Agressie tegen toezichthouders van Staatsbosbeheer |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Jagers op cursus voor omgaan met agressie»?1
Ja.
Kent u het artikel «Toezichthouder Staatsbosbeheer mishandeld door jager zonder jachtakte»?2
Ja.
Deelt u de mening dat geweld dat wordt uitgeoefend door daders die in het bezit zijn van een wapen en die hun geweld richten op toezichthouders extra zwaar bestraft zou moeten worden?
Het gebruik van een wapen zonder daartoe gerechtigd te zijn, levert op basis van de geldende wet- en regelgeving reeds een strafverzwarende omstandigheid op en kan tot een hogere straf leiden. Verder kan misbruik van een wapen gevolgen hebben voor de jachtakte dan wel de wapenvergunning. Deze kunnen worden ingetrokken indien er grond is om aan te nemen dat de jachtaktehouder misbruik maakt van zijn bevoegdheid om een geweer te gebruiken.
Wat is op dit moment de maximale straf voor een dergelijke wetsovertreding?
De maximaal op te leggen straf hangt af van het gepleegde feit. Indien agressie en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak worden gepleegd, kunnen de strafeisen worden verhoogd. Ingeval sprake is van geweld waarbij een wapen is gebruikt, zal op grond van de OM strafvorderingsrichtlijnen het (illegale) wapenbezit apart ten laste worden gelegd.
Deelt u de mening dat geweld jegens toezichthouders in publieke dienst zwaarder bestraft zou moeten worden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hier initiatieven toe ontplooien? Zo nee, waarom niet?
In de OM Strafvorderingsrichtlijnen is opgenomen dat bij agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, zoals boswachters, de officier van justitie, conform de Eenduidige Landelijke Afspraken, een verzwaringsfactor van 200% mee laat wegen bij de beoordeling van de uiteindelijke strafeis.
Er zijn ook andere factoren die door de officier van justitie worden meegewogen. Officieren van justitie houden naast de in deze richtlijnen vastgelegde verzwaringsfactor van 200% -conform de wet, de jurisprudentie en het beleid- ook rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte, hetgeen tot verhoging of verlaging van het in de richtlijn genoemde uitgangspunt kan leiden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat publiek geld wordt uitgegeven aan het toerusten van jagers?
Nee, deze mening deel ik niet. Helaas krijgen ook jagers in toenemende mate te maken met agressie (verbaal en soms zelfs fysiek) van burgers. Ik vind het belangrijk dat jagers worden toegerust om op een goede manier met deze tegen hen gerichte agressie om te leren gaan.
Deelt u de mening dat van het initiatief van de provincie Zuid-Holland een stigmatiserend effect kan uitgaan jegens natuurliefhebbers die zich storen aan de wijze waarop jagers hun hobby beoefenen? Zo ja, bent u bereid met de provincie Zuid-Holland in contact te treden over dat zij niet langer partij zouden moeten kiezen tussen maatschappelijke groepen die het met elkaar oneens zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Jagers opereren binnen de kaders die de wetgever hen heeft opgelegd. Jagers zijn actief betrokken bij de uitvoering van het populatiebeheer en de schadebestrijding, zoals vastgesteld in de provinciale beleidsplannen. Als burgers het niet eens zijn met deze plannen, kunnen zij zich via de daartoe democratisch openstaande wegen wenden tot de bevoegde instanties. Agressie in het veld tegen jagers wijs ik te allen tijde af.
Deelt u de mening dat gewapende (ex-)jagers die geweld plegen (al dan niet in bezit van een vuurwapen) jegens burgers of toezichthouders in principe een levenslang jachtverbod zouden moeten krijgen? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u komen tot een initiatief om de wet op die wijze aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Een jachtverbod wordt geëffectueerd door de intrekking of weigering tot verlening van een jachtakte. Op basis van de huidige regelgeving zal een veroordeling voor geweldpleging per definitie resulteren in een weigering tot verlening van een jachtakte (of wapenverlof) voor een periode van tenminste 8 jaar.
Er wordt namelijk bij de jachtakte- of verlofverlening in de justitiële systemen nagegaan of de aanvrager voor relevante strafbare feiten veroordeeld is, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat aan hem of haar geen vuurwapen kan worden toevertrouwd. Veroordelingen wegens een geweldsdelict kwalificeren als zodanig. Ik acht de huidige regelgeving proportioneel en zie op dit moment geen aanleiding om de regelgeving op dit punt aan te scherpen.
De verwachte prijsstijging voor kinderopvang |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderdagverblijven verwachten flinke prijsstijging voor opvang»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Herkent u de kritiek dat eerdere onderzoeken naar de gevolgen van de nieuwe beroepskracht-kindratio (BKR) geen rekening hebben gehouden met praktische zaken als groepsindelingen, de grootte van de ruimtes, de regel om vaste gezichten op een groep te hebben, het aantal leidsters, et cetera?2 Zo nee, waarom niet?
Ik ken de discussie. Met de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) zijn en worden verschillende maatregelen ingevoerd in de kinderopvang met als doel de kwaliteit in de kinderopvang te verhogen. Eén van deze maatregelen is de aanscherping van de beroepskracht-kindratio (BKR) voor baby’s van 1 beroepskracht op 4 baby’s naar 1 beroepskracht op 3 baby’s. Door deze kwaliteitsmaatregel is er meer ruimte voor beroepskrachten om baby’s de gewenste verzorging en (individuele) aandacht te geven. Dit is belangrijk voor de ontwikkeling van baby’s.
Natuurlijk ben ik mij ervan bewust dat een verhoging van kwaliteit investeringen vergt. Daarom wordt de maximum uurprijs voor de dagopvang in 2019 verhoogd. Ik heb er vertrouwen in dat deze aanpassing van de maximum uurprijs voor dagopvang gemiddeld genomen voldoende is om de kostenstijging als gevolg van de kwaliteitsmaatregelen te compenseren. Naast verhoging van de maximum uurprijs als gevolg van kwaliteitsverhoging vindt ook indexatie plaats, waardoor de totale maximum uurprijs voor de dagopvang wordt verhoogd met 7,65% naar 8,02 euro.
Omdat ik de toegankelijkheid van kinderopvang belangrijk vind, zal ik de daadwerkelijke prijsontwikkeling in 2019 en de ontwikkelingen in de praktijk aandachtig volgen en monitoren.
Klopt het dat voor elke kinderopvangorganisatie de gevolgen van de nieuwe BKR voor de babygroepen anders kan uitpakken en dat het risico bestaat dat vooral kleinere kinderopvangorganisaties hier last van hebben? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van maart dit jaar3heb aangegeven, kunnen de kosteneffecten als gevolg van de aangepaste BKR voor nul-jarigen per organisatie verschillen. Kinderopvangorganisaties kunnen verschillende keuzes maken om aan de gewijzigde BKR voor baby’s te voldoen. Zo kunnen zij er bijvoorbeeld voor kiezen om meer personeel in te zetten, de groepsindeling aan te passen of met kleinere groepen te werken. Sommige kleine organisaties zullen minder mogelijkheden hebben om hun groepsindelingen op korte termijn aan te passen, waardoor vooral binnen deze groep een brede spreiding is in de kosten als gevolg van de aangepaste BKR.
In mijn brief van september dit jaar4heeft u kunnen lezen dat het Waarborgfonds Kinderopvang heeft aangegeven ondernemers in de sector te kunnen ondersteunen bij het schrijven van een ondernemingsplan en het verkrijgen van een overbruggingskrediet.
Op welke manier gaat u een vinger aan de pols houden en de kosten monitoren?
Het Ministerie van SZW monitort periodiek de ontwikkeling van de uurtarieven via data over de kinderopvangtoeslag die beschikbaar worden gesteld door de Belastingdienst. Hierover publiceert zij elk kwartaal cijfers over de kinderopvang op de website van de rijksoverheid. Ook in 2019 zal de ontwikkeling van de uurtarieven gemonitord worden. Halverwege 2019 kan een indicatief beeld worden gegeven van de uurtarieven die ouders opgeven bij de Belastingdienst5. Uiteraard zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden.
Deelt u de mening dat als de uurprijzen meer stijgen dan waar rekening mee wordt gehouden, dit onevenredig hard neerslaat bij gezinnen met een laag inkomen? Zo nee, waarom niet?
Ouders ontvangen middels de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang tot de maximum uurprijs. De ouders in de laagste inkomensgroepen krijgen vanaf 2019 96% van de kosten van kinderopvang tot de maximum uurprijs vergoed, dit is nu nog 94%. Hierdoor betalen ouders met de laagste inkomens in 2019 nog maar € 0,32 per uur voor dagopvang, bij een uurtarief gelijk aan de maximum uurprijs van € 8,02. Dit komt neer op ongeveer € 3,50 voor een volledige dag van elf uur opvang. In 2018 betaalden zij nog € 0,45 per uur tot de maximum uurprijs van € 7,45 (bijna € 5,00 per dag van elf uur opvang).
Wanneer de uurtarieven van de kinderopvang uitstijgen boven de maximum uurprijs van € 8,02, krijgen ouders over het deel boven de maximum uurprijs geen kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat zij deze kosten zelf betalen.
Wat kunt u doen als blijkt dat de uurprijzen toch hoger liggen dan nu wordt aangenomen? Heeft u verschillende scenario’s klaarliggen en bent u bereid in te grijpen als de kosten veel harder stijgen dan verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in reactie op vraag 4, zal ik de ontwikkeling van de uurtarieven nauwgezet volgen en de Tweede Kamer daarover halverwege 2019 informeren.
Het ministerie verwacht dat de kosten als gevolg van de BKR-verhoging voor baby’s in 2019 gemiddeld met 4,6% zullen stijgen. Bij verhoging van de maximum uurprijs in de dagopvang is voor de BKR-aanscherping voor baby’s uitgegaan van een kostenstijging met 4,9%. Naar verwachting is er hiermee gemiddeld genomen voldoende ruimte voor stijging van tarieven als gevolg van de aangescherpte BKR voor baby’s. De totale maximum uurprijs voor de dagopvang wordt verhoogd met 7,65% en bedraagt in 2019 8,02 euro.
Sommige organisaties zullen in 2019 een uurtarief boven de maximum uurprijs hanteren. Dit komt echter nu ook al voor en is afhankelijk van bedrijfsvoering en loon- en prijsontwikkelingen op de markt. Daarnaast kan het zijn dat de opvangorganisatie extra diensten aanbiedt, waarvoor zij extra kosten maakt. Tevens hebben oudercommissies adviesrecht op tariefwijzigingen.
Het in Nederland houden van het vliegend cultureel erfgoed De Catalina. |
|
Remco Dijkstra (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de naderende verkoop van het historische vliegtuig De Catalina aan een Amerikaanse partij en daarmee het vertrek van dit stuk historisch cultureel erfgoed naar het buitenland?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vliegtuig De Catalina vliegend cultureel erfgoed is en behouden zou moeten worden voor Nederland en het Nederlandse publiek? Zo nee, waarom niet?
Historische vliegtuigen maken onderdeel uit van het mobiele erfgoed, dat op zijn beurt valt onder de definitie van cultureel erfgoed uit de Erfgoedwet. Het betreffende toestel heeft echter geen beschermde status op grond van de Erfgoedwet.
Er moeten voortdurend keuzes worden gemaakt ten aanzien van het behoud van cultureel erfgoed. In dit geval tussen behoud in Nederland of daarbuiten. Ik heb begrip voor de wens om het toestel voor Nederland te behouden en voor de betekenis die dit type vliegtuig in onze historie heeft gehad, onder meer in voormalig Nederlands Indië. Tegelijkertijd constateer ik dat dit specifieke exemplaar zijn sporen heeft verdiend in de Tweede Wereldoorlog in dienst van
de Amerikaanse marine. Daarmee is dit exemplaar ook van bijzondere betekenis voor de militaire geschiedenis van Amerika en dit is ook de reden voor de interesse van de Amerikaanse koper. Het «publiek» is daarmee niet uitsluitend een Nederlands publiek. Ook daar moeten we begrip voor hebben. Ik wijs er tevens op dat er zich in de collectie van het Nationaal Militair Museum te Soesterberg een Nederlands Catalina-exemplaar bevindt, zij het in niet-vliegende staat. Dit exemplaar heeft voor de Nederlandse Marine Luchtvaartdienst (MLD) gevlogen in voormalig Nederlands Indië. Ook dit feit nuanceert de stelling dat het toestel, dat in de Amerikaanse belangstelling staat, op voorhand koste wat kost in Nederland zou moeten blijven.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de eigenaar van De Catalina, die het vliegtuig ook het liefst in Nederland wenst te behouden, en de vele organisaties zoals de Erfgoedvereniging Heemschut, de Koninklijke Stichting Defensiemusea en de Nationale Federatie Historische Luchtvaart om te kijken hoe dit cultureel erfgoed in Nederland te houden is? Zo nee, waarom niet? Bent u op de hoogte dat de Koninklijke Stichting Defensiemusea en de Nationale Federatie Historische Luchtvaart een aanbod hebben gedaan om de onderhoudskosten op zich te nemen hetgeen de kansen voor behoud verhoogt?
Ik heb met de bovengenoemde partijen overlegd over de vraag wat de mogelijkheden tot behoud van het toestel voor Nederland zijn. Ik heb daarbij aangegeven dat een inspanning vanuit het Rijk alleen zinvol is als er voldoende belangstelling is bij andere partijen die tot uitdrukking komt in een bijdrage aan de aankoop en de garantie dat het vliegtuig door hen wordt onderhouden en geëxploiteerd.
Recentelijk heb ik een gezamenlijk verzoek van de Vereniging Heemschut, de Koninklijke Stichting Defensiemusea (KSD, waar ook het Nationaal Militair Museum onderdeel van uit maakt), de Nationale Federatie Historische Luchtvaart (NFHL) en de Stichting Koninklijke Luchtmacht Historische Vlucht (SKHV) gekregen om het nationale aankoopfonds aan te wenden voor aankoop van het vliegtuig. Hierin wordt aangegeven dat de SKHV bereid is de verantwoordelijkheid voor de exploitatie op zich te nemen. Voor een bijdrage in de aankoop van het toestel zijn tot nu toe echter geen partijen gevonden.
Welke (financiële) mogelijkheden ziet u om dit vliegtuig in Nederland te behouden? Bent u bereid om hierin samen op te trekken met haar collega van Defensie?
In april van dit jaar heb ik op een verzoek van de Stichting Exploitatie Catalina om een financiële bijdrage voor de aankoop van het toestel gewezen op de mogelijkheden voor financiële ondersteuning bij het Mondriaan Fonds. De partijen zijn daarvan op de hoogte. Tot op heden is echter geen verzoek ingediend. Het Mondriaan Fonds fungeert tevens als loket voor verzoeken voor bijdragen uit het nationaal aankoopfonds. Het Mondriaan Fonds adviseert mij over dergelijke aanvragen. Er moet dan wel een goede aanvraag worden ingediend door een erfgoedinstelling met een collectie, met informatie over onder meer de financiering, exploitatie, cultuurhistorische waarde en positie van het toestel in de context van de Collectie Nederland en een taxatierapport. Het Mondriaan Fonds heeft aangegeven zo nodig een spoedprocedure te kunnen volgen, waarbij in zeer korte tijd een besluit of advies kan worden afgegeven.
Ik heb tevens contact gehad met mijn ambtscollega van Defensie. Zij heeft laten weten geen mogelijkheden te zien voor een financiële bijdrage aan de investeringskosten.
Bent u bereid snel actie te ondernemen om verlies van dit erfgoed voor Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om actie te ondernemen, maar ben daarbij afhankelijk van de bereidheid van de betrokken partijen om met een goed voorstel te komen en dit in te dienen bij het Mondriaan Fonds. Pas dan kan ik een besluit nemen. Ik zie geen reden om deze zorgvuldigheid hier niet te betrachten.
Alles overziend moeten we ook serieus rekening houden met het scenario dat het toestel niet voor Nederland behouden kan blijven.
Bent u bekend met de berichten «26-488 bijstandsklanten maar niemand wil of kan trucker worden», «Bestuurslid Ondernemend Venlo: «Venlose werklozen willen niet werken» en «Omscholen? Deze beroepen springen om personeel»?1 2 3
Ja.
Hoe kijkt u tegen de genoemde berichten aan en deelt u de opvatting dat een uitkering een recht is waar de plicht tegenover staat om er zo snel mogelijk weer uit komen?
De arbeidsmarkt trekt flink aan en steeds meer mensen hebben een baan. De positieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt bieden kansen aan iedereen die op zoek is naar werk of meer uren wil werken. Niettemin is niet iedereen die kan werken zomaar geschikt of geschikt te maken voor de krapte-beroepen, omdat die vaak specifieke vaardigheden of ervaring vereisen.
Ik vind het van belang dat we mensen met een uitkering weer zo snel mogelijk aan het werk krijgen. Bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Nijkerken-de Haan (VVD) over het bericht «Aantal mensen in de bijstand daalt verder» en de Divosa Benchmark Werk & Inkomen jaarrapportage 2017, heb ik al aangegeven dat het kabinet wil dat mensen in de bijstand meer perspectief krijgen om weer aan het werk te komen. Gemeenten ondersteunen mensen in de bijstand bij het vinden van werk, maar in de eerste plaats geldt een inspanningsverplichting van de bijstandsgerechtigde zelf. Door zelf actief op zoek te gaan en een baan te vinden kan een langdurige afhankelijkheid van een bijstandsuitkering worden voorkomen.
Mensen zijn verplicht om hun best te doen om zo snel mogelijk uit de uitkering te komen. De Participatiewet schrijft in artikel 9 en vooral artikel 18 voor dat bijstandsgerechtigden die voldoende arbeidsvermogen hebben, zich moeten houden aan een aantal arbeidsverplichtingen zoals het aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, bereid zijn om 3 uur per dag te reizen, het behouden van kennis en vaardigheden, er verzorgd uitzien en het gebruik maken van de door de gemeente aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Als mensen zich onvoldoende inspannen, kunnen zij door de gemeente worden gekort op hun uitkering.
Ook om een WW-uitkering te mogen ontvangen, moet een uitkeringsgerechtigde zich houden aan een aantal verplichtingen. Een van die verplichtingen is dat men actief op zoek gaat naar nieuw werk. Deze sollicitatieplicht maakt onderdeel uit van het activerend karakter van de uitkering. De uitkeringsgerechtigde is zelf verantwoordelijk voor het zoeken naar werk, maar UWV controleert of men wel voldoende sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Daarbij geldt dat wie een WW-uitkering heeft in beginsel altijd passend werk moet accepteren. In eerste instantie is dat werk dat aansluit bij de laatste functie. Als men weigert om werk te doen dat volgens UWV passend is, kan de uitkering worden verlaagd of zelfs helemaal worden stopgezet.
Na 6 maanden WW wordt iedere baan als passend gezien. Dat betekent dat na 6 maanden de werkzoekende ook moet solliciteren op banen met een lager opleidingsniveau, een langere reistijd, minder inkomen of een tijdelijke of parttime baan. Het kan echter voorkomen dat een werkzoekende goede redenen heeft om een aangeboden baan te weigeren. Bijvoorbeeld als de zorg voor het gezin in het gedrang komt, door afwijkende werkuren of een andere werklocatie, of als er andersoortige belemmeringen zijn, zoals medische, psychische of gewetensbezwaren. In dergelijke gevallen beoordeelt UWV of de werkzoekende de baan terecht weigert.
Deelt u de mening dat de top 15 krapte-beroepen voor heel veel mensen die nog staan te springen om een baan een grote kans op werk kan zijn? Kunt u een inschatting geven voor hoeveel mensen, uit door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekende arbeidspotentieel, deze banen een kans op werk bieden?
De top 15 beroepen met de meest krappe arbeidsmarkt, zoals door UWV gepubliceerd, bieden over het algemeen goede kansen op werk. Maar niet iedereen is zomaar geschikt of geschikt te maken voor deze beroepen. In veel van die beroepen bestaat behoefte aan geschoolde vakmensen die over specifieke vaardigheden en ervaring beschikken. Het CBS heeft geen inzage in de specifieke vaardigheden van de personen die tot het arbeidspotentieel behoren.
Om te voldoen aan de vraag naar geschikt personeel is het van belang dat werkgevers die te maken hebben met moeilijk vervulbare vacatures inzetten op (om)scholing. Het kabinet ondersteunt werkgevers hierbij door in te zetten op een doorbraak op het gebied van Leven Lang Ontwikkelen en een sterke en positieve leercultuur.4 Met ingang van dit jaar is verder een tijdelijk budget van 30 miljoen euro beschikbaar bij UWV voor scholingstrajecten voor mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt naar kansrijke sectoren (inclusief uitvoeringskosten). Daarnaast zijn gemeenten samen met andere partijen zoals onderwijsinstellingen en UWV betrokken bij het ontwikkelen van leerwerktrajecten die aansluiten bij de behoeften en mogelijkheden van mensen in de bijstand.
Deelt u de mening dat er, gezien de vele krapte-beroepen, dusdanig veel mogelijkheden zijn om weer aan de slag te komen, dat er voor mensen die kunnen werken, geen reden is om dat niet te doen? Deelt u de opvatting dat een uitkering er is voor mensen die niet kunnen werken en niet voor mensen die kennelijk niet willen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u tegen het Haagse voorbeeld aan, waarbij slechts 15 mensen geplaatst kunnen worden op vacatures voor vrachtwagenchauffeur, terwijl er hiervoor landelijk 7.000 banen openstaan? Deelt u de mening dat dit lastig uit te leggen is aan al die Nederlanders die hard werken voor brood op de plank, omdat ze liever dat doen dan anderen voor hun uitkering te laten betalen?
Zoals gezegd bij vraag 2 vind ik het van groot belang dat mensen met een uitkering weer zo snel mogelijk aan het werk gaan. De arbeidsmarkt biedt hiervoor ook volop kansen, ook voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Het kabinet onderschrijft de urgentie dat de huidige fase van de arbeidsmarkt vraagt om een extra impuls. Die krijgt op verschillende manieren vorm. Zo heeft het kabinet bij Prinsjesdag voor 2019 en 2020 € 35 miljoen extra beschikbaar gesteld. SZW is daarnaast in gesprek met werkgevers, gemeenten, UWV en MBO Raad hoe we deze middelen inzetten voor een doe-agenda in de arbeidsmarktregio’s om meer werkzoekenden naar werk te begeleiden. Daarnaast is met de motie Seegers e.a. eenmalig 17 miljoen beschikbaar gekomen voor de ondersteuning richting werk van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Voorts zijn er afspraken gemaakt met onder andere ActiZ, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), UWV en Divosa om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de zorg aan de slag te helpen. Vanuit het Rijk wordt deze impuls ondersteund.
De re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking vanuit de Participatiewet en Wajong kan nog beter. Ruim de helft van de mensen uit de doelgroep banenafspraak is niet aan het werk. Daarom is een breed offensief in de brief van 7 september aan de Tweede Kamer5 aangekondigd. Kern van dit offensief is dat het voor werkgevers eenvoudiger wordt om mensen met een beperking in dienst te nemen, en voor mensen met een beperking aantrekkelijker om (meer) te gaan werken. Vóór de begrotingsbehandeling SZW eind november zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de nadere uitwerking hiervan.
Uit onderzoek blijkt dat een grote groep mensen in de bijstand een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door lichamelijke of psychische beperkingen of omdat ze geen opleiding of niet de juiste opleiding hebben gevolgd. Daardoor zijn ze vaak niet direct beschikbaar voor werk of voor een specifieke baan. Het is van belang dat gemeenten in overleg met de bijstandsgerechtigden en de werkgevers deze afstand proberen te overbruggen. Bijstandsgerechtigden met arbeidsvermogen hebben de verplichting om hieraan mee te werken. Gemeenten ondersteunen mensen in het vinden van werk en bepalen in welke vorm en intensiteit ze deze ondersteuning geven. Ik vind het van groot belang dat gemeenten de kansen die de arbeidsmarkt biedt ook daadwerkelijk benutten.
Ik vind het daarbij belangrijk om goede voorbeelden te laten zien. Zo is de gemeente Almere erin geslaagd afgelopen twee jaar 150 van een groep van 300 langdurig werkloze 45-plussers aan een baan te helpen. Deze groep krijgt intensieve begeleiding (veel aandacht, één klantmanager per cliënt, maatwerk afhankelijk van hun persoonlijke situatie) en er is geld voor scholing.6 Ondersteunend aan de goede voorbeelden laat ik een onderzoek uitvoeren naar succesvolle gemeentelijke aanpakken voor mensen die langdurig in de bijstand zitten. Dit zal in het voorjaar 2019 worden gepubliceerd. Binnenkort wordt een onderzoek gepubliceerd naar de motieven en de opbrengsten van het goed in beeld brengen van de mensen in het klantenbestand van gemeenten.
Herkent u het beeld dat veel ondernemingen gebruik maken van arbeidsmigranten, puur omdat mensen uit de eigen regio niet de motivatie hebben om aan het werk te gaan? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en bent u bereid een minder vrijblijvende aanpak te verkennen?
Bepaalde sectoren hebben door de toenemende krapte zoveel moeite met het opvullen van vacatures dat ze ook over de grenzen kijken om arbeidsmigranten aan te trekken. Er is in de Europese Unie een vrij verkeer van werknemers, dus het staat werkgevers vrij om Europese arbeidskrachten aan te trekken. Daaraan kunnen geen beperkende voorwaarden worden gesteld. Voor arbeidsmigranten van buiten Europa is dat anders. Voor deze arbeidsmigranten heeft de werkgever een tewerkstellingsvergunning nodig. Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen kan een werkgever daarvoor alleen in aanmerking komen als de werkgever in Nederland of binnen de Europese Unie niemand heeft kunnen vinden voor de vacature. Een werkgever moet altijd eerst het aanbod van werknemers binnen Nederland en de Europese Unie benutten, met andere woorden, er mag geen zogeheten prioriteitgenietend arbeidsaanbod aanwezig zijn.
Herinnert u zich uw reactie op het VVD-plan voor een leerwerkplicht waarbij u heeft aangegeven de leerwerkplicht verder te onderzoeken? Tot op heden is daar geen bericht van geweest, kunt u inzicht geven in hoe het hiermee staat? Bent u bereid de «leerwerkplicht», zoals nu al geldt voor jongeren tot en met 27 jaar, verder uit te breiden naar iedereen die nog langs de kant staat?
Ik deel het streven om mensen in een uitkering zo snel mogelijk weer aan het werk krijgen. Daarbij kan persoonlijke begeleiding of de inzet van scholing nuttig zijn. Daarom is in het regeerakkoord 70 miljoen euro extra vrijgemaakt voor persoonlijke dienstverlening door UWV aan WW-, WGA- en Wajong-uitkeringsgerechtigden. Om diezelfde reden kan UWV met ingang van dit jaar ook scholing aanbieden. Er is voor de komende 3 jaar 30 miljoen euro beschikbaar voor scholing van werkzoekende met een zwakke positie op de arbeidsmarkt naar kansrijke beroepen (inclusief uitvoeringskosten).
Bij deze aanpak staat de individuele werkzoekende centraal: wat is zijn/haar afstand tot de arbeidsmarkt en wat heeft diegene nodig om weer aan het werk te komen? Voor sommigen is dat scholing, voor anderen is dat arbeidsritme opdoen in de vorm van een proefplaatsing bij een werkgever. Een generieke toepassing van scholing is niet voor iedereen de snelste weg naar werk. Sommige werkzoekenden hebben een relatief goede uitgangspositie op de arbeidsmarkt en kunnen snel werk vinden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan werkzoekenden met een technisch beroep. Scholing aanbieden is dan relatief inefficiënt, omdat het geen verbetering van de arbeidsmarktpositie oplevert en zelfs vertragend werkt op de beschikbaarheid voor werk (het zogenaamde locked-in effect). Voor iemand uit de administratieve sector daarentegen kan omscholing wél nuttig of nodig zijn. Een dergelijke omscholing volgen via een leer-werktraject kan een uitstekende manier zijn om uit de uitkering te stromen.
Door aldus maatwerk te leveren sluiten we zoveel mogelijk aan bij de mogelijkheden van de individuele werkzoekende en zorgen we tegelijkertijd voor een zo effectief mogelijke besteding van schaarse middelen.
Ook in de bijstand geldt dat maatwerk ten aanzien van scholing van belang is. Voor bijstandsgerechtigden geldt dat zij zich moeten houden aan de arbeidsverplichtingen en zich moeten inspannen om zo snel mogelijk aan het werk te komen, dan wel om kennis en vaardigheden te verbeteren en uit te breiden. Daarbij geldt overigens dat er geen recht op bijstand bestaat indien er aanspraak op studiefinanciering is. Mensen in de bijstand die een BBL-opleiding gaan volgen, hebben geen recht op studiefinanciering. (Een BBL traject is een combinatie van werken en leren). Als hun loon uit het BBL-traject te laag is, kunnen ze aanvullend bijstand aanvragen. De gemeente kan hen dan echter dwingen een BOL-traject (Beroeps Opleidende Leerweg) te gaan doen (met studiefinanciering) of er een baantje bij te nemen. Bijstandsgerechtigden moeten echter beschikbaar zijn voor betaald werk en moeten zo snel mogelijk uitstromen. Het is aan gemeenten om de afweging te maken om al dan niet een BBL-traject toe te staan.
De BBL leidt tot een mbo-diploma. Echter, voor een belangrijk deel van de bijstandspopulatie is een mbo-diploma (nog) een brug te ver: Meer dan de helft van de mensen in de bijstand heeft geen startkwalificatie. Door in de praktijk competenties te leren afgeleid van de MBO-kwalificatiestructuur, neemt de kans op duurzaam werk toe. Op dit moment bestaat een dergelijke vorm van praktijkleren niet. Samen met de Minister van OCW heeft de Staatssecretaris van SZW aan de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gevraagd een plan van aanpak te maken voor het opzetten en ondersteunen van pilots praktijkleren voor werkzoekenden en werkenden zonder startkwalificatie. Streven is dat de pilots dit najaar nog van start gaan.
Het artikel ‘Akkers vervuild door plastic in compost: “Te veel rotzooi in de gft-bak”’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Akkers vervuild door plastic in compost: «Te veel rotzooi in de gft-bak»»?1
Ja.
Klopt het dat compost dat gemaakt wordt van groente-, fruit-, en tuinafval (GFT) vaak vol zit met plastic deeltjes?
Door Rijkswaterstaat is een verkenning uitgevoerd naar de kwaliteit van verschillende afvalstromen, waaronder GFT en naar de uit GFT geproduceerde compost. De voorlopige, nog niet gepubliceerde, resultaten geven een wisselend beeld van de mate waarin compost plastic deeltjes bevat. Dit hangt namelijk af van herkomst en inzamelsysteem van GFT en van de verwerkingsmethode. Overigens vormt het verbeteren van de kwaliteit van de verschillende afvalstromen, waaronder GFT, een belangrijk aandachtspunt bij het scheiden van afval door huishoudens. Schonere GFT leidt tot schonere compost.
Klopt het dat het strengere afvalbeleid van gemeenten met betrekking tot het aanbieden van restafval ertoe heeft geleid dat de hoeveelheid restafval in de GFT-bak is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een problematische ontwikkeling is?
Naast de veranderingen in het beleid van gemeenten zijn ook de eisen aan compost (met name vanuit de akkerbouwers) toegenomen. Daardoor wordt er meer vervuiling uitgezeefd. Vanuit de beschikbare gegevens is een direct verband zoals gesteld in de vraag, dan ook niet te leggen.
Klopt het dat er in Nederland geen norm bestaat voor de hoeveelheid plastic in compost? Zo ja, waarom niet? Klopt het dat er alleen een norm van 0,5 procent bestaat voor de algemene vervuiling van compost?
Het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet stelt dat compost niet meer dan 0,5 gewichtsprocent aan bodemvreemde niet-biologisch afbreekbare delen mag bevatten. Dit is de maximale norm voor plastic en andere vervuilingen, zoals metalen, glas of bouwmaterialen samen.
Klopt het dat de industrie zelf keurmerken hanteert voor de toegestane hoeveelheid plastic in compost, waarbij normen variëren van 0,05 tot 0,2 procent? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de industrie erop aangewezen is om zélf dit soort normen vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Kwaliteitseisen aan meststoffen zijn vastgelegd in EU-regelgeving. In EU-kader speelt een herziening van de Meststoffenverordening. Deze beoogt de eisen voor het verhandelen van o.a. meststoffen en bodemverbeteraars tussen EU-lidstaten te harmoniseren. Daarbij zijn ook normen voor onzuiverheden in compost aan de orde.
In aanvulling op de wet- en regelgeving eist een groot deel van de voedings- en levensmiddelenindustrie in Nederland dat bij de productie van gewassen uitsluitend gebruik gemaakt wordt van compost waaraan strengere eisen worden gesteld ten aanzien van onzuiverheden: Keurcompost klasse A (max. toegestane hoeveelheid bodemvreemd materiaal 0,05%) of Keurcompost klasse B (max. toegestane hoeveelheid bodemvreemd materiaal 0,1%).
Ik vind het positief dat er private partijen zijn die zichzelf strengere eisen opleggen dan die in de wetgeving zijn opgelegd. Zeker als dergelijke eisen door een groot deel van de sector worden opgepakt. Keurcompost verwerkt ongeveer 60% van alle compost in Nederland.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat compost – een product dat een milieuvriendelijk alternatief voor mest zou moeten zijn en de basis vormt voor het duurzaam bewerken van landbouwgrond – ernstig vervuild blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat compost in Nederland op grote schaal ernstig verontreinigd is. Ik ben van mening dat de huidige kwaliteitseisen in de private keurmerken de afnemer de mogelijkheid geven een schoon product te kopen.
Wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s van voedsel die geteeld zijn op vervuilde compost? Wat zijn de mogelijke milieurisico’s van vervuilde compost?
Gezondheidsrisico’s van voedsel geteeld op vervuilde compost liggen in fysieke verontreiniging van het voedsel door bijvoorbeeld glas of blik. Daarnaast zijn er risico’s voor opname van verontreinigingen door planten, zoals zware metalen. Tenslotte zijn er risico’s voor de uitspoeling van verontreinigingen naar het grond- of oppervlaktewater waardoor elders milieurisico’s kunnen ontstaan.
Om deze mogelijke gezondheids- en milieurisico’s van het gebruik van compost in de landbouw te beperken zijn de volgende eisen opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet:
Met deze normen wordt de belasting van bodem door verontreinigde stoffen beperkt.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Zo niet, bent u bereid om een onderzoek in werking te stellen? Zo nee, waarom niet?
Door Rijkswaterstaat is een verkenning uitgevoerd naar de kwaliteit van verschillende afvalstromen, waaronder GFT en de uit GFT geproduceerde compost. De voorlopige resultaten geven een wisselend beeld van de verontreiniging, dit verschilt per gehanteerd inzamelsysteem en verwerkingsmethode.
Zoals uit bovenstaande beantwoording blijkt zijn er diverse aspecten een rol kunnen spelen bij de aanwezigheid van plastic deeltjes in compost.
Momenteel wordt er gewerkt aan een plan waarin al deze aspecten in beschouwing worden genomen en waarin in overleg met alle betrokken stakeholders gewerkt wordt aan verdere kwaliteitsverbetering van compost.
Zijn er praktische manieren om vervuiling van compost te voorkomen? Moet dit gebeuren aan de kant van het inzamelen van GFT, nascheiden GFT of na verwerking tot compost? Wie in de keten is hiervoor verantwoordelijk, de inzamelende gemeenten of de verwerker van het afval?
Over het algemeen kan gesteld worden: hoe schoner het ingezamelde GFT, des te schoner de compost.
Gemeenten kunnen bijdragen aan schonere compost door met verwerkers af te spreken dat er weinig vervuiling mag zitten in GFT dat zij aanbieden. Dit vraagt van gemeenten dat zij actief naar hun burgers communiceren wat er wel en niet in de GFT-bak mag.
De politieperskaart |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op de website van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) d.d. 10 september 2018 met de titel "Politieperskaart: slechts kwart van klachten wordt door politie in behandeling genomen?1
Ja.
Herkent u het in dit artikel geschetste beeld dat ruim 60 procent van de politieperskaarthouders vaker dan eens per jaar buiten een afzetting van de politie wordt gehouden?
De politie geeft een journalist in het bezit van een politieperskaart toegang tot een plaats delict (PD), tenzij de politie beoordeelt dat er gevaar dreigt voor betrokkenen of derden (brand of instorting), er sprake is van belemmering van het (technisch) onderzoek of de hulpverlening óf er sprake is van een speciaal geval bijvoorbeeld bij een noodverordening van de burgemeester. De politie houdt zelf geen cijfers bij over dit onderwerp, dus ik kan niet zeggen hoe vaak het voorkomt dat een journalist de toegang tot een plaats delict wordt geweigerd.
Kunt u kort uiteenzetten wat een politieperskaart is? Wilt u bij dat antwoord betrekken wat de kosten van en de privileges verbonden aan een politieperskaart zijn? Hoe wordt binnen de politie bekend gemaakt en gehandhaafd wat een politieperskaart aan «rechten» met zich meebrengt?
Met de landelijke politieperskaart kunnen journalisten hun werk uitoefenen in door de politie afgezette gebieden of op plaatsen die voor het publiek niet toegankelijk zijn om verslag te doen van bijvoorbeeld ongevallen, demonstraties, rellen en calamiteiten. De kosten voor het aanvragen van een politieperskaart zijn € 65,– voor leden van de NVJ. Niet-leden betalen € 80,–.
Om te zorgen dat zoveel mogelijk agenten op de hoogte te zijn van de politieperskaart heeft de politie samen met twee fotojournalisten een instructiefilmpje gemaakt dat op operationele briefings wordt getoond en ook op de intranetsite van de politie is geplaatst. Daar is ook een uitgebreide toelichting te vinden over de rechten en plichten van de politieperskaart. Hierbij zijn de volgende instructies gemeld waar een politiemedewerker op moet letten als een journalist zich meldt met de politieperskaart:
Herkent u ook het beeld dat in het tweede kwartaal van 2018 271 klachten gemeld zijn met betrekking tot persalarmering. Herkent u het beeld zoals dat geschetst wordt in het voornoemde bericht dat in 200 gevallen helemaal geen persalarm werd gegeven?
Het is de politie en mij bekend dat de persalarmering niet in alle gevallen optimaal werkt en dat in gevallen geen persalarm is afgegeven. De politie voert al enige jaren regelmatig overleg met de NVJ over dit onderwerp, waarbij duidelijk is geworden dat het systeem van handmatige pagering (door de centralisten in de meldkamers) niet waterdicht is. Daarom heeft de politie zich ingespannen om tot automatische pagering te komen, waarvan de invoer dit jaar start. Dat betekent dat bij de invoering van de nieuwe versie van het Geïntegreerd Meldkamersysteem (GMS) in de meldkamers een persalarm wordt ingebouwd dat er voor zorgt dat (foto)journalisten automatisch bericht krijgen op het moment dat zich een calamiteit voordoet. Dat heeft als voordeel dat zij automatisch direct geïnformeerd zijn en ook direct ter plaatse kunnen gaan.
De NVJ en de politie zijn het eens over de lijst van incidenten waarop de automatische pagering wordt toegepast.
Kunt u kort uiteenzetten welke afspraken en regels gelden ten aanzien van het geven van persalarm? Klopt het dat al langjarig vanuit de (foto)journalistiek geklaagd wordt over de gebrekkige naleving door de politie van deze landelijke afspraken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het principe van journalistieke onafhankelijkheid ook met zich meebrengt dat fotojournalisten primair een eigen afweging moeten kunnen maken of zij wel of niet een zich in het openbare leven afspelende gebeurtenis fotografisch willen vastleggen? Kunt u bevestigen dat de politie daar een ondersteunende, faciliterende rol bij heeft? Deelt u in dat verband de opvatting dat het persalarm door de politie zo ruimhartig mogelijk benut moet worden?
Ik deel de opvatting dat journalisten primair een eigen afweging moeten kunnen maken waar zij verslag van doen en hoe zij verslag doen. Dit kan echter begrensd worden door privacyoverwegingen of opsporingsbelangen. Het persalarm dient het belang van vrije nieuwsgaring zoveel mogelijk binnen deze kaders. Waar mogelijk faciliteert de politie de vrije nieuwsgaring.
Er is regelmatig overleg tussen politie en de NVJ over hoe het persalarm het beste ingezet kan worden. Daarom heeft de politie zich ingespannen om tot automatische pagering te komen. Over de lijst van incidenten waarop de automatische pagering wordt toegepast, zijn de NVJ en de politie het eens. Zie hiervoor ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Bent u bekend met het feit dat de politie steeds vaker zelf foto’s maakt en verspreid van gebeurtenissen die relevant zijn voor de pers (voor voorbeelden zie onderstaande verwijzingen, deels ook geen persalarm?2 3 4 5 6 7 8 Beseft u zich dat dit zowel voor de onafhankelijke positie van de fotojournalistiek als voor de broodwinning van deze sector ernstige gevolgen heeft?
De politie maakt en verspreidt om verschillende redenen foto’s. Zo worden er foto’s gemaakt en onder het publiek verspreid om het publiek te vragen om te helpen bij de opheldering van een strafbaar feit. Ook worden er foto’s gemaakt en verspreid om het publiek te informeren over incidenten, om hinder en onrust zoveel mogelijk te voorkomen en omdat mensen simpelweg willen weten wat er aan de hand is. In een eigentijdse communicatie past dat hierbij gebruik wordt gemaakt van beelden, of dat tekstberichten worden ondersteund met beelden. Er worden echter ook foto’s gemaakt en verspreid om het publiek te informeren over de werkzaamheden van de politie en de behaalde resultaten. Dit is een uitvloeisel van de taak en het past in de verantwoordelijkheid die een publieke organisatie als de politie heeft. Dit hoeft de onafhankelijke positie van de journalistiek niet in de weg staan, het staat haar vrij te publiceren met de informatie waar zij haar beschikking over heeft, inclusief de informatie die de politie openbaar maakt.
Hoe verhoudt de social-media-strategie van de politie zich tot de vrije nieuwsgaring door onafhankelijke (foto)journalisten? Geldt er een bewuste omgang met het delen van foto- en video-materiaal via social media, juist om ook de pers de tijd en de gelegenheid te bieden in onafhankelijkheid aan verslaggeving te doen? Of is dit in deze moderne tijd een achterhaald concept? Voert de politie hier gesprekken over met de NVJ?
Zoals ik in mijn beantwoording op de Kamervragen van de leden Den Boer en Verhoeven (beiden D66) over het sociale mediagebruik van de politie9 heb aangegeven is het gebruik van social media op dit moment niet weg te denken uit onze maatschappij. Maandelijks verspreidt de politie vele berichten via de media, waaronder social media. De politie gebruikt social media zowel in het kader van haar taakuitvoering als bij het geven van voorlichting over haar werkzaamheden. De politie wil door de inzet van social media in verbinding zijn met de burger en de samenleving. De politie is voortdurend in overleg met de NVJ over de samenwerking, ook over de veranderingen die de komst van social media met zich mee heeft gebracht.
Klopt het dat bij de brandweer/veiligheidsregio Rotterdam het verstrekken van informatie over meldingen/incidenten aan de pers tot volle tevredenheid plaatsvindt? Kunt u aangeven hoe het proces daar is ingericht? Bent u bereid te onderzoeken of deze werkwijze ook ingevoerd kan worden bij de politie?
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (en daarvoor brandweer Rotterdam) werkt al sinds de jaren negentig met een persalarm als onderdeel van de crisiscommunicatie. Medio 2017 heeft de Veiligheidsregio Rotterdam de Persmonitor geïntroduceerd, een nieuw soort persalarm. Dit is een beveiligde internetsite die informatie toont over alarmering en voortgang van alle incidenten waarbij de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond betrokken is. De site is 24/7 actief, volledig geautomatiseerd en toont informatie real-time. Doelgroep van de Persmonitor vormen professionele beeldjournalisten (in bezit van geldige politieperskaart) en lokale, regionale of landelijke nieuwsredacties. De Persmonitor werkt tot volle tevredenheid van de media.
De politie is bekend met de Persmonitor van de Veiligheidsregio Rotterdam en heeft de NVJ gevraagd of zij belangstelling hebben voor dit instrument in haar landelijke samenwerking met de politie. De NVJ heeft aangeven daar geen belangstelling voor te hebben en aangegeven zich te willen focussen op invoering van automatisch pageren. Overigens kunnen beide systemen naast elkaar bestaan.
Het bericht ‘Termijn LVO voorzitter Postema na examdebacle met twee jaar verlengd’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Termijn LVO voorzitter Postema na examdebacle met twee jaar verlengd»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de raad van toezicht van Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) in deze bijzondere omstandigheid contact met u heeft opgenomen over dit voornemen, gezien de omstandigheid dat er thans meerdere onderzoeken plaatsvinden naar het reilen en zeilen op de LVO-scholen, maar ook nadrukkelijk naar de rol daarin van de bestuursvoorzitter Postema?
Nee, de raad van toezicht heeft hierover geen contact met mij opgenomen. Ik ben pas geïnformeerd nadat het besluit genomen was.
Hoe waardeert u het feit dat de raad van toezicht enerzijds stelt dat pas op basis van de onderzoeken geoordeeld kan worden over het aspect van bestuurlijke verantwoordelijkheid, maar anderzijds nu dit besluit neemt over verlenging van zijn arbeidscontract?
Deze beslissing is aan de raad van toezicht. Mocht men mij om advies gevraagd hebben, dan had ik hen dit ontraden.
Kunt u aangeven of de bestuursvoorzitter van LVO in de komende twee jaar nog steeds 1 euro onder 100% van de Wet normering topinkomens (WNT) norm blijft verdienen, maar hij ook zeer tijdrovende nevenfuncties bekleedt, terwijl dit aspect onderwerp is van onderzoek? Als deze situatie wordt gecontinueerd, hoe waardeert u dat feit?
Ik heb geen inzicht in het eventuele nieuwe salaris van de bestuursvoorzitter; dat salaris zal blijken uit het jaarverslag.
Kunt u aangeven welk financieel risico het schoolbestuur LVO loopt in geval dat u gebruik zou maken van uw aanwijzingsbevoegdheid, nu de raad van toezicht het contract met de bestuursvoorzitter Andre Postema met twee jaar wil verlengen?
Het financieel risico kan afhankelijk zijn van de inhoud van het contract, maar ook van wat ik in een eventuele aanwijzing zou opnemen, mocht ik daartoe overgaan.
Beschikt u via uw aanwijzingsbevoegdheid over de mogelijkheid dit besluit van de raad van toezicht terug te draaien? Zo ja, bent u daar toe bereid?
Op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs ben ik onder omstandigheden bevoegd om bestuurders of toezichthouders een aanwijzing te geven, die één of meer maatregelen omvat. Ik ga hier niet lichtvaardig mee om. Ik wacht de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs af om te zien of een aanwijzing passend is.
Het bericht dat de kosten voor bijzondere tandheelkunde vaak niet vergoed worden door de zorgverzekeraar |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar, waarin wordt aangekaart dat de vergoeding voor bijzondere tandheelkunde vaak niet vergoed wordt door de zorgverzekeraar?1
Ja, ik ben bekend met de Radar uitzending. Uit het NFK onderzoek blijkt dat bij 38 procent van de respondenten deels de kosten zijn vergoed en bij 37 procent alle kosten. Daarbij heeft een kleine groep aangegeven zeker te weten dat de vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde is betaald. Dit betekent niet dat andere verzekerden geen vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde zouden hebben gehad. Het is dan ook onjuist om te stellen dat slechts 6% de behandeling vergoed heeft gekregen. Uit het NFK onderzoek volgt dat 75% deels of volledig de behandeling vergoed heeft gekregen.
Vindt u het ook merkwaardig dat twee derde van de kankerpatiënten mond- of gebitsproblemen ervaart, maar slechts zes procent van de mensen een behandeling voor deze problemen vergoed heeft gekregen?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat uit onderzoek van de Nederlandse Federatie voor Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) blijkt dat slechts zes procent van de mensen die een tandheelkundige behandeling heeft ondergaan vanwege de behandeling tegen kanker, de behandeling vergoed heeft gekregen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat 85 procent van de deelnemers van het NFK onderzoek niet te horen heeft gekregen dat ze bij gebitsproblemen na een kankerbehandeling een beroep kunnen doen op de regeling voor vergoeding? Wat gaat u hieraan doen?4
Naar aanleiding van de signalen van het NFK en de Radar uitzending heeft het Zorginstituut Nederland direct een brief gestuurd aan alle betrokken partijen, waaronder Zorgverzekeraars Nederland, Associatie Nederlandse Tandartsen, Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde en de Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten. Daarnaast is de brief ook naar de verenigingen van huisartsen (NHG) en oncologen(NVMO) gezonden. In deze brief is uitgelegd wanneer verzekerden recht hebben op vergoeding vanuit de bijzondere tandheelkunde en is aan de beroepsgroepen meegegeven om patiënten hierover te informeren.
Hoe stellen verzekeraars de relatie tussen de behandeling voor kanker en gebitsproblemen vast?
Bij elke verzekeraar wordt op dezelfde wijze de aanvraag voor bijzondere tandheelkunde in behandeling genomen. Een verzekerde hoort zelf of via zijn zorgverlener een aanvraag tot machtiging voor vergoeding vanuit de basisverzekering in te dienen, samen met een verwijzing van de tandarts of kaakchirurg met behandelplan en eventuele kostenbegroting. Dit dossier wordt vervolgens beoordeeld door de tandheelkundig adviseur van de zorgverzekeraar (adviserend tandarts). Om uniformiteit te krijgen in de beoordelingen zijn door het College van Adviserend Tandartsen (hierna: CAT) toetsingsrichtlijnen voor adviserend tandartsen opgesteld. Deze richtlijnen zijn terug te vinden op de website van het College. Elk adviserend tandarts van een verzekeraar dient aan de hand van deze richtlijnen te bepalen of een verzekerde in aanmerking komt voor vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde. Op dit moment worden nog een aantal toetsingsrichtlijnen opgesteld die op korte termijn worden gepubliceerd. Door deze toetsingsrichtlijnen is voor de zorgverlener duidelijk op welke gronden de verzekerde wel of geen vergoeding krijgt en kan hij dat aan de verzekerde uitleggen.
Specifiek voor kanker geldt dat afhankelijk van het type kanker de relatie met de mondproblemen zeer duidelijk of minder duidelijk kunnen zijn. Voor mondkanker en kanker in het hoofd/hals gebied geldt dat dit directe effecten heeft op de werking van de speekselklieren. De tandheelkundig adviseur van Zorgverzekeraars Nederland heeft bevestigd dat in deze gevallen geen discussie is over de vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde. Bij behandeling van kanker niet in het hoofd/halsgebied kunnen de chemo- en radiotherapie een rol spelen. De tandheelkundig adviseur van de verzekeraar zal in die gevallen aan de hand van het dossier moeten beoordelen of aanspraak bestaat op vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde indien daadwerkelijk gebitsproblemen ontstaan. Bij behandeling met chemotherapie kan een bijwerking zijn het ontstaan van een xerostomie (droge mond), waardoor verzekerden meer risico lopen op cariës. Bij twijfel over aanspraak op vergoeding van de behandeling van de tandheelkundige problemen vanuit bijzondere tandheelkunde, kan een speekselonderzoek worden uitgevoerd op kosten van de zorgverzekeraar. De uitslag van dit onderzoek is bepalend of een verzekerde recht heeft op vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde.
Hoe kan het dat zelfs wanneer het ontstaan van gebitsproblemen door een ziekte wetenschappelijk bewezen is, patiënten vaak nog niet de vergoeding krijgen voor bijzondere tandheelkunde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volwassen en jeugdige verzekerden hebben op grond van artikel 2.7, eerste lid van het Besluit zorgverzekering (hierna: Bzv) recht op bijzondere tandheelkundige hulp wanneer dit noodzakelijk is. Deze noodzaak kan bestaan wanneer een verzekerde voldoet aan één van de drie in het Bzv genoemde criteria.
Daarbij is opgenomen dat tandheelkundige behandeling alleen leidt tot een niveau van mondgezondheid, zoals deze was voor het ontstaan van de medische aandoening. Het zogeheten maatmanbeginsel. Deze schade wordt in het kader van de bijzondere tandheelkunde hersteld en vergoed. Door de functionele omschrijving van de vergoeding van bijzondere tandheelkunde en de individuele beoordeling van een patiënt, is het niet mogelijk om in algemene zin te bepalen welke verzekerde aanspraak heeft op deze bijzondere tandheelkundige hulp. Of een verzekerde in aanmerking komt voor vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde moet per individueel geval worden vastgesteld.
Het Zorginstituut Nederland heeft in het standpunt «Tandheelkundige zorg voor medisch gecompromitteerden» van 23 maart 2010 een aantal aandoeningen gespecificeerd, waarbij tandheelkundige problemen kunnen ontstaan. Onder andere worden in dit standpunt, hartaandoeningen, diabetes, chemotherapie en radiotherapie in het hoofd-halsgebied aangeduid. Deze lijst is niet limitatief en geeft enkel een indicatie in welke gevallen mogelijk bijzondere tandheelkundige zorg nodig kan zijn. Indien een verzekerde kan aantonen dat hij een lichamelijke aandoening heeft en zijn gebit is verslechterd ten opzichte van voor de aandoening, dan kan een verzekerde een beroep doen op bijzondere tandheelkunde.
Wel is het zo dat vergoeding per verzekerde kan verschillen, ook al heeft degene dezelfde aandoening. De reden hiervoor is het hiervoor genoemde maatmanbeginsel. Een verzekerde heeft alleen recht op een tandheelkundige behandeling die leidt tot dezelfde mondgezondheid als dat diegene had, voordat hij een medische aandoening kreeg. Om die reden kan de vergoeding dus verschillen. Elke situatie is anders en dient dan ook onafhankelijk te worden beoordeeld aan de hand van de toetsingsrichtlijnen.
Wat vindt u ervan dat uit de praktijk blijkt dat iedere verzekeraar zijn eigen beleid hanteert ten aanzien van de vergoeding van bijzondere tandheelkunde en hierdoor onderlinge verschillen ontstaan? Kunt u dit toelichten?5
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is het mogelijk dat bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen signalen bekend zijn van problemen omtrent de vergoeding van bijzondere tandheelkunde, terwijl uit onderzoek van NFK iets heel anders blijkt?6
Uit het onderzoek van het NFK blijkt vooral dat verzekerden niet goed genoeg op de hoogte zijn van de tandheelkundige problemen die kunnen ontstaan bij onder andere kankerpatiënten en de mogelijkheid van vergoeding op grond van de aanspraak bijzondere tandheelkunde. Zowel het Zorginstituut als VWS hebben voor het onderzoek van NFK en de Radar uitzending geen signalen ontvangen over de onduidelijkheid die zou bestaan over de vergoeding van bijzondere tandheelkunde. Nu is gebleken dat in het veld enige signalen zijn over de onduidelijkheid van de aanspraak op bijzondere tandheelkunde, heeft het Zorginstituut aan de beroepsgroepen een brief gestuurd, waarin wordt uitgelegd wanneer een verzekerde in aanmerking zou kunnen komen voor bijzondere tandheelkunde, zie ook mijn antwoord op vraag 4. Ik ga ervan uit dat met deze brief en de aandacht die aan dit onderwerp is besteed, verzekerden en tandartsen beter op de hoogte zijn van de mogelijkheid om een beroep te doen op bijzondere tandheelkunde.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat mensen die aanspraak kunnen maken op de vergoeding van kosten voor bijzondere tandheelkunde deze vergoed krijgen?7
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het veel eerlijker en logischer zou zijn wanneer mondzorg weer voor iedereen in het basispakket zit? Kunt u dit toelichten?
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in juni 2016 berekend dat het opnemen van de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder jaarlijks leidt tot 1,2 miljard hogere Zvw kosten. In het Regeerakkoord is geen afspraak gemaakt om tot een dergelijke forse uitbreiding van het basispakket over te gaan. Ik zal de mondzorg voor volwassenen dan ook niet in het Zvw-pakket opnemen. Voor mensen met lage inkomens bieden de gemeentelijke collectieve contracten met een uitgebreide aanvullende verzekering voor o.a. mondzorg een mogelijkheid om de mondzorg financieel toegankelijk te maken.
Getroffen rozentelers door Ralstonia en crisisaanpak plantenziekten |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het aan u gerichte verzoek van de acht door Ralstonia getroffen snijrozentelers en LTO Glaskracht Nederland van 26 juli 2018?
Ja.
Klopt het dat op basis van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 702/2014 steun kan worden gegeven aan getroffen snijrozentelers, zelfs als onder artikel 4 van de Plantenziektenwet de mogelijke besmetting van rozen met Ralstonia als voorzienbaar wordt gezien?
Het oordeel van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de door telers aangespannen zaken naar aanleiding van de afwijzing van nadeelcompensatie op grond van artikel 4 Plantenziektenwet (dat een mogelijke besmetting van snijrozen met Ralstonia als voorzienbaar kan worden beschouwd), staat niet in de weg dat de overheid kan beslissen financiële steun te verlenen op grond van artikel 26 van Verordening (EU) nr. 702/2014 aan ondernemers die verliezen hebben geleden als gevolg van bestrijdingsmaatregelen voor plantenziekten. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de vragen naar aanleiding van het bericht «Bruinrot vastgesteld bij rozenbedrijf» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2376), zijn er voorwaarden aan deze steun verbonden. Deze steun kan alleen worden toegekend voor plantenziekten waarvoor wettelijke, bestuursrechtelijke of administratief vastgestelde uniale of nationale voorschriften gelden en de steun onderdeel is van een uniaal, nationaal of regionaal openbaar programma voor preventie, beheersing of uitroeiing van de betrokken plantenziekte.
Kunt u een inschatting geven van de schade van de getroffen telers? Zo nee, bent u bereid de schade inzichtelijk te maken?
Negen snijrozentelers en vermeerderaars van teeltmateriaal hebben in de periode 2016–2017 een verzoek tot nadeelcompensatie ingediend op grond van artikel 4 Plantenziektenwet in verband met Ralstonia in de snijrozenteelt bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (dan wel zijn rechtsvoorganger). In bijna alle gevallen hebben de verzoekers een taxatierapport van de schade bijgevoegd. De schade die verzoekers op grond van deze rapporten claimen bedroeg € 13.137.662,–. In deze groep verzoekers zitten de snijrozentelers die via Cees advocaten N.V. om een steunregeling hebben verzocht.
Bent u bereid op korte termijn met een regeling te komen voor de door Ralstonia getroffen rozentelers, gezien het feit dat een steunregeling volgens de Europese regelgeving (Verordening (EU) nr. 702/2014) binnen 3 jaar na uitbraak van de plaag of ziekte moet worden ingesteld?
In juli dit jaar hebben de getroffen snijrozentelers mij verzocht mijn eerder genomen besluit om geen financiële steunregeling in het leven te roepen te heroverwegen. In mijn reactie op dit verzoek heb ik aangegeven mijn besluit te zullen handhaven.
Daarbij ben ik mij er van bewust dat de gevolgen van het handhaven van mijn besluit voor individuele ondernemers, die getroffen zijn door Ralstonia in hun rozenteelt, helaas groot zijn.
Bent u ermee bekend dat de financiering van het bedrijf is opgezegd, waarvan u in de beantwoording van de eerder gestelde vragen antwoordde dat de schade als gevolg van de aangezegde maatregelen niet onevenredig zwaar op het bedrijf drukt?1
In de brief van Cees advocaten N.V. van 26 juli 2018 werd melding gemaakt van de benarde financiële omstandigheden waarin enkele bedrijven verkeren als gevolg van het afwijzen van nadeelcompensatie op grond van artikel 4 Plantenziektenwet en van een steunregeling.
Hoezeer ik deze ontwikkelingen voor de getroffen ondernemers betreur, het past mij niet op individuele situaties in te gaan.
Bent u ermee bekend dat de vennoten van de vennootschap onder firma als gevolg van de Ralstonia-besmetting persoonlijk met een omvangrijke schuld worden geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is volgens u wel sprake van een situatie dat schade als gevolg van de aangezegde maatregelen onevenredig zwaar op getroffen bedrijven drukt?
Tot op heden is er op grond van jurisprudentie ten aanzien van artikel 4 Plantenziektenwet één voorbeeld te noemen waarbij de schade ten gevolge van de opgelegde bestrijdingsmaatregelen onevenredig zwaar op de getroffen bedrijven drukte. In 2009 werd Potato spindle tuber viroid (PSTVd) aangetroffen in kuipplanten. Dit schadelijk organisme was symptoomloos aanwezig in de planten. De opgelegde bestrijdingsmaatregelen waren mede bedoeld om te voorkomen dat de besmetting van kuipplanen zou worden overgedragen naar andere waardplanten, zoals tomaat en aardappel. Dit zou tot grote consequenties voor de teelt en export van uiteenlopende producten hebben kunnen leiden. De kuipplantentelers ondervonden nadeel van de opgelegde maatregelen in het belang van andere sectoren. Om die reden is nadeelcompensatie op grond van artikel 4 toegekend.
Welke beweegredenen hebben telers volgens u om Ralstonia te melden als zij helemaal niet geholpen worden?
Het is de professionele verantwoordelijkheid en de wettelijke plicht van een ondernemer in de plantaardige sector bij een (vermoeden van) een schadelijk organisme dit te melden bij de bevoegde instantie (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit). Het is belangrijk een schadelijk organisme te melden omdat verdere verspreiding daarvan ook gevolgen kan hebben voor bedrijven in de directe omgeving of zelfs kan leiden tot gevolgen voor de hele sector.
Deze meldplicht is verankerd in artikel 3 van de Regeling bestrijding schadelijke organismen en is gebaseerd op Europese regelgeving (artikel 15 bis uit Richtlijn 2000/29/EG).
Welk risico is er voor uitbraken van Ralstonia bij andere rozentelers en acht u dit risico dragelijk? Kan dit risico het einde betekenen van de snijrozenteelt in Nederland?
Naar aanleiding van de uitbraken van Ralstonia is de rozensector zich zeer bewust geworden van de fytosanitaire risico’s van dit specifieke schadelijk organisme en van schadelijke organismen in het algemeen voor de rozenteelt. Er is door de sector een preventie aanpak ontwikkeld die de ondernemer handvatten biedt om hygiënisch te werken op zijn bedrijf en schoon teeltmateriaal te gebruiken. Daarnaast is er een vrijwillig kwaliteitssysteem ontwikkeld, het «Select Plant Teeltmateriaal Rosa», waarin voorwaarden zijn opgenomen waaraan het plantmateriaal moet voldoen voordat kwekers dit als vermeerderingsmateriaal kunnen gebruiken.
Deze aanpak moet ertoe bijdragen dat uitbraken van schadelijke organismen in de toekomst worden voorkomen en de risico’s voor de rozensector aanzienlijk worden verkleind, al zal het risico op een schadelijk organisme nooit volledig kunnen worden uitgebannen.
Welk risico is er op nieuwe uitbraken van Ralstonia, mogelijk ook in andere teelten? Welke potentiële financiële risico’s hangen daarmee samen?
Van het schadelijk organisme Ralstonia solanacearum is al langer bekend dat het een brede en zich steeds meer uitbreidende reeks waardplanten (planten die gevoelig zijn voor deze ziekte) kent. Dit blijkt onder meer uit onderzoeken die wereldwijd zijn uitgevoerd.
In de aardappelteelt veroorzaakt Ralstonia de ziekte bruinrot. Bekende voorbeelden van andere gewassen die gevoelig zijn voor (varianten van) Ralstonia zijn naast roos, bijvoorbeeld tomaat, paprika, aubergine, anthurium, gerbera, curcuma en geranium.
Omdat op grond van EU-regelgeving (Richtlijn 2000/29 EG) bij het aantreffen van een schadelijk organisme de planten die daarmee zijn besmet, vernietigd moeten worden om verdere verspreiding van dat organisme te voorkomen, is er altijd sprake van financiële risico’s bij het telen van deze gewassen.
Is er al duidelijkheid over de bron van de besmetting?
Bij een uitbraak van Ralstonia solanacearum in snijrozen wordt bij iedere nieuwe besmetting een traceringsonderzoek uitgevoerd om de herkomst van rozenplanten vast te stellen om op die manier te onderzoeken wat de mogelijke bron van de aangetroffen besmetting zou kunnen zijn geweest. Ook naar aanleiding van de meest recente besmettingen is dergelijk onderzoek in gang gezet. Het traceringsonderzoek heeft helaas niet de bron van de besmettingen kunnen achterhalen.
Hoe staat het met het onderzoek dat u bent gestart naar de ruimte binnen het kabinetsbeleid en Europese en nationale wet- en regelgeving om tot de realisatie van een risicoafdekking door de sector zelf bij schade als gevolg van plantenziekten te komen?
Zoals ik in eerdere beantwoording van vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2376) heb aangegeven, ben ik bereid de plantaardige sector waar mogelijk te faciliteren in een door de sector zelf in te richten en te financieren fonds of andere vorm van risicoafdekking. Het is aan de plantaardige sector te bepalen hoe de risicoafdekking vorm krijgt. Zoals in overleg met vertegenwoordigers van de plantaardige sector is aangegeven zal er echter vanuit het ministerie geen financiering beschikbaar worden gesteld.
In het licht van het bovenstaande loopt er op dit moment onderzoek naar de ruimte binnen het kabinetsbeleid, en met name naar de ruimte binnen Europese en nationale wet- en regelgeving, om de sector de mogelijkheden te bieden zelf een risicoafdekking te realiseren voor schade als gevolg van plantenziekten.
Het idee is om samen met de sector in Brussel het gesprek over de mogelijkheden te gaan voeren.
Bent u voornemens om evenals uw voorganger, zoals bleek uit de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen, de tuinbouw te ondersteunen bij het komen tot risicoafdekking? Zou dit opgezet kunnen worden in vergelijking met het Diergezondheidsfonds?2
Zie antwoord vraag 12.
Het onderzoek ‘Europe's renewable energy directive poised to harm global forests’ |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Europe's renewable energy directive poised to harm global forests» van de Princeton Universiteit?1
Ja.
Klopt het dat de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie van de Europese Unie hout als een koolstofarme en hernieuwbare brandstof aanmerkt? Klopt het dat hele bomen moeten worden verbrand om het vervolgens om te kunnen zetten in energie?
De herziening van de richtlijn hernieuwbare energie merkt onder andere biobrandstoffen, vloeibare biomassa en (vaste) biomassa inderdaad aan als hernieuwbare brandstof, onder de voorwaarde dat aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies wordt voldaan. De richtlijn verplicht niet dat hele bomen moeten worden verbrand, in de meeste gevallen wordt in de EU biomassa gebruikt die vrijkomt bij industriële processen (restproducten) en snoei- en dunningshout als vaste biomassa voor energietoepassingen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron ertoe zal leiden dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt? Wist u dat er wordt voorspeld dat Europa zelfs dubbel zoveel bomen moet gaan kappen – hoogstwaarschijnlijk buiten de grenzen van de Europese Unie – om slechts vijf procent van de Europese energie te leveren? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat dit plan potentieel ontzettend veel schade kan aanrichten aan de bossen in de hele wereld? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie zijn specifieke duurzaamheidseisen voor vaste biomassa uit bossen opgenomen. De richtlijn beoogt met deze bepalingen juist om een duurzaam beheer van bossen te borgen. Zo vereisen de criteria dat bossen waaruit biomassa wordt geoogst die wordt gebruikt om de streefcijfers voor hernieuwbare energie te halen duurzaam in stand worden gehouden. Ik deel uw beeld dus niet dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt – al het bos dat gekapt wordt, wordt weer aangeplant. Het is voor het eerst dat er op Europees niveau duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa worden vastgesteld, in navolging van lidstaten die al duurzaamheidseisen stellen. Zo behoren de Nederlandse duurzaamheidseisen voor vaste biomassa voor energietoepassingen tot de strengste en meest vergaande ter wereld. Omdat de richtlijn hernieuwbare energie kan leiden tot een grotere vraag naar biomassa en dat dit kan leiden tot een minder duurzaam beheer van de bossen is het goed dat op Europees niveau duurzaamheidseisen worden gesteld, maar ook dat lidstaten zoals Nederland strengere duurzaamheidseisen mogen stellen om de duurzaamheid te borgen en zo mogelijk ongewenste effecten te voorkomen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron de uitstoot van broeikasgassen juist vergroot ondanks dat hout op de lange termijn hernieuwbaar is? Wist u dat de Princeton universiteit voorspelt dat het gebruik van hout als energiebron zal resulteren in tien tot vijftien procent van de uitstoot van het Europese energieverbruik in 2050 terwijl het slechts vijf procent energie oplevert?
Nee dat is niet zo algemeen te zeggen, dit hangt ook samen met wat er anders met de biomassa zou worden gedaan. De impact assessment van de Europese Commissie gaat hier ook uitgebreid op in, die is gebruikt voor de formulering van de Europese duurzaamheidseisen Daarbij geldt dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit vaste biomassa wordt verkregen met de Nederlandse duurzaamheidseisen groter moet zijn dan het verlies aan koolstof. Op die manier heeft het toepassen van vaste biomassa daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot tot gevolg. Wel is het zo dat de CO2 die bij de aangroei van biomassa wordt vastgelegd daar enige tijd over doet, afhankelijk van de groeisnelheid van het bos. Bij sommige typen landgebruik duurt dit echter te lang. Om die reden zijn er op Europees en in Nederland eisen voor welke biomassa mag worden gebruikt en worden biomassa uit veengronden en wetlands uitgesloten. Aangezien de toepassing van biomassa CO2-neutraal is leidt dit niet tot hogere broeikasgassen.
Wist u dat de wereldwijde impact hoogstwaarschijnlijk nog veel groter zal zijn omdat Europa hiermee andere landen aanspoort om ook hout als energiebron te gaan gebruiken? Wist u dat landen als Brazilië en Indonesië met tropische regenwouden nu al hebben aangekondigd dat zij ook van plan zijn om hun gebruik van hout als energiebron toe te laten nemen? Deelt u daarom de mening dat de Europese Unie een verkeerd signaal afgeeft aan andere landen in de wereld als het met deze plannen doorgaat?
De richtlijn hernieuwbare energie gaat alleen in op de stimulering van hernieuwbare energie in Europa. Het is aan landen zelf om een goede afweging te maken in het formuleren van hun klimaat en energiebeleid in lijn met de internationale afspraken daarover.
Deelt u de mening dat het aanmerken van hout afkomstig van hele bomen als een koolstofarme en hernieuwbare energiebron geen duurzame keuze is? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit plan niet alleen averechts werkt met betrekking tot klimaatverandering maar ook onnodig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen.
Kunt u een reactie sturen voordat er definitief gestemd wordt over de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie in het Europees parlement en de Europese Raad in oktober 2018?
Uw Kamer ontvangt mijn reactie voordat er definitief gestemd wordt over de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie door het Europees Parlement.
Die stemming zal volgens de meest recente planning plaatsvinden in de week van 22 oktober. De Europese Raad heeft geen rol in het vaststellen van de herziening van de richtlijn.
Het besluit van Gedeputeerde Staten Flevoland om gezonde edelherten en pasgeboren jongen af te schieten en de uitplaatsing van konikpaarden naar andere gebieden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het besluit van gedeputeerde staten (GS) Flevoland om gezonde edelherten en hun pasgeboren jongen in de Oostvaardersplassen af te schieten, getoetst aan de vigerende wet- en regelgeving? Zo ja, kunt u in contact treden met de GS van Flevoland en de uitkomsten met ons delen? Zo nee, waarom niet en kunt u aangeven of u bereid bent dit alsnog te doen voordat overgegaan wordt tot afschot en andere onomkeerbare handelingen?
Het besluit dat GS Flevoland hebben genomen is gebaseerd op artikel 3:18 van de Wet natuurbescherming en passend binnen de bevoegdheidsverdeling tussen het Rijk en de provincie. In het besluit is aangegeven welke wettelijke bepalingen aan het besluit ten grondslag liggen.
Bent u ermee bekend dat de provincie Flevoland in de afgelopen jaren herhaaldelijk onzorgvuldige besluiten heeft genomen in relatie tot verleende ontheffingen voor onder andere het doden en verstoren van, en de jacht op dieren, waaronder vossen, zwanen en ganzen, en hiervoor niet alleen door de rechter maar ook door de commissie bezwaar en beroep is teruggefloten?1
Het is mij bekend dat besluiten in relatie tot onder andere het doden en verstoren van en de jacht op dieren gevoelig liggen en dat daar vaak juridische procedures tegen in gang gezet worden. Dat de provincie Flevoland vaker bij dit soort procedures is betrokken dan andere provincies is mij niet bekend. Tegen dergelijke besluiten staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open. Het is aan de rechter ter beoordeling of de besluiten zorgvuldig en niet in strijd met de wet zijn genomen.
Deelt u de mening dat, gezien deze geschiedenis, extra controle vanuit u gepast is op genomen besluiten van de GS Flevoland, die betrekking hebben op het doden en verstoren van dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en binnen welk tijdsbestek wilt u dit vormgeven?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Kent u het juridisch rapport van Prof. Dr. C.J. Bastmeijer over de verhouding tussen de adviezen van de «Externe Begeleidingscommissie Beheer Oostvaardersplassen» (Commissie-Van Geel) en de Wet natuurbescherming, welke onder andere weergeeft dat een wetenschappelijke onderbouwing voor de adviezen van de Commissie-Van Geel ontbreekt en hierdoor ook niet gezien zou moeten worden als de «onafhankelijke review» zoals beschreven in de overeenkomst gesloten tussen het Rijk en de provincie Flevoland?2 3
Ja.
Hoe weegt u het oordeel van Prof. Dr. C.J. Bastmeijer in relatie tot uw brief van 18 juni 2018 aan GS Flevoland waarin u schrijft «het rapport van de Commissie-Van Geel te zien als een onafhankelijke review op basis waarvan het college van gedeputeerde staten de mogelijkheid heeft het beheer van de grote grazers te wijzigen»?4
In mijn brief van 18 juni 2018 aan GS van Flevoland heb ik aangegeven dat ik het advies van de Commissie-Van Geel als de onafhankelijke review beschouw conform artikel 2.4 van de Overeenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken en de provincie Flevoland en dat ik als dat nodig is met de provincie in overleg treed als uitvoeringsacties daartoe aanleiding geven.
Kunt u aangeven, gezien uw stellingname in bovengenoemde brief van 18 juni, wat de behaalde resultaten zijn van het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen en de systemen die bij de uitvoering worden gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Met betrekking tot het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen merk ik op dat dit beleid in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving wordt uitgevoerd binnen de hoofddoelstelling van het Natura 2000-gebied. De Commissie-Van Geel concludeert dat het huidige systeem niet voldoet. In zijn advies «grijpt de commissie terug op de situatie van het midden van de jaren negentig, toen een aantal van de gesignaleerde vraagstukken niet speelden. De begrazingsdruk was in die tijd 1,4 dier per hectare. De Commissie adviseert om die begrazingsdruk voor de komende jaren te hanteren voor de winterstand.»
Voorts adviseert de Commissie-Van Geel over het beheer na de reset van de begrazingsdruk. «Monitoring van de ontwikkeling van de Natura 2000-doelstellingen, de conditie van de dieren, vegetatieontwikkeling en landschappelijke waarden wordt de basis voor het beheer».
Deelt u de mening dat het onacceptabel en opmerkelijk is dat de commissie-Van Geel voor haar rapport, waarbij 43 «deskundigen» werden geïnterviewd, volgens de verantwoordelijk gedeputeerde in antwoord op vragen van de Partij voor de Dieren Flevoland tijdens een openbare vergadering op 27 juni 2018, gebruik heeft gemaakt van 35 personen van de 43 die níet deskundig zijn op het gebied van het welzijn van grote grazers?5
Gedeputeerde staten van Flevoland hebben hun opdracht aan de Commissie-Van Geel zodanig geformuleerd dat integraal naar een aantal aspecten van het gebied is gekeken en daarmee breder dan alleen het belang van de grote grazers voor het gebied. Het initiatiefvoorstel van provinciale staten van Flevoland, dat ten grondslag ligt aan de opdracht aan de Commissie-Van Geel, benoemt als aspecten onder meer de Natura 2000-doelstellingen, bezoekmogelijkheden, het nieuw opgerichte Nationaal Park Nieuw Land en de toeristische aantrekkelijkheid van het natuurgebied.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat in het rapport van de Commissie-Van Geel, oftewel de door u genoemde «onafhankelijke review», drie personen worden gehoord die een restaurantketen vertegenwoordigen? Hoe ziet u dit in het licht tot de uitspraak van de gedeputeerde dat gezocht wordt naar mogelijkheden om het «product» edelhert in de markt te brengen?6
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat er eerst een complete en wetenschappelijke review uitgevoerd dient te worden nadat de maatregelen met betrekking tot het Natura 2000-plan in uitvoering zijn genomen, voordat onderbouwde conclusies getrokken kunnen worden over al dan niet benodigde aanvullende uitvoeringsacties? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid om zorg te dragen dat deze complete en wetenschappelijke review op korte termijn alsnog plaatsvindt?
Nee, zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven beschouw ik het advies van de Commissie-Van Geel als de onafhankelijke review.
Onderschrijft u de noodzaak om eerst zorg te dragen voor de uitvoering van het Natura 2000-beheerplan, waaronder het aanleggen van meer beschuttingsplekken, alvorens provinciale staten van Flevoland besluit over ingrijpende en vergaande maatregelen, zoals het doden van gezonde dieren en hun pasgeboren jongen?
Het advies van de Commissie-Van Geel (25 april 2018) biedt een beleidskader voor het beheer van de Oostvaardersplassen en geeft een samenhangend pakket aan maatregelen, te beginnen in 2018 met de realisering van beschutting in het kerngebied (300 ha), vermindering van het aantal grote grazers en inrichting van de monitoring van ontwikkelingen in het gebied vanaf 2018. Binnen de hoofddoelstellingen van het Natura 2000-beleid staan de te nemen beheermaatregelen (ook met betrekking tot de grote grazers) ten dienste hiervan. Het aanleggen van beschuttingsmaatregelen vormt geen onderdeel van het Natura 2000-beheerplan, maar is bedoeld om de omstandigheden ten behoeve van dierenwelzijn te verbeteren.
Heeft u de diverse signalen uit de media opgemerkt van organisaties en dierenbeschermers die voornemens zijn naar de rechter te gaan omdat naar hun mening de GS van de provincie Flevoland een onrechtmatig besluit heeft genomen om massaal edelherten af te schieten en konikpaarden elders uit te plaatsen? Zo ja, deelt u de mening dat deze signalen in combinatie met eerdere rechterlijke uitspraken aanleiding zijn voor een pas op de plaats totdat een zorgvuldige onafhankelijke toets van het besluit op rechtmatigheid en uitvoerbaarheid van het besluit heeft plaatsgevonden, voordat overgegaan wordt tot afschot en andere onomkeerbare handelingen?
Ja, ik heb die signalen uit de media vernomen. Het advies van de Commissie-Van Geel om het aantal grote grazers te verminderen brengt niet te vermijden maatregelen met zich mee, die mede bedoeld zijn om het welzijn van de grote grazers binnen afzienbare termijn te verbeteren.
Er zal niet tot afschot van edelherten worden overgegaan tot de uitspraak van de voorzieningenrechter op 19 november 2018 inzake de voorlopige voorziening tegen het besluit van de provincie Flevoland tot afschot van een deel van de edelherten in de Oostvaardersplassen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het rapport van de Commissie-Van Geel als beleidskader niet heeft geleid tot een toekomstbestendig maatschappelijk gedragen beheer van het Oostvaardersplassengebied? Zo ja, gezien de maatschappelijke betrokkenheid en onrust, hoe zult u hier actie op ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik realiseer mij, dat het beheer van de grote grazers een gevoelig onderwerp is, maar de provincie Flevoland is zorgvuldig te werk gegaan met de bedoeling om een toekomstbestendig beheer te realiseren. Voorafgaand aan de definitieve besluitvorming door provinciale staten is ruimschoots tijd en ruimte geboden aan een groot aantal insprekers, die hun zorgen naar voren hebben kunnen brengen.
Er zal tijd nodig zijn om de resultaten van het besluit te kunnen beoordelen.
Klopt het dat volgens de Habitatrichtlijn niet provincies, maar enkel lidstaten verantwoordelijk zijn voor het beheer van Natura 2000-gebieden? Zo ja, hoe heeft u dan toch de overdrachtsovereenkomst met de provincie Flevoland kunnen tekenen? Zo nee, waarom niet?7
De lidstaat Nederland is op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn verantwoordelijk voor de staat van instandhouding van soorten die beschermd worden op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Rijk kan daarop door de instellingen van de Europese Unie worden aangesproken.
Daarnaast is het Rijk verantwoordelijk voor het verstrekken van gegevens aan de Europese Commissie over Natura 2000-gebieden. Om te kunnen voldoen aan deze verplichting verstrekken GS de gegevens die betrekking hebben op door GS genomen besluiten of maatregelen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In de Wet natuurbescherming is vastgelegd welke bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot Natura 2000-gebieden zijn opgedragen aan de provincies. De verantwoordelijkheid voor het beheer van Natura 2000-gebieden ligt in beginsel bij de provincies, die ook zorgdragen voor het Natura 2000-Beheerplan. Het gebied de Oostvaardersplassen is aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van water- en moerasvogels, niet op grond van de Habitatrichtlijn. De overdrachtsovereenkomst tussen het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en de provincie Flevoland betreft uitsluitend het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen.
Hoeveel (gezonde) dieren zullen er naar verwachting in de Oostvaardersplassen, volgens de uitvoering van de opdracht van GS aan Staatsbosbeheer, geschoten worden?
Volgens het beleidskader van de provincie Flevoland wordt het aantal edelherten in de OVP teruggebracht naar 490 per 1 januari 2019. Eind oktober 2018 zijn de grote grazers in de OVP geteld vanuit een helikopter. Het aantal edelherten is daarbij uitgekomen op 2320.
Hoe wordt voorkomen dat hindes geschoten worden en jonge kalfjes zonder moeder achterblijven?
In de Oostvaardersplassen zijn getalsmatig de hindes oververtegenwoordigd. Terugbrengen van het aantal edelherten kan onmogelijk zonder ook het aantal hindes terug te brengen. Er zal zoveel mogelijk rekening gehouden worden met familieverbanden.
Hoe wordt voorkomen dat sociale en complexe familiestructuren zowel bij de edelherten als de konikpaarden onherstelbaar worden verstoord?
Bij het vangen van de paarden wordt rekening gehouden met de sociale verbanden. Daartoe worden de dieren goed geobserveerd. Bij de edelherten wordt ervoor gezorgd dat er voor de lange termijn een gezonde, evenwichtige en te beheren populatie ontstaat.
Hoe wordt voorkomen dat bij de edelherten paniek uitbreekt in de groep wanneer het massale afschot zal plaatsvinden?
De daartoe aangewezen personen in dienst van Staatsbosbeheer of handelend in opdracht van Staatsbosbeheer zullen het afschot met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitvoeren. Zo zal het afschot verspreid worden over meerdere maanden en zal er gebruikgemaakt worden van geluiddempers.
Deelt u de mening dat het doden van gezonde dieren indruist tegen de erkenning van intrinsieke waarde van het dier? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Dieren hebben een eigen waarde en hun welzijn gaat over de kwaliteit van het leven. Om de vermindering van het aantal grote grazers zorgvuldig en met inachtneming en aandacht voor dierenwelzijn te doen plaatsvinden heeft de provincie Flevoland advies gevraagd aan de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA). In zijn zienswijze van 30 augustus 2018 concludeert de RDA, dat om tot een structurele oplossing te komen, inbreuk op dierenwelzijn op dit moment helaas onvermijdelijk is. De RDA geeft aan dat deze inbreuk op het welzijn van de edelherten, in combinatie met een reëel risico op uitval tijdens het transport en het perspectief om bejaagd te worden op de nieuwe locatie, ertoe leidt dat afschot van edelherten in de voorliggende situatie te rechtvaardigen is.
Deelt u de mening dat minder ingrijpende alternatieven, zoals het verbinden van de Oostvaardersplassen met andere natuurgebieden, niet alleen in het kader van dierenwelzijn, maar ook vanuit het perspectief van ecologie, de versterking van natuurwaarden en de bevordering van biodiversiteit, serieus onderzocht moeten worden? Zo ja, bent u bereid hier een onderzoek naar te (doen) verrichten?
Bij de decentralisatie van het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies zijn afspraken gemaakt over de realisering en het doelbereik van natuur. De Commissie-Van Geel pleit ervoor om geen maatregelen te nemen in de omgeving van het Oostvaardersplassengebied die toekomstige generaties grote grazers de mogelijkheid ontnemen tot migratie naar andere gebieden. Het is echter aan de provincie Flevoland te onderzoeken of een dergelijke verbinding op termijn gerealiseerd zou kunnen worden. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om de grote grazers in de Oostvaardersplassen de toegang te ontnemen en te ontzeggen tot beschuttings- en schuilplekken in de bosrandgebieden, waaronder het (volledige) Kotterbos en het Hollands Hout? Zo nee, waarom niet?
De Commissie-Van Geel heeft geadviseerd om de bosgebieden in de randgebieden in de toekomst niet meer toegankelijk te maken voor de grote grazers. Het gebruik van die bosgebieden door de dieren gaat ten koste van de kwaliteit en de kwantiteit van het bos. Dit botst ook met het beoogde multifunctionele gebruik van het gebied. Zolang de nieuwe beschutting zoals aangeraden door de Commissie-Van Geel nog niet geschikt is blijven de bosrandgebieden beschikbaar voor de dieren.
Erkent u dat het tot hun beschikking hebben van voldoende beschuttings- en schuilplekken en de mogelijkheid om te kunnen migreren, voor de grote grazers in de wintertijd letterlijk van levensbelang is?
Zie mijn antwoord op vraag 20.
Bent u van oordeel dat er in de afgelopen winter voldoende beschuttings- en schuilplekken voor de grote grazers waren in de Oostvaardersplassen?
Uit het advies van de Commissie-Van Geel maak ik op, dat het wenselijk is om meer beschutting in het kerngebied aan te leggen ter vervanging van de nu opengestelde bosgebieden.
Bent u op de hoogte van het feit dat de GS van Flevoland de gemaakte afspraken rondom het creëren van beschuttings- en schuilplekken in het Natura 2000-beheerplan van 2015 niet heeft uitgevoerd, en hier in de afgelopen drie jaar tijd ook geen voorbereidingsmaatregelen voor heeft getroffen? Wat is hierop uw reactie en welke consequenties verbindt u hieraan?
Provincies moeten voor Natura 2000-gebieden beheerplannen vaststellen en er op toezien dat noodzakelijke beheer- en inrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd. Het aanleggen van beschuttings- en schuilplekken vormt echter geen onderdeel van het Natura 2000-beheerplan Oostvaardersplassen. De Commissie-Van Geel heeft deze maatregel mede aanbevolen omdat daardoor weer een halfopen landschap ontstaat. De betreffende maatregel zal naar ik verwacht ook de biodiversiteit ten goede komen.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren enkel in handen zou moeten liggen van hen die hier zorgvuldig respectvol mee omgaan?
Ja, ik vind het belangrijk dat in de omgang met dieren rekening wordt gehouden met alle aspecten die samenhangen met dierenwelzijn alsook een vanzelfsprekende respectvolle omgang met dieren.
De tot dusverre gevolgde aanpak van de provincie en Staatsbosbeheer, waarbij ook op het gebied van dierenwelzijn aanvullende adviezen zijn gevraagd, sterkt mij in de overtuiging dat de provincie Flevoland en Staatsbosbeheer zorgvuldig en respectvol omgaan met het welzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen.
Deelt u de mening dat de maatregelen uit het besluit van de GS van Flevoland indruisen tegen bestaande beschermende wet- en regelgeving om dier en natuur in de Oostvaardersplassen te beschermen niet getuigen van respect en zorgvuldigheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 18.
Bent u, gezien de strijdigheid van artikel 2.3 in de overeenkomst tussen de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van GS van de provincie Flevoland, te weten dat er is afgesproken dat het college van GS van Flevoland de aanbevelingen ten aanzien van het beleid aangaande de grote grazers van de Beeradviescommissie Oostvaardersplassen (BAC) in acht neemt, en rekening houdt met het tot nu toe gevoerde beleid voor het beheer van de grote grazers in het gebied Oostvaardersplassen aan de hand van het adviesrapport International Commission on the Management of the Oostvaardersplassen 2 (ICMO2) bij het toezien op de uitvoering van het beheer, maar ook de strijdigheid met het recht, bereid om de overeenkomst gesloten met de provincie Flevoland met onmiddellijke ingang te (doen) ontbinden? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdergenoemde brief van 18 juni 2018 aan GS van Flevoland heb ik aangegeven dat de provincie Flevoland het beheer ten aanzien van de grote grazers kan wijzigen op basis van het advies van de Commissie-Van Geel. Ik zie dan ook geen aanleiding om de genoemde overeenkomst te doen ontbinden.
Bent u ervan op de hoogte dat de commissaris van de Koning, ondanks het verzoek van de Partij voor de Dieren Flevoland, geweigerd heeft het besluit en de opdracht om over te gaan tot afschot van edelherten en uitplaatsing van Konikpaarden voor te dragen voor vernietiging bij koninklijk besluit? Bent u bereid om uw bevoegdheden als Minister in te zetten om het besluit en de opdracht alsnog te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Gedeputeerde staten geven uitvoering aan het door provinciale staten vastgestelde beleidskader dat zorgvuldig tot stand is gekomen. Tegen het door GS genomen besluit tot afschot staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open. Het is vervolgens aan de rechter ter beoordeling of het besluit zorgvuldig en niet in strijd met de wet is genomen.
Zie voorts mijn antwoord op vraag 1.
De toegang tot schuldsanering |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer mensen in de schulden, maar minder in de schuldsanering»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst, namelijk dat de schuldenproblematiek toeneemt terwijl het aantal aanvragen voor de schuldsanering bij de rechter daalt? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Ik herken dit beeld. De instroom in de wettelijke schuldsanering (Wsnp) is de afgelopen jaren gedaald, terwijl het aantal aanmeldingen voor de buitenrechtelijke schuldhulpverlening bij de gemeente juist is gestegen. Hier is geen eenduidige verklaring voor.
Het verhogen van het aantal schuldhulpverleningstrajecten of de instroom in de Wsnp is geen doel op zich. Het zijn middelen om te zorgen dat mensen op een effectieve en efficiënte wijze uit een problematische schuldsituatie komen. De beschreven ontwikkeling zou er echter op kunnen duiden dat een groep mensen die kampt met problematische schulden niet optimaal wordt geholpen.
Als onderdeel van actielijn 2 «Ontzorgen en Ondersteunen» van de Brede Schuldenaanpak2 wil het kabinet daarom de aansluiting tussen de schuldhulpverlening bij de gemeente en de wettelijke schuldsanering zorgvuldig verkennen en kijken of verbetering daarin aan de orde is. Deze verkenning is aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief Brede Schuldenaanpak (d.d. 23 mei 2018) en zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming laten uitvoeren.
Met een verkenning kan er inzicht worden verkregen in de oorzaken van de daling en in de knelpunten in de aansluiting tussen de schuldhulpverlening en wettelijk schuldsanering. Op basis daarvan kunnen, indien gewenst en zo nodig, maatregelen genomen worden.
Is hier volgens u sprake van een probleem, namelijk dat mensen die in aanmerking zouden moeten komen voor schuldsanering er niet toe worden toegelaten? Of worden deze mensen op een andere, beter passende manier, geholpen?
We zullen deze vragen meenemen in de verkenning die het kabinet laat uitvoeren. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze verkenning.
Op welke manier garandeert u dat mensen met schulden toegang hebben en houden tot hulp bij het saneren van schulden?
Ik vind dat iedereen met problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Het kabinet zet zich in voor een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. U kunt dit onder andere lezen in mijn beantwoording van de vragen van het lid Gijs van Dijk over de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.3
Gemeenten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Zij kunnen mensen met schulden vaak helpen zonder tussenkomst van de rechter. Bijvoorbeeld met een saneringskrediet of met een schuldregeling krijgen mensen perspectief op het oplossen van hun schulden. Aan schuldenaren die geen schuldregeling hebben kunnen treffen met hun schuldeisers, biedt de Wsnp de mogelijkheid om een wettelijke schuldsanering aan te vragen bij een rechtbank. De wettelijke schuldsanering is aldus een instrument binnen de schuldhulpverlening waarmee de schuldenaar – geconfronteerd met weigerachtige schuldeiser, onder voorwaarden – toch het perspectief van een schone lei kan worden geboden. De schuldsanering functioneert op deze wijze ook als stok achter de deur om schuldeisers te prikkelen akkoord te gaan met een voorstel tot een minnelijke schuldregeling. Het is aan de rechtbank om te toetsen of de schuldenaar voldoet aan de voorwaarden van de Wsnp.
Welke acties kunt u daartoe uitzetten en op welke termijn?
Ik verwacht, zoals ook reeds aangegeven in mijn brief van 7 november 2018 inzake voortgang diverse maatregelen Brede Schuldenaanpak, waaronder implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding beslagregister, de verkenning naar de aansluiting van de schuldhulpverlening op de wettelijke schuldsanering in de eerste helft van 2019 met u te kunnen delen. Dit is in afwijking van mijn eerder geuite verwachting om aan u in het vierde kwartaal van 2018 een eerste verkenning te kunnen aanbieden. De aanvullende maanden zijn noodzakelijk om de verkenning op een zorgvuldige wijze uit te kunnen voeren.
Verouderde techniekapparatuur in het middelbaar beroepsonderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Mbo wil meer geld voor techniekonderwijs»1?
Ja.
Is het u bekend dat de in het artikel aangehaalde mbo-instelling werkt met apparatuur die dateert uit de jaren vijftig? Deelt u de opvatting dat de vaardigheden die studenten daarmee opdoen niet optimaal aansluiten op de beroepspraktijk?
Nee, het Ministerie van OCW beschikt niet over een overzicht van de apparatuur die bij alle afzonderlijke onderwijsinstellingen aanwezig is. In het middelbaar beroepsonderwijs zijn de instellingen – net als in het hoger onderwijs – volledig zelf verantwoordelijk voor beslissingen over de besteding van de lumpsum en welk bedrag ze reserveren voor hun gebouwen en de inrichting daarvan.
Ik deel de mening dat het voor een goede aansluiting op de arbeidsmarkt belangrijk is dat studenten toegang hebben tot de nieuwste technologieën.
Kunt u inzichtelijk maken op hoeveel mbo’s sprake is van dusdanig verouderde apparatuur dat daarmee de aansluiting op de arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor de innovatiekracht van het mbo?
Nee, dat is niet mogelijk. Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat alle mbo-studenten zeker zijn van moderne technische apparatuur die aansluit op de arbeidsmarkt?
Dit doe ik op meerdere manieren.
Allereerst wordt in de bekostiging van het mbo rekening gehouden met de relatief hoge kosten van techniekopleidingen. Voor studenten aan techniekopleidingen geldt een hogere prijsfactor dan voor studenten aan bijvoorbeeld economische opleidingen. De mbo-sector heeft de afgelopen jaren als sector elk jaar een positief resultaat behaald. De solvabiliteit II van de sector was ultimo 2017 0,59. Hieruit concludeer ik dat de sector als geheel over voldoende financiële middelen beschikt.
Om een goede aansluiting tussen technische opleidingen en de regionale arbeidsmarkt mogelijk te maken, is intensieve samenwerking tussen het regionale bedrijfsleven en mbo-instellingen noodzakelijk. Daarom kunnen scholen in samenwerking met bedrijven en regionale overheden een aanvraag indienen voor het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF). De toenemende technologisering, robotisering en digitalisering van de samenleving en de snel veranderende beroepenstructuur, maakt het een uitdaging voor scholen om constant te beschikken over state-of-the-art apparatuur. Door samenwerking van mbo-instellingen met het regionale bedrijfsleven zijn er veel meer mogelijkheden om mbo-studenten tijdens hun studie al ervaring te laten opdoen met dergelijke apparaten. Bijvoorbeeld door lessen te organiseren in de betreffende bedrijven in plaats van op school of doordat bedrijven oefenapparatuur beschikbaar stellen aan de opleidingen. Zo creëert men een duurzame oplossing, om langdurig zeker te zijn van up-to-date leermiddelen. Het RIF is speciaal bedoeld om dit soort samenwerking te stimuleren. Het RIF dekt daarnaast ook de afschrijving op apparatuur die de school wél zelf wil aanschaffen, gedurende de looptijd van de subsidiebeschikking. Op dit moment ben ik bezig met een herziening van het RIF, voor de jaren 2019–2022. Hierover bent u onlangs geïnformeerd.2 Deze vormen van publiek-private samenwerking wordt ook via het Techniekpact extra gestimuleerd in specifiek de technische sector. Ook hierover bent u dit voorjaar geïnformeerd met de kamerbrief over het hernieuwde Techniekpact.3
Gezien deze kaders is het voor mbo-instellingen die beschikken over verouderde apparatuur mogelijk om hun apparatuur te vernieuwen of gebruik te maken van apparatuur bij bedrijven in hun regio. Ik ken veel voorbeelden van mbo-instellingen die het binnen de geschetste financiële kaders wel lukt om studenten onderwijs aan te bieden met de nieuwste technologie.
Het bericht ‘honderden oude moord- en zedenzaken kunnen worden opgelost’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op schriftelijke en mondelinge vragen over bloedsporen die bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op de plank liggen?1
Ja.
Klopt het dat het inderdaad om maar liefst 20.000 bloedmonsters gaat? Wist u dit ook al ten tijde van uw beantwoording van bovenvermelde vragen? Behoren daartoe ook bloedmonsters die zijn afgenomen van veroordeelde geweld- of zedenmisdadigers?
Bij de beantwoording van de mondelinge vragen hierover tijdens het Vragenuur op 11 september jl. was ik hierover nog niet geïnformeerd door het NFI. Het NFI heeft mij inmiddels laten weten naar schatting 26.000 zogenoemde bloedmonsters in beheer te hebben. Het is niet uit te sluiten dat van deze collectie ook bloedmonsters deel uitmaken die zijn afgenomen van veroordeelde gewelds- of zedenmisdadigers. Aan een bloedmonster en de daarop vermelde informatie is niet te zien met betrekking tot welke delict(en) dat monster indertijd is afgenomen.
Hoe vaak uit deze bloedmonsters op rechtmatige wijze DNA-profielen kunnen worden opgesteld, hoe vaak die vervolgens tot een match zullen leiden en hoe vaak deze eventuele matches voldoende en doorslaggevend bewijs opleveren in concrete strafzaken is niet te voorspellen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de zijde van het coldcase team van de politie dat mogelijk honderden oude moord- en zedenzaken kunnen worden opgelost?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stelling dat destijds met precies hetzelfde doel bloedmonsters zijn afgenomen als nu DNA wordt afgenomen, namelijk om sporen in of uit te sluiten? Wat zegt dat over de wenselijkheid om betreffende bloedmonsters alsnog te benutten in het kader van de opsporing van daders van ernstige geweld- of zedenmisdrijven?
De bloedmonsters zijn deels voor de inwerkingtreding van de eerste regeling van het DNA-onderzoek in het Wetboek van Strafvordering op 1 september 1994 afgenomen en deels daarna. De bloedmonsters die niet ten behoeve van de uitvoering van een DNA-onderzoek zijn afgenomen, zijn op vrijwillige basis afgestaan voor serologisch onderzoek (eiwitonderzoek, waaronder bloedgroeponderzoek), bijvoorbeeld door getuigen of verdachten die op die wijze de verdenking die op hen rustte, wilden ontkrachten. Ik begrijp de wens om de betreffende bloedmonsters alsnog voor DNA-onderzoek te benutten en deze op die manier mogelijk verder bij te laten dragen aan de opsporing van ernstige geweld- of zedenmisdrijven. Of dat wettelijk en praktisch gezien ook mogelijk is, wordt momenteel onderzocht.
Vindt u het in het licht van het grote aantal bloedmonsters en de uitspraken van het cold caseteam nog steeds verantwoord om pas bij de evaluatie van de Wet DNA-V in beeld te brengen of toestemming gevraagd kan worden aan betrokkenen om alsnog DNA uit die bloedmonsters te herleiden? Zo ja, kunt u dit nader uiteen zetten?
Ja, deze tijd is nodig om deze ingewikkelde juridische en praktische vragen samen met het openbaar ministerie en het Nederlands Forensisch Instituut zorgvuldig te onderzoeken. Mocht ik in de loop van dit onderzoek tussenresultaten aan uw Kamer kunnen melden die voldoende betrouwbaar, helder en volledig zijn, dan zal ik dat doen.
Welke argumenten zouden überhaupt ertoe kunnen leiden dat wordt afgezien van mogelijkheden om alsnog DNA te herleiden uit deze bloedmonsters?
Forensisch DNA-onderzoek en het gebruik van DNA-profielen en celmateriaal zoals bloedmonsters is alleen toegestaan in situaties die bij wet zijn vastgelegd. Er zal dus steeds een wettelijke grondslag moeten zijn om het DNA-profiel uit deze bloedmonsters in de DNA-databank op te nemen en te vergelijken met andere DNA-profielen. Daarnaast geldt dat de toestemming die destijds is gegeven om het bloed af te nemen, ook betrekking moet hebben op het bewaren voor de uitvoering van een DNA-onderzoek. Of die grondslag aanwezig is en of de toestemming die reikwijdte heeft, wordt samen met de juridische en praktische haalbaarheid van het vragen van toestemming op dit moment onderzocht.
Zijn er andere (wettelijke) opties om legitiem DNA uit deze bloedmonsters te kunnen herleiden, afgezien van het vragen om toestemming aan betrokkenen dan wel nabestaanden? Welke bevoegdheden heeft het openbaar ministerie of heeft u hierbij?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inmiddels op zijn minst het adressenbestand in kaart gebracht zodat u betrokkenen of hun nabestaanden gericht om toestemming kunt vragen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De uitwisseling van gegevens die nodig is om een adressenbestand samen te stellen, vormt onderdeel van de juridische analyse die momenteel wordt uitgevoerd.
Bent u – al met al – bereid betrokkenen dan wel hun nabestaanden aan te schrijven met het verzoek om toestemming om DNA materiaal te herleiden uit de op de plank liggende bloedmonsters? Zo ja, wanneer gaat u dat in gang zetten?
Zoals de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op 3 oktober 2017 aan uw Kamer heeft toegezegd, wordt momenteel de juridische en praktische haalbaarheid onderzocht om toestemming aan betrokkenen of hun nabestaanden te vragen om uit hun indertijd afgestane bloedmonsters DNA-profielen te bepalen, deze op te slaan in de DNA-databank en te vergelijken met de andere daarin verwerkte DNA-profielen. De uitkomsten hiervan zijn leidend voor eventuele vervolgstappen.
Het bericht ‘8% van de Nederlandse vrouwen koopt geen anticonceptie uit geldgebrek’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «8% van de Nederlandse vrouwen koopt geen anticonceptie uit geldgebrek»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van Dokters van de Wereld dat 8% van de Nederlandse vrouwen in de afgelopen tien jaar wel eens geen anticonceptie heeft gekocht uit geldgebrek? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke constatering is?
Uit het onderzoek blijkt dat met name kwetsbare vrouwen met beperkte financiële middelen soms afzien van de aanschaf van anticonceptie. Dat is uiteraard geen wenselijke ontwikkeling. Op 11 september jl. hebben zowel de Staatssecretaris als ik u geïnformeerd over respectievelijk het traject onbedoelde (tiener) zwangerschappen en het programma Kansrijke start. Ongeplande en ongewenste zwangerschappen zijn vooral een probleem bij kwetsbare vrouwen (zoals dak- en thuisloos, illegaal, verstandelijk beperkt, verslaafd, sociaal geïsoleerd, zeer jong, of psychisch belast). Dit heeft met verschillende redenen te maken, die soms inderdaad ook financieel van aard zijn. Ongeplande en ongewenste zwangerschappen leiden vaak tot gecompliceerde zwangerschappen, prenatale beschadiging, postnataal toezicht of tenslotte uithuisplaatsing. Daarom is het belangrijk dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) is een succesvol lokaal programma dat in Tilburg ontwikkeld is. NNZ voorkomt kwetsbaar ouderschap bij deze specifieke doelgroep via een kortdurende, intensieve begeleiding op maat rond het bespreken van seksualiteit, de kinderwens, de situatie van de vrouw (en partner) en door passend (langdurig) anticonceptiegebruik te realiseren. NNZ wordt de komende twee jaar landsdekkend uitgevoerd om deze vrouwen te helpen ervoor te kiezen op dit moment, in deze situatie, niet zwanger te worden. Binnen het programma wordt aan gemeenten gevraagd de anticonceptie zonodig te financieren voor deze kwetsbare groepen, waardoor vrouwen niet geconfronteerd worden met de kosten van anticonceptie. Vanuit het Rijk wordt GGD GHOR NL gefinancierd om NNZ landsdekkend uit te voeren de komende twee jaar. Ik ben van mening dat met het landsdekkende programma Nu Niet Zwanger een grote groep kwetsbare vrouwen wordt bereikt.
Bent u bereid om extra maatregelen te treffen om de nog bestaande (financiële) drempels in de toegankelijkheid van anticonceptie weg te nemen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De anticonceptiepil wordt uit het basispakket van de Zvw vergoed voor meisjes en vrouwen tot 21 jaar. Belangrijke overweging daarvoor was het voorkomen van tienerzwangerschappen. Bij het voorkomen van zwangerschap gaat het niet om zorg ter behandeling van een aandoening; er is geen sprake van een medische indicatie. Om die reden is anticonceptie geen vorm van zorg waarvoor de basisverzekering is bedoeld.
Deelt u de zorgen dat abortus voor ongedocumenteerde vrouwen in Nederland niet financieel toegankelijk is? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
De financiering van de abortuszorg in Nederland is voor Wlz-verzekerden geregeld op grond van de Kaderwet VWS-subsidies, en wel in de Subsidieregeling abortusklinieken. Behandelingen in ziekenhuizen worden vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet als medisch specialistische zorg. Hiervoor is een medische indicatie nodig. Niet-Wlz-verzekerden, zoals ongedocumenteerde vrouwen, betalen de abortuszorg zelf rechtstreeks aan de abortuskliniek. Voor deze groep is er geen financieringstroom.
Voor zorg geleverd aan deze niet Wlz-verzekerden heeft de NZa tarieven vastgesteld, die vergelijkbaar zijn met de tarieven in de Subsidieregeling abortusklinieken. Per 1 januari 2016 is de tariefsoort van de NZa gewijzigd van een vast tarief naar een maximumtarief. Hierover heb ik uw Kamer in het verslag van een schriftelijk overleg over de voorhangbrief wijziging tariefsoort abortushulpverlening aan niet-WLZ-gerechtigden2 geïnformeerd.
Klinieken hebben de afgelopen jaren meer verantwoordelijkheid gekregen voor hun eigen financiën. Met de invoering van een maximumtarief voor abortuszorg aan niet-Wlz-verzekerden werd beoogd de abortusklinieken meer flexibiliteit te geven in de tarieven die ze aan niet-Wlz-verzekerden vragen. Klinieken hebben hiermee de mogelijkheid om op flexibele wijze een lager tarief toe te kunnen passen, bijvoorbeeld wanneer de financiële draagkracht van een vrouw erg laag is en zij niet in staat is het (volledige) bedrag te betalen.
De klinieken hebben ook de mogelijkheid financiële buffers op te bouwen, onder andere vanuit de gesubsidieerde abortuszorg, bijvoorbeeld ter herinvestering in de zorg of om financiële tegenvallers op te vangen. Hierbij kan gedacht worden aan de bekostiging van behandelingen aan vrouwen die dit zelf niet kunnen opbrengen of slechts een deel van het maximumtarief zelf kunnen betalen.
Bent u bereid een regeling op te stellen voor ongedocumenteerde vrouwen die onvoldoende financiële middelen hebben om een abortusbehandeling te bekostigen? Zo ja, wat zou u in deze regeling willen opnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Huurders die gedwongen worden tot werk (en statushouders niet) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huurders gedwongen tot meewerken»?1
Ja.
Om wat voor werkzaamheden gaat het, nu kennelijk 160 huurders – de zogenoemde «dragende bewoners – van de in totaal 250 door corporatie Portaal te realiseren woningen worden gedwongen vier uur per week te werken? Wat hebben de werkzaamheden met volkshuisvesting te maken? Wat zijn de consequenties – voor het huurcontract – indien de werkzaamheden «niet voldoen aan de verwachtingen»? Worden de huurders voor deze werkzaamheden betaald en/of leiden deze werkzaamheden tot een lagere huurprijs? Zo ja, hoeveel? Deelt u de mening dat corporatie Portaal bij haar kerntaak moet blijven – het realiseren en beheren van betaalbare woningen – en zich niet als «semi-werkgever» moet opstellen?
Woningcorporatie Portaal wil het kantoorpand «Meanderpark» in Nieuwegein ombouwen naar 250 sociale huurappartementen en deze verhuren met het «gemengd wonen» concept. Dit betekent dat Portaal «dragende» en «vragende» huurders samen huisvest. De «vragende» huurders zijn uitstromers uit de maatschappelijke opvang, mensen die vanwege dakloosheid of psychische problemen een tijdje in een instelling hebben gewoond en weer toe zijn aan zelfstandig wonen. Ook heeft Portaal een taak in het huisvesten van statushouders. Deze groep kan «vragend» maar ook «dragend» zijn op termijn. Het hoort bij de kerntaak van corporaties om ook huurders die op enige wijze (lichte vormen van) zorg nodig hebben te huisvesten. Zorginstellingen hebben tot taak zorg en ondersteuning te bieden opdat verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld uit de maatschappelijk opvang, zelfstandig kunnen wonen. De corporatie kan hieraan bijdragen door regie te voeren op vrijwillige steun van medebewoners die dat kunnen en willen doen.
Portaal selecteert huurders die bereid zijn iets voor hun buren te betekenen, de «dragende» bewoners. Bewoners krijgen ook een rol in toezicht, het organiseren van sociale activiteiten, het onderhouden van de gemeenschappelijke tuin en het beheren van de gemeenschappelijke ruimte. Zo stelt Portaal de huurders in staat hun woonomgeving naar eigen idee vorm te geven. Portaal legt in het huurcontract vast dat de inzet van huurders gewenst is. Tegelijk is dit op vrijwillige basis en het nalaten van de inzet heeft geen consequenties zoals het ontbinden van het huurcontract of anderszins. Het huurrecht is hierin duidelijk en Portaal wil zich daaraan houden. Er staat geen vergoeding tegenover de vrijwillige bijdrage en ook geen lagere huurprijs. Vier uur per week is een indicatie en geldt voor een kerngroep van vrijwilligers. Niet iedere huurder zal dezelfde mate van betrokkenheid tonen. In tegenstelling tot de nieuwsberichtgeving lijkt te suggereren, geeft de corporatie aan dat van contractueel verplichte werkzaamheden geen sprake is.
De selectie van «dragende» bewoners, die met voorrang gehuisvest worden in een complex met dit type woonconcept, kan op basis van de in de gemeente geldende huisvestingsverordening. Verder gelden ook de voorwaarden voor passend toewijzen op basis van de Woningwet.
Waarom worden de overige 90 huurders – waaronder statushouders – die geen «dragende bewoners» zijn, vrijgesteld van de te verrichten werkzaamheden en niet gedwongen vier uur per week te werken? Deelt u de mening dat de «dragende bewoners» hiervan de dupe zijn en worden achtergesteld ten opzichte van statushouders? Waarom worden statushouders keer op keer ontzien/voorgetrokken? Bent u bereid hier eindelijk een eind aan te maken? Betalen de statushouders huur? Zo ja, hoeveel? Is dat evenveel als de «dragende bewoners» moeten betalen?
Zoals in antwoord 2 aangegeven is er geen sprake van contractueel verplichte werkzaamheden voor huurders. Portaal meldt dat «vragende» huurders en statushouders vrijwillig taken in het zelfbeheer op zich nemen als ze daartoe in staat zijn. Bij de uitstromers uit de maatschappelijke opvang en de statushouders zal dit niet altijd mogelijk zijn omdat de aandacht van deze doelgroep in deze levensfase uitgaat naar zaken als maatschappelijke integratie. Het gehele woonconcept «gemengd wonen» is erop gericht die integratie en maatschappelijke deelname te vereenvoudigen. Portaal signaleert dat op den duur ook vanuit deze groep belangstelling is voor het vervullen van een rol in het zelfbeheer. Uitstromers uit de maatschappelijke opvang en statushouders betalen net als de andere huurders huur. In de hoogte ervan is geen verschil.
Bent u bereid Portaal op de vingers te tikken en ervoor te zorgen, dat de woningen worden verhuurd zonder allerlei verplichtingen die niets met volkshuisvesting te maken hebben, en de woningen niet aan statushouders worden toegewezen?
Er is geen sprake van verplichte werkzaamheden. De werkzaamheden waarvan sprake is, kunnen worden uitgevoerd op vrijwillige basis en leiden niet tot lagere huren of vergoedingen. Op basis daarvan, zie ik geen aanleiding de Autoriteit woningcorporaties (Aw) te vragen de kwestie te onderzoeken.
Flitskredieten die worden aangeboden tegen woekerrentes |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van nieuwe flitskredieten, die worden aangeboden tegen woekerrentes? 1 2
Ja, ik weet dat er partijen zijn die reclame maken voor het snel kunnen aanbieden van kredieten aan ondernemers.
Waarom brengen deze kredietverstrekkers woekerrentes van 3% per maand plus 20 euro per maand in rekening?
In het algemeen geldt dat rentepercentages zijn opgebouwd uit de kosten van het krediet, een vergoeding voor het risico dat de kredietverlener draagt en een marge. Ik ken de afwegingen van individuele aanbieders bij het bepalen van de hoogte van de rente niet. Dit laat onverlet dat de overeengekomen rente moet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals verwoord in artikel 2 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Ik verwacht ook dat partijen redelijke afspraken met elkaar maken. Wat in een voorkomend geval redelijk is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Waarom vallen deze kredieten blijkbaar buiten de wetgeving over consumentenkrediet, met een verplichte waarschuwing («geld lenen kost geld») en een maximale rente van 12%, boven de wettelijke rente, per jaar?
De betreffende wet- en regelgeving is van toepassing op het aanbieden van krediet aan «consumenten». Indien een financiële onderneming een financiële dienst verleent aan een natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, wordt deze niet beschermd door de regels ter bescherming van consumenten. Personen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf of beroep kunnen in voorkomende gevallen wel een beroep doen op de algemene bescherming van het vermogensrecht. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Is het verantwoord dat binnen vijf minuten een krediet kan worden afgesloten van 50.000 euro, zonder dat er gevraagd wordt om onderpand, uittreksels, businessplannen of jaarrekeningen?
Er zijn advertenties waarin sommige aanbieders aangeven binnen vijf minuten krediet te kunnen verstrekken. In de praktijk duurt de beoordeling van een aanvraag vaak langer, omdat gegevens ontbreken of aanbieders aanvullende gegevens vragen om de kredietwaardigheid te beoordelen. Voor zover het gaat om zakelijke kredieten, is het aan de aanbieder om te bepalen welke informatie nodig is en of een aanbieder onderpand vraagt.
Heeft dit ook geleid tot financiële problemen voor ondernemers en/of tot faillissementen?
Dat is niet bekend. In het MKB-actieplan, dat bij brief van 29 juni jl. door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer is gezonden, is aangegeven dat alternatieve financiers zich verder moeten professionaliseren. De Stichting MKB financiering voor alternatieve financiers is recent opgericht. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat steunt deze Stichting, die een gedragscode opstelt en zich onder meer inzet voor het vergroten van kennis van verschillende financieringsvormen aan ondernemers en intermediair. Dat moet ook leiden tot zelfregulering van deze sector en transparantie.
Kunt u de gevolgen van deze woekerflitskredieten in beeld brengen, door hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heb ik geen signalen over ernstige misstanden of grote problemen in deze branche vanwege hoge rentes of andere kosten. Daarom zie ik geen aanleiding om hier specifiek onderzoek naar te doen. Bovendien heeft een aantal aanbieders van MKB-financiering gedragsregels opgesteld (zie o.a. de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken). Ook is de nieuwe stichting MKB-financiering (gestart met tien partijen) bezig met het opstellen van gedragsregels en afspraken over transparantie. Deze moeten uiterlijk 1 januari 2019 gereed zijn. Daarnaast zal het kabinet, zoals is aangekondigd in het MKB-actieplan, dit jaar een onderzoek starten naar de werking van de (alternatieve) financieringsmarkt.
Kunt u onderzoeken of het mogelijk is om de bepalingen over consumentenkrediet (Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing te laten zijn op een veel bredere groep, bestaande uit zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers)? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of kleine ondernemers op dit specifieke gebied extra bescherming moeten krijgen, gelijk aan die van consumenten. Consumenten worden beschermd, omdat zij doorgaans een informatieachterstand hebben en zich in een zwakkere positie bevinden ten opzichte van ondernemers. Van ondernemers wordt meer voorbereiding en kennis verwacht. Er is vooralsnog geen evaluatie voorzien van de Wet Consumentenkredietovereenkomsten, goederenkrediet en geldlening (Stb. 2016, 360), die met name een aantal bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 BW heeft verplaatst. Zoals eerder is aangegeven, ontbreken signalen over ernstige misstanden of grote problemen. Om deze reden is er geen aanleiding voor specifiek onderzoek, in aanvulling op het reeds aangekondigde onderzoek in het MKB-actieplan.
Wanneer zal een evaluatie plaatsvinden van de overgang van de bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek? Kunt u bij deze evaluatie betrekken of de regels over consumentenkrediet verbreed kunnen worden naar zzp'ers en mkb'ers?
Zie antwoord vraag 7.
Het verhuren van dakruimte voor zonnepanelen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen uit de sector dat ondernemers problemen ondervinden als ze hun dak willen verhuren ten behoeve van verduurzaming?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een hypotheekverstrekker bedrijfspandeigenaren verbiedt hun dakoppervlakte te verhuren voor verduurzamingsinitiatieven, zoals de plaatsing van zonnepanelen, omdat dit in strijd is met het onderhuurverbod in hun hypotheekovereenkomst?
Hypotheekverstrekkers kunnen voorwaarden stellen. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat door een verkeerde plaatsing of onderhoud van zonnepanelen het onderpand wordt beschadigd. Ook dient het onderpand voldoende verzekerd te zijn tegen brand of schade door plaatsing van de zonnepanelen. Als deze voorwaarden niet worden nageleefd kan dat tot gevolg hebben dat hypotheekverstrekkers niet akkoord gaan met de plaatsing van zonnepanelen.
Strekken clausules die onderhuur verbieden zich ook uit tot daken en zonnepanelen? Welke financiële instellingen scharen het leggen en verhuren van zonnepanelen onder onderhuur?
De bank waar de hypotheek is afgesloten zal in de meeste gevallen toestemming moeten verlenen voor het verhuren van zonnepanelen op het dak van een bedrijfspand. Het opstalrecht zal in dat geval goed moeten zijn geregeld. Ik heb geen inzicht in welke financiële instellingen het verhuren van zonnepanelen zien als onderhuur.
Acht u dit, gegeven de duurzaamheidsopgave, wenselijk? Hebt u meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen omdat dit in strijd is met bepalingen in de hypotheekovereenkomst?
Nee, ik heb niet meer signalen dat financiële instellingen bedrijfspandeigenaren belemmeren om een deel van hun pand te kunnen verduurzamen. Recent heeft de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) samen met vertegenwoordigers uit de zonnepanelenbranche, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vastgoedtaxateurs en de beroepsvereniging van notarissen (de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie) een modelakte opgesteld zodat het vestigen van een opstalrecht wordt vergemakkelijkt en daarmee ook de financiering en plaatsing van zonnepanelen op daken van bedrijfspanden.Dit initiatief van de NVB verwelkom ik, omdat het kabinet het gelet op de ambitieuze duurzaamheidsopgave van belang vindt dat beschikbare, geschikte dakruimte wordt benut voor het plaatsen van zonnepanelen.
Kunt u, met het oog op de verduurzamingsopgave, in goed overleg met de financiële sector aansturen op meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven? Bent u bereid dit mee te nemen in uw regulier overleg met de sector?
De door de NVB recent opgestelde modelakte zal bijdragen aan meer flexibiliteit voor verduurzamingsinitiatieven. In het regulier overleg met de sector zal ik aandacht vragen voor het oplossen van mogelijke belemmeringen voor verduurzamingsinitiatieven en samen met de sector bezien hoe verduurzamingsinitiatieven kunnen worden bevorderd.
Ziet u verder nog mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen en belemmeringen weg te nemen? Kan de overheid hier, al is het een privaatrechtelijke overeenkomst, zonnepanelen en andere duurzaamheidsinitiatieven uitzonderen van onderhuurverboden?
Het huidige stimuleringskader voor zonnepanelen bij bedrijven is reeds uitgebreid. De aanschaf van zonnepanelen door bedrijven wordt gestimuleerd via bijvoorbeeld de Energie Investerings-Aftrek (EIA), de salderingsregeling (die conform het Regeerakkoord zal worden omgevormd naar een terugleversubsidie), de Regeling Verlaagd Tarief (ook wel de Postcoderoosregeling genoemd), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) regeling en de mogelijkheid om de btw van de aanschaf terug te vorderen. Naast deze bestaande regelingen zie ik geen noodzaak tot het creëren van verdere mogelijkheden om het gebruik van zonnepanelen door bedrijven te bevorderen.
Aangezien het bij hypotheken gaat om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de hypotheekverstrekker en een bedrijfspandeigenaar, kunnen partijen zelf afspraken maken over de mogelijkheid en de voorwaarden waaronder zonnepanelen kunnen worden geplaatst (zie ook het antwoord op vraag 2). Er is geen aanleiding voor de overheid om in te grijpen in deze contractuele relatie.
Hoeveel individuen en bedrijven gebruiken hun dak op dit moment voor het leggen van zonnepanelen?
Er zijn bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen cijfers beschikbaar over hoeveel individuen en bedrijven op hun dak zonnepanelen hebben geplaatst. Wel beschikt het CBS over het opgestelde vermogen van zonnepanelen in 2017 bij huishoudens en bedrijven. Het totaal vermogen voor zonnestroom in Nederland eind 2017 is ongeveer 2.800 megawatt. Hiervan staat circa 1.600 megawatt op woningen en circa 1.200 megawatt op bedrijven. Het totale aantal zonnepanelen eind 2017 is bijna 550.000.
Welke rol kan maatwerk hier spelen in de hypotheekverstrekking?
Hypotheekverstrekking aan bedrijven is vaak maatwerk. Bij kleinere kredietaanvragen (zoals voor de financiering van zonnepanelen) kan juist met standaardisatie meer resultaat worden bereikt.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een onwenselijke doorkruising van de ambities voor de energietransitie?
Nee, aangezien ik niet van mening ben dat de ambities voor de energietransitie hierdoor worden doorkruist. De sector probeert juist knelpunten op te lossen om verduurzamingsinitiatieven te stimuleren door bijvoorbeeld een modelakte op te stellen voor de financiering van zonnepanelen op daken van bedrijven.
Onvermogen Defensie om uitrusting te verzorgen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de conclusies die u intern trekt, nu blijkt dat u de problemen van KPU met de bestelling van «koude kleding» ter voorbereiding van een oefening van het 45e pantserinfanteriebataljon, uit de krant moest vernemen?1
at betekent dat voor de informatie die u intern zou hebben kunnen bereiken? Is dat een probleem van KPU, CLAS, Communicatie, of geldt voor het hele Defensieapparaat dat u niet tijdig wordt ingelicht over fouten en blunders?
Leiden deze conclusies ook tot maatregelen? Zo ja, welke?
Is overwogen deelname aan de oefening af te gelasten? Zo ja, waarom is daar niet toe overgegaan?
Omdat de benodigde koudweeruitrusting tijdig kon worden verstrekt aan die deelnemers van Trident Juncture, van wie de taakstelling dit vereist, was afgelasten van de oefening niet aan de orde.
Mogelijke betutteling in de rechtspraak na de verwijdering van het schilderij uit de rechtbank Almelo |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het besluit van het bestuur van de rechtbank Almelo om uit de ontvangsthal van het paleis van justitie een schilderij te verwijderen vanwege de mogelijk aanstootgevende werking van de uitbeelding van een ontblote vrouwenborst?
Ja.
Weet u dat dit portret de centrale hal al 26 jaar heeft opgesierd en in al die jaren slechts twee klagers in het geweer gebracht?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat het gerechtsbestuur sinds de onthulling van het schilderij «Regelrecht» in 1995 meerdere klachten heeft ontvangen, zowel informeel als formeel. Recentelijk betrof dit een formele klacht van een slachtoffer van een zedenmisdrijf die bij het Slachtofferloket van het openbaar ministerie is binnengekomen.
Deelt u het oordeel dat dit optreden van het presidium kennelijk voortkomt uit verregaand puritanisme en getuigd van redeloze huiver voor afkeuring uit de kring van snel gekwetste fatsoensapostelen?
De inrichting van een gerechtsgebouw is een verantwoordelijkheid van de rechtspraak. Het is dus aan het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel om te beoordelen in hoeverre de ontvangen klachten over het schilderij «Regelrecht» een aanleiding zijn om het schilderij van de publieke naar de niet-publieke ruimte van het gerechtsgebouw te verplaatsen.
Deelt u de mening dat dit vertoon van schichtigheid bij een gerechtigde instantie het vertrouwen van de burger in een onbevangen, onbevreesd oordeel van de rechter ondergraaft?
Ik begrijp dat sommigen zich niet kunnen vinden in de beslissing van het gerechtsbestuur om het schilderij «Regelrecht» uit de centrale wachtruimte van het gerechtsgebouw in Almelo te verwijderen. Het voert voor mij echter te ver om daarin gevolgtrekking te zien voor het vertrouwen van de burger in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak.
Immers, is het niet zo dat de rechtzoekende burger zo kan vrezen dat zijn, in de ogen van de publieke opinie, niet sympathiek en moreel afkeurenswaardig handelen door de rechtbank van Almelo niet op basis van zuiver juridische criteria wordt beoordeeld, maar ook door de reacties van snel gekwetsen wordt beïnvloed?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de ontvangsthal van de rechtbank Almelo de vertrouwde sfeer van onbevangenheid zal uitstralen en zijn invloed aanwenden bij het presidium en aandringen op de terugkeer van dat prachtige, vrijmoedige portret?
Zie mijn antwoord op vraag 3.