Het bericht ‘Die helm komt er, overal’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Die helm komt er, overal»?1
Ja.
Bent u op de hoogte, dat de gemeente Amsterdam vanaf 8 april 2019 de meeste fietspaden binnen de Ring tot verboden terrein voor snorfietsen maakt?
Ik weet dat Amsterdam voornemens is om gebruik te gaan maken van de mogelijkheid die het reglement verkeersregels en verkeerstekens biedt sinds 1 juli vorig jaar, namelijk om op drukke fietspaden de snorfietsen naar de rijbaan te verplaatsen en op die plekken een helm te verplichten.
In hoeverre strookt dat met de benodigde zorgvuldigheid om de snorfiets naar de rijbaan te verplaatsen?
Het is aan de wegbeheerder om alle verkeersbesluiten zorgvuldig te onderbouwen. De rechter kan desgevraagd, conform de standaardprocedures die daarvoor gelden, toetsen of die onderbouwing voldoende is.
Wanneer volgt de evaluatie van de eerste resultaten in Amsterdam? Is het realistisch, dat vanwege een gevaar voor de verkeersveiligheid, het experiment van de snorfiets in Amsterdam, zoals nu is vastgelegd in de ministeriële algemene maatregel van bestuur, wordt teruggedraaid?
Ik heb in de antwoorden op het schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit (kamerstuk 29 398, nr. 571) aangegeven dat ik besloten heb om bij de invoering de wegbeheerder te vragen de effecten op verkeersveiligheid zorgvuldig te monitoren. De Kamer heeft een motie met een verzoek om hier eerst nader onderzoek te doen (Kamerstuk 29 398, nr. 488) verworpen. Als uit die monitoring blijkt dat ongewenste neveneffecten op de verkeersveiligheid optreden, dan is dat voor mij een belangrijke reden om mijn besluitvorming te heroverwegen, zoals ik ook al eerder aan uw Kamer heb aangegeven.
Kent u andere steden die hetzelfde nastreven? Deelt u de mening dat willekeur in beleid tussen steden vermeden moet worden?
Elke wegbeheerder moet zelf besluiten of en hoe hij gebruik wil maken van verkeersbesluiten om de verkeersveiligheid en doorstroming te optimaliseren. Dit soort besluiten zijn gedecentraliseerd, zodat elke wegbeheerder zelf maatwerk kan verrichten en kan bezien of hij bij drukte op het fietspad van het verkeersbesluit gebruik wil maken.
De kaders zijn nationaal vastgesteld. Ik ben derhalve van mening dat er daarmee geen willekeur in beleid tussen steden kan optreden. Daarover heb ik ook in de toelichting van het besluit een motivatie opgenomen (zie staatsblad jaargang 2018, nr. 184).
In hoeverre kan luchtkwaliteit een argument zijn om snorfietsen te verplaatsen naar de rijbaan? Deelt u de mening dat deze verplaatsing alleen toegestaan is vanwege verkeersveiligheidsaspecten? Wat onderneemt de stad Amsterdam om opgevoerde snorfietsen die te hard rijden van de weg af te krijgen?
Zoals in de toelichting van het besluit staat verwoord moet de drukte op de fietspaden en de daarmee gepaard gaande onveiligheid de reden zijn om dit besluit te nemen. Vanzelfsprekend kan deze verplaatsing ook andere effecten hebben, bijvoorbeeld op de luchtkwaliteit of geluidsoverlast, maar de onderbouwing van dit verkeersbesluit kan alleen gegeven worden vanuit het oogpunt van de drukte op de fietspaden.
De gemeente Amsterdam geeft met betrekking tot handhaving aan: «Dat is een bevoegdheid van de politie (niet van de gemeentelijke handhavers/BOA's). In het Handhavingsplan Verkeershandhavingsteam 2015 van de nationale Politie, Eenheid Amsterdam, is vastgelegd dat er veel aandacht wordt besteed aan snor- en bromfietsdelicten (tenminste 20% van de capaciteit) zoals snelheidsovertredingen, door rood rijden en het onrechtmatig gebruik van de smartphone (afleiding in het verkeer). De gemeentelijke handhaving met betrekking tot brom- en snorfietsen is sinds enkele jaren gericht op het rijden in parken en voetgangersgebieden (verboden voor snor- en bromfietsen), parkeren door snor- en bromfietsen op plaatsen waar dat is verboden en op het rijden op fietspaden waar dat niet mag (vooralsnog alleen bromfietsen). Na verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan hebben de gemeentelijke handhavers aanvullend (zoals geregeld in de AMvB) als nieuwe bevoegdheid om op plaats op de weg en op helmplicht van snorfietsers te handhaven.»
De vertraging van de invoering van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet |
|
René Peters (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van 15 november 2018 van de Staatssecretaris van SZW, die mede namens u aankondigde dat de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met ten minste 2 jaar wordt uitgesteld?1
Ja.
Herinnert u zich de uitvoeringstoets van de Belastingdienst bij het oorspronkelijke wetsvoorstel, gepubliceerd in december 2016?2
Ja.
Erkent u dat deze uitvoeringstoets alleen maar groene vlaggetjes had en implementatie een jaar later, namelijk op 1 januari 2018, mogelijk zou zijn?
Ja.
Kunt u de uitvoeringstoets die de Belastingdienst op 21 juni 2018 aan de Staatssecretaris van SZW heeft uitgebracht over de lagere regelgeving, te weten het Besluit beslagvrije voet, aan de Kamer doen toekomen?
De uitvoeringstoetsen van de Belastingdienst en het UWV worden gelijktijdig openbaar gemaakt met de lagere regelgeving. Wij streven ernaar het Besluit beslagvrije voet vóór het voor 14 februari 2019 geplande AO Armoede- en schuldenbeleid te publiceren, zodat u van de uitvoeringstoetsen kennis kunt nemen.
Waarom heeft u die uitvoeringstoets – die kennelijk niet zo fraai is – niet conform het beleid van de Belastingdienst gepubliceerd?
Uitvoeringstoetsen naar lagere regelgeving worden gepubliceerd gelijktijdig met die regelgeving; dat geldt ook voor deze toets. We verwijzen volledigheidshalve naar het antwoord op vraag 4.
Is er een evaluatie beschikbaar waarom de eerste uitvoeringstoets er zo spectaculair naast zat? Zo nee, kunt u die alsnog laten uitvoeren, omdat dat van belang is voor goede uitvoeringstoetsen in de toekomst?
Tussen beide uitvoeringtoetsen zit een periode van ruim anderhalf jaar; gedurende die periode is binnen de Belastingdienst vastgesteld dat de vereenvoudigde beslagvrije voet een veel centralere rol binnen het particuliere incassotraject dient te krijgen en vrijwel doorlopend beschikbaar moet zijn. Dit valt samen met het vervangen van het systeem ETM in de inning en de gevolgen die dit onder meer heeft voor het wetsvoorstel inzake het stroomlijnen van de invorderingsregelgeving; hierover is de Kamer in de 21ste Halfjaarsrapportage geïnformeerd. De vertraging van dat wetsvoorstel heeft ook zijn weerslag op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, omdat enkele elementen uit de stroomlijningsregelgeving sterk verweven zijn met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet.
Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat de eerder geformuleerde uitgangspunten voor de noodzakelijke ICT-technische ondersteuning die betrekking hadden op de wijze waarop de vereenvoudigde beslagvrije voet in de praktijk beschikbaar zou worden gemaakt, niet langer houdbaar waren. Hierop is besloten een robuuste voorziening binnen het domein van de inning te bouwen, die de vereenvoudigde beslagvrije voet vaststelt en verstrekt.
Kunt u dezelfde vragen beantwoorden voor de uitvoeringstoets van het UWV en de daar ontstane problemen?
Het UWV wordt in drie rollen door de wet vereenvoudiging beslagvrije voet geraakt: als beslagleggende partij, als eventueel beslagen derde en als gegevensverstrekker. De wet loopt mede hierdoor dwars door verschillende processen van het UWV heen. In de bij het wetsvoorstel afgegeven uitvoeringstoets heeft het UWV dan ook aangegeven 18 maanden nodig te hebben voor de implementatie. Om realisatie per 1 januari 2019 zeker te stellen is vervolgens in juli 2017 door SZW een opdracht tot implementatie afgegeven. UWV is daarna intensief bij de totstandkoming van de lagere regelgeving betrokken. De implementatiedatum van 1 januari 2019 kwam echter onder druk te staan doordat onderdelen van deze lagere regelgeving eerst later konden worden opgeleverd en op een aantal onderdelen nog uitgewerkt moeten worden. Vervolgens ging de implementatie interfereren met de reeds in de brief van 15 november 2018 aangehaalde ICT-planning.
Is de zogeheten gateway review afgerond? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
De uitkomsten van de gateway review zullen met de Kamer worden gedeeld, zoals toegezegd in de Kamerbrief van november (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453). We verwijzen u daarvoor naar de voor begin 2019 toegezegde brief. Wij streven ernaar u deze brief voor het voor 14 februari 2019 geplande AO Armoede- en schuldenbeleid te doen toekomen.
Wat is er in de tussentijd gebeurd waardoor het voor de Belastingdienst ten minste twee jaar extra duurt om de wet te implementeren? Kunt u op deze vraag een uitgebreid antwoord geven, inclusief wanneer bepaalde problemen duidelijk werden?
In aanvulling op het antwoord op vraag 6 geven wij nog het volgende mee. De uitvoeringstoets naar de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is in december 2016, gelijktijdig met het gelijkluidende wetsvoorstel aan de Kamer aangeboden. In december 2017 is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de lagere regelgeving aan de Belastingdienst toegezonden, met het verzoek hier een uitvoeringstoets op uit te voeren. In diezelfde maand is tevens door de Belastingdienst besloten, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 6, dat de vereenvoudigde beslagvrije voet een meer centrale rol binnen het particuliere incassotraject diende te krijgen. Na afronding is de toets, waaruit bleek dat inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet met ingang van 1 januari 2019 niet mogelijk was, op 19 juni 2018 aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden. De uitvoeringstoets is vervolgens integraal, dat wil zeggen de toets naar de wet en die naar de lagere regelgeving, herijkt. Deze herijking richt zich primair op de aansluiting van de vereenvoudigde beslagvrije voet op de interne processen, en neemt uiteraard de verdere uitwerkingen van de kaders mee die in de tussentijd hebben plaatsgevonden. De herijking – die bijna is afgerond – lijkt de uitkomst van voorjaar 2018, dat invoering van wet met ingang van 1 januari 2021 mogelijk is, te bevestigen. De herijkte toets zal tegelijkertijd, voorafgaand aan het AO Armoede- en schuldenbeleid op 14 februari aanstaande, met de lagere regelgeving openbaar worden gemaakt.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman in 2013 al waarschuwde dat de beslagvrije voet niet gerespecteerd werd? Klopt het dat het nu de facto tot ten minste 2021 duurt voordat daarop effectieve maatregelen genomen worden?2
Ja, de waarschuwing van de Nationale ombudsman is bij ons bekend. In de periode tussen 2013 en nu zijn maatregelen genomen om de bescherming van de beslagvrije voet te verbeteren. Hiervoor verwijzen wij o.a. naar de Kabinetsreactie op het rapport «Naar een nieuwe beslagvrije voet, vereenvoudiging in een tweetrapsraket» van de KBvG (Kamerstukken II, 2014/15, 24 515, 308). Ook is in de brief van 15 november 2018 (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453) aangegeven dat, nu de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is vertraagd, wordt gezocht naar tussenmaatregelen die schuldenaren bij toepassing van de huidige beslagvrije voet beter beschermen.
Is het u bekend dat de Nationale ombudsman meerdere keren van oordeel geweest is dat de Belastingdienst de beslagvrije voet correct moet toepassen en het met terugwerkende kracht moet corrigeren, maar dat dat op dit moment nog niet gebeurt?3
De Nationale ombudsman geeft terecht veel aandacht aan een juiste toepassing van de beslagvrije voet. Ten aanzien van het geven van terugwerkende kracht aan een herziening van de beslagvrije voet in individuele gevallen, is het van belang te benadrukken dat de Belastingdienst in bijzondere gevallen waarin het de beslagene niet kan worden aangerekend dat hij verzuimd heeft de Belastingdienst te informeren, in de praktijk de beslagvrije voet al met terugwerkende kracht toepast. In het kader van de aangekondigde tussenmaatregelen wordt ook naar dit punt gekeken.
Kunt u ervoor zorgen dat met ingang van 1 januari 2019, de beloofde ingangsdatum van de wet die nu gemist wordt,
Deze vraag heeft betrekking op het huidige werkproces van de Belastingdienst en breder, dat van overheidsinstanties in het algemeen, inzake de beslagvrije voet en vraagt om maatregelen die schuldenaren tot inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet beschermen. In de Kamerbrief van november is reeds aangegeven dat, nu de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is vertraagd, wij zoeken naar tussenmaatregelen die schuldenaren bij toepassing van de huidige beslagvrije voet beter beschermen. Graag verwijzen we u met betrekking tot deze tussenmaatregelen naar de Kamerbrief, die, zoals eerder aangegeven, voor het op 14 februari 2019 geplande AO armoede en schulden wordt toegezonden.
Herinnert u zich dat u zich verbonden heeft aan het regeerakkoord waarin staat dat de overheid als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid heeft om onnodige vergroting van schulden te voorkomen en dat de overheid de beslagvrije voet dient te respecteren?
Ja.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan deze belangrijke zin uit het regeerakkoord?
In de Kamerbrief van 15 november 2018 waarin de vertraging van de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet aan u is gemeld (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453), is aangegeven dat wordt gezocht naar tussenmaatregelen om schuldenaren vooruitlopend op de invoering van de vereenvoudiging te beschermen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 streven wij ernaar u vóór het AO armoede en schulden van 14 februari 2019 over deze tussenmaatregelen te informeren. Met de tussenmaatregelen wordt mede invulling gegeven aan deze belangrijke zin uit het regeerakkoord en daarmee aan de kabinetsbrede schuldenaanpak.
Kunt u deze vragen een voor een en zeer precies beantwoorden binnen de reguliere termijn van drie weken?
We hebben de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Uitzendbureaus die aanzetten tot fraude met de werkloosheidsuitkering (WW-fraude) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Uitzendbureaus pompen Polen rond om kosten te besparen»?1
Het UWV en de Inspectie SZW, alsmede bij de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de Nederlandse Bond voor Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU), geven aan dat zij het beeld dat in dit bericht naar voren komt – namelijk dat veel uitzendbureaus structureel na 26 weken uitzendkrachten ontslaan om kosten te besparen – niet herkennen.
Desondanks neem ik de signalen van de vakbeweging op dit punt wel serieus. Bovendien is mij wel bekend dat sommige uitzendbureaus hun bedrijfsvoering zo inrichten dat uitzendkrachten langdurig in fase A blijven en niet doorstromen naar fase B. Het belang dat uitzendbureaus daarbij hebben, is ook aanmerkelijk groter.
Zulke constructies, ongeacht of het ontslag na 26 weken of na 78 weken plaatsvindt, vind ik onwenselijk. Zulke constructies gaan ten koste van werknemers en zijn niet waar het bijzondere arbeidsrechtelijk regime voor uitzendkrachten voor bedoeld is. Ook de WW is niet bedoeld om werkgevers, louter om financiële redenen, werknemers te laten ontslaan om vervolgens voor datzelfde werk een nieuwe werknemer aan te nemen. In de evaluatie van het uitzendregime in Nederland die ik ga opstarten, zal ik draaideurconstructies in de uitzendsector dan ook meenemen. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik daar verder op in.
Is het waar dat uitzendbureaus Poolse arbeidsmigranten met «WW-vakantie» sturen om kosten op de pensioenpremie te besparen? Op welke schaal komt dit probleem voor?
Zie het antwoord op vraag 1.
Waarom toetst het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) niet of een werknemer terecht wordt ontslagen?
Na de ontvangst van de aanvraag van een werkloze werknemer beoordeelt het UWV of een aanvrager recht heeft op een WW-uitkering. Onderdeel van deze toets is of de aanvrager verwijtbaar werkloos is geworden. De reden van het ontslag van een werknemer is daarbij van belang, bijvoorbeeld als de werknemer op staande voet is ontslagen of als de werknemer op eigen initiatief ontslag heeft genomen. Als vaststaat dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid, speelt de wijze waarop de betreffende werkgever na het onvrijwillige vertrek van de werknemer het werk invult geen rol bij de toets inzake het recht op een WW-uitkering of het geldend maken daarvan.
In de brief van 10 oktober 20182 is aangegeven op welke manier het UWV controleert op verwijtbaarheid. Wanneer iemand een WW-aanvraag doet, dient hij aan te geven op basis van wat voor soort contract hij werkzaam was. Bij een uitzendcontract wordt bijvoorbeeld ook gevraagd of het contract eerder is beëindigd en zo ja, welke reden daaraan ten grondslag ligt. Daarnaast wordt gevraagd of de uitzendwerkgever een ander contract of ander werk heeft aangeboden. Geven de antwoorden op de (vervolg)vragen aanleiding om nader onderzoek te doen, dan doet UWW dat. Ook heb ik reeds aangegeven dat ik het UWV opdracht heb gegeven strenger te gaan controleren of sprake is van verwijtbare werkloosheid. Daartoe worden risicoprofielen ontwikkeld, die onder andere zien op verwijtbare werkloosheid, en is een pilot opgestart in samenwerking met de uitzendbranche. Voor de stand van zaken hiervan verwijs ik naar de brief over WW-uitkeringsfraude die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer stuur.
Deelt u de mening dat deze werkwijze ontoelaatbaar is? Wat gaat u doen aan de flexverslaving van uitzendbureaus?
Ik vind het onwenselijk als werkgevers, louter om financiële redenen, werknemers ontslaan om vervolgens voor datzelfde werk een nieuwe werknemer aan te nemen. Zelfs als dat op zich niet frauduleus is.
Waarom heeft u deze werkwijze van uitzendbureaus niet gemeld in uw brieven inzake de WW-fraude door Poolse arbeidsmigranten?
Uw vragen gaan over een draaideurconstructie van uitzendbureaus waarbij, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, op zichzelf geen sprake is van een frauduleus beroep op de WW. Om situaties aan te pakken waarin wel sprake is van fraude door uitzendkrachten, doordat zij een beroep doen op de WW terwijl zij niet onvrijwillig werkloos zijn, heb ik in mijn brief van 10 oktober 2018 maatregelen aangekondigd.
Wordt dit aspect betrokken bij het onderzoek dat u momenteel uitvoert naar de WW-fraude? Zo nee, bent u bereid om de exacte omvang van dit probleem te onderzoeken?
Bij de lopende onderzoeken naar WW-uitkeringsfraude wordt niet specifiek gekeken naar het fenomeen dat uitzendkrachten na 26 weken zouden worden ontslagen om pensioenpremies te besparen. Wel heeft het UWV data-analyses gedaan naar arbeidspatronen, waaronder herhaaldelijk beroep op de WW, die kunnen wijzen op mogelijke fraude. Voor de stand van zaken hiervan verwijs ik naar de brief daarover die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer stuur.
Ook wordt in 2020 artikel 1 (arbeidsmarkt) van de SZW-begroting geëvalueerd. Zoals ik gisteren bij de behandeling van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) reeds heb aangegeven, ben ik voornemens om hierbij ook het uitzendregime te evalueren. Hier is reden toe, omdat de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), die het uitzenden in Nederland voor een belangrijk deel reguleert, voor het laatst in 2001 is geëvalueerd. Daarnaast is het uitzendregime in het Burgerlijk Wetboek voor het laatst rond 2007 geëvalueerd. Er wordt nog gewerkt aan een precieze uitwerking van dit onderzoek, dat later dit jaar zal starten. Ik zal uw Kamer daar deze zomer nader over informeren. Bij de uitwerking zullen de vragen van uw Kamer over draaideurconstructies worden meegenomen.
Gaat u de onterecht verstrekte WW-uitkeringen terugvorderen en de betrokken uitzendbureaus aanpakken? Zo ja, op welke manier?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, speelt de wijze waarop de betreffende werkgever na het onvrijwillige vertrek van de werknemer het werk invult geen rol bij de toets inzake het recht op een WW-uitkering of het geldend maken daarvan. Daar waar sprake is van onterecht verstrekte WW-uitkeringen – door verwijtbare werkloosheid als gevolg van verwijtbaar gedrag door de werknemer of om andere redenen – zal het UWV de ten onrechte betaalde WW-uitkering terugvorderen. In mijn brief over de voortgang van de maatregelen om WW-uitkeringsfraude aan te pakken, die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer stuur, ga ik daar verder op in.
De aanpak van een Algerijn die bijna een Groningse held doodstak en over criminele Dublinclaimanten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bijna dood door asieldief: Ter Apel bezorgd over stelende Algerijn»?1
Ja.
Kunt u garanderen dat de betreffende Algerijnse crimineel direct na zijn gevangenisstraf uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen doe ik in beginsel geen uitspraken. In het algemeen geldt dat er wordt ingezet op vertrek direct aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Bij uitzetting wordt er in sommige gevallen strafonderbreking toegepast, onder voorwaarde dat de vreemdeling uit Nederland vertrekt en niet in Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling toch terugkeert wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.
Kunt u eveneens garanderen dat, indien hij als Dublinclaimant naar Frankrijk wordt uitgezet, hij niet wederom naar Nederland kan reizen maar na aankomst in Frankrijk direct naar Algerije wordt teruggestuurd? Bent u bereid hier, vóór de overdracht van deze laffe misdadiger, bij de Franse autoriteiten op aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen doe ik in beginsel geen uitspraken. In zijn algemeenheid geldt dat indien de asielaanvraag in de verantwoordelijke lidstaat bij definitieve beslissing is afgewezen, uitzetting door de verantwoordelijke lidstaat in principe aan de orde is. Indien de aanvraag nog niet inhoudelijk is behandeld in de verantwoordelijke lidstaat, zal de asielaanvraag aldaar in behandeling worden genomen. Indien dit leidt tot een afwijzing zal terugkeer in principe aan de orde zijn. Hierbij wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dergelijke gevallen wordt dan ook niet aangedrongen bij de autoriteiten van de verantwoordelijke lidstaat. Indien een eerder overgedragen persoon toch wordt aangetroffen in Nederland zou er een grond kunnen zijn voor vreemdelingrechtelijke bewaring vanuit waar de persoon overgedragen kan worden aan de verantwoordelijke lidstaat. Ook kan Nederland in bepaalde situaties, ofwel door omstandigheden ofwel door hiervoor te kiezen, een persoon voor wie een andere lidstaat eerst verantwoordelijk was zelf uitzetten naar het land van herkomst.
Tevens heeft Nederland bij de onderhandelingen over de herziening van de Dublinverordening voorgesteld op te nemen dat voorafgaande aan de overdracht de verantwoordelijke lidstaat wordt geïnformeerd over indicaties waaruit redelijkerwijs geconcludeerd kan worden dat de betreffende persoon een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Realiseert u zich dat u een grote verantwoordelijkheid hebt richting het in het artikel genoemde slachtoffer, die door deze misdaad voor het leven is getekend, omdat Nederland helaas ook een asielprocedure en asielopvang heeft geboden aan dit soort geweldplegers waar werkelijk niemand op zit te wachten? Deelt u de mening dat u er in dat licht zorg voor dient te dragen dat de dader nimmer meer voet op Nederlandse bodem kan zetten en dat hij, zoals hierboven wordt gevraagd, geen kans krijgt om bijvoorbeeld vanuit Frankrijk weer naar Nederland te reizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u in zijn algemeenheid teneinde zich er van te vergewissen dat uitgezette (criminele) Dublinclaimanten niet meer naar Nederland kunnen reizen maar teruggaan naar het land van herkomst of in ieder geval vast worden gezet voor die terugzending?
Zie antwoord vraag 3.
Realiseert u zich dat het niet standaard toepassen van vreemdelingenbewaring bij (criminele) asielzoekers / Dublinclaimanten een groot veiligheidsprobleem oplevert voor de Nederlandse bevolking? Kunt u toezeggen dat deze vreemdelingen voortaan niet meer vrij spel krijgen in onze dorpen en steden maar worden uitgezet en indien uitzetting niet direct kan, worden vastgezet? Zo nee, waarom niet?
Het indienen van een asielaanvraag of het vallen onder de Dublinverordening alleen is geen reden om vreemdelingenbewaring toe te passen. Bij een afwijzing op de asielaanvraag kan de overheid overgaan tot gedwongen vertrek indien de betreffende persoon niet bereid is actief medewerking te verlenen aan terugkeer. Teneinde gedwongen vertrek te bewerkstelligen beschikt de overheid tot verschillende maatregelen, waarvan vreemdelingenbewaring de uiterste maatregel is. Vreemdelingenbewaring kan alleen toegepast worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting. In geval van overlast wordt eerder overgegaan tot vreemdelingenbewaring.
Indien er een significant risico op onttrekking bestaat kan vreemdelingenbewaring aan de orde zijn. Het kabinet zet in op het versoepelen van de gronden voor vreemdelingenbewaring van Dublinclaimanten bij de herziening van het GEAS. Ook wordt in het voorstel tot herziening van de terugkeerrichtlijn voorgesteld om het mogelijk te maken om onrechtmatige vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid in bewaring te stellen teneinde hun uitzetting voor te bereiden. Ingevolge dat voorstel zullen strafbare feiten ook een rol gaan spelen bij het bepalen van het risico op onttrekken aan het toezicht.
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen nu steeds weer blijkt dat het onverantwoord is iedereen hier op te vangen die het woordje «asiel» uit kan spreken, inclusief criminelen die met grof geweld de Nederlandse bevolking tot last zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Taperingsstrips en blunder met niet bestaand onderzoek |
|
Henk van Gerven (SP), Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel van Follow the Money, waarin gesteld wordt dat u bij de beantwoording van vragen over taperingstrips de Kamer onjuist heeft geïnformeerd op basis van onjuiste informatie van Zilveren Kruis Achmea?1 Vindt u, gezien de via een rechtsgang verkregen informatie, dat Zilveren Kruis Achmea u op het verkeerde been heeft gezet? En dat u de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
Zowel in mijn antwoorden op de Kamervragen2 van 14 maart 2018 als in mijn brief van 15 november 20183 heb ik de reactie van Zilveren Kruis weergegeven, zoals die aan mij is gestuurd. Namelijk dat Zilveren Kruis aangeeft de ontvangen literatuur (grondig) te hebben bestudeerd en aanvullend een veldconsultatie te hebben uitgevoerd. Zoals ik uit het artikel begrijp komt de informatie die door Zilveren Kruis aan de Rechtbank Midden-Nederland is gedeeld, hiermee overeen. Ik zie dan ook geen reden om aan te nemen dat ik, dan wel u via mij, verkeerd ben geïnformeerd. Mogelijk dat er op grond van de communicatie van Zilveren Kruis enige onduidelijkheid is ontstaan over de inhoud van het door hen uitgevoerde onderzoek. Door aanvullende informatie van Zilveren Kruis, zowel vermeld in mijn brief aan u in november als in de recente rechtszaak, ga ik ervan uit dat enige onduidelijkheid die heeft bestaan is weggenomen.
Bent u van plan met alle verzekeraars af te spreken dat taperingstrips bij de afbouw van psychofarmaca via het basispakket dienen te worden vergoed conform de uitgangspunten van het in september vastgestelde multidisciplinaire document van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, het Nederlands Huisartsen Genootschap, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie en de patiëntenkoepel MIND en dat patiënten samen met hun arts voor een afbouwschema op maat kunnen kiezen?2 Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij met het recent uitgekomen multidisciplinair document Afbouwen van SSRI’s en SNRI’s. Voor het afbouwen van antidepressiva is in het verleden beperkt aandacht geweest en met dit document is een stap gezet naar verantwoord afbouwen.
Het uitgangspunt van het multidisciplinair document is om antidepressiva geleidelijk af te bouwen. Het document begint echter met de signalering dat meer wetenschappelijk onderzoek naar de wijze van afbouwen nodig is om concrete evidence-based aanbevelingen te kunnen doen. Dit raakt direct aan de vraag of er bij taperingstrips sprake is van «rationele farmacotherapie». We spreken van rationele farmacotherapie, en dus van een geneesmiddel dat voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komt, als het gaat om «de behandeling, preventie of diagnostiek van een aandoening met een geneesmiddel in een voor de patiënt geschikte vorm, waarvan de werkzaamheid en effectiviteit blijkt uit wetenschappelijke literatuur en dat tevens het meest economisch is voor de zorgverzekering». Het is vervolgens niet aan mij om te duiden of geneesmiddelen aan die criteria voldoen en daarmee onderdeel uitmaken van het basispakket. Dit is aan de zorgverzekeraar.
Dat neemt niet weg dat ik wel degelijk belang hecht aan dit thema. In Nederland gebruiken meer dan 1 miljoen mensen geneesmiddelen die onder antidepressiva worden geschaard. Ik wil mij ervoor inzetten dat deze mensen op verantwoorde wijze kunnen afbouwen. Ik acht het uitgangspunt van het multidisciplinair document hierbij essentieel, namelijk dat gekeken wordt naar de individuele situatie van de patiënt en dat samen met de patiënt op basis van praktijkervaring en wetenschappelijke literatuur keuzes gemaakt worden over de te volgen afbouwstrategie. Nu er meer aandacht is voor dit thema, o.a. met de start van de OPERA-studie5, verwacht ik dat we op relatief korte termijn meer handvatten gaan krijgen voor verantwoord afbouwen.
Wat vindt u van de opstelling van Zilveren Kruis Achmea, gezien het feit dat de zorgverzekeraars te kennen hebben gegeven met het multidisciplinaire document uit de voeten te kunnen?3
Het multidisciplinair document, en de interpretatie die individuele partijen daaraan geven, laat vooral zien dat we er nog niet zijn. Er zijn nog lacunes in onze kennis over verantwoord afbouwen van antidepressiva. Of er sprake is van «penny wise and pound foolish» is dan ook simpelweg niet te zeggen. Ik wil vasthouden aan het uitgangspunt van de Zorgverzekeringswet om alleen rationele farmacotherapie te vergoeden.
Is hier niet sprake van «penny wise and pound foolish» beleid van Zilveren Kruis Achmea, aangezien taperingstrips weliswaar op korte termijn tot meer kosten leiden, maar op langere termijn winst opleveren omdat patiënten geen psychofarmaca meer hoeven te gebruiken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het document van Zorgverzekeraars Nederland van 16 december jongstleden? Gaan hiermee de zorgverzekeraar weer niet onterecht op de stoel van de arts zitten en in een knellend keurslijf bepalen welke sterktes bij de afbouw al dan niet vergoed worden?
Ik ga er vanuit dat u hier het document «afbouw van antidepressiva» bedoelt, zoals gepubliceerd op de website van Zorgverzekeraars Nederland.7
Buiten de geneesmiddelen die zijn geregistreerd in het geneesmiddelenvergoedingensysteem (GVS) kunnen zorgverzekeraars uitsluitend extramurale geneesmiddelen vergoeden indien er sprake is van rationele farmacotherapie. Daaruit volgt de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om te bepalen of er in een specifiek geval sprake is van rationele farmacotherapie. Indien hij tot de conclusie komt dat er geen sprake is van rationele farmacotherapie is het hem niet toegestaan het geneesmiddel, in dit geval de apotheekbereiding, vanuit het basispakket te vergoeden. Het document zie ik vooral als een verduidelijking aan de verzekerde over de inhoud van het basispakket.
Wat houdt de in genoemd document opgenomen passage in: «Zij vergoeden uitsluitend de in tabel 3 genoemde productsterktes als magistrale bereiding of (in de toekomst) als doorgeleverde bereiding»? Houdt dit niet in dat voor bijvoorbeeld het antidepressivum venlafaxine wel doseringen van 75, 37,5, 20, 12, 7, 5, 3, 2 en 1 mg zullen worden vergoed, maar andere doseringen niet? Is dit niet juist in strijd met de gedachte dat in samenspraak met de patiënt op maat de psychofarmaca worden afgebouwd?
Het gaat hier om een door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) gepubliceerd document, dat opgesteld is in samenwerking met individuele zorgverzekeraars. Ik heb hen gevraagd naar de betekenis van de passage. Er wordt het volgende aangegeven:
Met dit document hebben zorgverzekeraars op basis van het door de beroepsgroep opgestelde multidisciplinair document de kaders van rationele farmacotherapie, en daarmee van de mogelijkheden rondom vergoeding vanuit het basispakket, van deze middelen geschetst. Het is vervolgens aan de arts en de patiënt in de spreekkamer om te besluiten over de beste behandeling in een individueel geval.
Vindt u niet ten principale dat het niet de zorgverzekeraars zijn die moeten beoordelen of er sprake is van rationele therapie, maar dat dit voorbehouden is aan de medische beroepsgroepen in samenspraak met patiënten en het Zorginstituut Nederland?
Nee. Het uitgangspunt van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in beginsel zelf – binnen de wettelijke kaders – de inhoud en omvang van het basispakket vaststellen. In verschillende brieven, waaronder de brief van 9 oktober 20158 en de brief van 19 juni 20189 heeft u een toelichting ontvangen op de wijze waarop beoordeeld wordt of interventies deel uitmaken van het verzekerde basispakket. Wat hierbij de rol is van het Zorginstituut en de medische beroepsgroep is daarin ook uiteengezet.
Het bericht 'Four Trends that Blockchain will Dominate in Emerging Tech in 2019' |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Four Trends that Blockchain will Dominate in Emerging Tech in 2019»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van blockchaintechnologie op korte termijn een vlucht zal kunnen nemen?
Het kabinet creëert in samenwerking met het bedrijfsleven en kennisinstellingen een zo goed mogelijk ecosysteem voor onderzoek en innovatie. Blockchain-technologie is een jonge technologie, die de tijd moet krijgen zich te bewijzen. In de OESO Science Technology and Innovation Outlook 2018 wordt met betrekking tot blockchain en Distributed Ledger Technology (dit is decentrale opslag van transacties waarvan blockchain de bekendste verschijningsvorm is) opgemerkt dat er vele potentiële toepassingen bestaan, ook in de industrie, maar dat blockchain nog niet is volgroeid en dat veel toepassingen zich nog in de proof-of-concept fase bevinden. Dit is vergelijkbaar met de conclusie in de Blockchain Global Suryey 2018 van Deloitte. Volgens dit rapport bewegen toepassingen zich meer en meer in de richting van een doorbraak en ligt de focus nu op het identificeren en bouwen van praktische oplossingen. In het bericht «Four Trends that Blockchain will Dominate in Emerging Tech in 2019» wordt naar dit rapport verwezen.
Hoeveel geld wordt door Nederland beschikbaar gesteld om onderzoek naar blockchaintechnologie te financieren? Door welke departementen wordt hieraan een bijdrage geleverd?
De ministeries van OCW, EZK, BZK, IenW, LNV, FIN, JenV en VWS besteden, op basis van cijfers over 2018 en de begroting voor 2019, in totaal € 2,8 mln aan onderzoek naar blockchaintechnologie. Het genoemde bedrag is de investering in primair om onderzoek. Verkenningen of haalbaarheidsstudies ten behoeve van pilots of toepassingen vormen hier geen onderdeel van.
Welke casus zijn uitgezocht voor de in uw digitaliseringsstrategie opgenomen «Actielijn 3 Blockchain» (onderdeel van de daar opgenomen actielijnen voor publiek-private samenwerking) waarmee een onderzoek wordt gedaan naar de ruimte die wettelijke kaders bieden voor het benutten van kansen van blockchain, voor het mitigeren van mogelijke risico’s en aandachtspunten voor toekomstige wetgeving te verkennen? Kunt u daarbij aangeven wat de planning en gewenste output is? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Bent u bereid om dan direct eventuele voorstellen te doen die helpen om blockchainontwikkeling in Nederland de benodigde ruimte te geven?2
In opdracht van het WODC (Ministerie van Justitie en Veiligheid) loopt het verkennend onderzoek «Blockchain en het recht». Het onderzoek gaat hoofdzakelijk in op een aantal algemene juridische vragen rondom blockchain op het terrein van het privaatrecht, het gegevensbeschermingsrecht en het bestuursprocesrecht.
Verder worden in dit onderzoek de volgende use cases onderzocht op de juridische vragen, die daaruit voortvloeien3:
Naar verwachting zal vóór het zomerreces een kabinetsreactie op het rapport volgen4.
In opdracht van NCTV (Ministerie van Justitie en Veiligheid) gaat de Dutch Blockchain Coalition (DBC) een aantal onderzoeksopdrachten uitvoeren met als aandachtsgebied cybersecurity in relatie tot blockchain. In 2018 is de opdracht uitgevoerd voor het ontwikkelen van een bockchain cybersecurity framework. Deze is eind 2018 opgeleverd. In 2019 wordt gestart met een tweetal opdrachten. Het eerste project is getiteld A Regulatory Governance Framework for Blockchain ingediend door The Hague University of Applied Sciences. Het tweede project is getiteld Keeping the Human in the Loop – Smart Governance for Smart Contracts.
Hebben partijen al gebruik gemaakt van de in de digitaliseringsstrategie gemelde mogelijkheid om bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandse Bank (DNB) vroegtijdig kennis te delen over wat speelt bij de marktintroductie van innovatieve financiële producten, diensten of bedrijfsmodellen via bijvoorbeeld blockchaintechnologie?3
DNB en de AFM zijn in 2016 twee initiatieven gestart: InnovationHub en het «Maatwerk voor Innovatie» programma. De AFM en DNB richten zich met deze initiatieven op het ondersteunen van marktpartijen op het gebied van wet- en regelgeving (zoals vergunningseisen).
Met de InnovationHub werken experts vanuit de toezichthoudende instanties samen om vragen te beantwoorden van innovatieve marktpartijen. Dit betreft vragen over het toezicht en over de toepasselijke wet- en regelgeving op innovatieve financiële producten en diensten. Waar het vragen omtrent mededingingsregels betreft neemt de ACM eveneens deel aan dit programma.
Het tweede programma, Maatwerk voor Innovatie, betreft een zogenaamde regulatory sandbox. De Kamer is hierover geïnformeerd in onder meer de brieven van 9 juni 2016, 21 december 2016 en 2 mei 2017 6. In deze sandbox kunnen marktpartijen met een innovatief concept bij de toezichthouders een verzoek indienen, en bij eventuele knelpunten in wet- en regelgeving wordt beoordeeld of sprake is van een onnodige belemmering voor innovatie. Voor zover wet- en regelgeving hier ruimte voor bieden, en voor zover dit in lijn is met het doel van de wet- en regelgeving, kunnen de toezichthouders dan maatwerk bieden in de toepassing. Hiermee wordt marktpartijen de mogelijkheid geboden innovatieve concepten in de sandbox-omgeving te testen. Daarbij helpt de sandbox de toezichthouders kennis op te doen over innovatie en zo nodig een passende toezichtaanpak te ontwikkelen.
Sinds de start van InnovationHub in juni 2016 zijn er circa 600 vragen gesteld over verschillende onderwerpen, waaronder blockchain. Op de websites van AFM en DNB kan men een lijst met veel gestelde vragen aan de InnovationHub vinden. De toezichthouders geven hierbij aan regelmatig vragen over het gebruik van blockchaintechnologie te ontvangen. Echter, uit de bij de InnovationHub en Maatwerk voor Innovatie ingediende vragen is niet gebleken dat er onnodige belemmeringen in nationale wet- en regelgeving bestaan die de ontwikkeling van blockchaintechnologie in de financiële sector kunnen remmen. Desalniettemin gaat de Minister van Financiën onderzoeken in hoeverre Europese financiële regelgeving aangepast kan worden om bepaalde toepassingen van blockchaintechnologie de ruimte te geven (zie ook de beantwoording op vraag 11 en 13).
Houden de AFM en DNB de ministeries van Financiën en van Economische Zaken en Klimaat op de hoogte van door partijen gedeelde kennis waar het ontwikkeling van blockchaintechnologie betreft? Zo ja, bent u bereid de Kamer te informeren over zaken waar partijen tegenaan lopen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid bij DNB en de AFM hierom te verzoeken? Kunt u aangeven wat er gebeurt met door partijen met DNB en de AFM gedeelde kennis over bovengenoemde zaken?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben DNB en de AFM naar aanleiding van met hen gedeelde kennis reden gezien invulling te geven aan het Regulatory Sandbox concept, dan wel bij eerder genoemde ministeries hierom verzocht? Zo ja, kan de Kamer hierover worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat bedrijven die zich met blockchaintechnologie bezig houden moeilijk een bankrekening kunnen openen? Zo ja, wat is daarvan de reden? Spelen DNB en de AFM daarbij een rol en welke maatregelen zijn nodig om dit te vereenvoudigen en te versnellen?
Banken zijn wettelijk verplicht een risicogebaseerd klantenacceptatiebeleid te voeren. Dit houdt in dat potentiele klanten moeten worden geïdentificeerd en dat hun identiteit moet worden geverifieerd. Voorts dient de aard van de zakelijke relatie te worden onderzocht op het risico van witwassen, terrorismefinanciering of andere criminele activiteiten. Op basis van dit onderzoek moet de bank beheersmaatregelen vaststellen om eventuele risico’s in te perken. Dit kan betekenen dat de dienstverlening door de bank wordt beperkt, of zelfs dat de klant wordt geweigerd.
Het is de Minister van Financiën en DNB niet bekend dat bedrijven die werken met blockchaintechnologie structureel problemen hebben met het openen van een bankrekening. Echter, er dient in dit kader onderscheid worden gemaakt blockchaintechnologie en de op deze technologie gebaseerde crypto’s (ook wel cryptovaluta genoemd). Voor bedrijven die diensten verlenen op het gebied van crypto’s geldt veelal een verhoogd witwas- en terrorismefinancieringsrisico. In het kader van de risicogebaseerde klantacceptatie kunnen banken derhalve terughoudender zijn in de acceptatie van bedrijven die zich met crypto’s bezighouden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de concrete inrichting van het in de digitaliseringsstrategie aangekondigde door het kabinet in te richten loket waar ondernemers mogelijke belemmeringen in beleid en wet- en regelgeving kunnen melden?
Het loket is bijna ingericht en zal in februari 2019 operationeel zijn. Vanaf 1 februari kunnen ondernemers belemmeringen in beleid en wet- en regelgeving bij digitale innovatie melden. Op de Conferentie Nederland Digitaal in maart zal het loket onder de aandacht van het brede publiek worden gebracht.
Zijn er al meldingen gedaan bij dit loket? Zo ja, welke belemmeringen in beleid en wet- en regelgeving zijn gemeld? Welke vervolgstappen zijn naar aanleiding van deze eventuele meldingen ondernomen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?4
Er zijn nu nog geen belemmeringen gemeld. Bij de toekomstige rapportages over de Digitaliseringsstrategie zal ik uw Kamer informeren over de meldingen en de vervolgstappen die zijn ondernomen. De eerste rapportage zal voor de zomer aan uw Kamer gestuurd worden.
Ziet u heil in de in andere Europese landen aangekondigde regelgeving met het oog op ontwikkelingen in blockchaintechnologie, zoals de inmiddels in Frankrijk aangekondigde regelgeving om meer ruimte te geven aan blockchainontwikkelingen en bijvoorbeeld door op sandboxes in te zetten voor wat betreft Initial Coin Offerings (ICO’s), en de mogelijkheden die Malta biedt met het oog op deze ontwikkelingen? Kunt u aangeven wat de positie is van Nederland met betrekking tot de blockchainontwikkelingen ten opzichte van andere landen in Europa en wereldwijd?
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen blockchaintoepassingen in het algemeen, en crypto’s en ICO’s. De Minister van Financiën gaat in zijn recente Kamerbrief over de regulering van crypto’s in op de regulering van crypto’s, en financieringsvormen waarbij crypto’s gebruikt worden, waaronder ICO’s.8 Deze brief is geschreven op basis van een adviesrapport van de AFM en DNB, waarin de toezichthouders eveneens hebben gekeken naar regelgevende kaders in andere landen, waaronder Frankrijk en Malta. De toezichthouders geven in hun advies aan dat crypto’s en ICO’s hoge risico’s met zich meebrengen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering, consumentenbescherming (o.a. misleiding, fraude en manipulatie) en cybercriminaliteit. De Minister van Financiën geeft in zijn Kamerbrief aan een aantal acties te ondernemen, waaronder het instellen van een vergunningsplicht voor bewaarportemonnees en handelsplatformen voor crypto’s, en het onderzoeken van aanpassingen van Europese en nationale regels om financieringsvormen waarbij crypto’s gebruikt worden (zoals ICO’s) waar nodig onder bestaande financiële regelgeving te brengen. De toezichthouders zien evenwel ook de potentie van sommige technologieën achter crypto’s (waaronder blockchaintechnologie) voor bepaalde toepassingen. Daarom gaat de Minister van Financiën onderzoeken welke Europese financiële regelgeving aangepast kunnen worden om meer ruimte te geven aan de potentie van deze technologieën. Hierbij gaat het specifiek om toepassingen bij de kleinschalige verhandeling en de clearing en settlement van effecten. Daarnaast heeft de Minister van Financiën in zijn agenda toekomst financiële sector een aantal andere maatregelen aangekondigd om innovatie in de financiële sector te bevorderen, waaronder het uitvoeren van een onderzoek naar de efficiëntievoordelen van blockchaintechnologie in het betalings- en effectenverkeer.9
Singapore biedt ruimte aan de financiële sector om te experimenteren en is vooruitstrevend op het vlak van innovatie en digitalisering. De Monetary Autority of Singapore (MAS), de centrale bank van Singapore, biedt ruimte voor experimenten met Fintech, waaronder blockchain. Door middel van een regulatory sandbox wordt ruimte geboden om te experimenteren (en «live testen») met nieuwe financiële producten binnen een gecontroleerde omgeving voor bepaalde tijd. Zoals eerder aangegeven bestaan er in Nederland, met de InnovationHub en het Maatwerk voor Innovatie-programma, vergelijkbare initiatieven. Overigens wordt in Singapore niet alleen in de financiële sector geëxperimenteerd met blockchain, ook in andere sectoren werkt Singapore aan blockchaintoepassingen (energie, onderwijs, etc).
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat Nederland geen achterstand oploopt met betrekking tot blockchainontwikkelingen?
Nederland volgt de ontwikkelingen in de wereld op de voet. We nemen actief deel in EU fora, zoals het European Blockchain Partnership, het European Blockchain Observatory en het European Blockchain Forum. Daarnaast is Nederland aangesloten op blockchain ontwikkelingen bij de Wereldbank, de Verenigde Naties het WEF en de OESO. Bovendien zijn er bilaterale contacten over blockchain en handelsmissies met specifieke landen zoals Duitsland, Brazilië, Singapore en Zuid-Korea. Op nationaal niveau is het initiatief genomen om kennisinstellingen, bedrijven en de overheid bijeen te brengen in een public-private partnership. In dat kader functioneert de Dutch Blockchain Coalition. Die coalitie kent inmiddels rond de vijftig deelnemers en wordt internationaal gezien als een voorbeeld voor samenwerking.
Kan de regelgeving over blockchaintechnologie uit Singapore als voorbeeld dienen voor Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Het artikel ‘ €369.344 euro voor een rapport van honderd pagina’s dat in een la ligt’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het artikel van Follow the Money, waaruit blijkt dat de heer Meerdink, oud-bestuurder van Espria, via een speciaal voor hem opgezette constructie, enkele tonnen kon verdienen zonder dat hier aantoonbare werkzaamheden tegenover stonden?1
Ik heb naar aanleiding van het artikel opgenomen met Espria en de Stichting Onderzoek Systeemvraagstukken Zorgstelsel (hierna: de stichting). Het klopt dat de heer Meerdink na beëindiging van zijn dienstverband bij Espria een jaarcontract heeft gekregen bij de stichting. Espria en de stichting betwisten echter dat dit een constructie was om de heer Meerdink een gouden handdruk mee te geven. Verder geven zij aan dat het onderzoeksrapport niet «in een la ligt» maar een rol speelt bij strategische discussies.
Met welke reden heeft de Raad van Commissarissen van Espria de Stichting Onderzoek Systeemvraagstukken Zorgstelsel opgericht en als enige werknemer de heer Meerdink aangesteld? Wat is uw oordeel over deze gang van zaken?
Espria en de stichting hebben mij laten weten dat de stichting is opgericht om onderzoek te doen naar onder andere het belang van «systeemvoorzieningen» in het zorgstelsel, zoals ongeplande zorg, nachtzorg, vangnet bij acute situaties, personenalarmering en alarmopvolging. Verder richt het onderzoek zich op de ondersteuning bij sterke wijken en samenhang in buurten, aldus Espria en de stichting.
Verder geven zij aan dat een aparte stichting is opgericht omdat het bestuur de discussie wilde verbreden en derden heeft uitgenodigd om deel te nemen aan de discussie en toe te treden tot de stichting. Om dat mogelijk te maken was volgens hen een onafhankelijke positionering in de vorm van een stichting nodig.
Vindt u het wenselijk dat de heer Meerdink in 2016 € 291.658 euro betaald kreeg uit collectieve zorgpotten, namelijk ziektekostenpremies, ZVW-premies, eigen bijdragen en belastinggeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat geld dat afkomstig is uit collectieve middelen zorgvuldig moet worden besteed. Het is echter niet aan mij om in individuele gevallen te oordelen over het bedrag dat een instelling heeft uitgegeven aan een onderzoek.
Dat is primair een zaak van het bestuur, dat wordt gecontroleerd door de interne toezichthouder (raad van toezicht of raad van commissarissen). Overigens gaat het volgens Espria en de stichting om een lager bedrag dan in het artikel wordt genoemd.
Hoe oordeelt u over een zeven pagina’s tellende notitie, die de stichting publiceerde en die niet door de heer Meerdink, maar door drie externe onderzoekers blijkt te zijn geschreven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken deze notitie niet en kan er dus ook niet over oordelen. Overigens hebben Espria en de stichting mij laten weten ook geen zeven pagina’s tellende notitie te kennen.
Wat vindt u ervan dat de heer Meerdink voor zijn riante salaris ongeveer 25 dagen heeft gewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken het rapport niet en kan niet beoordelen hoeveel tijd eraan besteed is. Los daarvan is het aan de opdrachtgever, en niet aan mij, om over de kwaliteit of de kosten van het rapport te oordelen.
Hoe oordeelt u over de opmerkingen in het artikel, dat uit de notitie en de deelrapporten blijkt dat minstens zestig van de honderd pagina’s uitsluitend tekst bevatten uit andere rapporten en notities? Is hier in uw ogen sprake van vernieuwend onderzoek waar de zorgsector echt beter van is geworden of is hier een opdracht bedacht om iemand een paar ton te kunnen uitkeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat er zoveel geld gemoeid is met het schrijven van een rapport, dat enkel gepresenteerd is voor vijftien topmensen uit de zorgsector en waar verder niets mee gedaan is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Waren er bij de in het artikel beschreven sessies in een hotel in Utrecht, waar 15 mensen aanwezig waren, ook ambtenaren van het ministerie, vertegenwoordigers namens de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) of andere aan de overheid gelieerde personen aanwezig? Zo ja, met welk doel?
Voor zover ik kan nagaan waren bij deze sessies geen ambtenaren of andere personen namens aan de overheid gelieerde organisaties aanwezig.
De berichten ‘Paardenstallen getroffen door uitbraak zeer besmettelijk griepvirus influenza’ en ‘Openheid van zaken over influenza uitbraak in Limburg’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Paardenstallen getroffen door uitbraak zeer besmettelijk griepvirus influenza» op Nu.nl en «Openheid van zaken over influenza uitbraak in Limburg» op horses.nl?
Ja.
Kunt u een actuele stand van zaken geven over de uitbraak van het zeer besmettelijke griepvirus influenza?
Op basis van de signalen die ik heb gekregen is het beeld dat de verspreiding van de ziekten regionaal is gebleven. Er zijn vooral berichten van besmette paarden in de regio Limburg. Een heel nauwkeurig beeld over het voorkomen van influenza bij paarden is er niet aangezien het geen aangifteplichtige ziekte is en er geen monitoringsprogramma is. Eigenaren of houders van paarden zijn dan ook niet verplicht gegevens over deze ziekte te melden. Daarbij komt dat bepaalde eigenaren en houders de gegevens als vertrouwelijk bestempelen en deze niet wensen te delen. Influenza bij paarden is qua status vergelijkbaar met de ziekte Rhinopneumonie. In antwoorden op Kamervragen over Rhinopneumonie in 2012 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie reeds aangegeven waarom dergelijke ziekten bij paarden niet aangifteplichtig zijn (Kamerstukken vergaderjaar 2011–2012, aanhangselnummer 2087 en aanhangselnummer 2088).
Bent u in overleg met de Sectorraad Paarden over de ontstane situatie? Zo ja, wat is de uitkomst van deze gesprekken?
De kwestie is besproken op 10 januari 2019 in het reguliere Gezondheidsoverleg paard. Naast onder meer de Faculteit diergeneeskunde (FD) en de Gezondheidsdienst voor dieren (GD) zit ook de Sectorraad Paarden (SRP) aan tafel. Afgesproken is dat er inspanning moeten blijven worden geleverd om zowel eigenaren als dierenartsen te wijzen op het belang van het goed uitvoeren van het vaccinatieschema.
Vindt u dat er voldoende gecommuniceerd wordt over symptomen en bestrijding van dit griepvirus? Zo nee, wat zijn de vervolgstappen?
Sinds de eerste signalen van besmettingen van paarden met influenza in december is er door zowel de SRP, FD en GD veel informatie verstrekt via internetsites. De SRP heeft de organisaties die samenwerken in de SRP gevraagd de informatie in hun achterbannen te verspreiden. De genoemde partijen hebben het beeld dat deze informatie veel wordt gelezen. Ik vind het goed dat deze partijen actief communiceren en vind dat ze dit voldoende doen.
Klopt het dat de paarden ingeënt kunnen worden tegen het griepvirus? Klopt het dat het verplicht is in Nederland om alle paarden hier tegen in te enten? Zo ja, welke paarden wel en welke niet en waarom is deze keuze gemaakt?
Er is een aantal verschillende influenza-vaccins in Nederland beschikbaar waardoor houders en eigenaren hun paarden door een dierenarts kunnen laten vaccineren. Er is geen algehele wettelijke verplichting tot vaccineren van paarden. Wel zijn er sport- en fokkerijorganisaties die vaccinatie van paarden verplicht stellen als voorwaarde voor deelname aan hun activiteiten. De sectororganisaties adviseren daarnaast aan houders en eigenaren om op vrijwillige basis hun paarden te vaccineren. Om zelfde redenen waarom influenza bij paarden niet aangifteplichtig is ligt het niet in de reden om vaccinatie vanuit de overheid te verplichten.
Wat is het percentage paarden dat ingeënt wordt tegen het griepvirus in Nederland en hoe ligt dat percentage in bijvoorbeeld Duitsland en België?
Of paarden gevaccineerd worden of niet wordt niet centraal bijgehouden. Daardoor is het niet mogelijk dit in een percentage weer te geven. Overigens geldt dit ook voorde genoemde landen omdat ook daar de ziekte niet aangifteplichtig is.
Zijn er specifieke groepen die niet of later beginnen met enten, zoals bijvoorbeeld jonge paarden (0 tot 3 jaar) en hobbypaarden? Wat vindt u hiervan? Welke stappen kunnen in samenwerking met de sector gezet worden om de vaccinatiegraad te verhogen?
Er is niet een duidelijke lijn te trekken tussen groepen paarden. Sommige mensen laten hun jonge paarden en hobby- en manegepaarden niet vaccineren (er is geen verplichting), terwijl andere eigenaren alle paarden en pony’s vanaf 6 maanden leeftijd wel laten vaccineren. Zoals boven omschreven wordt de vaccinatiestatus van paarden en pony’s alleen gecontroleerd in het kader van deelname aan activiteiten van sport- en fokkerijorganisaties.
Is er verschil tussen de Nederlandse richtlijn voor het enten van paarden en de internationale regels van de Fédération Equestre Internationale (FEI)? Zo ja, wat zijn de verschillen?
Ja, er worden verschillende vaccinatieschema’s gehanteerd.
Voor de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportbond (KNHS) dient een basisvaccinaties vanaf een leeftijd van 5 maanden te worden gegeven met een jaarlijkse hervaccinatie.
Voor de FEI (Fédération Equestre International – internationale paardensportorganisatie) is het vaccinatieschema uitgebreider. De basisvaccinatie bestaat uit twee vaccinaties en een derde moet binnen 6 maanden + 21 dagen worden gegeven. Ook hier jaarlijks een hervaccinatie. Als het paard op FEI wedstrijden uitkomt, moet het tweemaal per jaar gevaccineerd worden en dan mogen er weer niet meer dan 6 maanden en 21 dagen tussen twee vaccinaties liggen.
Alle vaccinaties (zowel voor de KNHS als de FEI) moeten in het paardenpaspoort worden geschreven door de dierenarts op de juiste datum met stempel en handtekening.
Kunt u inzicht geven of paarden die volgens de Nederlandse richtlijn ingeënt zijn vaker symptomen vertonen dan paarden die volgens de internationale regels geënt zijn? Zo nee, waarom kunt u dit inzicht niet geven? Indien Nederlandse paarden vaker symptomen vertonen wat vindt u daarvan?
Zoals boven omschreven is influenza bij het paard geen aangifteplichtige ziekte en is noch bij de overheid noch bij de sector bekend hoeveel paarden en pony’s er worden gevaccineerd en hoeveel dieren de ziekte hebben opgelopen. Ook is niet verplicht om paarden te testen als ze verkoudheidssymptomen vertonen en als er wel wordt getest, worden de uitslagen nogal eens als vertrouwelijk bestempeld.
De signalen dat paarden die volgens de «Nederlandse richtlijn» zijn gevaccineerd vaker symptomen zouden vertonen ken ik. Er is echter geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar deze bewering. Deskundigen geven aan dat in het algemeen paarden die korter geleden zijn gevaccineerd (korter dan 6 maanden geleden) minder symptomen vertonen dan paarden die langer geleden zijn gevaccineerd.
Het rendement in Box 3 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u de Kamer in uw antwoorden van 21 december 2018 op vragen van de leden Omtzigt (CDA) en Lodders (VVD) van 5 december 2018 meedeelde a) dat de Belastingdienst bij de Hoge Raad gemotiveerd betoogd heeft dat ook AEX-hoofdfondsen en onroerende zaken een stabiele beleggingsvorm vormen met weinig risico’s zijn, en b) dat het geen kabinetsbeleid is om AEX-beleggingen te beschouwen als risico-arm?
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het het kabinet lukt zowel het hierboven onder a genoemde als het onder b genoemde te beweren?
De opmerking van de Belastingdienst over de hoofdfondsen is aangehaald in het kader van lopende procedures bij de Hoge Raad waarin – kort gezegd – de box 3-heffing tot 2017 ter beoordeling voorligt. De Belastingdienst heeft niet bedoeld te zeggen dat een hoofdfonds in zijn algemeenheid een stabiele beleggingsvorm is met weinig volatiliteit. Bedoeld is dat indien een afbakening van een beleggingsvorm met een laag risicoprofiel gemaakt zou moeten worden, het dan niet onvoorstelbaar is dat ook andere spaar- of beleggingsvormen dan spaarrekeningen, staatsleningen en staatsobligaties hiertoe kunnen behoren. De Belastingdienst heeft deze opmerking gemaakt voor het geval de Hoge Raad zou vinden dat voor de beoordeling van de box 3-heffing alleen zou moeten worden gekeken naar beleggingen met een laag risicoprofiel, en niet naar alle bezittingen die in box 3 vallen.
De Advocaat-Generaal heeft overigens op 31 december 2018 al haar mening gegeven over de kwestie die aan de Hoge Raad is voorgelegd (ECLI:NL:PHR:2018:1443). Zij is met mij van mening dat er voor de beoordeling van de box 3-heffing niet alleen moet worden gekeken naar beleggingen met een laag risicoprofiel, maar naar alle bezittingen die in box 3 vallen.
Herinnert u zich dat u dat u in uw antwoord op vraag 4 van 5 december 2018 heeft gezegd dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) de genoemde beleggingscategorieën (hoofdfondsen en onroerende zaken) terecht niet per definitie ziet als stabiel en met weinig risico.»?
Ja.
Kunt u een voorbeeld geven van een beleggingsfonds, dat alleen in AEX-hoofdfondsen belegt en een 1, 2 of 3 scoort op de risicometer van AFM en dus relatief weinig risicovol is?
Sinds 1 juli 2012 moeten beleggingsfondsen voor retailbeleggers het informatiedocument Essentiële Beleggersinformatie (Ebi) opstellen. In dit document is een risico-indicator opgenomen, de Risicometer Ebi. Deze indicator varieert tussen de 1 en 7, waarbij geldt dat hoe hoger de indicator, hoe hoger de volatiliteit.
Bij een score van 3 is de op basis van historische data verwachte jaarlijkse volatiliteit van het beleggingsfonds minder dan 5%. De AFM kent op dit moment geen beleggingsfondsen, die uitsluitend in AEX-hoofdfondsen (de vijfentwintig aandelen met de grootste marktkapitalisatie op de Amsterdamse effectenbeurs) beleggen, die een 1, 2 of 3 scoren op de Risicometer Ebi.
Volatiliteit wordt marktbreed gezien als een belangrijke maatstaf voor (markt)risico. Hierbij geldt dat volatiliteit ook kan betekenen dat op de langere termijn hogere jaarlijkse rendementen kunnen worden behaald. Zo bleek uit mijn eerdere antwoorden dat de Europese beleggingsindex voor de periode 1990–2017 een gemiddeld jaarlijks rendement van 8,25% bood. Aan elke belegging zijn risico’s verbonden die in proportie staan tot de verwachte rendementen. Risico’s kunnen worden beperkt door spreiding, bijvoorbeeld over verschillende beleggingscategorieën (diversificatie).
Kunt u één omstandigheid geven waarin de AFM hoofdfondsen wel ziet als een stabiele beleggingscategorie met weinig risico?
Ik ben niet bekend met beleggingsfondsen die uitsluitend in de AEX beleggen en een 1,2 of 3 scoren op de Risicometer Ebi. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 gaat de risicometer uit van volatiliteit, namelijk de hoogte en frequentie van de koersschommelingen. Hoe volatieler de koersen, hoe hoger het rendement kan zijn, maar ook hoe lager het rendement kan zijn.
Indien u op de vorige vraag geen antwoord kunt geven, is het dan waar dat uw antwoord op de vierde vraag van 5 december had moeten luiden dat de AFM de genoemde beleggingscategorieën (hoofdfondsen en onroerende zaken) terecht nooit ziet als stabiel en met weinig risico?
Het zou te stellig zijn om te zeggen dat beleggingsfondsen die uitsluitend in hoofdfondsen en onroerende zaken beleggen nooit kunnen worden gezien als stabiel en met weinig risico. Terugkijkend kunnen namelijk op de langere termijn gemiddeld genomen stabiele rendementen zijn behaald. Ook kunnen de risico’s verder worden beperkt door spreiding (diversificatie).
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord staat dat in de vermogensrendementsheffing (box 3) sneller wordt aangesloten op het werkelijk rendement van spaartegoeden en dat in deze kabinetsperiode een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement zal worden uitgewerkt?
Ja.
Herinnert u zich dat in uw fiscale beleidsagenda van 23 februari 2018 schreef dat in het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement zal uitwerken, waarbij u, onder verwijzing naar het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van de om een kabinetsstandpunt over box 3 op basis van werkelijk rendement en uw voorgenomen tijdpad, de Kamer meedeelde dat u de brief daarover in het voorjaar van 2018 zou sturen (Kamerstuk 32 140, nr. 33)?
Ja.
Klopt het dat deze brief nog steeds niet aan de Kamer verstuurd is?
Dat klopt. Een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement heeft verregaande consequenties voor onder andere de administratieve lasten van burgers, risico’s op belastingontwijking en de uitvoerbaarheid. Het kabinet weegt deze consequenties daarom zorgvuldig af en heeft hiervoor langer nodig dan ik heb ingeschat op het moment van het verzenden van de fiscale beleidsagenda.
Kunt u voor elk van de 28 EU-landen aangeven of zij een heffing hebben op basis van forfaitair rendement of op basis van reëel rendement (zoals een vermogenswinstbelasting of een vermogensaanwasbelasting)?
In 2018 heeft de OESO «Taxation of Household Savings» gepubliceerd.1 In deze studie is niet alleen onderzocht hoe spaargeld bij banken wordt belast, maar ook andere vermogenstitels zoals inkomen uit aandelen, obligaties, onroerende zaken (zowel de eigen woning als andere onroerende zaken), pensioenbesparingen, sparen in investeringsfondsen en speciale spaarrekeningen, die door de overheid fiscaal voordelig worden behandeld. Deze studie omvat alle OESO-landen en nog een aantal andere landen. Van de 28 EU-landen ontbreken alleen Cyprus, Malta, Kroatië en Roemenië. De studie heeft betrekking op de situatie zoals die was in juli 2016.
De OESO onderscheidt zeven verschillende vormen van het heffen van belasting op besparingen.2 Daarbij constateert de OESO dat landen veelal combinaties van meerdere systemen toepassen waarbij geen enkel land één systeem op alle vermogenstitels toepast.3
Voor het antwoord op vragen 10 en 11 zijn uit de OESO-studie enkele tabellen overgenomen van de 24 EU-lidstaten die lid zijn van de OESO. Een overzicht van de wijze van belasten van spaargeld staat in onderstaande Tabel 2.2. In Tabel 2.7 is een overzicht gegeven welke landen specifieke arrangementen hebben voor bepaalde spaarvormen.4
Inkomstenbelasting
Andere belastingen
Andere belastingen
rente-inkomsten
rente-inkomsten
op spaarsaldo
Oostenrijk
N
J1
N
België
N
J1
N
Tsjechië
N
J1
N
Denemarken
N
J3
N
Estland
N
N
N
Finland
N
J1
N
Frankrijk
J
N
J4
Duitsland
N
J1,5
N
Griekenland
N
J1
N
Hongarije
J
N
N
Ierland
N
J1
N
Italië
N
J1
J7
Letland
N
J1
N
Luxemburg
N
J1
N
Nederland
N
J10
N
Polen
N
J1
N
Portugal
N
J1
N
Slowakije
N
J1
N
Slovenië
N
J1
N
Spanje
J
N
J12
Zweden
N
J
N
Verenigd Koninkrijk
J14
N
N
Bulgarije
N
J1
N
Litouwen
J16
N
N
J=Ja, N=Nee
1. Bevrijdende bronheffing.
3. Proportioneel tarief op netto kapitaalinkomen in een semi-duaal systeem.
4. Netto vermogensbelasting. Drempel € 1,3 miljoen, maar dan belastingheffing vanaf € 800.000.
5. € 800 rente- en dividendvrijstelling.
7. Lopende rekeningen en vrij opneembare saldi boven € 5.000 worden belast met een belasting van € 34,20 per jaar. Niet vrij opneembare saldi worden belast met een proportionele belasting (stamp duty) van 0,2% voor bedragen boven de € 5.000.
10. Forfaitair rendement. € 24.437 heffingvrij vermogen voor alle bezittingen. Exclusief pensioenvermogen en de eigen woning.
12 Netto vermogensbelasting. Iedere belastingplichtige («resident») heeft recht op een vrijstelling van € 700.000.
14. GBP 1.000 vrijgesteld; verder progressief belast in de inkomstenbelasting.
16. Per jaar € 500 vrijgesteld.
Storting
Aanwezig saldo
Opname
Inkomstenbelasting
Inkomstenbelasting
Andere belastingen
Andere belastingen
Inkomstenbelasting
of kapitaalwinstbelasting
Aftrek
Rente-inkomsten
Rente-inkomsten
spaarsaldo
Gerealiseerde
winst
Oorspronkelijke
waarde
Oostenrijk
J1
N
J2
N
N
N
België
N
N
J2,3
N
N
N
Tsjechië
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Denemarken
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Estland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Finland
J5
N
N
N
J5
J5
Frankrijk
N
N6
N
J7
N
N
Duitsland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Griekenland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Hongarije
N
J8
N
N
N
N
Ierland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Italië
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Letland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Luxemburg
J12
J13
N
N
N
N
Nederland
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Polen
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Portugal
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Slowakije
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Slovenië
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Spanje
N
N15
N
J16
N
N
Zweden
N
N
J17
N
N
N
Verenigd Koninkrijk
N
N18
N
N
N
N
Bulgarije
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
Litouwen
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
1. De overheid draagt een premie bij aan speciale huisvestingsspaarbankrekeningen die minimaal zes jaar worden aangehouden. De premie wordt berekend over maximaal € 1.200 per jaar en varieert met de gemiddelde rente van Oostenrijkse staatsobligaties.
2. Een bevrijdende eindheffing.
3. De eerste € 1.880 aan rente is belastingvrij.
5. Wordt behandeld als pensioeninkomen (omkeerregel, maximale aftrek van € 5.000) indien uitbetaling gespreid plaatsvindt over tenminste 10 jaar, gerekend vanaf het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
6. Inkomsten uit bepaalde spaarproducten zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting, namelijk: diverse soorten «spaarbankboekjes», spaarrekeningen voor duurzame ontwikkeling en spaarrekeningen voor huisvesting. Rente op spaarproducten ten behoeve van de eigen woning wordt belast tegen de progressieve inkomstenbelasting of optioneel tegen een proportioneel tarief van 24%, maar alleen voor het deel van de opgebouwde rente vanaf het twaalfde jaar van de looptijd. Rente over volksspaarbankboekjes en een spaarplan voor huisvesting is onderhevig aan zogenoemde «sociale heffingen».
7. Netto vermogensbelasting. Drempel € 1,3 miljoen, maar dan belastingheffing vanaf € 800.000
8. Rente-inkomsten zijn vrijgesteld indien ze voor minimaal 5 jaar niet worden opgenomen. Ziektekostenheffing is van toepassing indien het inkomen HuF 450.000 overstijgt.
12 Bijdragen aan bouwspaarrekeningen zijn aftrekbaar tot een bedrag van € 672 per jaar, indien de tegoeden op deze rekening worden gebruikt voor het financieren van de bouw, verkrijging of transformatie van een appartement of woning voor eigen gebruik.
13 Renteontvangsten op bouwspaarrekeningen zijn vrijgesteld van belastingen, indien de tegoeden op deze rekening worden gebruikt voor het financieren van de bouw, verkrijging of transformatie van een appartement of woning voor eigen gebruik.
15. Ontvangsten zijn vrijgesteld van belastingen indien ze worden vastgehouden voor vijf jaar en daarna in de vorm van een bedrag ineens worden opgenomen. Bijdragen mogen niet meer zijn dan € 5.000 per jaar.
16. Netto vermogensbelasting. Iedere belastingplichtige («resident») heeft recht op een vrijstelling van € 700.000.
17. Forfaitair rendement is belast tegen een proportioneel tarief van 30%.
18. Maximale totale besparingen van GBP 20.000.
Kunt u voor elk van de 28 EU-landen aangeven hoeveel belasting een alleenstaande belastingplichtige betaalt die 120.000 euro op de bank heeft staan in 2018 en daar 0,15% rente over ontvangst (180 euro per jaar)? Kunt u dus voor elk van deze landen aangeven hoe groot de belastingdruk is, namelijk de verhouding tussen verschuldigde belasting en betaalde rente?
Er is geen eenduidig antwoord op de vraag hoeveel belasting een alleenstaande belastingplichtige is verschuldigd over spaargeld in de EU-lidstaten, op basis van alleen het spaartegoed en het rentepercentage.
In de OESO-studie zijn tabellen opgenomen waarin onder andere gevarieerd wordt met de hoogte van de spaarrente. Om een indruk te geven van de belastingdruk op spaargeld in de verschillende EU-lidstaten is daarom in dit antwoord een tabel opgenomen (tabel A) die is ontleend aan de door de OESO gepresenteerde varianten (spaarrente 2%, 3% en 4%) in combinatie met verschillende inkomensniveaus van de belastingplichtige.
De OESO-studie gebruikt de METR, een indicator van het marginale effectieve belastingpercentage. Daarin wordt niet alleen de inkomstenbelasting betrokken, maar alle belastingen, waaronder de vermogensbelasting, overdrachtsbelasting en kapitaalwinstbelasting. Er is een grote variatie in de METR zowel per land als per vermogenstitel. Spaargeld bij banken en obligaties blijken relatief zwaar belast te worden ten opzichte van andere vermogenstitels. De relatief hoge METR van deze vermogenstitels hangt vaak samen met de progressieve tarieven in de inkomstenbelasting.
Afgemeten naar de hoogte van de METR varieert Nederland van het land met de hoogste METR (voor een belastingplichtige met 67% van het gemiddelde loon en een spaarrente van 2%) tot een land met een gemiddelde positie (de 12e plaats voor een belastingplichtige met 500% van het gemiddelde loon en een spaarrente van 4%). In Estland wordt geen belasting geheven over spaargeld. Frankrijk behoort tot de groep van landen met de hoogste METR. Nederland scoort een hogere METR naarmate de spaarrente daalt. Omdat in de studie wordt uitgegaan van de situatie in 2016 gold in Nederland nog een uniform forfaitair rendement van 4%. Dat verklaart de hoogte van de METR van Nederland van 60% als de spaarrente 2% bedraagt.
Met ingang van 2017 wordt het forfaitaire rendement gebaseerd op de feitelijke gemiddelde verdeling van het box 3-vermogen over spaargeld en beleggingen en worden de forfaitaire rendementen op spaargeld en beleggingen jaarlijks aangepast aan de hand van de meest actueel beschikbare gegevens. Bovendien is het heffingvrije vermogen per 2018 verhoogd van € 25.000 naar € 30.000. Uitgaande van een alleenstaande belastingplichtige met (alleen) € 120.000 spaargeld is de belastingdruk daardoor gedaald ten opzichte van 2016.
Tabel A, samengesteld uit verschillende tabellen uit de OESO-studie: METR per vermogenstitel in 2016, individueel belastingtarief bij een rendement van 2%, 3%, en 4% bij een loon van 67%, 100% en 500% van het gemiddelde. Inflatie: werkelijk per land, Gesorteerd naar hoogte METR voor de situatie 4% rendement, 500% van het gemiddelde loon.
2%067gl1
2%100gl
2%500gl
3%067gl
3%100gl
3%500gl
4%067gl
4%100gl
4%500gl
Estland
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
Bulgarije
11,3%
11,3%
11,3%
10,2%
10,2%
10,2%
9,6%
9,6%
9,6%
Letland
15,0%
15,0%
15,0%
13,3%
13,3%
13,3%
12,5%
12,5%
12,5%
Luxemburg
17,2%
17,2%
17,2%
14,8%
14,8%
14,8%
13,6%
13,6%
13,6%
Griekenland
12,5%
12,5%
12,5%
13,4%
13,4%
13,4%
13,8%
13,8%
13,8%
Tsjechië
24,9%
24,9%
24,9%
21,6%
21,6%
21,6%
20,0%
20,0%
20,0%
Litouwen
0,0%
0,0%
26,8%
0,0%
0,0%
22,9%
0,0%
0,0%
20,9%
Hongarije
28,6%
28,6%
28,6%
24,1%
24,1%
24,1%
21,8%
21,8%
21,8%
Polen
29,2%
29,2%
29,2%
25,8%
25,8%
25,8%
24,1%
24,1%
24,1%
Slowakije
31,2%
31,2%
31,2%
27,1%
27,1%
27,1%
25,1%
25,1%
25,1%
Spanje
29,9%
29,9%
32,8%
27,0%
27,0%
29,5%
25,5%
25,5%
27,9%
Nederland
60,0%
60,0%
60,0%
40,0%
40,0%
40,0%
30,0%
30,0%
30,0%
Slovenië
36,9%
36,9%
36,9%
32,9%
32,9%
32,9%
30,9%
30,9%
30,9%
Zweden
37,5%
37,5%
37,5%
35,0%
35,0%
35,0%
33,8%
33,8%
33,8%
Duitsland
0,0%
0,0%
41,8%
0,0%
0,0%
36,7%
0,0%
0,0%
34,1%
Italië
43,8%
43,8%
43,8%
37,9%
37,9%
37,9%
35,0%
35,0%
35,0%
Portugal
42,8%
42,8%
42,8%
37,9%
37,9%
37,9%
35,4%
35,4%
35,4%
Oostenrijk
47,9%
47,9%
47,9%
40,3%
40,3%
40,3%
36,4%
36,4%
36,4%
België
47,7%
47,7%
47,7%
40,8%
40,8%
40,8%
37,3%
37,3%
37,3%
Finland
50,9%
50,9%
50,9%
43,9%
43,9%
43,9%
40,4%
40,4%
40,4%
Ierland
54,9%
54,9%
54,9%
50,3%
50,3%
50,3%
48,0%
48,0%
48,0%
Denemarken
57,9%
57,9%
65,7%
50,9%
50,9%
57,8%
47,5%
47,5%
53,9%
Verenigd Koninkrijk
0,0%
0,0%
87,8%
0,0%
0,0%
73,5%
0,0%
0,0%
66,4%
Frankrijk
41,7%
63,8%
103,9%
37,4%
57,2%
87,4%
35,3%
53,9%
79,2%
Ter illustratie: 2%067gl betekent 2% rendement en een loon dat 67% van het gemiddelde loon bedraagt.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken aan de Kamer doen toekomen?
De vragen zijn een voor een beantwoord. In verband met een zorgvuldige beantwoording en de benodigde afstemming was het niet mogelijk om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht dat de rechter de Belgische overheid heeft opgedragen kinderen uit Syrië terug te halen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defence for Children hoopt op Nederlandse rechtszaak IS-kinderen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter in België waarin de overheid wordt opgedragen zes Belgische kinderen terug te halen uit Syrië?
Reeds een jaar geleden besliste de Belgische regering dat kinderen jonger dan 10 jaar het recht hebben om terug te keren naar België. Aan dit besluit was nog geen praktische invulling gegeven. Op woensdag 26 december besloot de rechtbank in Brussel in kort geding dat de Belgische staat alle noodzakelijke en mogelijke maatregelen moet nemen om zes kinderen (tussen 0–6 jaar) van ISIS-strijders en de twee daar aanwezige Belgische moeders in staat te stellen vanuit een opvangkamp in Noord-Syrië naar België te reizen. De uitspraak van de rechter betreft geen verplichte repatriëring, maar een inspanningsverplichting. De Belgische staat heeft 40 dagen om in beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechter. Op 8 januari heeft het Belgische kernkabinet bevestigd dat België in beroep gaat tegen de beslissing van de kortgedingrechter. Op 11 januari heeft de Belgische Minister van Justitie Geens vervolgens bekend gemaakt dat de Belgische regering de mogelijkheden verkent om samen met internationale organisaties en het Koerdisch bestuur te bezien of de kinderen naar België zouden kunnen terugkeren. Er is volgens Geens geen draagvlak om moeders samen met hun kinderen terug te halen.
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in België en andere EU-lidstaten op de voet. Op dit moment niet gebleken dat andere EU-landen minderjarigen uit Syrië hebben teruggehaald. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Heeft deze uitspraak ook consequenties voor het Nederlandse beleid ten aanzien van het terughalen van Nederlandse kinderen die onder onveilige en slechte omstandigheden vastzitten in Syrië? Zo ja, welke?
De verlening van consulaire bijstand is een nationale bevoegdheid. In het Belgische consulaire wetboek is bepaald dat een Belgisch staatsburger recht heeft op consulaire bijstand wanneer hij in nood verkeert. In tegenstelling tot het Belgische wetboek is in Nederland consulaire bijstand niet in wetgeving verankerd. Hoewel de overheid zich problemen van Nederlanders in het buitenland aantrekt, houdt de overheid beleidsruimte om te bepalen of, en zo ja welke (vorm van) bijstand gegeven wordt. De jaarlijkse beleidsbrief «De Staat van het Consulaire» (Kamerstuk 35 000 V nr. 51) – die voor het eerst op 7 december 2018 verscheen – biedt nader inzicht in het Nederlandse beleid ten aanzien van de verlening van consulaire bijstand.
Het kabinet ziet de kinderen in deze kwestie in de eerste plaats als slachtoffer, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754 nr. 483). Zoals ook is aangegeven in deze Kamerbrief wordt in de belangenafweging naast de belangen van de kinderen ook gekeken naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, de veiligheidssituatie in de regio, internationale diplomatieke verhoudingen en nationale veiligheidsbelangen. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Al deze overwegingen leiden ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen voortdurend nauwgezet worden gevolgd.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Belgische ambtsgenoot om te bezien of samen met België, en andere bondgenoten, kan worden opgetrokken bij het begeleiden van kinderen naar consulaten en vervolgens naar huis zoals de Belgische rechter nu ook heeft opgedragen aan de Belgische staat? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië. Europese lidstaten kennen hun eigen juridische procedures en aanpak van terugkeerders. Nederland zet zich, binnen de kaders van de nationale bevoegdheden, voortdurend in om internationale samenwerking met betrekking tot de aanpak van terugkeerders te bevorderen, waaronder met België en andere EU-lidstaten.
Onlangs heeft de Nederlandse rechter op 23 januari 2019 bevelen gepubliceerd tot gevangenneming van een aantal verdachten in de kampen in Noordoost Syrië. Deze rechtbankbeschikkingen liggen in het verlengde van een eerdere rechterlijke beschikking op dit onderwerp. De rechtbank draagt de officier van justitie in de betreffende beschikkingen op deze bevelen onder de aandacht te brengen van de Minister van Justitie en Veiligheid en het nodige te doen om berechting in Nederland mogelijk te maken. De rechter hanteert daarbij een kader dat in wezen overeenkomt met de drie uitgangspunten van het kabinetsbeleid, te weten: de veiligheidssituatie in de regio, de internationale betrekkingen en de veiligheid van betrokkenen. Het kabinet bestudeert de uitspraak en bekijkt mede in het licht van de recente ontwikkelingen op welke wijze hieraan gevolg kan worden gegeven.
Deelt u de mening dat kinderen die slachtoffer zijn geworden van de verwerpelijke keuze van hun ouders om naar ISIS-gebied af te reizen, hulp nodig hebben, in het bijzonder de kinderen die zonder (ouderlijk) toezicht daar verblijven? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u daar toe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De 17-jarige Charly T. die al meer dan 4 maanden in voorarrest in Spanje zit |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Charly (17) moet ook kerst doorbrengen in Spaanse gevangenis»?1
Ja.
Wanneer is Charly gevangen genomen en wanneer is hij voor het eerst bezocht door een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade?
C. is op 16 augustus 2018 in Spanje gearresteerd. Een consulair medewerker van de Nederlandse ambassade in Madrid heeft C. voor het eerst bezocht op 26 september 2018. Een tweede bezoek vond plaats op 22 november 2018. In november 2018 is C. daarnaast bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland. In januari 2019 is C. wederom worden bezocht door een vrijwilliger van Reclassering Nederland. Ook heeft hij recent een bezoek ontvangen van Stichting PrisonLAW.
Klopt het dat hij voldoet aan ten minste twee voorwaarden om als kwetsbaar aangemerkt te worden, namelijk het feit dat hij minderjarig is en dat hij lang in voorarrest zit (en nog niet eens in staat van beschuldiging gesteld is)?2
Kwetsbaarheid kan zijn gelegen in diverse factoren. Leeftijd (minderjarigheid) is zo’n factor. C. verblijft in een Spaanse justitiële jeugdinstelling. Vanwege de minderjarigheid van C. is hij vaker bezocht dan gebruikelijk is op basis van het beleid inzake gedetineerdenbegeleiding bij (volwassen) Nederlandse gedetineerden in een Europees land (t.w. een keer per detentie). De duur van het voorarrest speelt hierbij geen rol.
Worden hij en zijn familie adequaat ondersteund? Zo ja, op welke wijze?
C. ontvangt consulaire bijstand in het kader van gedetineerdenbegeleiding buitenland. De gedetineerdenbegeleiding bestaat uit verschillende onderdelen; bezoeken aan C. zijn een onderdeel daarvan. In het geval van C. heeft de ambassade, naast het bezoekcontact met C. zelf, ook regelmatig contact met de lokale advocaat van C en met verschillende Spaanse autoriteiten, waaronder de jeugdinstelling waar C. verblijft en het openbaar ministerie. Verder informeert het ministerie de door C. aangewezen contactpersoon in Nederland en faciliteert de ambassade het contact tussen het Nederlandse en Spaanse openbaar ministerie over eventuele vervroegde vrijlating.
Heeft u hem en zijn familie actief gewezen op een organisatie als PrisonLaw, die gedetineerden bijstaat? Zo ja, wanneer is dat gebeurd?
Gedetineerden worden conform afspraak met PrisonLAW niet actief op mogelijke bijstand door deze organisatie gewezen. Wel wordt PrisonLAW genoemd in de voor gedetineerden bestemde brochure «Gearresteerd in Spanje». Op het moment dat PrisonLAW eind november 2018 concludeerde dat hun juridische bijstand toegevoegde waarde voor C. zou kunnen hebben, in aanvulling op de bijstand door de Spaanse advocaat, en het ministerie daarover benaderde, heeft het ministerie de contactpersoon van C. onmiddellijk in contact gebracht met PrisonLAW. Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, een andere subsidiepartner van het ministerie, is, zoals bij het antwoord op vraag 2 genoemd, ook betrokken bij de begeleiding van C.
Is hij veilig op de locatie in Spanje waar hij als gedetineerde verblijft?
Op basis van de waarneming tijdens bezoeken aan C. in de jeugdinstelling en het contact met de directie van de jeugdinstelling is er geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake zou zijn van een onveilige situatie.
Heeft u overleg met de Spaanse autoriteiten zodat hij ofwel in voorarrest in Nederland kan zitten ofwel via een alternatieve maatregel hier het proces kan afwachten?
De Nederlandse ambassade in Madrid heeft contact met de Spaanse autoriteiten, waaronder de ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie. Ook is er contact met de Spaanse advocaat van C. De ambassade heeft de Spaanse autoriteiten gewezen op de mogelijkheid dat C. – in afwachting van een uitspraak van de rechter – op basis van Kaderbesluit 8293 buiten de jeugdinstelling kan verblijven en naar Nederland kan terugkeren. Het Nederlandse Openbaar Ministerie is bereid hieraan in het geval van C. mee te werken. De betreffende Nederlandse en Spaanse officieren van Justitie staan hierover met elkaar in contact.
Bent u bereid de vragen die in het schriftelijk overleg over gedetineerden in het buitenland (Kamerstuk 30 010, nr. 41) zijn gesteld door de CDA-fractie, een voor een en precies te beantwoorden, aangezien dat in het verslag van dit schriftelijk overleg niet gebeurd is?
Op 31 oktober 2018 ontving ik de vragen uit Schriftelijk Overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over mijn brief van 8 oktober 2018 inzake het verzoek van Stichting PrisonLAW om beëindiging subsidierelatie (Kamerstuk 30 010, nr. 40). Bij brief van 29 november 2018 (Kamerstuk 30 010, nr. 41) zijn de vragen beantwoord. Onder meer omdat er dubbelingen zitten in de vragen van de verschillende fracties en op sommige vragen in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen is geantwoord, is er voor gekozen niet alle vragen separaat te herhalen. Wel is met de brief van 29 november en de eerdere brieven over hetzelfde onderwerp alle relevante en beschikbare informatie over het onderwerp verstrekt.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden (en dan bij vraag 8 ook gewoon de vragen een voor een en niet zoals in het verslag van het schriftelijk overleg is gedaan)?
Deze schriftelijke vragen zijn separaat en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een malversatie in een Nederlands ontwikkelingsprogramma in Tanzania |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Met welk doel financierde de Nederlandse regering een infrastructuurprogramma in Tanzania?1 Waarom was het ministerie destijds van mening dat dit een (voor Nederland) zinvol project was?
De in de Kamerbrief van 21 december 2018 genoemde malversatie betreft de bouw van decentrale infrastructuur bestaande uit een groot aantal technische installaties op huishoudniveau. Het doel van dit infrastructuurprogramma was de commerciële markt voor deze installaties te ontwikkelen in vijf Afrikaanse landen, en in de eerste fase van het programma in totaal 70.000 installaties te realiseren. Het programma was een prioriteit voor het Ministerie van Buitenlandse zaken door de bijdrage die het leverde aan de beleidsprioriteiten van kabinet Balkenende IV.
Het infrastructuurprogramma werd door de Nederlandse overheid ondersteund met een subsidie aan een internationale fondsmanager (de «subsidieontvanger»). Uitvoering in de Afrikaanse landen vond plaats via nationale programma’s gecoördineerd door nationale organisaties en werd beleidsmatig aangestuurd door nationale adviesraden. In Tanzania contracteerde de subsidieontvanger als nationale coördinerende organisatie een semi-overheidsorganisatie. Werkzaamheden in het veld werden veelal uitgevoerd door ngo’s en kleine aannemers die in bepaalde regio’s van het land werkten.
Het parlement wordt in een bijlage bij het departementale jaarverslag geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties. De bij deze casus betrokken organisaties staan vermeld in een bijlage bij deze antwoorden die uw Kamer vertrouwelijk wordt toegezonden.2
Welke specifieke infrastructuur had met het desbetreffende bedrag moeten worden aangelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke derde partij had het project moeten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken pas in 2017 doorhad dat (mogelijk) sprake was van fraude? Is dit niet bijzonder laat aangezien de desbetreffende infrastructuur tussen 2009 en 2013 had moeten worden gebouwd?
De subsidieontvanger meldde de verdenking van de malversatie medio 2017, op basis van aangescherpte programma-monitoring na invoering van een robuust ICT-controlesysteem, waarin alle gerapporteerde installaties vanaf het begin van het programma werden opgenomen (zowel fase 1 als fase 2).
Dit controlesysteem is specifiek ontwikkeld voor het internationale management van fase 2 van het desbetreffende infrastructuurprogramma. In fase 1 – ten tijde van de malversatie – waren de nationale coördinerende organisaties verantwoordelijk voor conventionele verificatie en registratie van de decentrale installaties en was de in fase 2 ingevoerde controle technisch nog niet mogelijk.
De gebruikte verificatiemethode wordt intussen toegepast bij diverse andere infrastructuurprojecten.
Klopt het dat de fraude aan het licht kwam toen in de tweede fase een «geavanceerd controlesysteem» werd ingevoerd? Is dit geavanceerde controlesysteem standaard bij andere projecten? Waarom was dit geavanceerde controlesysteem in Tanzania niet bij aanvang van het project ingevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Is het justitieel onderzoek van de Tanzaniaanse anti-corruptieautoriteit reeds voltooid? Zo ja, wat heeft dit onderzoek opgeleverd?
Nee, het onderzoek van de Tanzaniaanse anti-corruptieautoriteit loopt nog.
Hoe groot is de kans dat het ministerie slaagt in het «verhalen van de schade»?
De internationale en Tanzaniaanse uitvoeringspartners hebben zich allen gecommitteerd aan een actieplan om alle ontbrekende installaties alsnog te realiseren of anders de subsidie terug te betalen. Hierna is de Tanzaniaanse anti-corruptie autoriteit het onderzoek gestart. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat het actieplan niet gaat slagen.
Waarom wordt ervoor gekozen om de ontvanger ertoe te bewegen de infrastructuur alsnog aan te leggen in plaats van het gehele bedrag terug te vorderen? Deelt u de mening dat dit laatste de voorkeur verdient, temeer aangezien Tanzania geen focusland is en bij monde van de president reeds heeft aangegeven niet langer geïnteresseerd te zijn in westerse ontwikkelingshulp?2
De doelstellingen van programma zijn onverminderd relevant voor de doelgroep en passen nog steeds goed in het Nederlandse OS-beleid. Ook de Tanzaniaanse overheid onderschrijft nog steeds de doelen van het project. Door de installaties alsnog te realiseren worden relevante resultaten behaald en wordt de effectiviteit van de gedane investeringen gemaximaliseerd.
Het is niet mogelijk het gehele bedrag terug te vorderen, aangezien een deel van de prestatie wel degelijk geleverd is. Op basis van beoordeling van de uitvoering van het actieplan kan vastgesteld worden welk deel van de schade verhaald dient te worden en daarmee bepaald worden welk deel van het subsidiebedrag teruggevorderd dient te worden.
Kunt u toelichten waarom de Kamer pas op 21 december 2018, de eerste dag van het kerstreces, is geïnformeerd (Kamerbrief d.d. 21 december 2018, zaaknummer 2018Z24761)? Beschikte het ministerie de afgelopen weken of maanden nog over te weinig informatie om de Kamer van deze bewezen malversatie op de hoogte te stellen? Zo ja, welke informatie ontbrak de voorgaande weken nog?
Ik heb ervoor gekozen uw Kamer te informeren over deze malversatie nadat de forensische audit was afgerond, en liefst ook het justitieel onderzoek. Toen bleek dat dat laatste nog enige tijd op zich zou laten wachten, heb ik ervoor gekozen uw Kamer te informeren op basis van de op dat moment beschikbare informatie.
Heeft het ministerie eerder malversaties in Nederlandse ontwikkelingsprogramma’s in Tanzania ontdekt? Zo ja, wanneer?
Ja, het ministerie heeft in 2013, 2014 en in 2016 malversaties in Nederlandse ontwikkelingsprogramma’s in Tanzania ontdekt. Het parlement is hierover geïnformeerd in een bijlage bij het departementale jaarverslag.
Deze jaarverslagen zijn via onderstaande hyperlinks te vinden op de website van de rijksoverheid:
Heeft het ministerie op dit moment nog projecten lopen in Tanzania? Zo ja, welke?
Nederland heeft geen bilaterale ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s via de ambassade in Tanzania. Wel zijn er centraal gefinancierde thematische programma’s die betrekking hebben op verschillende landen en ook in Tanzania kunnen worden ingezet. Dat betreft onder andere programma’s voor private-sectorontwikkeling, SRGR, klimaatfinanciering en de strategische partnerschappen met het maatschappelijk middenveld. Ook bestaan er regionale programma’s op het gebied van SRGR en veiligheid waarvan een deel terecht komt in Tanzania.
Op het gebied van private-sectorontwikkeling ondersteunt Nederland bijvoorbeeld infrastructuurprojecten. Diverse Nederlandse bedrijven zijn vanwege hun specifieke expertise betrokken bij de ontwikkeling en de uitvoering hiervan. Het betreft o.m. het moderniseren van diagnostische diensten in een groot aantal ziekenhuizen door Philips, het uitbreiden en moderniseren van de regionale luchthaven van Kilimanjaro Airport met betrokkenheid van RHDHV, BAM International en Schiphol, het aanleggen van een ziekenhuis met accent op moeder- en kindzorg op Zanzibar door Enraf Nonius, het verbeteren en uitbreiden van het rurale elektriciteitsnetwerk met betrokkenheid van Zwart Techniek en het vergroten van werkgelegenheid, landbouwkennis en voedselzekerheid met betrokkenheid van East-West Seed en WUR.
Op het gebied van klimaatfinanciering wordt bijvoorbeeld in het programma SUSTAIN samengewerkt met bedrijven om de druk op natuurlijke hulpbronnen in het zuiden van Tanzania te verminderen en wordt via de Wereldbank het investeringskader voor hernieuwbare energie verbeterd.
Klopt het dat de Europese Commissie recent de wenselijkheid van het voortzetten van ontwikkelingsprogramma’s in Tanzania is gaan onderzoeken, zij het om andere redenen?3 Zo ja, heeft dit onderzoek reeds tot een conclusie geleid?
Op 15 november kondigde de EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini aan dat de EU voornemens was de relatie met Tanzania tegen het licht te houden, mede in reactie op zorgwekkende politieke ontwikkelingen in het land 5. Deze strategische herziening omvat zowel de politieke betrekkingen met Tanzania als de ontwikkelingsprogramma's van de EU in Tanzania en is nog gaande. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten, maar vindt het van belang dat de structurele politieke dialoog met de Tanzaniaanse autoriteiten wordt hervat met aandacht voor alle aspecten van de brede relatie tussen de EU en Tanzania, van de bescherming van de mensenrechten en de ondersteuning van het maatschappelijk middenveld tot samenwerking op het gebied van veiligheid en investeringen.
Klopt het bovendien dat de Wereldbank, net als de Europese Commissie, (een deel van de) projecten in Tanzania heeft stopgezet?4 Zo ja, kunt u een laatste stand van zaken met betrekking tot de desbetreffende projecten van de Wereldbank in Tanzania geven?
Er zijn geen lopende projecten stopgezet door de Wereldbankgroep («de Bank»), evenmin als door de Europese Commissie. Gezien de recente politieke ontwikkelingen in Tanzania heeft de Bank wel besloten de goedkeuring van twee projecten door de Raad van Bewindvoerders7 aan te houden. Nadat president Magufuli het Tanzaniaanse beleid dat zwangere meisjes niet naar school mogen had herbevestigd, heeft de Bank besloten een onderwijsproject aan te houden. Wegens amendementen van de Tanzaniaanse 2015 Statistics Act heeft de Bank tevens besloten een project ten versterking van het nationale systeem voor statistiek aan te houden.
De Bank zal de situatie in Tanzania nauwgezet blijven volgen en de projecten, eventueel in aangepaste vorm, ter goedkeuring voorleggen aan de Raad van Bewindvoerders indien de Bank het vertrouwen heeft dat er een constructieve beleidsomgeving is.
Tekortschietend ziekenvervoer |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de door het programma Radar bekendgemaakte klachten van patiënten met ernstige aandoeningen zoals kanker, die veel te laat in het ziekenhuis aankomen voor behandeling en van patiënten, die tot wel zes uur in een taxi zitten en totaal gebroken thuis komen?1
Ik vind het niet goed dat door slecht georganiseerd taxivervoer (ook wel bekend als (zittend) ziekenvervoer) patiënten te laat voor hun behandeling in het ziekenhuis komen. Voor de kwetsbare patiënten met ernstige aandoeningen, maar ook voor de logistieke processen binnen het ziekenhuis, is het belangrijk dat dit vervoer zo goed mogelijk en tijdig verloopt.
Vindt u niet dat patiënten die recht hebben op ziekenvervoer vanuit de basisverzekering ervan uit moeten kunnen gaan dat zij op tijd in het ziekenhuis zijn voor hun behandeling?
Ja.
Bent u tevens van mening dat mensen die dit ziekenvervoer nodig hebben ook binnen redelijke tijd weer naar huis moeten worden gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan hiervoor duidelijke regels in het kader van de Zorgverzekeringswet? Zijn hierover duidelijke afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars? Is wat Menzis in haar brochure over zittend ziekenvervoer belooft, namelijk altijd op tijd in het ziekenhuis en maximaal 25% extra reistijd van en naar huis, gebaseerd op een wettelijke basisnorm?2
In het Besluit zorgverzekering (hierna: Bzv) is opgenomen dat verzekerden vervoer vergoed kunnen krijgen als zij onder een van de vijf genoemde groepen vallen. Dit is indien:
Het vervoer wordt vanaf 1 januari 2019 niet alleen vergoed bij een behandeling, maar omvat ook het vervoer naar consulten, onderzoek en controles die als onderdeel van de behandeling noodzakelijk zijn. Alle typen vervoer kunnen vergoed worden; van de eigen auto, taxi tot openbaar vervoer.
In het Bzv zijn geen regels opgenomen over de tijdigheid van het vervoer of regels die de verzekeraar verplichten om een bepaalde verzekerde solo-vervoer aan te bieden. De zorgverzekeraars contracteren aanbieders van (zittend) ziekenvervoer en maken met hen afspraken over tijdigheid en bijvoorbeeld het samen reizen met andere klanten. Deze voorwaarden voor het ziekenvervoer kunnen dus per zorgverzekeraar verschillen en zijn te vinden in de polisvoorwaarden van de zorgverzekeraar. Menzis heeft mij laten weten dat zij voor wat betreft vervoer de volgende belangrijkste afspraken hebben gemaakt met de drie contractpartijen en indirect met de daarbij aangesloten contractpartijen:
Op basis van de informatie die wij ontvangen via verzekerde en arts bepalen we of solo-vervoer voor verzekerde gewenst is.
Menzis heeft aan Radar laten weten dat het vervoersbedrijf is aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Toen dat na herhaaldelijke gesprekken niet heeft geleid tot het gewenste resultaat heeft Menzis besloten de betreffende mevrouw persoonlijk taxivervoer aan te bieden door een andere vervoerder, die haar wel op de beloofde wijze naar haar behandelingen zal brengen, zodat ze zekerheid heeft over aankomsttijden.
In de brief over het basispakket voor 2019 (Kamerstukken II, 2017/18, 29 689, nr. 909) is aangekondigd dat door het Zorginstituut een nadere analyse zal worden uitgevoerd en daarna besloten zal worden over de nieuwe inrichting van de aanspraak op vervoer. De Kamer zal hier in de brief over het basispakket voor 2020 (verwacht voor de zomer) nader over worden geïnformeerd
Hebben mensen die voor hun behandeling naar het ziekenhuis moeten recht op solo vervoer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer dan wel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een minimumbasisvergoeding per gereden kilometer af te spreken om uitwassen waarbij patiënten ernstig worden gedupeerd ten gevolge van aanbesteding te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zorgverzekeraar heeft voor het (zittend) ziekenvervoer zorgplicht wat inhoudt dat de verzekeraar passende, tijdige en goede zorg moet garanderen voor zijn verzekerden. Menzis heeft voor het (zittend) ziekenvervoer afspraken gemaakt met verschillende taxi-vervoerders. Onderdeel van die afspraken zijn, naast een kilometervergoeding, ook tijdigheid van het vervoer en het samen reizen met andere klanten. Ik heb als Minister geen rol bij deze inkooponderhandelingen en mengt mij dan ook niet in de individuele contractafspraken tussen een zorgverzekeraar en een zorgaanbieder. Indien de aanbieder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, moet de zorgverzekeraar daarin optreden. Als de verzekerde vindt dat hij geen goede zorg ontvangt, kan hij de zorgverzekeraar aanspreken op zijn zorgplicht. Patiënten kunnen, als ze het idee hebben dat de zorgplicht niet wordt nagekomen, dit melden bij het meldpunt van de NZa.
De aanpassing van de Uitvoeringsregeling en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Uitvoeringsregeling en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet met ingang van 1 januari 2019 wijzigen?
Ja. Daarnaast zijn op 1 januari 2019 het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) en de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen (Ugm) gewijzigd. De wijzigingen van het Bgm en het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet (Ubm) zijn in april 2018 voor internetconsultatie aangeboden en zijn in juni 2018 in de voorhangprocedure en in november 2018 in de nahangprocedure aan beide Kamers gezonden. Tegelijk met de Ugm zijn in de Uitvoeringsregeling meststoffenwet (Urm) wijzigingen aangebracht, deze zijn in september 2018 aangeboden voor internetconsultatie.
Kunt u aangeven of u met de wijziging van bovengenoemde regeling ook rekening heeft gehouden met uw landbouwvisie waarbij u het principe van kringlooplandbouw huldigt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze komt dat tot uitdrukking?1
Ja. De wijzigingen volgen uit het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018–2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 250). Deze maatregelen hebben als doel de uitspoeling van nutriënten naar grond- en oppervlaktewater tegen te gaan, waardoor nutriënten in de kringloop blijven. Het beperken van verliezen naar het milieu in kringlopen maakt onderdeel uit van het principe van kringlooplandbouw.
Deelt u de mening dat bij een wijziging van bovenstaande regeling ook rekening gehouden dient te worden met de ambities van dit kabinet zoals bijvoorbeeld het sluiten van kringlopen en het terugdringen van CO2? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven op welke manier u dan uw landbouwvisie tot wasdom wil laten komen?
De wijzigingen hebben als primair doel het terugdringen van de emissies van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewater. Terugdringen van emissie van stikstof heeft ook effect op de emissie van lachgas, een krachtig broeikasgas. Daarnaast wordt gestreefd naar het verhogen van het organischestofgehalte in de bodem waarbij sprake is van vastlegging van koolstof (C) in de bodem.
Heeft u met de wijziging van bovengenoemde regeling ook rekening gehouden met de ambitie van dit kabinet om de hoeveelheid CO2 terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijziging van bovenstaande regeling zowel het sluiten van kringlopen belemmert (het circulair benutten van mineralen verslechtert) als dat de wijziging ook een negatieve impact op de CO2 uitstoot heeft? Kunt u motiveren waarom u tot deze wijziging bent gekomen?
Nee, deze mening deel ik niet. De wijzigingen in het Bgm, de Ugm en de Urm hebben betrekking op de invoering van de maatregelen die Nederland gedurende de looptijd van het zesde actieprogramma neemt om – zoals in het vorige antwoord is geduid – de uit- en afspoeling van nitraat uit de landbouw naar het grond- respectievelijk oppervlaktewater in Nederland te verminderen. Het gaat over handelingen op of in de bodem, waaronder verschuiving van de uitrijdperiode van drijfmest op bouwland, verlenging van de periode om grasland te scheuren op zand- en lössgrond, vervroeging van de teelt van een vanggewas na de teelt van maïs op zand- en lössgrond voor verbetering van de opname van achtergebleven nitraat in de bodem en voor meer organische stof (C-vastlegging) in de bodem, en toepassing van in het najaar te vernietigen graszaadstoppel als groenbemester.
Daarnaast wordt in het Bgm de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling regels te stellen over methoden om de ammoniakemissie bij mestaanwending van dierlijke mest en zuiveringsslib te beperken, hetgeen ook bijdraagt aan minder verliezen in de nutriëntenkringloop op bedrijfsniveau. De uitwerking van de regels voor de aanwendmethoden van mest vindt vanaf 1 januari 2019 plaats in de Urm; de daarvoor benodigde wijziging is op 24 december 2018 gepubliceerd (Stcrt 2018, nr. 70808).
De wijziging van het Ubm betreft tevens voorschriften over onder meer verhandeling, gebruik, opslag, productie, vervoer en verwerking van mest. In het Ubm is met deze wijziging ook het begrip compost verduidelijkt; de reden daarvoor wordt verduidelijkt in de antwoorden op de vragen 7 en 9.
Bent u bekend met het verschil tussen aeroob (traditioneel composteren) en het anaeroob composteren (vergisten van uitsluitend plantaardig materiaal)? Kunt u voor beide varianten aangeven hoeveel energie nodig is (zoals bijvoorbeeld transport en bewerking) of oplevert (groen gas)? Kunt u aangeven tot welke mineralenverliezen/broeikasgassen de beide processen leiden?
Ja, ik ben bekend met beide technieken. Uit het aerobe proces komt een droog product, dat niet verpompbaar is en gangbaar compost genoemd wordt. Uit het anaerobe proces komt een vloeibaar product dat gangbaar digestaat genoemd wordt. Er zijn in de praktijk diverse technieken die deze processen toepassen. Ook zijn er installaties waar beide processen in serie worden geschakeld. Het is daarom niet mogelijk om algemene uitspraken te doen over hoeveel energie nodig is of de omvang van emissies die vrijkomen bij beide processen.
Deelt u de mening dat het traditioneel composteren niet de enige mogelijkheid meer is om te komen tot een goed eindproduct voor inzet als meststof? Zo ja, ziet u de meerwaarde van het vergisten van plantaardige reststromen? Zo nee, op basis van welk onderzoek wijst u deze vorm af?
Vloeibaar digestaat heeft eigenschappen die sterk lijken op drijfmest. Dergelijke producten hebben in tegenstelling tot compost, zoals groencompost en GFT-compost, een laag gehalte aan structuurhoudende bestanddelen en een relatief hoog gehalte stikstof per kg effectieve organische stof. Naast het relatief hoge gehalte aan structuurhoudende bestanddelen is het de lage hoeveelheid stikstof per kg effectieve organische stof die de achtergrond vormt dat in de mestregelgeving voor compost uitzonderingen zijn opgenomen om daarvan (tijdelijk) meer toe te dienen. Desalniettemin werd het vloeibare digestaat verhandeld en gebruikt als compost, en werd gebruik gemaakt van de vrijstellingsregeling compost, waardoor een agrariër 50% van de bemesting van fosfaat niet hoeft op te nemen in de mineralenboekhouding, mits het fosfaatgehalte lager is dan 3,5 kg per ton droge stof compost. Dit werd als oneigenlijk gezien. Het restproduct van het vergisten van plantaardige reststromen wordt met de wijziging dan ook niet verboden, maar een agrariër dient alle nutriënten op te nemen in de mineralenboekhouding. Als het plantaardige digestaat een aerobe verwerkingstap ondergaat, kan het product alsnog als compost op de markt gebracht worden.
Hoeveel en welke partijen hebben op de consultatie van bovenstaande regeling gereageerd? Wat is er met de input van deze consultatieronde gebeurd?
Er zijn twee partijen die gereageerd hebben op de wijziging van de definitie van compost. Hierop is gereageerd in de nota van toelichting van de wijziging van het Besluit op 29 oktober 2018 (Stb 2018, nr. 400), en waarop aansluitend van 12 november 2018 tot en met 10 december 2018 de nahangprocedure is doorlopen (Kamerstuk 33 037, nr. 327).
Waarom kan er geen vloeibare compost kan zijn? Op basis van welk artikel in het Meststoffenbesluit wordt tot deze conclusie gekomen? Deelt u de mening dat het vreemd is dat dit uitgangspunt gehuldigd wordt omdat er geen eisen worden gesteld in datzelfde Meststoffenbesluit ten aanzien van het droge stof gehalte en alleen minimale eisen gesteld worden aan het organische stof gehalte?
Het punt dat in deze vraag aangestipt wordt, is juist de reden geweest tot deze wijziging. Tot 1 januari 2019 bestond de mogelijkheid om vloeibare compost uit een anaeroob proces te produceren. Dit gaf verwarring in de markt, zoals ook is toegelicht in de beantwoording van vraag 7. Ook de handhavingsdiensten hebben aangegeven moeite te hebben met het onderscheid tussen vloeibaar digestaat uit verschillende vergistingsinstallaties. Daarom is het proces beter omschreven en wordt er gesproken over niet-verpompbaar, wat enige flexibiliteit geeft in de verdere uitvoering.
Bent u voornemens om op zeer korte termijn naar het plantaardig digestaat te kijken omdat het gebruik bijdraagt aan de kringlooplandbouw en het plantaardig digestaat geen nadelig milieueffect kent (bijv. CO2)? Zo nee, waarom wilt u hier niet naar kijken?
Ja, in de uitwerking van de op handen zijnde Europese Meststoffenverordening wordt een aparte categorie digestaat van plantaardige reststromen benoemd. De huidige Meststoffenwet kent geen onderscheid tussen plantaardig digestaat en digestaat van covergisting. Ik wil bezien of het nieuwe kader van de Meststoffenverordening ook mogelijkheden biedt voor de Meststoffenwet. Ik zal dit meenemen in het proces van herbezinning van het mestbeleid.
Bent u bekend met het feit dat sectorpartijen in reactie op een consultatiedocument hiernaar gevraagd hebben, maar nog geen inhoudelijke reactie hebben ontvangen? Waarom is dit niet opgepakt? Bent u bereid met deze partijen voor het einde van het jaar in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Deze wijziging van het besluit is geconsulteerd via www.internetconsultatie.nl in de periode van 24 april tot en met 22 mei 2018. Op de voorgestelde wijziging in de definitie van compost is geen reactie binnengekomen die ziet op het al dan niet vloeibaar zijn van compost.
Bent u bereid deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Goederenlocomotief blokkeert weg na ontsporing' |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Goederenlocomotief blokkeert weg na ontsporing»?1
Ja.
Is de oorzaak van de ontsporing van de goederenlocomotief al bekend? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet en wanneer kunnen we meer informatie verwachten?
Ja. Het blijkt dat de machinist bij het radiografisch en op afstand besturen van de locomotief voor een stootjuk te laat de remming heeft ingezet. Op het bewuste spoor is een afstandssignalering tot het stootjuk aanwezig waarmee de machinist de afstand tot het stootjuk kan bepalen. Deze voorziening is door de machinist echter niet gebruikt/geactiveerd. Dit had tot gevolg dat de locomotief door de snelheid in combinatie met de massa door het stootjuk heen is gereden en is ontspoord. Het is beperkt gebleven tot materiële schade. Er vindt nog nader vervolgonderzoek plaats.
Had deze situatie niet kunnen worden voorkomen, nu vorig jaar (2017) op dit tracé ook een ongeluk is gebeurd en ProRail daarna maatregelen heeft getroffen? Zo nee, waarom niet?
Met uw vraag doelt u op de ontsporing van een ketelwagen op 27 november 2017 in een spoorboog nabij de Frankrijkweg in hetzelfde havengebied. Dit betrof een incident van geheel andere aard. Na grondig onderzoek is vastgesteld dat een combinatie van factoren, waaronder verweerde houten dwarsliggers, een rol speelde bij dit incident. Naar aanleiding hiervan heeft ProRail bij vergelijkbare spoorbogen in het land onderzoek gedaan, waarbij nergens vergelijkbare problemen zijn aangetroffen. Op het spoor bij Vlissingen zijn maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Bij het incident van 24 december 2018 speelden geen van deze factoren een rol. ProRail heeft na inspectie vastgesteld dat de spoorinfrastructuur ter plaatse op dit moment goed is onderhouden, in goede conditie is en voldoet aan de norm.
Vindt een evaluatie plaats van dit ongeluk en wordt de effectiviteit van de vorig jaar getroffen maatregelen daarbij betrokken?
Ja. Het incident wordt conform procedure nader onderzocht door de betrokken partijen. Daarbij wordt naar soortgelijke incidenten gekeken om vast te stellen of er specifieke maatregelen dienen te worden genomen.
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven staan daarbij de vorig jaar getroffen maatregelen los van dit incident.
Een onzichtbaar cyberleger |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het cyberleger is er wel, maar mag weinig»?1
Ja.
Klopt het dat het Defensie Cyber Commando (DCC) in plaats van de nagestreefde 200 militairen slechts met 80 tot 100 militairen gevuld is? Zo ja, vindt u hiervan en wat gaat u hieraan doen?
Een formatie van 200 personen is geen specifiek streven van het DCC. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC.
In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over wat het commando precies kan, mag en wil? Zo ja, op welke onderwerpen bestaat die onduidelijkheid?
Over de inzet van het DCC is geen onduidelijkheid. Net als de offensieve inzet van elk militair middel, geldt dat daarvoor een politiek besluit tot inzet nodig is, waarbij een mandaat en «rules of engagement» worden vastgesteld. Dit kan in het kader van expeditionaire inzet van de krijgsmacht, alsook in geval van verdediging van ons land of ons bondgenootschappelijk grondgebied, in overeenstemming met het internationaal recht.
Herkent u zich in de kritiek van onderzoekers dat het vermogen om hoogwaardige doelen uit te schakelen nog niet aanwezig is en dat de budgetten tekortschieten?
De bruikbaarheid van onze cybercapaciteiten is, zoals voor al onze capaciteiten geldt, volledig afhankelijk van de context waarin de krijgsmacht wordt ingezet. Om op voorhand te stellen dat het DCC per definitie niet in staat is hoogwaardige doelen aan te grijpen, is ongefundeerd.
Klopt het dat het Amerikaanse cybercommando websites van terreurorganisatie ISIS met propagandamateriaal weg heeft gehaald en het de toegang van cyberpropagandisten van ISIS tot social media accounts heeft geblokkeerd?
In openbare bronnen, zoals de verslagen van gesprekken van de Amerikaanse Senaat met de commandant van het USCYBERCOM, wordt uitgebreid verslag gedaan van de bijdrage van het Amerikaanse cyber commando aan de strijd tegen ISIS. Hierin valt te lezen dat dit onder andere de vernietiging van de online propaganda-infrastructuur van ISIS behelst.
Mag het DCC soortgelijke operaties uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het mandaat voor de inzet van digitale middelen door de krijgsmacht wordt per militaire missie of operatie vastgesteld. De bestaande volkenrechtelijke regels inzake het gebruik van geweld zijn van toepassing op digitale aanvallen.
Is het waar dat cybersoldaten van het DCC elders worden gedetacheerd? Hoe vaak gebeurt dit? Wat is de reden hiervan?
Ja, dit gebeurt met enige regelmaat, met name bij de MIVD. Zoals uitgelegd in onder andere de Defensie Cyber Strategie, komen de benodigde kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van offensieve cyberoperaties sterk overeen met die voor het uitvoeren van digitale inlichtingenoperaties. Door middel van detacheringen over en weer tussen verschillende defensieonderdelen die in het cyberdomein opereren, versterken we defensiebreed onze cybervaardigheden.
Klopt het dat de vorige commandant van het DCC de strijd verloor om het cybercommando een rol te laten spelen bij de bescherming van de Rotterdamse haven, de digitale bescherming van kerncentrales en andere mogelijke doelwitten? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Van strijd om de verdediging van vitale infrastructuur is geen sprake. Om Nederland digitaal veilig te houden wordt op gecoördineerde wijze samengewerkt door zowel publieke als private organisaties. In het regeerakkoord is vastgelegd dat Defensie een grotere rol gaat spelen bij de digitale beveiliging en bewaking van Nederland. In de Defensie Cyber Strategie heb ik uitgelegd dat Defensie zich hierbij, onder coördinatie van de NCTV, specifiek gaat richten op de vitale infrastructuur.
Welke bijdrage levert het DCC aan het bereiken van de doelstellingen in de recent uitgebrachte Defensie Cyber Strategie 2018? Waarom wordt het DCC nauwelijks in de Defensie Cyber Strategie 2018 genoemd?
Het DCC levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de Defensie Cyber Strategie. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC. Door te investeren in de capaciteiten van het DCC werken we aan een krijgsmacht die effectief inzetbaar is in het digitale domein. Ook wordt door het ontwikkelen van geloofwaardige, offensieve digitale capaciteiten van het DCC, bijgedragen aan de afschrikkingsfunctie van de krijgsmacht. Nederland heeft zich bereid verklaard om waar nodig en mogelijk met digitale capaciteiten bij te dragen aan NAVO-missies en -operaties.
Tot slot gaat Defensie de uitvoering van de derde hoofdtaak in het digitale domein versterken door een grotere bijdrage te leveren aan bestaande civiele structuren. Vraag en aanbod van cybercapaciteiten van Defensie worden in overleg met de civiele autoriteiten en betrokken publieke en private partners in kaart gebracht. Gezien de aard van de dreigingen richt Defensie zich daarbij met name op de vitale infrastructuur door intensievere samenwerking met de daartoe bij wet aangewezen organisaties, met name het Nationaal Cyber Security Centre.
Hoe verhoudt zich een en ander tot de doelstelling in de Defensienota om één defensieve en/of offensieve cyberoperatie uit te voeren, alsmede de motie Bruins Slot c.s.2 over investeringen in cyber als volwaardig vijfde militair domein en een grotere rol voor Defensie in het kader van de derde hoofdtaak en de motie Diks3 over de capaciteit van het Defensie Cyber Commando en de inzet van cybercapaciteiten in het kader van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Meer NS-treinen stranden op hsl’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer NS-treinen stranden op hsl»?1
Ja.
Is het bericht juist dat in oktober 48 treinen ongepland tot stilstand kwamen tijdens hun rit? Zo ja, kunt u de toename verklaren?
Het bericht dat in oktober 2018 48 treinen ongepland tot stilstand kwamen tijdens hun rit is juist. Ik betreur het dat de reiziger met deze toename van het aantal strandingen is geconfronteerd. Ik heb daarom bij NS aangedrongen op het achterhalen van de oorzaken en het nemen van maatregelen om het aantal strandingen weer snel te laten afnemen.
De recente toename van het aantal treinen dat ongepland tot stilstand komt is volgens NS grotendeels te wijten aan een fout in de noodzakelijke software-update die tussen mei en september 2018 is uitgevoerd. De software-update aan de locomotieven die ingezet worden op de HSL was noodzakelijk, omdat de vergunning van de oude softwareversie bijna verliep. De softwarefout leidde tot een synchronisatieprobleem tussen processoren in het beveiligingssysteem. In elke locomotief, zowel de voorste als achterste, kon afzonderlijk deze softwarefout optreden. Als dit zich voordoet komen de treinen vanwege de veiligheid automatisch tot stilstand.
In december 2018 en de eerste helft van januari 2019 heeft leverancier Bombardier samen met NS een nieuwe software-update uitgevoerd met als doel de softwarefout in de eerder uitgevoerde update te herstellen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat door softwareproblemen in locomotieven het aantal gestrande treinen op de hogesnelheidslijn het afgelopen jaar is toegenomen? Waarom zijn deze problemen door goed testen niet voorkomen en waarom zijn de problemen sinds mei 2018 juist toegenomen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 bevatte de tussen mei en september uitgevoerde noodzakelijke software-update een fout waardoor treinen vanwege de veiligheid tot stilstand konden komen. Er is een uitgebreid protocol voor het testen van nieuwe software en het doorvoeren van software-updates, bij zowel de leverancier als de vervoerder. Dit protocol is ook door de leverancier en vervoerder gevolgd bij de uitvoering van de software-update. Ondanks deze activiteiten is de softwarefout helaas niet tijdens de testfase ontdekt.
Hoeveel procent van alle incidenten die in 2018 hebben plaatsgevonden zullen niet meer voorkomen door de software-update waarmee wordt beoogd strandingen met forse vertragingen of uitval van ritten te voorkomen?
NS verwacht dat door het herstellen van de softwarefout het aantal ongeplande strandingen zal afnemen, maar zekerheid kan nog niet worden gegeven. Dit omdat nog onvoldoende informatie beschikbaar is over de ontwikkeling van het aantal strandingen na de implementatie van de nieuwe software. Op mijn verzoek zal NS hier bovenop zitten. Ik zal uw Kamer dit voorjaar hierover nader informeren.
Dat laat onverlet dat er ook andere oorzaken van strandingen zijn dan de softwarefout. Voor strandingen die een andere oorzaak kennen, bijvoorbeeld spanningsovergangen, worden onder meer maatregelen voorbereid in het kader van het € 60 miljoenpakket waarover ik uw Kamer in de Voortgangsrapportage HSL-Zuid (september 2018) heb geïnformeerd2.
Wanneer is of wordt deze software-update uitgevoerd?
De software-update is in mei 2018 van start gegaan en is in september 2018 afgerond. De softwareleverancier heeft na het constateren van de fout gewerkt aan een nieuwe versie. De implementatie van deze nieuwe versie is van start gegaan in december 2018 en is in de eerste helft van januari 2019 afgerond.
Wat is de impact van al deze verstoringen op de gestelde kpi’s (kritische proces indicatoren) voor zowel NS als ProRail? Welke zijn dit, waarbij worden de streefwaarden nog wel gehaald en welke gestelde streefwaarden worden voor 2018 niet gehaald?
De verstoringen hebben naar verwachting een negatief effect op de prestatie-afspraken op de HSL. Het betreft de prestatie-indicatoren reizigerspunctualiteit HSL 5 minuten, zitplaatskans in de spits HSLen algemeen klantoordeel HSL.3 De definitieve prestatiecijfers voor 2018 zijn nog niet bekend. NS en ProRail informeren mij hierover volgens afspraak via de jaarverantwoordingen. Volgens NS en ProRail laten voorlopige cijfers zien dat de bodemwaarden van de prestatie-indicatoren op de HSL voor 2018 waarschijnlijk gehaald zijn. De streefwaarden voor deze prestatie-indicatoren gelden voor 2019 en zijn een ambitieniveau waar NS en ProRail naartoe werken. Ik verwacht van NS en ProRail dat zij zich blijven inspannen om de prestaties op de HSL te verbeteren.
Kunt u aangeven of de Eurostar die gebruik maakt van de hogesnelheidslijn ook met dezelfde problematiek kampt? Zo nee, waarom niet?
De Eurostar en Thalys treinen zijn van andere leveranciers en maken gebruik van een ander softwareprotocol en andere hardware. Daarom is dit specifieke probleem met de software volgens NS niet opgetreden bij deze treinen.
Kunt u aangeven of de Thalys die gebruik maakt van de hogesnelheidslijn ook met dezelfde problematiek kampt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat machinisten onder druk staan op dit traject, waardoor ze zich ziek melden?
Volgens NS is geen sprake van extra uitval van personeel op dit traject. NS begrijpt dat de softwareproblemen mogelijk tot onzekerheid hebben geleid op de werkvloer. Er wordt waar nodig dan ook extra begeleiding aan machinisten aangeboden.
Kunt u aangeven welke trainingen machinisten ontvangen voordat zij op dit traject mogen rijden en in hoeverre zij hierna nog ondersteund worden?
NS geeft aan dat machinisten voordat zij op de HSL mogen rijden, aanvullend op de basisopleiding voor machinisten (gemiddeld 42 weken), een specifieke opleiding met goed gevolg moeten doorlopen. Deze opleiding voor het rijden op de HSL duurt in totaal acht weken en bestaat uit verschillende opleidingsmodules, onder andere over het treinmaterieel, ERTMS en specifieke infrastructurele eigenschappen van de HSL, zoals spanningssluizen en tunnels. Daarnaast zijn diverse toetsmomenten en andere vormen van begeleiding ingericht.
Een van de effectieve maatregelen van NS en ProRail binnen het Verbeterprogramma HSL-Zuid is bijvoorbeeld een helpdesk in het Materieel Besturingscentrum van NS. Hierdoor kunnen machinisten tijdens een stranding of storing contact opnemen met de helpdesk, een ervaren monteur en/of machinist, die bijstand biedt om de trein weer startklaar te maken.
De nieuwe software die ingevoerd is voor de Traxx locomotieven vroeg om andere handelingen voor de machinist. Om dit proces te ondersteunen heeft er een specifieke aanvullende opleiding plaatsgevonden en is ondersteunend materiaal aangeboden.
Kunt u aangeven wat NS sinds het bekend worden van de problematiek ondernomen heeft om de problemen op te lossen? Wanneer denkt u dat de problemen achter de rug zijn?
NS heeft in samenwerking met de leverancier van de treinsoftware, Bombardier, en ketenpartners ProRail, DVIS4 en NMBS en ILT actie ondernomen zodra zij in mei 2018 merkte dat de prestaties naar aanleiding van de software-update achteruit gingen. Hiervoor is vervolgens een oplossing ontwikkeld, waarvoor de goedkeuring op 30 november 2018 is ontvangen van ILT. In de periode van december 2018 tot en met de eerste helft van januari 2019 is de aangepaste software-update geïnstalleerd. Zoals genoemd in antwoord 4 is het nog niet bekend wat het precieze effect daarvan is.
Hoe wordt voorkomen dat de problemen tot eind 2021 blijven voortduren, tegen de achtergrond dat vanaf eind 2021 de nieuwe treinen in gebruik worden genomen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik er bij NS op aangedrongen om maatregelen te nemen om het aantal strandingen weer snel af te laten nemen. De nieuwe intercitytreinen ICNG, die vanaf dienstregelingsjaar 2021 instromen, zorgen naar verwachting voor een verbetering van de prestaties, omdat deze speciaal voor de HSL zijn ontworpen. In algemene zin heb ik u in mijn brief van 27 september jl.5 geïnformeerd over het maatregelenpakket van € 60 miljoen om de prestaties op de HSL verder te verbeteren en de langetermijnvisie van NS en ProRail.
Cijfers van ProRail laten zien dat de reizigerspunctualiteit – het percentage treinreizen met minder dan vijf minuten vertraging – is gedaald van 88,5 in januari naar 80 in oktober; welke gevolgen hebben de cijfers van ProRail, die laten zien dat de reizigerspunctualiteit – het percentage treinreizen met minder dan vijf minuten vertraging – is gedaald van 88,5 in januari naar 80 in oktober, voor de kpi’s op de hogesnelheidslijn?
Zie het antwoord op vraag 6.
Mogelijke sancties van de VS op Nederlandse bedrijven |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amerika sluit sancties tegen Nederlandse bedrijven niet uit»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aangekondigde Amerikaanse maatregelen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven, betrokken bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding, wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland. Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Is de Nederlandse regering officieel geïnformeerd over mogelijk sancties?
Nederland heeft geregeld contact met de VS, inclusief over sancties. De VS heeft Nederland en diverse andere Europese landen geïnformeerd over het Amerikaanse standpunt inzake Nord Stream 2 en over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding betrokken bedrijven. Hoewel de opvattingen over Nord Stream 2 binnen de EU uiteenlopen, zijn veel EU-lidstaten kritisch over de onevenredige impact van de huidige en mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Deze zorgen worden overgebracht aan de VS.
Is er diplomatiek contact met de VS geweest naar aanleiding van de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur? Zo nee, waarom niet en gaat dat dan nog wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageren andere Europese landen op deze uitspraken? Zijn ook in andere landen dergelijke maatregelen aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Biedt het door de Europese Unie opgerichte Special Purpose Vehicle (SPV) uitkomst voor Nederlandse bedrijven in deze casus?
Beantwoording van de mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen, zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen. Nederland blijft in bilateraal en EU-verband evenwel actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft de VS ook in andere landen en bedrijven mogelijke sancties aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke tegenacties kan Nederland ondernemen? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er in Europa samen opgetrokken om dergelijke sancties van de VS tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u reeds contact gehad met Shell, Boskalis en Van Oord over de praktische consequenties van dit dreigement?
Er is geregeld contact met Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de sancties, inclusief bedrijven betrokken bij Nord Stream 2.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken «Het is een privaat project. Als Nederlandse bedrijven daarbij betrokken zijn, en ik weet dat dat zo is, dan zullen zij in contact moeten treden met de Amerikaanse regering en moeten kijken wat de consequenties voor hen zijn.»?2
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij Nord Stream 2 betrokken bedrijven en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is het van belang dat bedrijven ook zelf specifieke vragen en zorgen over sancties kenbaar maken bij de Amerikaanse overheid.
Laat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven in de kou staan? Draagt de Nederlandse regering geen verantwoordelijkheid om Nederlandse bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 11.
Initiatieven voor passend onderwijs |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de ZON-aanpak (Zorg en ONderwijs samen voor de klas), waarmee men een oplossing denkt te formuleren voor de haalbaarheid van passend onderwijs, het verminderen van onderpresteren en het besparen van kosten?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van de ZON-aanpak. Het bieden van passend onderwijs is een kwestie van maatwerk leveren en een domein-overstijgende benadering van onderwijs en zorg kan hieraan bijdragen.
Wat is uw mening over de essentie van de ZON-aanpak, namelijk de samenhang van vier principes: een kleine klas met maximaal 23 leerlingen, leerkracht en zorgprofessional samen in de klas, ouderparticipatie en verantwoording weer op scholen? Hoe staat u ten opzichte van deze principes?
Het is aan het bevoegd gezag of het de ZON-aanpak hanteert. Ik constateer dat veel scholen aandacht hebben voor deze principes in verschillende vormen.
Bent u bereid om ruimte te bieden aan scholen om te experimenteren met de ZON-aanpak? Bent u bereid hierin de ruimte te creëren om de claims achter deze aanpak, zoals onder meer het verminderen van de aanspraak op jeugdzorg en de afname van het aantal thuiszitters in de praktijk te testen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het staat het bevoegd gezag vrij om zelf de methode te hanteren die het prefereert, mits deze in lijn is met de huidige wet- en regelgeving. Het huidig juridisch onderwijskader, biedt ruimte om de principes van de ZON-aanpak te hanteren.
Zoals aangegeven in de onderwijs-zorgbrief2 werken Minister de Jonge en ik onderwijs-zorgarrangementen uit waarin wij bekijken of de huidige onderwijs- en zorgkaders genoeg ruimte en duidelijkheid bevatten voor het bieden van maatwerk aan kinderen met een sterke ondersteuningsbehoefte van onderwijs en/of zorg. Hiermee willen wij dit vraagstuk fundamenteel benaderen, in plaats van slechts meer experimenteerruime te bieden. Uw Kamer zal naar verwachting bij de Voortgangsrapportage Passend Onderwijs (juni 2019) op de hoogte worden gesteld van de vorderingen omtrent deze arrangementen.
Erkent u dat er ook kinderen zijn waarvoor (tijdelijk) een andere locatie dan school nodig is? Welke oplossing biedt u hierin zodat passend onderwijs voor ieder kind mogelijk is?
Er zijn diverse mogelijkheden binnen de huidige wet- en regelgeving om onderwijs op een andere locatie dan school te volgen. Zo kan er afgeweken worden van de voorgeschreven onderwijstijd middels de Variawet3 en is de reikwijdte van deze wet vanaf 01/08/2018 zelfs verbreed en vereenvoudigd. Ook omtrent onderwijs aan zieke leerlingen bestaat een breed scala aan mogelijkheden om onderwijs op een andere locatie te volgen, bijvoorbeeld in een ziekenhuis of psychiatrische inrichting. Leerlingen kunnen tevens in aanmerking komen om tijdelijk geplaatst te worden bij een Orthopedagogisch Didactisch Centrum (OPDC) indien hun ondersteuningsbehoefte daar om vraagt. Tevens kan een deel van het onderwijsprogramma op een andere locatie worden gevolgd dan school. Voor initiatieven (bijvoorbeeld een zorgboerderij) is het ook mogelijk om een nevenvestiging van een school te worden. Tot slot werk ik aan een wetsvoorstel om het mogelijk te maken tijdelijk onderwijs op een particuliere onderwijsinstelling te volgen indien er geen dekkend regionaal aanbod is. Of er hiernaast nog meer ruimte nodig is wordt meegenomen bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen.
De essentie is te komen tot een passend aanbod dat kan bestaan uit een combinatie van onderwijs, ondersteuning, jeugdhulp en zorg. De ondersteuningsbehoefte van het kind staat hierbij altijd centraal. Het is van primair belang dat de ondersteuning van goede kwaliteit is en dat dit gewaarborgd kan worden.
Bent u bekend met nieuwe initiatieven van onderwijs-zorg combinaties, zoals Linawijs? Bent u bereid om voor deze en vergelijkbare initiatieven experimenteerruimte te bieden, inclusief de benodigde randvoorwaarden? Bent u bereid om het kwalitatieve onderzoek hiervan te ondersteunen?2
Ja, hier ben ik mee bekend. Samen met het Ministerie van VWS wordt een onderzoek uitgevoerd naar onder andere nut en noodzaak van de initiatieven en gaan wij bekijken of aanpassing van de onderwijs- en zorgkaders nodig zijn. Dit kwalitatieve onderzoek wordt momenteel aanbesteed en zal spoedig van start gaan en voor de zomer van 2019 zijn afgerond. De beleidsconclusies aangaande deze initiatieven nemen wij mee bij de uitwerking van de onderwijs-zorgarrangementen. Dan zullen de Minister van VWS en ik dus ook conclusies trekken over eventuele extra experimenteerruimte en de bijbehorende randvoorwaarden.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Passend onderwijs van 31 januari 2019 beantwoorden?
Nee, zie uitstelbrief5.
Het bericht ‘Fraudeverdachte verdient aan villa' en het bericht 'Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fraudeverdachte verdient aan villa»1 en het bericht «Beslag gelegd op huizen Erik Staal om miljoenenfraude»?2 Wat is uw reactie hierop?
Ja, deze berichten zijn mij bekend. De verhuur van een in beslag genomen onroerende zaak is in beginsel toegestaan. Wel kent beslag een blokkerende werking vanaf de inschrijving in de openbare registers (het Kadaster). Als de onroerende zaak na de inschrijving van het beslag in de openbare registers wordt verhuurd, moet de beslaglegger zijn rechten kunnen blijven uitoefenen. De beslaglegger moet de onroerende zaak bijvoorbeeld vrij van huur executoriaal kunnen verkopen. De huurder kan dan een vordering instellen tot schadevergoeding wegens niet-nakoming van de huurovereenkomst jegens de verhuurder. Overigens is op het beslag van onroerende zaken op Bonaire het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES van toepassing (zie de artikelen 726 jo. 505, lid3. De daarin opgenomen regeling stemt grotendeels overeen met de regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ik zie geen reden tot aanpassing van de regeling, omdat de beslaglegger geen hinder ondervindt van de verhuur.
Is het wettelijk toegestaan onroerend goed waar beslag op is gelegd te verhuren, zoals de heer Staal doet? Zo ja, op grond van welke wetgeving? Als het wettelijk is toegestaan, vindt u dat dan een wenselijke situatie? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of en hoe deze wetgeving aangepast kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u voorbeelden van andere situaties waarbij beslag is gelegd op onroerend goed en dit onroerend goed vervolgens wordt verhuurd aan andere partijen? Zo ja, welke voorbeelden zijn dit en bent u bereid om enkele voorbeelden naar de Kamer te sturen?
Een proces-verbaal van inbeslagneming van onroerende goederen wordt in de openbare registers ingeschreven en is daarom te raadplegen in deze registers. Dit geldt niet voor huurovereenkomsten. Hierdoor is niet te achterhalen welke beslagen onroerende goederen worden verhuurd.
Is in dit voorbeeld sprake van een woningonttrekking in de zin van de Huisvestingswet 2014?3 Zo nee, waarom niet?
Daarvan is geen sprake, aangezien op de BES-eilanden niet de Huisvestingswet 2014, maar de Wet volkshuisvesting ruimtelijke ordening en milieubeheer BES van toepassing is. De laatstgenoemde wet biedt de eilandsraad de mogelijkheid om in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte een huisvestingsverordening vast te stellen op grond waarvan het gebruik van bepaalde woonruimte aan vergunningsvereisten is gebonden. De eilandsraad heeft vooralsnog geen verordening vastgesteld.
Is het waar dat de villa op Bonaire van de heer Staal nog steeds te huur is op Qvillas?4 Heeft de heer Staal een vergunning om zijn villa te verhuren? Zo ja, kan deze vergunning worden ingetrokken door het openbaar lichaam Bonaire, en op grond waarvan?
Ik heb begrepen dat de betreffende villa inmiddels niet meer voor verhuur wordt aangeboden door Qvillas. Voor wat betreft uw vraag naar handhaving van een vergunning door het openbaar lichaam Bonaire merk ik, met verwijzing naar het antwoord op vraag 4, op dat voor verhuur geen vergunning is vereist. Handhaving is daarom ook niet aan de orde.
Is het openbaar lichaam Bonaire van plan om handhavend op te treden, en heeft het daarvoor voldoende bevoegdheden en capaciteiten? Zo nee, deelt u dan de opvatting dat dit een risico geeft op meer overtredingen van de Huisvestingswet 2014? Bent u in dat geval bereid om te onderzoeken of en hoe bevoegdheden en capaciteiten uitgebreid kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.