De berichten ‘Promoveren op een studentenbeurs’ en ‘Universiteit Groningen kleedt het promoveren verder uit’ |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving «Promoveren op een studentenbeurs»1 en «Universiteit Groningen kleedt het promoveren verder uit»?2
Ja.
Hoeveel «studentpromovendi» zijn momenteel onderdeel van de proef «Besluit experiment promotieonderwijs»? Kunt u dit ook uitsplitsen naar de verschillende wetenschapsdisciplines?
Bij de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) zijn over de periode 1 september 2016 – 31 augustus 2018 595 promotiestudenten ingestroomd. 14 bij de faculteit Economie en Bedrijfskunde, 18 bij de faculteit Gedrags-en Maatschappijwetenschappen, 12 bij de faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschappen, 35 bij de faculteit Letteren, 238 bij de faculteit Medische Wetenschappen, 19 bij de faculteit Rechtsgeleerdheid, 13 bij de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, 227 bij de faculteit Science & Engineering, 10 bij de faculteit Wijsbegeerte en 9 bij de Campus Fryslân te Leeuwarden. De RUG heeft toestemming om met in totaal 850 promotiestudenten deel te nemen. De overige promotiestudenten zullen de komende twee collegejaren instromen. Bij de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) zijn 10 promotiestudenten ingestroomd bij het International Institute of Social Studies (sociale wetenschappen). De laatste 5 promotiestudenten starten daar in september van dit jaar.
In ogenschouw genomen dat de «studentpromovendi» aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) géén vakantiegeld ontvangen, géén dertiende maand, géén pensioenopbouw, een substantieel lager salaris verdienen, en géén onderdeel uitmaken van cao-afspraken, in tegenstelling tot collega-promovendi in loondienst, deelt u de mening dat gelijk loon voor gelijk werk ook van toepassing hoort te zijn op promovendi? Zo ja, hoe duidt u de huidige financiële situatie van deze «studentpromovendi»?
Er bestaan verschillende categorieën promovendi. Naast werknemer-promovendi zijn er buitenpromovendi, promovendi met een beurs van een derde partij en sinds de start van het experiment dus ook promotiestudenten. De aard van de promotieomstandigheden verschilt per categorie promovendus. De positie van de promotiestudent is wezenlijk anders dan die van de werknemer-promovendus. De werknemer-promovendus is in dienst van de universiteit en heeft uit hoofde van dat dienstverband naast de werkzaamheden voor zijn proefschrift ook andere arbeidsverplichtingen. De promotiestudent heeft geen arbeidsrechtelijke verplichtingen. Van «gelijk werk» is daarom geen sprake.
Het experiment met promotieonderwijs kent vier doelen. Zo wordt onderzocht of door de introductie van een nieuwe categorie promovendus het aantal gepromoveerden zal stijgen en of promotiestudenten die daartoe een speciaal onderwijstraject hebben gevolgd na hun promotie een betere positie op de arbeidsmarkt hebben. De positie van de promotiestudent is gelijk aan die van een «reguliere» student. Hij betaalt collegegeld en heeft recht op onderwijs. Om in zijn levensonderhoud te voorzien ontvangt hij een beurs uit het profileringsfonds.
Het is aan de betreffende universiteiten om de hoogte van de beurs uit het profileringsfonds vast te stellen. In het Besluit experiment promotieonderwijs (Besluit)3 is geen minimumbedrag voor de promotiebeurs voorgeschreven. Conform hun eerdere toezegging hanteren de universiteiten het uitgangspunt dat de hoogte van een volledige beurs in overeenstemming is met het netto maandsalaris van een startende promovendus-werknemer.
In het Besluit is expliciet aangegeven dat universiteiten het experiment niet mogen aanwenden ten behoeve van het doorvoeren van bezuinigingen. Bij de tussen- en eindevaluatie zal hiernaar ook onderzoek worden gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft aan de Kamer te kennen gegeven dat zal worden ingegrepen mochten zich ernstige risico’s voordoen.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat aanhangers van «studentpromovendi» het argument hanteren dat deze groep «meer opleiding in het vak en een oriëntatie op hun loopbaan na de promotie krijgen»? Bent u het ermee eens dat dit impliceert dat «gewone» promovendi dit niet krijgen en daar ook geen recht op hebben? Zo nee, waarom niet?
Genoemd argument refereert aan één van de doelstellingen van het experiment, namelijk om te onderzoeken of promotiestudenten die daartoe een speciaal onderwijstraject hebben gevolgd na hun promotie een betere positie op de arbeidsmarkt hebben. Gebleken is dat het promotietraject van andere promovendi vooral gericht is op een academische carrière en niet goed aansluit op de eisen van de arbeidsmarkt4 en dat binnen die promotietrajecten weinig aandacht is voor niet-academische carrièremogelijkheden en de ontwikkeling van breed inzetbare vaardigheden5. De RUG en de EUR hebben voor de promotiestudenten specifiek op die niet-academische carrièreperspectieven gericht onderwijsaanbod ontwikkeld. Het recht van de promotiestudent op dergelijk onderwijs is geregeld in het Besluit.
Voor de werknemer-promovendus is het volgen van onderwijs geen wettelijk recht. Dit kan worden geregeld in de verhouding tussen werkgever (universiteit) en werknemer (werknemer-promovendus): de werknemer-promovendi kunnen bij de Graduate Schools van de RUG en de EUR (extra) onderwijsprogramma’s volgen. Bij de EUR staat het op de brede arbeidsmarkt gericht onderwijs open voor alle promovendi. Bij de RUG voor zover daarvoor plaats is.
Deelt u de mening dat er in ieder geval een minimumhoogte van de promotiebeurs moet komen zolang dit experiment voortduurt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Hoeveel geld bespaart de RUG op een gemiddelde «studentpromovendus» ten opzichte van een promovendus in loondienst?
De RUG heeft mij laten weten dat, uitgaande van een volledig door de universiteit bekostigd vierjarig traject, een beurs voor een promotiestudent de universiteit ongeveer 40% minder kost dan een regulier salaris voor een werknemer-promovendus. Hierbij is volgens de RUG geen rekening gehouden met andere kosten voor de universiteit, zoals kosten voor het verzorgen van onderwijs en het begeleiden van deze promotiestudenten, en de kosten voor het inzetten van docenten (niet zijnde promovendi) doordat deze studenten geen arbeidsverplichting hebben.
Klopt het dat het aantal promoties bij de RUG flink stijgen door het plaatsen van goedkopere «studentpromovendi»? Hoeveel geld raamt de RUG te verdienen per «studentpromovendus» d.m.v. de promotiepremies? Is die premie lager, gelijk of hoger ten opzichte van de premie per promovendus in loondienst?
De RUG heeft laten weten onder de werking van het experiment over een periode van vijf jaar vooralsnog 20 procent meer promovendi te kunnen aantrekken. Voor een promotie van een promotiestudent zal de universiteit een gelijk bedrag aan rijksbijdrage ontvangen als voor een promotie van een ander soort promovendus (een werknemer-promovendus, een buitenpromovendus en een promovendus met een beurs van een derde partij). In 2017 was dat bedrag € 80.270,–. Dit bedrag dekt volgens de RUG niet alle kosten voor een promotiestudent met een volledige beurs. De RUG neemt met 850 promotiestudenten deel aan het experiment. Uit de eindevaluatie zal blijken welk percentage van de promotiestudenten ook daadwerkelijk is gepromoveerd.
Hoe verloopt de evaluatie van dit experiment? Wie voert die uit en op welke manier? Welke waarborgen heeft u dat de evaluatie volledig onafhankelijk en objectief zal plaatsvinden?
Het Besluit regelt dat twee jaar na de start van het experiment een tussenevaluatie zal worden uitgevoerd. Eind 2021 vindt de eindevaluatie plaats. De evaluaties zullen worden gedaan door onafhankelijke onderzoeksbureaus. Op dit moment loopt het aanbestedingsproces voor de tussenevaluatie
Kunt u bevestigen dat het totaal aantal promovendi die universiteiten als onderdeel van dit experiment kunnen laten meedoen, gemaximeerd is tot 2000 studenten? Bent u bereid om geen nieuwe aanmeldingen meer te accepteren van «studentpromovendi» tot de evaluatie van het experiment in 2021?
Ja, ik kan bevestigen dat het totaal aantal promovendi die universiteiten als onderdeel van dit experiment kunnen laten meedoen, gemaximeerd is tot 2.000 studenten. Dat is in het Besluit zo geregeld. Overigens wordt dat aantal nu met de deelname van de RUG en de EUR niet gehaald. Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, doet de RUG met in totaal 850 promotiestudenten mee en de EUR met in totaal 15 promotiestudenten.
Het Besluit maakt het mogelijk om een nieuwe aanvraagronde voor universiteiten open te stellen, als het totaal van 2.000 met het totaal van de gehonoreerde aanvragen niet wordt bereikt. Daarvan zal ik geen gebruik meer maken.
Wist u dat experts zoals Promovendi Netwerk Nederland (PNN) al vanaf het begin waarschuwden dat deze proef de arbeidsomstandigheden van promovendi zou uithollen en de beoogde voordelen niet waargemaakt zouden worden? Hoe kijkt u nu naar deze waarschuwingen? Deelt u de mening dat het inmiddels duidelijk wordt dat deze zorgen terecht waren?
Uiteraard is voorafgaand aan de start van het experiment met stakeholders, waaronder PNN, overleg gevoerd. Mede naar aanleiding van kritische opmerkingen van het PNN is in het Besluit geregeld dat ik het experiment geheel of gedeeltelijk kan stopzetten als moet worden geconcludeerd dat het experiment ernstige nadelige effecten heeft op het onderzoeksklimaat aan de universiteit. Ook is toen geregeld dat de universiteiten in hun regeling over het promotieonderwijs en de financiële ondersteuning van promotiestudenten rekening houden met bijzondere omstandigheden waardoor een promotiestudent genoodzaakt kan zijn het promotieonderwijs tijdelijk te staken of vertraging ondervindt.
Uit mijn antwoord op vraag 8 blijkt dat binnenkort de tussenevaluatie zal plaatsvinden. Een van de onderzoeksvragen zal zijn of uit het onderzoek blijkt dat het experiment ernstige nadelige gevolgen heeft voor het onderzoeksklimaat aan de deelnemende universiteiten. Op dit moment is er voor mij geenszins aanleiding om vooruitlopend op de onderzoeksresultaten conclusies te trekken.
Bent u bereid om toe te zeggen dat u een eventuele aanvraag voor een extra tweede ronde experimenten met «studentpromovendi» niet zal honoreren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9.
Het bericht 'Jongerenreis naar radicale prediker' |
|
Arno Rutte (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jongerenreis naar radicale prediker»?1
Ja, ik ken het bericht. Het is in alle gevallen onwenselijk als Nederlandse jongeren geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd.
Is het waar dat moskee-organisatie Milli Görüs de afgelopen jaren tientallen jongeren heeft meegenomen naar Turkije om hen te laten onderwijzen door een radicale imam, die ook banden onderhoudt met een jihadistische strijdgroep en steun heeft uitgesproken aan een Al Qaeda-leider? Zo ja, was u hier al van op de hoogte en wanneer en welke actie heeft u ondernomen?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Derhalve zal ik niet komen met een voorstel met maatregelen om buitenlandse reizen te voorkomen. Uiteraard beoordeelt het Openbaar Ministerie, indien dit aan de orde is, of er sprake is van (mogelijk) strafbaar handelen.
In reactie op het NRC-artikel heeft Milli Görüs aangegeven dat in 2014, 2015 en 2016 reizen zijn georganiseerd voor jongeren naar Turkije.2
Het kabinet vindt het onwenselijk als jongeren doelbewust geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd. Het is belangrijk dat organisaties maatregelen treffen om te voorkomen dat jongeren onder invloed komen van predikers met dergelijke radicale boodschappen. Dit is een terugkerend onderwerp bij de gesprekken die het Ministerie van SZW voert met organisaties.
Kunt u onderzoeken of Milli Görüs nog steeds de reizen organiseert, wat tijdens deze reizen wordt onderwezen en vanuit welke bronnen deze reizen zijn en/of worden gefinancierd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is voor de integratie en mogelijk zelfs een risico voor de veiligheid is als Nederlanders met een Turks paspoort naar Turkije gaan voor radicaal-islamitisch onderwijs bij een radicale prediker? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zoals ik onder antwoord 1 reeds aangaf, is het in alle gevallen onwenselijk als Nederlandse jongeren, ongeacht hun afkomst, doelbewust geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de uitgangspunten van de rechtsstaat, de Nederlandse wetgeving en de waarden die in Nederland worden gekoesterd. Dit zet het vreedzaam samenleven in onze democratische rechtsstaat onder druk. Overigens zijn diensten alert op personen die mogelijk een gevaar vormen voor de nationale veiligheid en kan worden opgetreden wanneer er sprake is van strafbaar handelen.
Is het waar dat in het kader van het kabinetsonderzoek naar verplichte transparantie van financiering van moskee-organisaties, de financieringsbronnen van Milli Görüs straks ook openbaar moeten worden? Zo nee, wilt u dat alsnog overwegen? Zo ja, bent u bereid vervolgens de financiering te verbieden uit onvrije en ondemocratische landen, en zeker voor doeleinden als een jongerenreis naar een radicale prediker?
Het conceptwetsvoorstel dat als doel heeft om meer inzicht te bieden in de financiering van maatschappelijke en religieuze organisaties ziet op alle stichtingen, verenigingen en kerkgenootschappen in Nederland. Ook een stichting als Milli Görüs valt hieronder. Over de verkenning naar het verbieden van financiering uit onvrije landen wordt uw Kamer dit najaar geïnformeerd. Op dit moment is niet bekend op welke wijze deze reizen zijn gefinancierd.
Kunt u aangeven of (deelnemers aan) de reizen in beeld zijn bij de Veiligheidsdiensten vanwege de mogelijkheid van radicale indoctrinatie en een mogelijk risico voor de Nederlandse veiligheid?
Indien personen of organisaties door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat dat zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, dan kan de AIVD onderzoek doen. Hierover kan geen informatie in het openbaar gedeeld worden.
Is bekend of er jongeren zijn die aan deze reizen hebben deelgenomen en later zijn uitgereisd naar Syrië?
Er is mij geen informatie bekend waaruit blijkt dat er jongeren zijn die aan deze reizen hebben deelgenomen en later zijn uitgereisd naar Syrië. Onderkende terugkeerders worden bij aankomst in Nederland aangehouden, waarna het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte verder ter hand neemt.
Kunt u aangeven of de betreffende gemeenten waar vanuit de reizen zijn gemaakt, op de hoogte waren en of lokale en landelijke signalen aan elkaar zijn verbonden om actie te ondernemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het staat maatschappelijke en religieuze organisaties vrij om buitenlandse reizen te organiseren. Dit wordt dan ook niet structureel gemonitord door de overheid. Ik acht het ook niet nodig om gemeenten meer middelen te geven om in te grijpen. Tegelijkertijd is de overheid alert op signalen waaruit blijkt dat personen mogelijk een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, en treedt op wanneer daar aanleiding voor is.
Bent u bereid de reizen naar radicale predikers mee te nemen in het onderzoek dat u doet naar het samenbrengen van landelijke en lokale informatie op een centraal punt om met doorzettingsmacht te kunnen ingrijpen bij signalen van radicale en onvrije invloeden, zoals in de aangenomen motie-Becker is gevraagd tijdens het recente debat over moskeefinanciering?2
Om problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering in Nederland tegen te gaan wordt de interdepartementale samenwerking versterkt om onder andere landelijke en lokale informatie bijeen te brengen om gezamenlijk te kunnen acteren indien zorgwekkende signalen zich voordoen. Een dergelijk signaal zou kunnen zijn dat jongeren doelbewust geënthousiasmeerd worden voor denkbeelden die haaks staan op de Nederlandse normen en waarden en de Nederlandse wetgeving. Waar nodig en mogelijk treedt de overheid op.
Bent u nog steeds van mening dat de overheid geen toezicht hoeft te houden op de imamopleiding die Milli Görüs in Nederland wil starten omdat dit als particuliere opleiding niet onder het hoger onderwijsbestel valt?3 Ziet u niet toch aanleiding om toezicht te houden op burgerschap en de Nederlandse kernwaarden in de imamopleiding nu Milli Görüs tegelijkertijd banden heeft met een radicale imam en dit soort reizen organiseert?
In Nederland staat het een ieder vrij om onderwijs aan te bieden gestoeld op een bepaalde levensbeschouwing, zo lang dit past binnen de grenzen van de wet. Mocht in de toekomst blijken dat Milli Görüs in haar opleiding de wettelijke grenzen overtreedt, dan kan de overheid in actie komen. Bijvoorbeeld door middel van de driesporenaanpak die nationaal en lokaal kan worden gehanteerd. Omdat Milli Görüs geen erkende opleiding binnen het hoger onderwijs bestel verzorgt, heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap daarbij geen taak.
Het bericht ‘Duizenden minima dreigen voordelige zorgverzekering kwijt te raken’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat duizenden minima hun voordelige zorgverzekering dreigen kwijt te raken?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Het is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars zelf om samenwerking voor specifieke doelgroepen vorm te geven. Bij het voornemen van Menzis om het aanbod van collectieve zorgverzekeringen terug te brengen tot het kernwerkgebied hecht ik aan een ordentelijk proces. Het feit dat Menzis in die gemeenten waar geen alternatieve gemeentepolis van een andere verzekeraar voorhanden is, het contract met een jaar heeft verlengd (tot 1-1-2020) draagt daaraan bij. Menzis beëindigt de contracten daar waar ze zelf niet de grootste verzekeraar zijn.
Ik hecht uiteraard aan een goede samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars en zie de gemeentelijke collectiviteit als een middel en geen doel op zich. Hierbij is van belang dat een gemeentepolis niet per se voor iedereen een voordelige polis is. Meestal biedt de gemeentepolis zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen. Daarnaast wordt vaak het eigen risico herverzekerd. Dit is prettig voor sociale minima omdat de financiële onzekerheid wordt weggenomen en financiële problemen worden voorkomen. Maar ook hier hangt een prijskaartje aan (soms meer dan 300 euro per jaar). Hoe aantrekkelijk de gemeentepolis is hangt sterk af van de aangeboden polis, de gemeentelijke bijdrage en of het aanbod past bij de verzekerde.
Gemeenten kunnen natuurlijk kijken naar alternatieven voor de gemeentepolis zoals betalingsregelingen buiten de gemeentepolis of bijv. het aanbieden van de voorzieningenwijzer, die burgers ook adviseert over andere verzekeringen, voorzieningen en toeslagen. Meer in algemeen is het voor alle verzekerden verstandig om goed te kijken of andere polissen voordeliger of beter passend zijn bij de zorgvraag.
Zie ook het antwoord op vraag 2 van leden Kerstens (PvdA) en Gijs van Dijk (PvdA), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3169.
Kunt u inzicht geven in de precieze omvang van het besluit van de zorgverzekeraars om gebieden waar de voordelige zorgverzekering niet rendabel is af te stoten? Hoeveel mensen en uit welke gemeenten zijn precies de dupe van dit besluit?
Menzis gaat in 30 gemeenten, die zij niet tot hun kernregio’s rekenen, collectieve contracten beëindigen.2 Het betreft ongeveer 41.000 verzekerden. In die gemeenten waar een andere verzekeraar de gemeentepolis aanbiedt (10 gemeenten) worden de contracten per 1 januari 2019 opgezegd. De overige gemeenten krijgen verlenging tot 1 januari 2020 om tot een alternatief te komen voor verzekerden.
Steunt u het gezamenlijke protest van de getroffen gemeenten? Zo ja, gaat u actie ondernemen richting de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het in eerste instantie aan verzekeraars en gemeenten zelf is om de samenwerking ook voor specifieke doelgroepen vorm te geven, vind ik een goede verbinding tussen het medische en sociale domein van groot belang. Hierover vindt regelmatig overleg plaats met gemeenten en zorgverzekeraars. Een gemeentepolis is één van de instrumenten dat hierbij een goede rol kan vervullen.
Het advies van de Taskforce de Juiste zorg op de juiste plek is dat partijen gezamenlijk een gedeeld beeld maken van de regio: wat gaat goed, wat kan beter? Wie moet meer met wie samenwerken? De bevolking is daarbij het uitgangspunt: hoe houden we hen gezond, hoe helpen we zorggebruikers en kwetsbare groepen het best. Gemeenten en verzekeraars werken hier in samen en krijgen daarmee ook in beeld hoe zij kwetsbare groepen het beste kunnen ondersteunen. Dat kan via een collectieve zorgverzekering voor minima, dat kan op andere manieren; dat bepalen de lokale partijen met elkaar in de regio. De uitgangspunten van de Taskforce zijn onderschreven in de Hoofdlijnenakkoorden.
Zie ook het antwoord op vraag 7 van leden Kerstens (PvdA) en Gijs van Dijk (PvdA), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3169.
Wat is uw reactie op de constatering dat de mensen met lage inkomens de dupe zijn van de drang van zorgverzekeraars naar meer winst? Gaan winst maken en zorg volgens u goed samen?
In die gemeenten waar nog een andere aanbieder van gemeentepolissen is, kunnen verzekerden een gemeentelijke collectiviteit behouden. De overige gemeenten krijgen van Menzis nog een jaar uitstel om met andere verzekeraars in gesprek te gaan over het aanbieden en inrichten van de gemeentepolis of tot andere alternatieven te komen.
In alle gevallen blijven mensen verzekerd, als ze willen ook bij Menzis, aangezien elke verzekeraar acceptatieplicht heeft. Daarnaast ontvangen lage inkomens zorgtoeslag om de premie voor hen betaalbaar te houden. Ook bieden verzekeraars steeds meer mogelijkheden tot betalingsregelingen, ook buiten de gemeentelijke collectiviteiten om. Tot slot kunnen gemeenten maatwerk bieden in (financiële) ondersteuning.
Menzis heeft, net als alle andere zorgverzekeraars, geen winstoogmerk. De verzekeraar geeft aan dat ze de contracten beëindigen omdat ze onvoldoende meerwaarde kunnen bieden buiten de kernregio’s. Ze hebben daar immers weinig verzekerden en een minder breed netwerk van zorgaanbieders.
Is het volgens u geen tijd voor een ander stelsel als de zorgverzekering voor mensen met lage inkomens in gevaar komt omdat daar onvoldoende winst op te maken is door de zorgverzekeraars?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Duizenden minima dreigen voordelige zorgverzekering kwijt te raken’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duizenden minima dreigen voordelige zorgverzekering kwijt te raken»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat zorgverzekeraars eenmaal afgesloten collectieve verzekeringen voor minima afstoten «omdat ze niet binnen de kernregio’s [van de verzekeraar] vallen en de verzekeraar daar niet rendabel kan werken»? Wat vindt u daarvan? Weet u of de kernregio’s van in dit geval Menzis tijdens de duur van de desbetreffende contracten zijn gewijzigd?
Ja, ik was op de hoogte dat Menzis verzekeringen voor sociale minima buiten hun kernwerkgebieden wil beëindigen. Menzis heeft van oudsher veel verzekerden in de regio noord, Twente, Achterhoek, Midden-Gelderland en West. Menzis wil de samenwerking met gemeenten in deze regio’s intensiveren. Buiten de kernregio kan de verzekeraar naar eigen zeggen minder toegevoegde waarde leveren in de relatie met gemeenten in het algemeen en voor deze populatie in het bijzonder.
Het is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars zelf om samenwerking voor specifieke doelgroepen vorm te geven. Bij het voornemen van Menzis om het aanbod van collectieve zorgverzekeringen terug te brengen tot het door haar omschreven kernwerkgebied hecht ik aan een ordentelijk proces. Het feit dat Menzis in die gemeenten waar geen alternatieve gemeentepolis van een andere verzekeraar voorhanden is, het contract met een jaar heeft verlengd (tot 1-1-2020) draagt daaraan bij. Menzis beëindigt de contracten daar waar ze zelf niet de grootste verzekeraar zijn.
Ik hecht uiteraard aan een goede samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars en zie de gemeentelijke collectiviteit als een middel en geen doel op zich. Hierbij is van belang dat een gemeentepolis niet per se voor iedereen een voordelige polis is. Meestal biedt de gemeentepolis zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen. Daarnaast wordt vaak het eigen risico herverzekerd. Dit is prettig voor sociale minima omdat de financiële onzekerheid wordt weggenomen en financiële problemen worden voorkomen. Maar ook hier hangt een prijskaartje aan (soms meer dan 300 euro per jaar). Hoe aantrekkelijk de gemeentepolis is hangt sterk af van de aangeboden polis, de gemeentelijke bijdrage en of het aanbod past bij de verzekerde.
Gemeenten kunnen natuurlijk kijken naar alternatieven voor de gemeentepolis zoals betalingsregelingen buiten de gemeentepolis of bijv. het aanbieden van de voorzieningenwijzer, die burgers ook adviseert over andere verzekeringen, voorzieningen en toeslagen. Meer in algemeen is het voor alle verzekerden verstandig om goed te kijken of andere polissen voordeliger of beter passend zijn bij de zorgvraag.
Zie ook het antwoord op vraag 1 van leden Hijink en van Gerven (SP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3168.
Wat vindt u van de wijze waarop bijvoorbeeld Menzis bedoelde contractbeëindiging heeft vormgegeven waardoor gemeenten in sommige gevallen niet in staat zijn tijdig een goed alternatief aan te bieden?
Ik hecht aan een ordentelijk proces. Ik heb begrepen dat Menzis alleen de contracten per 1 jan 2019 beëindigt in die gemeenten waar nog een andere verzekeraar de gemeentepolis aanbiedt. Dat geldt in 10 van de 30 gemeenten. De overige 20 gemeenten krijgen verlenging tot 1 januari 2020 om tot een alternatief te komen voor verzekerden.
Vindt u het redelijk dat, zeker nu het economisch goed gaat, juist mensen met een minimuminkomen mogelijk met extra kosten worden geconfronteerd? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daartegen doen?
Ik vind de gemeentepolis een goed instrument om de samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten te ondersteunen, maar het is geen doel op zich.
Hierbij is van belang dat de gemeentepolis niet voor iedereen binnen de doelgroep de best passende polis is. Hoe aantrekkelijk de gemeentepolis voor een verzekerde is hangt sterk af van de aangeboden polis, de gemeentelijke bijdrage en of het aanbod past bij de verzekerde. Vaak biedt de gemeentepolis zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen en herverzekering van het eigen risico. Dit maakt de polis duurder. Verder zijn er alternatieve instrumenten voor gemeenten om minima te ondersteunen, zoals via keuzeondersteuning of een voorzieningenwijzer, waarbij mensen individueel ondersteund worden bij het kiezen van de best passende polis en soms nog andere zaken als energie en toeslagen. In alle gevallen blijven mensen verzekerd, als ze willen ook bij Menzis, aangezien elke verzekeraar acceptatieplicht heeft. Daarnaast ontvangen lage inkomens zorgtoeslag om de premie voor hen betaalbaar te houden. Ook bieden verzekeraars steeds meer mogelijkheden tot betalingsregelingen, ook buiten de gemeentelijke collectiviteiten om. Tot slot kunnen gemeenten maatwerk bieden in (financiële) ondersteuning.
Vindt u het redelijk dat iemand die niet in een kernregio van bijvoorbeeld Menzis woont wel kan deelnemen aan een door zijn of haar werkgever afgesloten collectief contract met korting, terwijl een gemeente niet een dergelijk contract kan afsluiten voor haar inwoners die op een uitkering zijn aangewezen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
De kern van collectiviteiten is dat verzekeraars voor de deelnemers aan die collectiviteiten iets extra’s doen dat past bij hun zorgbehoefte. Maatwerkafspraken voor minima zijn, in tegenstelling tot werkgeverscollectiviteiten, sterk gebiedsgericht. Ik kan me daarom voorstellen dat Menzis zich voor wat betreft de minimapolissen gaat concentreren op de gebieden waar ze het verschil kan maken voor die groepen omdat zij in hun kernwerkgebied bijvoorbeeld een breder netwerk van zorgaanbieders hebben en een eigen zorgkantoor. Menzis kan dan immers gerichtere afspraken maken met gemeenten en zorgaanbieders om zo gezamenlijk de (gezondheids)situatie van de minima in die kernwerkgebieden te verbeteren. Bovendien heeft de gemeente de vrijheid om te bepalen hoe zij hun inwoners het beste kunnen ondersteunen; de gemeentepolis is daarin maar één van de mogelijke instrumenten. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoe vindt u dat zorgverzekeraars als bijvoorbeeld Menzis het doen als het gaat om het instandhouden respectievelijk vergroten van het vertrouwen van mensen in zorgverzekeraars met acties als deze? Denkt u dat een dergelijke opstelling het vertrouwen van mensen in het zorgstelsel doet toe- of afnemen?
Het is een keuze van de verzekeraar zelf om in bepaalde regio’s meer en andere regio’s minder actief te zijn. Menzis intensiveert de samenwerking in de door hun gekozen kernwerkgebieden; andere verzekeraars nemen polissen over in bovengenoemde gemeenten. Mits het ordentelijk verloopt, kan ik me dergelijke verschuiving goed voorstellen.
Daarnaast is dit niet alleen een zaak van de verzekeraar, maar zijn ook gemeenten aan zet om de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraar en de ondersteuning voor sociale minima goed vorm te geven; gemeenten bepalen immers welke groep in aanmerking komt en welke groep financiële ondersteuning op grond van de bijzondere bijstand krijgt.
Bent u bereid met zorgverzekeraars als bijvoorbeeld Menzis het gesprek aan te gaan over hun maatschappelijke taak in dezen en het effect van acties als hier aan de orde op het vertrouwen van mensen in zorgverzekeraars? Zo ja, wilt u dan de uitkomsten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het in eerste instantie aan verzekeraars en gemeenten zelf is om de samenwerking ook voor specifieke doelgroepen vorm te geven, vind ik een goede verbinding tussen het medische en sociale domein van groot belang. Hierover vindt regelmatig overleg plaats met gemeenten en zorgverzekeraars. Een gemeentepolis is één van de instrumenten dat hierbij een goede rol kan vervullen.
Het advies van de Taskforce de Juiste zorg op de juiste plek is dat partijen gezamenlijk een gedeeld beeld maken van de regio: wat gaat goed, wat kan beter? Wie moet meer met wie samenwerken? De bevolking is daarbij het uitgangspunt: hoe houden we hen gezond, hoe helpen we zorggebruikers en kwetsbare groepen het best. Gemeenten en verzekeraars werken hier in samen en krijgen daarmee ook in beeld hoe zij kwetsbare groepen het beste kunnen ondersteunen. Dat kan via een collectieve zorgverzekering voor minima, dat kan op andere manieren; dat bepalen de lokale partijen met elkaar in de regio. De uitgangspunten van de Taskforce zijn onderschreven in de Hoofdlijnenakkoorden.
Zie ook het antwoord op vraag 3 van leden Hijink en van Gerven (SP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3168.
Het tekort aan studentenkamers |
|
Harry van der Molen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de gemiddelde prijs voor een studentenkamer voor het eerst boven de 400 euro is gekomen?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat vorig jaar maar liefst 40.000 studenten geen woonruimte konden vinden? Welke acties heeft u ondernomen in het afgelopen jaar om aan die tekorten het hoofd te bieden?
De genoemde 40.000 is mij niet bekend en komt ook niet uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting die als een belangrijke databron fungeert als het gaat om cijfers omtrent studentenhuisvesting.
Uit de monitor 2017 komt naar voren dat van alle studenten 64% verhuisplannen heeft. 259.000 (39%) heeft verhuisplannen voor het komende jaar. Deze groep bestaat uit 119.000 studenten die het ouderlijk huis willen verlaten, 62.000 studenten die naar een (andere) studentenstad willen verhuizen en 74.000 studenten die binnen hun huidige woonstad willen verhuizen.
Welke oplossingen heeft u in petto voor studenten die nu een kamer zoeken maar niet kunnen vinden?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Deelt u de conclusie dat er voor starters amper koop- en huurwoningen beschikbaar zijn en velen daarom na hun opleiding langer in hun kamer blijven wonen? Zo ja, kunt u aangeven welk aandeel dat heeft in het tekort aan studentenkamers?
Uit de Staat van de Volkshuisvesting 2018 blijkt dat beweging op de woningmarkt wordt gedomineerd door jongere personen tot 35 jaar die de eerste stappen zetten in de wooncarrière, waarbij die beweging sterk gekoppeld is aan zelfstandig gaan wonen, samenwonen en aan opleiding en arbeidsmarkt. Starters met een dringende verhuiswens zijn vaker verhuisd dan doorstromers. Vooral de starters die vanuit een niet-zelfstandige woning (kamers, studentenwoningen ed.) weten hun wens tot verhuizen goed te realiseren (50% binnen 1 jaar verhuisd). Starters vanuit het ouderlijk huis weten voor een derde binnen een jaar te verhuizen. Het aantal transacties van koopstarters is in de periode 2015 tot eind 2017 stabiel. In de eerste helft van 2018 neemt het aantal transacties ten opzichte van dezelfde periode in 2017 licht af.
Wat zijn de resultaten van het overleg dat u met de onderwijsinstellingen heeft gevoerd om bij het werven van buitenlandse studenten verzekerd te zijn van voldoende studentenkamers?
Het overleg dat ik met de onderwijsinstellingen heb gevoerd heeft naar mijn mening bijgedragen aan het creëren van meer bewustzijn bij de VSNU en de Vereniging Hogescholen voor de component huisvesting van (internationale) studenten in hun onderwijsambities. Zo wordt het belang van goede huisvesting voor internationale studenten onderstreept in de internationaliseringsagenda van de VSNU en de Vereniging hogescholen die in mei is gepubliceerd. Tevens wijst de Minister van OCW in haar brief «Internationalisering in evenwicht» op het feit dat universiteiten en hogescholen zich (in overleg met gemeenten en huisvesters) zullen inspannen voor voldoende aanbod van studentenhuisvesting.
Op welke wijze kunnen studenten die er wel in slagenwoonruimte te vinden, maar daar te veel voor betalen vergeleken met wat de kamer op basis van wettelijke criteria waard is, tegemoet gekomen worden?
Huurders kunnen, wanneer zij vermoeden dat zij huurprijs betalen die hoger is dan de maximale huurprijs die op grond van het woningwaarderingsstelsel voor hun woning of kamer geldt, de huurprijscheck op de website van de Huurcommissie invullen. Indien hun huurprijs de maximale huur daadwerkelijk lijkt te overschrijden kunnen zij hun verhuurder verzoeken om huurverlaging. Indien deze hiermee niet instemt kunnen huurders de Huurcommissie verzoeken een uitspraak te doen over de hoogte van de huur. De Huurcommissie is een laagdrempelige voorziening voor geschillenbeslechting. De huurder betaalt 25 euro aan leges, maar krijgt die bij gelijk weer terug.
Om studenten te wijzen op de mogelijkheden van het laten toetsen van hun huur ben ik vorig jaar gestart met de landelijke campagne «wegwijs met je huurprijs». Deze campagne zal ik dit jaar voortzetten. Hierin wordt de student handelingsperspectief geboden en gewezen op het belang van overleg met de verhuurder en het samen optrekken met medehuurders.
Heeft u signalen dat de keuze om ergens te gaan studeren beïnvloed wordt door de (on)mogelijkheid om woonruimte te vinden? Zo ja, wat is de aard en omvang en wat vindt u daarvan?
Ik heb nog geen trend waargenomen waaruit blijkt dat de situatie op de woningmarkt de studiekeuze van studenten beïnvloedt. Uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting, die ieder jaar onder meer naar de huisvestingsontwikkelingen van studenten kijkt, zal ik bezien of zich hier inmiddels wijzigingen in hebben voortgedaan. Wel vind ik het van belang dat studenten zich goed geïnformeerd oriënteren op hun studiekeuze. Daartoe behoort ook informatie over huisvesting in de betreffende studiestad. Diverse onderwijsinstellingen informeren toekomstig studenten veelal over huisvestingsmogelijkheden. Ik begrijp dat de meeste studenten bij voorkeur huisvesting in de gemeente of nabijheid van de onderwijsinstelling willen, maar dat zal niet altijd (meteen) lukken. Gelukkig kunnen studenten gebruik maken van een gratis reisvoorziening vanuit de studiefinanciering op werkdagen of in het weekend.
De website www.investingindutchhousing.nl |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Waarom heeft uw het ministerie een speciale website (www.investingindutchhousing.nl) in het leven geroepen om buitenlandse investeerders te overtuigen om te investeren in de Nederlandse woningmarkt? Sinds wanneer bestaat deze website?
In het kader van de nieuwe woningwet is in 2015 gestart met de website www.woningwet2015.nl. Deze website is in 2016 uitgebreid met de overkoepelende «schil» www.woningmarktbeleid.nl, met onderliggende websites voor huurregelgeving (www.huurregelgeving.nl), de bestaande site over woningwet (www.woningwet2015.nl) en een Engelstalige website (www.investingindutchhousing.nl). Het doel van de websites is het informeren over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt.
Bestaat de overheidscampagne om buitenlandse bedrijven naar de Nederlandse woningmarkt te lokken uit meer dan alleen bovengenoemde website? Zo ja, wat zijn de andere onderdelen van deze campagne?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel geld is er tot nu toe aan deze campagne (inclusief website) uitgegeven en hoeveel geld is er nog voor deze campagne gereserveerd? Wie betaalt deze campagne?
Voor de ontwikkeling, het beheer en de content van de eerder genoemde websites is budget gereserveerd op mijn begroting, er is geen sprake van bijdragen van derden. Sinds de start van de Engelstalige website is er ongeveer 12.500 euro aan de website uitgegeven voor redactionele werkzaamheden.
Overigens wordt op dit moment gewerkt aan het onderbrengen van de genoemde websites op het Platform rijksoverheid. Zodra de websites via dat platform draaien zullen er alleen nog redactionele kosten worden gemaakt, denk aan het maken, vertalen en plaatsen van nieuwe content.
Vindt u het wenselijk dat (buitenlandse) bedrijven, die primair uit zijn op financiële winst, worden overgehaald om in de Nederlandse woningmarkt te investeren? Zo nee, waarom niet?
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. De komende jaren zijn daarom veel extra woningen nodig, in het bijzonder in het middenhuursegment. Nederland kent daarnaast een omvangrijke, groeiende hypotheekschuld. Voor beide is financiering nodig. Marktpartijen kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen of de funding van nieuwe hypotheken. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen.
Bent u het ermee eens dat het kunnen beschikken over een woning bovenal een mensenrecht is en niet zozeer een beleggingsopportuniteit? Hoe rijmt u bovengenoemde website daarmee?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de excessen op de woningmarkt waarbij woningen slechts als beleggingsobject worden gezien? Zo ja, welke lessen zijn er uit deze excessen te trekken?
Het aandeel buitenlandse beleggers op de Nederlandse woningmarkt is al jarenlang minder dan 5 procent. Bijna 90 procent van de internationale beleggers investeert voor buitenlandse pensioenfondsen en verzekeraars in Nederland.
Marktpartijen hebben een belangrijke rol in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment. Daarbij moeten buitenlandse beleggers zich houden aan de in Nederland geldende wet- en regelgeving. Zo is de huurbescherming in Nederland goed gewaarborgd, bijvoorbeeld via een gang naar de Huurcommissie. Ook beschikken gemeenten over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Zo kan een gemeente via het bestemmingsplan eisen stellen aan het percentage middenhuur en sociale huur, en de maximale aanvangshuurprijs van middenhuurwoningen.
Uiteraard moeten negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en BZK gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Erkent u dat wanneer buitenlandse bedrijven een grotere positie krijgen op de Nederlandse woningmarkt, dit kan leiden tot een belangenconflict tussen de buitenlandse investeerders en de Nederlandse huurders?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat buitenlandse beleggers goed op de hoogte dienen te zijn van hun maatschappelijke taak wanneer zij investeren in Nederlandse woningen? Zo nee, waarom niet?
Veel mensen hebben moeite met het vinden van een betaalbare woning. Dat geldt niet alleen voor starters, maar voor diverse groepen in met name de stedelijke regio’s, in zowel de koop- als de huursector. Daarom is een stevige inzet op het versnellen van woningbouw nodig, om te komen tot meer woningen passend bij de financiële mogelijkheden en wensen van mensen. Daarvoor zijn ook marktpartijen nodig. Marktpartijen dragen, zoals aangegeven, bij aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment en vervullen daarmee een belangrijke maatschappelijke taak.
Vindt u dat de bovengenoemde website voldoende aandacht besteedt aan de maatschappelijke kant van de Nederlandse woningmarkt? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, bent u bereid de website aan te passen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de opvatting op de website dat «1 miljoen gereguleerde woningen te goed zouden zijn voor sociale huurwoningen»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom staat dit op deze website?
Corporaties hebben bezit dat in principe geliberaliseerd kan worden wanneer naar de maximaal redelijke huur wordt gekeken. De helft van de woningen met een huur onder de liberalisatiegrens zou potentieel geliberaliseerd kunnen worden op basis van het woningwaarderingsstelsel, als er geen schaarste aan sociale huurwoningen zou zijn. Tegelijkertijd bestaat de huidige corporatievoorraad voor ruim 40% uit eengezinswoningen, terwijl de doelgroep voor 80% bestaat uit een- of tweepersoonshuishoudens. Door integraal afspraken te maken over verkopen van dure voorraad en toevoeging van nieuwe woningen voor de doelgroep, kan de voorraad beter passend worden gemaakt voor de doelgroep. Gemeenten hebben het beste zicht op de lokale woningbehoefte en spelen hierin een belangrijke rol. De website zal op dit punt geactualiseerd worden.
Bij de verkoop van sociale huurwoningen zijn corporaties gebonden aan de verkoopregels welke zijn opgenomen in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat blijvend gereguleerde huurwoningen eerst moeten worden aangeboden aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen alvorens deze aan een derde (waaronder ook buitenlandse beleggers vallen) mogen worden verkocht. Daarbij geldt dat voor deze woningen gemeenten en huurdersorganisaties een zienswijze moeten geven welke toeziet op de te verkopen woning en de koper. Voor de potentieel te liberaliseren woningen geldt de aanbiedingsvolgorde niet. Wel geldt dat voor deze woningen ook een zienswijze van de gemeente verplicht is (tenzij de woningen worden verkocht ten behoeve van het middenhuursegment met een huur tot € 850, met een minimale voortzetting van de exploitatie van 7 jaar en in de prestatieafspraken afspraken zijn gemaakt over het terugbouwen van ten minste een zelfde aantal goedkope sociale huurwoningen). Daarnaast geldt dat verkoopvoornemens van een corporatie onderdeel zijn van de prestatieafspraken die tussen een gemeente, huurdersorganisatie en een corporatie worden overeengekomen. Gemeenten en huurdersorganisaties kunnen op deze manier ook vooraf met de prestatieafspraken nadere afspraken maken over voorgenomen verkopen. Het hangt af van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen die door corporatie, gemeente en huurdersorganisatie worden overeengekomen hoeveel en welke woningen worden verkocht. Indien er een geschil is tussen de partijen die het maken van prestatieafspraken in de weg staat, kan dat worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van dit advies zal ik in het geschil een uitspraak doen.
Bent u van mening dat woningcorporaties veel meer sociale huurwoningen moeten verkopen aan particuliere beleggers, zoals op de website wordt geschreven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom staat dit op deze website?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom worden Nederlandse midden-huurwoningen op bovengenoemde website aangeprezen als een uitstekende investering?
De komende jaren ligt er een belangrijke opgave om te zorgen voor voldoende woningen: er zijn 75.000 woningen per jaar nodig. Investeerders kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen. De lage hypotheek- en spaarrente, in combinatie met stijgende huizenprijzen en schaarste van woningen in grote steden maakt het aantrekkelijk om te investeren in het Nederlandse middenhuursegment.
Hoe wordt voorkomen dat door de komst van buitenlandse investeerders de prijzen van huurwoningen nog hoger worden ten koste van de Nederlandse huishoudens?
Een betere balans op de woningmarkt zal een gevolg hebben voor de huizenprijzen. Marktpartijen hebben een belangrijke rol in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het middenhuursegment. Het is aannemelijk dat een verruimde aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen of zelfs doen dalen.
Gemeenten beschikken verder over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Dit kan via privaatrechtelijke afspraken, bijvoorbeeld via voorwaarden in tenders bij eigen grond van de gemeente. De gemeente heeft ook publiekrechtelijke mogelijkheden. Zo kan de gemeente via het bestemmingsplan eisen stellen aan het percentage middenhuur en sociale huur dat wordt gebouwd, zo blijven woningen tot maximaal tien jaar binnen de categorie beschikbaar. Ook kan de gemeente de maximale aanvangshuurprijs van de middenhuurwoningen hierin regelen. Verder kan een gemeente bij de gronduitgifte een woonplicht voor een aantal jaar invoeren, om zo bijvoorbeeld speculatie met woningen te voorkomen. Tot slot is in het geval van sociale huur de huurprijsregelgeving van toepassing ongeacht het eigendom van het object.
Het bericht ‘Nieuwe baas Amsterdamse brandweer wilde machocultuur aanpakken. Hij kreeg oorlog’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe baas Amsterdamse brandweer wilde machocultuur aanpakken. Hij kreeg oorlog»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het brandweerkorps Amsterdam-Amstelland meerdere brandweerlieden zijn ontslagen door de korpsleiding? Kunt u aangeven op welke gronden het ontslag van deze brandweerlieden heeft plaatsgevonden?
Ik ben bekend met de problematiek. Op grond van de Wet veiligheidsregio’s is het regionaal bestuur belast met de organisatie van onder meer brandweer. Het is daarom ook niet aan mij om hier nadere uitspraken over te doen.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van een conflict tussen de korpsleiding en de Centrale Ondernemingsraad? Herkent u de conflicten die beschreven worden?
Ik hecht aan een positief en veilig werkklimaat binnen de brandweerkorpsen. Ik ben ervan op de hoogte dat het bestuur en management van de regio Amsterdam-Amstelland veranderingen in de cultuur van de brandweer willen doorvoeren ten behoeve van een beter werkklimaat. De ontwikkelingen volg ik op gepaste afstand. Het betreft immers een regionale verantwoordelijkheid.
Ik heb geen aanwijzingen dat de situatie in Amsterdam exemplarisch is voor de rest van het land. Het bestuur en brandweercommandanten van de veiligheidsregio’s zijn waakzaam op negatieve cultuurkenmerken in hun organisatie. Zij nemen daarbij ieder hun verantwoordelijkheid daarop te anticiperen.
In hoeverre is deze problematiek enkel kenmerkend voor het brandweerkorps van Amsterdam-Amstelland, of komt deze problematiek ook voor binnen andere brandweerkorpsen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u – vooruitlopend op het algemeen overleg over de brandweer dat gepland staat voor 5 september 2018 – een actueel beeld schetsen van het personeelsverloop bij de brandweer in alle veiligheidsregio’s? Hoe vaak is sprake van gronden zoals die zijn aangegeven in Amsterdam, zoals diefstal of racisme? Indien u deze cijfers niet paraat heeft, bent u bereid nader onderzoek te laten verrichten?
De meest recente cijfers van het CBS over het personeel bij de brandweer laten zien dat er per 1 januari 2018 een stijging van circa 1% zichtbaar in het totaal aantal brandweermensen ten opzichte van 2017 (in 2017 27.850 en in 2018 28.214).
Er is geen landelijk overzicht van het aantal brandweermensen dat is ontslagen, dan wel de reden van ontslag. Ook over racisme en diefstal bij de brandweer in het algemeen zijn geen gegevens bekend. Het bestuur van de veiligheidsregio is als werkgever verantwoordelijk voor het personeel. Ten aanzien van de meerjarige programma’s Vrijwilligheid en Diversiteit ben ik bereid om aan de betrokken partijen voor te leggen of inzicht in de achtergrond van het personeelsverloop bij de brandweer van toegevoegde waarde is en u hier nader over te informeren.
Welke inspanningen worden verricht om het brandweerkorps Amsterdam-Amstelland en de overige brandweerkorpsen in Nederland diverser samen te stellen in de meest brede zin van het woord?
In de Landelijke agenda brandweerzorg van de Raad van Brandweercommandanten is speciale aandacht voor diversiteit en inclusiviteit bij de brandweer. Om als brandweerorganisatie flexibel in te kunnen spelen op ontwikkelingen en in verbinding te staan met de samenleving, is een divers samengestelde organisatie van waarde. De Raad van Brandweercommandanten is in 2018 gestart met het opzetten van een meerjarig programma diversiteit. Hiervoor is recent een landelijk projectleider aangesteld. De start van de uitvoering van het programma is begin 2019 voorzien.
Daarnaast zijn de individuele regio’s actief op het gebied van werving. Daarbij is ook specifieke aandacht voor een divers samengesteld personeelsbestand.
Hoe worden de korpschefs van brandweerkorpsen geselecteerd? Wat is het profiel van de functie? Is deze in alle veiligheidsregio’s gelijk?
Het bestuur van de regio is verantwoordelijk voor de selectie van het personeel van de veiligheidsregio. In het Besluit en de Regeling personeel veiligheidsregio’s worden kwaliteitseisen gesteld aan functies binnen de veiligheidsregio. De regio’s verschillen in omvang en risicoprofiel; dit kan tot uitdrukking komen in het profiel van de functie.
Kunt u een beeld schetsen van de salariëring van de korpschefs? Is deze gelijk in alle veiligheidsregio’s?
De zwaarte van de functie van de regionaal brandweercommandant kan per veiligheidsregio verschillen. Het is aan het bestuur van de regio om de functie in te schalen. Naleving van de Wet normering topinkomens wordt getoetst via de accountantsverklaring en valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de brandweer van 5 september 2018?
Ja.
Het bericht dat gevangenispersoneel alarm slaat over een plan om gevangenen veel meer zelf te laten regelen via tablets |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tablets in cel nachtmerrie voor cipiers»?1 Sinds wanneer bent u op de hoogte van de onrust onder het personeel over de voorgenomen proef om gevangenen zelf meer te laten regelen door middel van tablets?
Ja. Het betreft het Zelfbedieningsportaal Justitiabelen (ZBJ). De genoemde tablets zijn uitgerust met functionaliteiten die de justitiabele ondersteunen bij zijn zelfredzaamheid in detentie en de terugkeer naar de maatschappij. Gedurende de planvorming en totstandkoming van het ZBJ zijn de ondernemingsraden op zowel centraal als lokaal niveau nauw betrokken geweest. In het eerste en tweede kwartaal van dit jaar is uitvoerig overleg geweest met de Centrale Ondernemingsraad (COR) van DJI over ZBJ. Door DJI is goede notie genomen van de aangegeven zorgen en adviezen. Dit heeft geleid tot acties en maatregelen. Zo zal de COR deelnemen aan de begeleidingscommissie van de pilot. DJI heeft de voorzitter van de COR DJI hierover schriftelijk geïnformeerd. In een reactie daarop aan de bestuurder heeft de COR DJI beaamd zich te kunnen vinden in de genoemde maatregelen.
In welke fase bevinden zich de plannen om gevangenen met tablets hun eigen zaken te laten regelen?
Het project bevindt zich in de pilotfase. In de penitentiaire inrichtingen Dordrecht, Lelystad en de Jeugdinrichting de Hunnerberg wordt het werken met een tablet door justitiabelen en door medewerkers eerst beproefd.
Deze locaties zijn een goede afspiegeling van de regimes van DJI en daarmee representatief voor de diverse groepen gedetineerden binnen het gevangeniswezen en jeugd.
Klopt het dat de penitentiaire inrichtingen van Dordrecht en Lelystad en de justitiële jeugdinrichting van Nijmegen gaan experimenteren met deze werkwijze? Waarom is juist voor deze locaties gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Is met het DJI-personeel overleg geweest over de in het artikel genoemde pilot? Zo ja, wat waren de reacties vanuit het personeel? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ideeën over ZBJ zijn afkomstig van de werkvloer en gebundeld tot het project ZBJ. In de uitwerking en planvorming van het platform ZBJ en de pilots zijn medewerkers continu betrokken. Door deelname in verschillende gremia en werkgroepen voorafgaand en gedurende het pilotproject zijn vertegenwoordigers vanuit diverse lagen in de organisatie stap voor stap betrokken bij de opzet van ZBJ, de invulling van de verschillende te ontsluiten functionaliteiten (de apps) en ontwikkeling van het uiterlijk en de gebruiksvriendelijkheid van de apps. Daarnaast spelen de medewerkers van de betreffende inrichting bij de voorbereiding en uitwerking van de pilot een centrale rol. Dit heeft ertoe geleid dat functies in ZBJ worden betrokken waarvan de vertegenwoordigers uit de organisatie hebben aangegeven dat deze de justitiabele het beste voorbereiden op zijn terugkeer naar de maatschappij. Denk hierbij aan het maken van afspraken bij de dokter, boodschappen bestellen, plannen van bezoek en het vinden van een woning en baan.
De medezeggenschap, zowel centraal als lokaal, is vanaf de aanvang van de voorbereiding van deze pilots steeds betrokken. Onderdeel van de pilot ZBJ is een meetperiode van ongeveer drie maanden onder een representatieve groep van de drie pilotlocaties. Voor deze meetperiode wordt een begeleidingscommissie ingericht bestaande uit vertegenwoordigers vanuit de organisatie. Een lid van de Centrale Ondernemingsraad van DJI maakt deel uit van deze commissie. De commissie evalueert de betreffende pilots.
Ook gedetineerden uit alle doelgroepen in de inrichtingen hebben inbreng gehad in de lay-out en de gebruikersvriendelijkheid van het platform. Dit heeft ertoe geleid dat ZBJ zeer laagdrempelig en intuïtief te gebruiken is door de diverse doelgroepen die DJI kent.
Deelt u de zorg dat, hoewel het in principe een goede gedachte is dat gedetineerden zoveel mogelijk zelfredzaam worden en zelf verantwoordelijkheid nemen voor de zaken die geregeld moeten worden, het te ver doorvoeren van dit concept ertoe leidt dat veel menselijk contact vervangen wordt door tablets en camera’s?
Ik deel de zorg dat menselijk contact vervangen wordt door tablets en camera’s niet. De inzet van camera’s is geen onderdeel van ZBJ en valt daarom buiten dit project. ZBJ staat juist voor het bevorderen van het menselijk contact tussen personeel en justitiabele.
De verwachting is juist dat ZBJ gaat zorgen voor meer dagelijks persoonlijk contact, voor meer begeleiding en coaching van de justitiabele en DJI-medewerker. De komst van ZBJ zorgt ervoor dat de collega’s op de werkvloer meer toekomen aan de basis van hun werk: zorgen dat justitiabelen aan hun gedrag werken, coaching en begeleiding, gericht op een duurzame terugkeer naar de maatschappij. Deze doelstelling wordt getoetst in de pilot ZBJ en meegenomen in de evaluatie.
Is het voor iedere gedetineerde weggelegd om «zelfredzaam» te worden? Is bijvoorbeeld de bedoeling dat ook gedetineerden die analfabeet, laaggeletterd of anderstalig zijn of te maken hebben met psychologische problemen gebruik moeten maken van de tablet? Zo niet, voor welk deel van de gedetineerden is dit het geval?
Of de tablet bijdraagt aan zelfredzaamheid en bruikbaar is voor alle groepen justitiabelen moet worden vastgesteld in de pilot ZBJ. De lay-out van de tablet is mede gebaseerd op de inbreng van gedetineerden. Dit heeft ertoe geleid dat ZBJ zeer laagdrempelig en intuïtief te gebruiken is door de diverse groepen justitiabelen. Zo wordt op de tablet veel gewerkt met iconen en plaatjes waardoor ook laaggeletterden ermee overweg kunnen. Meertaligheid is ingebouwd in de tablet, zodat ook niet-Nederlandstaligen de tablet makkelijk kunnen gebruiken. De functionaliteit is aan te passen aan doelgroepen en het soort regime. Uiteindelijk blijft de beslissing of een gedetineerde gebruik kan maken van de tablet maatwerk. PI’s bepalen zelf of justitiabelen met psychologische problemen gebruik kunnen maken van de tablet. Het is aan DJI alle justitiabelen daarin zo goed mogelijk te begeleiden en te faciliteren.
Is het de bedoeling dat op termijn de tablet de fysieke bibliotheek moet gaan vervangen? Beseft u zich dat de bibliotheek de ontmoetingsplaats is waar personeel en gedetineerden met elkaar in gesprek komen? Bent u bereid het sluiten van de fysieke bibliotheken terug te draaien?
Bij brief aan de Tweede Kamer van 24 november 2015 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangekondigd dat er een gefaseerde vervanging van fysieke gevangenisbibliotheken komt.2 De vervanging door een digitale bibliotheek is gekoppeld aan de invoering van het project ZBJ. Gedurende de ZBJ-pilotperiode treden geen veranderingen op ten opzichte van de bibliotheek als gevolg van de pilot. Er worden geen onomkeerbare besluiten geïnitieerd en een bibliotheek-app wordt tijdens de pilotperiode niet geactiveerd. Personele gevolgen zijn daarmee nu dus ook niet aan de orde voor medewerkers van de bibliotheek.
Zoals in voornoemde brief is gemeld is pas in het geval van een succesvolle implementatie van ZBJ een fysieke bibliotheek niet meer nodig en kan daarna worden overgegaan tot een digitale bibliotheekvoorziening.
Snapt u de zorgen van het personeel dat door de introductie van tablets op de kamers van gedetineerden onveilige situaties kunnen ontstaan doordat er minder contact zal zijn met gedetineerden? Zo ja, hoe denkt u die zorgen weg te kunnen nemen? Zo nee, bent u het er niet mee eens dat contact tussen personeel en gedetineerden juist extreem belangrijk is voor een veilige situatie in de gevangenis en het resocialisatieproces van de gedetineerde?
Die zorg deel ik niet. Zoals gemeld is een van de doelstellingen van ZBJ juist het verlagen van de handmatige handelingen van de medewerkers op de werkvloer, zoals het verstrekken en ophalen van papieren formulieren, die nu een dagelijks onderdeel van hun werk vormen. ZBJ zorgt ervoor dat juist deze administratieve taken afnemen en medewerkers meer tijd overhouden voor het persoonlijk contact.
Bent u het met het personeel eens dat niet meer camera’s, maar meer menselijk contact de veiligheid van personeel en gedetineerden ten goede komt? Zo ja, bent u bereid geld vrij te maken voor extra gevangenispersoneel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Onnodig confronterende vragen op evaluatieformulieren voor ouders van kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (ZEVMB) |
|
Vera Bergkamp (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving rondom onnodig confronterende vragen op evaluatieformulieren voor ouders van kinderen met zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (ZEVMB)?1
Ja.
Hoeveel kinderen zijn er in Nederland die te maken hebben met ZEVMB? Hoeveel ouders zijn curator van kinderen met ZEVMB in Nederland?
Er zijn ongeveer 2.000 mensen met ZEVMB in Nederland. Naar schatting zijn ruim 400 kinderen ouder dan 18 en hebben een curator. In veel gevallen zijn dat de ouders.
Van de Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming vernomen dat kantonrechters voor personen met ZEVMB niet altijd onder curatele instellen. Soms stelt de kantonrechter een combinatie van beschermingsbewind en mentorschap in.
Kunt u aangeven welke formulieren ouders van kinderen met ZEVMB in moeten vullen om curator te worden van hun kinderen? Hoe vaak moeten deze formulieren ingevuld worden?
Om curatele te verzoeken en tot curator te worden benoemd, moeten ouders een aanvraagformulier invullen en dit aan de griffie van de rechtbank sturen. De kantonrechter beslist op het verzoek. Zodra de kantonrechter het verzoek heeft toegewezen, moet de curator eenmalig een boedelbeschrijving indienen. De curator is gehouden jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen (hiervoor is een formulier van de rechtspraak beschikbaar), tenzij de kantonrechter een andere termijn bepaalt. Om de vijf jaar dient de curator de periodieke evaluatie in te vullen (art. 1:385, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Hieronder schets ik de achtergrond van deze evaluatie, die ook van belang is bij de beantwoording van de volgende vragen van de leden Bergkamp en Van Toorenburg.
In het burgerlijk recht staat zelfbeschikking voorop. Omdat curatele, beschermingsbewind en mentorschap een beperking van de zelfbeschikking van het individu vormen, mogen deze beschermingsmaatregelen niet verder ingrijpen en niet langer duren dan noodzakelijk is. In dit licht is de periodieke evaluatie geïntroduceerd bij de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (hierna ook: de wetswijziging; Stb. 2013, 414). Een van de uitgangspunten van de wetswijziging is dat beschermingsmaatregelen passend zijn en – waar mogelijk – de zelfredzaamheid bevorderen (Kamerstuk 33 054, nr. 3, p. 3). Daarbij past dat periodiek wordt bezien of de maatregel nog moet voortduren of door een andere, meer passende maatregel kan worden vervangen. Met het opnemen van deze evaluatieplicht in de wet werd een reeds bestaande kantonrechterlijke praktijk op wetsniveau geformaliseerd (Kamerstuk 33 054, nr. 3, p. 15–16).
Genoemde wetswijziging komt mede voort uit het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap dat bepaalt dat maatregelen zoals curatele, beschermingsbewind en mentorschap de rechten, wil en voorkeuren van de betrokkene respecteren, proportioneel zijn en toegesneden op de omstandigheden van de betrokkene, van toepassing zijn gedurende een zo kort mogelijke periode en onderworpen zijn aan een regelmatige beoordeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of gerechtelijke instantie (art. 12, vierde lid). De Nederlandse wet geeft hiervan rekenschap door als uitgangspunt te nemen dat een beschermingsmaatregel niet verder ingrijpt dan in de gegeven situatie noodzakelijk is en door de periodieke evaluatie.
Met name indien er een mogelijkheid is tot herstel van de situatie die tot de maatregel aanleiding heeft gegeven, is van belang dat de curator, beschermingsbewindvoerder of mentor de kantonrechter hierover periodiek rapporteert. Indien de aanleiding voor de beschermingsmaatregel is verdwenen, kan de curator, beschermingsbewindvoerder of mentor opheffing van de maatregel verzoeken (Kamerstuk 33 054, nr. 3, p. 12).
Zoals toegezegd bij de plenaire behandeling van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap in de Tweede Kamer, is de wetswijziging na drie jaar geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluatie zijn recentelijk door de Minister voor Rechtsbescherming aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 33 054, nr. 23). De periodieke evaluatie van de beschermingsmaatregelen maakt deel uit van deze wetsevaluatie. Kantonrechters oordelen positief over de periodieke evaluaties, omdat deze leiden tot opschoning van achterhaalde dossiers en dikwijls tot beëindiging of overheveling naar een lichtere maatregel. Curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren oordelen uiteenlopend over de periodieke evaluaties. Als sterk punt wordt vooral het reflectiemoment op de noodzaak tot voortzetting van de maatregel ervaren. Weerstanden tegen de periodieke evaluatie bestaan onder andere bij onveranderbare situaties, zoals bij mensen met ZEVMB (WODC, «Werking Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap», Bureau Bartels, juli 2018, p. 23–28).
Deelt u de mening van onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen dat gezien «de specifieke problemen» die de kinderen met ZEVMB hebben en de gevolgen, dat 'erkenning van de eigenheid van deze groep en van de gezinnen met deze kinderen noodzakelijk» is?2
Ja, zoals de onderzoekers beschrijven is erkenning van de eigenheid van deze kinderen en gezinnen als aparte subgroep binnen de groep mensen met een verstandelijke beperking belangrijk. De combinatie van de ernstige lichamelijke en verstandelijke beperking en de bijkomende medische problematiek maakt dat mensen met ZEVMB 24 uur per dag 7 dagen in de week intensieve zorg nodig hebben. Dit maakt ook dat deze mensen een uniek ontwikkelingsprofiel hebben en daarbij passende eigen ondersteuningsbehoeften. Om recht te kunnen doen aan de zeer intensieve zorgbehoefte en te kunnen komen tot een passende benadering en passende ondersteuning, is het belangrijk deze groep te onderscheiden van andere (aanverwante) doelgroepen.
In de brief aan uw Kamer van 6 juli 2017 (Kamerstuk 34 104, nr. 162) staat daarom dat de definitie zoals opgesteld door de Rijksuniversiteit Groningen uitgangspunt is voor de Werkgroep Wij zien je Wel (hierna ook: de Werkgroep). De Werkgroep is door mijn voorganger ingesteld om een impuls te geven aan de kwaliteit van leven van mensen met ZEVMB en hun gezinnen en om de organisatie van de zorg te vereenvoudigen (zie ook www.wijzienjewel.nl).
Erkent u dat het ontwikkelperspectief van kinderen met ZEVMB op het gebied van zelfredzaamheid over het algemeen zeer beperkt is, ondanks het feit dat dit niet betekent dat er geen mogelijkheid tot leren of ontplooiing is?
Ja, de aanwezige beperkingen bij deze groep zijn zo ernstig dat deze mensen vanuit zichzelf geen tot minimale mogelijkheden hebben. Dat betekent dat zij, ook voor de uiterst primaire levensbehoeften zoals eten en drinken, volledig afhankelijk zijn van anderen. Het ontwikkelingsperspectief is over het algemeen zeer beperkt en de volledige afhankelijkheid blijft levenslang bestaan.
Deelt u voorts de mening dat vragen op evaluatieformulieren, zoals «wat heeft u de afgelopen 5 jaar gedaan om de zelfredzaamheid van betrokkene te bevorderen» of «wat denkt u de aankomende 5 jaar te doen om de zelfredzaamheid van betrokkene te bevorderen», confronterend en pijnlijk kunnen zijn voor ouders van kinderen met ZEVMB?3
Ja, ik kan mij goed voorstellen dat terugkerende vragen over de zelfredzaamheid van kinderen met ZEVMB confronterend en pijnlijk kunnen zijn voor ouders.
Bent u bereid de uitkomst van het overleg dat, volgens de berichtgeving4, gevoerd gaat worden binnen de rechtbank Midden-Nederland te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de rechtspraak bericht de Minister voor Rechtsbescherming dat meerdere klachten zijn ontvangen van ouders die curator of bewindvoerder zijn (zgn. familievertegenwoordigers) voor hun gehandicapte kind. Naar aanleiding van deze klachten heeft de landelijke kantonrechtelijke expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel, Kanton en Toezicht (hierna: de expertgroep) gesproken over de vraagstelling in het evaluatieformulier en de wijze waarop het is opgesteld. Dit heeft geleid tot herziening van het formulier: bij de tweede periodieke evaluatie kan de beantwoording van de vragen veel korter zijn via een «afslag», die specifiek is gericht op ZEVMB. Hierdoor kunnen curatoren en bewindvoerders vragen overslaan als zij aantonen dat sprake is van ZEVMB, bijvoorbeeld door bij het evaluatieformulier een medische verklaring te verstrekken. Indien nog voor de eerste periodieke evaluatie een medische verklaring aan de kantonrechter wordt overlegd, zou dit voor hem aanleiding kunnen zijn om reeds bij de eerste periodieke evaluatie te beslissen dat vragen overgeslagen kunnen worden; het is aan de kantonrechter om hierover in individuele gevallen te beslissen. Op deze manier wordt de confrontatie voor familievertegenwoordigers met vragen over de zelfredzaamheid van degenen die zij bijstaan beperkt. De expertgroep is voornemens het gewijzigde evaluatieformulier voor het einde van dit jaar voor familievertegenwoordigers beschikbaar te maken. Van de rechtbank Midden-Nederland begrijp ik dat het via twitter aangekondigde overleg bij de rechtbank een intern overleg betreft.
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 3 maakt de periodieke evaluatie onderdeel uit van de recentelijk afgeronde wetsevaluatie. Naar aanleiding van die evaluatie is de Minister voor Rechtsbescherming voornemens een stakeholderbijeenkomst te organiseren met onder meer de Raad voor de rechtspraak en de (branche)verenigingen van curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren. Deze bijeenkomst dient ertoe inzicht te krijgen welke uitkomsten van de evaluatie aanleiding zouden kunnen geven tot veranderingen in de praktijk of aanpassing van regelgeving. De periodieke evaluatie maakt onderdeel uit van het gesprek met de praktijk, dat uiterlijk dit najaar zal plaatsvinden. Hierin zal ook de vraag worden betrokken op welke manier het beste kan worden omgegaan met de periodieke evaluatie in onveranderbare situaties, zoals bij mensen met ZEVMB. De Werkgroep Wij zien je Wel heeft mij bericht hiervoor input te leveren vanuit het perspectief van ouders die curator zijn. Na het gesprek met de praktijk zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer nader informeren.
Van ouders begrijp ik dat ook andere instanties vragen stellen die confronterend zijn voor ouders van kinderen met ZEVMB. Zoals aangegeven in mijn brief over cliëntondersteuning (Kamerstuk 31 476, nr. 22) start in september 2018 een pilot met gespecialiseerde cliëntondersteuners (co-piloten genoemd) voor gezinnen met een ZEVMB kind. Ik zal aan de Werkgroep Wij zien je Wel vragen om via deze co-piloten te inventariseren of, en zo ja welke, formulieren onnodig confronterende en pijnlijke vragen bevatten. Ik verwacht dat de Werkgroep aandacht besteedt aan dit onderwerp in de voortgangsrapportage, die in september 2018 verschijnt.
Bestaat op dit moment de mogelijkheid om op formulieren die ouders van kinderen met ZEVMB in moeten vullen, bijvoorbeeld vanuit hun rol als curator, vragen over te slaan of «niet van toepassing» aan te geven? Zo niet, zijn de ministers bereid om de mogelijkheid te onderzoeken en de Kamer hier voor het einde van 2018 over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te bezien of de formulieren die ingevuld moeten worden door ouders van kinderen met ZEVMB geen onnodig confronterende en pijnlijke vragen bevatten, deze vragen zo veel mogelijk aan te passen en de Kamer hierover voor het einde van 2018 te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Aantal duikteams brandweer in 15 jaar gehalveerd’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal duikteams brandweer in 15 jaar gehalveerd»?1
Ja.
Kunt u het geschetste beeld bevestigen, namelijk dat het aantal duikteams in Nederland in vijftien jaar tijd is gehalveerd?
Brandweer Nederland geeft aan dat het aantal duikteams in de laatste 15 jaar ongeveer is gehalveerd en de laatste vijf jaar stabiel is gebleven.
Bij de regionalisering van de brandweer is gewerkt aan een doelmatige inrichting van de taken. Hierbij is rekening gehouden met schaalgrootte van de veiligheidsregio’s. Ook de ondersteuning bij waterongevallen is sindsdien op regionaal niveau georganiseerd wat onder meer de vermindering van het aantal duikteams tot gevolg heeft gehad.
De arbeidsveiligheid speelt ook een rol bij de verlaging van het aantal duikteams. In de loop der jaren zijn de regels en de eisen aan opleidingen en trainingen aangescherpt om duikers beter te beschermen. Het duiken bij de brandweer heeft een spoedeisend karakter en stelt daarmee extra hoge eisen aan de vakbekwaamheid van de duikers. De veiligheidsregio’s hebben om die redenen teams samengevoegd of vervangen door oppervlaktereddingsteams.
Wat zijn de onderliggende oorzaken van de afname van het aantal duikteams? Is deze afname gerelateerd aan de regionalisering van de brandweer en/of zijn er andere oorzaken, zoals de afname van vrijwilligers en/of de aanscherping van veiligheidseisen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben de aanpassingen naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid in 2008 de gewenste effecten (gehad)?
Het duiken bij de brandweer heeft een spoedeisend karakter en stelt daarmee extra hoge eisen aan de vakbekwaamheid van duikers. Nadat het rapport is uitgebracht door de Inspectie is opnieuw gekeken naar procedures en werkwijzen van het brandweerduiken. Ook is er gekeken naar de kwaliteit van de opleidingen en examinering van brandweerduikers en duikploegleiders. Al deze ontwikkelingen dragen bij aan het vergroten van het veiligheidsbewustzijn op het gebied van brandweerduiken.
Wat werd destijds beoogd met het verplaatsen van de verantwoordelijkheid van de gemeente naar de veiligheidsregio’s, en in hoeverre is rekening gehouden met dergelijke consequenties, zoals het bijna volledig schrappen van duikteams?
Met de verplichte regionalisering van de brandweer in 2014 werd een verdere kwaliteitsverbetering en een vermindering van versnippering beoogd door schaalvergroting. Vermindering van het aantal duikteams is voor een deel te verklaren uit deze vergroting van de doelmatigheid. Regiobesturen hebben bij de regionalisering opnieuw gekeken naar de wijze waarop aan deze taak invulling gegeven moest worden.
Kunt u een beeld schetsen van de spreiding van de duikteams over de Nederlandse gemeenten en/of veiligheidsregio’s?
Navraag bij Brandweer Nederland heeft het volgende overzicht opgeleverd per maart 2018:
Veiligheidsregio
Duikteams
Groningen
1
Friesland
2
Drenthe
2
Twente
2
IJsselland
2
Noord- en Oost-Gelderland
2
Gelderland-Midden
1
Gelderland-Zuid
0
Limburg-Noord
1
Zuid-Limburg
2
Brabant-Zuidoost
0
Brabant-Noord
1
Midden- en West-Brabant
1
Zeeland
4
Hollands-Midden
5
Rotterdam-Rijnmond
3
Zuid-Holland-Zuid
1
Haaglanden
2
Amsterdam-Amstelland
2
Kennemerland
3
Zaanstreek-Waterland
2
Noord-Holland-Noord
3
Utrecht
7
Flevoland
3
Gooi en Vecht
1
Wat is de norm in alle veiligheidsregio’s? Moet elke veiligheidsregio een of meerdere duikteams hebben? Zo ja, waar staat dit aangegeven en is dit voor alle veiligheidsregio’s gelijk? Zo nee, waarom niet, gegeven het feit dat Nederland een zeer waterrijke geografie kent?
Er is geen norm voor veiligheidsregio’s vastgesteld voor het aantal duikteams. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de ondersteuning bij waterongevallen. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij een rol. Ik zie geen aanleiding om, gegeven het belang van die regionale afweging, die regelgeving aan te passen.
Wat vindt u van de voorgedragen oplossing om landelijk te definiëren wat een waterongeval inhoudt en een maximale aanrijtijd te bepalen?
Vanuit de veiligheidsregio’s heb ik geen signalen ontvangen dat een dergelijke behoefte bestaat. Ik zie geen aanleiding om in de regelgeving een definitie waterongeval en een maximale aanrijtijd op te nemen.
Bent u bereid – in samenwerking met de brandweer die al een brancherichtlijn voor brandweerduikers en duikploegduikers heeft vastgesteld – de opleiding, werving en selectie van zowel professionele als vrijwillige duikers bij de brandweer te intensiveren?
Indien de voor de brandweer verantwoordelijke besturen van veiligheidsregio’s een tekort aan brandweerduikers constateren, is het aan hen om passende maatregelen te nemen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de brandweer van 5 september 2018?
Ja.
Leegstaande EBTL’s |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht de Extra Toezicht en Begeleidingslocaties (EBTL's) in Amsterdam en Hoogeveen nauwelijks gebruikt worden?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Op basis van een WOB-verzoek, dat in afschrift aan uw Kamer is verzonden2, heeft de Volkskrant informatie ontvangen over het gebruik van de ebtl’s. Dit was de aanleiding voor het artikel.
De verstrekte cijfers betreffen de periode vanaf de opening (Amsterdam 24 november 2017 en Hoogeveen 18 december 2017) tot en met maart 2018. Beide locaties bevonden zich in hun opbouw- en startfase van de pilot. Zoals toegezegd in het AO van 14 december 20173, zal ik uw Kamer dit najaar uitgebreider informeren over het functioneren van de ebtl. Ik streef ernaar hierbij de bevindingen te betrekken van het onderzoek dat de Inspectie JenV uitvoert naar aanleiding van een onnatuurlijk overlijden in de ebtl Hoogeveen4.
Verder heb ik het WODC verzocht een uitgebreidere evaluatie uit te voeren, op basis waarvan verdergaande conclusies kunnen worden getrokken over het functioneren en de effectiviteit van de ebtl. Naar verwachting is dit onderzoek voor de zomer van 2019 gereed.
Hoeveel meldingen van overlast zijn er in 2017 en 2018 gedaan? Kunt u deze zoveel mogelijk naar hun aard specificeren?
In de rapportage Vreemdelingenketen 20175, van 30 april 2018, heb ik uw kamer geïnformeerd over de incidenten die in 2017 in en rond asielzoekerscentra hebben plaatsgevonden. Ik beraad mij thans over de wijze waarop ik uw Kamer in de toekomst zal informeren over incidenten in en rond de AZC’s.
Hoe komt het dat er in de eerste vier maanden na oprichting slechts 36 mensen tijdelijk onder extra toezicht zijn geplaatst terwijl er plaats is voor 100 mensen?
De ebtl betreft een pilot van een nieuwe opvangvorm binnen de migratieketen. Zoals vermeld in de brief die ik op 8 juni aan uw Kamer6 heb gestuurd, is de ebtl één van de maatregelen die wordt ingezet tegen overlast op en rondom COA-locaties. Bij de ontwikkeling van de ebtl is gekozen om qua instroom kleinschalig van start te gaan en zo een beheerste opbouw te borgen en ruimte te creëren voor personeel en betrokken partijen om de praktijk te toetsen en om van ervaringen te leren en zo nodig bij te sturen.
Welk deel van de 1,2 miljoen euro die in 2017 aan de EBTL’s zijn besteed waren opstartkosten? Wat zijn de verwachte kosten voor 2018?
Aangezien de ebtl’s pas aan het einde van 2017 in gebruik zijn genomen (respectievelijk 24 november en 18 december), betreft verreweg het grootste deel van de € 1,2 miljoen, de kosten die in 2017 gemaakt zijn om beide locaties op te starten (onder andere personeel en materieel). Ook een deel van de afschrijvingskosten op de investeringen zit in dit bedrag. De verwachte kosten voor 2018 bedragen bij het COA circa € 8 miljoen. Bij DJI zijn de te verwachten kosten voor 2018 € 1,8 miljoen (vooral personele ondersteuning). Totaal dus € 9,8 miljoen.
Hoeveel kost de opvang per persoon in een EBTL bij volledige bezetting?
De kosten voor de ebtl zijn onder te verdelen in vaste kosten (onder andere rente- en afschrijving, huurkosten en (deels) personeel vanwege minimale bezetting) en variabele kosten (onder andere medische verstrekkingen en activiteiten). In deze kosten zitten ook de afschrijvingskosten voor de gemaakte investeringen. De investeringen worden in twee jaar afgeschreven.
Berekend is dat bij een volledige bezetting van de 100 plekken, de jaarlijkse kosten neerkomen op een bedrag van circa € 134.000 per plek. Het uitgangspunt is dat overlastgevers een korte periode (maximaal 3 maanden) een ebtl-plek bezetten. Door het jaar heen zullen daarom meerdere asielzoekers gebruik maken van één ebtl-plek. Bij een volledige bezetting van jaarlijks vier overlastgevers op één plek zijn de kosten dan circa € 33.500,– per bewoner. De kosten zijn gebaseerd op inschattingen en prognoses.
Wat is er met de 36 mensen die in de EBTL’s verbleven gebeurd? Hoeveel van hen zijn onder toezicht vertrokken, en hoeveel konden wegens goed gedrag weer terug naar een regulier asielzoekerscentrum (AZC)?
Ik zal ik uw Kamer in het najaar uitgebreider informeren over het functioneren van de ebtl, waarbij ik ook nader zal ingaan op de uitstroom van asielzoekers uit de ebtl.
Klopt het dat er minder mensen in de EBTL zijn geplaatst om te testen of alles functioneert als gepland? Wat is daarover de conclusie?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 3.
Wanneer wordt iemand naar een EBTL overgeplaatst?
In mijn brief van 3 juli 20177 heb ik aangegeven dat asielzoekers in de ebtl kunnen worden geplaatst als zij overlast veroorzaken met grote impact, op of rondom de locatie waar ze verblijven. Hierbij kan worden gedacht aan (herhaaldelijk) agressief gedrag richting medebewoners of personeel, het aanrichten van vernielingen of het discrimineren of intimideren van medebewoners. Er kan sprake zijn van een stapeling van overlast of incidenten die plaatsing in de ebtl rechtvaardigen, maar ook één enkel ernstig incident kan tot ebtl-plaatsing leiden. Plaatsing in de ebtl is enerzijds bedoeld om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag en in te zetten op gedragsverandering. Anderzijds wordt door het overplaatsen van overlastgevers naar een aparte locatie de veiligheid en het welzijn van andere bewoners geborgd.
Hoe verhoudt uw voornemen om jongeren vanaf 16 jaar in EBTL’s te plaatsen bij wangedrag zich tot de kinderrechten? Zijn de EBTL’s voldoende toegerust op de opvang van jongeren? Wanneer zouden zij in aanmerking komen om naar een EBTL te worden overgeplaatst?
Als in een individueel geval wordt overgegaan tot plaatsing van een jongere van 16 jaar en ouder in de ebtl, worden alle noodzakelijke waarborgen in acht genomen waardoor de rechten van het kind worden zeker gesteld. Bij een afweging tot plaatsing vervullen professionals, waaronder de voogden van Nidos, een belangrijke rol. Momenteel vindt overleg plaats met de betrokken gemeenten over de vraag of en onder welke condities plaatsing van overlastgevende alleenstaande minderjarigen in de ebtl gerealiseerd kan worden.
Waarop is uw uitspraak gebaseerd dat alleen al het feit dat zo af en toe iemand uit een AZC na wangedrag wordt overgeplaatst naar een EBTL op zichzelf ook al een werking heeft op de achterblijvende bewoners van een AZC?
In het algemeen overleg met uw Kamer heb ik aangegeven, dat ik op basis van signalen uit de praktijk de indruk heb dat het feit dat een overlastgever wordt overgeplaatst van een AZC naar de ebtl een positieve werking heeft op de veiligheid en beheersbaarheid van het betreffende AZC.8
Mijn verwachting is dat de aankomende evaluatie door het WODC hier meer feitelijke onderbouwing over zal verschaffen.
Kunt u percentages geven van het aantal asielzoekers uit Albanië en Marokko dat zich misdraagt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het snel uitzetten van mensen die geen recht hebben op verblijf, hoewel dat van groot belang is, niet ten koste mag gaan van de veiligheid in de omgeving van AZC’s?
Ja.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om overlastgevende veiligelanders in een EBTL te plaatsen en hun procedure alsnog versneld af te handelen? Zo nee, wat onderneemt u tegen deze groep overlastgevende asielzoekers?
Aanvragen van overlastgevende asielzoekers uit veilige landen worden versneld (in spoor 2) afgehandeld. Het is wenselijk dat zij ter beschikking blijven van het asielproces in Ter Apel, zodat de aanvraag snel kan worden afgedaan en er aan (gedwongen) terugkeer kan worden gewerkt. Daarom komen zij bij wangedrag in beginsel niet in aanmerking voor plaatsing in de ebtl. Een belangrijk uitgangspunt is immers dat plaatsing in de ebtl terugkeer niet mag frustreren.
Plaatsing in de ebtl is echter onderdeel van een breder pakket van maatregelen om overlastgevende asielzoekers – waaronder ook asielzoekers uit veilige landen – aan te pakken. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd.9 Zoals ik in mijn brief van 8 juni jl. heb aangegeven kijken we kritisch hoe deze maatregelen in de praktijk uitwerken en of er aanscherpingen of wijzigingen nodig zijn.
Wanneer verwacht u dat de Inspectie Justitie en Veiligheid het onderzoek naar de vraag of EBTL’s voldoende zijn toegerust op hun opvangtaak heeft afgerond? Welke maatregelen zijn in de tussentijd genomen?
Aangezien de ebtl een nieuwe opvangvorm is en in de pilotfase verkeert, is er voortdurend aandacht voor noodzakelijke verbetering in de opvang en procedures. De aanbevelingen die de Inspectie JenV zal opstellen naar aanleiding van het thans lopende onderzoek, worden daarbij uiteraard betrokken. De verwachting is dat het rapport in het najaar 2018 is afgerond.
Het bericht ‘Voor de vierde keer in deze eeuw komt het droogte-crisisteam in actie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voor de vierde keer in deze eeuw komt het droogte-crisisteam in actie»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op mijn mondelinge vragen van 3 juli 2018 dat Rijkswaterstaat, de Unie van Waterschappen en het ministerie de situatie onder controle hadden? Kunt u de ontwikkeling toelichten die ertoe hebben geleid dat het vervolgens toch noodzakelijk was enkele weken later een crisisoverleg te houden om extra maatregelen te nemen?
Het crisisoverleg is onderdeel van het Landelijk draaiboek Waterverdeling en Droogte. Rijkswaterstaat, de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken en Klimaat, de waterschappen en de provincies geven hier gezamenlijk uitvoering aan. In dit draaiboek staat beschreven wanneer het niveau «dreigend watertekort» overgaat naar het niveau «feitelijk watertekort». Er is sprake van een feitelijk watertekort op landelijk niveau wanneer de vraag naar zoetwater het aanbod van zoetwater overtreft. Dit is de huidige situatie. Voor de verdeling van het beschikbare water werken deze partijen met de wettelijke verdringingsreeks. Ik ben in mijn brief aan uw Kamer van 2 augustus 2018 nader ingegaan op de verdringingsreeks.
Op 3 juli heb ik aangegeven dat er voor scheepvaart en andere sectoren over het algemeen nog geen sprake was van een feitelijk watertekort doordat de aanvoer van water uit Duitsland en België via de rivieren nog voldoende was.
In de weken tussen 3 juli en 2 augustus zijn de rivierafvoeren van Rijn en Maas gedaald en is het neerslagtekort verder opgelopen. Er is sinds 2 augustus sprake van een landelijk feitelijk watertekort. Conform het Landelijk Draaiboek betekent dit dat het Managementteam Watertekorten (MTW) is geactiveerd. Het MTW is een bijzondere landelijke interbestuurlijke coördinatiegroep voor watertekortbesluiten. De hier genomen besluiten leiden tot nu toe tot een beheersing van de situatie, maar dat betekent niet dat er geen nadeel of schade is. Een (dreigende) crisis door het watertekort is niet in beeld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hydroloog Niko Wanders dat Nederland op gebied van droogte achterloopt bij andere landen in Europa en dat het waterbeleid alleen gericht is op het voorkomen van natheid (of wateroverlast?)?2
Ik weerspreek de gedachte dat Nederland op het gebied van droogte achterloopt bij andere landen in Europa en dat ons beleid alleen gericht is op het voorkomen van wateroverlast. In 2007 heeft het kabinet een commissie ingesteld onder voorzitterschap van oud-minister Cees Veerman. Deze Deltacommissie heeft in 2008 aanbevelingen gedaan over de manier waarop ons land de komende eeuw de waterveiligheid moet verbeteren en de zoetwatervoorziening op orde moet houden, rekening houdend met klimatologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het Kabinet heeft de aanbevelingen overgenomen. Daarom zijn er nu een Deltaprogramma, een Deltacommissaris en een Deltafonds. In dit Deltaprogramma is tussen 2010–2014 een strategie uitgewerkt voor de zoetwatervoorziening. Vanaf 2015 nemen overheden en gebruikers maatregelen om zich voor te bereiden op het vaker optreden van droge perioden. Met het Deltaplan Zoetwater investeren rijk en regio tussen 2015 en 2021 voor 400 mln euro aan concrete droogtemaatregelen. Dat betreft bijvoorbeeld verbeteren van de aanvoer naar West Nederland (via uitbreiding van de Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen), vergroten van de IJsselmeerbuffer (via nieuw peilbesluit) en vergroten van de buffercapaciteit op de hoge zandgronden. Daarnaast is er sinds 2017 een Deltaplan Ruimtelijke adaptatie met afspraken over maatregelen voor wateroverlast, hitte en droogte.
Het Deltaprogramma werkt preventief, waardoor de landelijke coördinatie snel van start kon gaan, inclusief scenario’s en maatregelen. Ook in de riviercommissies is Nederland actief op het gebied van het overleg over verminderde wateraanvoer.
In de Internationale Rijn- en Maascommissies wordt reeds enkele jaren, op initiatief van Nederland, samengewerkt in een laagwater commissie.
Met het Deltaprogramma, het Deltaplan Zoetwater en het Landelijk draaiboek Waterverdeling en Droogte zijn de waterbeheerders goed voorbereid op de droogte deze zomer. Ondanks de extreme droogte blijven de gevolgen voor drinkwater, natuur en economie tot nu toe beperkt, ook in vergelijking met andere Europese landen. Het draaiboek zal van kracht blijven zolang als nodig is.
Deelt u de mening dat door klimaatverandering Nederland beter moet kunnen anticiperen op zowel extreem droge als extreem natte periodes, aangezien dit volgens wetenschappers en het KNMI vaker gaat gebeuren?3
Nederland moet op zowel droogte als wateroverlast voorbereid zijn. Daarom bereiden overheden zich met het Deltaprogramma voor op extreme weersituaties met meer droogte, verzilting, hoge rivierafvoeren, zeespiegelstijging en wateroverlast. Schade als gevolg van deze natuurgebeurtenissen zal overigens nooit geheel kunnen worden uit gesloten.
Alle overheden werken aan maatregelen tegen wateroverlast, hitte en droogte. Een overzicht van de voortgang staat in het Deltaprogramma 2019 dat u met Prinsjesdag ontvangt. De inzet afgelopen weken van de Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen in West Nederland en «Slim watermanagement» van sluizen en stuwen in heel Nederland laat zien dat de maatregelen uit het Deltaprogramma goed werken.
Ook werken gemeenten aan stresstesten voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied. Daarmee brengen ze hun kwetsbaarheden op het gebied van wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen in beeld. Op basis daarvan bepalen ze vervolgens de te nemen maatregelen.
Wat gaat u doen om beter te anticiperen op droge en natte periodes in Nederland?
Ik anticipeer met het Deltaprogramma op droge en natte periodes in Nederland. Onderdeel van het reguliere proces van het Deltaprogramma is dat jaarlijks wordt bekeken of de plannen aanvulling behoeven. Dat gaat ook dit jaar gebeuren, zodat ik kan bezien of er naast de huidige, al voorziene en in voorbereiding zijnde maatregelen in het Deltaprogramma extra maatregelen nodig zijn om beter te anticiperen. Daarnaast heb ik uw Kamer reeds aangegeven te werken aan een wetswijziging om binnen het Deltafonds financiering mogelijk te maken van klimaatadaptatiebeleid.
Deelt u de mening dat Nederland grotere reserves aan zoetwater moet aanleggen, zodat er meer ruimte voor water komt, waardoor droge periodes gecompenseerd kunnen worden met periodes van hevige neerslag wat in het voordeel is van de natuur, de binnenvaart en het voorkomen van wateroverlast of juist een gebrek aan schoon water voor mensen?
Deze vraag is de belangrijkste grondslag voor het huidige Deltaprogramma en het Deltaplan Zoetwater, waaraan wij – met alle partners – volop uitvoering geven. Nederland heeft relatief grote reserves aan zoetwater, zoals het IJsselmeer en het Volkerak-Zoommeer. Meer opslag van zoetwater is één van de oplossingsrichtingen waar binnen deze programma’s naar wordt gekeken. Met het peilbesluit IJsselmeer van juni 2018 heb ik onze grootste zoetwaterbuffer vergroot. Ook op kleinere schaal, tot op het niveau van de individuele agrariërs, kijken rijk en regio waar extra waterreserves (ook in de bodem) nodig en haalbaar zijn. Samen met de watergebruikers, zoals landbouw, natuur, scheepvaart en drinkwater, wordt dit nader uitgewerkt.
Ook extra aanvoer of zuiniger omgaan met water biedt kansen. In het Deltaprogramma wegen rijk en regio de voor- en nadelen van alle mogelijke maatregelen tegen elkaar af om zo tegen de laagst maatschappelijke kosten het systeem zo robuust mogelijk te maken voor (extreem) droge en natte perioden. Daarbij spelen ook ruimtelijke keuzes, immers de beschikbaarheid van water verschilt per gebied. Uitkomsten hiervan worden meegenomen in het Deltaplan Zoetwater dat ook na 2021 zal doorlopen.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van het Wereld Natuur Fonds om de Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA) bij Utrecht een permanent aanvoerpunt te maken zodat het drinkwater schoner wordt en de deltanatuur in Rotterdam verbetert?4
De Klimaatbestendige Wateraanvoer (KWA) is bedoeld om West-Nederland in tijden van verzilting van de Hollandsche IJssel van voldoende water te voorzien ten behoeve van landbouw en natuur, en niet voor drinkwater.
In het Deltaprogramma 2015 is afgesproken onderzoek te doen naar verdere uitbreiding van de KWA en alternatieven, waaronder een Permanente Oostelijke Aanvoer (POA). Dit onderzoek wordt samen met natuurorganisaties uitgevoerd en daarbij wordt gekeken naar mogelijke verbeteringen van de deltanatuur.
Dit onderzoek loopt momenteel en ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Heeft de droge periode van deze zomer ervoor gezorgd dat u het beleid rond zoetwaterreserves wijzigt?
Zoals hierboven is het doel van de huidige programma’s om goed voorbereid te zijn op periodes van wateroverlast én watertekorten. Het zoeken naar extra waterreserves is hier onderdeel van. Het vraagt ruimtelijke afstemming en mag niet de enige zoekrichting zijn. De huidige droogte laat zien hoe belangrijk het is dat rijk en regio met volle kracht verder blijven werken aan de nationale zoetwaterstrategie: zuiniger en efficiënter watergebruik, het beter vasthouden van water in natte tijden om het in droge tijden te gebruiken en het slimmer verdelen van het water.
Bent u bereid de Kamer voor de begroting van 2019 een evaluatie te sturen over het gevoerde beleid en de lessen die zijn geleerd van de extreme droogte?
Ik kan nu niet toezeggen om u voor de begroting van 2019 een evaluatie van deze droogteperiode toe te sturen, omdat op dit moment het watertekort nog volop speelt. De evaluatie volgt nadat de periode van watertekort voorbij is. Ik zal u de evaluatie zodra gereed toesturen.
Het bericht ‘Tbs'er verdacht van verkrachting medewerkster’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tbs'er verdacht van verkrachting medewerkster»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de tbs die hij opgelegd heeft gekregen blijkbaar totaal niet gewerkt heeft en weggegooid belastinggeld is geweest, aangezien deze tbs’er een medewerkster heeft verkracht en mishandeld? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk incident is heel ernstig maar ook hoogst uitzonderlijk binnen de tbs-klinieken. De groep patiënten die in de tbs wordt verpleegd en behandeld is zeer complex. Het personeel van deze klinieken doet dagelijks belangrijk en moeilijk werk. Ik heb daar veel waardering voor. Ondanks de vele maatregelen die door de klinieken worden getroffen om incidenten te voorkomen, zijn risico’s helaas niet volledig uit te sluiten.
Hoe is het mogelijk dat dit ernstige misdrijf kon plaatsvinden bij het dagactiviteitencentrum van nota bene de tbs-kliniek zelf? Was er naast deze ene medewerkster (het slachtoffer) geen enkel toezicht op deze tbs’er? Waren er geen camera’s op het terrein, zo nee, waarom niet?
De medewerkster was alleen met de tbs-gestelde in het dagactiviteitencentrum. De medewerkster heeft met behulp van haar pager (alarmknop) alarm gemaakt, waarop direct ondersteuning is geboden door andere medewerkers. In de dagactiviteitenruimte is geen camera aanwezig, daarbuiten zijn wel camera’s aanwezig in het complex en in de buitenruimtes. Inmiddels heeft de kliniek naar aanleiding van dit incident aanvullende maatregelen genomen. Deze maatregelen houden in dat medewerkers in de weekenden en avonden ondersteuning van de beveiliging kunnen vragen (fysiek of via de camera) wanneer ze met een patiënt over het terrein lopen of zich in afgesloten ruimtes bevinden.
Kunt u een overzicht geven van alle incidenten, waarbij medewerkers in tbs»-klinieken slachtoffer zijn geworden van een geweldsdelict (graag specificeren naar het soort delict) gepleegd door tbs’ers in de afgelopen tien jaren? Zo nee, waarom niet?
DJI registreert geweld tegen personeel in de DJI-incidentenmonitor, op basis van de MBV’s (melding bijzonder voorval) die door de klinieken worden ingestuurd. De melding wordt bijvoorbeeld gedaan bij een ernstige vorm van agressie, waarbij ook medische hulp is ingeschakeld.
Onderstaande tabel toont het aantal MBV’s van de categorie «agressie tegen personeel met ernstig lichamelijk letsel» van alle tbs-klinieken sinds 2012. Tot en met 2015 werden ook MBV’s ingestuurd als er geen medische hulp werd ingeschakeld, daardoor zijn in die jaren meer meldingen geregistreerd.
Het type delict wordt niet geregistreerd, aangezien op dat moment nog niet duidelijk is, onder welke strafbepaling het geweld tegen het personeel valt. Ik verwacht dat een kliniek in een dergelijk geval aangifte doet.
Welke maatregelen gaat u nemen teneinde het personeel in tbs-klinieken te beschermen tegen tbs’ers?
De veiligheid van personeel staat voorop. Medewerkers van de Tbs-klinieken worden regelmatig getraind in mentale en fysieke weerbaarheid. Ook wordt continu geïnvesteerd in de verbetering van de gebouwelijke en elektronische beveiliging van de instellingen, ook omdat de ontwikkelingen op dit gebied snel gaan. In de TBS klinieken staat de Veilige Publieke Taak zeer hoog op de agenda en wordt veel geïnvesteerd in training, bewustwording en een actief aangiftebeleid in samenwerking met de regionale OvJ’s.
Daarbij heb ik voor de zomer een meerjarenovereenkomst met de sector gesloten, waarin aandacht is voor kwaliteit en veiligheid in de forensische zorg. Hiermee wil ik met de sector bereiken dat ingezet wordt op een verdere verbetering van de kwaliteit en veiligheid, zodat personeel in de forensische zorg voldoende geëquipeerd is om met deze complexe doelgroep te werken. Zo is bijvoorbeeld afgesproken om de administratieve lasten in de sector met 25% te verminderen. Administratieve lastenvermindering biedt ruimte om tijd te besteden aan de directe zorg voor patiënten. Daarnaast gaan zorgaanbieders een kader maken waarmee de kwetsbaarheid van teams in instellingen kan worden gemonitord.
Verder is afgesproken een specifiek opleidingsprogramma voor de forensische zorg te starten. In dit opleidingsprogramma worden modules aangeboden voor de specialistische kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het forensische veld en het ontwikkelen van forensisch vakmanschap. Meer deskundigheid draagt bij aan de veiligheid op de werkvloer.
Deelt u tevens de mening dat een tbs’er, die zelfs tijdens de behandeling in een tbs-kliniek zo’n ernstig misdrijf pleegt, nooit meer op straat mag rondlopen en levenslang opgesloten moet worden? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel is erop gericht herhaling van het misdrijf in de toekomst te voorkomen door de patiënt intensief te behandelen en op een veilige en verantwoorde wijze terug te laten keren in de samenleving.
Indien tijdens de tbs-behandeling een ernstig misdrijf wordt gepleegd moet de dader worden vervolgd en gestraft. De rechter kan dan een gevangenisstraf opleggen, eventueel opnieuw in combinatie met een tbs-maatregel.
Wanneer schaft u, zoals door ons al heel lang gepropageerd, de tbs af zodat dit soort misdadigers gewoon heel lang, het liefst levenslang, opgesloten kunnen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Groningse basisschoolleraren die hun leerlingen vaker onderschatten dan hun collega’s in rest van Nederland |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de basisschooladviezen voor het voortgezet onderwijs ertoe moeten bijdragen dat elk kind zeker kan zijn dat hij of zij het beste uit zichzelf kan halen?
Ja, die mening deel ik.
Klopt het dat basisschoolleraren in de provincie Groningen leerlingen vaker dan in de rest van het land een lager middelbare schooladvies meegeven, terwijl deze leerlingen mogelijk een hoger niveau aankunnen en zij ook minder dubbele schooladviezen geven?1
Ja, dat klopt. In Groningen moeten meer adviezen worden heroverwogen, omdat het gegeven schooladvies lager is dan de score op de eindtoets. Het percentage adviezen dat moest worden heroverwogen in Groningen lag in 2017 op 39,1%, landelijk op 34,7%. Dit aandeel daalde de afgelopen drie jaar wel.
Van het aantal adviezen dat moet worden heroverwogen, zien we dat het percentage adviezen dat ook wordt bijgesteld op het landelijk gemiddelde ligt. Wanneer het toetsadvies hoger uitvalt dan het schooladvies, zijn leerkrachten in Groningen dus even bereid tot het bijstellen van het advies. Bovendien lijkt het percentage bijstellingen in Groningen iets harder toe te nemen dan in de rest van Nederland.
Het klopt tevens dat het percentage Groningse dubbeladviezen met 18,5% in 2017 lager was dan het landelijk gemiddelde (24,9%), maar ook hier is een stijgende trend te zien. Dit wijst erop dat de eindtoets zijn rol als tweede onafhankelijke gegeven ook in Groningen goed vervuld.
Hoe verklaart u dat men in Groningen structureel minder tegenkomt dat het toetsadvies lager is dan het schooladvies?
Er kunnen over de provincie Groningen geen onderbouwde uitspraken worden gedaan, aangezien er in die provincie nog geen onderzoek gedaan is naar de oorzaak van het verschil in schooladvies en toetsadvies.
Wel is er onderzoek in de provincie Drenthe gedaan2, waarin mogelijke verklaringen kunnen worden gevonden. Een eerste mogelijke oorzaak is dat er sprake is van een minder ambitieuze leercultuur, die zich uit in lagere verwachtingen van ouders. Daarnaast is het mogelijk dat het beschikbare aanbod van vo scholen in een regio van invloed is op de schooladvisering. Tenslotte kunnen leerlingenkenmerken, zoals werkhouding en motivatie, een rol spelen bij de in Groningen iets lagere schooladvisering.
Wat betekent dit voor de kansen van betrokken kinderen, die pas later kunnen laten zien dat zij méér in hun mars hebben, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt?
De cijfers bij vraag twee laten zien dat de eindtoets goed zijn functie als tweede onafhankelijk gegeven vervult in Groningen. Ik vertrouw erop dat de leerkracht zelf, samen met de IB’er en de directeur, heel goed in staat is om op een gefundeerde manier tot een schooladvies te komen. De Inspectie van het Onderwijs ontwikkelt daarnaast een serious game die de leerkracht kan ondersteunen bij het geven van een onbevooroordeeld schooladvies en eventuele heroverweging. Hierdoor krijgen leerlingen ook in Groningen de mogelijkheid om hun talenten te ontplooien.
Wat klopt er van de overweging van Roel Bosker, hoogleraar Onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, dat een kleine overschatting juist vaak gunstig zou zijn voor de schoolloopbaan van leerlingen?
Uit onderzoek van Bosker3 blijkt dat een positieve verwachting van de leraar van een kind, een positief effect heeft op de (lange-termijn)resultaten van een kind. Uit meer recent onderzoek van Timmermans4 blijkt ook dat leerlingen van wie het advies naar boven bijgesteld wordt, dit niveau vaak redden. Wel blijven ze vaker zitten.
Klopt de analyse dat in steden hoogopgeleide ouders de leerkrachten vaker onder druk zetten om een hoger schooladvies te geven, maar daarom in minder stedelijke provincies zoals Groningen behoudender wordt geadviseerd?
Uit de tussenevaluatie5 bleek dat adviezen vaker worden bijgesteld in Noord- en Zuid-Holland, waarbij de gegevens per gemeente sterk verschillen. Daarnaast bleek dat leerkrachten in de G4 en G33 een iets hogere druk van ouders ervaren dan in de rest van Nederland. Positief is dat volgens 88% van de leerkrachten de druk die zij ervaarden van ouders in 2016 gelijk was gebleven of zelfs gedaald was, vergeleken met de drie jaar daarvoor. Ik vind de invloed van ouders op de schooladvisering een belangrijk onderwerp. Om die reden zal hieraan in de eindevaluatie van de Wet Eindtoetsing PO aandacht worden besteed.
Welke rol spelen in Groningen afspraken tussen basisscholen om ter wille van een soepele klasse-indeling in het voortgezet onderwijs maar één schoolniveau te adviseren?
In het verleden zijn in enkele regio’s afspraken gemaakt tussen po- en vo-scholen om maar één schoolniveau te adviseren. In de eerste tussentijdse evaluatie van de wetswijziging eindtoets PO6 heeft mijn voorganger in 2015 aangegeven dat dit niet wenselijk is, aangezien dubbele adviezen leerlingen meer kansen geven om zich in het voorgezet onderwijs te bewijzen. Hierop zijn gesprekken gevoerd met scholen en samenwerkingsverbanden om hen te wijzen op het belang van dubbele schooladviezen. Ook is de manier waarop de Inspectie van het Onderwijs onderbouwrendement berekent, gewijzigd. Leerlingen die eindigen op het laagste niveau van hun dubbeladvies hebben nu geen negatieve invloed meer op de beoordeling van de inspectie en kinderen die op het hoogste niveau eindigen leveren juist pluspunten op. Het percentage meervoudige adviezen is de daaropvolgende jaren gemonitord en neemt zowel landelijk, als in Groningen, steeds toe.
Wat gaat u ondernemen met de bevindingen van dit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen?
In Groningen is een positieve dalende trend te zien in het percentage adviezen dat moet worden heroverwogen en een positieve stijgende trend in het percentage adviezen dat daarvan wordt bijgesteld. Evenwel neem ik het thema van regionale verschillen in de advisering serieus. Ik vind het belangrijk dat besturen en samenwerkingsverbanden van po en vo weloverwogen omgaan met hun schooladvisering. Hierbij haal ik graag het goede voorbeeld aan van de provincie Drenthe, die succesvol aan de slag is gegaan met soortgelijke signalen als in Groningen. Drenthe is de relevante variabelen gaan monitoren in de Drentse Onderwijsmonitor en is in gesprek gegaan met betrokkenen, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in een aanvullend rapport7.
Ik kom op dit onderwerp terug in de jaarlijkse rapportage over de eindtoetsresultaten 2018 en bij de eindevaluatie van de wet eindtoetsing.
Het artikel ‘New defense bill bans the U.S. government from using Huawei and ZTE tech’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «New defense bill bans the U.S. government from using Huawei and ZTE tech»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Amerikaanse regering dat het gebruik van Chinese apparatuur van 2 bepaalde fabrikanten, daar waar het gaat om een «substantieel of essentieel onderdeel van een system, evenals technologie die gebruikt wordt voor het routeren of bekijken van gebruikersdata» een gevaar kan vormen voor de nationale veiligheid en daarom verboden wordt? Zo ja, welke maatregelen gaan er door u genomen worden en op welke termijn? Zo nee, waarom is de Nederlandse veiligheidsafweging anders dan de Amerikaanse veiligheidsafweging?
De Nederlandse overheid beziet de risico's die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige 'case by case' basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Nederland maakt hierin een eigenstandige afweging. Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen of gespeculeerd over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het in het artikel genoemde verbod ook geldt voor Hytera, het bedrijf dat de technologie voor het netwerk en de portofoons voor C2000 levert?
Ja.
Als in de Verenigde Staten het gebruik van technologie van Hytera voor communicatiediensten van de overheid als een gevaar voor de nationale veiligheid wordt gezien, hoe kan de Nederlandse nationale veiligheid dan na ingebruikname van het nieuwe C2000 wél gewaarborgd zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld2 wordt C2000 gebruikt voor de reguliere communicatie tussen de hulpverleningsdiensten: politie, brandweer, ambulance en Koninklijke Marechaussee. Het beveiligingsniveau voor deze gebruikersgroepen is bepaald op het niveau «departementaal vertrouwelijk». Ook het beveiligingsniveau van het vernieuwde netwerk zal als zodanig worden ingericht. De communicatie via het C2000-netwerk is versleuteld en maakt gebruik van afgeschermde verbindingen. Er zijn bij het classificatieniveau passende maatregelen genomen om sabotage te herkennen en te voorkomen. Versleuteling gebeurt door de leveranciers van de randapparatuur en deze versleuteling wordt door de politie in het netwerk gezet. Gebruikers bepalen zelf de leveranciers van de randapparatuur. Gebruikers kunnen extra versleuteling toepassen indien nodig.
Gelet op de vragen die zijn gerezen door de betrokkenheid van een Chinese aandeelhouder bij de ontwikkeling van C2000 heb ik Xebia gevraagd om een security audit uit te voeren op de technische ICT-oplossing die Hytera als onderdeel van de vernieuwing van C2000 realiseert. Daarnaast ben ik in gesprek met het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV) van de AIVD om mij hierover te adviseren. Ik zal passende maatregelen nemen wanneer daartoe aanleiding is.
Uiteraard houd ik de veiligheid van de systemen die gebruikt worden goed in de gaten en heeft het kabinet aandacht voor ontwikkelingen in technologieën en kwetsbaarheden daarin, en de noodzaak scherp te blijven op de beveiliging hiervan. Ook de internationale ontwikkelingen rond Chinese technologiebedrijven worden door mijn departement gevolgd.
Overweegt u, in navolging op het verbod op Kaspersky software bij overheidsdiensten, ook in Nederland een verbod op het gebruik van essentiële diensten van Chinese makelij? Zo ja, welke consequenties heeft zo’n besluit voor de korte en de middellange termijn, in het bijzonder met het oog op C2000? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het dreigingsbeeld op het terrein van digitale risico’s heeft geleid tot een aangescherpte afweging ten aanzien van het gebruik van specifieke digitale producten en diensten. Nederland maakt hierin een eigenstandige afweging, op basis van factoren zoals deze ook bij het nemen van de voorzorgsmaatregel rondom Kaspersky antivirussoftware zijn gebruikt.
De zaak van VDL-RUAG Shelters B.V. tegen de Staat der Nederlanden |
|
André Bosman (VVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vonnis in het kort geding van 1 augustus 2018 in de zaak van VDL-RUAG Shelters B.V. tegen de Staat der Nederlanden?1
Ja.
Zijn de containers van het concern dat door de Defensie Materieel Organisatie (DMO) als winnaar is aangewezen volledig Chemisch/Bacterieel/Radiologisch/Nucleair (CBRN) gecertificeerd conform NAVO Standardisation Agreement (STANAG) 4636/AEP-54 eisen voor het CBRN-filtersysteem? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Ja. Het bewijs daarvoor is door de winnaar bij de inschrijving geleverd. De beoordelingscommissie van Defensie heeft het bewijs als voldoende beoordeeld. Gedurende de uitvoering van het project zal Defensie met een verificatietraject bewaken dat de producten voldoen aan de eisen uit het Programma van Eisen (PvE).
Zijn de containers in voldoende mate beschermd tegen elektromagnetische invloeden van buitenaf? Zo ja, geldt dit voor alle containers, of zijn er ook containers met minder of geen elektromagnetische bescherming?
Ja. Het PvE maakt onderscheid tussen verschillende soorten Electromagnetic Environmental Effects (E3) zoals elektromagnetische compatibiliteit (EMC), bliksem, bescherming tegen afluisteren (TEMPEST) en elektromagnetische puls bij kernwapeninzet (NEMP). In het PvE is per type container uiteengezet tegen welke E3-dreigingen elektromagnetische bescherming geleverd moet worden.
Zijn de eisen voor beheersing van het binnenklimaat van de containers volledig geborgd? Welke temperatuurverschillen kunnen de containers opvangen bij maximale en minimale buitentemperaturen en wat is dan de resulterende binnentemperatuur, met welke luchtvochtigheid?
Ja. Het PvE bevat eisen waarbij in een bepaalde tijdsperiode de lucht in de container moet worden afgekoeld (+49 °C naar +25 °C in 60 minuten) of opgewarmd (–32 °C naar +18 °C in 60 minuten). De luchttemperatuur in de container moet vervolgens langere tijd worden gehandhaafd. Eisen met betrekking tot de luchtvochtigheid zijn relevant voor de medische versies waarbij aanvullende eisen zijn gesteld voor de minimale en maximale temperatuur en luchtvochtigheid waaraan de lucht in deze containers moet voldoen. Dit heeft vooral te maken met wet- en regelgeving over de opslag van medische verbruiksgoederen.
Kunt u de definitieve aanschaf uitstellen tot na de beantwoording van deze vragen?
Ja. Het deelproject «Containersystemen en Subsystemen» is onderdeel van het programma Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW). Het deelproject «Containersystemen en Subsystemen» is een niet-gemandateerd project. Tegelijk met deze beantwoording ontvangt de Kamer de D-brief van dit deelproject. Zoals gebruikelijk zal Defensie geen onomkeerbare stappen zetten totdat de Kamer deze D-brief heeft behandeld.
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat, vandaag exact zes jaar na de aardbeving bij Huizinge, er nog steeds mensen zijn bij wie toen schade is ontstaan die wachten op afhandeling van die schade?
Het is om uiteenlopende redenen mogelijk dat enkele toen ontstane schades nog niet zijn afgehandeld. Voor sommige schadegevallen geldt dat hierover nog rechtszaken lopen. Daarnaast komt het voor dat een bewoner pas jaren na het ontstaan van een schade hiervan melding doet, bijvoorbeeld omdat deze eerder niet is opgevallen. NAM heeft in de afgelopen maanden een uiterste poging gedaan om alle oude schadegevallen – gemeld vóór 31 maart 2017 – op te lossen.
Klopt het dat er 1325 zaken zijn aangemeld bij de Arbiter Bodembeweging?1
Uit de NCG-kwartaalrapportage over de maanden april, mei en juni blijkt dat eind juni 1.325 meldingen, bij de Arbiters Bodembeweging in behandeling waren. Dit aantal is doorlopend aan verandering onderhevig. Zo geldt voor een deel van deze meldingen dat ook sprake is van een aanbod in het kader van de aanpak oude schadegevallen van NAM. Het was tot 1 september jl. mogelijk voor bewoners om hun melding aan de Arbiter voor te leggen nadat zij het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd. Ik zal uw Kamer binnenkort een eindrapportage van NAM aanbieden over de aanpak oude schadegevallen, met exacte cijfers over hoeveel bewoners het aanbod van NAM hebben geaccepteerd en hoeveel van hen zich bij de Arbiter hebben aangemeld.
Vindt u het wenselijk dat, met de 10 tot 12 zaken per week die de Arbiter momenteel per week behandeld, het 2,5 tot 3 jaar gaat duren voordat alle zaken behandeld zijn? Zo nee, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de afhandeling van oude schades versneld kan worden zodat gedupeerden niet nog langer hoeven te wachten?
Het is in mijn ogen niet aanvaardbaar als de doorlooptijd bij de Arbiters zou oplopen tot een dergelijk lange periode. De Arbiters laten weten dat zij verwachten meer zaken per week te kunnen behandelen door efficiëntieverbeteringen. Indien de Arbiters aangeven dat extra capaciteit nodig is, zal ik dat verzoek welwillend in behandeling nemen.
Bent u bereid deze gedupeerden zelf schadeloos te stellen en de kosten zelf te verhalen op de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben mij er van bewust dat de afhandeling van schademeldingen tijd kost en belastend voor bewoners kan zijn. Ik zet in op behandeling van deze gevallen door de arbiters.
Bent u bekend met de advertentie die de NAM gisteren in regionale kranten plaatste waarin wordt meegedeeld dat iedereen met C-schade van meer dan 25.000 euro automatisch wordt aangemeld bij de Arbiter?2 Vindt u dit correct? Waarom krijgen deze gedupeerden geen keuze?
Ja, ik ben bekend met de door NAM geplaatste advertentie. Melders van «oude schades» van vóór 31 maart 2017 hadden tot en met 1 september 2018 de gelegenheid om hun schademelding voor te leggen aan de Arbiter Bodembeweging. NAM heeft deze advertentie geplaatst om bewoners te attenderen op deze naderende deadline. Op deze manier wordt voorkomen dat de zaken, door een eventueel moment van onoplettendheid van de mensen met schade, tussen wal en schip belanden. Schademeldingen met een bedrag hoger dan € 25.000,- worden daarom automatisch aangemeld bij de Arbiter. NAM heeft in deze gevallen telefonisch contact opgenomen met de schademelder om te verifiëren of deze hiermee instemt. Alle schademelders die het betreft hebben hier mee ingestemd.
Wat vindt u ervan dat de NAM deze schade beoordeelt als C-schade?
In het kader van de afhandeling van oude schademeldingen hebben alle schademelders een aanbod van NAM ontvangen waarin óók alle C-schades worden vergoed, met uitzondering van schades die die volgens de uitspraken van de Arbiters Bodembeweging evident niet voor vergoeding in aanmerking komen. De NCG heeft recentelijk het genoemde rapport van de TU Delft aan mij aangeboden. Ik bestudeer dit en zal het rapport binnenkort met een appreciatie aan uw Kamer zenden.
Wat gaat u doen met het rapport van Technische Universiteit Delft waaruit blijkt dat ook schade in het buitengebied, nu beoordeelt als C-schade, wel degelijk veroorzaakt kan zijn door aardbevingen?3 Wat betekent dit voor de mensen van wie de NAM de schade nu beoordeelt als C-schade?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u dit inmiddels een beslissing genomen, zoals beschreven staat in de kwartaalrapportage, over het lot van 170 gezinnen die meedoen aan Eigen Initiatief? Zo nee, wanneer gaat u dit doen voor de Groningers die nog steeds in onzekerheid zitten of hun huis veilig is of versterkt moet worden? Waar hangt dit van af? Hoe snel worden deze mensen geïnformeerd? Op welke wijze worden zij geïnformeerd?
Voor een deel van de woningen in het programma Eigen Initiatief was op 24 april 2018 een versterkingsadvies opgeleverd. Voor deze huizen geldt dat de versterking op basis van dit versterkingsadvies wordt voortgezet.
De versterking van de overige woningen wordt betrokken bij de implementatie van het Mijnraadadvies (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Over de aanpak van de versterkingsopgave vindt op basis van dit advies nadere besluitvorming plaats door Rijk en regio. Die besluitvorming ligt niet eenzijdig bij het Rijk.
Het programma Eigen Initiatief kenmerkt zich door een grote mate van betrokkenheid van bewoners in het gehele versterkingsproces. Deze bewoners zullen dan ook op passende wijze worden geïnformeerd zodra er duidelijkheid kan worden gegeven over het vervolg.
Erkent u, zoals de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) concludeert, dat mensen niet meer weten waar ze aan toe zijn? Erkent u dat dat funest is voor de mensen?
De versterkingsoperatie heeft de afgelopen jaren veel losgemaakt in Groningen en logischerwijs geleid tot verwachtingen over de toekomst. In de afgelopen jaren is het tempo van de versterkingsoperatie lager geweest dan de mensen was voorgehouden. Hierdoor hebben velen hun verwachtingen meermaals moeten bijstellen. Door de versnelde afbouw van de gaswinning neemt het aardbevingsrisico af en is minder grootschalige en ingrijpende versterking nodig dan tot nu toe voorzien. Dit is in de eerste plaats goed nieuws, maar leidt vervolgens begrijpelijkerwijs weer tot nieuwe vragen over de vooruitzichten voor individuele bewoners en gezinnen. Alle inspanningen zijn erop gericht om ook deze vragen op een zo kort mogelijke termijn kunnen te beantwoorden.
Klopt het dat, zoals valt te lezen in de kwartaalrapportage van de NCG, het inspecteren van woningen om te bepalen of zij veilig zijn is vertraagd door de onzekerheid die rondom de versterking door u is gecreëerd? Klopt de conclusie van de NCG dat hierdoor personele leegloop is ontstaan? Wat gaat u hieraan doen?
De kwartaalrapportage geeft een overzicht van de activiteiten van de NCG in het tweede kwartaal van 2018, in het kader van de uitvoering van diens Meerjarenprogramma (Kamerstuk 33 529, nr. 403). De vertraging in de inspecties waarvan in deze rapportage melding wordt gemaakt heeft dan ook alleen betrekking op de voortgang ten opzichte van de planning van de gebiedsgerichte aanpak van de versterkingsopgave, welke was gebaseerd op een langduriger en structureel hogere gaswinning dan het afbouwpad waartoe het kabinet op 29 maart jl. heeft besloten. In de brief aan uw Kamer waarin dit besluit wordt toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 457) is bericht dat onomkeerbare stappen in het inspectie- en engineeringprogramma worden opgeschort in afwachting van duidelijkheid over de gevolgen van dit besluit voor de veiligheid. De inspecties zijn toen tijdelijk stopgezet en na enige tijd hervat, waarbij de beoordelingsmethode (NPR) niet wordt «vastgeklikt» zoals tot dan toe gebruikelijk was.De leegloop waar de NCG in de rapportage over spreekt, betreft specifiek de inspectieteams bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) die minder werk kregen door deze tijdelijke stopzetting.
De Mijnraad heeft op 2 juli 2018 advies uitgebracht over de gevolgen van het besluit tot afbouw van de gaswinning voor de veiligheid in het gebied en daarmee voor de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 498). Hieruit komt naar voren dat een heroverweging van de huidige versterkingsoperatie noodzakelijk is. Met mijn brief van 3 juli 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 502) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken op hoofdlijnen die ik en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de regiobestuurders hebben gemaakt op basis van het advies van de Mijnraad. Deze afspraken werken wij momenteel in onderling overleg verder uit. De capaciteit die nodig is voor de uitvoering van het versterkingsproces is onderdeel van dit overleg.
Hoeveel van de 1,9 miljard euro (waarvan de helft naar de schadeloosstelling naar gedupeerden ging) die nu is uitgegeven in het aardbevingsgebied is er exact door de rijksoverheid uitgegeven?
In tabel 28 op blz. 47 van de kwartaalrapportage zijn de uitgaven van NAM weergegeven die zij heeft gedaan onder haar juridische aansprakelijkheid en als onderdeel van de gesloten bestuursakkoorden. Tot en met het tweede kwartaal van 2018 heeft NAM € 1.861,3 miljoen uitgeven. Van dit bedrag is € 766,5 miljoen uitgeven aan veiligheid en preventieve versterking en € 700,4 miljoen aan schadeafhandeling. Het oude versterkingsprogramma kenmerkte zich door zeer uitvoerige inspecties, zeer uitvoerige engineering en een stelsel waarin huizen soms worden versterkt op basis van een inmiddels achterhaald winningsniveau en achterhaalde technische inzichten. Dit leverde een hoog kostenniveau op, zonder dat de bewoners daarvan profijt ondervonden. Dit leidde overigens ook tot een zeer laag tempo en dus een veel te beperkte verbetering van de veiligheid.
Uit deze tabel blijkt verder dat provincie en gemeenten € 57,5 miljoen hebben uitgeven aan leefbaarheid en economisch perspectief. Het in deze tabel genoemde totaalbedrag van € 1,9 miljard (€ 1.918,8 miljoen) heeft geen betrekking op Rijksmiddelen. De uitputting van de Rijksmiddelen is weergeven in tabel 26 op blz. 43 van de kwartaalrapportage: € 170,46 miljoen tot en met het tweede kwartaal van 2018.
Hoe is de schadekostenratio nu (in 2017 was de schadekostenratio 63% proceskosten en slechts 36% kwam terecht bij gedupeerden)?4? Hoeveel rijksmiddelen gingen er naar proceskosten en hoeveel naar de gedupeerden zelf?
De schadeafhandeling door de NAM heeft stilgelegen vanaf 31 maart 2017 waardoor de schadekostenratio in een onwerkelijke verhouding terecht is gekomen: de schade-uitkeringen aan gedupeerden lagen stil terwijl proceskosten volgens opgave van de NAM wel doorliepen. De proceskosten bij de NAM bestaan uit onderzoekskosten van de arbiter, calculatie & kwaliteitscontrole, contra-expertise, CVW-organisatie, eerstelijnsschade-experts en interne kosten NAM. Vanaf 19 maart 2018 heeft de TCMG de schadeafhandeling overgenomen en moet de schadekostenratio herijkt worden.
Hoeveel schat u dat de proceskosten zullen bedragen voor de oude schadegevallen die nu naar de rechter of de Arbiter moeten?
Deze proceskosten zijn voor rekening van de NAM. Op dit moment kan NAM nog niet aangeven hoeveel deze kosten bedragen.
Het artikel ‘Gemor over steun aan majoor Kroon’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gemor over steun aan majoor Kroon»?1
Ja.
Kloppen de in het artikel gedane beweringen omtrent de met de heer Kroon gemaakte afspraken om zijn juridische kosten te betalen, het daarmee gemoeide bedrag en het feit dat dat uiteindelijk meer zou zijn geweest dan afgesproken?
De in het artikel vermelde afspraken met majoor Kroon omtrent het betalen van zijn juridische kosten zijn juist. De bedragen genoemd in het artikel zijn afgeronde bedragen en wijken daarom af van de exacte bedragen, die in het besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur openbaar zijn gemaakt.
De initieel gemaakte afspraken bleken daarbij destijds niet afdoende.
Is met de heer Kroon twee maal een afspraak tot het betalen van juridische kosten gemaakt (nu van twee, met een tussenpoos van enkele jaren plaatsgevonden hebbende, juridische procedures omtrent verschillende feiten sprake is geweest) of is met de eerste afspraak een precedent geschapen voor (alle) toekomstige kwesties?
Inderdaad zijn er voor de verschillende procedures aparte afspraken gemaakt.
Wat waren de gronden voor de hier aan de orde zijnde regeling(-en)? Wat was daarbij volgens u leidend: het voorkomen van reputatieschade van de heer Kroon of van Defensie?
Beide afspraken met majoor Kroon vonden hun grondslag in artikel 115 van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR).
Hoe legt u deze afspraak/afspraken bijvoorbeeld aan andere medewerkers van Defensie uit, die tevergeefs een beroep op het betalen van juridische kosten doen? Kunt u zich het «interne gemor» waarvan in het hier aan de orde zijnde artikel gewag wordt gemaakt voorstellen?
Elke aanvraag tot vergoeding van juridische kosten wordt op basis van de specifieke omstandigheden en feiten van het individuele geval beoordeeld.
Was u op de hoogte van bedoelde afspraak/afspraken? Hoe beoordeelt u deze? Zou u deze opnieuw (laten) maken?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal malen dat Defensie juridische kosten van medewerkers in strafzaken voor haar rekening neemt, de overwegingen daarbij als ook het daarmee gepaard gaande bedrag?
Nee, Defensie hanteert geen eenduidige en centrale vorm van registratie van de kosten van juridische bijstand die verleend wordt. Een overzicht verstrekken van het aantal malen en de daarbij behorende bedragen is daarom niet mogelijk.
De zakenbankiers van Goldman Sachs die de Volksbank adviseren over haar sociale identiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Volksbank doet eerste stap richting een exit?»1
Klopt het dat de Volksbank Goldman Sachs heeft ingehuurd?
Is het verstandig van de Volksbank om advies te vragen aan een zakenbank die symbool staat voor alles wat mis is met de financiële sector (een cultuur van exorbitante topbeloningen, perverse prikkels en onethisch gedrag) over het behouden van een sociale identiteit?
Waarom heeft de Volksbank nu juist deze Angelsaksische zakenbank gevraagd, die zo ver af staat van het Rijnlandse sociaaleconomische model en de Nederlandse bedrijfscultuur?
Wat verwacht de Volksbank voor advies van deze zeer omstreden zakenbank, die in de eigen bedrijfscultuur en werkwijze werkelijk niets van een sociale identiteit laat zien?
Welke modellen voor de toekomst van de Volksbank worden bezien en klopt het dat men voornemens is in 2020 aandelen van de hand te doen? Wanneer informeert u de Kamer over deze plannen?
Wat zijn de kosten van het advies van Goldman Sachs?
Wilt u een beroep doen op het bestuur van de Volksbank om de adviseurs van Goldman Sachs zo snel mogelijk en zonder riante vergoeding de deur uit te zetten en een adviseur met een sociale antenne en daarbij passend gedrag aan te stellen?
Het bericht dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) opnieuw privégegevens lekt |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) privégegevens van 2.400 cliënten uit Noord-Holland op straat heeft laten belanden?1
Ja.
Is de verklaring van de woordvoerder van UWV dat het hier gaat om een menselijke fout, voor u voldoende? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het UWV heeft bij mij aangegeven dat het een menselijke fout betrof. Het gaat om het uitnodigen van een geselecteerde groep mensen voor een bijeenkomst via een uitnodiging in de werkmap van de cliënt. De werkmap is een persoonlijke pagina op werk.nl waarmee de cliënt onder meer kan communiceren met het UWV, sollicitaties kan zoeken en een CV kan maken. Bij het klaarzetten van de uitnodiging in de werkmap is het verkeerde bestand gebruikt. Niet de uitnodiging, maar het selectiebestand met de gegevens van personen die uitgenodigd moesten worden is bij 97 mensen in de werkmap geplaatst. Daarbij is het «vier ogen principe», de procedure om de handeling te laten controleren, niet toegepast. Tevens is na de selectie van de doelgroep nagelaten om het bestand op te schonen, zodat gegevens als het Burgerservicenummer (BSN), die niet nodig zijn om een uitnodiging te verzenden, ten onrechte in het selectiebestand zijn blijven staan.
Hoe kan het dat de systemen van UWV zo zijn ingericht, dat door een menselijke fout de privégegevens van 2.400 cliënten zomaar als bijlage verzonden kunnen worden?
Bepaalde onderdelen van het werkproces van het UWV blijven mensenwerk. Voor de communicatie via de werkmap is het soms noodzakelijk dat bepaalde bestanden, zoals uitnodigingen, in de werkmap beschikbaar worden gesteld. Dit is een menselijk handeling die ondersteund wordt door software die het mogelijk maakt om een bericht of bestand naar een groep mensen tegelijkertijd te versturen, een zogenaamd bulkbericht. Het bestand dat foutief beschikbaar is gesteld, betreft het bestand dat deze bulkzending mogelijk maakt.
Heeft UWV in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en overige privacywetgeving, de zaken voldoende op orde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook vermeld in de Stand van Uitvoering (Kamerstuk 26 448, nr. 605) heeft het UWV op vrijwel alle onderdelen van de AVG maatregelen getroffen, zoals het inrichten van een register van verwerkingen en het opstellen van privacy verklaringen. Tevens is er veel aandacht besteed aan het vergroten van het bewustzijn onder medewerkers. Ook is er veel geïnvesteerd in het IT-landschap, bijvoorbeeld het anonimiseren van data en het autorisatiebeheer.
Het aanpassen van bestaande systemen en verwerkingen is complex. De principes van privacy by design en privacy by default zijn verankerd in de bedrijfsprocessen. Bij nieuwe systemen en processen worden deze principes dan ook toegepast. Aanpassing van bestaande systemen is soms slechts ten dele mogelijk en kent een lange doorlooptijd. Daardoor worden er de komende tijd nog veel handelingen door medewerkers van UWV verricht. Dit blijft foutgevoelig. Aandacht voor privacywetgeving is daarom een continu proces waaraan het UWV blijvend werkt.
Kunt u zich de verontwaardiging en zorgen voorstellen van de personen wier privégegevens op straat zijn komen te liggen? Wat kunt u voor hen betekenen?
Cliënten dienen er op te kunnen vertrouwen dat het UWV zorgvuldig met hun gegevens om gaat. Het UWV heeft de getroffenen wiens persoonsgegevens gedeeld zijn, middels een brief oprechte excuses aangeboden. In de brief is opgenomen dat het datalek nooit had mogen plaatsvinden en dat extra maatregelen zijn genomen om soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Tevens is aangegeven dat het ten onrechte gedeelde bestand is teruggetrokken, waardoor het niet langer in te zien is. Met de cliënten die het bestand reeds geopend hadden, is telefonisch contact opgenomen om ook lokaal opgeslagen kopieën te laten verwijderen. De verontwaardiging en zorgen van de getroffen personen zijn begrijpelijk. Cliënten kunnen contact opnemen met het UWV voor vragen of een persoonlijk gesprek. Goede nazorg is belangrijk.
Het UWV zal in het tweede kwartaal 2019 een technische maatregel invoeren die het verzenden van bepaalde bestanden, zoals xcel bestanden, onmogelijk maakt. Deze maatregel beperkt het risico op een vergelijkbaar incident aangezien dit soort bestanden dan niet in de werkmap geplaatst kunnen worden. De huidige maatregelen zijn vooral gericht op bewustwording, maar ondanks de inzet die hierop gepleegd is, is het effect van deze maatregelen vooralsnog onvoldoende gebleken. Zodoende heb ik het UWV gevraagd meer technische maatregelen te onderzoeken en te nemen die het menselijk handelen kunnen ondersteunen en het risico op datalekken kunnen verkleinen, zoals extra verificatiestappen, technische blokkades en automatische waarschuwingen. Ik ga met het UWV in overleg over deze mogelijkheden.
Een beperkende factor daarin is het feit dat veranderingen in de ICT-systemen van het UWV complex en tijdrovend zijn. Dit mag geen excuus zijn om geen verbeteringen na te streven, maar betekent wel dat de uitvoering nog enige tijd gevoelig blijft voor menselijke fouten. Daarom verwacht ik ook van het UWV dat zij de bewustwording van haar medewerkers blijft vergroten en dit incident
aangrijpt om het belang van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en het volgen van procedures, zoals het vier ogen principe, binnen de organisatie te benadrukken en strikter na te leven. Tot slot hanteert UWV een sanctiebeleid waarin passende maatregelen zijn opgenomen voor situaties waarin medewerkers zich bewust niet aan de procedures houden. Dit sanctiebeleid is in 2016 aangescherpt.
Kunt u zich herinneren dat op 22 september 2016 een medewerker van UWV Groningen ook een verkeerde bijlage verzond met daarin de privégegevens van ruim 11.000 cliënten?2
Ja
Kunt u zich voorts nog de brief van uw ambtsvoorganger herinneren waarin is staat: «UWV heeft derhalve acties ondernomen om dit in de toekomst te voorkomen»?3
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat ondanks de toegezegde acties waaronder het onleesbaar maken van bestanden, het op een andere plaats opslaan van bestanden en het verbod op het versturen van bulkberichten, het toch weer fout is gegaan?
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 3, zijn menselijke fouten helaas niet uit te sluiten.
Technische maatregelen kunnen menselijk handelen ondersteunen, maar zijn niet in elke situatie toepasbaar, hebben soms ongewenste bijwerkingen en zijn niet altijd toe te passen in de bestaande systemen van UVW. Zo was het onleesbaar maken van het bestand met persoonsgegevens hier niet toepasbaar, aangezien een deel van dat bestand nodig was om de uitnodiging in de werkmap van de doelgroep te plaatsen. Ook het opslaan van bestanden op een andere plaats reduceert het risico slechts beperkt. Wel had het bestand geschoond moeten worden van gegevens die niet nodig waren voor het uitnodigen van de doelgroep, zoals BSN. Dit had het datalek weliswaar niet voorkomen, maar er waren dan minder gegevens gedeeld. Ik heb daarom met het UWV afgesproken dat hier scherper op wordt toegezien.
Tenslotte is het verbod op bulkberichten opgeheven. Het individueel afhandelen van berichten kost veel tijd, daar elk bericht voor elke individuele cliënt beschikbaar moet worden gesteld. Bovendien neemt de kans op fouten door routinematigheid, zeker bij zeer grote aantallen, alleen maar toe. Bulkberichten zijn veilig, mits de procedures gevolgd worden.
Is het onderzoek naar de toegezegde structurele maatregelen inmiddels afgerond? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, wanneer verwacht u de uitkomst wel?
Het onderzoek is afgerond. De uitkomsten leiden tot een aantal verbetermaatregelen die zich in hoofzaak richten op het verbeteren van de awareness, zoals het opstellen van een richtlijn veilig communiceren, het aanstellen van ambassadeurs veilige communicatie en meer aandacht voor veilige omgang met gegevens in het integriteitsbeleid. Deze maatregelen zijn direct in gang gezet.
Ook heeft het onderzoek één technische maatregel opgeleverd die in het tweede kwartaal 2019 ingevoerd zal worden. Deze maatregel betreft het blokkeren van bepaalde bestanden, zodat deze niet langer aan de werkmap kunnen worden toegevoegd. Tevens wordt de werkwijze in de regiokantoren tegen het licht gehouden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat UWV niet voor de derde keer in korte tijd de fout in gaat met het lekken van privégegevens van duizenden cliënten?
Zie het antwoord bij vraag 5.