andere vorm van bloedglucosemeting. Dit zal door de zorgverlener voor de specifieke situatie van de patiënt moeten worden beoordeeld.
Op welk onderzoek is het beleid gebaseerd dat alleen diabetespatiënten die jonger zijn dan 18 jaar baat hebben bij gebruik van Flash Glucose Monitoring, ook al hebben zij een HbA1c dat volgens het Zorginstituut «goed» is ingesteld (< 64 mmol)?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het, eerder met u gedeelde, rapport van het Zorginstituut met het standpunt over Flash Glucose Monitoring4.
Wat gebeurt er als patiënten in de leeftijd van 4 tot 18 jaar, die de Flash Glucose Monitoring vergoed krijgen, 18 jaar worden? Is het dan zo dat zij Flash Glucose Monitoring niet meer vergoed krijgen uit de basisverzekering? Moeten zij hun Flash Glucose Monitoring dan inleveren en weer gaan bloedprikken?
In dat geval zal individueel beoordeeld moeten worden of hij/zij in zijn/haar specifieke situatie nog in aanmerking komt voor FGM of dat een andere oplossing adequater is.
Waarom is met betrekking tot de vergoeding van Flash Glucose Monitoring gekozen voor een leeftijdsgrens van 4 tot 18 jaar?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het, eerder met u gedeelde, rapport van het Zorginstituut met het standpunt over Flash Glucose Monitoring5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de speciale werkgroep binnen de Rondetafel Diabeteszorg, die bezig is met het bepalen van de indicatiestelling en het benodigde wetenschappelijke bewijs dat nodig is om de meerwaarde van Flash Glucose Monitoring aan te kunnen tonen? Zijn de resultaten al beschikbaar?
De afspraak met partijen binnen de Rondetafel is dat het Zorginstituut, aan de hand van de resultaten die de werkgroep oplevert overgaat tot duiding van FGM voor andere groepen patiënten. Deze resultaten zijn nog niet beschikbaar.
Kunt u aangeven wat het verschil in kosten is tussen het gebruik van de controlestrips met vingerprikken en Flash Glucose Monitoring per persoon op jaarbasis? Kunt u ook het verschil in kosten aangeven ten opzichte van het gebruik van continue glucose monitoring?
Ik kan slechts een indicatie geven van kostenverschil omdat het gebruik van strips per patiënt sterk varieert en ik bovendien niet beschik over informatie over exacte prijzen per hulpmiddel. Echter, op basis van gemiddelde kosten per jaar per patiënt liggen de kosten voor FGM gebruikers ongeveer € 1.200 hoger ten opzichte van patiënten die teststrips bij vingerprikken gebruiken. De gemiddelde kosten per FGM gebruiker liggen ongeveer € 1.500 lager ten opzichte van patiënten die continue glucose monitoring gebruiken.
Om hoeveel mensen gaat het in Nederland als Flash Glucose Monitoring voor iedere diabetes type 1 patiënt op medische indicatie ter beschikking zou komen?
Geschat wordt dat er jaarlijks 30.000 tot 51.800 patiënten voldoen aan de indicaties voor welke het Zorginstituut heeft beoordeeld dat FGM effectieve zorg is. Op basis daarvan worden de bruto meerkosten geraamd tussen de € 48,6 miljoen en €
Hoeveel extra kosten zijn er op jaarbasis mee gemoeid als Flash Glucose Monitoring op medische indicatie in het basispakket zou worden gebracht?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u van plan het diabeteshulpmiddel vanuit de basisverzekering ook te gaan vergoeden voor meerderjarigen met diabetes type 1 of meerderjarigen met een intensieve insulinetherapie? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het, eerder met u gedeelde, rapport van het Zorginstituut met het standpunt over Flash Glucose Monitoring6.
De lessen die Nederland heeft getrokken ruim een jaar na de brand in de Londense Grenfell Tower |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Welke lessen hebben wij in Nederland getrokken van de brand in de Londense Grenfell Tower op 14 juni 2017?
In de beantwoording van eerdere Kamervragen hebben mijn ambtsvoorganger en ik laten weten het Engelse onderzoek naar de brand af te wachten en daarna te bezien welke maatregelen nodig zijn. Helaas moet ik constateren dat de afronding van het Engelse onderzoek naar de brand is vertraagd. De verwachting was dat het rapport in april 2018 zou worden gepubliceerd. De aanwijzingen zijn nu dat dit pas op zijn vroegst in november 2018 zal zijn. Ik kan dus nog geen lessen trekken uit het rapport over de brand in Grenfell Tower.
Wel heb ik inmiddels opdracht geven aan de Adviescommissie toepassing en gelijkwaardigheid bouwvoorschriften1 (ATGB) voor het uitbrengen van een advies zodra dit rapport beschikbaar is. Dit advies behelst dan de lessen die Nederland kan trekken uit de brand in de Grenfell Tower.
Waarom wilt u, zoals u aangeeft in uw beantwoording van eerdere Kamervragen1, de resultaten van het Britse onderzoek afwachten, als er regelmatig inzicht gevende tussenresultaten worden geopenbaard? Waarom kiest u er niet voor op dit moment al het zekere voor het onzekere te nemen? Bent u bereid er naar te streven dat elke constructie, waarvan de brandveiligheid niet overtuigend is aangetoond, te vermijden?
Van het officiële Engelse onderzoek naar de brand zijn er geen tussenresultaten geopenbaard. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Moet wat u betreft de veiligheid worden verbeterd in panden waar ouderen en kwetsbare mensen wonen of onderwijs wordt gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u het feit dat het programma ZEMBLA in haar uitzending van 23 mei 2018 enkele casussen toonde van gebouwen die niet of onvoldoende brandveilig zijn?2 Sluit u uit dat er meer gebouwen brandonveilig zijn?
In Nederland staan miljoenen woningen en honderdduizenden andere gebouwen. Er zijn geen aanwijzingen dat er in Nederland op grote schaal gebouwen zijn met gevels die niet voldoen aan de wettelijke eisen van brandveiligheid. Het is evenwel mogelijk dat sommige gebouwen niet of onvoldoende brandveilig zijn. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid zelf een inventarisatie uit te laten voeren of er in Nederland meer woon- of verblijfsgebouwen gelijkenis met Grenfell hebben, in plaats van af te wachten of gebouweigenaren dit zelf melden? In hoeverre is er bij gebouweigenaren voldoende inzicht en urgentie om meldingen te doen? Erkent u dat in de fase van vergunningverlening tot en met realisatie nog de nodige mutaties kunnen optreden waarvan de opdrachtgever geen weet heeft, bijvoorbeeld door gebruik van goedkopere gevelbekleding of goedkoper isolatiemateriaal?
Omdat er geen aanwijzingen zijn dat er in Nederland op grote schaal gebouwen zijn met gevels die niet voldoen aan de wettelijke eisen van brandveiligheid, heb ik er in eerste instantie voor gekozen om het rapport over de Grenfell tower af te wachten. Deze keuze was in lijn met uitspraken van de lector brandpreventie de heer Hagen en heb ik gekozen in afstemming met de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland (VBWTN). Gelet op de vertraging in de oplevering van het Grenfell rapport en de maatschappelijke zorgen over de brandveiligheid heb ik besloten in afstemming met de VNG, de VBWTN en de Brandweer om vooruitlopend op de resultaten van het Engelse onderzoek alle gemeenten te vragen een inventarisatie uit te voeren van de meest risicovolle gebouwen en daarbij te laten toetsen of de brandveiligheid van de gevels voldoet aan het Bouwbesluit. Ik ben nog in overleg met de VBWTN en de Brandweer over deze inventarisatie en de wijze van onderzoek.
Ik ervaar bij gebouweigenaren voldoende inzicht en urgentie om zo nodig zelf tot onderzoek over te gaan. Het is hoe dan ook de taak van een gebouweigenaar te zorgen dat zijn gebouw voldoet aan de brandveiligheidseisen. Met de brief die ik zal sturen aan gemeenten wordt beoogd dat op korte termijn de gebouweigenaren van de meest risicovolle gebouwen worden bereikt. Dat er in de bouwfase andere goedkopere materialen worden toegepast dan volgens de vergunning en dat de opdrachtgever hiervan geen weet heeft, is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Hoe beoordeelt u de stelling van brandweer Rotterdam Rijnmond, die aangeeft dat er regelmatig rookgasexplosies plaatsvinden veroorzaakt door isolatiemateriaal, zoals EPS en teer?3
Voor zover mij bekend komen rookgasexplosies incidenteel voor bij branden en dan met name bij bedrijfsgebouwen. Rookgasexplosies in gebouwen kunnen niet alleen ontstaan door isolatiematerialen maar ook door andere bouwmaterialen of door de in een gebouw aanwezige brandbare materialen en inventaris.
Bent u bereid een aanscherping of zelfs verbod op brandbare materialen te overwegen gezien het feit dat we ons nationale woningbouwprogramma opvoeren naar 75.000 woningen per jaar en dat veel van deze woningen binnenstedelijk en meerlaagse woningbouw zijn? Deelt u de mening dat de noodzaak nog groter is, nu we vanuit de klimaatdoelstellingen grootschalig woningen en gebouwen gaan inpakken en daarmee veilige woongebouwen dreigen onveilig te maken?4
Het advies dat ik heb gevraagd aan ATGB (zie mijn antwoord op vraag 1) behelst ook de vraag of aanscherping van brandveiligheidseisen in Nederland nodig zijn. Nadat ik dit advies heb gekregen, zal ik uw Kamer informeren over mogelijke aanscherping van de eisen in de bouwregelgeving.
Deelt u de mening dat om te kunnen voldoen aan de aangescherpte energieprestatie veel daken en gevels van de bestaande gebouwvoorraad vanaf de buitenzijde moeten worden na-geïsoleerd? Bent u op de hoogte van het feit dat de meestal onbrandbare steenachtige materialen worden vervangen door klasse B materialen?5 Bent u ermee bekend dat – bij ongewijzigd beleid – door het inpakken van bestaande gebouwen met brandbare bouwmaterialen – het risico van branduitbreiding via de gevel en daarmee de kans op slachtoffers groter wordt?
Om de energieprestatie van bestaande gebouwen te verbeteren is na-isolatie aan de buitenzijde een voor de hand liggende oplossing. De nieuwe buitengevel zal dan inderdaad vaak een brandklasse B hebben. Brandklasse B is ook de zwaarste eis uit het Bouwbesluit voor nieuwbouw en verbouw van gebouwen. De brandveiligheid van een gevel is echter maar één van de aspecten van een brandveilig gebouw. In Nederland vallen de meeste dodelijke slachtoffers bij brand binnen afzonderlijke woningen waarbij de brandvoortplanting van de gevel geen rol speelt. Dit laat onverlet dat ik aan de hand van het toekomstige advies van de ATGB (zie mijn antwoord op vraag 1) zal nagaan of aanscherping van de bouwregelgeving nodig is.
Bent u op de hoogte van de consultatie in het Verenigd Koninkrijk voor een verbod op brandbare materialen?6 Bent u bereid daar lessen voor Nederland uit te leren?
Ik ben hiervan op de hoogte. Ik zal aan de hand van het toekomstige advies van de ATGB nagaan of aanscherping van de regelgeving nodig is. Zie ook vraag 1.
Klopt het dat producenten van gevelbeplating deze vaak testen in combinatie met bijvoorbeeld onbrandbare minerale wol? Deelt u de mening dat de uitslagen van dergelijke testen onvoldoende zijn, omdat in de bouwpraktijk vaak niet wordt voldaan aan de geteste combi en dat bij brand de vuurbelasting veel hoger kan zijn door het ontstane schoorsteeneffect? In hoeverre wordt afdoende gecontroleerd of dit plaatsvindt? Kunt u uw antwoord toelichten? Is het wat u betreft nodig de handhaving te versterken?
Het is aan producenten om testen uit te laten voeren op proefstukken die representatief zijn voor de toepassing van hun product in de praktijk. Op basis van uitgevoerde testen stelt het testlaboratorium een classificatierapport op. In dit rapport wordt de brandklasse vermeld en wordt aangegeven voor welke combinatie van materialen dit geldt. Worden in een gevel andere materialen toegepast, dan is het classificatierapport niet geldig. Het is daarom nodig dat gecontroleerd wordt dat er gebouwd is overeenkomstig het classificatierapport. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de bouwende partijen. Het gemeentelijke bouwtoezicht kan hier toezicht op houden. Met de voorgestelde Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen wordt beoogd de naleving van de deze en andere wettelijke verplichtingen te verbeteren.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van emeritus hoogleraar Lichtenberg, die stelt dat er «twijfel is of de in de norm voorgeschreven klasse B voor materialen wel onder alle omstandigheden voldoet», omdat «Grenfell laat zien dat het aanwezige PIR (Polyisocyanuraat) weliswaar niet was opgebrand, maar wel overduidelijk actief heeft meegedaan en dus per saldo ook voeding aan de brand heeft gegeven»?7
Ik doe geen uitspraken in relatie tot de Grenfell Tower brand vooruitlopend op het Engelse onderzoek en het advies dat ik ATGB laat uitbrengen. Zie ook vraag 1.
In hoeverre is een luchtspouw met twee klasse B materialen tegenover elkaar liggend wel veilig, omdat beide materialen elkaar in een spouw met veel zuurstofaanvoer kunnen activeren?
Deze vraag stelt u naar aanleiding van het artikel van professor Lichtenberg. Naar ik begrijp is de achtergrond van deze vraag gelegen in het feit dat momenteel in Europa de brandklasse van gevels wordt getest met een test op kleine schaal (de zogenaamde SBI-test) waarbij de invloed van bijvoorbeeld een spouw onvoldoende wordt meegenomen. Binnen Europa is dit eerder onderkend en er wordt momenteel op Europees niveau gewerkt aan een meer representatieve test op grotere schaal. Ik volg deze ontwikkeling en zal het Bouwbesluit aanpassen zodra dit Europese traject volledig is afgerond.
Deelt u de mening van Lichtenberg dat om te voldoen aan het wettelijke minimum bij geventileerde gevels in woongebouwen hoger dan 13 meter voor beplating en isolatie alleen A+A (onbrandbaar) zekerheid biedt?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Bent u ervan op de hoogte dat per 19 juni van dit jaar de gewijzigde EPBD (energy performance buildings directive) van kracht is geworden en dat vanaf die datum de energie prestatie van gebouwen in verband moet worden gebracht met o.a. brandveiligheid? Welke concrete gevolgen heeft dat voor uw beleid?
Het betreft hier de gewijzigde EPBD van 30 mei 2018. Deze richtlijn moet uiterlijk 10 maart 2020 zijn omgezet in nationale regelgeving. Aan deze omzetting werk ik momenteel. Met betrekking tot brandveiligheid gaat het in de gewijzigde EPBD om twee aspecten. Artikel 2a lid 7 geeft de mogelijkheid dat een lidstaat zijn langetermijnrenovatiestrategie kan gebruiken voor maatregelen inzake brandveiligheid. Artikel 7 lid 5 geeft aan dat een lidstaat met betrekking tot gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan aandacht besteedt aan onder andere brandveiligheid. Ik informeer uw kamer nog nader over de omzetting van de gewijzigde EPBD.
Het bericht 'Kanada fordert Unterstützung von Maas' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kanada fordert Unterstützung von Maas»?1
Ja.
Is er naar uw mening enige vergelijking tussen de druk die nu op Canada wordt uitgeoefend met de druk die in 2017 op Nederland is uitgeoefend door Saoedi-Arabië met betrekking tot het indienen van een resolutie bij de mensenrechtenraad in Genève voor een onafhankelijk onderzoek naar de schendingen van mensenrechten? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welk gevolg geeft u aan de samenwerking met Canada destijds nu Canada onder druk wordt gezet?
Het huidige bilaterale geschil tussen Saoedi-Arabië en Canada is van een andere orde dan de contacten tussen Nederland en Saoedi-Arabië vorig jaar tijdens de onderhandelingen in de Mensenrechtenraad over de Jemen-resolutie. Zoals bekend resulteerden die onderhandelingen in overeenstemming over een resolutie die met consensus werd aangenomen, en waarin onder andere werd besloten tot het instellen van een Group of Eminent Experts om onderzoek te doen naar schendingen van internationaal humanitair recht in Jemen.
In het huidige geschil tussen Saoedi-Arabië en Canada heeft Saoedi-Arabië eenzijdig zware beperkingen opgelegd in de bilaterale relatie, vooral vanwege een kritische tweet in het Arabisch door de Canadese ambassade in Riyad. In die tweet werd opgeroepen tot onmiddellijke vrijlating van twee personen, die bij naam werden genoemd. Saoedi-Arabië vond dit een ongeoorloofde inmenging in de interne aangelegenheden en rechtsgang. Het kabinet is van mening dat landen op constructieve en diplomatieke wijze met elkaar moeten kunnen spreken over zaken waarover de meningen verschillen, ook zeker over mensenrechtenkwesties, en dat de reactie van Saoedi-Arabië een dergelijke dialoog niet faciliteert. Het kabinet hoopt dat diplomatieke contacten tussen de beide landen spoedig kunnen zorgen voor een oplossing van het bilaterale geschil.
Is er aan u vanuit Canada een vergelijkbaar verzoek gedaan? Zo ja, welke stappen heeft u daarop ondernomen?
Canada heeft niet een dergelijk verzoek aan Nederland gedaan. Wel is in bilaterale contacten met Canada onderstreept dat Nederland zij-aan-zij staat met Canada bij het adresseren van internationale mensenrechtenkwesties, zoals Jemen. Mede in het licht van het bilaterale geschil tussen Canada en Saoedi-Arabië heeft Nederland zich ingespannen om in Europees verband met Saoedi-Arabië te spreken over de arrestatie van de vrouwenrechtenactivisten (zie ook het antwoord op de vragen 5 tot en met 8). Nederland heeft Canada op de hoogte gehouden van die inspanningen.
Bent u inmiddels door uw Duitse ambtsgenoot benaderd over dit Canadese verzoek? Zo ja, hoe is dit contact verlopen en met welk resultaat?
Nee.
Bent u – gezien het belang dat het kabinet hecht aan mensenrechten in het Nederlandse buitenlandbeleid – bereid zelf contact op te nemen met uw Duitse ambtgenoot om de mogelijkheden te bespreken dit Europees aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de beantwoording op eerdere Kamervragen (gesteld door de leden Ploumen, Voordewind, Diks, Van der Staaij, Ten Broeke, Sjoerdsma en Mulder over de arrestatie van opnieuw twee vrouwenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië, kenmerk 2018Z14992) is aangegeven heeft Nederland zich in de EU ingezet om tot actie te komen n.a.v. de arrestatie van de vrouwenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië, ook na het ontstaan van het geschil tussen Saoedi-Arabië en Canada hierover. Dit heeft geresulteerd in de EU-demarche waarover in de beantwoording van de eerdere Kamervragen is gerapporteerd, waarbij de Europese zorgen aan de Saoedische regering zijn overgebracht.
Welke mogelijkheden ziet u – al dan niet vooruitlopend op een eventueel rechtstreeks verzoek van Canada aan Nederland- om de Nederlandse steun aan Canada in de wereldwijde promotie van mensenrechten en in het bijzonder tegen mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië openlijk te ondersteunen? Op welke termijn denkt u dit kenbaar te kunnen maken?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het niet mogelijk blijkt hier (op korte termijn) brede Europese steun voor te verwerven, zal Nederland dan deel uitmaken van een kopgroep van EU-landen die zich openlijk uitspreekt voor steun aan Canada? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u hierover contact gehad met andere Europese collega's? Zo ja, wat is de uitkomst van deze contacten? Zo nee, op welke termijn denkt u dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 5.
PUR-schuim in Vriezenveen |
|
Maurits von Martels (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de situatie die ontstaan is bij de familie Keijzer in Vriezenveen inzake de verwijdering van PUR?1
Ja, mij is bekend dat de familie Keijzer na sloop van hun woning en nadat de beoogde partij zich terugtrok geen partij meer kon vinden die hun puin met PUR-resten wilde afvoeren, waardoor zij uiteindelijk met een forse claim lijkt te worden geconfronteerd. Ik vind dit een voor de familie zeer spijtige situatie.
Is het u bekend of het vaker voor komt dat PUR-afval wordt geweigerd door afvalverwerkers? Zo ja, wat is de aard en omvang daarvan?
Navraag bij de Branchevereniging Recycling Breken en Sorteren (BRBS Recycling) leert dat hen geen andere voorbeelden bekend zijn waarbij afvalverwerkers PUR-afval weigeren.
Is het u bekend wat er uiteindelijk is gebeurd met het puin en de PUR-resten van de familie Keijzer?
Ik heb navraag gedaan bij de gemeente Twenterand. Nadat de familie Keijzer geen partij meer kon vinden die het puin wilde afvoeren is het puin met de PUR-resten in opdracht van de gemeente na advies door RIR Nederland en onder privaat toezicht door Nomacon BV door het bedrijf Hein Heun BV afgevoerd naar afvalverwerker Attero te Wilp, waar het is gestort als «puin niet herbruikbaar».
Wat is uw visie op de kosten van het verwerken van PUR-afval? Zijn die kosten elders vergelijkbaar?
BRBS schat de kosten voor het storten van 250 ton vervuild puin en 20m3 PUR-resten op circa 50.000 euro. De totale kosten waren in dit geval 61.773,17 euro (incl. BTW), voor 320 ton puin inclusief PUR.
Is het u bekend dat de afvoer van PUR vaker tot problemen leidt? Zo ja, hoe kunnen die in de toekomst worden voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat is naar uw visie de meest milieuvriendelijke en kostenefficiënte wijze om PUR-afval te verwerken? In welke mate is die voorziening beschikbaar in heel Nederland?
Er zijn inmiddels diverse toepassingen gevonden waarvoor (niet-vervuild) PU (polyurethaan)-isolatiemateriaal zou kunnen worden gerecycled en/of hergebruikt. PUR-schuim kan worden hergebruikt als, of gerecycled worden tot, isolatieproducten, maar ook bijvoorbeeld tot kunsthout of het kan worden teruggewonnen tot de oorspronkelijke grondstoffen.
Echter, hergebruik of recycling van PUR-schuim blijkt in de praktijk economisch (nog) niet interessant. De meest gangbare praktijk is daarom dat PUR wordt verbrand ten behoeve van energieopwekking.
PUR-schuim in de vorm van plaatmateriaal is makkelijker herbruikbaar of recyclebaar. Gespoten PUR-schuim, dat gebruikt wordt voor kierdichting of isolatie, kleeft aan het puin, en maakt daardoor zowel het puin als het PUR-schuim moeilijk recyclebaar, omdat het lastig van elkaar te scheiden is en zelfs dan mogelijk nog vervuild is. In het voorliggende geval is het puin met de PUR dan ook gestort.
Wat is de omvang van de problemen met het isoleren van PUR-schuim? Hoeveel huizen zijn er met PUR-schuim geïsoleerd?
Het Kennisplatform Gespoten PURschuim (een initiatief van de sector) schat dat er inmiddels tussen de 150.000 en 200.000 woningen zijn (na)geïsoleerd met PUR-schuim. Er zijn mij momenteel geen andere problemen bekend bij het afvoeren van sloopafval met PUR-schuim. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe wilt u in de toekomst omgaan met huizen met PUR-schuim die gesloopt moeten worden?
Ik streef naar sloop van huizen waarbij zoveel mogelijk afval wordt gerecycled. Dit geldt ook voor PUR-schuim. Op dit moment (zie mijn antwoord op vraag2 blijkt hergebruik en recycling van PUR-schuim niet gangbaar. Het is aan de sector om dit in de toekomst beter mogelijk te maken.
Als het gaat om gespoten PUR-schuim, dan zou het in de toekomst makkelijker moeten worden dit van het puin te scheiden waardoor ook het recyclen van dit puin en PUR-schuim makkelijker en economisch rendabel wordt.
Wat is de reden dat de verwerkingsregels voor PUR in het Bouwbesluit pas vanaf 2020 gelden?
De verwerkingsregels gelden nu al voor het grootste deel van de bedrijven in de sector (zo’n 90%) via private regulering door de certificeringsregelingen.
Om er voor te zorgen dat deze eisen voor iedereen gaan gelden, neem ik deze op in het Bouwbesluit. Een concept-wijziging van het Bouwbesluit leg ik begin 2019 aan u voor. Deze Bouwbesluitwijziging wordt gecombineerd met andere onderwerpen. Publicatie is dan verwacht op 30 juni 2019, waarna de wijziging direct in werking kan treden op 1 juli 2019.
Wanneer kunnen het onderzoek van de Gezondheidsraad naar de effecten van PUR-schuim en de reactie van het kabinet worden verwacht?
De Gezondheidsraad heeft laten weten dat het betreffende adviestraject anderhalf tot twee jaar zal gaan duren. De reactie van het kabinet is pas daarna mogelijk.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de problematiek van de genoemde familie in Vriezenveen?
Ik betreur de situatie waarin de familie terecht is gekomen en ik hoop dat spoedig een voor alle betrokken partijen acceptabele oplossing zal kunnen worden bereikt.
Ik zie echter geen aanleiding om naast de door mij aangekondigde wijziging van de bouwregelgeving en het nog geplande onderzoek door de Gezondheidsraad nader onafhankelijk onderzoek te laten doen.
Welke verschillen zijn er in wetgeving tussen Nederland en de omliggende landen zoals Duitsland en België voor het gebruik van PUR-isolatie in woningen? Kunt u die verschillen verklaren? Wat zijn de achterliggende oorzaken of redenen dat voor PUR-isolatie andere regels van toepassing zijn?
In België geldt geen federale of regionale regelgeving voor het verwerken van polyurethaanschuim. Wel geeft de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (FOD WAZO) een «Code van goede praktijk» uit.
In Duitsland gelden technische regels voor het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder isocyanaat, uitgegeven door het Bundesministerium für Arbeit und Soziales (BMAS).
Di-isocyanaten, die bij het maken van PUR en dus ook bij het spuiten van PUR-schuim vrijkomen, zijn in EU verband geclassificeerd als gevaarlijk en sensibiliserend. Duitsland heeft in REACH3-verband een voorstel gedaan voor een restrictie aan het werken met di-isocyanaten door dit onder meer te koppelen aan opleidingseisen. Indien dit voorstel in Europees verband wordt aangenomen zijn bedrijven hier rechtstreeks aan gebonden.
De grote vertraging bij de herbeoordeling van bestrijdingsmiddelen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Foodwatch waaruit blijkt dat de herbeoordeling van honderden werkzame stoffen niet op tijd plaatsvindt?1 Hoe beoordeelt u de conclusies van dit onderzoek?
Ja. Ik verwijs uw Kamer voor het antwoord op het tweede deel van de vraag naar de antwoorden op de vragen van het lid Madlener (PVV) over het bericht dat bestrijdingsmiddelen die mogelijk een gevaar vormen voor mens en milieu veel te lang blijven bestaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 21). Ik ben hierin uitgebreid ingegaan op de procedure rond het hernieuwen van de Europese goedkeuring van werkzame stoffen en op de redenen die leiden tot de vertraging.
Kunt u uitleggen hoe het op de markt houden van bestrijdingsmiddelen die al jaren niet zijn herbeoordeeld op de schadelijkheid ervan zich verhoudt tot het voorzorgbeginsel, waarbij bescherming van mens en milieu het uitgangspunt is?
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen kent een voorzorgsbeginsel. De goedkeuring van werkzame stoffen op Europees niveau en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op nationaal niveau kan alleen plaatsvinden als er geen onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu blijken te zijn. Het feit dat de reguliere herbeoordeling vertraging heeft opgelopen, leidt niet tot inbreuk op dit principe. Er kan namelijk te allen tijde worden ingegrepen in de goedkeuring of de toelating als nieuwe wetenschappelijk informatie daartoe aanleiding geeft.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat het probleem van een tekort aan middelen en capaciteit voor de verplichte herbeoordeling nu letterlijk op het bord van de consument wordt gelegd, doordat verouderde goedkeuringen van werkzame stoffen keer op keer procedureel verlengd worden zonder dat er een inhoudelijke toets heeft plaatsgevonden op de risico’s van de stof op mens, dier en milieu? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Goedkeuringen van werkzame stoffen worden niet zonder inhoudelijke toets verlengd, maar wel tijdelijk verlengd als de lopende herbeoordeling vertraging oploopt. In deze lopende herbeoordeling wordt het hele stofdossier opnieuw beoordeeld in plaats van een beoordeling die beperkt is tot nieuwe informatie. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u het acceptabel dat consumenten en het milieu jarenlang worden blootgesteld aan bestrijdingsmiddelen die al lang hadden moeten worden getoetst aan nieuwe wetenschappelijke inzichten, en zelfs aan stoffen die waarschijnlijk niet meer blijken te voldoen aan de veiligheidscriteria? Zo ja, hoe kunt u dat verantwoorden? Zo nee, op welke wijze en welk termijn gaat u dit probleem oplossen?
Ik verwijs u voor het antwoord op het eerste deel van de vraag naar mijn antwoord op vraag 2.
Ik heb in antwoord op de vragen van lid Madlener (PVV) aangegeven dat ik in het traject van de «Regulatory Fitness and Performance Programme» (REFIT) van de hierboven genoemde verordening aandacht zal vragen voor deze problematiek.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om het tekort aan capaciteit en middelen dat als reden wordt opgevoerd voor de vele verlengingen, structureel aan te pakken, zowel op nationaal als op Europees niveau? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het tweede deel van mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het extra problematisch is wanneer werkzame stoffen waarvan al in 2015 wettelijk is vastgelegd dat ze extra risico’s met zich meebrengen, zonder inhoudelijke toets verlengd worden?2 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Alle werkzame stoffen hebben intrinsiek gevaarlijke eigenschappen.
De blootstelling hieraan bepaalt of gebruik ervan een risico met zich meebrengt. De beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1107/2009 richt zich op risico’s voor mens, dier en milieu. Dit betekent dat werkzame stoffen – ook stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen – mogen worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen als uit de risicobeoordeling is gebleken dat veilig gebruik mogelijk is.
Kunt u bevestigen dat stoffen waarvan is aangetoond dat ze kankerverwekkend zijn, giftig zijn voor de voortplanting of die ons DNA kunnen beschadigen, niet mogen worden goedgekeurd in Europa? Deelt u de mening dat werkzame stoffen waarvan bekend is of vermoed wordt dat ze over deze schadelijke eigenschappen beschikken, die als uitsluitingscriteria in de Europese procedures vast liggen, nooit een verlenging van een verouderde goedkeuring zouden mogen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om voortaan nooit meer in te stemmen met dergelijke verlengingen?
Werkzame stoffen worden op Europees niveau niet goedgekeurd op het moment dat zo’n stof mutageen is in categorie 1A of 1B. Zij worden ook niet goedgekeurd als zij bewezen kankerverwekkend of giftig zijn voor de voortplanting – allen indeling in categorie 1A of 1B – of als zo’n stof geacht wordt hormoonverstorende effecten te hebben, tenzij er aangetoond is dat er sprake is van verwaarloosbare blootstelling van mens, dier en milieu of tenzij er sprake is van een ernstig fytosanitair gevaar dat niet op een andere wijze kan worden bestreden en er passende risicobeperkende maatregelen beschikbaar zijn om blootstelling aan mens, dier en milieu te minimaliseren.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 richt de beoordeling zich op risico’s voor mens, dier en milieu en is het dat werkzame stoffen mogen worden gebruikt als uit de risicobeoordeling is gebleken dat veilig gebruik mogelijk is. Bij het bepalen van mijn standpunt over verlengingen baseer ik mij op de wetenschappelijke adviezen hierover.
Hoe beoordeelt u de procedurele verlenging van twee stoffen – namelijk flumioxazine en quizalofop-P-tefuryl – waarvan al in 2015 wettelijk is vastgesteld dat ze zijn ingedeeld of moeten worden ingedeeld als giftig voor de voortplanting (categorie 1A of 1B), overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008? Hoe beoordeelt u de verlenging van drie stoffen, namelijk chlorotoluron, dimoxystrobin en thiacloprid, waarvan wettelijk is vastgesteld dat ze geacht worden hormoonontregelende eigenschappen te hebben die schadelijk kunnen zijn voor de mens? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de goedkeuringen van deze stoffen zijn verlengd zonder volledige herbeoordeling? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb in mijn antwoorden op de vragen van het lid Madlener (PVV) aangeven dat er meerdere redenen zijn voor de vertraging. Hierin ben ik ook ingegaan op de werkzame stof flumioxazine en op de nieuwe criteria voor hormoonverstorende stoffen.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 6.
Kunt u uitleggen waarom twee van deze schadelijke werkzame stoffen, namelijk thiacloprid en flumioxazine, ook over Nederlandse toelatingen beschikken?
Het Ctgb beoordeelt of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van goedgekeurde werkzame stoffen geen onaanvaarde risico’s voor mens, dier en milieu met zich meebrengt in Nederland. Als deze risico’s er niet zijn of deze via risicobeperkende maatregelen voorkomen kunnen worden, dan worden deze middelen toegelaten. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom tevens verschillende stoffen die reeds in 2015 op de wettelijke lijst van werkzame stoffen die vanwege hun schadelijke eigenschappen in aanmerking komen om te worden vervangen en die sindsdien procedureel verlengd zijn zonder inhoudelijke toets, over Nederlandse toelatingen beschikken?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om de nationale toelatingen van thiacloprid en flumioxazine onmiddellijk in te trekken en zo het gebruik van deze schadelijke middelen een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet en hoe verantwoordt u het feit dat consumenten en het milieu nog langer aan deze schadelijke stoffen worden blootgesteld?
Het Ctgb is in Nederland de bevoegde autoriteit voor besluiten over het al dan niet toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Het Ctgb grijpt in – conform de verordening – in de toelating op het moment dat daarvoor nieuwe wetenschappelijke informatie voorhanden is die daartoe aanleiding geeft.
Ik heb uw Kamer hierover recent uitgebreider geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 429 – passage «juridische kaders intrekken toelatingen»).
Bent u bereid om het College ter beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de opdracht te geven om geen nationale toelatingen meer af te geven dan wel te verlengen voor stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen en nooit een herbeoordeling hebben ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet gewasbescherming en biociden heeft het Ctgb een eigenstandige bevoegdheid inzake besluiten over toelatingen van gewasbeschermingsmiddelenbesluiten en is het niet aan mij om het Ctgb daartoe opdrachten te geven. Het Ctgb is gehouden aan EU besluiten en afspraken over de herbeoordeling van werkzame stoffen, volgens de procedures die daarvoor in Verordening (EG) nr. 1107/2009 zijn vastgesteld.
Het bericht dat studenten lang in de wacht staan door onderbezetting en nieuw systeem |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Studenten lang in de wacht bij DUO door onderbezetting en nieuw systeem?»1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ken het bericht. Ik vind dat studenten en oud-studenten snel en duidelijk moeten worden geholpen met hun vragen. Daarom zijn in 2017 met de beschikbare middelen maatregelen genomen om de dienstverlening te verbeteren. Dat heeft ertoe geleid dat de telefonische wachttijden af zijn genomen tot gemiddeld vijf minuten aan het begin van 2018.
Hoe wordt de extra capaciteit, zoals genoemd in uw brief van 21 juni 2018, ingezet om de wachttijden te verminderen? Hoeveel fte’s zijn er extra ingezet om de wachttijden te verminderen?2
DUO heeft vanaf de zomer van 2017, naast de reguliere inzet van tijdelijk personeel in de zomermaanden, 75 extra fte ingezet om de telefonische helpdesk uit te breiden en de bereikbaarheid te verbeteren.
Hoe valt bovenstaande te rijmen met de onderbezetting zoals die in het artikel wordt genoemd?
In de zomermaanden zien we altijd een piek in het aantal telefonische vragen aan DUO. Dat zorgde in de zomer van 2017 voor lange wachttijden. Door de inzet van de 75 fte is de gemiddelde wachttijd in de eerste maanden van 2018 afgenomen tot gemiddeld 5 minuten. Deze zomer liep de wachttijd op tot gemiddeld 15 tot 20 minuten. DUO zag deze zomer een toename in het aantal (internationale) studenten met vragen over studiefinanciering. Het kost veel tijd om deze vragen goed te beantwoorden. Door tegenvallers in de ramingen van de leerlingen- en studentenaantallen had ik geen ruimte binnen de begroting om deze zomer tijdelijk extra personeel in te zetten.
In hoeverre kunnen studenten door het nieuwe systeem nu meer zelf regelen dan voorheen?
Met het nieuwe systeem kunnen studenten en oud-studenten meer zaken zelf regelen, zonder dat ze daarvoor een formulier moeten invullen of de hulp van een DUO-medewerker nodig hebben. Aanvragen en wijzigingen worden nu direct verwerkt en bevestigd, wat klanten meer inzicht geeft in hun persoonlijke situatie. Ook is het nu mogelijk om via iDEAL betalingen aan DUO te doen.
Acht u de maatregelen die na de ellende van de zomer van 2017 zijn genomen toereikend? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven hebben de maatregelen na de zomer van 2017 de telefonische wachttijd doen afnemen. Dat laat onverlet dat studenten en oud-studenten in de zomermaanden soms lang moeten wachten. Ik zou graag meer willen doen om de telefonische bereikbaarheid te verbeteren, maar ik heb daar nu niet de financiële ruimte voor.
Hoe gaat u de wachttijden in de toekomst verminderen?
In mijn brief van 21 juni jl. over de dienstverlening van DUO heb ik aangegeven de invloed van het nieuwe studiefinancieringssysteem op de telefonische wachttijden te monitoren en daarna te bezien welke inzet nodig is. Een besluit over de te nemen maatregelen is afhankelijk van de uitkomst van die monitoring en van de budgettaire kaders. Daarom kan ik pas in het voorjaar van 2019 een besluit nemen over de te nemen maatregelen om de wachttijden te verminderen.
Wat is de gemiddelde wachttijd op dit moment?
De gemiddelde wachttijd lag in de zomer tot week 34 en 35 tussen 15 en 20 minuten. Week 34 en 35 leveren traditioneel een grote piek in het aantal telefonische vragen. De gemiddelde wachttijd liep in deze weken op tot gemiddeld 33 minuten.
Overweegt u extra middelen aan DUO te verstrekken om te voorkomen dat studenten slachtoffer worden van de onderbezetting en het nieuwe systeem? Kunt u dit toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5 en 6. Ik zou graag meer willen doen om de telefonische bereikbaarheid van DUO te verbeteren. Zoals gezegd kunnen studenten en oud-studenten in het nieuwe systeem meer zaken zelf regelen en kunnen DUO-medewerkers hen beter van dienst zijn. DUO werkt voortdurend aan het verder verbeteren van het systeem en doet dat in samenspraak met studenten.
Het studievoorschot en het effect op de maximale hypotheek |
|
Jessica van Eijs (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studieschuld obstakel bij aanvragen hypotheek»?1
Ja.
Klopt het dat niet alle hypotheekverstrekkers uitgaan van de actuele maandlast (na extra tussentijds aflossen en herberekenen) van de aanvrager, zoals beoogd door de motie Koolmees/Schouten?2 Zo ja, houden zij zich dan wel aan gemaakte afspraken?
De inkomensnormen in de Regeling hypothecair krediet bepalen hoeveel een huishouden maandelijks maximaal kan uitgeven aan hypotheeklasten. De lasten die een consument maandelijks kwijt is aan overige verplichtingen, zoals het afbetalen van een studieschuld, worden in mindering gebracht op dit bedrag en hebben dus invloed op de hoogte van de maximale hypotheek. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële maandlast van de studieschuld is de actuele hoogte van de studieschuld in principe niet relevant. De studieschuld wordt namelijk terugbetaald aan de hand van een annuïtaire aflossing. Een kenmerk hiervan is dat de maandlasten gedurende de hele terugbetaaltermijn, bij gelijkblijvende rente, constant blijven. Het maakt, los van rentewijzigingen of extra aflossingen, dus geen verschil voor de maandlasten of een oud-student recent is begonnen met afbetalen of bijvoorbeeld al tien jaar aan het afbetalen is.
Indien er tussentijds extra wordt afgelost op de studielening kan dat wel van invloed zijn op het bij de studielening horende maandbedrag. Naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten heeft Nibud onderzocht in hoeverre een overgang naar de actuele maandlasten wenselijk is. De conclusie van dit onderzoek was dat het beter is om gebruik te maken van wegingsfactoren, onder meer omdat dan ook rekening gehouden wordt met eventuele toekomstige rentestijgingen. Het is dus niet zo dat kredietverstrekkers die niet uitgaan van de actuele maandlast van de studieschuld, zich niet aan de gemaakte afspraken houden. In reactie op de uitkomst van het Nibud onderzoek heeft de regering aangekondigd dat bij vervroegde aflossing en bij nog maar korte resterende looptijd, gebruik kan worden gemaakt van de zogeheten explainmogelijkheden; Door gebruik te maken van een explain (een uitzondering) in de regeling hypothecair krediet kan een kredietverstrekker, indien verantwoord, een ruimer krediet verstrekken dan op basis van de hypothecaire leennormen is toegestaan. Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Tijdens het volgende Platform Hypotheken in 2019, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explainmogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Op welke manier zijn afspraken tussen het Rijk, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en hypotheekverstrekkers in het kader van het studievoorschot vastgelegd? Houden alle partijen zich hieraan?
Bij het verstrekken van een hypothecair krediet dient de kredietverstrekker op grond van de Wet Financieel Toezicht (Wft) informatie over de financiële positie van de consument in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de financiële verplichtingen die een consument heeft. Hier vallen ook studieschulden onder. In de regelgeving is niet specifiek voorgeschreven op welke wijze studieschulden meegewogen moeten worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. Dit wegingspercentage is door de sector zelf, in overleg met de toezichthouder AFM en de ministeries van Financiën, BZK en OCW, door middel van zelfregulering tot stand gekomen.
Bij studieleningen die zijn aangegaan vóór het studievoorschot, bedraagt de wegingsfactor 0,75% van de hoofdsom. Voor studieschulden aangegaan onder het studievoorschot is in 2014 besloten om, vanwege de lagere maandlasten door de socialere terugbetaalvoorwaarden de wegingsfactor op 0,45% vast te stellen. De wegingsfactor waarmee studieleningen worden meegewogen is daarmee significant lager dan bij consumptief krediet, waarvoor wordt uitgegaan van een wegingsfactor die 2% van de hoofdsom bedraagt. Het verschil tussen de wegingsfactoren weerspiegelt het sociale karakter van studieleningen.
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zal tijdens het volgende Platform Hypotheken in 2019, worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explain-mogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Deelt u de mening dat hypotheekverstrekkers door maatwerk te bieden een veel beter aanbod zouden kunnen doen aan starters, bijvoorbeeld door ook te kijken naar de huurgeschiedenis? In hoeverre wordt dit door het platform maatwerk (nogmaals) onderzocht?
Hypotheekverstrekkers kunnen door middel van de explainmogelijkheden in de Regeling Hypothecair Krediet maatwerk bieden aan consumenten indien dit verantwoord is. Vanwege de aandacht die maatwerk de afgelopen jaren heeft gekregen, zie ik dat aanbieders en adviseurs minder terughoudend zijn om hier gebruik van te maken. Ook voor studieleningen zijn er explainmogelijkheden waarvan gebruik kan worden gemaakt, zoals bij vervroegde aflossing en bij een korte resterende looptijd, zoals genoemd bij vraag 2.
De mogelijkheden om de huurgeschiedenis van een consument te gebruiken om te onderbouwen waarom een hogere hypotheek kan worden verstrekt, zijn vorig jaar in kaart gebracht bij het Platform hypotheken3. Tijdens het platform zijn verschillende door adviseurs aangedragen casussen besproken van starters die van een huurwoning naar een koopwoning wensen te verhuizen. Uit de aangedragen casussen bleek niet aantoonbaar dat koopstarters die van een huurwoning naar een koopwoning wilden doorstromen, belemmerd worden door de inkomensnormen. Op basis van hun financiële situatie werd gezamenlijk geconcludeerd dat de gewenste hoogte van de hypotheeklening in de meeste gevallen niet verantwoord was. Een verhuizing naar een goedkopere koopwoning of voorlopig blijven huren lijken dan meer verantwoorde alternatieven. In individuele gevallen kan het voorkomen dat een hogere hypotheek wel degelijk verantwoord is. In dergelijke situaties kan via maatwerk de gewenste hypotheek verstrekt worden. Het is belangrijk dat de aanbieder dan goed onderbouwt waarom het in het individuele geval wel verantwoord is om van de inkomenscriteria af te wijken, waarbij naast de huidige huurlasten ook moet worden gekeken naar de hele financiële situatie van de consument.