Het bericht ‘Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik ken het bericht «Nieuwe ouders moeten vaak kraamverzorgende delen door fors personeelstekort». In het artikel staat dat in sommige regio’s een beperkt aantal uren kraamzorg wordt ingezet.
Specifiek is in de kraamzorg jaarlijks krapte in de zomer. Dit vanwege vakanties van kraamverzorgenden en een iets hoger geboorteaantal in de zomermaanden. Deze piek is dit jaar niet hoger dan gebruikelijk. Door de inzet van alle partijen wordt naar oplossingen gezocht om ook tijdens drukke periodes voldoende kraamzorg te bieden aan jonge gezinnen. Er zijn geen signalen dat jonge gezinnen niet het minimum aantal uren kraamzorg krijgen zoals omschreven in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg, zo laten IGJ en NZa mij weten. De krapte op de arbeidsmarkt is een zorgbreed probleem waaraan wordt gewerkt met actieprogramma werken in de zorg.
Deelt u de mening dat een goede begeleiding van ouders en kind tijdens de kraamweek van het grootste belang is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders en kind de gebruikelijke zes uur hulp kunnen blijven ontvangen?
Ik deel de mening dat de kraamzorg een belangrijk onderdeel is van de integrale geboortezorg keten. Kraamzorg is de ondersteuning en verzorging die een kraamverzorgende geeft bij de bevalling (naast de verloskundige hulp door de verloskundige) en aan de jonge ouders en het pasgeboren kind gedurende de kraamtijd. Daarmee heeft de kraamzorg een belangrijke signalerende rol en verbindende rol met andere zorgprofessionals.
In de basisverzekering is de aanspraak kraamzorg omschreven als zorg zoals kraamverzorgenden plegen te bieden en is beperkt tot 10 dagen vanaf de dag van de bevalling. In het door de beroepsgroepen opgestelde Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg staat dat de minimumomvang van de kraamzorg 24 uur bedraagt gerekend vanaf de dag van de geboorte van het kind. Het aantal geïndiceerde uren kraamzorg wordt bepaald aan de hand van de situatie van het jonge gezin en zal dus in praktijk verschillen per gezin.
Bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zijn geen signalen bekend dat het minimum aantal uren kraamzorg omschreven in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg (24 uur over 8 dagen) niet gehaald wordt.
Krijgen de ouders de minimale 24 uur kraamzorg waarop zij volgens de basisverzekering recht hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Is met het verminderd aantal uren hulp van de kraamverzorgende een risico voor ouders en kind gemoeid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat jonge ouders erop moeten kunnen vertrouwen dat voldoende zorg van voldoende kwaliteit geleverd wordt door een kraamverzorgende. De beroepsgroepen hebben in het Landelijk indicatieprotocol Kraamzorg omschreven wat de minimum omvang van kraamzorg zou moeten zijn. Ik ga er vanuit dat ook tijdens de zomerdrukte de eigen richtlijnen in acht zijn genomen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb toegelicht zijn er bij de NZa zijn geen signalen bekend dat het minimum aantal uren kraamzorg niet gehaald wordt. De Inspectie voor de gezondheidszorg en Jeugd heeft momenteel geen specifieke zorgen over de kwaliteit en veiligheid van de kraamzorg.
Wat is uw reactie op het advies dat aanstaande ouders familieleden in moeten schakelen voor bepaalde taken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe groot is het tekort aan kraamverzorgenden? In welke delen van Nederland is er sprake van het grootste tekort aan kraamverzorgenden? Indien deze informatie niet bij u bekend is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten uitvoeren en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Er zijn geen gedetailleerde ramingen bekend over de (te verwachten) instroom, uitstroom en tekorten aan kraamverzorgenden. Wel constateer ik dat op dit moment de instroom in de sector groter is dan de uitstroom uit de sector. Per saldo neemt het aantal kraamverzorgenden toe. Voor mij is dat een belangrijk signaal dat de sector aantrekkelijk is voor geïnteresseerden om in te komen werken. Het vraagt blijvend aandacht om dat ook naar de toekomst zo te houden. Ik ondersteun daarom de brancheorganisatie BO Geboortezorg met een projectsubsidie. Met deze projectsubsidie wordt onder andere geïnvesteerd in een strategische personeelsplanning voor de kraamzorg, een passende opleiding en in activiteiten gericht op duurzame inzetbaarheid van het personeel. De uitkomsten van de strategische personeelsplanning worden verwacht in het najaar en geven zowel een landelijk als een regionaal beeld van de verwachte in- en uitstroom uit de sector. De uitkomsten van de strategische personeelsplanning worden door de sector gebruikt om passend beleid op te stellen voor zowel de nabije als verdere toekomst.
Wat is uw reactie op het signaal dat 1 op de 5 kraamverzorgenden binnen 5 jaar het vak wil verlaten terwijl er momenteel al sprake is van een tekort aan kraamverzorgenden? Welke acties gaat u ondernemen om de tekorten op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de onvrede onder kraamverzorgenden over de onregelmatige en onvoorspelbare werktijden waarvoor ze ook nog eens slecht worden betaald? Bent u van plan een oplossing te zoeken voor deze onvrede?
Op basis van het gepresenteerde onderzoek kan ik moeilijk beoordelen of de resultaten representatief zijn voor de gehele sector kraamzorg. Als dat zo is, dan zijn het in ieder geval belangrijke signalen. Ik zie dat de sector stappen zet. Zo is er recent een nieuwe cao Kraamzorg afgesloten, met daarin een loonsverhoging van 5,75% tussen april 2018 en mei 2019 en hebben partijen een stap gezet in het beter toepasbaar maken van de wachtdienstregeling. Daarnaast worden werkgevers en werknemers door middel van deze cao Kraamzorg gestimuleerd om meer met een planning- en inzetprotocol (rooster) te werken.
Verder heb ik met de sector afgesproken dat zij thema’s en knelpunten op het gebied van arbeidsmarkt en opleiden gezamenlijk oppakken in het sectoroverleg.
Een aantal gedetineerden in Bahrein |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bahrein: Cruel denial of medical treatment endangers lives of jailed activists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Hassan Mushaima en andere gedetineerden door de autoriteiten in Bahrein goede medische zorg wordt onthouden?
Nederland beschikt niet over eigen informatie over deze zaak. Onlangs heeft de Ombudsman in Bahrein een uitgebreid rapport uitgebracht, waarin gesteld wordt dat betrokkene in staat wordt gesteld gepaste medische zorg te ondergaan.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat Hassan Mushaima en anderen gewetensgevangenen zijn en niet alleen goed behandeld dienen te worden, maar ook direct vrijgelaten moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertoe op te roepen?
Nederland pleit voor een humane behandeling van gevangenen conform internationale mensenrechtenverdragen zoals vermeld in de verdragen van Burger- en Politieke Rechten als ook het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing. Personen die niets anders doen dan op vreedzame wijze uitkomen voor hun mening behoren daarvoor niet in de gevangenis te belanden.
De mensenrechtensituatie in Bahrein blijft reden geven tot zorg en wordt dan ook door Nederland gevolgd. In de contacten met de Bahreinse autoriteiten worden de Nederlandse zorgen stelselmatig onder de aandacht gebracht. De mensenrechtensituatie in Bahrein is in juli 2018 door de VN Mensenrechtenraad te Genève behandeld, waarbij ook de behandeling van gedetineerden aan de orde is gekomen. De Nederlandse regering zal de Bahreinse autoriteiten in internationaal verband blijven aanspreken op de behandeling van gedetineerden, het belang van het garanderen van eerlijke procesgang, en volledige implementatie van het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI).
Het bericht ‘Nog steeds post van overledenen naar berichtenbox’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nog steeds post van overledenen naar berichtenbox»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp?2
Ja.
Kunt u aangeven wat er sinds de antwoorden op de eerdere Kamervragen precies is gebeurd en wat de uitkomsten zijn van de verbeteringen die sinds dien zijn doorgevoerd?
Ik heb, zoals aangekondigd in het antwoord op uw vragen van 1 mei jl., een rondetafelgesprek georganiseerd met (vertegenwoordigers van) overheidsorganisaties om te kijken wat, binnen de verantwoordelijkheid van eenieder, moet worden gedaan om deze specifieke problematiek aan te pakken. De insteek was daarbij bewust breder dan alleen digitale post, omdat post aan de overledene niet de enige aanleiding voor nabestaanden is om contact met de overheid te zoeken. De ronde tafel heeft geresulteerd in de volgende acties:
Deze acties worden momenteel uitgewerkt door een werkgroep. In november zal een tweede bijeenkomst van de Ronde Tafel worden gepland om de resultaten van de werkgroep te bespreken en vervolgafspraken te maken.
Van de meeste acties verwacht ik dat ze begin volgend jaar zijn afgerond. Dat zal rond het eind van het eerste kwartaal zijn. Na het maken van de bedoelde vervolgafspraken in november is dat exacter te duiden. Nabestaanden zullen daarna effect merken van door diverse partijen doorgevoerde verbeteringen.
De koppeling van MijnOverheid met de Basisregistratie Personen voor het ontvangen van meldingen van overlijden is in september gerealiseerd. Hiermee is aan een belangrijke voorwaarde voldaan om te voorkomen dat nabestaanden nog langer worden geconfronteerd met digitale berichten aan overledenen.
Het streven is zoals gesteld om het probleem begin 2019 opgelost te hebben. Scenario’s daarvoor zijn uitgewerkt. In overleg met aangesloten overheden is een voorkeursscenario gekozen, wat neerkomt op het stoppen van verzending van berichten op grond van de melding die MijnOverheid uit de BRP ontvangt van overlijden. Dat betekent automatisch dat er ook geen notificaties meer voor zulke berichten zullen optreden. De impactanalyse voor dit scenario loopt nog. De oplossing zal zo snel mogelijk na vaststelling van de concrete impact doorgevoerd worden.
Deze aanpak en acties sluiten overigens aan bij de uitgangspunten en voornemens van de Agenda Digitale Overheid (NL DIGIbeter) die ik in juli jl. aan de Kamer heb aangeboden (specifiek ten aanzien van MijnOverheid, machtigen, gebruiker centraal, levensgebeurtenissen en klantreizen).
Herkent u het beeld, zoals door de Nationale ombudsman geschetst, dat burgers die melding maken van (digitale) post voor overledenen onvoldoende worden geholpen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen, om er in ieder geval voor te zorgen dat burgers niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat door de Nationale ombudsman wordt geschetst.
Zoals hierboven aangegeven is mijn inzet dat er binnen enkele maanden een structurele oplossing is, zodat nabestaanden niet meer worden geconfronteerd met digitale post aan overledenen, en dus ook niet meer van het kastje naar de muur worden gestuurd.
Voor wat betreft de informatievoorziening aan nabestaanden in brede zin zet ik vooral in op de genoemde uitbreiding en actievere bekendmaking van de beschikbare informatie (de genoemde levensgebeurtenis Overlijden).
Bent u bereid om, zolang er nog geen definitieve oplossing is, de informatievoorziening voor nabestaanden te verbeteren door op de website van DigiD en andere relevante websites duidelijker informatie te verstrekken over hoe nabestaanden om moeten gaan met post voor overledenen en daarbij ook beter dan nu het geval is uit te leggen waarom dit probleem zich kan voordoen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Inmiddels is de informatievoorziening op www.mijnoverheid.nl al aangepast. Ik zal hierover ook informatie in de levensgebeurtenis Overlijden opnemen.
Krijgen nabestaanden die (via een uitvaardonderneming) aangifte van overlijden doen bij de gemeente actief informatie over hoe om te gaan met post die aan de overledene is gericht? Zo nee, bent u bereid om in overleg met gemeenten te kijken of informatievoorziening via deze weg mogelijk is?
Ik heb geen inzicht in welke informatie gemeenten nu aan nabestaanden verstrekken over hoe om te gaan met post aan een overledene. Ik zal dit nagaan en in overleg met gemeenten en andere partners in de keten hierover informatie in de levensgebeurtenis Overlijden laten opnemen. Ik zal gemeenten vragen deze levensgebeurtenis prominent onder de aandacht te brengen op hun eigen website.
Bent u bereid deze vragen vóór de behandeling van het begrotingshoofdstuk Binnenlandse Zaken in de Tweede Kamer te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Mooi maar gevaarlijk’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mooi maar gevaarlijk», gepubliceerd in Max Magazine?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een wensballon wellicht mooi oogt maar een groot brandgevaar kan opleveren?
Wensballonnen moeten voldoen aan wettelijke eisen met betrekking tot productveiligheid en moeten instructies voor veilig gebruik bevatten. De NVWA treedt op als wensballonnen niet voldoen aan deze wettelijke eisen. De gebruiker is zelf verantwoordelijk voor het veilig oplaten van de wensballon. Het brandgevaar dat in de stelling wordt genoemd heeft te maken met de omgeving waarin de wensballon neerkomt nadat de wensballon is opgelaten.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het onverantwoord is om een wensballon op te laten, zeker in een droge periode zoals die afgelopen zomer plaatsvond?
De gebruiker is zelf verantwoordelijk voor het veilig oplaten van de wensballon. Het is van belang dat deze zich bewust is van de risico’s die kunnen leiden tot (natuur)branden, zeker in een periode van droogte.
Hoe oordeelt u over het verbod op het oplaten van wensballonnen, dat enkele gemeenten al hebben ingesteld?
Het al dan niet verbieden van het oplaten van wensballonnen is een lokale aangelegenheid. Gemeenten mogen hierin hun eigen afweging maken en lokale omstandigheden een rol laten spelen.
Hoe oordeelt u over de waarschuwing die de brandweer heeft doen uitgaan, en over hun pleidooi voor een landelijk verbod van wensballonnen?
De waarschuwing van de brandweer past bij de taak die zij heeft op het gebied van risicobeheersing. Vanuit het oogpunt van risicobeheersing heb ik begrip voor de wens om tot een landelijk verbod over te gaan. Ik zie geen aanleiding om het oplaten van wensballonnen op landelijk niveau wettelijk te verbieden, aangezien er reeds wettelijke mogelijkheden zijn voor gemeenten. Dit betreft een lokale keuze.
Bent u bereid wensballonnen wettelijk te gaan verbieden, gezien het directe gevaar dat deze kunnen opleveren en gezien het pleidooi van de brandweer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bedrijven die DNA-materiaal van hun cliënten met anderen delen |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Is een online DNA-test betrouwbaar?» en de bijbehorende uitzending van het tv-programma Radar?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit DNA bijzondere persoonsgegevens kunnen worden verkregen en dat derhalve deze gegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of de Uitvoeringswet AVG extra beschermd behoren te worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. DNA valt als genetisch gegeven onder de categorie bijzonder persoonsgegevens in de zin van de AVG. Op grond van de AVG en UAVG geldt voor deze verwerking een streng regime. Dat komt er op neer dat verwerking in beginsel verboden is tenzij de wetgeving de verwerking expliciet toestaat. Voor genetische gegevens geldt dat verwerking zonder toestemming, ook al is sprake van een zwaarwegend algemeen belang, door de wetgever slechts beperkt wordt toegestaan (art. 28 AVG). Hierdoor wordt extra bescherming geboden aan dit soort persoonsgegevens.
Mag een onderneming die ten behoeve van onderzoek naar de afkomst van cliënten DNA materiaal verkrijgt, dat materiaal delen met anderen? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet en wat kunnen de gevolgen voor die onderneming zijn in het geval zij die gegevens toch deelt?
Om rechtmatig DNA materiaal te mogen delen met anderen moet binnen het gesloten systeem van uitzonderingen op het beginselverbod (zie vorige vraag) een uitzondering aan te wijzen zijn die dat mogelijk maakt. Als het gaat om een organisatie met commerciële doestellingen die gegevens aan derden levert, komt alleen de uitzondering «uitdrukkelijke toestemming» in aanmerking. Dit volgt uit artikel 9 van de AVG. Verwerkingen zonder toestemming is in een beperkt aantal bijzondere gevallen wel mogelijk, maar daar is in de context van een organisatie met commerciële doelstellingen geen sprake van. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Tegen de onderneming die dit verbod overtreedt kan de bevoegde toezichthouder, al dan niet naar aanleiding van een klacht, handhavend optreden.
Mag het genoemde bedrijf 23andMe gegevens delen met een groot farmaceutisch bedrijf zoals GlaxoSmithKline? Is het daarbij relevant of er sprake is van bijzondere persoonsgegevens of dat er sprake is van toestemming van de cliënt?
Een bedrijf mag alleen gegevens delen als is voldaan aan een van de wettelijke uitzonderingsgronden voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens waarop in het antwoord op vraag 2 wordt gedoeld, en dit op een van de rechtsgronden is gebaseerd in artikel 6 AVG.
Alleen wanneer een persoon uitdrukkelijke toestemming geeft voor het verstrekken van zijn of haar bijzondere (genetische) gegevens aan een ander bedrijf, mogen de bijzondere persoonsgegevens van deze persoon gedeeld worden. Wanneer toestemming is gegeven om onderzoek te doen naar het DNA, dan is de toestemming alleen verleend voor dit doel. Op grond van deze toestemming mogen de gegevens van de betrokken persoon niet ook nog worden gedeeld met een derde partij. Er zal voor een nieuwe verwerking opnieuw toestemming moeten worden gegeven.
In hoeverre behoren de persoonsgegevens van minderjarigen op grond van de wet- en regelgeving extra beschermd te worden? Mag een bedrijf DNA materiaal dat verkregen is van minderjarigen verwerken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het strenge algemene regime geldt vanzelfsprekend ook voor DNA-materiaal van minderjarigen. Artikel 8 AVG biedt daarbij nog extra bescherming indien de hier bedoelde test aangeboden wordt als een dienst van de informatiemaatschappij. Social media, online-games en webwinkels zijn voorbeelden van diensten van de informatiemaatschappij. Een bedrijf mag DNA-gegevens verwerken van minderjarigen. Bij minderjarigen jonger dan 16 jaar is hiervoor wel toestemming nodig van degene die het gezag over de minderjarige heeft. De onderneming moet de redelijke maatregelen nemen die nodig zijn om dit controleren.
In hoeverre is het wat betref de bescherming van persoonsgegevens van belang of een bedrijf dat van Nederlandse cliënten via een Nederlandse website DNA verkrijgt, dat buiten Nederland of de Europese Unie opslaat, verwerkt of deelt?
Met het van toepassing worden van de AVG is de territoriale reikwijdte van wetgeving op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens uitgebreid. Een bedrijf dat niet gevestigd is in Nederland of in de Europese Unie, maar wel persoonsgegevens verwerkt van Nederlanders en dit buiten Nederland of de Europese Unie doet, dient zich te houden aan de AVG. Wanneer een bedrijf dat niet in Nederland of de Europese Unie is gevestigd, Nederlandse cliënten via een Nederlandse website diensten met betrekking tot de analyse van DNA-profielen aanbiedt, is de AVG van toepassing op die verwerking.
Acht u het mogelijk dat de in het programma genoemde bedrijven zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van de in Nederland geldende regels met betrekking tot bescherming van persoonsgegevens? Weet u of de Autoriteit Persoonsgegevens daar onderzoek naar doet?
De AP heeft mij laten weten dat het onderwerp verwerking van genetische gegevens de aandacht heeft van de AP, gezien het gevoelige karakter van die gegevens. Over (mogelijk) lopende onderzoeken van de AP naar verwerkingsverantwoordelijken doet de AP geen uitspraken.
Wat kunnen cliënten die menen dat genoemde bedrijven hun persoonlijke levenssfeer hebben geschonden doen om dit te laten corrigeren?
Cliënten kunnen een inzageverzoek indienen om erachter te komen welke soort persoonsgegeven voor welke doeleinden zijn gebruikt. Vervolgens kunnen cliënten bij een (vermeende) onrechtmatige verwerking verzoeken dat hun persoonsgegevens beperkter gebruikt worden. Ten slotte kunnen cliënten hun toestemming voor de verwerking intrekken en de persoonsgegevens laten wissen.
Ook kunnen cliënten een klacht indienen bij de AP.
Acht u het nodig dat burgers meer geïnformeerd worden over de risico’s die verbonden kunnen zijn aan het delen van DNA materiaal met bedrijven die genealogisch onderzoek daarmee zeggen te doen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit acht ik vooralsnog niet nodig. De AVG eist op zichzelf al dat de vereiste toestemming uitdrukkelijk is gegeven en wel voor «welbepaalde» doeleinden. Indien doorlevering van persoonsgegevens aan derden een doel is, zullen bedrijven dit dus al bij het vragen van de toestemming duidelijk hebben moeten maken aan degene die toestemming geeft. De privacytoezichthouder kan hier zo nodig op handhaven. De AP heeft verder uitgebreide informatie voor burgers op haar website staan over de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Ook de FIOM (Nederlandse stichting die gespecialiseerd is op ongewenste zwangerschap en afstammingsvragen) heeft uitgebreide informatie op haar website als het gaat om het delen van DNA materiaal met bedrijven voor afstammingsvragen. Daarmee is voldoende informatie beschikbaar voor burgers die (bijzondere) gegevens ter beschikking willen stellen.
Het bericht dat de VS alle hulp aan UNRWA stopt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL), Lammert van Raan (PvdD), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat vindt u van het bericht dat de Amerikaanse regering stopt met alle hulp aan de VN-organisatie voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen UNRWA, waarvan vijf miljoen Palestijnen volledig afhankelijk zijn?1
Het kabinet betreurt de eenzijdige beslissing van de Verenigde Staten (VS) om de bijdrage aan UNRWA stop te zetten. De organisatie is van essentieel belang voor opvang in de regio door het verlenen van basisvoorzieningen aan ruim 5 miljoen Palestijnse vluchtelingen. Korten op het budget van UNRWA zou kunnen leiden tot verdere spanningen en instabiliteit in de regio.
Deelt u de mening dat deze vijf miljoen Palestijnen niet het slachtoffer mogen worden van de politieke grillen van president Trump? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Zoals eerder gecommuniceerd met uw Kamer acht het kabinet politisering van humanitaire hulp onwenselijk. Sinds de VS begin dit jaar aankondigde een deel van de financiering aan te houden, heeft Nederland meermaals benadrukt dat UNWRA voldoende middelen moet hebben om de dienstverlening voort te zetten.
Een van de kritiekpunten van de VS was dat de donorbasis te smal was. Nederland onderschrijft die zorg en heeft daarom actief andere landen, waaronder Arabische partners, aangespoord meer bij te dragen. Het kabinetsbeleid is erop gericht de donorbasis van UNRWA verder te verbreden. Zo hebben Saudi-Arabië, Qatar en Verenigde Arabische Emiraten dit jaar ieder 50 miljoen dollar bijgedragen aan het reguliere budget van UNRWA. Het kabinet vindt het belangrijk dat de discussie over humanitaire hulp niet vermengd wordt met een politieke discussie, bijvoorbeeld over het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen. Dat is een finale status kwestie waar de partijen een akkoord over moeten bereiken en waar UNRWA geen rol in speelt.
Een ander aandachtspunt de afgelopen jaren was de interne organisatie en bedrijfsvoering van UNRWA. Nederland heeft in nauwe samenwerking met de andere donoren, inclusief de VS, de afgelopen jaren samengewerkt om verbeteringen bij UNWRA te bewerkstelligen. De Nederlandse beoordeling van de organisatie (de zgn. scorecard) die uw Kamer in september 2017 is toegezonden, geeft een positief beeld van de organisatie. Het is hierin duidelijk dat de hervormingen die UNRWA heeft doorgevoerd hun vruchten hebben afgeworpen. Het kabinet vindt het belangrijk dat de organisatie deze hervormingen voortzet en blijft hier ook aandacht voor vragen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is om UNRWA de schuld te geven van het uitblijven van een politieke oplossing en dat het aanwijzen van hulpverleners als schuldigen het vredesproces enkel in de weg staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is volgens u de kern van het uitblijven van een politieke oplossing?
UNRWA verleent hulp aan Palestijnse vluchtelingen, zolang de finale status kwestie van de vluchtelingen niet is opgelost door de partijen. Zoals aangegeven acht het kabinet het van belang dat de humanitaire hulp niet vermengd wordt met de politieke discussie. Op dit moment zijn er geen onderhandelingen tussen de partijen over een vredesakkoord. Bovendien zijn de relaties tussen de Palestijnse Autoriteit en de VS ernstig bekoeld, nadat de VS het eenzijdige besluit over de verplaatsing van de ambassade naar Jeruzalem had genomen in december 2017. Het kabinet is bezorgd dat hierdoor een hervatting van onderhandelingen moeilijker is geworden.
Deelt u de zorg van verschillende waarnemers en defensiefunctionarissen binnen het Israëlische leger dat door dit besluit meer Palestijnen zich bij Hamas aan zullen sluiten?
Het kabinet is bezorgd dat het besluit van de VS tot meer instabiliteit kan leiden in de regio. Indien UNRWA de dienstverlening in Gaza moet stopzetten, is Hamas de enige overgebleven partij die daar publieke diensten aanbiedt. Op de Westelijke Jordaanoever zou een dergelijk scenario ook tot mogelijke spanningen kunnen leiden, bijvoorbeeld als de bijna 50.000 leerlingen die UNRWA-onderwijs genieten niet meer naar school kunnen. In Jordanië en Libanon zou stopzetten van UNRWA-dienstverlening ook tot spanningen kunnen leiden.
Hoe beoordeelt u het mogelijke voornemen van de Palestijnse president Abbas om de beslissing in de VN-Veiligheidsraad of de Algemene Vergadering van de VN aan te vechten? Zou u een dergelijke stap aanmoedigen? Graag een toelichting.
Nederland heeft al meermaals zorgen uitgesproken in de Veiligheidsraad over de precaire financiële situatie van UNRWA en de mogelijke consequenties daarvan. Nederland zal dat blijven doen zolang de situatie daar aanleiding toe geeft. De keuze van landen om een vrijwillige bijdrage te geven aan een VN-organisatie is echter geen besluit waar de Veiligheidsraad of Algemene Vergadering over gaat.
Bent u bereid om er bij de Verenigde Staten op aan te dringen de bijdrage niet te schrappen? Zo ja, op welke manier en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet vraagt, net als de EU, in diverse fora en overleggen aandacht voor de financiële crisis bij UNRWA. Tevens is het een onderwerp in bilaterale gesprekken van de bewindslieden. Tijdens de ministeriele week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal, zoals gebruikelijk, ook een bijeenkomst worden georganiseerd van de Ad Hoc Liaison Committee (AHLC). Hieraan zal Nederland deelnemen, net als de VS. Dat is een eerste gelegenheid om de dialoog over dit besluit aan te gaan.
Bent u bereid om – in navolging van uw Duitse, Britse en Ierse ambtsgenoten en de EU – ook bilateraal extra middelen voor de UNRWA beschikbaar te stellen? Zo ja, kunnen deze middelen al bij de komende begroting verwacht worden? Zo nee, waarom niet?2
De jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage aan UNRWA die in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is opgenomen bedraagt 13 miljoen euro. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet voornemens deze jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Zoals gebruikelijk beoordeelt het kabinet aan het einde van het jaar binnen de bestaande afspraken over humanitaire hulp welke aanvullende Nederlandse bijdragen op basis van het humanitair imperatief wenselijk zijn. Het kabinet zal uw Kamer daarover op de gebruikelijke wijze informeren.
Het verplicht betalen van de vrijwillige ouderbijdrage bij het bestellen van schoolboeken |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat scholen via distributeurs van schoolboeken ouders online verplichten de vrijwillige ouderbijdrage te betalen, aangezien er geen mogelijkheid is om aan te geven de vrijwillige ouderbijdrage gedeeltelijk of niet te betalen omdat de bestelling van de boeken dan niet doorgezet kan worden en de boeken dus niet worden bezorgd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Nee. De vrijwillige ouderbijdrage moet altijd expliciet vrijwillig zijn. Het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage mag geen voorwaarde zijn voor het geleverd krijgen van schoolboeken.
Hoeveel scholen innen op deze manier de vrijwillige ouderbijdrage? Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid dit te inventariseren? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment op basis van bijvoorbeeld signalen die bij de inspectie binnenkomen geen aanleiding om te veronderstellen dat het op grotere schaal voorkomt dat scholen de vrijwillige bijdrage op deze manier innen. De inspectie houdt op basis van signalen en in haar onderzoeken op scholen toezicht op de naleving van de wettelijke regels ten aanzien van de ouderbijdrage.
Bent u het ermee eens dat scholen hiermee de wet overtreden, zoals ook de advocaat aangeeft in de uitzending van Radar, aangezien het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage niet verplicht mag worden gesteld? Zo ja, bent u bereid de Onderwijsinspectie onderzoek hiernaar te laten doen en scholen aan te spreken op hun gedrag, desnoods door sancties op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is in strijd met de wet om het betalen van de ouderbijdrage te verplichten, bijvoorbeeld door deze als voorwaarde op te leggen bij het bestellen van schoolboeken. De inspectie besteedt in haar toezicht aandacht aan signalen over het niet juist omgaan met de vrijwilligheid van de ouderbijdrage. Ook bij onderzoeken op scholen komt dit onderwerp aan de orde. Daaruit kunnen sancties voortkomen.
Bent u bereid scholen die op deze manier de ouderbijdrage inden te verplichten ouders actief te benaderen dat zij de reeds betaalde vrijwillige ouderbijdrage kunnen terugvorderen, zodat zij hun geld terug kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Is de gevolgde procedure in lijn met de wet?
Zie mijn antwoord op de vorige vraag. Indien de inspectie onregelmatigheden vaststelt, kan zij daarover in gesprek gaan met de school en eventueel sancties stellen. Ik kan in individuele gevallen als deze niet beoordelen welke juridische gevolgen aan het handelen van de school moeten worden verbonden.
De school die in Radar aan bod kwam, laat de koppeling tussen het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage en het leveren van schoolboeken weghalen bij de distributeur. Tevens hebben ze aangegeven dat ouders die de vrijwillige bijdrage echt niet kunnen missen zich kunnen melden en dat de school de bijdrage aan die ouders terugbetaalt.
Hoe gaat u voorkomen dat ouders alsnog verplicht worden te betalen en er incasso’s zullen plaatsvinden door de distributeurs of zelfs door incassobureaus? Kunt u garanderen dat dit niet gaat gebeuren?
Scholen zijn verplicht om de vrijwilligheid van de ouderbijdrage te benadrukken. Als scholen een distributeur inschakelen voor het leveren van schoolboeken, moeten scholen erop toezien dat dit proces binnen de kaders van de wet valt. Ik kan niet garanderen dat dit niet meer gaat gebeuren. Wel wil ik benadrukken dat scholen die ouders verplichten te betalen in strijd met de wet handelen. Ouders kunnen, eventueel via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad, scholen hierop aanspreken en misstanden melden bij de inspectie.
Bent u bereid de distributeurs van schoolboeken te verplichten de mogelijkheid te geven boeken te bestellen zonder het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage? Bent u bereid distributeurs te verplichten op hun website informatie te geven over de regels omtrent gratis schoolboeken en de vrijwillige ouderbijdrage, zodat ouders ook via deze weg worden geïnformeerd over hoe het daadwerkelijk zit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan scholen om te zorgen dat de vrijwilligheid van de ouderbijdrage benadrukt wordt, ook als zij via distributeurs de mogelijkheid bieden deze te betalen. Daarbij komt dat de situatie zich – voor zover bekend – nauwelijks voordoet. Voor verplichting is een wettelijke grondslag nodig. Gezien het geringe aantal signalen dat ons hierover bereikt is dat een te zwaar middel.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders voortaan de mogelijkheid krijgen bij het bestellen van de boeken de vrijwillige ouderbijdrage gedeeltelijk of niet te betalen, zoals dat ook volgens de wet zou moeten kunnen?
Het is aan scholen zelf om te bepalen hoe de vrijwillige ouderbijdrage wordt geïnd en of ze daarbij de mogelijkheid bieden om deze gedeeltelijk te betalen. Ouders hebben via de oudergeleding van de medezeggenschapsraad invloed op de hoogte en besteding van de vrijwillige ouderbijdrage.
Het bericht 'ING treft miljoenenschikking met OM in witwaszaken' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ING treft miljoenenschikking met OM in witwaszaken»?1
Ja
Klopt het dat ING een schikking heeft getroffen van 775 miljoen euro? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Denkt u dat deze schikking indruk maakt op ING, overwegende dat ING een winst boekt van 4,9 miljard euro over 2017?
ING Bank N.V. (ING) heeft een door het Openbaar Ministerie (OM) aangeboden transactie van 775.000.000 euro geaccepteerd en betaald. Dit betreft de hoogste schikking die het OM tot nu toe heeft gesloten. Dit bedrag bestaat uit een boete van 665 miljoen euro en 100 miljoen euro aan ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Die bedragen zijn als volgt bepaald.
Ten aanzien van de boete geldt dat de maximale boete 10% van de omzet bedraagt. Dat zou voor ING neerkomen op 1,7 miljard euro. De maximale boetebedragen worden echter ook in de rechtszaal vrijwel nooit opgelegd. Dat zou slechts aan de orde kunnen zijn als sprake was geweest van opzettelijk witwassen en bewust en intentioneel faciliteren van criminelen.
Bij de vaststelling van het uiteindelijk bedrag is rekening gehouden met het feit dat ING de gemaakte fouten heeft erkend, heeft meegewerkt aan het onderzoek en inmiddels ook een herstelprogramma in gang gezet heeft. Het OM en DNB geven aan dat er vertrouwen is in het uitgebreide verbeterplan dat bij ING is ingezet.
Voor wat betreft het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel kon niet achterhaald worden hoeveel winst ING behaalde doordat de transacties onvoldoende gemonitord werden en ING de cliënten niet kende. Daarom is gekeken naar bespaarde kosten door niet te investeren in afdelingen, systemen en extra controlepersoneel. Het bedrag dat ING op die manier ten onrechte heeft bespaard, is door het OM bepaald op 100 miljoen euro.
Het OM ziet de door ING betaalde boete – bijna de helft van de maximaal op te leggen boete – als een passende afdoening, die pijn doet aan de verdachte en recht doet aan de geschokte rechtsorde.
Klopt het dat ING bijna 100 miljoen euro heeft bespaard door te beknibbelen op personeel dat transacties had moeten controleren? Heeft ING hiermee haar wettelijke taken ernstig veronachtzaamt?
Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat ING jarenlang personele capaciteitsproblemen had bij de voor naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) relevante afdelingen, zoals de afdelingen die Customer Due Diligence-onderzoeken uitvoerden en afdelingen waar medewerkers werkten die witwassignalen uit het transactiemonitoringssysteem onderzochten. Er werd te weinig personeel beschikbaar gesteld om werkzaamheden uit te voeren en ook om de problemen die bekend waren geworden binnen de organisatie voortvarend en structureel op te lossen. Ook had het wel beschikbare personeel niet altijd de benodigde kennis en ervaring om de werkzaamheden uit te voeren. Uit het onderzoek is gebleken dat ING in de periode 2010 tot en met 2016 onvoldoende heeft geïnvesteerd in personele capaciteit en kwaliteit.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) tot een schikking besloten in plaats van strafrechtelijke vervolging? Betekent dit dat naast de rechtspersoon ING ook alle betrokken medewerkers nu gevrijwaard zijn van strafrechtelijke vervolging?
Het OM kan voor de aanvang van de terechtzitting één of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van strafvervolging wegens misdrijven waarop gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar en voor overtredingen (art. 74 Wetboek van Strafrecht). Met andere woorden, de transactie is een in de wet geregelde mogelijkheid om strafzaken buiten de rechter om af te doen.
In dit geval is gezien de hoogte van het transactiebedrag sprake van een hoge transactie. Op een dergelijke transactie is de «Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties» van toepassing (http://wetten.overheid.nl/BWBR0024648/2008-11-01). In voornoemde aanwijzing is het uitgangspunt opgenomen: «niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is».
In het strafrechtelijk onderzoek naar ING is naar het oordeel van het OM sprake van goede redenen om te transigeren, nu:
Gezien deze redenen is een transactie volgens het OM effectiever dan een rechtsgang. Doorslaggevend daarbij was het feit dat bij een transactie bepaalde zaken kunnen worden afgedwongen die niet bij rechterlijk vonnis kunnen worden opgelegd:
Bij strafrechtelijke vervolging van ING zou een rechter uitsluitend de mogelijkheid hebben om een geldboete op te leggen, maar kunnen deze maatregelen en het toezicht daarop niet worden afgedwongen. Door openbaarmaking van een uitvoerig feitenrelaas en van de transactie-overeenkomst is bovendien getracht de transactie zo transparant mogelijk te maken. Daarnaast is een transactie in dit geval een effectief middel om snel een norm te stellen voor alle partijen die binnen het financiële stelsel opereren.
De transactie ziet niet op eventuele strafbare feiten gepleegd door natuurlijke personen. ING kan hier dus ook geen rechten aan ontlenen die natuurlijke personen zouden vrijwaren van enige strafrechtelijke vervolging, zou er voldoende bewijs zijn voor specifieke strafrechtelijk relevante betrokkenheid van individuen.
Het Openbaar Ministerie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd. Desondanks is het OM tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan personen toe te rekenen zijn. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar het uitgebreide persbericht en het feitenrelaas van het OM.
Deelt u de mening dat witwassen een groot probleem is, dat leidt tot ondermijning van de samenleving en criminele activiteiten faciliteert?
De strafrechtelijke aanpak van witwassen behoort tot het beleidsterrein van de Minister van Justitie en Veiligheid, het bevorderen van de integriteit van het financiële stelsel tot het beleidsterrein van de Minister van Financiën. Het versluieren van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders in staat om ongestoord van dit vergaarde vermogen te genieten. Dit heeft een ondermijnend effect op de samenleving. Mede als gevolg van de internationale strijd tegen witwassen is in augustus 2008 de Wwft ingevoerd. Dienstverlenende instellingen hebben een rol om het financiële systeem tegen witwassen en financieren van terrorisme te beschermen en hierdoor de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen.
Deelt u tevens de mening dat banken en andere financiële instellingen een cruciale rol spelen in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering, aangezien zij inzicht in de geldstromen moeten hebben? Heeft u het gevoel dat banken hun taak op dit punt voldoende serieus nemen?
Banken en financiële instellingen zijn de poortwachters van ons financiële stelsel. Zij vervullen in die functie een belangrijke rol om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Zoals in bijgaande brief (Kamerstuk 31 477, nr. 25) aangegeven laat ik mij nog door De Nederlandsche Bank (DNB) informeren over het algehele beeld ten aanzien van de naleving van integriteitsvoorschriften door de sector. Ik zal uw Kamer daarover berichten.
Hoe moet de uitspraak worden beoordeeld dat onderhavige vier zaken exemplarisch zijn voor het beeld dat ING de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet voldoende naleefde?
Zowel in het persbericht als in het feitenrelaas heeft het OM concrete voorbeelden beschreven waaruit afgeleid kan worden dat ING NL tekortschoot bij de uitvoering van het FEC CCD beleid ter voorkoming van witwassen. De FIOD heeft, zoals door het OM aangegeven in het feitenrelaas, zicht op meerdere soortgelijke signalen afkomstig uit strafrechtelijke onderzoeken of uit de media. Deze signalen zijn niet in detail onderzocht. Wel komt ook uit die signalen een beeld naar voren van een tekortschietend ING waar het gaat om de uitvoering van het FEC CCD beleid. Ook blijkt uit die signalen van risico’s op witwassen door cliënten van ING NL
Ik vind het buitengewoon ernstig als op deze wijze met integriteitswetgeving wordt omgegaan. Deze overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zijn tevens strafrechtelijke overtredingen en dat benadrukt de ernst van deze feiten. Banken behoren de poortwachters van ons financiële stelsel te zijn en uit dien hoofde te controleren of hun dienstverlening niet wordt misbruikt voor witwassen of het financieren van terrorisme. Het niet voldoende vervullen van deze functie raakt de integriteit van de financiële markten als geheel en het vertrouwen in de sector.
Hoe lang loopt de discussie over deze schikking al? Hoe is het mogelijk dat de Raad van Commissarissen de beloning van de heer Hamers met een miljoen euro wilde verhogen, terwijl de bank stelselmatig meewerkte aan witwassen? Wat zegt dit over het ethisch besef bij ING?
Het onderzoek door de FIOD naar ING startte begin 2016. Na het onderzoek is door het OM beoordeeld welke afdoeningswijze in dit geval het meest passend zou zijn. In het eerste kwartaal van 2018 zijn de besprekingen met ING gestart die uiteindelijke tot de onderhavige transactie hebben geleid
Het systematisch overtreden van belangrijke integriteitsregelgeving betreft strafrechtelijke feiten. Dit is een grens die nooit overschreden mag worden. Het voorstel dat in maart 2018 werd gedaan door de raad van commissarissen van ING om de beloning van de CEO te verhogen was in mijn ogen buitensporig en deed daardoor afbreuk aan het proces van herwinnen van het vertrouwen in de financiële sector. Ook ontbrak maatschappelijk draagvlak voor het voorstel. Het systematisch overtreden van belangrijke integriteitsregelgeving betreft strafrechtelijke feiten. Dit is een grens die nooit overschreden mag worden.
Wat zijn de consequenties voor de individuele overtreders van de wet?
Het Openbaar Ministerie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd.
Volgens het OM komt uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren dat een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van de tekortkomingen lag in de onvoldoende aandacht die ING gaf aan compliance risk management (business boven compliance). De verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft was belegd bij drie verschillende onderdelen van de bank. Geen van deze onderdelen overzag het geheel. Het hogere management heeft mede daardoor onvoldoende de ernst van de tekortkomingen en het voortduren ervan onderkend. Het OM rekent de strafbare feiten dan ook toe aan de organisatie als geheel. Velen zijn daarbij verantwoordelijk voor een deel van het verwijtbare gedrag. De strafbare feiten zijn daarmee in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan personen toe te rekenen. Ook niet aan de leiding van ING. De Hoge Raad stelt aan het vervolgen van personen voor het leiding geven aan strafbare feiten hoge eisen. Dan moet niet alleen wetenschap worden bewezen, maar ook dat deze personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen. Daarvan is in het onderzoek naar ING niet gebleken.
Wat zijn de consequenties van dit toelaten van criminele activiteiten voor leden van de Raad van Bestuur en de toezichthoudende Commissarissen?
Het is aan de bank zelf om hier personele consequenties aan te verbinden. In bijgevoegde brief heb ik aangegeven hoe ik hier in sta.
Is het juist dat de top van ING afziet van een bonus over 2018, maar dat de ontvangen bonussen over de jaren waarin de criminele activiteiten plaatsvonden (2010–2016), niet terugbetaald worden?
Volgens het persbericht van ING van dinsdag 4 september zien de leden van de raad van bestuur af van hun variabele beloning in 2018. Verder geeft ING aan dat gekeken wordt naar andere personele consequenties bij senior managers.
Hoe beoordeelt u de reactie van de top van ING in vergelijking met het aftreden van de heer Moerland na de Libor-fraude bij Rabobank?
De reactie van de heer Moerland bij het bekend worden van de Libor-fraude kan ik mij goed voorstellen. Zoals ik in bijgevoegde brief heb aangegeven heeft de raad van commissarissen van ING inmiddels aangekondigd dat, gegeven de ernst van de feiten, ook op het niveau van de raad van bestuur personele consequenties getrokken worden. Gelet op de aard en omvang van de zaak vind ik deze beslissing van de raad van commissarissen passend.
Toelichting:|
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van der Linde (VVD), ingezonden 5 september 2018 (vraagnummer 2018Z15286)
De NVWA en vervolgonderzoeken naar onveilige cv-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat heeft de NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) gedaan aan de veiligheid van cv-ketels tussen 2009 en 2012, dat wil zeggen de periode tussen de melding van Nefit over de typen B3L en B3M in 2009 en 2012 toen de NVWA door de Duitse autoriteiten werd gewezen op problemen met het type B3M?1
In 2009 werden door Nefit ten aanzien van beide typen ketels problemen met de brander vastgesteld. Voor de B3L is door de NVWA in 2009 met Nefit afgesproken dat handel en installateurs door Nefit worden geïnformeerd en dat alle getraceerde B3L ketels zo spoedig mogelijk zouden worden bezocht om de branders te vervangen. De NVWA heeft een melding gedaan in het Europees waarschuwingssysteem, een zogenaamde RAPEX melding2.
Voor de B3M is door de NVWA met Nefit afgesproken dat de installateurs worden geïnformeerd door Nefit dat bij het periodieke onderhoud bezien moest worden of de brander moet worden vervangen.
Waarom heeft de NVWA pas na de melding in 2012 gekeken naar de warmtewisselaars van type B3L? Waarom heeft de NVWA toen helemaal niet gekeken naar eventuele problemen met warmtewisselaars bij type B3M?2
In 2012 heeft het moederbedrijf van Nefit, Bosch gevestigd in Duitsland, een onderzoeksrapport opgesteld, waarin de problemen met zowel type B3L en type B3M werden behandeld. In dat rapport wordt geconcludeerd dat bij het type B3L ernstiger problemen werden vastgesteld dan die welke in 2009 waren geconstateerd. Niet alleen waren er de in 2009 geconstateerde problemen met de brander maar toen bleek ook de warmtewisselaar een probleem te zijn. Bij het type B3M werden deze ernstiger problemen niet geconstateerd. Dit heeft Bosch bij de Duitse autoriteiten gemeld, inclusief hun aanpak voor het wegnemen van de (ernstiger) risico’s bij het type B3L. De NVWA is daarover door de Duitse autoriteiten geïnformeerd. Daarop is vanuit de NVWA contact opgenomen met Nefit om te vernemen wat de situatie in Nederland was. Op basis daarvan is door de NVWA aangegeven welke acties Nefit moest ondernemen om de risico’s van het type B3L in Nederlandse huishoudingen weg te nemen. In 2012 heeft Nefit alle warmtewisselaars van de getraceerde B3L’s vervangen. Zeer incidenteel worden er nog ongemodificeerde ketels van het type B3L gevonden. In deze gevallen worden deze alsnog gemodificeerd.
Deelt u de mening dat het beschamend is dat er een klokkenluider uit 2016 voor nodig is geweest om de NVWA in te laten zien dat er ook bij type B3M problemen waren met warmtewisselaars? Heeft Nefit dit gemeld aan de NVWA? Hoe hoe is het mogelijk dat het zeven jaar heeft moeten duren voordat dit naar boven is gekomen?
In 2016 werd bij de NVWA een melding ontvangen van een ex-werknemer van Nefit met betrekking tot beide typen cv-ketels (B3L en B3M) waarin werd aangegeven dat de problemen ernstiger waren dan eerder (in 2009 en 2012) was aangenomen en vastgesteld door de fabrikant. Daarop heeft de NVWA een onderzoek bij Nefit ingesteld. Het bleek dat bij Nefit meer incidenten bekend waren met het type B3M en dat daaronder ook incidenten waren waarbij brand buiten de cv-ketel was ontstaan. Dit was aanleiding voor de NVWA om van een hoger risico uit te gaan en van Nefit te verlangen dat de lopende corrigerende actie rond het type B3M werd opgeschaald, waarbij via een publiekswaarschuwing de bezitters van de bewuste cv-ketels geïnformeerd zouden worden over het risico. Op grond van de Warenwet (Art.4 is een fabrikant/handelaar niet verplicht om nieuwe gelijksoortige incidenten met eenzelfde product telkens opnieuw te melden. In dit geval heeft de NVWA van Nefit verlangd -waarmee Nefit heeft ingestemd- dat elk incident waarbij het type B3M betrokken is en die bij Nefit bekend is aan de NVWA wordt gemeld. De reden daarvoor is dat de NVWA wil kunnen bepalen of de door Nefit gekozen corrigerende actie afdoende is, dan wel of deze opnieuw moet worden opgeschaald.
Bent u van mening dat de NVWA organisatorisch voldoende op orde is, dat er niet langs elkaar heen gewerkt wordt en dat er voldoende medewerkers zijn om verschillende meldingen aan te kunnen, te kunnen overzien en eventueel aan elkaar te koppelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De dienst is voldoende toegerust om dit soort meldingen op te pakken en naar behoren af te handelen. Jaarlijks bij het vaststellen van het jaarplan en zo nodig tussentijds wordt bekeken of de organisatie qua formatie en kennis voldoende toekomstbestendig is uitgerust gezien ook de ontwikkelingen in het domein productveiligheid.
Waarom kunt of wilt u niet garanderen dat gasverbrandingstoestellen in ons land veilig zijn, aangezien het uw verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat door fabrikanten wordt voldaan aan de wettelijke eisen en normen van het Warenwetbesluit, en bent u van mening dat risicogericht toezicht van de NVWA daarbij afdoende is?3
De fabrikant of de importeur van producten zijn wettelijke verplicht om op basis van een door hen uit te voeren risicoanalyse uitsluitend veilige producten op de markt te brengen en daartoe alle nodige maatregelen te treffen in hun bedrijfsvoering om dit te borgen. De NVWA als toezichthouder zal risico gericht en door middel van thema-onderzoeken controleren of de fabrikanten en importeurs hun wettelijke verplichtingen nakomen door uitsluitend veilige producten op de markt te plaatsen. Overtredingen van wettelijke productveiligheidsvoorschriften zijn echter niet uit te sluiten. Over het algemeen kan echter gesteld worden dat het overgrote deel van consumentenproducten veilig is. Zie ook de staat van de productveiligheid uit 2016: https://www.nvwa.nl/nieuws-en-media/nieuws/2016/12/15/nvwa-staat-van-productveiligheid-overgrote-deel-consumentenproducten
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel, dat ervoor moet zorgen dat werkzaamheden aan gasverbrandingstoestellen en bijbehorende luchttoevoer en rookgasafvoer alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor gecertificeerd zijn, omdat deze al in 2016 is aangekondigd, door u is bekrachtigd in 2017 en de consultatiefase van het concept-wetsvoorstel al in februari 2018 is gesloten?4
Het wetsvoorstel is op 13 september 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden7.
Betrekt u bij het komende wetsvoorstel ook uw toezegging om monteurs en installateurs bij te scholen, zodat gevaren en risico’s tot een minimum kunnen worden beperkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heb ik in dit kader aangegeven dat in lagere regelgeving (het Bouwbesluit) de noodzakelijke competenties waarover een monteur, in verband met de gevaren van koolmonoxide, moet beschikken zullen worden vastgelegd en dat die competenties in de certificatieschema’s van de sector worden doorvertaald in opleidings- en vakbekwaamheidseisen. Deze eisen gelden dan ook voor regelmatige bijscholing. De sector heeft de ruimte om hiervoor bestaande opleidingen aan te passen of om nieuwe opleidingen te ontwikkelen. De sector is hiermee ook al aan de slag (zie antwoord op vraag8.
Op welke manier gaat u voorkomen dat het wetsvoorstel een kwestie wordt van een slager die het eigen vlees keurt, gezien het feit dat u niet zelf een onderzoek laat uitvoeren door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) maar dit aan Nefit overlaat en gezien het feit dat u ook in de «Wet kwaliteitsborging voor het bouwen» de erkenning overlaat aan de branche zelf?5
Met het voorgenomen wettelijk stelsel mogen werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties alleen nog worden uitgevoerd door daarvoor door conformiteitsbeoordelingsinstanties (CBI’s) gecertificeerde installateurs. Deze CBI’s worden door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aangewezen op basis van certificatieschema’s, die eveneens door de Minister van BZK zijn aangewezen. De CBI’s controleren steekproefsgewijs de werkzaamheden van de installateurs. Ook worden door of namens de Minister van BZK steekproefsgewijs controles uitgevoerd ter controle van de goede werking van het stelsel. Met deze controles wordt voorkomen dat er sprake is van een slager die zijn eigen vlees keurt.
Ook in het voorgenomen stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen (Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen) is er geen sprake van dat ik de erkenning aan de branche zelf overlaat. Bij situaties die onder het stelsel vallen, dient gebruik te worden gemaakt van instrumenten voor kwaliteitsborging die zijn toegelaten door de publiekrechtelijke toelatingsorganisatie (ZBO) die in het kader van invoering van het stelsel wordt ingesteld. Deze toelatingsorganisatie zal erop toezien dat toegelaten instrumenten voor kwaliteitsborging volgens de gestelde eisen worden toegepast.
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van producten ligt bij de fabrikant. Mede ter borging van de onafhankelijkheid van het onderzoek dat TNO uitvoert aan de Nefit cv-ketels heeft een inspecteur van de NVWA zitting genomen in de klankbordgroep die geïnformeerd en geraadpleegd wordt over het onderzoek, de voortgang en de resultaten.
Waarom stelde u eerder dat NoBo (notified body) een keuringsinstantie was, hoewel de NVWA aangeeft dat Kiwa N.V. (Keurings Instituut voor Waterleiding Artikelen) de «aangewezen keuringsinstantie» is? Kunt u meer duidelijkheid verschaffen over de taken van Kiwa N.V. wat betreft (gas)verbrandingstoestellen?6
Hier is sprake van een misverstand. In het kader van de Europese wetgeving voor de veiligheid van gastoestellen (de Gastoestellenverordening voorheen. Gastoestellenrichtlijn) kunnen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat instanties aanwijzen die bevoegd zijn om de in de EU wetgeving voorgeschreven type keuringen of bewaking van productieprocessen van gastoestellen uit te voeren. De aangewezen keuringsinstantie wordt daarna door de aanwijzende autoriteit bij de Europese Commissie gemeld (notified) om opgenomen te worden in het register van Europees bevoegde keuringsinstanties (Nando).
De Commissie beoordeelt de aangemelde instantie onder meer op het hebben van de juiste accreditaties waarna zij wordt opgenomen in het Nando register. Met de opname in het register wordt de aangewezen instelling een Europees bevoegde keuringsinstantie voor gastoestellen, een zogeheten Notified Body. De door een Notified Body afgegeven goedkeuringen geven het type gastoestel toegang tot de hele EU markt. Kiwa is een Notfied Body. Ook kunnen fabrikanten in andere lidstaten en daarbuiten gebruik maken van Kiwa voor de wettelijke verplichte type keuringen van gastoestellen.
Bent u bereid om de uitkomsten van het onderzoek van Kiwa N.V., waarbij bezien wordt of de wettelijke eisen en nomen nog voldoen, aan de Kamer te doen toekomen zoals u ook heeft toegezegd met het rapport van TNO?
De NVWA bekijkt mede naar aanleiding van de ervaringen met de CV ketels of de huidige wettelijke kaders voldoen. De NVWA zal hierover in gesprek gaan met de experts van Kiwa. Er is dus geen sprake van een onderzoek door Kiwa N.V.
Waarom schrijft u in uw nader antwoord dat de vier adviezen van NVWA-BuRO (Bureau Risicobeoordeling & onderzoek) aan de inspecteur-generaal van de NVWA worden overgenomen? «Ze zijn in lijn met en bevestigen de juistheid en proportionaliteit van de door de NVWA al in gang gezette handhavingsmaatregelen», omdat dit met name de branders en de branderkappen betreft hoewel rookgaslekkage ook kan ontstaan bij (gemodificeerde) ketels met nieuwe branders? Wat gebeurt er met de warmtewisselaars van beide typen?7 8
In het experimenteel onderzoek door TNO wordt onderzocht of en in hoeverre de oude typen branderkoppen de problemen met de warmtewisselaar veroorzaken en of het vervangen van de oude typen branderkoppen door een ander model tevens het probleem met de warmtewisselaar oplost. Experimenteel onderzoek betekent dat de modificatie in de praktijk getest wordt. Wanneer blijkt dat de nieuwe brander het probleem niet of onvoldoende verhelpt, dan zal Nefit/Bosch opnieuw een nog verder strekkende herstelactie moeten uitvoeren.
Waarom kunt u niet aangeven hoeveel warmtewisselaars zijn kromgetrokken, als er in januari al bijna 25.000 warmtewisselaars zijn vervangen? Hoeveel warmtewisselaars zijn inmiddels vervangen in totaal en hoeveel daarvan zijn van modellen na 2010?
Gegevens over aantallen kromgetrokken warmtewisselaars verzamelt de NVWA niet. De fabrikant (Bosch) rapporteert Europees breed periodiek over de aantallen vervangen branders. De meest recente rapportage dateert van augustus 2018. Van de 128.000 getraceerde ketels is 63% inmiddels gemodificeerd. Voor nog eens 20% zijn de vervangende branders aan de installateurs uitgeleverd. Bevestiging van de daadwerkelijke vervanging geschiedt door melding door de installateurs aan de fabrikant. De NVWA laat weten dat de hele actie in 2018 zal kunnen worden afgerond
Kunt u concreet aangeven hoe de «Wet kwaliteitsborging voor het bouwen» en de «wijziging van de woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» tegemoetkomen aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid, die stelt dat het huidige stelsel niet afdoende is om bewoners te beschermen tegen koolmonoxidevergiftiging?9
Het wetsvoorstel «wijziging van de woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» regelt dat werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties alleen mogen worden uitgevoerd door daarvoor gecertificeerde vakbekwame installateurs. Vrijwillige kwaliteitslabels vanuit de sector zijn dan niet meer voldoende om deze werkzaamheden te mogen uitvoeren. Hiermee wordt invulling gegeven aan de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Aan het certificeringsstelsel worden controle- en sanctiemaatregelen gekoppeld, om niet gecertificeerde en niet goed functionerende installateurs uit te sluiten van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Ook zal een (online)register worden opgezet met gecertificeerde installateurs. Op grond daarvan kunnen bewoners nagaan welke installateurs gecertificeerd zijn om de werkzaamheden uit te voeren.
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen beoogt een betere borging van de bouwkwaliteit door middel van een stelselwijziging in de bouw en een verbetering van de positie van de bouwconsument. In het voorgenomen stelsel controleert een onafhankelijke kwaliteitsborger of een bouwwerk voldoet aan alle bouwtechnische voorschriften uit het Bouwbesluit, waaronder die voor gasverbrandingsinstallaties.
Waarom duurt het al bijna vier jaar voordat een wettelijk gevolg wordt gegeven aan aanbevelingen van de Onderzoeksraad, die in haar hoofdconclusie schrijft «hiaten te zien in het stelsel dat waarborgen moet bieden voor veilige producten (verbrandingsinstallaties en koolmonoxidemelders) en de dienstverlening door deskundige installateurs. Nederland loopt daarmee achter ten opzichte van omringende landen», en wat betekent dit voor de veiligheid?
Na publicatie van het rapport van de Onderzoeksraad in november 2015, heeft de Tweede Kamer op 17 juni 2016 de kabinetsreactie op dit rapport ontvangen14, waarin de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft aangegeven onderzoek te zullen doen naar de mogelijkheden voor een wettelijk verplichte regeling voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Vervolgens heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst in zijn brief van 19 december 201615 de Kamer geïnformeerd over zijn overwegingen en besluit om over te gaan tot het voorbereiden van regelgeving (procescertificering). Daarna heeft de Minister van BZK u op 18 december 201716 geïnformeerd over de voortgang en verdere planning hiervan. Bedacht moet worden dat het voorgenomen wettelijke stelsel diverse nieuwe en ingrijpende maatregelen betreft die zorgvuldig moeten worden vormgegeven en waarvoor goed overleg met de sector noodzakelijk is hoe de invoering op een verantwoorde wijze vorm te geven. Inmiddels is het wetsvoorstel «wijziging van de woningwet in verband met de introductie van een stelsel van certificering voor werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties» op 13 september 2018 ter behandeling aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden.
Tegelijkertijd is de sector in de afgelopen periode ook zelf aan de slag gegaan om maatregelen door te voeren die tot verbetering van de veiligheid moeten leiden. Het betreft hier onder andere het aantoonbaar verbeteren van het vakmanschap van installateurs op het gebied van koolmonoxidepreventie door middel van bijscholing en de ontwikkeling van een Vakpaspoort waarmee werknemers hun vakbekwaamheid zichtbaar kunnen maken richting klanten.
Bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om serienummers van verbrandingstoestellen (centraal) te registreren, zoals bijvoorbeeld ook gebeurt in Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk, zodat bij mogelijk gevaar of calamiteiten de bewoners en/of eigenaren tijdig kunnen worden gewaarschuwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikant zorg te dragen voor een adequate registratie van de gefabriceerde en verhandelde producten (track and trace). De toezichthouder kan deze informatie van de fabrikant vragen als daar aanleiding voor is. Een centraal registratiesysteem heeft weinig toegevoegde waarde en brengt wel veel extra uitvoeringskosten met zich mee.
Op welke andere manieren gaat u ervoor zorgen dat de keten van toezicht sluitend is, zowel wat voor betreft de gezondheid en veiligheid van bewoners en buren, als voor wat betreft de gezondheid en veiligheid van monteurs en installateurs?
Met het voorgenomen wettelijk stelsel om van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties een gereserveerde activiteit te maken, wordt een sluitende keten van toezicht beoogd waarmee de veiligheid en gezondheid van bewoners en gebruikers van gebouwen in lijn met de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid wordt gewaarborgd. Het gaat hierbij om publiekrechtelijk toezicht, waarbij onderscheid is gemaakt naar het toezicht op het stelsel en op de naleving van de verbodsbepaling (om werkzaamheden uit te voeren zonder daarvoor gecertificeerd te zijn). Aan het certificeringsstelsel worden controle- en sanctiemaatregelen gekoppeld, om niet gecertificeerde en niet goed functionerende installateurs uit te sluiten van werkzaamheden aan gasverbrandingsinstallaties. Ook zal een (online)register worden opgezet met gecertificeerde installateurs. Op grond daarvan kunnen bewoners nagaan welke installateurs gecertificeerd zijn om de werkzaamheden uit te voeren.
Daarbij is het zo dat overtreding van de voorgenomen verbodsbepaling ook strafrechtelijk kan worden gesanctioneerd. Voor een nadere uiteenzetting hiervan verwijs ik u naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin de werking van het nieuwe stelsel uitvoerig is beschreven. De veiligheid en gezondheid van monteurs en installateurs is geregeld in de Arbeidsomstandighedenregelgeving.
Voor producten is het toezicht belegd bij de NVWA. In de gebruiksfase is het de verantwoordelijkheid van de eigenaar van het toestel om voor voldoende beheer en onderhoud te zorgen en het toestel periodiek te laten controleren. Indien een installateur bij periodieke controle een onveilige product aantreft kan deze dat melden bij de NVWA.
Ik zie geen reden om hierop aanvullende maatregelen te treffen.
Waarom bent u wel een voorstander van een Algemene Periodieke Keuring (APK) voor auto’s, maar weigert u een periodieke keuring in te stellen voor woninginstallaties zoals verbrandingstoestellen, hoewel dit de gezondheid, veiligheid en efficiëntie ten goede komt, en een coalitie van installatiebedrijven, inspectiebedrijven en kennisinstituten hiervoor pleit? Bent u bereid uw standpunt te herzien en een APK voor huizen in te voeren?10
De noodzaak van de invoering van een algemene periodieke keuring moet steeds per onderwerp worden beschouwd. Voor woninginstallaties is die noodzaak er niet. Er geldt al een zorgplicht voor eigenaren en bewoners om te zorgen dat woninginstallaties geen gevaar opleveren.
Bij woninginstallaties speelt vooral het gevaar van koolmonoxidevergiftiging. In dat kader heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid in haar rapport over de gevaren van koolmonoxide aangegeven een aanbeveling tot verplichte periodieke keuringen van verbrandingsinstallaties te hebben overwogen, maar daarvan te hebben afgezien vanwege de grote praktische implicaties. De Onderzoeksraad meent dat met de voorgestelde wettelijke regeling het stelsel dat de veiligheid van verbrandingsinstallaties moet waarborgen sterk wordt verbeterd. Verder blijkt volgens de Onderzoeksraad dat bij de meerderheid van de verbrandingsinstallaties al vrijwillig periodiek onderhoud wordt uitgevoerd.
De door u aangehaalde radiouitzending van BNR betrof de publicatie van een nieuwe norm: NEN 8025 «Periodieke beoordeling van de veiligheid van technische installaties en technische voorzieningen in woningen». Deze door de stichting NEN opgestelde norm betreft een initiatief van marktpartijen. Het staat gebouweigenaren vrij om deze norm te gebruiken in het kader van de hiervoor genoemde zorgplicht.
De aanhoudende onrust bij LVO Maastricht |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal vmbo-leerlingen mogelijk het verkeerde diploma»?1
Ja.
Klopt het dat leerlingen het verkeerde diploma hebben gekregen, er fouten zaten in de cijferlijsten en niet alle leerlingen zijn gebeld over de uitslag van de examens? Zo ja, hoe is het mogelijk dat er nog steeds grote (administratieve) fouten worden gemaakt door LVO Maastricht?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft mij gemeld dat er geen verkeerde diploma’s zijn uitgereikt. Geslaagde leerlingen die de gemengde leerweg (GL) met een extra theorievak hebben gevolgd en begin 2018 een verklaring hebben ingediend het diploma vmbo theoretische leerweg (TL) te willen ontvangen, hebben dat diploma ook ontvangen. Op 31 augustus 2018 gaven acht leerlingen met een diploma GL aan dat zij ook een diploma TL hadden verwacht, gelet op het feit dat zij een extra theorievak hadden gevolgd. Van hen had VMBO Maastricht geen verklaring in bezit dat zij dat diploma wilden ontvangen. Zes van deze leerlingen bleken aan de voorwaarden te voldoen en ontvangen alsnog een diploma TL.
Verder is mijn conclusie op basis van informatie die de inspectie van VMBO Maastricht heeft gekregen, dat alle cijfers op de cijferlijsten kloppen.
Wat betreft het bellen van leerlingen heeft VMBO Maastricht aangegeven dat niet altijd de telefoon werd opgenomen en in een enkel geval het telefoonnummer uit de administratie niet bleek te kloppen.
Kent u het zelfevaluatierapport van het schoolbestuur?2
Ja.
Gaat de Onderwijsinspectie nader onderzoeken hoe het kan dat het schoolbestuur stelt dat hen «geen enkel signaal bekend was», terwijl ouders aangeven al jaren aan de bel te trekken?
Het omgaan met klachten en de communicatie daarover is onderdeel van de onderzoeken van de inspectie.
Is de onderwijsinspectie voornemens om ook de verantwoording van het bestuur aan de medezeggenschapsraad en de rol van de raad van toezicht in het onderzoek te betrekken?
Ja, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en de raad van toezicht worden bevraagd in het kader van het onderzoek bestuurlijk handelen van de inspectie.
Is de voortdurende onrust en de zelfevaluatie voor u reden om opnieuw actie te ondernemen? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over onjuistheden rond de diplomering op 31 augustus 2018 bevatte onjuistheden; zie ook het antwoord op vraag 1. De zelfevaluatie is onderdeel van onderzoek van de inspectie. Ik wacht de uitkomsten daarvan af.
De berichtgeving dat de gezondheid van modellen in de mode-industrie ondanks beloftes nog steeds ver onder de maat is |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van NOSop3, waaruit blijkt dat er weinig terechtkomt van de afspraken om het dunne schoonheidsideaal in de mode-industrie te veranderen?1
Ja
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek?
Er is met enkele tientallen modellen gesproken. De gesprekken geven een beeld hoe modellen hun vak kunnen ervaren. Mijn beeld is dat problemen ontstaan omdat meisjes op jonge leeftijd gescout worden, waarna hun lichaam nog verandert. Cruciaal is de begeleiding die modellen krijgen. Zorgwekkend vind ik dat een aantal gesproken modellen niet in beeld wil komen uit angst. «The Model’s Health Pledge» (TMHP) spant zich in om deze onveiligheid weg te nemen. De gedane beloftes van de mode-industrie gaan in deze pledge niet over heupmaten, maar over het beschermen van de gezondheid van modellen, o.a. door het scheppen van realistische verwachtingen, zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden en het geven van een goede begeleiding. Daarnaast dragen de partners bij aan en realistische beeldvorming van het modellenvak in de media.
Deelt u de mening dat de mode-industrie op deze manier bijdraagt aan een onrealistisch en ongezond beeld waaraan meisjes zouden moeten voldoen?
De nadruk op dunne modellen vanuit de high fashion draagt daar naar mijn idee zeker aan bij. In de rapportage worden gelukkig ook positieve ontwikkelingen gesignaleerd zoals de groeiende aandacht voor «curvy» modellen en het verschijnen van een minder dunne Barbie pop.
Hoe beoordeelt u de hartenkreten van de modellen die aangeven zich nog altijd gedwongen te voelen om af te vallen en ongezond dun te zijn?
Die hartenkreten van jonge mannen en vrouwen die zich gedwongen voelen om ongezond dun te zijn raken mij. Het is natuurlijk vreselijk als jonge mensen zich gedwongen voelen om ongezond te zijn. Daarom steun ik ook het werk van «The Model’s Health Pledge» (TMHP). Het modellenvak past niet bij iedereen. Als bij het ouder worden duidelijk wordt dat je niet geschikt bent voor de high fashion is het de verantwoordelijkheid van opvoeders en begeleiders, zoals modellenbureau’s, te helpen met dit inzicht en te helpen hier op een goede en gezonde manier mee om te gaan.
In hoeverre worden de afspraken geëvalueerd die uw voorganger, Staatssecretaris Van Rijn, op initiatief van de CDA-fractie met de mode-industrie heeft gemaakt? Is er gesproken over evaluatiemomenten?
Mijn voorganger heeft geen afspraken met de mode industrie gemaakt. Wél heeft hij partijen bij elkaar gebracht en verkend met de partijen wat zij vanuit de branche kunnen doen. Dit heeft geleid tot «The Models Health Pledge» (TMHP).
Partijen die onderdeel uitmaken van deze pledge wilden graag dat zaken werden geëvalueerd. Onderzoeksbureau Sardes heeft daarom kortgeleden een enquête gehouden onder 300 modellen in overleg met de TMHP. Deze uitkomsten kunnen helpen om de pledge verder te ontwikkelen.
Welke resultaten heeft het in 2016 gesloten convenant met een aantal partners in de mode-industrie tot nu toe opgeleverd?
Het convenant moet bijdragen aan het beschermen en vergroten van de weerbaarheid van modellen. Resultaten zijn o.a. dat er na deze ondertekening in 2016, in oktober 2017 een platform is gelanceerd met een meldpunt en een vertrouwenscommissie, er is inmiddels ook een nieuwe norm voor naaktfotografie (sowieso niet onder de 18 en niet als het van tevoren niet is gemeld), een stappenplan voor identificatie van en omgang met eetstoornissen en een checklist voor shows tijdens de Amsterdam Fashion Week. Er zijn inmiddels 55 ondertekenende partners die de beloften van de TMHP hebben ondertekend en zich inzetten voor de gezondheid van modellen.
Heeft u enige indicatie welk deel van de mode-industrie zich actief inzet om de gezondheid van modellen te verbeteren en geen werk verschaft aan (te) magere modellen? Is het draagvlak breed genoeg om de problematiek aan te pakken?
Die precieze indicatie heb ik niet. Wel weet ik dat er inmiddels 55 partners zijn die de beloften van de TMHP hebben ondertekend en zich inzetten voor de gezondheid van modellen.
Voor de ontwikkeling van de TMHP is nadrukkelijk gekeken naar het Deense convenant en wat daarvan kon worden geleerd. TMHP is net als in Denemarken een groeiende beweging, die daar over de jaren heen steeds groter is geworden. Ik hoop dus dat het aantal ondertekenaars in Nederland zal blijven groeien en dat grote merken zich blijven aansluiten en daarmee de impact zal toenemen.
De effecten van het Franse verbod wil ik graag in beeld hebben. Voordat een vergelijkbaar verbod hier serieus wordt overwogen wil ik vooralsnog inzetten op de aanpak van TMHP. Het platform van de TMHP is nu 1 jaar onderweg om de industrie van binnenuit te veranderen in plaats van bovenaf via wet- en regelgeving.
Welke mogelijkheden ziet u om deze praktijken binnen de mode-industrie aan te pakken?
TMHP is een kansrijke aanpak. Daarbij is cruciaal dat de partijen dit zelf omarmen en oppakken, en er nog meer partijen gaan tekenen. Dat heeft tijd nodig, maar ik houd dit nauwlettend in de gaten. Ik ben voornemens deze aanpak eind 2019 te evalueren en op basis daarvan zo mogelijk te beoordelen of deze voldoende bescherming biedt aan modellen.
In hoeverre kan Nederland volgens u leren van de Deense aanpak met een ethisch convenant of van het verbod op inzet van modellen met een te lage Body Mass Index (BMI) in Frankrijk?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Verhoog de BTW op drinkwater niet’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Martin van Rooijen (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verhoog de BTW op drinkwater niet»?1
Ja.
Wat is het effect van de verhoging van de btw op de prijs van drinkwater?
Het leveren van water kan zowel onder het verlaagde btw-tarief van 6% als onder het algemene btw-tarief van 21% vallen. Dit geldt ook voor diensten die te maken hebben met water. Voor de levering van leidingwater geldt het verlaagde btw-tarief van 6%. Op Prinsjesdag 2018 is voorgesteld om het verlaagde btw-tarief te verhogen van 6% naar 9%. Dit is een maatregel die voortvloeit uit het regeerakkoord. Mocht het onderhavige wetsvoorstel worden aangenomen, dan geldt voor de levering van leidingwater vanaf 1 januari 2019 het verlaagde btw-tarief van 9%. Dit betekent dus een stijging van de prijs op leidingwater met drie procentpunt.
Hoe is de belasting op drinkwater opgebouwd? Klopt het dat de belasting op drinkwater bijna 30% bedraagt?
De leveranciers van leidingwater betalen leidingwaterbelasting aan de Belastingdienst. Zij berekenen de belasting door aan hun klanten. De belasting staat apart op de nota vermeld. De overheid wil met deze belasting stimuleren dat bedrijven en huishoudens zuiniger omgaan met leidingwater. De belasting op leidingwater bedraagt in 2018 € 0,339 per 1 m3. De waterprijs inclusief de belasting op leidingwater vormt vervolgens de belastinggrondslag voor de heffing van btw. Aangezien de prijs per waterleverancier verschilt, zal ook het percentage aan belasting dat is begrepen in de prijs van leidingwater verschillen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een eerste levensbehoefte als drinkwater uitgezonderd zou moeten zijn van deze btw-verhoging?
Nederland kent één verlaagd btw-tarief en het is niet gewenst om daarvan af te wijken.
Overweegt het kabinet de Belasting op Leidingwater (BoL) te verlagen of af te schaffen, nu de btw op drinkwater stijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet voornemens om de belasting op leidingwater te verlagen dan wel af te schaffen.
Het bericht dat Maleisische vrouwen stokslagen krijgen omdat zij op vrouwen vallen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Maleisische vrouwen krijgen stokslagen voor «poging tot lesbische seks»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat twee Maleisische vrouwen, ondanks eerdere internationale druk, alsnog stokslagen hebben gekregen omdat zij van elkaar houden?
Het kabinet heeft met zorg en afschuw kennisgenomen van deze strafmaatregel, die is opgelegd door de shariarechtbank van de Maleisische deelstaat Terengganu. Het kabinet beschouwt het geven van stokslagen als een wrede, inhumane en vernederende straf. Dat deze straf wordt opgelegd vanwege een bepaalde seksuele geaardheid veroordeelt het kabinet scherp. Daarom verwelkomt het kabinet de verklaring van de Maleisische premier Mahathir van 5 september jl., waarin de regering van Maleisië afstand neemt van de uitgevoerde strafmaatregel.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Maleisische ambtsgenoot om de uitvoering van de straf te veroordelen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger van de EU Mogherini heeft – mede op Nederlands initiatief – in reactie op de strafuitvoering een verklaring uitgegeven waarin de stokslagen worden veroordeeld en Maleisië wordt opgeroepen de rechten van LHBTI’s te garanderen. Maleisië is gehouden aan internationale mensenrechtenverplichtingen, ook die ten aanzien van de bescherming van LHBTI’s.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 heeft de Maleisische regering bij monde van premier Mahathir op 5 september jl. afstand genomen van de uitgevoerde strafmaatregel.
De Nederlandse ambassadeur in Maleisië heeft de kwestie in gesprekken met de autoriteiten en mensenrechtenorganisaties aan de orde gesteld. Ik zal de kwestie bij mijn volgende gesprek met mijn ambtsgenoot Saifuddin Abdullah eveneens aan de orde stellen.
Hoe beoordeelt u de verslechterende mensenrechtensituatie in Maleisië en dan met name die voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (LHBTI’ers)?
De positie van de LHBTI-gemeenschap in Maleisië wordt op de voet gevolgd door de Nederlandse ambassade in Kuala Lumpur. Sinds het aantreden van de nieuwe regering afgelopen mei is de discussie hierover in Maleisië meer open geworden. In het algemeen is de persvrijheid verbeterd en zijn mensenrechten hoger op de agenda gekomen. In de nieuwe regeringscoalitie zijn ook vertegenwoordigers van civil society en mensenrechtenorganisaties opgenomen. De federale regering heeft de intentie aangegeven om Maleisië tot alle negen VN-Mensenrechtenverdragen toe te laten treden. Er is ook meer ruimte voor organisaties die zich inzetten voor de rechten van de LHBTI-gemeenschap.
Daar staat tegenover dat een aantal deelstaten, waaronder Terengganu, bestuurd wordt door de conservatieve oppositie. Daar is een beweging zichtbaar richting een meer conservatieve uitleg van de islam, inclusief lijfstraffen en intolerantie jegens de LHBTI-gemeenschap. De shariarechtbanken vallen onder de verantwoordelijkheid van de deelstaten en staan niet onder controle van de federale regering van Maleisië.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland, ook in EU-verband, om de verslechterende mensenrechtensituatie in Maleisië aan de orde te stellen en Malesiërs die bedreigd worden vanwege hun geaardheid te ondersteunen?
Het kabinet zal de ontwikkelingen op de voet blijven volgen en niet nalaten zorgen over de mensenrechtensituatie, inclusief de positie van LHBTI’s, bij de Maleisische autoriteiten aan de orde te stellen.
Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie en geweld, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit. De Nederlandse ambassade in Kuala Lumpur heeft regelmatig contact met vertegenwoordigers van de LHBTI-gemeenschap en ondersteunt hen waar mogelijk.
Het bericht ‘Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken»?1
Bent u bekend met de discussie die in het verleden is gevoerd aangaande de verzilting van zoetwatervoorraden in de Haringvliet? Zo ja, welke overwegingen hebben u doen besluiten om akkoord te gaan met het openstellen van de dam, gezien het gevolg dat door de opening van de Haringvlietdam zout zeewater de Haringvliet in kan stromen?
Het Kierbesluit is onderdeel van internationale afspraken zoals het Masterplan Trekvissen Rijn onder het Rijnactieprogramma en de internationale stroomgebiedbeheerplannen voor Rijn en Maas onder de KRW. De sluizen in de Haringvlietdam gaan op een kier om migratie van vis naar de rest van het stroomgebied van de Rijn en de Maas mogelijk te maken. Belangrijk onderdeel van het Kierbesluit is dat de functionaliteit van de innamepunten voor zoetwater behouden moet blijven. De zoetwaterbeschikbaarheid van het Haringvliet blijft geborgd door verplaatsing van innamepunten in het westen van het Haringvliet voor drinkwater en landbouwwater naar het oosten. Het oostelijk deel van het Haringvliet blijft zoet. Bij de verplaatsing van de innamepunten is daarnaast extra geïnvesteerd in de kwaliteit en robuustheid van de zoetwater(aanvoer)systemen van het waterschap en het drinkwaterbedrijf.
Is in de discussie rondom verzilting van zoetwatervoorraden rekening gehouden met de belangen van de land- en tuinbouw in het gebied; sectoren die groot belang hebben bij een goede en betrouwbare aanvoer van zoet water?
Ja, zie ook vraag 2. De verplaatsing van de innamepunten, en inrichting van de nieuwe watersystemen, is in nauw overleg met de sector gerealiseerd. LTO, waterschap en drinkwaterbedrijf nemen ook deel aan een klankbordgroep die de stapsgewijze invoering van het Kierbesluit de komende jaren begeleidt.
Is in het besluit om de Haringvlietdam open te stellen ook rekening gehouden met extreme droogteperiodes, zoals ervaren in de afgelopen maanden, en de bijbehorende schaarste van zoet water?
Ja, gedurende een deel van het jaar is de Rijnafvoer te laag. In die gevallen moet al het water via de Nieuwe Waterweg stromen om daar de zoutindringing tegen te gaan. De Haringvlietsluizen staan dan, net als nu, dicht. In die situatie wordt dus ook geen zout water het Haringvliet opgelaten.
Acht u het in dit soort gevallen wenselijk dat de zoetwatervoorraad in de Haringvliet verzilt door het openstellen van de dam?
Nee, zie ook antwoord 4.
Zal na het openstellen van de Haringvlietdam worden gemonitord in welke mate het zoete water verzilt en op welke manier dit effecten heeft voor de zoetwatertoevoer voor de land- en tuinbouw in het gebied? Zo ja, op welke manier zal dit worden gemonitord? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren zal via een onderzoeksprogramma stapsgewijs gewerkt worden aan de definitieve bedienprotocol voor de Haringvlietsluizen. Daarbij is zoetwaterbeschikbaarheid een randvoorwaarde. De zoutbeweging zal via een meetnet van 8 zoutmeetpunten met elk op drie dieptes zoutmeters (om de 10 minuten online/openbaar) continu gevolgd worden. Er wordt risico-gestuurd gewerkt, waarbij gestart wordt met kleinere openingen en situaties met relatief veel Rijnafvoer. Het waterschap Hollandse Delta meet grondwater en oppervlaktewater op de twee aanliggende eilanden.
Zal na het openstellen van de Haringvlietdam worden gemonitord in welke mate het openstellen van voornoemde dam een positieve invloed zal hebben op de visstand in het gebied? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende methoden, waaronder telemetrie, zullen de effecten van de Kier op visintrek en andere ecologische effecten worden gemonitord. Voor de telemetrie worden zalmen en zeeforellen aan de buitenzijde van de Haringvlietsluizen gevangen, van een zender voorzien, weer vrijgelaten en vervolgens kan hun potentiële intrek tot in Duitsland gevolgd worden. Momenteel komen de meeste van zenders voorziene vissen de Haringvlietsluizen niet voorbij. In de eerste jaren zijn de openingen, vanwege de stapsgewijze invoering, nog beperkt. Ook moet het water- en ecosysteem zich instellen op de nieuwe situatie. In deze periode kunnen daarom nog geen structurele conclusies getrokken worden over de effectiviteit van het Kierbesluit. Daarnaast is het vanwege natuurlijke schommelingen in de vispopulatie van belang om langdurig te monitoren.
Zullen de gestrande onderhandelingen met stakeholders in de visserijsector om afspraken te maken over visserij in de Haringvliet en het Noordzeegebied rondom de Haringvlietdam nieuw leven ingeblazen worden om zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van de verschillende stakeholders? Zo nee, waarom niet?
Hierop zal uitgebreid worden ingegaan in de beantwoording van de vragen van het lid de Groot (kenmerk 2018Z15103), zoals die mede namens mij, door de Minister van LNV zal plaatsvinden. Hierbij zal zowel worden ingegaan op de onderhandelingen waar u aan refereert, als ook meer generiek op de visserijsituatie in de omgeving van de Haringvlietsluizen.
Is bij de beslissing om de Haringvlietdam wederom open te stellen rekening gehouden met, en onderzoek gedaan naar, de vorming van zoute kwel in het gebied rondom de Haringvliet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek?
In de studies die ten grondslag lagen aan het Kierbesluit is ook onderzocht in welke mate de maatregel invloed heeft op grondwaterstromingen. Op basis daarvan wordt er geen extra zoute kwel als gevolg van het Kierbesluit verwacht. Het waterschap Hollandse Delta heeft hiervoor echter wel een monitoringsnetwerk ingericht. Op basis van de onderzoeksrapporten heeft het waterschap extra beheersmaatregelen genomen zoals het opzetten van het waterpeil in het zoetwaterkanaal om mogelijke kwel te onderdrukken of het in een later stadium meer doorspoelen van het watersysteem.
Zal de openstelling van de Haringvlietdam op een gegeven moment geëvalueerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment zal dit gedaan worden en op basis van welke criteria?
De effecten van de Kier zullen worden gemonitord en gedeeld met belanghebbenden in de klankbordgroep. Het andere beheer van de Haringvlietsluizen is onderdeel van een groot pakket aan internationale maatregelen om de vismigratie in de Rijn en Maas te verbeteren. Er zijn geen aparte doelstellingen voor het Kierbesluit geformuleerd. Dat neemt niet weg dat er uitgebreid gemonitord wordt, primair om de bediening, ook voor vismigratie, te optimaliseren. Daarnaast ook om effecten te kunnen rapporteren.
Mocht de evaluatie geen positieve uitkomst hebben, wat zijn dan wat u betreft de te treffen maatregelen?
Daar is nu nog geen antwoord op te geven. In de eerste jaren zijn de openingen, vanwege de stapsgewijze invoering, nog beperkt. Zie ook vraag 7. Overigens wordt gewerkt aan meer maatregelen om de vispasseerbaarheid te bevorderen, zoals de vismigratierivier bij de Afsluitdijk.
Het interview ‘De Wending’ met Dhr. Leon Adegeest |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het interview «De wending» met Leon Adegeest?1
Het interview is mij bekend.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst door de heer Adegeest die zich geïntimideerd voelt door uw ministerie?
Het in het interview geschetste beeld herken ik niet.
Met welk doel heeft er contact plaatsgevonden tussen ambtenaren van uw ministerie en de heer Adegeest voorafgaand aan presentaties die hij gaf? Wie heeft hiertoe besloten en waarom?
Er is meerdere malen contact geweest tussen mijn ministerie en leden van Hoog Overijssel en de bewonersdelegatie, onder wie ook met de heer Adegeest als lid van Hoog Overijssel en toen hij nog onderdeel uitmaakte van de bewonersdelegatie. Deze contacten vonden plaats in het kader van het MER Lelystad en de totstandkoming van de twee adviezen waar ik de bewonersdelegatie om had gevraagd.
Welke afspraken zijn er op uw ministerie over direct contact tussen ambtenaren en belanghebbenden in de luchtvaart (bewonersgroepen, luchtvaartmaatschappijen, werknemersvertegenwoordiging, maatschappelijke organisaties)? Is er een protocol voor direct contact met vertegenwoordigers van belangenorganisaties?
Het onderhouden van contacten met belanghebbenden is een belangrijk onderdeel van het werk van ambtenaren. De Gedragscode Integriteit Rijk schrijft voor welke waarden en normen daarbij horen.
Kent u andere gevallen waarin belanghebbenden om onduidelijke redenen zijn benaderd door uw ministerie of zich geïntimideerd hebben gevoeld?
Nee. Wel heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat mij verzocht te reageren op het NRC-artikel van 3 september jl., met als titel «Ambtenaren hebben het laatste woord». Het artikel gaat over een onderzoek naar de vergoeding in verband met een subsidieregeling voor het onderwerken van graanresten rondom Schiphol (in het artikel genoemd ganzenregeling) van het Wageningen Economic Research-instituut (WECR). Deze reactie heb ik u op 28 september jl. doen toekomen.
Heeft uw ministerie het functioneren van belanghebbenden die kritisch staan tegenover uw luchtvaartbeleid geprobeerd te beïnvloeden door personen of organisaties onder druk te zetten?
Mij zijn geen gevallen bekend waarin mijn ministerie zou hebben geprobeerd om critici van het luchtvaartbeleid te beïnvloeden. Ik deel de mening dat een open cultuur noodzakelijk is. Het ministerie spant zich in om over het gehele beleidsdomein transparant te zijn, door actief informatie te verstrekken en stakeholders te betrekken bij beleidsvorming. Op het dossier luchtvaart, en in het bijzonder Lelystad Airport, zijn de afgelopen periode informatiebijeenkomsten, een consultatieproces voor stakeholders en het brede publiek en diverse regionale gesprekken georganiseerd. In het kader van de consultatiefase rondom Lelystad Airport is een bewonersdelegatie, samengesteld uit diverse regionale actiegroepen, gevormd om mij te adviseren. Ook is ervoor gekozen om de actualisatie van het MER zo transparant mogelijk tot stand te brengen, door niet alleen meerdere bureaus een contra-expertise te laten verrichten, maar ook door de bewonersdelegatie. Over de toekomst van de luchtvaart wordt op dit moment een maatschappelijke dialoog georganiseerd. In dat kader vindt dit najaar een reeks regiobijeenkomsten plaats waarin uiteenlopende stakeholders met verschillende visies over het luchtvaartbeleid met elkaar in gesprek gaan.
Ook voor de herziening van het luchtruim wordt actief ingezet op participatie van stakeholders. Ter toelichting verwijs ik hiervoor naar mijn Kamerbrief2 over de participatie op het luchtvaartdossier. Bij de totstandkoming van mijn beleid hecht ik, kortom, aan een open, transparant en zorgvuldig proces.
Kent u andere gevallen waarin belanghebbenden onder druk zijn gezet om hun mening over beleidsmatige kwesties te wijzigen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Wordt dat geregistreerd?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een open cultuur noodzakelijk is om de transitiefase waarin de luchtvaart zich bevindt te faciliteren? Zo ja, is deze open cultuur geborgd binnen uw ministerie en specifiek binnen het directoraat luchtvaart?
Zie antwoord vraag 6.
Opinie 7/2018 van de Europese databeschermingsautoriteit (EDPS) over het voorstel om vingerafdrukken op ID-kaarten op te nemen |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met Opinie 7/2018 van de Europese databeschermingsautoriteit (EDPS) over het EU-voorstel (2018/0104) over de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten door middel van het opnemen van vingerafdrukken?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezichtsafbeeldingen en vingerafdrukken beschouwd moeten worden als gevoelige persoonsgegevens en daarom speciale bescherming verdienen?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de EDPS dat het betreffende EU-voorstel niet voldoende rechtvaardigt waarom twee soorten biometrische data (gezichtsafbeelding en vingerafdrukken) op ID-kaarten opgeslagen moeten worden, terwijl het gestelde doel ook met minder indringende middelen bereikt kan worden?
Ik zie daarin steun voor het Nederlandse standpunt in de onderhandelingen om de proportionaliteit van dit onderdeel van het voorstel ter discussie te blijven stellen.
Bent u het met het oordeel van de EDPS eens dat het voorstel een vergaande impact zal hebben op honderden miljoenen Europeanen omdat zij aan de verplichte vingerafdrukeisen zullen worden onderworpen, terwijl veel landen deze vingerafdrukken niet kunnen uitlezen? Zo nee, waarom niet?
De EDPS neemt hetzelfde standpunt in als dat Nederland in de afgelopen periode heeft ingenomen met betrekking tot het opnemen van de vingerafdrukken op identiteitskaarten. Belangrijkste reden is het tot op heden beperkte gebruik van vingerafdrukken in paspoorten bij grenscontroles en de afwezigheid van grenscontroles binnen het Schengengebied vanwege het vrije verkeer van personen en goederen. Net als de EDPS heb ik de proportionaliteit van het opnemen van de vingerafdrukken in relatie tot het beperkte gebruik onder de aandacht gebracht en blijf ik daarvoor aandacht vragen.
Deelt u de mening dat de noodzakelijkheid en proportionaliteit van het verwerken van biometrische data zoals vingerafdrukken in deze context opnieuw tegen het licht zou moeten worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de komende Raadswerkgroep op 14 september zal ik onder verwijzing naar het rapport van het EDPS dit onderwerp opnieuw aan de orde stellen.
Wat is uw reactie op het voorstel van de EDPS dat vanwege het feit dat het beoogde doel van het voorstel niet de noodzaak rechtvaardigt voor de opslag van twee soorten biometrische data, het een alternatief is om alleen de opslag van de gezichtsafbeelding te handhaven en niet de vingerafdrukken?
Tijdens de onderhandelingen in de Raadswerkgroep, en later dit jaar in de Raad van de Europese Unie, zal Nederland blijven wijzen op de proportionaliteit van deze maatregel. Daarbij zal Nederland dan ook verwijzen naar de opinie van de EDPS op dit onderwerp.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een specifieke bepaling in de verordening dat lidstaten verplicht zijn de biometrische data die verwerkt zijn direct te verwijderen na het opslaan op de identiteitskaart en dat deze gegevens daarna in geen enkel geval voor andere doeleinden gebruikt mogen worden?
De verordening kent nu al een bepaling met daarin doelbinding voor het gebruik van de biometrische gegevens. Daarbij zijn de landen gebonden aan de grenzen van de verordening en hun nationale wetgeving. Voor het gebruik van de data acht ik die bepalingen met doelbinding voldoende.
De EDPS benadrukt verder dat voorkomen moet worden dat de lidstaten zelf vingerafdrukdatabases gaan ontwikkelen op basis van deze verordening. In de aankomende Raadswerkgroep zal ik specifieke aandacht vragen voor deze observatie van de EDPS.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voorafgaand aan het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) Biometrie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het bericht dat er ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan?1
Ja. In mijn brief2 van 20 augustus 2018 naar aanleiding van vragen van de leden Moorlag en Nijboer (beiden PvdA) heb ik u geïnformeerd over de beving die op 19 november 2017 ten oosten van Groningen bij Winschoten is gemeten. Het KNMI heeft op 3 september 2018 zijn onderzoek3 naar aanleiding van de gemeten beving gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de problemen bij zoutwinning ernstiger lijken dan eerder werd aangenomen? Wat is daarop uw reactie?
Nee, die mening deel ik niet. De waargenomen trilling heeft niet geleid tot problemen. Wel ben ik van mening dat de recente incidenten in de zoutsector onderstrepen dat er meer aandacht moet worden besteed aan de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen dan in het verleden het geval is geweest. In het recent verschenen rapport «Staat van de sector Zout» heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) daarvoor aan mij, aan de sector en aan zichzelf een aantal aanbevelingen gedaan. Ik mijn brief4 van 27 september 2018 heb ik aangegeven dat ik van plan ben om deze aanbevelingen op te volgen.
Gaat het bij de caverne uit het bericht (bij Winschoten) om een instabiele caverne, waardoor er een kans is op een zinkgat?
Nee, de zoutcaverne bij Winschoten is geen instabiele caverne. Deze caverne is door zijn cilindrische vorm stabiel. SodM ziet echter wel een risico voor deze zoutcaverne, omdat de caverne zich relatief dicht bij de rand van de zoutkoepel bevindt. Naar de huidige maatstaven zou deze caverne niet op deze plek aangelegd worden. Tegenwoordig houdt AkzoNobel een veiligheidsmarge van 200 meter aan ten opzichte van de rand van de zoutkoepel. Het is daarmee niet gezegd dat de caverne instabiel is, maar wel is onduidelijk in hoeverre de wanden dik genoeg zijn om stabiliteit op de lange termijn te kunnen waarborgen.
Omdat de caverne zich in de nabijheid van de bebouwde kom van Heiligerlee bevindt, is er – als in de toekomst de caverne instabiel zou worden – kans op schade. Op dit moment wordt de caverne periodiek gemonitord op veranderingen in vorm. Vanaf eind september 2018 is er een uitgebreid akoestisch netwerk in werking getreden, waarmee deze caverne, en ook de andere zoutcavernes in de buurt van Heiligerlee, continu in de gaten worden gehouden. Het systeem zal vroegtijdig de signalen van instabiliteit oppikken, zodat er voldoende tijd is om maatregelen te nemen.
Wat gaat u doen met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om in Veendam geen nieuwe putten te boren en cavernes te maken?
In zijn advies van 13 juli 2018 heeft SodM geoordeeld dat de aanleg van de twee nieuwe cavernes (VE5 en VE6) niet meer past binnen het nu geldende winningsplan. Het boren en aanleggen van de nieuwe cavernes en de winning van zout uit deze putten kan wat SodM betreft enkel nog op basis van een gewijzigd en goedgekeurd winningsplan worden toegestaan.
Gelet op dit advies, heb ik Nedmag verzocht om uiterlijk 1 januari 2019 een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat de besluitvorming op een voorliggende aanvraag voor een omgevingsvergunning kan worden gecoördineerd met de instemmingsprocedure voor het winningsplan. Zoals ik al eerder aan de Tweede Kamer heb bericht, kan met de aanleg van de putten en cavernes niet worden ingestemd totdat voldoende duidelijk is dat de aanleg van deze putten en cavernes op een veilige en milieuverantwoorde wijze kan plaatsvinden.
Hoe is het met de veiligheid van de Groningers daar waar sprake is van gestapelde mijnbouw, zoals bij Veendam?
In mijn brief5 van 20 augustus 2018 ben ik ingegaan op de risico’s van gestapelde mijnbouw ten aanzien van de bodemdaling. De onderzoekers van de TU Delft hebben laten zien dat in gebieden met gestapelde mijnbouw de bodemdaling, de krommingen en de hellingen van de bodem weliswaar groter zijn, maar dat dit geen directe schade heeft veroorzaakt.
SodM is zich op dit moment aan het beraden hoe de agenda van het onderzoek naar de effecten van gestapelde mijnbouw vormgegeven zal worden.
Zijn er schademeldingen in de omgeving van de zoutcaverne in Winschoten binnengekomen bij de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) op of vlak na 19 november 2017? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Er zijn tot op heden (2 oktober 2018) bij de Tcbb geen verzoeken voor schadeonderzoek binnengekomen naar aanleiding van de op 19 november 2017 gemeten trilling.
Deelt u de mening dat schade aan woningen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden, ongeacht of dit door Akzonobel, Nedmag of NAM is veroorzaakt?
Ja, ik deel de mening dat schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden. Mijnbouwbedrijven zijn conform de Mijnbouwwet aansprakelijk voor de schade die zij veroorzaken. Hiervoor geldt de langst mogelijke termijn, namelijk dertig jaar.
Op grond van de Mijnbouwwet heeft een onderneming de zorg voor een goede uitvoering van mijnbouwactiviteiten en dient de onderneming alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om schade te voorkomen. Mocht desondanks schade ontstaan, dan is de exploitant van het mijnbouwwerk – ingevolge artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – aansprakelijk voor de schade die ontstaat als gevolg van het mijnbouwwerk en dient de onderneming die schade te vergoeden.
Voor het aansprakelijk stellen is het van belang dat het oorzakelijk verband tussen de schade, de bodemtrilling en de mijnbouw wordt vastgesteld. Indien in een bepaald gebied door verschillende mijnbouwondernemingen verschillende mijnbouwactiviteiten worden uitgeoefend, dan zal het causaal verband tussen de schade en de specifieke mijnbouwactiviteit moeten worden vastgesteld.
Particulieren die menen schade te hebben kunnen, nadat deze claim is afgewezen door het desbetreffende mijnbouwbedrijf, een beroep doen op de Tcbb. Deze zal na een onderzoek ter plaatse een uitspraak doen over het eventuele causale verband tussen de schade en de mijnbouw. De Tcbb zal ook het schadebedrag bepalen. Uitspraken van de Tcbb worden doorgaans door de mijnbouwbedrijven opgevolgd. Indien de uitspraak van de Tcbb niet opgevolgd wordt door het mijnbouwbedrijf dan kan de particulier, voorzien met het rapport van de Tcbb, naar de rechter stappen.
Op dit moment is het niet met zekerheid vast te stellen wat de oorzaak is van deze lichte trillingen. De KNMI heeft in haar rapport6 geconcludeerd dat de trillingen boven het gasveld aldaar hebben plaatsgevonden en daarmee niet aan de gaswinning te relateren zijn. SodM heeft AkzoNobel de opdracht gegeven om bij Heiligerlee net zoals in Twente een akoestisch monitoringsnetwerk aan te leggen waarmee eventuele toekomstige trillingen beter te detecteren, lokaliseren en te interpreteren zijn. Het netwerk is inmiddels geïnstalleerd en operationeel.
Voorziet u problemen voor inwoners wanneer niet helemaal duidelijk is wie de beving heeft veroorzaakt die schade tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt het, gezien de ellende waarin de Groningers zich al bevinden, geen tijd om de zoutwinning af te bouwen?
Ik sta de zoutwinning toe zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM heeft op 5 september 2018 tijdens de technische briefing in uw Kamer aangegeven dat ook in de toekomst zoutwinning in Nederland op een veilige wijze doorgang kan vinden, mits de juiste risicobeheersmaatregelen in acht worden genomen. De toezichthouder heeft hiertoe in de «Staat van de sector zout» een aantal aanbevelingen opgenomen. Ik heb in mijn reactie op het rapport 7 aangegeven hoe ik deze aanbevelingen zal opvolgen.
De hongerstaking van gedetineerde Rif-activisten in Marokko |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat Nasser Zafzafi en andere Rif-activisten een hongerstaking zijn begonnen om daarmee te protesteren tegen onterechte detentie en slechte omstandigheden in de gevangenis? Wat is bekend over de medische toestand van de heer Zafzafi die heeft aangekondigd te zullen hongerstaken tot de dood erop volgt?1
Ja. De heer Nasser Zefzafi is op 30 augustus jl. samen met een medegevangene, de heer Mohamed Haki, een hongerstaking begonnen om gelijke rechten als de andere gevangenen op te eisen, in het bijzonder de beëindiging van zijn eenzame opsluiting. Beiden hebben hun hongerstaking op 6 september jl. beëindigd toen werd tegemoetgekomen aan het merendeel van hun eisen en zij werden overgeplaatst naar een celblok met andere Riffijnse activisten. De heer Zefzafi bevindt zich sindsdien niet langer in een isolatiecel. Volgens de advocaat van de heer Zefzafi is zijn gezondheidstoestand stabiel.
Herinnert u zich de oproep van mensenrechtenorganisatie Amnesty International, die stelt dat Zafzafi en anderen vrijgelaten dienen te worden?2 Welke resultaten heeft uw contact met de Marokkaanse autoriteiten over de detentie van Rif-activisten tot op heden opgeleverd? Is er ook contact geweest met gedetineerden?
Ja. Graag verwijs ik u voor een antwoord op de vraag naar contacten met de Marokkaanse autoriteiten naar mijn brief van 5 september jl. inzake veroordelingen in Marokko in verband met de Rif-protesten. Hierin heb ik een eerste appreciatie gegeven van de rechtsgang en de behandeling van gevangenen. Als aanvulling daarop kan ik u informeren dat de Nederlandse ambassade in Marokko regelmatig contact heeft met de advocaat van de heer Zefzafi en met advocaten van andere gedetineerden. De advocaat van de heer Zefzafi staat in direct contact met de gedetineerden en stelt dat zij in goede gezondheid verkeren en zich in normale detentieomstandigheden bevinden. De Nederlandse ambassade heeft geen contact gezocht met de gedetineerden zelf.
Heeft u inmiddels het vonnis van de heer Zafzafi en anderen bestudeerd, alsmede de omstandigheden in de gevangenissen conform uw toezeggingen tijdens het algemeen overleg over Marokko op 28 juni 2018?3
Graag verwijs ik naar mijn eerder genoemde brief van 5 september jl.4
Bent u bereid nogmaals contact op te nemen met Marokko en aan te dringen op vrijlating en betere behandeling van Zafzafi en andere politieke gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik heb aangegeven in eerder genoemde brief, is het nog te vroeg om een definitieve appreciatie te geven over de gehele procesgang aangezien de vonnissen nog niet openbaar zijn gemaakt en het hoger beroep nog moet dienen. Wat betreft de behandeling van de heer Zefzafi en andere politieke gevangenen, beschik ik niet over informatie die een verzoek om betere behandeling zou kunnen ondersteunen. Ook het contact met de advocaat van de heer Zefzafi geeft daar nu geen aanleiding toe.
Studenten met een hiv-besmetting die niet worden behandeld |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om tientallen onbehandelde hiv-patiënten onder internationale studenten»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het aantal internationale studenten met een hiv-besmetting dat niet wordt behandeld? Wat heeft u tot nu toe in dit kader ondernomen?
Ik ben niet op de hoogte van het aantal internationale studenten met een hiv-infectie dat niet wordt behandeld, omdat er geen registratie plaatsvindt. Uit het artikel van de NOS maak ik op dat het gaat om enkele tientallen per jaar en dat hiv-behandelaren de indruk hebben dat het aantal de laatste maanden toeneemt.
De Vereniging van hiv-behandelaren heeft op 25 april jl. tijdens een overleg over het HIV-plan 2017–2022 een aantal problemen en uitdagingen bij de behandeling van mensen met hiv aan de orde gesteld. Een van die problemen ging over het behandelen van mensen met hiv die niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet, waaronder de internationale studenten. Navraag bij het RIVM leerde dat er geen zicht is op hoe groot deze groepen zijn. Ik zal daarom onderzoek laten doen naar de omvang en aard van de problematiek om zicht te krijgen op het risico voor de volksgezondheid.
Wat vindt u ervan dat de in het bericht aangehaalde particuliere verzekeringen, hiv-behandelingen niet verzekeren als het virus buiten Nederland is opgelopen?
Het is niet ongebruikelijk dat verzekeringsmaatschappijen de vergoeding van bepaalde behandelingen uitsluiten. Het is de verantwoordelijkheid van de verzekeraars en de universiteiten om de internationale studenten goed voor te lichten over de reikwijdte van de aangeboden verzekeringen.
Hoe schat u het risico voor de volksgezondheid in?
Omdat er weinig zicht is op de omvang van het aantal mensen met hiv dat niet verzekeringsplichtig is voor de Zorgverzekeringswet, is het moeilijk het risico voor de volksgezondheid te schatten. Daarom zal ik onderzoek laten doen naar de omvang en aard van de problematiek. Op basis van een dergelijk onderzoek kan een inschatting gemaakt worden van de risico’s voor de volksgezondheid. Tevens kan dan bepaald worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u betrokken bij de in het bericht aangehaalde gesprekken die momenteel lopen tussen verzekeraars, de Hiv Vereniging Nederland en universiteiten om tot een oplossing te komen? Zo ja, wat is uw standpunt in deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bij deze gesprekken betrokken. Ik waardeer het dat de betrokken partijen gezamenlijk tot een oplossing proberen te komen.
Deelt u de mening dat u in het belang van de studenten en de volksgezondheid moet meewerken aan een oplossing voor studenten met een hiv-besmetting die niet worden behandeld? Zo ja, op welke wijze bent u betrokken? Zo nee, waarom niet?
Als deelname van het Ministerie van VWS aan de gesprekken tussen verzekeraars, de Hiv Vereniging Nederland en universiteiten een oplossing voor studenten met hiv dichterbij brengt, ben ik zeker bereid mee te werken. Om vanuit het oogpunt van de publieke gezondheid maatregelen te overwegen om de behandeling van mensen met hiv die niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet vanuit publieke middelen te vergoeden, is meer inzicht in aard en omvang van de problematiek noodzakelijk.
De inventarisatie ‘Hypotheek en Studieschuld’ van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inventarisatie «Hypotheek en Studieschuld» van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) van 27 augustus jl?1
Ja.
Bent u bekend met de aangenomen motie Koolmees/Schouten2, waarin wordt verzocht om hypotheekverstrekkers de actuele studieschuld te laten meerekenen bij een hypotheekaanvraag?
Ja.
Hoe verklaart u dat hypotheekverstrekkers, ondanks de aangenomen motie, toch standaard de oorspronkelijke hoogte van de studieschuld gebruiken?
De inkomensnormen in de Regeling hypothecair krediet bepalen hoeveel een huishouden maandelijks maximaal kan uitgeven aan hypotheeklasten. De lasten die een consument maandelijks kwijt is aan overige verplichtingen, zoals het afbetalen van een studieschuld, worden in mindering gebracht op dit bedrag en hebben dus invloed op de hoogte van de maximale hypotheek. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële maandlast van de studieschuld is de actuele hoogte van de studieschuld in principe niet relevant. De studieschuld wordt namelijk terugbetaald aan de hand van een annuïtaire aflossing. Een kenmerk hiervan is dat de maandlasten gedurende de hele terugbetaaltermijn, bij gelijkblijvende rente, constant blijven. Het maakt, los van rentewijzigingen of extra aflossingen, dus geen verschil voor de maandlasten of een oud-student recent is begonnen met afbetalen of bijvoorbeeld al tien jaar aan het afbetalen is.
Indien er tussentijds extra wordt afgelost op de studielening kan dat wel van invloed zijn op het bij de studielening horende maandbedrag. Naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten heeft Nibud onderzocht in hoeverre een overgang naar de actuele maandlasten wenselijk is. De conclusie van dit onderzoek was dat het beter is om gebruik te maken van wegingsfactoren, wat inhoudt dat de maandlasten van een krediet waarmee rekening moet worden gehouden, met een vast percentage per kredietsoort worden berekend. Reden hiervoor is onder meer dat dan ook rekening gehouden wordt met eventuele toekomstige rentestijgingen. Het is dus niet zo dat kredietverstrekkers die niet uitgaan van de actuele maandlast van de studieschuld, zich niet aan de gemaakte afspraken houden. In reactie op de uitkomst van het Nibud onderzoek heeft de regering aangekondigd dat bij vervroegde aflossing en bij nog maar korte resterende looptijd, gebruik kan worden gemaakt van de zogeheten explainmogelijkheden. Door gebruik te maken van een explain (een uitzondering) in de regeling hypothecair krediet kan een kredietverstrekker, indien verantwoord, een ruimer krediet verstrekken dan op basis van de hypothecaire leennormen is toegestaan. Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Op het volgende Platform Hypotheken in 2019, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explainmogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Bent u bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken strikte afspraken te maken – en indien nodig de regelgeving te wijzigen – over het proactief hanteren van de actuele studieschulden?
Zie vraag 3. Het overleg hierover heeft plaatsgevonden, zowel in 2014 ten tijde van de wet studievoorschot, als naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten in 2015. Bij het verstrekken van een hypothecair krediet dient de kredietverstrekker op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) informatie over de financiële positie van de consument in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de financiële verplichtingen die een consument heeft. Hier vallen ook studieschulden onder. In de regelgeving is niet specifiek voorgeschreven op welke wijze studieschulden meegewogen moeten worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. Dit wegingspercentage is door de sector zelf, in overleg met de toezichthouder AFM en de ministeries van Financiën, BZK en OCW, door middel van zelfregulering tot stand gekomen.
Bij studieleningen die zijn aangegaan vóór het studievoorschot, bedraagt de wegingsfactor 0,75% van de hoofdsom. Voor studieschulden aangegaan onder het studievoorschot is in 2014 besloten om, vanwege de lagere maandlasten door de socialere terugbetaalvoorwaarden, de wegingsfactor op 0,45% vast te stellen. De wegingsfactor waarmee studieleningen worden meegewogen is daarmee significant lager dan bij consumptief krediet, waarvoor wordt uitgegaan van een wegingsfactor die 2% van de hoofdsom bedraagt. Het verschil tussen de wegingsfactoren weerspiegelt het sociale karakter van studieleningen.
Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Tijdens het volgende Platform Hypotheken, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explain-mogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Deelt u de mening dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) studenten moet voorlichten over de consequenties van het aangaan van studieschulden? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitspraak van woordvoerder Tea Jonkman dat voorlichting geen taak is voor DUO («dat is niet aan ons»)? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik reken het tot mijn verantwoordelijkheid om studenten goed voor te lichten over de consequenties van het aangaan van studieschulden. Verbetering van de voorlichting aan studenten is een doorlopend proces. Op de website van DUO stond al uitleg over hoe studieschulden meewegen bij hypotheekverstrekking. In reactie op de berichtgeving is de vindbaarheid van deze informatie verbeterd, door bij de pagina’s over lenen en over terugbetalen een link naar die informatie toe te voegen. In aanvulling hierop gaan we in overleg met het NIBUD om te bezien hoe verbetering van de voorlichting op dit onderwerp kan worden vormgegeven. We zullen daarbij ook het zogeheten jongerenpanel van DUO betrekken zodat we borgen dat de voorlichting ook aansluit bij de doelgroep. Ook www.rijksoverheid.nl bevat factsheets over studieleningen en hypotheekverstrekking.
Kunt u uitleggen waar de huidige wegingsfactor van 0,45% (en 0,75% voor studenten van voor 2015) bij het aanvragen van een hypotheek op is gebaseerd?
De wegingsfactor is berekend op basis van de toen geldende gemiddelde rentes over de afgelopen jaren en de looptijden die voor studieleningen onder de verschillende stelsels geldt. De rente op studieleningen in de terugbetaalfase wordt elke vijf jaar herzien. Door gebruik te maken van een wegingsfactor, hangt de hypotheek die de oud-student krijgt, niet af van de rente waar hij of zij op dat moment mee te maken, wat tot onrechtvaardige verschillen tussen groepen zou leiden.
Deelt u de mening dat het aangaan van een studieschuld fundamenteel anders is dan het aangaan van andere vormen van krediet? Bent u bereid in kaart te brengen wat het verlagen van de wegingsfactor van 0,45% en 0,75% bij studieschulden voor consequenties met zich mee brengt?
Een studieschuld is wezenlijk anders dan het aangaan van andere vormen van krediet. Een investering in een studie verdient zichzelf doorgaans ruimschoots terug. En mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, wordt bij terugbetaling van de studieschuld niet alleen gekeken naar de hoogte van de schuld en de stand van de rente, maar ook naar het inkomen van de oud-student. Die bescherming bieden andere vormen van krediet doorgaans niet. Bij consumptieve leningen wordt uitgegaan van 2% van het oorspronkelijke kredietbedrag bij het bepalen van de maximale hypotheek. Tegelijkertijd is ook een studieschuld een langjarige verplichting die meegewogen moet worden om verantwoorde hypotheekverstrekking mogelijk te maken. Naar aanleiding van de motie Koerhuis onderzoekt Nibud momenteel of het wenselijk is om de wegingsfactoren te verlagen. De resultaten van het onderzoek worden meegenomen in het Nibud-advies voor de leennormen in 2019. Uw Kamer zal hier dan ook over geïnformeerd worden.