Het functioneren van het gezagsregister |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinneert u zich de uitspraken in de brief van 18 januari 2019 dat «(i)n antwoord op de vraag van uw Kamer over toegang tot het gezagsregister door de Koninklijke Marechaussee (kMar) om kinderontvoering te voorkomen, meld ik u dat de kMar sinds februari 2015 toegang heeft tot het gezagsregister. Zo kan de kMar direct inzicht krijgen in de gezagssituatie»?1
Ja.
Wat is het doel van het Centrale Gezagsregister, kijkend naar het besluit gezagsregister2, en voldoet de praktijk hier aan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar zitten tekortkomingen?
Het doel van het Centrale Gezagsregister is om inzichtelijk te maken bij welke persoon of personen het gezag over een minderjarige berust, in die situaties waarin het gezag door tussenkomst van de rechter is ontstaan.
Het ouderlijk gezag ontstaat van rechtswege of door tussenkomst van de rechter. Als ouders getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben en zij een kind krijgen, dan hebben beide ouders van rechtswege gezag over het kind. Zijn ouders niet getrouwd en hebben zij geen geregistreerd partnerschap, dan heeft alleen de (meerderjarige) moeder gezag van rechtswege. Deze situaties worden niet in het gezagsregister opgenomen.
Als een ouder niet van rechtswege het gezag heeft kan hij/zij een verzoek bij de rechtbank indienen om met het ouderlijk gezag te worden belast. De rechtbank toetst of aan de voorwaarden voor gezag wordt voldaan. Indien dat het geval is, wordt het verzoek toegewezen. Hierdoor wijzigt de gezagssituatie. Van deze wijziging wordt door de griffier bij de rechtbank een aantekening in het Centrale Gezagsregister gemaakt. Het is ook mogelijk dat het gezag van een ouder of van beide ouders door de rechter wordt beëindigd. Als in zo’n geval een pleegouder met het gezag wordt belast, is er geen sprake meer van ouderlijk gezag maar van voogdij. Van deze wijziging in de gezagssituatie zal de griffier ook een aantekening maken in het Centrale Gezagsregister.
Niet bij iedereen is bekend dat gezag dat van rechtswege ontstaat, niet is terug te vinden in het gezagsregister. Het goed begrijpen van het doel van het gezagsregister vraagt om enige juridische kennis over de situaties wanneer het ouderlijk gezag wel of niet van rechtswege ontstaat. Het is mogelijk dat sommige mensen of instanties dat als een tekortkoming ervaren.
Klopt het, dat in het Centrale Gezagsregister niets staat over kinderen van wie het gezag van rechtswege is geregeld of over kinderen met een buitenlandse achtergrond waarover geen uitspraak is gedaan door een Nederlandse rechter? Klopt het, dat in het Centrale Gezagsregister alleen minderjarigen staan waarover een rechter in Nederland een uitspraak omtrent het gezag van een minderjarige heeft gedaan en minderjarigen waarvan de ouders gezamenlijk het verzoek tot gezamenlijk gezag hebben ingediend bij de rechtbank? Is dit een omissie in het besluit gezagsregister? Leidt dit tot problemen in de praktijk? Zo ja, wat gaan de bewindspersonen hieraan doen? Zo nee, kunnen de bewindspersonen uitleggen waarom niet?
Het klopt dat in het Centrale Gezagsregister niets staat over kinderen van wie het gezag van rechtswege is geregeld. In het Centrale Gezagsregister kan wel een aantekening staan van een kind met een buitenlandse achtergrond waarover geen uitspraak is gedaan door een Nederlandse rechter. Zo bepaalt het Besluit Gezagsregister dat in het buitenland gegeven rechterlijke beslissingen over de gezagsuitoefening die in Nederland van rechtswege worden erkend, worden ingeschreven. Dat geldt ook voor gezagsbeslissingen gegeven in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden voor minderjarigen die zich in Nederland willen vestigen.3
De Raad voor de rechtspraak (Rvdr) geeft aan dat in de dagelijkse praktijk, zowel bij de griffies als bij het Rechtspraak Service Centrum, vragen komen over duiding en/of betekenis van een uittreksel uit het Centrale Gezagsregister. Van belang is dan ook dat informatie beschikbaar is over wat in het Centrale Gezagsregister wordt opgenomen en hoe een uittreksel gelezen moet worden. Daarnaast is het van belang dat zowel ouders als professionals zich meer bewust worden van wat (ouderlijk) gezag is en hoe dit ontstaat. Ik zal onderzoeken hoe de informatievoorziening verbeterd kan worden.
Een register waarin de gezagssituatie van alle kinderen is terug te vinden, zou een toename van de administratieve lasten tot gevolg hebben en is bewerkelijk en kostbaar. Het blijft in situaties soms lastig om de gezagssituatie rond een kind vast te stellen4 en het is daarom lastig een geheel sluitend register te hebben.
Hoe worden uitspraken van de rechter in het Centrale Gezagsregister opgenomen? Klopt het, dat de uitspraken van rechters in Nederland niet op een eenduidige wijze worden opgenomen in het Centrale Gezagsregister? Klopt het voorts, dat dit tot problemen leidt bij de interpretatie door professionals die moeten weten hoe het met het gezag zit? Zo ja, wat gaan u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de invoering van het Centrale Gezagsregister is gestuurd op het vaststellen en hanteren van een landelijke set van afspraken. Deze landelijke set zorgt ervoor dat afspraken eenduidig worden geregistreerd, onafhankelijk van welke rechtbank dit doet. Er wordt zoveel mogelijk gewerkt met standaard tekstblokken om de registratie zo uniform mogelijk te maken. Het komt in de praktijk voor dat een dictum een afspraak bevat die niet in de standaard tekstblokken past.
Vanuit het Landelijk Overleg Vakinhoud Familierecht van de Rechtspraak wordt thans gewerkt aan een aanbeveling die eraan moet bijdragen dat bepalingen in dicta (nog) beter aansluiten bij het Besluit gezagsregister.
Hoe wordt in de praktijk door de kMar omgegaan met ongehuwde moeders die op vakantie met hun kind willen gaan, maar die alleen het ouderlijk gezag over hun kind hebben, waarvan de vader het kind erkend heeft, het kind de achternaam van de vader draagt maar deze vader dus geen gezag heeft?
Uitgangspunt is dat alle ouders die alleen met een kind reizen de toestemming van de ouder met gezag nodig hebben. Heeft alleen de moeder gezag, dan heeft zij geen toestemming van de vader zonder gezag nodig om met het kind te reizen. Bijlage VII paragraaf 6 van de Schengen Grenscode geeft richtlijnen voor de controle van minderjarigen. De KMar dient bijzondere aandacht te besteden aan minderjarigen. In het geval een minderjarige begeleid wordt, gaat de KMar na of de begeleidende volwassene het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent en of de minderjarige niet aan het toezicht van de persoon of personen wordt onttrokken die wettelijk het ouderlijk gezag over hem/haar uitoefenen. In het geval een ongehuwde moeder met eenhoofdig gezag – waarbij de vader het kind wel heeft erkend en het kind de achternaam van de vader draagt maar de vader geen gezag heeft – reist met haar kind, dient zij aan te kunnen tonen dat alleen zij het gezag heeft.
De KMar adviseert om een aantal documenten mee te nemen om dit aan te kunnen tonen. Ten eerste een uittreksel van de Basisregistratie Personen (BRP) van de moeder waarop de burgerlijke staat van de moeder vermeld is. Ten tweede een uittreksel van de BRP van het kind met daarop vermeld de ouder- en gezagsgegevens en ten derde een uittreksel uit het Centrale Gezagsregister, waarin in geval van eenhoofdig gezag van rechtswege zal staan dat er geen nadere informatie bekend is. De KMar kan de BRP en het Centrale Gezagsregister ook raadplegen, dit wordt gedaan in een tweedelijnscontrole en vergt meer tijd.
Hoe wordt in de praktijk door de kMar omgegaan met ongehuwde moeders die op vakantie met hun kind willen gaan en die van rechtswege alleen het ouderlijk gezag hebben over hun kind en waarvan de vader het kind niet erkend heeft? Klopt het, dat zij dit alleen a contrario kunnen aantonen met behulp van drie aanvullende documenten en dat beoordeling hiervan de juiste juridische kennis vereist?
Ook in het geval een ongehuwde moeder met eenhoofdig gezag – waarbij de vader het kind niet heeft erkend – reist met haar kind, dient zij aan te kunnen tonen dat alleen zij het gezag heeft. De KMar adviseert hier eveneens om de documenten zoals die in het antwoord op vraag 5 zijn opgesomd mee te nemen.
In hoeverre wordt in de opleiding van de kMar aandacht besteedt aan het correct omgaan met het Centrale Gezagsregister en de uitspraken daarin?
De initiële opleiding op het Opleidings- en Trainingscentrum van de KMar besteedt aandacht aan kwetsbare groepen, zoals genoemd in Bijlage VII paragraaf 6 van de Schengen Grenscode, waarbij bijzondere aandacht is voor het reizen van minderjarigen. Daarbij komen ook het Centrale Gezagsregister en de mogelijkheden die het bevragen van dit register biedt aan bod. Ook in de praktijk verzorgt de KMar trainingen over het gebruik van het Centrale Gezagsregister.
Welke partij is technisch verantwoordelijk voor de vormgeving van het Centrale Gezagsregister en wie is degene die het programma van eisen opstelt bij een eventuele wijziging van het Centrale Gezagsregister? Welke partij is financieel verantwoordelijk voor het Centrale Gezagsregister?
De Rvdr is technisch en financieel verantwoordelijk voor het Centrale Gezagsregister. De Rvdr en de gerechten stellen gezamenlijk het programma van eisen op bij eventuele wijzigingen.
Bevat de Basisregistratie Personen (BRP) informatie over de gezagssituatie van een minderjarige? Zo ja, welke informatie geeft het BRP over gezag? Is deze informatie voldoende om uitspraken te doen over een gezagssituatie en is deze informatie op een eenduidige wijze opgenomen in het BRP?
Rechtbanken zijn wettelijk verplicht om de gemeente van de minderjarige te informeren over een aantekening in het Centrale Gezagsregister. Deze informatie wordt vervolgens eenduidig opgenomen in de BRP waarbij de gemeente de gezagsverhouding van de minderjarige in de BRP bijwerkt. Het gaat hierbij – net als in het Centrale Gezagsregister – om de situaties die afwijken van de situaties die van rechtswege ontstaan. De gezagssituaties die van rechtswege ontstaan zijn niet opgenomen in de BRP.
Deelt u de conclusie dat het Centrale Gezagsregister op dit moment een onvoldoende duidelijk instrument is en onvoldoende informatie bevat, omdat het Centrale Gezagsregister op zichzelf, zonder aanvullende documenten, niet altijd zekerheid geeft over de gezagssituatie ten aanzien van een minderjarig kind?
Zie mijn antwoord bij vraag 2, waarin ik heb toegelicht wat de functie is van het Centrale Gezagsregister. In bepaalde gevallen zijn er inderdaad aanvullende documenten nodig om zekerheid te kunnen geven over de gezagssituatie van de minderjarige.
Deelt u de conclusie dat op dit moment de kMar, maar ook andere professionals die met ouders en kinderen te maken hebben, zoals scholen, jeugdzorg, de politie en artsen, geen goed beeld kunnen krijgen hoe het gezag van een minderjarig kind geregeld is via het Centrale Gezagsregister? Zo ja, welke stappen gaat u nemen teneinde hiervoor zorg te dragen? Zo nee, waarom vindt u het huidige Centrale Gezagsregister, met alle tekortkomingen zoals in de voorgaande vragen beschreven, wel goed functioneren?
Ik kan mij voorstellen dat de naam Centrale Gezagsregister de suggestie kan wekken dat hierin ten aanzien van alle minderjarigen is te vinden wie met het ouderlijk gezag of de voogdij is belast. De Rvdr ziet een stijgende interesse bij diverse (overheids-)organisaties in het Centrale Gezagsregister, maar de informatiebehoefte van deze organisaties sluit vaak niet aan bij de feitelijke inhoud van het register. Men is op zoek naar een volledig beeld van de gezagssituatie. Een register waarin de gezagssituatie van alle minderjarigen staat vermeld, zou een aanzienlijke toename van de administratieve lasten tot gevolg hebben en is bewerkelijk en kostbaar.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja. Zoals u ziet heb ik afzonderlijk op de vragen gereageerd. Wel heb ik bij vragen die een overlap met een andere vraag hebben, naar het eerder gegeven antwoord verwezen.
Het bericht ‘Universiteit Utrecht is te wit’ |
|
Bente Becker (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hoe verhoudt uw standpunt dat er niets mis is met het diversiteitsbeleid van de Universiteit Utrecht zich tot het recente bericht op Twitter d.d. 20 februari 2019 dat in de collegezaal van het Marinus Ruppertgebouw tijdens de lezing van Amerikaanse Moslimbroeder Altaf Husain voor studentenvereniging INSAN, mannelijke en vrouwelijke studenten gescheiden in de zaal hebben gezeten?1
De Universiteit Utrecht is naar aanleiding van de foto en de aandacht op Twitter in gesprek gegaan met INSAN. In dit gesprek heeft de (vrouwelijke) voorzitter van INSAN benadrukt dat mannen en vrouwen tijdens alle activiteiten van de studentenvereniging kunnen gaan zitten waar ze willen.
Is het waar dat mannen en vrouwen bij deze bijeenkomst gescheiden moesten zitten? Zo ja, deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een Nederlandse universiteit gelegenheid biedt aan een dergelijke activiteit, die niet past binnen de kernwaarden van de Nederlandse rechtsstaat, waaronder gelijkwaardigheid van man en vrouw?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ons land onder meer stoelt op de gelijkwaardigheid van man en vrouw, zoals vastgelegd in onze Grondwet? Deelt u de mening dat deze verworvenheid een kernwaarde is van onze samenleving, die bescherming verdient?
De gelijkwaardigheid van man en vrouw is een belangrijke verworvenheid. Ik deel de mening dat deze verworvenheid een kernwaarde is van onze samenleving. Zoals ik in mijn voortgangsrapportage emancipatie van 14 maart 20192 constateer, is er nog altijd geen sprake van volledige gelijkheid. Emancipatie is een zaak van lange adem en van universiteiten mag verwacht worden dat zij geen belemmeringen opwerpen voor vrouwenemancipatie, zoals het gedwongen gescheiden plaatsnemen van mannen en vrouwen.
Deelt u de mening dat juist universiteiten geen belemmeringen behoren op te werpen voor vrouwenemancipatie? Zo ja, deelt u de mening dat het gescheiden plaatsnemen van mannen en vrouwen wel zo’n belemmering is?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Universiteit Utrecht in tegenstelling tot sommige andere Nederlandse universiteiten geen reglementen heeft die waarborgen dat universiteitsruimtes alleen benut mogen worden voor bijeenkomsten waar de kernwaarden van onze rechtsstaat worden nageleefd?
De Universiteit Utrecht heeft een Code of Conduct die de waarden beschrijft die richting geven aan het werken en studeren aan de universiteit. Hierin staat onder andere beschreven dat discriminatie verboden is en dat studenten zich respectvol dienen te gedragen, zowel naar elkaar als naar medewerkers. Een gedwongen scheiding van mannen en vrouwen valt daar uiteraard niet onder.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Universiteit Utrecht om de universiteit te bewegen tot een reglement waarin de kernwaarden van onze rechtsstaat wél gewaarborgd worden? Zo nee, op welke wijze wilt u dit dan wel waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het streven naar diversiteit nooit ten koste mag gaan van de kernwaarden van onze rechtsstaat, waaronder de gelijkwaardigheid van alle individuen ongeacht geslacht, seksuele geaardheid en huidskleur? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit uitgangspunt bij alle hoger onderwijsinstellingen onder de aandacht te brengen?
Zoals ik in mijn antwoorden op eerdere Kamervragen heb aangegeven, gaat diversiteit over alle manieren waarop mensen van elkaar verschillen.3 Het streven naar diversiteit bij een hogeschool of universiteit gaat daarbij naar mijn mening over het streven naar een gemeenschap van studenten en medewerkers van verschillende achtergronden, ervaringen, talenten, culturen en nationaliteiten. Inclusie maakt het daarbij mogelijk dat de universiteit of hogeschool een plek is waar iedereen zich thuis voelt. Aandacht voor gelijkwaardigheid van alle individuen, ongeacht geslacht, seksuele geaardheid en huidskleur is daarbij naar mijn mening van groot belang. Ik zie dat ook terug bij de hogeronderwijsinstellingen en zie dan ook geen reden om dit nu nog extra onder de aandacht te brengen.
Het bericht ‘vier jaar geëist tegen vleesfraudeur Willy Selten’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vier jaar geëist tegen vleesfraudeur Willy Selten»?1
Ja.
In hoeverre is actie 5 uit het actieplan door de Taskforce Voedselvertrouwen voltooid, waarin wordt gesteld dat het bedrijfsleven de aansluiting van kwaliteitssystemen tussen schakels in de keten verbetert en kunt u daarbij met name ingaan op (de kleine en middelgrote slachterijen binnen) de rundveevleesketen?2
In de eindrapportage van de Taskforce Voedselvertrouwen (Kamerstuk 26 991, nr. 471) is uw Kamer op de hoogte gesteld van de geleverde resultaten en nog lopende acties van de Taskforce Voedselvertrouwen. Van de destijds nog lopende acties is er sindsdien een aantal afgerond, waaronder het ophogen van de bestuurlijke boetes (Kamerstuk 31 389, nr. 147) en de informatie uitwisseling tussen bedrijven en overheid (Kamerstuk 26 991, nr. 536).
De NVWA maakt al sinds een aantal jaren inspectiegegevens openbaar op basis van de WOB, sinds 2018 betreft dit ook de inspectiegegevens van slachthuizen. Het actief openbaar maken van inspectieresultaten op grond van de Gezondheidswet kent een langere doorlooptijd vanwege de fasegewijze invoering (Kamerstuk 34 111, nr. 25). De NVWA bereidt dit momenteel voor.
Op dit moment zijn zes kwaliteitssystemen door de NVWA op de criteria van de Taskforce Voedselvertrouwen akkoord bevonden en op ketenborging.nl gepubliceerd. Er staan er nog vijf op de nominatie. Van deze vijf kwaliteitssystemen zijn er enkele die de gehele keten van een diersoort omvatten en daarmee tevens de slachterijen dekken. Naast de kwaliteitssystemen die zich voor ketenborging.nl hebben aangemeld worden er nog andere kwaliteitssystemen en hygiënecodes in de sectoren gehanteerd die soms meerdere schakels in de keten dekken.
Met betrekking tot kleine en middelgrote slachterijen en zelf slachtende slagers kan het zijn dat de beschikbare kwaliteitssystemen niet geschikt zijn. Om toch invulling te geven aan de borging van veiligheid en integriteit werkt de sector o.a. met hygiënecodes.
Tevens heb ik, naar aanleiding van het Rapport In Actie voor de Toekomst, van de Werkgroep Zelfregulering Eierketen, die ik uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 26 991, nr. 523), de andere ketens opgeroepen hun eigen kwaliteitssystemen op een hoger niveau te tillen en nog een keer goed te checken op witte vlekken. Zoals ik ook gemeld heb tijdens het debat met uw Kamer op 7 maart jl. over het rapport van de commissie Sorgdrager over de fipronil-crisis gaan we conform de motie de Groot c.s. actief stimuleren deze systemen aan te sluiten bij ketenborging.nl. In de voortgangsrapportage van de aanbevelingen van de Commissie Sorgdrager, die naar verwachting in april aan uw Kamer zal worden gestuurd, zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de versterking en uitbreiding van zelfregulering in de dierlijke en plantaardige ketens.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de overige acties die worden beschreven in het actieplan Voedselvertrouwen waar het bedrijfsleven in de dierlijke sectoren (vlees en zuivel) en de overheid (Economische Zaken, Volksgezondheid, Welzijn en Sport) gezamenlijk acties voorstellen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel noodslachtingen waarbij koeien zijn betrokken vinden er plaats in Nederland (uitgesplitst in noord en zuid)?
In 2018 zijn ruim 2.200 keuringen van runderen na een noodslachting in een slachthuis door de NVWA geregistreerd. De verhouding tussen het noorden en zuiden Nederland was hierbij ongeveer 6:5.
Het is bekend dat melkkoeien naar de vetweiderij gaan alvorens zij voor de slacht worden aangeboden: op welke wijze houdt de overheid toezicht op deze schakel?
De NVWA houdt risicogericht toezicht op rundveebedrijven, waaronder vetweiderijen. Deze worden echter niet als afzonderlijke categorie geregistreerd, waardoor er geen inzicht is in hoeveel controles er gemiddeld per jaar worden uitgevoerd op dit type bedrijf.
Hoeveel controles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vinden gemiddeld per jaar plaats op vetweiderijen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Indien een NVWA-dierenarts constateert dat er vanuit vetweiderij of andere aanbieders niet-slachtwaardige koeien worden aangeboden bij een klein of middelgroot slachthuis, op welke wijze is dan geborgd dat het vlees van deze koeien niet in de consumptie terechtkomt en kunt u stap voor stap beschrijven hoe deze borging verloopt in de praktijk?
Dieren kunnen alleen toegelaten worden tot de slacht wanneer ze op het slachthuis daartoe goedgekeurd zijn door een NVWA-dierenarts. Wanneer een NVWA-dierenarts bij de levende keuring voor de slacht constateert dat een dier niet slachtwaardig is, dan wordt dit dier geëuthanaseerd en afgevoerd naar de Rendac. Deze dieren komen naar hun aard dan ook niet in de voedselketen terecht.
De NVWA werkt met de Rendac samen om te zorgen dat er eenvoudige administratieve toetsing plaats kan vinden, om zo bij twijfel sneller na te kunnen gaan waar afgekeurde dieren terecht zijn gekomen. Dit onderwerp zal ik ook betrekken bij het onafhankelijke externe onderzoek waarover ik u heb geïnformeerd in mijn brief over slachthuizen in Noord-Nederland (Kamerstuk 28 286, nr. 1040) van 25 februari jl. Ik zal u hier voor het zomerreces nader over informeren.
Kunt u aannemelijk maken dat de handhaving in het slachthuis zodanig is dat er geen vlees van niet-slachtwaardige koeien in de consumptieketen terechtkomt, bijvoorbeeld met een sluitend systeem van in- en uitslagregister?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Indien het Openbaar Ministerie onderzoek doet naar onregelmatigheden met niet-slachtwaardige runderen, treft de NVWA dan ondertussen maatregelen ter voorkoming van dergelijke onregelmatigheden?
Ja.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden, en voor het AO NVWA dat staat gepland voor 28 maart 2019?
Ja.
De fiscale behandeling van woningen als beleggingsobject |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Uit welke componenten bestaat het rendement op een woning die als belegging wordt gehouden? Kunt u naast de waardestijging en de huurinkomsten nog andere inkomenscomponenten onderscheiden?
Het rendement op een woning die als belegging wordt gehouden, bestaat uit de huurinkomsten (na aftrek van kosten) alsmede gerealiseerde verkoopopbrengsten. Daarnaast zijn onder meer belastingen verschuldigd, zoals inkomstenbelasting over het rendement, onroerendezaakbelasting en overdrachtsbelasting bij de aankoop van de woning. Bij een woning die niet-bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, vindt de heffing van de over het rendement verschuldigde inkomstenbelasting plaats volgens de regels van box 3.
Op welke wijze wordt een woning die ter belegging wordt gehouden in box 3 in de heffing betrokken?
Een woning die ter belegging wordt gehouden maakt in beginsel deel uit van de rendementsgrondslag (bezittingen minus schulden) van box 3. Is de rendementsgrondslag hoger dan het heffingvrije vermogen1, dan wordt over het meerdere (de grondslag sparen en beleggen) op forfaitaire wijze2 het inkomen uit sparen en beleggen bepaald. Over dit forfaitaire rendement is 30% inkomstenbelasting verschuldigd.
Een dergelijke woning wordt voor box 3 in aanmerking genomen naar de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari van het jaar vóór het jaar van aangifte. Wanneer een woning verhuurd is en die verhuur onder de huurbeschermingsregels valt van afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wordt de waarde van de woning voor box 3 in beginsel vastgesteld op een percentage van de WOZ-waarde. De hoogte van dit percentage hangt af van de verhouding tussen de zogenoemde jaarhuur en de WOZ-waarde. De achtergrond hiervan is dat de waarde van een woning gedrukt wordt wanneer deze in verhuurde staat verkeert.
Hoeveel belasting wordt in box 3 betaald over een woning met een WOZ-waarde van 300.000 euro en een maandelijkse huur van 1.200 euro? Verandert dit bedrag indien in het betreffende jaar de marktwaarde stijgt van 300.000 euro naar 350.000 euro?
De grondslag van box 3 is zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven de waarde van het vermogen (bezittingen minus schulden) verminderd met het heffingvrije vermogen. Een box 3-woning moet in beginsel worden gewaardeerd op de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari van het jaar vóór het jaar van aangifte. Over de totale box 3-grondslag wordt een forfaitair rendement in aanmerking genomen dat afhankelijk van de hoogte van het vermogen in 2019 1,94%, 4,45% of 5,6% bedraagt. Over dit forfaitair berekende inkomen wordt tegen een tarief van 30% inkomstenbelasting geheven. Doordat in box 3 wordt uitgegaan van een forfaitair inkomen, worden de werkelijke inkomsten als zodanig niet belast en zijn de werkelijke kosten als zodanig niet aftrekbaar.
Omdat het forfaitaire rendement wordt berekend over de box 3-grondslag kan de belasting niet worden toegerekend aan een specifiek vermogensbestanddeel, in dit geval de woning. Er is dus geen eenduidig antwoord te geven op de vraag hoeveel belasting betaald wordt over een woning van € 300.000 in box 3. In onderstaande tabel zijn enkele voorbeelden uitgewerkt voor een alleenstaande belastingplichtige en een rendementsgrondslag waarin al dan niet een woning met een WOZ-waarde van € 300.000 is begrepen.
Een aantal voorbeelden:
Als de woning volledig met een lening is gefinancierd, vallen de box 3-bezitting en de box 3-schuld tegen elkaar weg. Indien geen overig vermogen aanwezig is, is geen box 3-heffing verschuldigd.
Is de totale box 3-grondslag € 300.000, dan is ongeacht de samenstelling van dat vermogen de box 3-heffing € 3.060. Bijvoorbeeld alleen een woning zonder overige bezittingen of een woning en overig bezittingen (zoals spaargeld) van € 600.000 en een schuld van € 300.000. De box 3-heffing van € 3.060 kan niet worden toegerekend aan een woning, overige bezittingen of een schuld.
Is de totale box 3-grondslag € 600.000, waaronder al dan niet een woning van € 300.000, dan bedraagt de box 3-heffing € 7.066. De extra belasting ten opzichte van een situatie waarin het totale vermogen € 300.000 bedraagt is € 4.006.
0
–
3.060
3.060
7.066
4.006
Indien het extra vermogen volledig in de derde schijf van box 3 valt, wordt de heffing hoger. Is de totale box 3-grondslag bijvoorbeeld € 1.400.000, waaronder al dan niet een woning van € 300.000, dan bedraagt de box 3-heffing € 19.058. De extra belasting ten opzichte van een situatie waarin het totale vermogen € 300.000 lager is (€ 1.100.000) bedraagt € 5.040.
14.018
–
19.058
5.040
De verschuldigde belasting over 2019 verandert niet als de marktwaarde van de woning gedurende het jaar 2019 stijgt naar € 350.000. Wel zal de belastingplichtige over het belastingjaar 2021 de vermoedelijk eveneens hogere WOZ-waarde per 1 januari 2020 moeten opgeven in box 3, waardoor over 2021 meer belasting verschuldigd is.
Als de woning op een zeker moment verkocht wordt, terwijl deze in waarde is toegenomen, dan volgt uit de systematiek van box 3 dat er geen additionele inkomstenbelasting verschuldigd is over de gerealiseerde vermogenswinst.
Indien dezelfde woning onderdeel uitmaakt van een box 1-onderneming, en het overige inkomen in box 1100.000 euro bedraagt, hoeveel belasting is dan verschuldigd over de woning in box 1? En als het overige inkomen 20.000 euro, 40.000 euro of 60.000 euro bedraagt?
Indien dezelfde woning als in vraag 3 onderdeel uitmaakt van een onderneming en wordt verhuurd door die ondernemer in de zin van de inkomstenbelasting (IB-ondernemer), dan geldt een van het antwoord op vraag 3 afwijkende fiscale behandeling. De werkelijke huurinkomsten (na aftrek van werkelijke kosten) zijn in dat geval belast in box 1. Overigens is het eveneens denkbaar dat de huurinkomsten in box 1 zouden kunnen opkomen onder het resultaat uit overige werkzaamheden. Gezien de vraagstelling wordt deze laatste mogelijkheid in de beantwoording buiten beschouwing gelaten.
Wanneer de woning behoort tot het ondernemingsvermogen is sprake van winst uit onderneming en heeft de ondernemer tevens recht op de MKB-winstvrijstelling (globaal gezegd 14% van de winst). Bij de beantwoording van deze vraag is ervan uitgegaan dat de ondernemer niet voldoet aan het urencriterium en derhalve geen recht heeft op bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek.
In het vervolg van de beantwoording is aangenomen dat de aftrekbare kosten 40% van de jaarlijkse huuropbrengsten van € 14.400 bedragen en dat de ter zake van de verhuur per saldo te belasten inkomsten derhalve € 8.640 bedragen. Eventuele verschuldigde financieringskosten – die veelal van grote invloed zijn op de hoogte van de winst – zijn niet als zodanig in de uitwerking van dit voorbeeld meegenomen.
Onderstaande tabel laat zien dat de effectieve belasting- en premiedruk, afhankelijk van het overige inkomen, door de huuropbrengsten tussen de € 2.733 en € 3.845 toeneemt.
€ 698
€ 3.431
€ 2.733
€ 8.013
€ 11.745
€ 3.732
€ 16.651
€ 20.383
€ 3.732
€ 34.858
€ 38.703
€ 3.845
Als de ondernemer de woning op een zeker moment met winst verkoopt, betaalt de ondernemer in beginsel belasting over de hierbij gerealiseerde winst.
Indien dezelfde woning in een BV wordt gehouden, er geen andere activiteiten in de BV worden uitgevoerd en de winst jaarlijks wordt uitgekeerd, hoeveel belasting is dan verschuldigd over de woning in de vennootschapsbelasting en box 2?
Voor de situatie waarin de woning uit vraag 3 en 4 in een besloten vennootschap (bv) wordt gehouden, maken de huurinkomsten deel uit van het resultaat van de bv, terwijl de kosten van de woning het resultaat van de bv verlagen. In het vervolg van de beantwoording is aangenomen dat de aftrekbare kosten 40% van de jaarlijkse huuropbrengsten van € 14.400 bedragen en dat de ter zake van de verhuur per saldo te belasten inkomsten derhalve € 8.640 bedragen. Eventuele verschuldigde financieringskosten – die veelal van grote invloed zijn op de hoogte van de winst – zijn niet als zodanig in de uitwerking van dit voorbeeld meegenomen.
De inkomsten van de bv van € 8.640 per jaar worden – abstraherend van overig inkomen van de bv – belast tegen het lage vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) van 19% in 2019. De verschuldigde Vpb bedraagt dus € 1.641. Indien de winst na belastingen van per saldo € 6.999 vervolgens wordt uitgekeerd, geldt het box 2-tarief van 25% in 2019. De verschuldigde box 2-belasting is dus € 1.749.3 De totaal verschuldigde belasting bedraagt dan € 3.390.
Als de bv de woning op een zeker moment met winst verkoopt, dan betaalt de bv in beginsel vennootschapsbelasting over de gemaakte winst. Een eventueel daaropvolgende dividenduitkering is bij de directeur-grootaandeelhouder (dga) belast tegen het box 2-tarief.
Wilt u van de volgende voorbeelden de effectieve belastingdruk in een tabel inzichtelijk maken: inkomen 20.000 euro, 30.000 euro 40.000 euro, 50.000 euro, 60.000 euro, 80.000 euro, 100.000 euro; maandelijkse huurinkomsten 1.000 euro, 2.000 euro, 5.000 euro, 10.000 euro, 30.000 euro, 50.000 euro; belast in box 1, box 2, box 3?
Het is wegens het ontbreken van de waarde van de woning in de vraagstelling niet mogelijk om de box 3-heffing van de gevraagde voorbeeldsituaties te berekenen. Daarnaast is in de vraag niet aangegeven in welke box het inkomen opkomt en of de huurinkomsten onderdeel uitmaken van dezelfde box en het inkomen daarmee beïnvloeden. Dat maakt dat te veel aannames zouden moeten worden gemaakt om deze vraag goed te kunnen beantwoorden. In de antwoorden op vraag 3, 4 en 5 is reeds inzichtelijk gemaakt wat de effectieve belastingdruk voor een groot aantal met deze vraag overeenkomende voorbeelden is. Daarom volsta ik hier met verwijzing naar die antwoorden.
Vindt u dat de woning in box 3 een evenwichtige fiscale behandeling kent? Bent u bereid scenario’s uit te werken om huurinkomsten en waardestijgingen op woningen die als belegging worden gehouden te belasten tegen het reële rendement?
In de huidige systematiek worden vastgoedportefeuilles met meer dan drie woningen niet automatisch in box 1 geplaatst. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kan vastgoed ondernemingsvermogen zijn, kan er sprake zijn van resultaat uit overige werkzaamheden (beide box 1) of kan vastgoed tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. De Wet inkomstenbelasting 2001 kent in dit opzicht een duidelijke rangorde. Wanneer vastgoed tot het ondernemingsvermogen behoort, kan het om die reden niet tot de rendementsgrondslag van box 3 worden gerekend. Alle beleggingen die wel behoren tot de rendementsgrondslag van box 3 worden belast tegen een forfaitair rendement. De jaarlijkse waardeontwikkeling van onroerende zaken is mede bepalend voor het forfaitaire rendement op beleggen4. Echter, de individuele uitkomst van het forfaitaire stelsel van de vermogensrendementsheffing zal vrijwel nooit exact overeenkomen met het werkelijk behaalde rendement van één vermogensbestanddeel, omdat het stelsel aansluit bij gemiddeld behaalde rendementen voor mensen met een vergelijkbare vermogensomvang. Voor het veronderstelde spaardeel is dit het meest recente beschikbare gemiddelde spaarrendement en voor het veronderstelde beleggingsdeel is dit een gemiddeld rendement over een langere periode uit het verleden. Ik zie hierin geen onevenwichtigheid.
Op dit moment wordt, in het kader van de bouwstenen voor de verbetering van het belastingstelsel, nader gestalte gegeven aan de toezegging aan het lid Omtzigt om onderzoek te doen naar een andere wijze van belastingheffing over huurinkomsten uit onroerende zaken5 en aan de toezegging aan het Eerste Kamerlid Ester tijdens de Algemene Beschouwingen op 20 november 2018 om onderzoek te doen naar (het belasten van) inkomsten uit verhuur6. Op de uitkomsten van dat onderzoek wil ik niet vooruitlopen.
Herkent u het probleem dat mede vanwege de lage rentestand steeds meer (buitenlandse) investeerders woningen opkopen? Erkent u dat starters er daardoor steeds slechter tussen komen en dat de huren die worden gevraagd steeds moeilijker op te brengen zijn?
Onlangs hebben de Minister van Financiën en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de «Reactie op de motie van de leden Bruins en Slootweg» naar uw Kamer gestuurd.7 Hierin wordt ook ingegaan op de toename van het aantal beleggers op de woningmarkt door de lage rentestand en de effecten op de woningmarkt. Zo is de afgelopen jaren het aandeel van particuliere verhuurders in woningtransacties toegenomen naar bijna 11 procent aan het begin van 2018. Het is mogelijk dat deze toename deels komt door de lage (spaar)rente.
Een voldoende aanbod van huurwoningen in het ongereguleerde segment is belangrijk voor een goede balans op de woningmarkt. Een vergroting van dat aanbod moet aansluiten op de behoefte van bijvoorbeeld huishoudens die voor het eerst zelfstandig wonen en een meer flexibele woonvraag hebben. Daarbij is het wel van belang dat dit aanbod bijdraagt aan een toegankelijk, betaalbaar en leefbaar woonmilieu. Beleggers die woningen verhuren en daarin excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt. Hiervoor werkt de Minister van BZK samen met stakeholders aan de aanpak «goed verhuurderschap». Daarnaast is de Minister van BZK – in het kader van de motie Van Eijs/Ronnes8 – de mogelijkheid voor een «noodknop» aan het uitwerken, waarbij er twee onderzoeken zijn gestart om de effecten van een mogelijke «noodknop» beter in beeld te krijgen.
Het is van belang om goed in beeld te krijgen wat de toenemende activiteiten van beleggers betekenen voor de toegankelijkheid en financiële stabiliteit van de woningmarkt. Het Kadaster en Amsterdam Business School Finance Group van de Universiteit van Amsterdam onderzoeken in hoeverre er sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Wanneer er sprake is van een prijsopdrijvend effect kan dit een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Hierover wordt uw Kamer later dit jaar door de Minister van BZK geïnformeerd.
Deelt u de mening van de PvdA dat beleggen in woningen fiscaal zeer aantrekkelijk is? Bent u bereid het beleggen in woningen fiscaal minder aantrekkelijk te maken?
De fiscale behandeling van beleggen in woningen is op hoofdlijnen hetzelfde als de fiscale behandeling van andere typen beleggingen. Het fiscale regime waarbinnen een belegging valt, hangt van vele feiten en omstandigheden af. Zoals ik in het antwoord op vraag zeven en elf heb toegelicht, zal ik nader onderzoek doen naar een andere wijze van belastingheffing over huurinkomsten uit onroerende zaken. Het doel daarvan is niet om het beleggen in woningen fiscaal minder aantrekkelijk te maken, maar om varianten in beeld te brengen die kunnen bijdragen aan een beter belastingstelsel.
Bent u bereid de mogelijkheden te bezien om de overdrachtsbelasting voor derde en verdere woningen te verhogen naar 10 procent en die van starters terug te brengen naar 0 procent om te stimuleren dat meer mensen een eerlijke kans op een woning hebben?
Ik ben me ervan bewust dat steeds meer mensen moeite hebben om een betaalbare woning te vinden. Zeker in de grote stad, en zeker ook starters. Ik begrijp de gedachte die achter het voorstel zit, maar een hogere overdrachtsbelasting voor derde en verdere woningen en een nultarief voor starters lijkt geen efficiënte manier te zijn om de problemen op de woningmarkt op te lossen. Zo’n maatregel maakt de overdrachtsbelasting namelijk uitermate complex. Zo vergt het een heldere en controleerbare afbakening van het begrip «starter». De vele variaties in achtergronden van kopers op de woningmarkt maken het moeilijk om een afbakening te maken van de doelgroep die je hiermee beoogt te helpen en maken het potentieel zeer bewerkelijk om voor de overdracht van een woning te controleren welk tarief moet worden toegepast. Daarnaast zie ik risico’s op ontwijking van het hoge tarief voor kopers van een derde of verdere woning door middel van constructies. Ook is het aannemelijk dat de hogere kosten door de hogere overdrachtsbelasting worden doorbelast naar huurders in de vorm van hogere huren. Marktpartijen kunnen bovendien bijdragen aan een wenselijke verruiming van het aanbod van huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment.
Bent u bereid portefeuilles die meer dan drie woningen bevatten automatisch in box 1 te belasten, bijvoorbeeld door een dergelijke portefeuille als onderneming aan te merken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het dertigledendebat over het opkopen van huizen door beleggers?
De vragen zijn beantwoord voor het dertigledendebat.
Het bericht ‘VVD wil lozen van giftige resten in de Rotterdamse haven aanpakken’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «VVD wil lozen van giftige resten in de Rotterdamse haven aanpakken»?1 Wat vindt u ervan?
Ja.
Natuurlijk moet zo snel mogelijk het uitstoten van dampvormige giftige stoffen uitbannen worden, onder voorwaarde dat het redelijkerwijs mogelijk is om aan het verbod te voldoen. De aanbevelingen uit het voorstel kunnen worden besproken in de Taskforce onder leiding van de gedeputeerde van Noord-Holland, de heer Tekin. Deze Taskforce is ingesteld om de praktische uitwerking van een effectief ontgassingsverbod te realiseren.
Bent u bereid het verzoek van de initiatiefnemer om een proefgebied in de regio Groot Rotterdam aan te wijzen, zijnde Rotterdam-Rijnmond en de gehele Krimpenerwaard, te ondersteunen?
De gedachte van het opdoen van ervaring met een ontgassingsinstallatie kan worden ondersteund. Wat betreft aanbeveling 1 kan worden verwezen naar de afspraken die ik gemaakt heb met de voorzitter van de Taskforce, de heer Tekin, over een thema-actie gericht op de handhaving van het ontgassingsverbod in dichtbevolkte gebieden. Dit verbod is gebaseerd op het ADN2. Ik heb deze thema-actie ook in uw Kamer genoemd tijdens het Algemeen Overleg op 6 december 2018.
Het Rotterdamse voorstel zal dan ook onder de aandacht van de Taskforce worden gebracht.
Welke beperkingen zouden er zijn? Kunnen de initiatiefnemers alvast zelf hiermee aan de slag gaan?
Elk initiatief is te waarderen en zeer welkom, maar tegelijkertijd moet worden voorkomen dat de regelgeving voor de ondernemers fragmentarisch en onoverzichtelijk wordt. Alle bij ontgassen betrokken partijen zijn in de Taskforce vertegenwoordigd, dus ligt het voor de hand dat initiatieven in dit kader worden uitgevoerd. In de Taskforce worden mogelijke beperkingen en knelpunten in kaart gebracht en zo mogelijk gezamenlijk opgelost. Eventueel resterende beperkingen of knelpunten worden voorgelegd aan de High level groep waarin alle CEO’s van betrokken partijen zitting hebben. Hiermee zijn hopelijk eind van dit jaar alle geïnventariseerde uitgangspunten voor een succesvol verbod op varend ontgassen in het kader van het Scheepsafvalstoffenverdrag ingevuld.
Deelt u de mening van de Rotterdamse VVD-fractie dat varend ontgassen landelijk verboden moet worden en dat wachten op Europese of nationale regelgeving niet persé nodig is in aanloop naar dit landelijke verbod?
Het is duidelijk dat er zo snel mogelijk een verbod op varend ontgassen moet komen. Alle inspanningen van het ministerie en de Taskforce zijn erop gericht om dit zo snel mogelijk te effectueren in het hele land.
Is het mogelijk om in samenwerking met provincie Zuid-Holland en gemeente Rotterdam deze beperkingen weg te nemen, om zo een pilot voor tenminste twee jaar te houden voor het plaatsen, testen en volledig in gebruik nemen van ontgassingsinstallaties, waarbij de inzet is de uitstoot te minderen en te oormerken als restproduct en waarbij het vergunningstraject zo eenvoudig mogelijk wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Incidenten verwarde mensen heftiger’ |
|
Leendert de Lange (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Incidenten verwarde mensen heftiger»?1
Ja
Wat is uw reactie op dit bericht en de constatering dat het aantal meldingen in acht jaar tijd is verdubbeld naar 90.000?
De politiecijfers laten de afgelopen jaren een stijging zien van het aantal E33-meldingen. Deze cijfers en zorgen van de politie en betrokkenen neem ik zeer serieus. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de E33-code geen diagnose is, maar een registratie van meldingen van personen die verward gedrag vertonen zonder dat zij een strafbaar feit plegen. Of iemand daadwerkelijk verward is, wordt niet door de politie beoordeeld.
In 2018 registreerde de politie 90.605 overlastincidenten waarbij personen met verward gedrag betrokken waren. Of het aantal unieke personen met verward gedrag daadwerkelijk is gestegen, kan hiermee niet worden gezegd. Eenzelfde persoon kan zorgen voor meerdere registraties. Daarnaast zijn verschillen in registratiediscipline niet uitgesloten, bijvoorbeeld omdat er meer aandacht is voor de problematiek. Achter het begrip «verward gedrag» gaat een veelheid aan problemen schuil, van dementie tot een ernstige psychiatrische aandoening die maakt dat iemand een gevaar voor zichzelf of de omgeving is. Het gaat dus om een diverse groep personen. Het grootste deel van deze groep is niet gevaarlijk en veroorzaakt geen overlast. Goede informatie-uitwisseling binnen de zorg- en veiligheidsketen over de groep personen die verward gedrag vertoont en tevens een ernstige bedreiging vormt voor de maatschappelijke veiligheid heeft prioriteit.
Meldingen over deze groep moeten op de juiste plaats en bij de juiste professional terechtkomen en deze groep moeten goed worden gemonitord. Hierover informeer ik u op korte termijn nader in een Kamerbrief naar aanleiding van vragen van de vaste commissie van Justitie en Veiligheid.
Herkent u zich in het beeld van Henk van Dijk (landelijke programmaleider bij de politie «mensen verward gedrag») dat het aantal incidenten steeds heftiger wordt? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe wordt hiermee omgegaan?
De politie heeft geen cijfers beschikbaar dat de aard van de incidenten heftiger is geworden. De politie wordt niet bij elk incident waarbij een persoon met verward gedrag betrokken is, opgeroepen. Daarnaast worden de aard en ernst van een incident niet geregistreerd. Uit gesprekken bij de politie blijkt echter dat agenten de indruk hebben dat de heftigheid van de incidenten toeneemt. Vanaf begin dit jaar is gestart met monitoring waarbij de aantallen inzetten van zogenoemde Aanhoudings- en Ondersteuningsteam (AOT) arrestatieteams, onder andere ten aanzien van personen met verward gedrag, in beeld worden gebracht.
Is inmiddels een «eenduidige verklaring te geven voor het stijgen van de incidenten», waarvan u in uw brief van 9 april 2018 beschreef dat deze toen nog niet bestond?2 Wat heeft u de tussentijd gedaan om hier meer zicht op te krijgen?
Zie mijn antwoord op vraag 2, vraag 3 en vraag 6.
Is de aanname die u in dezelfde brief beschreef («volgens publicaties van onder andere Trimbos-instituut heeft ongeveer 50% van deze mensen psychische klachten») nog steeds actueel en kunt u een uitsplitsing maken naar aard van de melding?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Wat is na het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waaruit bleek dat 13.000 mensen verantwoordelijk zijn voor een groot gedeelte van de meldingen van personen met verward gedrag (E33 politiemeldingen), gedaan om zicht te krijgen op deze groep? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan?
Bij brief van 22 februari jongstleden (Kamerstuk 25 424, nr. 455) is uw Kamer door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nader geïnformeerd over de persoonsgerichte aanpak voor mensen met verward gedrag die regelmatig voorkomen in politiemeldingen. Daarin wordt verwezen naar de Kamerbrief van 19 december 2018 (Kamerstuk 25 424, nr. 445) van de Ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG over het vervolg op het Schakelteam. Het ondersteunen van de regio’s bij een persoonsgerichte aanpak staat in dat vervolg centraal, omdat daar de aanpak van personen met verward gedrag vorm moet krijgen. Daarbij hebben we bijzondere aandacht voor de groep die verantwoordelijk is voor een groot deel van de meer dan 90.000 E33-meldingen die bij de politie binnenkomen. Voor de duur van twee jaar zal een ondersteuningsteam van onafhankelijke regioadviseurs inspelen op vragen van gemeenten en hun partners op thema’s die spelen bij de aanpak en ondersteuning van kwetsbare mensen. Daarbij worden goede voorbeelden gedeeld en worden regio’s actief geholpen om hier met prioriteit mee aan de slag te gaan. Voorts verwijs ik naar de verdere inhoud van voornoemde brief van 22 februari jongstleden.
Kunt u aangegeven waarom u gekozen heeft om aandacht te hebben voor een kleinere groep (van ongeveer 5.700 unieke personen die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de 80.000 E33-meldingen)3 en niet voor de hele groep van 13.000 mensen uit het RIVM-onderzoek? Wat is na die tijd gedaan om zicht te krijgen op deze kleinere groep? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan?
Het onderzoek van het RIVM biedt voorzichtig nader inzicht in het aantal unieke personen dat verantwoordelijk is voor de E33-meldingen in 2016. Van de destijds 80.000 meldingen zijn ruim 61.000 meldingen te herleiden tot bijna 34.000 unieke personen. Een percentage van 66% van deze 61.000 meldingen is toe te schrijven aan een relatief kleine groep van 13.000 personen. Binnen deze groep wordt bijzondere aandacht besteed aan een groep van ongeveer 5.700 personen, omdat deze groep verantwoordelijk is voor een veelheid aan meldingen binnen korte tijd en daarmee het meest zorgwekkend is. We stimuleren met de nieuwe ondersteuningsstructuur dat de regio’s met prioriteit aan de slag gaan met deze groep. Gelukkig gebeurt er al veel. Partijen in de regio organiseren casusoverleggen over de benodigde zorg en ondersteuning aan deze groep mensen. Op regionaal niveau worden «top X-lijsten» opgesteld om zicht te hebben en te houden op de groep personen met een groot veiligheidsrisico.
Daarnaast hebben preventie en vroegsignalering op wijkniveau prioriteit. Een sterk netwerk van hulp en ondersteuning in de wijken is essentieel. Hiervoor is tot 2021 via het ZonMw Actieprogramma lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag subsidie beschikbaar. De wijk-GGD’er blijkt in de praktijk een uitstekende verbindingsofficier tussen zorg en veiligheid, zowel ter voorkoming van eventuele escalaties als ter beperking en voorkoming van overlast en indien nodig om te bemiddelen naar zorg. Het concept van de wijk-GGD’er is intussen in 22 gemeenten succesvol uitgerold. Ook komend jaar is via ZonMw subsidie beschikbaar gesteld voor gemeenten om ondersteuning aan te vragen voor de implementatie en borging van een wijk-GGD’er en soortgelijke invulling van deze functie.
Op welke manier bent u aan de slag gegaan met de «hoe-zit-je-erbij-toets» bij de groep van de 13.000 personen, zoals is voorgesteld in het algemeen overleg over GGZ van 6 december 2018? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan en wanneer zijn al deze mensen in beeld?
Zie mijn antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Ziet u de omstandigheid dat «driekwart van de gemeenten een aanpakt ontwikkelt in samenhang met thema’s zoals OGGZ, bemoeizorg, maatschappelijke opvang en/of veiligheid» als een goede oplossing op het vraagstuk van een steeds complexere samenleving? Kunt u een overzicht geven van de resultaten hiervan en wat gaat u doen met de gemeenten die deze aanpak nog niet hebben ontwikkeld?
Onder verwijzing naar mijn antwoorden op vraag 6 en 7 blijft de persoonsgerichte aanpak – ook na 1 oktober 2018 – het uitgangspunt voor het vervolg van de aanpak van kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag. De kern van de volgende fase is dat we ons nog meer dan de afgelopen jaren richten op het ondersteunen van gemeenten en hun partners in de regio. We kiezen voor een structuur die hier actief in ondersteunt en die zorgt voor verbindingen binnen de regio en samenhang met thema’s, zoals OGGZ, maatschappelijke opvang en gedwongen zorg. Over de voortgang van deze brede aanpak van het vervolg op het Schakelteam wordt de Kamer na de zomer van 2019 geïnformeerd.
Staat u nog steeds achter de uitspraak «een oorzakelijk verband tussen de stijging van het aantal meldingen en de wachtlijstproblematiek en onderbesteding in de GGZ is niet aangetoond» en «in tegenstelling tot wat vaak wordt geschreven wordt er niet minder geld aan de GGZ uitgegeven»? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Ja, daar sta ik nog steeds achter. Een oorzakelijk verband is niet aangetoond en mist feitelijke onderbouwing. Dit is eerder vastgesteld door het Trimbos-instituut (factsheet «verwarde personen», 2016) en andere onderzoekers. Er is door het Kabinet ook niet bezuinigd in de GGZ. In het hoofdlijnenakkoord GGZ is afgesproken dat het maximaal landelijk volumegroeipercentage in de GGZ in 2019 1,3% is en dit bouwt af naar 0,7% in 2022. Het is aan zorgverzekeraars om binnen deze ruimte te onderhandelen met GGZ-aanbieders en te contracteren.
Zijn er op dit moment in de praktijk nog belemmeringen, zoals bijvoorbeeld informatie-uitwisseling, die een goede samenwerking tussen de politie, gemeenten en de zorgprofessionals in de weg staan? Zo ja, welke? Kunt u aangeven welke initiatieven het kabinet neemt om deze op te lossen?
Op dit moment ondersteunt het Ministerie van JenV een achttal pilots bij verschillende Zorg- en Veiligheidshuizen om te komen tot een goed werkende, individuele persoonsgerichte aanpak. Daarbij wordt ook gekeken naar de wijze waarop de gegevensverwerking zorgvuldig en rechtmatig kan worden ingericht. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen zijn er modeldocumenten voor informatie-uitwisseling beschikbaar. Bij de aanpak van personen met verward gedrag zal dezelfde systematiek worden gevolgd, zodat er meer samenhang en eenduidigheid ontstaat voor de professional ten aanzien van de omgang met gegevens bij complexe problematiek. Voorts loopt er het Programma Sociaal Domein. Dit betreft een samenwerking tussen gemeenten en de Ministeries van BZK, SZW, VWS, OCW en JenV. Binnen dit programma is het traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart waarin samengewerkt wordt aan het aanpakken van knelpunten op het gebied van gegevensuitwisseling (Eerste Kamerstuk 2017–2018, 34 775 VII). Toezending van het wetsvoorstel aan uw Kamer wordt uiterlijk voorjaar 2020 voorzien.
Het bericht ‘Recordaantal migranten: Griekenland bezwijkt opnieuw onder grote toestroom’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Recordaantal migranten: Griekenland bezwijkt opnieuw onder grote toestroom»?1
Ja
Bent u bekend met het oordeel van het Comité ter Voorkoming van Marteling van de Raad van Europa over de mensonterende omstandigheden in de officiële kampen in Griekenland? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Het recent gepubliceerde rapport van het Comité ter Voorkoming van Marteling van de Raad van Europa (CPT) bevat de bevindingen van dit Comité naar aanleiding van haar bezoek van 10 tot 19 april 2018. Het rapport gaat over verschillende onderwerpen, waaronder de opvang van asielzoekers en irreguliere migranten op zowel de Griekse eilanden als het vaste land.
Ten aanzien van de behandeling van asielzoekers en (uitgeprocedeerde) irreguliere migranten benadrukt het CPT onder andere de noodzaak voor een gecoördineerde EU-aanpak. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, steunt het kabinet deze oproep in zo verre dat deze moet bijdragen aan een structurele oplossing. Het kabinet ziet versnelling van de asiel- en terugkeerprocedures als belangrijkste duurzame oplossing voor de huidige overbevolking in de opvangfaciliteiten. Het opnieuw herplaatsen van asielzoekers draagt daar, wat het kabinet betreft, niet aan bij. Veel van de aandachtspunten die het CPT noemt, herkent het kabinet. In gesprekken met Griekse autoriteiten wordt door het kabinet doorlopend aandacht gevraagd voor de opvangomstandigheden van minderjarigen, de toegang tot adequate zorg en de algemene behandeling van asielzoekers en irreguliere migranten tijden de asiel- en terugkeerprocedures. Sinds het bezoek van het Comité aan Griekenland is er sprake van verbeteringen, zij het beperkt. Kortheidshalve verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer d.d. 4 maart 2018 waarin ik verslag doe van mijn recente bezoek aan Griekenland. Daarnaast merk ik op dat de Griekse overheid in reactie op het rapport het CPT heeft laten weten een deel van de aanbevelingen van het CPT over te nemen en met name de detentieomstandigheden in lijn te brengen met de CPT-standaarden.
Deelt u de mening dat deze mensonterende omstandigheden in kampen die zich bevinden binnen de Europese Unie niet overeenkomen met de waarden waarop de Europese Unie gebaseerd is?
De omstandigheden op Griekse eilanden worden regelmatig met uw Kamer besproken. Zoals uw Kamer bekend, dringt het kabinet bij zowel de Griekse autoriteiten als de Europese Commissie voortdurend aan op het treffen van adequate maatregelen die bijdragen aan een structurele oplossing. Genoemd bericht bevestigt dit standpunt eens te meer. Kortheidshalve verwijs ik u naar de eerder genoemde brief waarin ik verslag doe van mijn recente bezoek aan Griekenland alsmede naar mijn beantwoording van de meest recente schriftelijke vragen over dit onderwerp.2
Hoe verlopen de contacten met de Griekse Minister van migratie over de huidige situatie? Welke hulp hebben zij nodig en welke steun vragen zij?
Graag verwijs ik u naar het Algemeen Overleg met uw Kamer ter voorbereiding op de JBZ-raad van 6 en 7 december en naar genoemd verslag van mijn recente bezoek aan Griekenland.3
Wilt u overwegen nu het Europese migratiebeleid in een impasse verkeert en de capaciteit om mensen fatsoenlijk te huisvesten, te voeden, medisch te verzorgen en juridisch te verwerken in Griekenland de limiet heeft bereikt, om mensen van de Griekse eilanden te halen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat dit plaatsvinden?
Genoemde impasse betreft de onderhandelingen over het pakket wetgevingsvoorstellen dat is gedaan om het gemeenschappelijke Europese asielstelsel te hervormen. Deze impasse doen niet af aan de bestaande standaarden om asielzoekers en (uitgeprocedeerde) irreguliere migranten op te vangen of asielaanvragen af te handelen. Nederland blijft dan ook bij de Griekse autoriteiten aandringen op de noodzaak voor verbetering.
Griekenland speelt een belangrijke rol bij de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en daarmee bij de gezamenlijke aanpak om de ongecontroleerde toestroom richting de EU beheersbaar te maken. Griekenland verdient daarbij alle mogelijke steun. Wel herhaal ik hierbij dat het van belang is dat Griekenland ook zelf verantwoordelijkheid neemt en zorgt voor snellere asielprocedures, effectieve terugkeer, humane opvang en spoedige integratie. Integratie enerzijds en terugkeer anderzijds zijn uiteindelijk de enige duurzame oplossingen om de omstandigheden op de Griekse eilanden te verbeteren. Meer transfers naar het vasteland of nieuwe inspanningen om asielzoekers vanuit Griekenland te herplaatsen, dragen daar niet aan bij. Dit heb ik ook tijdens mijn recente bezoek wederom benadrukt en ik zal dit ook in Brussel in EU-verband blijven doen. Daarnaast heb ik tijdens mijn bezoek ook enkele voorstellen gedaan om verder met Griekenland samen te werken. Deze dienen nu verder uitgewerkt te worden. Het kabinet geeft daarmee gehoor aan de brede oproep uit uw Kamer om al het mogelijke – en redelijke – te doen om te zorgen dat de omstandigheden op de Griekse eilanden verbeteren. Daarbij is tevens aandacht voor de situatie op het Griekse vaste land waar de opvang eveneens onder druk is komen te staan, mede door de vele transfers vanaf de Griekse eilanden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan het verzoek van onder andere de ChristenUnie om de schrijnende situatie op de Griekse eilanden te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Fraude met bankrekeningnummers |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Meldpunt van 15 februari 20191, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is om automatische incasso’s af te sluiten op andermans naam?
Ja.
Hoe vaak komt dit voor?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Betaalvereniging Nederland rapporteren sinds 2009 halfjaarlijks over de geaggregeerde fraudecijfers in het betalingsverkeer om inzicht te geven in de aard en omvang daarvan.2 De schadeomvang van incassofraude is relatief bescheiden. In 2017 bedroeg de gemelde incassofraude in totaal € 453.000,-. Door verschillende maatregelen, waaronder de aanscherping van de controles door banken en de samenwerking met de politie, is de fraude met automatische incasso’s in de tweede helft van 2017 sterk teruggedrongen. In 2018 bedroeg deze in totaal € 89.000,- tegenover ruim 1,4 miljard incassobetalingen met een totale waarde van € 250 miljard.3 Zoals ik eerder aangaf in de beantwoording van Kamervragen van de leden Groothuizen en Paternotte over incassofraude bij banken gaat het om een beperkte omvang van fraude en financiële schade.4
Hoe kan worden voorkomen dat mensen andermans bankrekeningnummer opgeven en zelf de dans ontspringen? Aan welke eisen moet een automatische incasso voldoen?
Aan het gebruik van de incasso zijn regels verbonden. Zo moet een begunstigde (de incassant) een incassocontract afsluiten met zijn bank, en de debiteur (de consument of zakelijke partij) via een machtiging om toestemming vragen voor de eenmalige of periodieke afschrijving. Zodra de machtiging is afgegeven en de incassant de incasso correct heeft geregistreerd, moet hij zijn klant laten weten wanneer hij welk bedrag van diens betaalrekening zal afschrijven.
Het is de verantwoordelijkheid van de incassant (zoals een energieleverancier, waar het in de uitzending van Meldpunt op 15 februari jl. om ging) om te controleren of de naam en het betaalrekeningnummer van de debiteur op een incassomachtiging kloppen. De incassant dient ook de kosten te vergoeden als de incassobetaling wordt geweigerd of teruggedraaid door de échte rekeninghouder van de door de fraudeur opgegeven betaalrekening. Bij veel klachten over een incassant wordt deze waarschijnlijk aangesproken door diens bank. Doorgaans zal de incassant zijn controles dan verbeteren.
De uitzending van Meldpunt gaat in op een energieleverancier die in MediaMarkt nieuwe klanten werft door hen, naast lage energietarieven, een tegoedbon van MediaMarkt aan te bieden. De incassant, in dit geval de medewerker van de energieleverancier, kan op een aantal manieren de zogenoemde «bestaanbaarheid» van de klant toetsen en daarmee fraude voorkomen. Hij kan de potentiële nieuwe klant vragen om een legitimatiebewijs en een betaalpas, waarmee hij de naam en het rekeningnummer kan controleren. Om te toetsen of de betaalpas echt is, kan de medewerker de potentiële nieuwe klant vragen om een pinbetaling van € 0,01 te doen – verschillende incassanten hanteren deze aanpak. Tot slot kan in de winkel via de tablet van de medewerker het door banken aangeboden online product Digitaal Incassomachtigen worden gebruikt. Daarmee wordt gecontroleerd of de naam en het rekeningnummer van de potentiële nieuwe klant niet zijn vervalst.
Hoe kan worden voorkomen dat een automatische incasso onterecht wordt gestart? Zou het mogelijk zijn om bijvoorbeeld met akkoordverleningen via internetbankieren te werken?
Klanten hebben verschillende mogelijkheden om onterechte incassobetalingen vooraf te weigeren of te blokkeren, of achteraf te laten terugdraaien.5 Dit is vastgelegd in de Richtlijn betaaldiensten (PSD2) en de SEPA verordening (SEPA).6
Voorafgaand aan de eenmalige of eerste periodieke incasso moeten banken de klant informeren dat het te incasseren bedrag binnenkort van de betaalrekening wordt afgeschreven. In de online bankomgeving kan de klant een lijst van geplande incasso’s vinden, waarbij hij per incasso kan aangeven of hij die vooraf wil weigeren. Als de klant dat wil, ontvangt hij vijf dagen voor de eerste nieuwe incasso een melding van zijn bank op grond van de nieuwe incassomachtiging. Dit gebeurt via een bericht in de berichtenbox in de online bankomgeving, of soms via een pushbericht, sms of e-mail. Zo kan de incasso tijdig worden geweigerd. Hiernaast kan een klant een maximale afboekingsfrequentie instellen per incassomachtiging. Verder kan de klant diens betaalrekening laten blokken voor alle incasso’s (incassoblokkade), voor bepaalde bedrijven of voor bepaalde machtiging van een bedrijf. Tot slot kan de klant via een zogeheten goedkeuringslijst aangeven welke bedrijven van diens betaalrekening mogen incasseren. Een akkoordverlening via internetbankieren is dus mogelijk. Bedrijven waaraan nieuwe machtigingen zijn afgegeven, moeten aan deze lijst worden toegevoegd. Hierbij bestaat wel het risico dat de klant diens rekening(en) niet of niet op tijd betaalt als hij heeft nagelaten nieuwe incassanten aan zijn goedkeuringslijst toe te voegen.
Achteraf heeft de geïncasseerde consument het recht om binnen een bepaalde periode na afschrijving tot terugboeking van de incasso over te gaan, ofwel om het bedrag te laten storneren. Dit kan de consument regelen in zijn of haar online bankomgeving (mobiele app of internetbankieren), en anders door contact op te nemen met de bank. Dit mag onder meer als de consument geen machtiging heeft afgegeven voor de incasso of de machtiging heeft ingetrokken, als het bedrag afwijkt van de verplichting of het bedrag dubbel is afgeschreven, of als sprake is van saldotekort op de betaalrekening van de consument. Als er geen gerechtvaardigde verplichting tot betalen bestaat en er toch een bedrag is geïncasseerd, kan de consument daarvoor een Melding Onterechte Incasso (MOI) via de bank indienen. Als de consument het recht heeft op deze terugboeking, vergoedt de incassant het geïncasseerde bedrag aan de consument. In principe wordt dit geheel binnen twee weken afgerond. Het is aan de consument om zijn of haar rekeningoverzicht regelmatig goed te controleren, zodat hij of zij een mogelijk onterecht geïncasseerd bedrag binnen de wettelijke termijnen7 kan laten terugboeken.
Wat moet iemand doen die met een onterechte incasso geconfronteerd wordt? Krijgen deze mensen hun geld terug?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat afschrijvingen een duidelijke naamstelling hebben, zodat duidelijk is aan wie en waarom er is betaald?
De regelgeving biedt banken en klanten verschillende mogelijkheden om onterechte incassobetalingen te weigeren, of achteraf te laten terugdraaien, en daarmee om incassofraude te beperken. Een onduidelijke tenaamstelling bij afschrijvingen is een breder fenomeen, en de oorzaken hiervoor zijn divers van aard. Zo kan het voorkomen dat de handelsnaam van de begunstigde niet overeenkomt met de statutaire naam van het bedrijf, of dat de naam van de betaaldienstverlener van de begunstigde -die de betaling afhandelt- op het rekeningafschrift is vermeld, in plaats van de naam van de begunstigde zelf. Een onduidelijke tenaamstelling komt overigens weinig voor bij incassobetalingen. Incassanten worden er in het incassocontract op gewezen een voor de klant begrijpelijke naam en omschrijving te hanteren. Dit is ook in het belang van de incassant, om onnodige terugboeking (stornering) te voorkomen.
Op 11 september 2018 heeft uw Kamer de motie van Kamerlid Nijboer (PvdA) aangenomen over de herleidbaarheid van bankafschrijvingen tot bedrijf en transactie.8 Op dat moment heb ik uw Kamer een brief gestuurd waarin ik onder andere heb aangegeven dat ik dit onderwerp in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) heb aangekaart.9 Het MOB heeft dit onderwerp besproken in haar najaarsvergadering. Naast de technische verbeteringen die de laatste jaren zijn doorgevoerd, zijn verschillende acties erop gericht geweest om pin- en iDeal-acceptanten hun betaaldienstverleners er op te wijzen dat zij een voor de betaler herkenbare naam hanteren. Volgens het MOB zijn de ingezette acties voldoende om de herleidbaarheid van bankafschrijvingen te verbeteren. Hiernaast lopen er meerdere marktinitiatieven om het probleem van onduidelijke rekeningafschriften aan te pakken. Mocht een consument een betaling in zijn transactieoverzicht niet herkennen, dan kan hij navraag doen bij zijn bank. De inspanningen van het MOB, in combinatie met de initiatieven vanuit de sector en de mogelijkheden die de consument heeft om navraag te doen bij zijn of haar bank geven mij het vertrouwen dat de herleidbaarheid van bankafschrijvingen op dit moment voldoende wordt aangepakt.
Een hongerstaking in Turkije |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de hongerstaking van parlementslid Leyla Güven, en met haar honderden anderen, in Turkije?1 Hoe kritiek is haar situatie en die van andere hongerstakers op dit moment?
Ik ben bekend met de hongerstaking van het Turkse parlementslid Güven en begrijp dat zij ten gevolge van haar hongerstaking moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Uit navraag bij personen uit de omgeving van mevrouw Güven blijkt dat haar situatie kritiek is. Nederland beschikt niet over meer precieze informatie omtrent haar situatie of die van de andere hongerstakers.
Hoe beoordeelt u de eisen van de hongerstakers? Bent u het ermee eens dat daar navolging aan gegeven moet worden door Turkije? Dringt u hierop aan?
De hongerstakers eisen een einde aan het isolement van PKK-leider Abdullah Öcalan die in Turkije een levenslange gevangenisstraf uitzit. Het is niet aan de Nederlandse regering om een oordeel uit te spreken over de eisen van de hongerstakers.
Kunt u aangeven hoeveel politieke gevangenen op dit moment opgesloten zitten in Turkije?
Het kabinet beschikt niet over betrouwbare cijfers wat betreft het aantal politieke gevangen in Turkije. Met name sinds de couppoging van 2016 heeft een groot aantal arrestaties plaatsgevonden. In niet alle gevallen is duidelijk welke aanklacht hieraan ten grondslag ligt en in veel gevallen is nog geen definitieve uitspraak door de rechter gedaan. Het is daarom moeilijk vast te stellen in hoeveel gevallen het zou (kunnen) gaan om personen die om politieke redenen vastzitten.
Hoe spant u zich in voor vrijlating van deze politieke gevangenen?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Turkije. Nederland stelt deze zorgen regelmatig in duidelijke bewoordingen aan de orde. Daarbij wijst Nederland ook specifiek op de noodzaak van een eerlijke en snelle rechtsgang in lijn met internationale afspraken waaraan Turkije, onder andere als lid van de Raad van Europa, is gehouden.
Het bericht dat het testen van pillen op festivals levens redt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Testing drugs at festivals is «a lifesaver», study finds»?1
Ja.
Klopt het dat in het regeerakkoord is afgesproken dat maatregelen op het gebied van preventie bewezen effectief moeten zijn?
Dat is correct.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek op basis waarvan dit artikel is geschreven? Ziet u dit als een effectief bewezen maatregel? Zo nee, waarom niet?
Het artikel gaat over het Verenigd Koninkrijk (VK). In het VK wordt op dit moment nog niet voorzien in de mogelijkheid voor (potentiele) drugsgebruikers om drugs te laten testen. In het artikel wordt een link gelegd tussen de explosieve stijging van het aantal drugsgerelateerde doden en het niet kunnen testen op feesten. Kern van het artikel is dat testen kan helpen om het aantal doden terug te dringen.
In Nederland kunnen drugs wel getest worden, namelijk via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS). Het DIMS bestaat uit een landelijk coördinatiecentrum (bij het Trimbos-instituut) en een dertigtal testlocaties in het land, verbonden aan instellingen voor verslavingszorg en GGD Amsterdam.
Het DIMS heeft twee taken: monitoring en surveillance. Monitoring om te weten wat er op de markt van illegale uitgaansdrugs wordt aangeboden en surveillance om gevaren voor de volksgezondheid al in een vroeg stadium te signaleren.
Mensen kunnen (anoniem) hun drugs laten testen bij de verschillende testlocaties.2 Bij het bezoek aan de testservice wordt de gebruiker in een rustige omgeving geïnformeerd over het betreffende middel en de risico’s van drugsgebruik. Het DIMS onderneemt zo nodig actie als er sprake is van een acuut gevaarlijke situatie voor de volksgezondheid (zgn. red alert: waarschuwen testservices, potentiële gebruikers en gezondheidsdiensten).
Met het DIMS hebben we in het verleden drugsgerelateerde gezondheidsincidenten en -doden kunnen voorkomen waar in andere landen zonder een dergelijk systeem – waaronder het VK – wel ongevallen hebben plaatsgevonden en doden zijn gevallen.
De stappen die nu in het VK worden gezet en die worden beschreven in het artikel, kunnen niet worden vergeleken met onze Nederlandse traditie van monitoring van de drugsmarkt en voorlichten van mensen via het DIMS.
Deelt u de mening dat de resultaten van het onderzoek laten zien dat het testen van pillen op festivals een grote stap vooruit zijn op het gebied van schadebeperking, veel gezondheidsschade kan voorkomen en potentieel levens kan redden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Mogen (lokale) overheden het testen van synthetische drugs op feesten al toestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reflecteren op de gedachte dat het verstandig is om juist op festivals het testen van pillen toe te staan, aangezien één van de resultaten uit het onderzoek was dat pillen die gekocht werden op het festivalterrein twee keer zo vaak stoffen bevatten die er niet in thuis hoorden, dan pillen die buiten het festivalterrein waren gekocht?
Deelt u de mening dat het resultaat dat twee derde van de gebruikers, waarbij uit de test bleek dat hun pillen een verkeerde stof bevatten, de gekochte pillen weggooiden zeer belangwekkend is en een pleidooi voor het testen op festivals onderstreept?
Deelt u de mening dat het terugbrengen van het aantal ziekenhuisopnames na één festival van 19 naar 1 een significante afname is, waardoor het verstandig lijkt het testen van pillen op feesten en festivals toe te staan?
Kunt u onderbouwen dat er op dit moment voldoende testfaciliteiten buiten de terreinen zijn, kijkend naar het festivalseizoen dat straks weer gaat aanbreken?
Op dit moment zijn er circa 30 testlocaties verspreid over Nederland waar drugs getest kunnen worden. Binnenkort komt daar naar verwachting een aantal bij (waaronder Amersfoort). Mensen kunnen dus op diverse locaties hun drugs laten testen.
Tijdens het Amsterdam Dance Event – waar veel feesten op korte termijn binnen één stad plaatsvinden – opende Jellinek Amsterdam de laatste jaren bovendien een extra testmogelijkheid voor de duur van het evenement op korte afstand van de feestlocaties.
Het bericht dat de externe inhuur bij provincies soms meer dan 30 procent is |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u de cijfers over het percentage externe inhuur per provincie aan de Kamer doen toekomen?1
Provincies zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende provincie. Om deze reden houdt het Rijk noch cijfers bij over externe inhuur bij provincies, noch heeft het Rijk doelstellingen in relatie tot externe inhuur bij provincies.
Kunt u deze vraag beantwoorden vóór vrijdag 1 maart 2019?
Door het voorjaarsreces was ik niet in de gelegenheid uw vraag voor vrijdag 1 maart 2019 te beantwoorden, maar ik heb uw vraag zo snel mogelijk beantwoord. Ik vraag hiervoor uw begrip.
Het bericht dat artiesten niet welkom zijn in Nederland. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS dat sommige artiesten niet welkom zijn in Nederland?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de in het artikel genoemde artiesten inderdaad de toegang tot Nederland is geweigerd?
De betreffende artiesten is de toegang tot Nederland geweigerd omdat ze niet voldeden aan de voorwaarden om toegang te krijgen tot Nederland. Deze voorwaarden zijn vastgelegd in Europese regelgeving, de Schengengrenscode.
Bent u het eens met het principe dat Nederland uitvoering dient te geven aan de bepalingen in het Unesco-verdrag waarnaar wordt verwezen in het artikel en de doelstellingen van het verdrag dient te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is partij bij het 2005 Verdrag betreffende de Bescherming en Bevordering van de Diversiteit van Cultuuruitingen2 en houdt zich daaraan. Culturele samenwerking maakt integraal deel uit van het Nederlands buitenlands beleid en is ook voor de kwaliteit en diversiteit van het culturele aanbod in Nederland van belang. De genoemde Overeenkomst doet niet af aan het recht om te toetsen of is voldaan aan de voorwaarden voor een visum. Deze voorwaarden zijn neergelegd in de Schengen Visumcode. Dat zijn regels die zijn vastgelegd op Europees niveau. De visumcode geldt voor iedere aanvrager (ongeacht beroep of functie).
Vindt u dat internationale uitwisseling van kunst en cultuur kan bijdragen aan de doelstellingen van het internationaal cultuurbeleid van Nederland?
Ja, internationalisering en wederzijdse culturele uitwisseling in het buitenland én in Nederland zijn belangrijk omdat ze ons enerzijds voeden met nieuwe invloeden, kennis en beelden en anderzijds vanwege de verbindende rol die cultuur kan spelen op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Daarom benadrukt het beleidskader internationaal cultuurbeleid 2017–20203 het belang van uitwisseling, netwerken en wederkerigheid, zowel nationaal als internationaal. In dit wederkerige proces wordt ook ondersteuning geboden om buitenlandse gasten zoals kunstenaars, curatoren en critici op culturele evenementen in Nederland te programmeren dan wel kennis te laten maken met het Nederlandse culturele veld en daarmee samen te werken, bijvoorbeeld door middel van een buitenlands bezoekersprogramma of een residency.
Deelt u de mening dat artiesten met een visum die een werkbezoek aan Nederland brengen nooit om voor hen onduidelijke redenen mogen worden vastgehouden in een detentiecentrum?
Een besluit om de toegang te weigeren en personen in bewaring te plaatsen is altijd op grond van de (inter)nationale en Europese juridische verplichtingen een met waarborgen omkleed en gemotiveerd besluit. Dit geldt ook voor de onderhavige casus.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te bevorderen dat artiesten in het kader van internationale uitwisseling op eenvoudige wijze een bezoek aan Nederland kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
EU-visumwetgeving voorziet in de mogelijkheid om op basis van eerder reisgedrag een visumaanvraag te faciliteren, ongeacht de beroepsgroep. Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid om specifieke doelgroepen te faciliteren, bijvoorbeeld via het Orange Carpet programma. Met behulp van dit programma kunnen bedrijven of organisaties makkelijker een visum aanvragen voor hun personeel indien ze eerder naar Schengen hebben gereisd en goed bekend staan bij de ambassade. Hier kunnen culturele organisaties zich ook voor aanmelden. Daarnaast is het mogelijk dat voor de organisatie van bepaalde evenementen vanuit Nederland visumaanvragen worden gefaciliteerd. Het blijft echter wel nodig om elke aanvraag op de merites te beoordelen. De aanvrager blijft verantwoordelijk om aan te tonen dat hij/zij aan de vereisten voldoet. Uiteindelijk zal elke visumaanvrager aan dezelfde voorwaarden getoetst worden, ongeacht de beroepsgroep. Dit regime voor visa voor frequente reizigers doet niet af aan de bevoegdheid van grensautoriteiten om opnieuw te toetsen op toegangsvoorwaarden.
Bent u bereid om te onderzoeken of een speciaal regime voor visa voor kunstenaars en artiesten ingesteld kan worden, waaronder een witte lijst voor artiesten die al eerder hebben opgetreden in Europa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Misbruik van crowdfundkanalen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Meldpunt van 15 februari 2019, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is misbruik te maken van crowdfundingacties?1
Ja.
Op welke schaal komt misbruik van crowdfundingacties voor?
De schaal van het misbruik van crowdfundingacties is niet bekend. Door het Openbaar Ministerie wordt geen aparte registratie bijgehouden van deze vorm van misbruik en fraude met crowdfundingacties. Dit geldt ook voor de Fraudehelpdesk.
Welke verplichtingen hebben crowdfundingplatforms om misbruik van hun diensten te voorkomen?
Een crowdfundingplatform is een onderneming die zich net als alle andere ondernemingen moet houden aan de regels voor deelname aan het economisch verkeer. Zo mag het platform niet misleiden of misbruik maken van omstandigheden. Op basis van de Europese Richtlijn Elektronische Handel – geïmplementeerd in boek 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) – is een crowdfundingplatform een dienst van de informatiemaatschappij.2 Dit brengt een aantal eisen mee. Zo moet het platform zelf voldoen aan een algemene informatieplicht en bijvoorbeeld adresgegevens, contactgegevens en een KvK-nummer openbaar publiceren.
Rechtshandelingen, zoals een aankoop of schenking, zijn op basis van artikel 3:44 BW vernietigbaar wanneer zij door bedrog of misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Wanneer een platform zich er van bewust is dat er informatie geplaatst is die duidelijk in strijd is met de wet, bijvoorbeeld doordat het platform hierop wordt geattendeerd door een gebruiker, moet het platform hier actie op ondernemen. Een voorbeeld kan zijn dat een advertentie of actie wordt verwijderd.
Ik deel de mening dat een crowdfundingplatform over enige informatie moet beschikken over de gebruikers die op het platform actief zijn. In het civiele recht bestaat de mogelijkheid al dat de rechter de dienstverlener opdraagt de bron van de informatie bekend te maken. Hieruit kan worden afgeleid dat platforms hier, voor zover redelijkerwijs mogelijk, inzicht in moeten kunnen geven. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat ziet geen aanleiding om hier nadere wetgeving voor te initiëren.
Deelt u de mening dat een crowdfundingplatform altijd moet weten wie degenen zijn die gebruik maken van het platform, zodat bij misbruik de achterligger geïdentificeerd kan worden? Zo ja, bent u bereid wetgeving op dat punt te initiëren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid crowdfundingplatforms onder toezicht van de AFM te brengen, zodat er in ieder geval toezicht is op de systemen van deze platformen?
Crowdfunding kent verschillende verschijningsvormen. In de uitzending van Max Meldpunt staan het zogenaamde «donation based crowdfunding» en het zogenaamde «reward based crowdfunding» centraal. Bij de eerste vorm is er in het geheel geen tegenprestatie; men doneert geld (voor een goed doel). Bij de tweede vorm is er een niet-financiële tegenprestatie, zoals het in de uitzending genoemde kookboek. Daar er bij deze vormen van crowdfunding geen sprake is van een financiële tegenprestatie is er geen aanleiding deze vormen van crowdfunding onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te brengen; er wordt geen financiële dienst verleend of daarmee vergelijkbare activiteit ontplooid. Deze vormen van crowdfunding staan, voor zover het consumenten betreft, onder toezicht van de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Crowdfunding waarbij er een financiële tegenprestatie is in de vorm van bijvoorbeeld rente of dividend valt reeds onder het toezicht van de AFM. Crowdfundingplatformen dienen over een ontheffing als bedoeld in artikel 4:3, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) te beschikken indien de financiering is vormgegeven als een onderhandse lening. In gevallen waarbij de financiering is vormgegeven als effect (aandeel of obligatie) dient een platform te beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, Wft.
Op welke wijze moeten crowdfundingplatforms inzichtelijk maken welke kosten zij in rekening brengen? Is er een maximum aan deze kosten? Deelt u de mening dat deze kosten altijd duidelijk moeten worden aangegeven voor zowel gever als ontvanger?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 5 februari j.l. ook heeft aangegeven in haar antwoorden op de Kamervragen van het lid Alkaya,3 moeten platforms zich aan consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten.
Dit betekent onder meer dat het crowdfundingplatform degene die een crowdfundingactie wil opzetten, als dit een consument is, vóór het aangaan van de overeenkomst duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële geldgevers duidelijk en begrijpelijk informeren over hetgeen geld wordt opgehaald en welke kosten daaraan verbonden zijn. De ACM houdt toezicht op de consumentenbeschermingsregels. Wanneer sprake is van een relatie tussen een handelaar en een consument, mag die handelaar op basis van artikel 6:230k van het Burgerlijk Wetboek ten hoogste de transactiekosten aan de consument doorrekenen die hij maakt voor het gebruik van dat betaalmiddel.
Wat moeten mensen doen die slachtoffer zijn van een crowdfundactie die achteraf oplichting blijkt te zijn?
Mensen die slachtoffer zijn geworden van oplichting door middel van een valse crowdfundingactie kunnen daarvan aangifte doen bij de politie. Voor praktische, juridische en emotionele hulp kunnen slachtoffers terecht bij Slachtofferhulp Nederland (SHN).
Is er voldoende opsporingscapaiciteit bij politie en openbaar ministerie om criminelen die misbruik maken van crowdfundingsites, zoals inzamelingsacties voor bekende overledenen of goede doelen, op te pakken?
In het geval er sprake kan zijn van oplichting in strafrechtelijke zin door middel van crowdfunding, is er voldoende capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie (OM) om die zaken, waarbij de inzet van het strafrecht effectief is, aan te pakken. Het OM kijkt bij de selectie van zaken – naast factoren zoals bijvoorbeeld de omvang van de financiële en mogelijk andere schade, de kwetsbaarheid van slachtoffers, de mate van stelselmatigheid en het ondermijnende karakter van een zaak – ook naar de vraag of er voldoende aanknopingspunten zijn voor een succesvolle opsporing en vervolging.
Het bericht ‘Notarissen staken jarenlang kadastergeld in eigen zak’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Notarissen staken jarenlang geld in eigen zak»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat leden van de beroepsgroep van notarissen, belast met een openbaar ambt dat dient tot waarborging van de rechtszekerheid, ten onrechte niet gemaakte kosten in rekening heeft gebracht bij cliënten?
Ja. Het is essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. Het notariaat kent tuchtrechtspraak ter beoordeling of een (kandidaat-)notaris zijn plichten heeft verwaarloosd of zich heeft schuldig gemaakt aan handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten. Het is aan de tuchtrechter om te oordelen over het handelen van een (kandidaat-)notaris en eventueel maatregelen op te leggen.
Deelt u de opvatting van het Koninklijk Notarieel Broederschap dat het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten en leges «ethisch gezien onjuist» en «niet alleen verkeerd, maar zelfs fout» is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de mening van de notarieel deskundige in Notariaat Magazine dat het feit dat er tegen de overtredende notarissen geen maatregel is opgelegd omdat «iedereen door rood reed» dat dit door alle kantoren die het wel goed deden als «een klap in het gezicht» kan worden ervaren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De vergelijking dat figuurlijk gezien iedere notaris door rood reed kan ik niet navolgen. De tuchtrechter heeft de professionele norm van transparant en integer declareren duidelijk gemarkeerd en de betrokken notaris heeft zijn werkwijze aangepast. De (tucht)rechter heeft de betreffende klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaard en besloten om in dit dossier geen maatregel op te leggen. Het is niet aan mij om het vonnis inhoudelijk te beoordelen. Voor de beoordeling van de tuchtrechter geldt dat er hoger beroep mogelijk is om de uitspraak van de (tucht)rechter te laten heroverwegen.
Hoe wijdverbreid is of was de praktijk van het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten? Hoeveel notarissen hebben zich hier naar schatting aan bezondigd? Hoeveel is er naar schatting in totaal teveel in rekening gebracht?
Desgevraagd hebben de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) mij gemeld dat er geen feiten of cijfers bekend zijn die aanleiding geven om te veronderstellen dat het hier om een structureel probleem gaat. Een schatting zoals gevraagd laat zich dan ook niet maken. De KNB en het BFT sluiten overigens niet uit dat er meer notarissen zijn die deze handelwijze volgden.
Deelt u de opvatting dat, nu de Kamer voor het Notariaat in het ressort Den Haag op 18 november 2018 de praktijk van het in rekening brengen van niet gemaakte kadasterkosten en leges als ongegrond heeft betiteld, er is sprake is geweest van onverschuldigde betaling? Zo nee, waarom niet?
De notaris oefent een vertrouwensberoep uit en daarbij past niet dat hij aan cliënten declaraties verzendt die niet transparant zijn en dat hij ten onrechte te hoge kosten in rekening brengt. Dit heeft de tuchtrechter ook vastgesteld. In een markt die op prijs en op kwaliteit concurreert zal zich dit ook kunnen keren tegen de beroepsbeoefenaar die aldus de belangen van zijn cliënten schaadt. Het is aan de tuchtrechter om te beoordelen of de professionele normen in acht zijn genomen, maar niet om een beslissing te nemen omtrent de civielrechtelijke verhoudingen zoals onverschuldigde betaling. Een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.
De KNB heeft medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan. Ik heb geconstateerd dat de voorzitter van de KNB het notariaat heeft opgeroepen om daar waar mogelijk hun cliënten te compenseren voor onjuist in rekening gebrachte kosten. Een dergelijke oproep vanuit de beroepsgroep zelf ondersteun ik van harte. Dat het onderwerp binnen de beroepsgroep en de KNB indringend is besproken, getuigt van kritische zelfreflectie die hoort bij een professionele ambtsopvatting. Daarnaast heeft ook het BFT aangeven in het kader van hun toezichthoudende rol aan dit onderwerp extra aandacht te besteden.
Acht u het voor het herstel van het aanzien en van het vertrouwen wenselijk en gepast dat alle onverschuldigde kosten die in het verleden in rekening zijn gebracht bij cliënten door de notarissen worden terugbetaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om ervoor te zorgen dat notarissen die deze kosten in rekening hebben gebracht te bewegen die terug te laten betalen aan de desbetreffende cliënten? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vrouwelijke IS’er wil naar Nederland?»1
Ja.
Kunt u zo snel mogelijk duidelijk maken dat de bewuste IS’er nooit, maar dan ook nooit een verblijfsvergunning en ook nooit de Nederlandse nationaliteit zal krijgen en altijd toegang tot Nederland zal worden geweigerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet ga ik niet op individuele zaken in. Wel kan ik in zijn algemeenheid aangeven dat vreemdelingen op verschillende manieren Nederlander kunnen worden; van rechtswege (door geboorte of erkenning), door optie of naturalisatie. Hiervoor gelden aparte voorwaarden. In het geval een vreemdeling getrouwd is met een Nederlander kan de vreemdeling genaturaliseerd worden als het huwelijk reeds drie jaar heeft geduurd én sprake is van onafgebroken samenwoning. Daarnaast geldt dat het moet gaan om een in Nederland wettelijk gesloten huwelijk of een buiten Nederland gesloten huwelijk dat volgens het Nederlands internationaal privaatrecht kan worden erkend. Een alleen kerkelijk, religieus of anderszins ceremonieel gesloten huwelijk, ongeacht waar dat is gesloten, wordt niet erkend. Tegen het verblijf van de verzoeker in Nederland mogen geen bedenkingen bestaan. De vreemdeling mag geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid zijn.
Ten aanzien van de verlening van een Nederlandse verblijfsvergunning voor niet EU-burgers gelden voorwaarden zoals, in geval van verblijf bij partner, een inkomenseis, een inburgeringsvereiste en een leeftijdseis van 21 jaar. Daarnaast dient sprake te zijn van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een duurzame en exclusieve relatie. Ook hier geldt dat de vreemdeling geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid mag zijn.
Wat betreft de voorwaarden voor vreemdelingen om toegang te krijgen tot het Schengengebied, zijn deze opgenomen in de Schengengrenscode. Zo behoort het hebben van geldige reisdocumenten tot een van de voorwaarden. Daarnaast kan aan de vreemdeling de toegang tot Nederland worden geweigerd in geval deze een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.
Het onder druk staan van de zorg in het aardbevingsgebied |
|
Maarten Hijink (SP), Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg in het aardbevingsgebied onder druk staan?1 Wat is daarop uw reactie?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd concludeert dat de zorg in het aardbevingsgebied van voldoende kwaliteit is, maar dat deze wel onder druk staat. Dat heeft ook de voortdurende aandacht van mij en de Minister van VWS. Daarom heeft het kabinet met de regionale partijen samengewerkt aan een programma voor nieuwbouw en versterking van de zorggebouwen. Acht zorginstellingen, vijf gemeenten, twee woningcorporaties, het zorgkantoor Menzis, de provincie Groningen, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en wij hebben op 11 maart «Het Groninger Zorgakkoord» getekend. Ons doel is om met «Het Groninger Zorgakkoord» in gezamenlijkheid aardbevingsbestendige nieuwbouw in de zorg en een goede kwaliteiten van de zorg in de toekomst in het aardbevingsgebied in Groningen te realiseren volgens een eerder uitgewerkte Zorgvisie. Daarnaast worden in «Het Groninger Zorgakkoord» afspraken gemaakt over de planning en het tempo van de versterking van zorgpanden. Ook in het Nationaal Programma Groningen (NPG) krijgt de extra zorg die nodig is in het aardbevingsgebied aandacht. Gemeenten zullen dat naar verwachting vervlechten in hun lokale programmaplannen.
Bent u het met de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd eens dat voortdurende onzekerheid een risico is voor de kwaliteit en het aanbod van de zorg? Bent u van mening dat deze onzekerheid (mede) door de regering gecreëerd wordt? Wat gaat u hieraan doen?
De onzekerheid over de versterkingsoperatie speelt in verschillende sectoren in het aardbevingsgebied, maar verdient bijzondere aandacht wanneer het gaat om zorggebouwen. Hier moeten zorgmedewerkers en bewoners zich veilig kunnen voelen zonder dat de zorg daar onder leidt. Daarom ook tekenden wij van harte «Het Groninger Zorgakkoord» zoals beschreven bij het antwoord op vraag 1 en 10.
Bent u het eens met de conclusie dat de aardbevingsproblematiek een bovenmatig grote druk legt op zorgverleners? Deelt u de zorgen van zorgbestuurders over hun medewerkers en over hoe lang hun medewerkers dit nog vol kunnen houden?
Bij het besteden van de eerste middelen van het NPG is geld vrijgemaakt voor de ondersteuning van zorgverleners. Zij krijgen speciale coaches toegewezen om ze te helpen en ondersteunen bij de stress die aardbevingen bij hen en hun bewoners teweeg brengt. Bij de verdere uitwerking van het NPG kunnen meer middelen worden gealloceerd voor de gezondheidszorg. De beslissing hierover laat ik bij de gemeenten, zij gaan over de besteding van middelen voor hun eigen toekomstperspectief.
Wanneer en hoe gaat u de onzekerheden wegnemen bij de bestuurders van zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om de zorgverleners te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven in de verzuimcijfers in de zorg in het aardbevingsgebied in vergelijking tot de rest van het land? Zijn er verschillen?
Er zijn geen cijfers bekend over het ziekteverzuim in zorg en welzijn specifiek in het aardbevingsgebied.
Ziet u paralellen met andere sectoren? Hoe gaat het met de mensen die werken in scholen die al zijn versterkt, momenteel worden versterkt of nog versterkt moeten worden?
Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar het welbevinden van het personeel van scholen in de aardbevingsregio. Wel zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd in het kader van «Gronings Perspectief» (lopende onderzoek over de gezondheidssituatie in het aardbevingsgebied dat de Rijkuniversiteit Groningen met verschillende partners uitvoert) om de algemene gezondheidssituatie in de regio te schetsen. Dit onderzoek geeft een beeld van de problemen die mensen ervaren in het aardbevingsgebied. Mede daarom zetten mijn collega van VWS en ik me in om de gezondheidssituatie te verbeteren met de eerder genoemde maatregelen.
Deelt u de conclusie dat onduidelijkheid over (de financiering van) benodigde versterkingen en eventuele verhuizingen bestuurders verhinderen om de regie te nemen en hun organisatie strategisch te sturen zoals zij dat zouden willen?
Het is van belang om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden aan de zorginstellingen waardoor zij ook weer een lange termijnvisie kunnen ontwikkelen. «Het Groninger Zorgakkoord» geeft daarbij houvast. Voor de kosten van versterking geldt dat deze voor rekening van NAM komen.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de versterking van zorginstellingen? Hoe is het met de capaciteit voor het opnemen, beoordelen en versterken van zorginstellingen? Welke zorginstellingen komen naar voren uit het NAM-HRA-model? Welke niet, die eerst wel versterkt moesten worden op basis van fysieke inspectie?
Voor de 70 zorgpanden zijn versterkingsadviezen opgesteld op basis van inspecties. Voor al deze panden geldt dat berekening op basis van de NPR bepaalt in welke mate een zorgpand versterkt moet worden. Het HRA- model wordt enkel gebruikt voor de prioritering van de opname en beoordeling. In het Zorgakkoord is afgesproken dat voor 1 juli 2019 de NCG samen met de pandeigenaren, zorgaanbieders en de betrokken gemeenten in beeld gebracht hoe de volgorde en de planning van uitvoering voor de te versterken panden er uit ziet. Waar mogelijk wordt daarbij – in samenspraak met de lokale stuurgroepen – rekening gehouden met andere versterkingswerkzaamheden. Bij de uitvoering zal worden uitgegaan van de meest recente inzichten met betrekking tot de versterking en de dan geldende normen.
Wat is de status van het plan voor de zorg? Welke stappen zijn in dat verband gezet? Welke stappen moeten er nog gezet worden? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Wat is de planning in dit kader?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met het wegnemen van stressfactoren bij (werkende) mensen in het gebied? Lukt dat? Gaat het ook beter met mensen? Zo ja, waar baseert u dat op?
Uit de onderzoeken in het kader van «Gronings Perspectief» is duidelijk naar voren gekomen dat aardbevingen door gaswinning ingrijpende gebeurtenissen zijn die negatieve gevolgen kunnen hebben voor het welbevinden en gezondheid van de inwoners van Groningen. Het wegnemen van de oorzaken van de stress en onzekerheid heeft de hoogste prioriteit. Daarom heeft het kabinet besloten de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk te beëindigen wat leidt tot minder aardbevingen. Daarnaast staat de burger centraal bij de procedures van schade-afhandeling en versterking, waardoor hij zo min mogelijk overlast ervaart van de schade aan zijn woning of de versterking van zijn woning. Daarnaast proberen we dit proces zoveel als mogelijk te versnellen. Tot slot is er in het NPG extra aandacht voor de zorg die de zorgverleners bieden aan de mensen in het aardbevingsgebied. Deze effecten moeten in de toekomst tot een betere gezondheidssituatie leiden.
Problemen bij de invoering van het abonnementstarief |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat meerdere gemeenten de huishoudelijke verzorging als een algemene voorziening hebben aangemerkt, in plaats van een maatwerkvoorziening, waardoor mensen geconfronteerd worden met hun oude (vaak hogere) eigen bijdrage?1
Ik ben van mening dat algemene voorzieningen die bijdragen aan de bevordering van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met fysieke en of psychische beperking, essentieel zijn voor een toegankelijke samenleving. Het is dan ook goed dat gemeenten de afgelopen jaren hebben ingezet op het realiseren van laagdrempelige algemene voorzieningen. Wel geldt dat indien, uit onderzoek na melding van een ondersteuningsvraag blijkt dat, iemand niet in staat via eigen kracht, het eigen netwerk of algemene voorzieningen, in zijn ondersteuning te voorzien, de gemeente een passende bijdrage aan die ondersteuning moet leveren. In dat geval beslist het college – binnen de grenzen van wat daarover in het plan en de verordening is vastgelegd – tot verstrekking van een maatwerkvoorziening die bijdraagt aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie.
Dit kabinet heeft een pakket aan maatregelen genomen om de stapeling van eigen betalingen voor zorg en ondersteuning te beperken. Eén van deze maatregelen betreft de invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen. Vanaf 2020 wordt de invoering van het abonnementstarief voor Wmo-voorzieningen via een wetswijziging – bij aanvaarding daarvan door het parlement – volledig gerealiseerd. Het abonnementstarief gaat dan gelden voor zowel de maatwerkvoorzieningen als een belangrijk deel van de algemene voorzieningen (waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie). Dit leidt er toe dat voorzieningen als begeleiding en huishoudelijke hulp onder het abonnementstarief komen te vallen, ongeacht of het algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn. Hiervoor is een wetswijziging noodzakelijk (artikel 2.1.4 Wmo 2015). Ik heb er, in het licht van het regeerakkoord en in afstemming met uw Kamer, voor gekozen om per 1 januari 2019, met een tussenvariant, al een eerste stap te zetten; via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is de invoering van het abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen gerealiseerd. Dit heeft voor een groot deel van de Wmo-cliënten geresulteerd in een verlaging van de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen per 1 januari 2019. Ik ben mij er van bewust dat cliënten die hun ondersteuning als maatwerkvoorziening ontvangen, hierdoor eerder profiteren van deze maatregel dan cliënten die via algemene voorzieningen ondersteund worden.
Wat vindt u ervan dat mensen in sommige gemeenten hun oude, hogere eigen bijdrage voor huishoudelijke verzorging moeten betalen en daarnaast ook nog het abonnementstarief moeten betalen voor voorzieningen als een scootmobiel, dagbesteding of traplift?
Ik ben mij ervan bewust dat – als gevolg van de stapsgewijze invoering van het abonnementstarief – er cliënten kunnen zijn die een bijdrage betalen voor algemene voorzieningen én een bijdrage (abonnementstarief) voor maatwerkvoorzieningen. Om de stapeling van zorgkosten voor deze cliënten te beperken heb ik er voor gekozen om in 2019 reeds een eerste stap te zetten via de invoering van het abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen. Zoals toegelicht bij mijn antwoord op vraag 1 zal vanaf 2020 het abonnementstarief, na instemming van het parlement, ook gelden voor een belangrijk deel van de algemene voorzieningen.
Heeft u er kennis van genomen dat er gemeenten zijn die mensen meer uren huishoudelijke verzorging geven in de vorm van een medische indicatie? Wat vindt u ervan dat deze mensen twee facturen moeten betalen voor de huishoudelijke zorg en de meer-uren die zij krijgen?
Er zijn gemeenten die een cliënt bovenop de beschikbare algemene voorziening op basis van hun specifieke kenmerken een maatwerkvoorziening toekennen voor huishoudelijke verzorging. Dit kan tot de inwerkingtreding van het wetsvoorstel abonnementstarief tot gevolg hebben dat cliënten meerdere facturen ontvangen.
Is er sprake van een onjuiste toepassing van het tarief in de algemene maatregel van bestuur (AMvB), aangezien mensen nu worden geconfronteerd met dubbele facturen, terwijl het de bedoeling van het abonnementstarief was de stapeling van eigen bijdragen te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vragen 1 en 2. Er is geen sprake van een onjuiste toepassing van de algemene maatregel van bestuur. Voor het onder
het abonnementstarief brengen van algemene voorzieningen voor de huishoudelijke verzorging is een wetswijziging noodzakelijk. De beoogde inwerkingtreding van deze wetswijziging is 1 januari 2020. Ik heb er, in het licht van het regeerakkoord en in afstemming met uw Kamer, voor gekozen om per 1 januari 2019, met een tussenvariant, al een eerste stap te zetten; via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) is de invoering van het abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen gerealiseerd.
Herinnert u zich dat u in de toelichting van het wetsvoorstel heeft aangegeven dat het abonnementstarief ook dient te (gaan) gelden voor de huishoudelijke verzorging? Hoe verhoudt dit zich volgens u met het (tijdelijke) onderscheid in de eigen bijdrage die mensen nu ervaren? Is dit wat u met de AmvB heeft beoogd of kan er sprake zijn van een onjuiste toepassing van het tarief?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u zorgen voor een betere informatievoorziening over het abonnementstarief, nu blijkt dat mensen met een hogere eigen bijdrage dan het abonnementstarief of met dubbele facturen worden geconfronteerd? Zo nee, waarom niet?
Allereerst erken ik dat in 2019 de verschillende bijdragen voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen ingewikkeld kan zijn voor burgers. Dit is precies de reden dat via het wetsvoorstel per 1-1-2020 ook een deel van de algemene voorzieningen onder het abonnementstarief wordt gebracht. Onder mijn regie is op via verschillende kanalen gecommuniceerd over het abonnementstarief. Er is algemene informatie beschikbaar gesteld op de websites van het CAK en de rijksoverheid. Daarnaast heeft de VNG gemeenten geïnformeerd over de aanpassingen per 2019 en op welke wijze gemeenten hun burgers moeten informeren. Daarbij heeft het CAK alle bestaande cliënten die reeds een eigen bijdrage betaalden voor maatwerkvoorzieningen per brief geïnformeerd over de wijzigingen.
Er bestaat helaas geen landelijk overzicht van cliënten die gebruik maken van algemene voorzieningen, daarnaast kunnen voorzieningen zoals de huishoudelijke hulp op verschillende wijzen zijn vormgegeven door gemeenten. Gemeenten zijn om die reden het beste in staat om de inwoners juist te informeren over de bijdrage voor de verschillende voorzieningen. Ik heb inmiddels de algemene informatie op de websites van het CAK en rijksoverheid verder laten verduidelijken met betrekking tot het verschil in bijdrage voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Daarnaast zal ik gemeenten via de VNG oproepen hetzelfde te doen richting hun ingezetenen. Tot slot wil ik benadrukken dat deze maatregel is ingegeven op burgers die hoge kosten ervaren, als gevolg van de stapeling van eigen betalingen, tegemoet te komen. In 2019 is hiertoe een eerste stap gezet. Vanaf 2020 wordt, na aanvaarding van het wetsvoorstel, het volledige abonnementstarief ingevoerd en zal hier geen onduidelijkheid meer over bestaan.
Het bericht dat er woede is over de woekerhandel in kaartjes voor een voetbalwedstrijd |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er woekerhandel plaatsvindt bij de verkoop van kaarten voor Feyenoord-Ajax?1
De berichtgeving daarover is mij bekend.
Bent u het met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) eens dat dit een bedreiging is voor het hele Nederlandse voetbal? Zo nee, waarom niet?
Samen met de KNVB, betaald voetbalorganisaties, politie, OM, gemeenten en supporters werkt de Minister van JenV aan gastvrij en veilig voetbal. Het streven is om voetbalsupporters zonder al te veel beperkingen een wedstrijd te kunnen laten bezoeken.
Navraag bij de KNVB leert dat het doorverkopen van toegangskaarten als probleem wordt gezien voor het betaald voetbal in Nederland. Betaald voetbalorganisaties en de KNVB worden geconfronteerd met de negatieve effecten van de doorverkoop van toegangskaarten.
Door de doorverkoop van entreebewijzen lopen clubs het risico minder zicht te hebben op wie er in het stadion aanwezig is. Deze informatie is gewenst om bijvoorbeeld te voorkomen dat personen met een stadionverbod het voetbalstadion betreden. Ook kan er niet op worden toegezien of de supporters in de juiste vakken (voor uit- of thuissupporters) terecht komen.
Hoe is de veiligheid in het stadion nog te waarborgen als de doorverkoop van voetbalkaarten zo makkelijk kan plaatsvinden?
Gelukkig verloopt het merendeel van de betaald voetbalwedstrijden zonder noemenswaardige incidenten. Zodra de KNVB of voetbalclub signaleert dat er sprake is van secundaire handel, dan blokkeren zij de toegangskaart(en) die middels secundaire handel verkregen is/zijn. Doorverkochte kaarten verliezen conform de Standaardvoorwaarden van de KNVB (die gelden tijdens voetbalevenementen) hun geldigheid. De Standaardvoorwaarden zijn op de website van de KNVB terug te vinden (gedeponeerd ter Griffie van de
rrondissementsrechtbank te Utrecht onder nummer 181/2002). Dergelijke regels mag de club opstellen als voorwaarde voor toegang tot het eigen terrein. Dit kan leiden tot het verval van de geldigheid van de kaartjes en/of een landelijk stadionverbod van 18 maanden inclusief een geldboete van maximaal € 450,opgelegd door de KNVB.
Daarnaast zijn er vanuit het project «Toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal richting 2020» diverse maatregelen genomen om de veiligheid in en buiten de stadions te garanderen en het betaald voetbal een feest te laten zijn voor alle Onze referentie supporters. De maatregelen zijn onder te verdelen in een vijftal categorieën: 1444721 integrale persoonsgerichte aanpak, gastheerschap, safety, regierol gemeenten en samenwerken met supporters. Over de voortgang van dit project zal de Minister van JenV u dit najaar informeren.
Wat vindt u van de reactie van Marktplaats, die zegt geen probleem te zien in de huidige situatie, ook al vindt er eventueel valse handel plaats?
Marktplaats benadrukt in haar reactie dat de hoge prijs voor de kaartjes voor een halve finale van het KNVB-bekertoernooi mede veroorzaakt wordt door het beperkte beschikbare aantal kaartjes voor het publiek. Desgevraagd geeft Marktplaats aan dat voor haar het uitgangspunt is dat alles op haar platform mag worden verhandeld tenzij dit bij wet niet is toegestaan. Marktplaats geeft aan tegelijkertijd op verschillende manieren te proberen misstanden tegen te gaan, bijvoorbeeld door aanbieders er op te wijzen rekening te houden met wettelijke of contractuele restricties. Ook heeft zij een meldingsprogramma dat aangesloten clubs waarschuwt als kaarten voor een wedstrijd op Marktplaats worden aangeboden. Daarnaast waarschuwt Marktplaats websitebezoekers die een «gezocht-advertentie» plaatsen nadrukkelijk voor oplichters, zoals aanbieders van valse kaartjes en doet ze zo nodig meldingen bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting. De redenering van Marktplaats over de wettelijke grenzen en de totstandkoming van de prijs kan ik volgen. Het is daarnaast bemoedigend om te constateren dat Marktplaats wel degelijk oog heeft voor het voorkomen van mistanden op hun platform.
Bent u op de hoogte van het Europese initiatief om woekerhandel tegen te gaan?2
Ja.
Heeft u daarin ook kennisgenomen dat zij ook oproepen tot nationale wetgeving? Zo ja, waarom weigert u hiermee aan de slag te gaan?
Voor wat betreft nationale wetgeving verwijzen we u door naar antwoorden op eerdere Kamervragen van u (Aanhangsel 2018–2019, nr. 1160). Onze conclusie is dat een nationaal verbod op doorverkoop ineffectief en niet of nauwelijks handhaafbaar is. Daarnaast zou de doorverkoop zich na invoering van nationale wetgeving verplaatsen naar landen waar geen regulering is.
In eerdere antwoorden gaf u aan dat u de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op de hoogte zou brengen van eventuele misleiding bij ticketverkoop, is de ACM inmiddels tot actie overgegaan? Zo nee, waarom niet?3
De ACM is op de hoogte gebracht. De ACM ontvangt voortdurend vele signalen van uiteenlopende consumentenproblemen en moet keuzes maken over welke problemen zij aanpakt. Als onafhankelijke toezichthouder stelt zij zelfstandig haar prioriteiten. Deze afwegingen maakt de ACM op basis van onder meer de ernst van een misstand, het structurele karakter en de schade voor de consument. De ACM doet doorgaans geen uitspraken over de vraag of zij onderzoek doet in een 1444721 bepaalde sector, of wat de status is van eventuele lopende onderzoeken.
Wat is het resultaat van dat u deze problematiek in Brussel heeft aangekaart?
Tijdens de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sportraad in november 2018 is het onderwerp besproken. Ook heb ik de Europese Commissie het verzoek gedaan om de grootte van de problematiek in kaart te brengen.
Het Europees parlement en de Raad hebben recent in Brussel voorlopige overeenstemming bereikt over een richtlijn met maatregelen om het Europese consumentenrecht te moderniseren. Eén van deze maatregelen is een verbod voor handelaren om met gebruik van software meer kaartjes dan toegestaan te kopen met het doel om deze vervolgens door te verkopen. In het najaar van 2019 wordt over deze richtlijn een definitief besluit genomen.
Als u de uitspraak van een Duitse rechter een belangrijk signaal vindt dat woekerhandel niet wenselijk is, zou u een dergelijke uitspraak door een Nederlandse rechter dan ook niet verwelkomen als er wél nationale wetgeving zou zijn? Zo nee, waarom niet?4
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over een uitspraak van een rechter. Voor zover ik heb begrepen ging het in de Duitse zaak om gepersonaliseerde tickets, waarvan de primaire ticketverkopers contractueel in de algemene voorwaarden hebben vastgelegd dat de doorverkoop daarvan uitsluitend via bepaalde platforms mag. In Nederland kunnen primaire ticketverkopers -op grond van de huidige wet- en regelgeving- ook dergelijke algemene voorwaarden verbinden aan de verkoop van gepersonaliseerde tickets. De uitspraak van de Duitse rechter lijkt mij dan ook een belangrijk signaal richting doorverkopers dat zij de algemene voorwaarden die aan toegangskaarten zijn verbonden respecteren.
Heeft u kennisgenomen van de data die is vrijgegeven, op last van een rechter, van doorverkoopwebsite ViaGoGo waaruit blijkt dat veel tickets door professionele woekerhandelaren worden doorverkocht?5
De berichtgeving daarover is mij bekend.
Kunt u aangeven of dit ook geldt voor de Nederlandse variant van deze site?
Daar heb ik geen zicht op. De uitspraak waaraan u refereert heeft betrekking op de Engelse situatie.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de totale omvang van deze problematiek? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de middelen tot mijn beschikking om de totale omvang van deze problematiek in kaart te brengen, aangezien het hier gaat om een grensoverschrijdende aangelegenheid. Daarom ben ik aan het inventariseren wat de mogelijkheden zijn op Europees niveau.
Bent u bereid regels op te stellen, bijvoorbeeld naar Engels voorbeeld, zodat ook websites die in Nederland opereren hun data openbaar moeten maken zodat duidelijk wordt wat het aandeel woekerhandelaren is? Zo nee, waarom niet?
De «court order» van de Britse toezichthouder is gebaseerd op Europees geldende regelgeving over consumentenbescherming en enkele nationale aanvullingen specifiek voor ticketverkoop. In het bijzonder dienen vermeld te worden de nominale waarde van een kaartje en namens wie een tussenpersoon handelt. Wellicht ten overvloede, in Nederland is het ook zonder specifieke ticketwetgeving verplicht om de belangrijkste kenmerken en voorwaarden van het ticket te vermelden (waaronder bijvoorbeeld plaats en eventuele beperkingen ten aanzien van doorverkoop). Daarnaast dient de consument ook te worden geïnformeerd over de identiteit en hoedanigheid van de verkoper (waaronder het feit dat het om secundaire verkoop gaat). Net als de Britse autoriteit nu heeft de ACM hier in het verleden ook op toegezien. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik omwille van het grensoverschrijdende karakter en de handhaafbaarheid geen nadere nationale regelgeving opstellen.
Het Landelijk Meldpunt Misstanden bij de Nationale Politie. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de weergave op pagina 101 van de Jaarverantwoording Politie 2017 over het Landelijk Meldpunt Misstanden (LMM) binnen de Nationale Politie?1
Ja.
Klopt het aantal in de tekst weergegeven meldingen c.q. adviesvragen die door het LMM in 2017 behandeld zijn, of zijn nadien nog zaken bekend geworden die toe te rekenen zijn aan het jaar 2017? Is al bekend hoeveel meldingen c.q. adviesvragen het LMM in 2018 behandeld heeft?
Het in de Jaarverantwoording politie 2017 genoemde aantal meldingen c.q. adviesaanvragen klopt. Dit betreffen er 31. In de Jaarverantwoording politie 2018 zullen het aantal meldingen c.q. adviesaanvragen over 2018 worden weergegeven. Dit betreffen er 20.
Kunt u specifieker zijn over de aard van de zaken die zich in 2017 en 2018 bij het LMM hebben aangediend? Betreft het omgangsvormen, seksueel misbruik, aspecten van hiërarchie? Kunt u – zonder op de specifieke situaties in te gaan – hier meer duiding aan geven?
De aard van de zaken is zeer divers, maar deze dienen wel van voldoende gewicht te zijn. Onder een misstand wordt verstaan «het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.»2
De kwesties die bij het LMM worden aangedragen betreffen onder meer individuele (arbeids)geschillen tussen medewerker en leidinggevende, ongewenste omgangsvormen, vermeend machtsmisbruik, ontevredenheid omtrent de reorganisatie en adviesvragen omtrent integriteitskwesties.
Klopt het dat het LMM qua inbedding en handelwijze niet valt onder de Leidraad Vertrouwenspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (juli 2017, update november 2017)? Zo ja, kunt u verduidelijken welk protocol of welke regelgeving van toepassing is?
Dat klopt. Dit neemt niet weg dat er regelmatig contact is tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie om zoveel mogelijk dezelfde werkwijzen te hanteren en van elkaar te leren.
Het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie is op het LMM van toepassing.
Kunt u in algemene zin duiden hoe een zaak terechtkomt bij het LMM, welke procedure(stappen) gevolgd wordt, wie op enig moment beslist of en hoe een zaak wordt afgedaan of dat een advies gegeven wordt?
Sinds januari 2014 is het LMM actief binnen de politieorganisatie. Het bestaat uit vertrouwenspersonen integriteit die ondersteunen en adviseren bij integriteitskwesties en meldingen van (vermoedens van) misstanden. Daarnaast zorgt het LMM voor het uitvoeren van onderzoek naar aanleiding van een melding van een (vermoeden van een) misstand.
Een melding van een vermoeden van een misstand kan worden gedaan bij een leidinggevende, een vertrouwenspersoon omgangsvormen, een afdeling VIK of rechtstreeks bij het LMM. Het LMM is te bereiken via een speciale mailbox of via een vertrouwenspersoon integriteit (VPI). Vervolgens wordt gekeken of de melding voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie (redelijk vermoeden en van voldoende gewicht).
Indien de melding niet direct bij het LMM gedaan wordt en sprake is van een vermoeden van een misstand, leidt de leidinggevende, vertrouwenspersoon omgangsvormen of VIK-afdeling de melding door naar het LMM. Wanneer twijfel bestaat of inderdaad sprake is van een vermoeden van een misstand, kan contact worden opgenomen met het LMM voor advies.
Het LMM wijst de melder één van de VPI’s (naar keuze van de melder) toe. Deze VPI wordt het exclusieve aanspreekpunt voor de melder (en zal in de betreffende casus geen rol vervullen in het LMM als adviesorgaan van de korpschef).
Het LMM weegt of de melding een vermoeden van een misstand betreft. Daarnaast zal het LMM de melding toetsen aan enkele onderzoekscriteria, waaronder de ontvankelijkheid en de betrouwbaarheid. Hierbij worden vanuit het oogpunt van integriteit de belangen van alle betrokkenen in acht genomen. Het LMM adviseert de korpschef of de melding voldoet aan de gestelde criteria en of nader onderzoek naar de melding mogelijk dan wel aangewezen is. Indien het LMM onderzoek noodzakelijk acht, wordt aan de korpschef een voorstel gedaan voor de opdracht en samenstelling van een landelijke onderzoekscommissie. Namens de korpschef stelt het LMM de melder of de VPI (in het geval van en vertrouwelijke melding) binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden, met inachtneming van de benodigde vertrouwelijkheid.
De melder kan de externe route naar het Huis voor Klokkenluiders nemen in verschillende gevallen. Dit is mogelijk in het geval dat de melder zich niet voldoende veilig voelt om intern een vermoeden van een misstand te melden. Het kan ook voorkomen in het geval dat de korpschef onderwerp van melding is, of als de melder het niet eens is met de wijze van afhandeling dan wel het oordeel.
Hoe verhoudt het LMM zich tot het Huis voor Klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt de melder van een misstand betrokken bij de afdoening van een melding of adviesvraag? Kunt u aangeven of de melders van misstanden in het jaar 2017 en 2018 tevreden waren over de wijze waarop hun melding is afgedaan? Kunt u deze vraag beantwoorden in het licht van de constatering (in de eerder genoemde jaarverantwoording) dat van de 31 meldingen of adviesvragen ten aanzien van minstens 23 meldingen geconstateerd is dat geen sprake is van een misstand?
Wanneer een medewerker om advies vraagt, krijgt hij of zij dit advies dan wel rechtstreeks van de vertrouwenspersoon integriteit (VPI), dan wel na tussenkomst van de korpschef. Indien een medewerker een melding van een door hem of haar vermoedde misstand doet, zal het LMM op basis van de door de medewerker gegeven informatie de melding formuleren. Hiertoe wordt één of meerdere malen persoonlijk met de medewerker gesproken door de VPI. De melder wordt door de toegewezen VPI op de hoogte gehouden van het wegingsproces en geïnformeerd over de beslissing van de korpschef: wel of geen vermoeden van een misstand en de eventuele acties.
Van de 31 meldingen c.q. adviesvragen in 2017 betrof het merendeel adviesvragen. Medewerkers zijn over het algemeen tevreden met het advies dat zij ontvangen.
De overige kwesties betroffen meldingen van mogelijke misstanden. Bij één melding werd een vermoeden van een misstand vastgesteld en is er een onderzoek naar dit vermoeden gestart. Bij één melding is een eenheidsleiding gevraagd de melding op te pakken en te onderzoeken en heeft de melder bescherming ontvangen in de zin van de Interne Klokkenluidersregeling. De overige gemelde vermoedens van misstanden zijn zorgvuldig gewogen en leidden tot de conclusie dat er geen sprake was van een vermoeden van een misstand in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders. Vaak zag in deze gevallen de melding op een individueel conflict en werd het algemeen maatschappelijk belang niet geraakt. Het LMM neemt alle meldingen serieus, maar het gros van de medewerkers komt met individuele (arbeids)geschillen bij de VPI. Op dergelijke kwesties ziet de Wet Huis voor Klokkenluiders niet. Desondanks probeert het LMM deze medewerkers te helpen bij de aanpak van de problematiek. In dergelijke gevallen zijn de medewerkers wel minder tevreden over de afdoening.
Waarom is bij zeven meldingen uit 2017 zoveel tijd nodig voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een vermoeden van een misstand? Heeft dit wellicht te maken met het feit dat in die zaken tevens andere procedures lopen, bijvoorbeeld een strafrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging ten aanzien waarvan de politie wacht op de uitkomst? In hoeverre staat de procedure rond het melden en beoordelen van een misstand zelfstandig van andere procedures? Kan de korpschef zich zelfstandig een oordeel vormen of sprake is van een misstand?
Er zijn diverse redenen te noemen waarom meer tijd aan kwesties wordt besteed. Dit kan zijn omdat er nog procedures moeten worden afgewacht, een melder het lastig vindt om zijn of haar melding te concretiseren, in overleg met de melder met anderen gesproken wordt, of dat voor de melding complexe materie dient te worden bestudeerd.
Een weging van een melding staat in principe op zichzelf, maar het kan voorkomen dat een te verwachten uitspraak van een rechter over (een onderdeel van) de kwestie van invloed kan zijn en dient te worden afgewacht. De korpschef dient een rechterlijke uitspraak te eerbiedigen. Wanneer een rechter na beoordeling van een concrete kwestie van mening is dat er geen (of wel) sprake is van een misstand, zal de korpschef bij dezelfde wetenschap van de feiten en omstandigheden niet van dat oordeel afwijken.
Het bericht ‘Mijn grootste fout is dat ik hulp heb gezocht voor mijn kind' |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Mijn grootste fout is dat ik hulp heb gezocht voor mijn kind» in de Leeuwarder Courant van 11 februari 2019?1 Kent u de andere artikelen die de Leeuwarder Courant over jeugdbescherming publiceerde deze maand?
Ja, ik ben bekend met zowel dit bericht als de andere artikelen over jeugdbescherming.
Kent u soortgelijke situaties in andere regio’s, waarbij ouders en kinderen terechtkomen in uitzichtloze juridische conflicten onderling en met hulpverlenende instanties die schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid en ontwikkeling van kinderen?
Ik ben bekend met verhalen van andere ouders die soortgelijke ervaringen als deze vader hebben met hulpverlenende instanties. Deze verhalen zijn niet regiogebonden. Er zijn mij ook verhalen bekend waarbij ouders in langdurige juridische conflicten met elkaar zijn terechtgekomen. Bij een deel van deze groep ouders is de hulpverlening niet bij machte om het patroon waarin deze ouders met elkaar zitten te doorbreken. De inzet van de hulpverlening kan er dan toe leiden dat de situatie voor het kind juist verergert. Dit is niet in het belang van de betrokken kinderen. Daarom is het Programma Scheiden zonder Schade van start gegaan, waarbij de inzet er op gericht is de schade voor kinderen bij een scheiding zoveel mogelijk te beperken. Een belangrijk onderdeel van het uitvoeringsprogramma is de professionele bewustwording en vorming. Zo is één van de acties het borgen dat in de opleiding van de relevante beroepsgroepen aandacht is voor de verschillende aspecten van relatie- en scheidingsproblematiek.
Deelt u de mening dat alle instanties betrokken bij jeugdbescherming erop gericht moeten zijn dat kinderen veilig kunnen opgroeien, ondanks dat ouders die verantwoordelijkheid niet volledig zelf op zich nemen? Deelt u de mening dat het contact en de omgang met ouders altijd een plek behoren te hebben in de bescherming van het kind?
Ja, ik deel deze mening. Kinderen hebben recht op een veilige opvoedingsomgeving. In situaties waarin kinderen bescherming nodig hebben, dient in beginsel altijd plek te zijn voor omgang met beide ouders. Dit is ook verankerd in art. 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en in de wet. In sommige gevallen kan er sprake zijn van omstandigheden die maken dat omgang met (één van) de ouders niet in het belang van het kind is en soms zelfs dat belang schaadt. In een limitatief aantal opgesomde gevallen biedt de wet (art. 1:377a BW) de mogelijkheid om de ouder(s) het contact met het kind (tijdelijk) te ontzeggen.
Maar ook wanneer een kind in het kader van jeugdbescherming uit huis geplaatst is kan, als contact met ouders het belang van het kind schaadt, dat contact door de gecertificeerde instelling worden beperkt (art1:265f BW).
Deelt u de mening dat het voor ouders, noch voor kinderen, niet goed te begrijpen is wat de verschillende rollen en verantwoordelijkheden zijn van de hulpverlenende instanties die jeugdbescherming verlenen, waaronder Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogden van gecertificeerde instellingen, waardoor ouders niet weten bij welke instantie ze met welke hulpvragen of klachten terecht kunnen?
Deze mening deel ik slechts ten dele. De verschillende instanties in de jeugdbeschermingsketen hebben alle duidelijk afgebakende taken en verantwoordelijkheden. Onderdeel van de werkwijze van de desbetreffende instanties is dat zij in het contact met kinderen en ouders duidelijk en op begrijpelijke wijze communiceren wat hun specifieke rol is in de betrokkenheid bij het kind en de ouders en hen doorverwijzen indien er sprake is van een (hulp)vraag die elders thuishoort. Daarbij hebben de betrokken instanties de plicht om kinderen en ouders tijdig en volledig te informeren over de mogelijkheden tot het indienen van een klacht en tot wie zij zich kunnen wenden voor ondersteuning hierbij.
In de praktijk blijkt dat in sommige gevallen ouders en kinderen zich niet of onvoldoende geïnformeerd voelen. Daar de betrokkenheid van jeugdbeschermingsinstanties een grote impact heeft op het leven van ouders en kinderen, acht ik het van belang dat hier verdere aandacht naar uitgaat. Dit punt maakt dan ook onderdeel uit van het «Actieplan Verbeteren Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen» (actielijn 2), dat momenteel in uitvoering is. In het actieplan is onder meer opgenomen dat de verschillende instanties in de jeugdbeschermingsketen er nog meer voor zorgen dat ouders en kinderen zorgvuldig uitgelegd krijgen wat jeugdbescherming inhoudt en wat hun rechtspositie is. Dit omvat ook zorgvuldige uitleg over wat de betrokkenheid van elke organisatie betekent, mede in relatie tot de positie van het kind en ouders.
Kunt u verhelderen wat de rollen en (wettelijke) verantwoordelijkheden zijn van de hulpverlenende instanties die werken aan jeugdbescherming, wat de verschillen zijn tussen die instanties en hoe de processen zijn ingericht? Kunt u dat in woorden beschrijven en in stroomschema’s uittekenen?
In de jeugdbeschermingsketen zijn verschillende organisaties actief. Veelal hebben kinderen en ouders in jeugdbeschermingscasuïstiek een verleden in de jeugdhulp en hebben zij al eerder te maken gehad met instellingen, zoals het wijkteam, Veilig Thuis (het voormalige Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling), Gecertificeerde Instellingen of de Raad voor de Kinderbescherming. Uit de bijeenkomsten met het Landelijk overleg Cliëntenraden is gebleken dat zowel gezinnen als professionals dit geregeld ervaren als een onoverzichtelijk en complex geheel waarbij de samenwerking in de keten niet optimaal wordt benut. Organisaties in de jeugdbeschermingsketen informeren kinderen en ouders veelal via standaard brieven, folders, websites en in gesprekken die professionals hebben met kinderen en ouders. De wijze waarop dit informeren in de praktijk gebeurt, verschilt per organisatie. Van aansprekende voorbeelden zijn enkele filmpjes gemaakt door Gecertificeerde Instellingen waarin voor verschillende casussen uitleg wordt gegeven over de gang van zaken, rollen en verantwoordelijkheden. De Raad voor de Kinderbescherming geeft stapsgewijze uitleg op de website waarop ook een animatiefilmpje over hoe de Raad voor de Kinderbescherming werkt en ook op Rechtspraak.nl zijn informatiefilmpjes te vinden. Daarnaast is binnen de Raad voor de Rechtspraak een werkgroep Positie en (recht op) participatie van minderjarigen in familie- en jeugdzaken opgericht die werkt aan de verbetering van de rechterlijke motivering ter verduidelijking voor kinderen en ouders. Vanwege de complexiteit en verscheidenheid van casuïstiek en de regionale verschillen kan er niet worden gesproken over één procesgang of één beschermingstraject waarover duidelijkheid kan worden gegeven.
Een goede en stapsgewijze beschrijving van de inrichting van het proces is te vinden op de website: www.regelhulp.nl/ik-heb-hulp-nodig/maatregelen-kinderbescherming.
Daarnaast is in het actieplan feitenonderzoek opgenomen om door JenV, VNG, en VWS in samenwerking met Gecertificeerde Instellingen, Raad voor de Kinderbescherming, Veilig Thuis, Landelijk Overleg Cliëntenraden en de Rechtspraak filmpjes en praatplaten te laten ontwikkelen om kinderen en ouders te informeren over de procesgang.
In de filmpjes wordt op toegankelijke wijze uitleg gegeven over de procesgang voor, tijdens en na de rechtszitting en de rollen en verwachtingen van de betrokken procespartijen.2 In de praatplaten worden aan de hand van eenvoudige schematische tekeningen de procesgang, rollen en verwachtingen inzichtelijk gemaakt.
In het procesmodel Jeugdbeschermingsketen 20153 vindt u op pagina 9 een schema met het overzichtsproces van de jeugdbeschermingsketen.
Herkent u het signaal dat ouders weerstand ervaren om tijdig hulp in te schakelen bij echtscheiding, co-ouderschapsplannen en omgangsregelingen?
Ouders onderkennen niet altijd dat zij hulp nodig hebben bij het regelen van en bij de verwerking van hun scheiding. Ook weten ouders niet altijd waar zij met hun vragen terecht kunnen.
Het Programma Scheiden zonder Schade is erop gericht ouders en hun kinderen vroegtijdig te ondersteunen bij hun scheiding. Onderdeel van het programma is dat in een «regiolab» geëxperimenteerd gaat worden met een gemeentelijk scheidingsloket waarin ouders worden toegerust, gefaciliteerd en begeleid. Daarbij is continue aandacht voor het kind cruciaal. Voorts wordt ingezet op publieke bewustwording.
Herkent u de constatering, op basis van gesprekken met diverse instanties en professionals, dat het imago van jeugdbescherming bij ouders en andere hulpverleners negatief is en wordt gerelateerd aan uithuisplaatsingen, geschonden omgangsregelingen en niet nagekomen van rechterlijke uitspraken? Zo ja, kunt u met feiten aantonen dat deze beelden niet de werkelijkheid weergeven? Zo nee, wat is u bekend over het imago van jeugdbeschermingsinstanties?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aangekondigde uitvoeringsprogramma «Scheiden zonder schade»? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de vorderingen en kan de Kamer zich uitspreken over uw eventuele voornemens?
Het Programma Scheiden zonder Schade is sinds september 2018 van start gegaan en uw Kamer wordt over de voortgang voorjaar 2019 geïnformeerd.