Het nieuws dat een farmaceut een diagnosemiddel voor prostaatkanker plots driemaal zo duur maakt |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Farmaceut maakt diagnosemiddel gallium voor prostaatkanker plots drie keer zo duur»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Ik vind het opmerkelijk dat de prijs van een diagnostisch middel plotseling zo fors in prijs stijgt, zonder dat de leverancier blijkbaar duidelijk heeft gemaakt waar die stijging op gebaseerd is. Ik weet niet waar de prijsstelling op gebaseerd is en of die fair is. Een dergelijk fikse en plotselinge prijsstijging vraagt natuurlijk om een uitleg. Ziekenhuizen kopen dit middel in en maken prijsafspraken met de leverancier. Van de leverancier mag dan ook verwacht worden dat hij inkopende ziekenhuizen duidelijkheid verschaft over de aanleiding voor deze prijsstijging.
Deelt u de mening van Marcel Stokkel, hoofd van de divisie diagnostiek van het Antoni van Leeuwenhoek, dat de prijsverhoging onverklaarbaar is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw analyse van de prijsverhoging van fabrikant Eckert & Ziegler? Waar is deze op gebaseerd? Is dit een faire prijsstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de totale financiële conseqenties voor de ziekenhuiszorg in Nederland? Kunnen de ziekenhuizen dit opvangen binnen de afgesproken budgetten?
Ziekenhuizen maken met zorgverzekeraars afspraken over budget en volumes. Zij kunnen hierbij ook afspraken maken over hoe om te gaan met veranderingen in de inkoopkosten van onder andere geneesmiddelen. Als er door de plotselinge prijsstijging van Gallium bij individuele ziekenhuizen problemen zouden ontstaan, dan moeten ze dit aankaarten bij de zorgverzekeraars en samen tot een oplossing komen. Ik heb geen zicht op het gebruik van Gallium binnen de verschillende ziekenhuizen. Overigens heb ik geen signalen dat ziekenhuizen door de prijsstijging van Gallium in de problemen raken.
Hoe kan het dat Nederlandse ziekenhuizen in zo’n grote mate afhankelijk zijn van één farmaceut? Is dit wenselijk?
Het verschilt per geneesmiddel in hoeverre ziekenhuizen afhankelijk zijn van één bepaalde firma. Dat ziekenhuizen voor bepaalde geneesmiddelen afhankelijk zijn van een farmaceut is ook niet te voorkomen. Een geneesmiddel wordt immers in het algemeen door een aanbieder (door)ontwikkeld en geregistreerd en deze krijgt vaak voor een aantal jaren een bescherming van zijn geneesmiddel. Dit kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van een patent, maar ook dataexclusiviteit en marktbescherming. Dit is ook wenselijk voor het stimuleren van innovatie. Na afloop van deze beschermingsconstructies komen er in veel gevallen meer aanbieders op de markt en ontstaat er concurrentie. In deze specifieke casus is er overigens ook nog een andere leverancier op de markt.
Welke activiteiten kunt u ontplooien om ervoor te zorgen dat ziekenhuizen voor een lagere en eerlijkere prijs aan dit middel kunnen komen?
Mijn beleid is erop gericht om ervoor te zorgen dat patiënten optimaal toegang hebben tot veilige, effectieve en betaalbare geneesmiddelen. Om (innovatieve) geneesmiddelen beschikbaar te houden voor de patiënt tegen aanvaardbare prijzen is de afgelopen jaren een breed scala aan maatregelen genomen. Een deel van deze maatregelen was gericht op het versterken van de inkooppositie van ziekenhuizen. Zo heeft de ACM verhelderd wat de kaders zijn voor gezamenlijke inkoop. In mijn «Voortgangsbrief geneesmiddelenbeleid» van 20 december 2018 vindt u een volledig overzicht van de voortgang op deze maatregelen. Specifiek voor deze casus geldt dat het aan ziekenhuizen is om met de leverancier afspraken te maken over dit middel. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars hebben de afgelopen jaren hun inkoop versterkt, bijvoorbeeld door vaker gezamenlijk in te kopen. Ze slagen er over het algemeen steeds beter in om lagere prijzen te bedingen. Het Platform Inkoopkracht bekijkt op mijn verzoek welke mogelijkheden er zijn om de inkoop verder te versterken.2
Is te verwachten dat dit straks ook met andere radiofarmaca en medische isotopen zal gaan gebeuren en hoe is dat te voorkomen?
Het staat de industrie vrij binnen de huidige wet- en regelgeving prijzen vast te stellen voor geneesmiddelen. Ik kan het handelsgedrag van de industrie bij specifieke middelen niet voorspellen. Wel verwacht ik maatschappelijk verantwoord gedrag van de industrie. De situatie voor radiofarmaca en medische isotopen is in deze niet anders dan voor andere geneesmiddelen.
Wat is thans de jaarlijkse omzet van radiofarmaca respectievelijk medische isotopen
Jaarlijks worden in Nederland ongeveer 400.000 diagnostische scans uitgevoerd en 4.000 therapeutische behandelingen met radioactieve isotopen verricht bij mensen met kanker of een andere ernstige aandoening. De prijzen van de radiofarmaca lopen erg uiteen. Zo kost het doen van een scan met behulp van het isotoop technetium-99m de zorgverzekeraar ongeveer 500–700 euro, maar loopt de prijs van de behandeling van leverkanker met yttrium-90 op tot tienduizenden euro’s. De totale jaarlijkse omzet van radiofarmaca is niet bekend. De bestraling van de grondstoffen, in een reactor of een versneller, is slechts een klein onderdeel van het totale productieproces van medische isotopen en maakt daarmee ook slechts een beperkt deel uit van de uiteindelijke kosten. Na de bestraling moeten nog diverse bewerkingen worden uitgevoerd om de radio-isotopen geschikt te maken voor medische toepassingen. Productiefaciliteiten moeten voldoen aan zeer strenge kwaliteitseisen, zowel op het gebied van stralingsveiligheid als medische kwaliteitseisen (Good Manufacturing Proces). Maar ook het vervoer is kostbaar omdat er sprake is van radioactief materiaal, dat naast veilig ook snel en efficiënt getransporteerd moet worden omdat het anders van samenstelling verandert. Al deze factoren zijn uiteindelijk van invloed op de (eind)prijs.
Wat is de verwachting met betrekking tot de prijsontwikkeling als Pallas straks voor een groot deel afhankelijk wordt van de farmaceutische industrie qua investeringen?
In 2012 is door het kabinet en de Provincie Noord-Holland besloten om een investering te doen om de mogelijkheid te bieden om tot een nieuwe reactor in Petten te komen, ter vervanging van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR). Voor de voorbereidingsfase (fase 1) hebben het Rijk en de Provincie Noord-Holland samen een lening van € 80 miljoen verstrekt die in drie tranches ter beschikking is gesteld. Voor de realisatie van de reactor is een nieuwe, onafhankelijke organisatie opgericht, de Stichting voorbereiding Pallas-reactor. Deze heeft de opdracht gekregen om te komen tot een gezonde business case, waarbij de bouw en exploitatie van de reactor volledig privaat met risicodragend kapitaal worden gefinancierd. Het bestralen van grondstoffen in de reactor is weliswaar een cruciaal onderdeel, maar ook slechts een van de onderdelen van het totale productieproces van medische isotopen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 8. De uiteindelijke prijs van radiofarmaca wordt daarom in belangrijke mate bepaald aan het einde van de productieketen. De verwachting is dan ook niet dat de private financiering van Pallas van groot effect zal zijn op de prijsontwikkeling.
Wordt met de Stichting voorbereiding Pallas-reactor ook gesproken over ontwikkeling van radiofarmaca in plaats van alleen over de productie van medische isotopen? Is het wenselijk om naast een wetenschapsagenda ook een zorgagenda te ontwikkelen? Kan dit eventueel concurrerend worden met farmaceuten als bijvoorbeeld de overheid hier een belangrijke rol in blijft spelen?
Stichting Pallas onderzoekt de optie om naast de Pallas-reactor ook de mogelijkheid te realiseren voor de omzetting van de in de reactor bestraalde producten in farmaceutische producten.
Ook is onlangs door NRG (de huidige exploitant van de HFR) en partners het initiatief genomen om te komen tot het FIELD-LAB in Petten. Dit fieldlab is ingericht om kleine hoeveelheden radiochemicals en radiopharmaceuticals te leveren voor preklinisch en klinisch onderzoek fase I en II. Het fieldlab-programma wordt uitgevoerd in samenwerking met Universitair Medische Centra, waar deze klinische onderzoeken worden uitgevoerd. Het fieldlab heeft als doel om de doorlooptijd van de ontwikkeling van nieuwe nucleaire geneesmiddelen in te korten, maar de fieldlab-faciliteit kan deze niet zelf op grote schaal produceren. De reactor, het fieldlab en de overige laboratoria in Petten bieden de faciliteiten die universitaire medische centra in staat stellen om in Petten klinisch onderzoek voor te bereiden en uit te voeren. Een zorgagenda kan bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe toepassingen van medische isotopen, maar ook aan de ontwikkeling van nieuwe manieren om veilig en efficiënt medische isotopen te produceren. Deze infrastructuur kan concurrentie stimuleren. Het voortouw hiervoor ligt bij het veld.
Luchtvervuiling en overlast door Tata Steel |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «In gevecht met een «ontembaar monster»»1 en «Provincie: Harsco had twee jaar geen vergunning voor verwerken restproduct Tata Steel»?2
Ja.
Kent u de klachten van omwonenden van Tata Steel en Harsco over stofregens en luchtvervuiling?
Ja.
Heeft u zicht op de wijze waarop de provincie Noord-Holland vergunningen uitgeeft die deze vervuiling van de omgeving mogelijk maken?
Bij brief van 22 januari j.l. (Kamerstuk 29 826, nr. 109) heb ik uw Kamer geïnformeerd over onder meer de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het rijk en de provincie en over de aanpak van de provincie Noord-Holland ten aanzien van de emissies vanaf het terrein van Tata Steel.
Controle op de vergunningverlening door de provincie verloopt via de provinciale staten. Als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ben ik systeemverantwoordelijk voor het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, de zogenaamde VTH-taken. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het stelsel als geheel, waarbij iedere partij, inclusief de provincie, zijn bevoegdheden houdt. De Inspectie Leefomgeving en Transport vervult binnen dit stelsel een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen door de provincies aan grote bedrijven, waaronder BRZO-bedrijven zoals Tata Steel. De provincie is in die gevallen verplicht de ILT om advies te vragen alvorens een vergunning te verlenen, waarop de ILT de mogelijkheid heeft daarop te adviseren.
Klopt het dat Harsco jarenlang zonder vergunning een werkwijze heeft toegepast die tot extra overlast heeft geleid?
De provincie mij laten weten dat stofverspreiding, waarbij stof met losse grafietdeeltjes neerdaalt bij de woningen in de regio, op grond van de geldende milieuvergunning niet is toegestaan.
Klopt het dat de vergunning achteraf is verleend en dat daarmee de toename van de overlast is gelegaliseerd in plaats van bestreden?
De provincie Noord-Holland heeft mij laten weten dat in 2014 door Harsco proefnemingen zijn uitgevoerd voor een nieuwe werkwijze, voor een afgebakende periode. Door de wijziging van de werkwijze is geluid- en geuroverlast gereduceerd. Deze proefnemingen zijn conform de regels gemeld en beoordeeld en pasten daarmee in de vigerende vergunning. In oktober 2014 heeft Harsco een wijziging van de vergunning aangevraagd voor deze werkwijze. De proefnemingen zijn in 2015 voortgezet maar niet gemeld en waren daarom volgens de provincie in die periode in strijd met de vigerende vergunning. In februari 2016 is de vergunning voor de nieuwe werkwijze definitief verleend, aldus de provincie.
Heeft u zicht op de wijze waarop de provincie de voorwaarden voor de vergunning handhaaft? Is dit in overeenstemming met de regels hiervoor? Is dit afdoende gezien de omvang van de overlast en de klachten?
De provincie heeft mij geïnformeerd over de wijze waarop zij de handhaving op de vergunning vormgeeft. Bovengenoemde brief aan uw Kamer gaat nader in op de reeds getroffen en voorgenomen maatregelen. Ik heb de provincie gevraagd mij op de hoogte te houden van de vervolgstappen en zal de uitvoering daarvan actief volgen.
Als de verantwoordelijk gedeputeerde in de Volkskrant zegt dat Harsco de stofproducerende werkwijze zonder medeweten van de provincie jaren eerder had ingevoerd, is er dan sprake van voldoende toezicht?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in beroep is gegaan tegen de besluiten van de provincie ten aanzien van de tekortschietende maatregelen tegen NOx-emissies? Hoe beoordeelt u de leuze van de provincie om deze maatregelen niet te treffen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het is aan de rechter om tot een uitspraak in deze zaak te komen.
Hoe wordt gecontroleerd of de provincie haar controlerende taak voldoende (effectief) uitvoert?
Gedeputeerde staten van Noord-Holland zijn het bevoegd gezag voor Tata Steel en Harsco op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Zij zijn verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en handhaving, de zogenaamde VTH-taken. In het geval van Tata Steel en Harsco is de uitvoering van deze taken belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De controle op de VTH-taken van de provincie verloopt via de provinciale staten.
Als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat ben ik systeemverantwoordelijk voor het VTH-stelsel. Dit betreft de zorg voor de inrichting en werking van het stelsel als geheel, waarbij iedere partij, inclusief de provincie, zijn bevoegdheden houdt. De Inspectie Leefomgeving en Transport vervult binnen dit stelsel een adviserende rol bij de verlening van omgevingsvergunningen door de provincies aan grote bedrijven, waaronder BRZO-bedrijven zoals Tata Steel. De provincie is in die gevallen verplicht de ILT om advies te vragen alvorens een vergunning te verlenen, waarop de ILT de mogelijkheid heeft daarop te adviseren.
Heeft de ILT voldoende middelen om haar rol hierin waar te nemen?
De ILT vult haar adviserende rol op omgevings-vergunningverleningsprocedures risicogestuurd in op basis van een inschatting van het risico op uitstoot en/of risico’s voor de externe veiligheid die met de vergunningverlening gepaard gaan.
Wat zijn de gezondheidsgevolgen voor omwonenden van de uitstoot van stof en andere vervuilende stoffen? Hoeveel mensen ondervinden naar verwachting schadelijke gezondheidseffecten van de emissies van Tata Steel en Harsco?
Op basis van gesprekken tijdens bewonersavonden van 28 november en 11 december 2018 heeft de provincie onder meer besloten om de huidige gezondheidssituatie in de regio door het RIVM te laten onderzoeken. Ik heb de provincie gevraagd mij te laten weten wanneer de eerste resultaten hiervan te verwachten zijn en tevens gevraagd de omwonenden nauwgezet van deze planning en onderzoeksresultaten op de hoogte te houden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Externe Veiligheid op woensdag 23 januari 2019?
Bij de beantwoording van deze vragen is rekening gehouden met de gebruikelijke reactietermijn van drie weken. De in de beantwoording op vraag 3 genoemde brief, waar in het ordedebat van 17 januari 2019 om werd gevraagd, heb ik uw Kamer nog voor het algemeen overleg Externe Veiligheid van 23 januari doen toekomen.
Het bericht dat alleen een radicaal ander dieet in 2050 alle monden kan voeden |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Alleen als we voortaan dit dieet volgen, kunnen we in 2050 alle monden voeden (en jaarlijks 11 miljoen doden voorkomen)»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport, opgesteld door vooraanstaande wetenschappers op het gebied van landbouw, gezondheid en duurzaamheid, dat stelt dat een omslag nodig is voor wat betreft onze voedselkeuzes, indien wij ook in 2050 willen dat alle wereldbewoners voldoende gezond en duurzame voeding binnen krijgen?
Het is een interessant en belangwekkend rapport. De conclusies zijn in lijn met verschillende adviezen die we in Nederland kennen. De Gezondheidsraad2 adviseert uit oogpunt van gezondheid bijvoorbeeld een meer plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon. De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) gaf in april 2018 een vergelijkbaar advies uit oogpunt van duurzaamheid en gezondheid3. U heeft van ons een gezamenlijke reactie op dit rapport ontvangen4.
Hoe verhouden de doelstellingen van het Preventieakkoord zich tot de doelstellingen die worden gesteld in het EAT-Lancet-rapport?
Het EAT-Lancet rapport beschrijft de gezondheidswinst van een gezonder voedingspatroon bij een aantal chronische ziekten zoals coronaire hartziekten, beroerte, diabetes en verschillende soorten kanker. Overgewicht is hierbij niet meegenomen. De genoemde ziekten zijn door de Gezondheidsraad betrokken bij het opstellen van de Richtlijnen Goede Voeding waarop het Voedingscentrum de Schijf van Vijf heeft gebaseerd. Het Nationaal Preventieakkoord voor overgewicht neemt de Schijf van Vijf als leidraad om de ambities en doelen op het gebied van voeding te realiseren.
Eten volgens de Schijf van Vijf stimuleert een verschuiving naar de consumptie van meer plantaardige en minder dierlijke producten, het vervangen van voedingsmiddelen met verzadigde vetzuren door die met onverzadigde vetzuren, de consumptie van volkoren graanproducten in plaats van geraffineerde graanproducten, en een beperkte consumptie van bewerkte producten met veel verzadigd vet, zout en toegevoegd suiker. Daarmee zijn de adviezen van de Schijf van Vijf in lijn met het EAT-Lancet gezonde voedingspatroon.
Ziet u redenen om, naar aanleiding van dit rapport, het beleid aan te passen rondom volksgezondheid en voeding?
Nee, dit rapport ondersteunt het beleid op het gebied van gezonde voeding, en de impuls die daar mede met het Nationaal Preventieakkoord aangegeven wordt. Een massamediale campagne over de Schijf van Vijf is onderdeel van deze impuls.
Hoe ziet u de door het rapport voorgestelde hoeveelheden suiker en vet in het licht van het Preventieakkoord?
In het Nationaal Preventieakkoord staan geen specifieke doelstellingen voor hoeveelheden suiker en vet. In het Nationaal Preventieakkoord wordt via verschillende acties ingezet op minder consumptie van suikers en vetten. De inzet is om het voedingsaanbod in de dagelijkse omgeving van mensen gezonder te maken, zodat de gezonde keuze gemakkelijker wordt, bijvoorbeeld op scholen en in ziekenhuizen. Hierbij is steeds de Schijf van Vijf de voedingsinhoudelijke leidraad. Richtlijnen voor bijvoorbeeld gezonde kantines zijn hiervan afgeleid. Producten binnen de Schijf van Vijf bevatten weinig verzadigd vet en suikers (en zout). De Schijf van Vijf geeft geen specifieke kwantitatieve adviezen voor toegevoegd vet en toegevoegde suikers. Wel kent de Schijf van Vijf een kwalitatief advies om voedingsmiddelen met verzadigde vetzuren te vervangen door voedingsmiddelen met onverzadigde vetzuren. Ten aanzien van toegevoegde suikers zijn de adviezen zo min mogelijk suiker toe te voegen en zo min mogelijk suikerhoudende dranken te drinken.
Daarnaast worden vanuit het Nationaal Preventieakkoord wat betreft suikers en caloriegehalte afspraken gemaakt over suikerhoudende frisdranken, koek, snoep en suikerhoudende zuivelproducten.
Komt de gezonde voedselkeuze van de Schijf van 5 overeen met de gezonde voedselkeuze uit het EAT-Lancet-rapport? Zo nee, waar verschillen ze van elkaar en gaat u zich inzetten om de Nederlandse standaard van een gezonde voedselkeuze aan te laten sluiten bij de gezonde voedselkeuze uit het EAT-Lancet-rapport?
Zie ook het antwoord op vraag 3. De Schijf van Vijf laat een gezond voedingspatroon zien dat een optimale hoeveelheid calorieën levert. EAT-Lancet geeft een optimaal referentie voedingspatroon voor 2050. Daarbij worden gemiddelde hoeveelheden voor voedingsmiddelengroepen aangegeven, en ranges daaromheen. Dit omdat niet de hele wereld dezelfde voedingsrichtlijnen gebruikt; er zijn culturele, geografische, demografische en individuele verschillen die lokale interpretatie en aanpassingen nodig maken. De aanbevelingen van de Schijf van Vijf zijn naast deze ranges gelegd.
De adviezen uit de Schijf van Vijf komen in grote lijnen overeen met het EAT-Lancet voedingspatroon. Voor bijna alle voedingsmiddelengroepen liggen de aanbevelingen van de Schijf van Vijf binnen de ranges van EAT-Lancet. Dit geldt voor volkoren graanproducten, groente, fruit, zuivelproducten, wit vlees, eieren, vis, peulvruchten en noten. De Schijf van Vijf geeft geen specifieke adviezen voor toegevoegd vet en toegevoegd suiker. De hoeveelheid rood vlees in de Schijf van Vijf ligt met maximaal 300 gram per week hoger dan de maximaal 100 gram per week uit EAT-Lancet. De maximale hoeveelheid totaal vlees in de Schijf van Vijf van 500 gram per week valt binnen de ranges van EAT-Lancet. De Schijf van Vijf kent ook een variant zonder vlees, die volledig in lijn is met EAT-Lancet.
Het Voedingscentrum stimuleert consumenten vanuit het huidige voedingspatroon te verschuiven naar een meer plantaardig dieet. Voor aardappelen ligt het advies in de Schijf van Vijf hoger dan EAT-Lancet. Dit omdat aardappelen een belangrijk onderdeel zijn van het Nederlandse voedingspatroon. De totale hoeveelheid koolhydraten geleverd door de Schijf van Vijf ligt beneden de 60 energie% die als bovengrens in het EAT-Lancet rapport is bepaald.
Door de Nederlandse consument te stimuleren meer volgens de Schijf van Vijf te eten, stimuleren we een gezonder en duurzamer voedingspatroon.
Blijft Nederland met de gemaakte doelstellingen in het Preventieakkoord ook onder de grenzen van de «planetary boundaries», die worden gebruikt in het EAT-Lancet-rapport?
De berekening die gedaan is in het EAT-Lancet rapport gaat ervan uit dat de Greenhouse Gas (GHG) emissie van het voedingspatroon 5.0 gigaton CO2-eq/jaar is. Uitgaande van 10 miljard mensen in 2050 is dit ongeveer 1.4 kg CO2-eq per dag per wereldbewoner. Het gemiddelde Nederlandse voedingspatroon zit momenteel rond de 5 kg CO2-eq per dag (bron: voedselconsumptiepeiling RIVM).
Dat laat zien dat er nog een flinke verschuiving te maken is. De inzet is erop gericht om mensen stapsgewijs meer duurzaam en volgens de Schijf van Vijf te laten eten. De berekening voor de Nederlandse situatie (5 kg CO2-eq) is overigens een momentopname. In 2050 zal dezelfde voeding minder impact hebben, door ingezette ontwikkelingen als beperken van de voedselverspilling en minder tot geen gebruik van fossiele brandstoffen.
Hoe verhoudt de Nederlandse landbouw sector zich tot de «planetary boundaries»?
De landbouwsector is gerelateerd aan de planetary boundaries stikstof, fosfaat, broeikasgasemissies, land-system change, fresh water use en biosphere intregrity. Voor geen van deze planetary bounderies zijn op nationaal niveau normen beschikbaar voor de Nederlandse landbouwsector, deels omdat een concrete invulling van het concept planetary boundaries normatieve keuzes vergt. Het is echter wel zo dat Nederland een hoge milieudruk kent. Hier staat tegenover dat de Nederlandse landbouw op een klein areaal een hoge productie realiseert.
Past de conclusie uit het EAT-Lancet-Rapport binnen de kringlooplandbouw visie? Zo ja, op welke manier wordt dit meegenomen in het beleid? Zo nee, waar verschilt dit van elkaar?
De grote uitdaging die ook de LNV-visie «Waardevol en Verbonden» benoemt, is dat de aarde de last van de huidige productiemethoden en het consumentengedrag niet langer kan dragen. Dit is in lijn met de conclusie van het EAT-Lancet-rapport. Het rapport stelt de belangwekkende vraag wat duurzame voedingspatronen kunnen zijn centraal. De LNV-visie richt zich meer op manieren om de productie en het gebruik van voedsel duurzamer te maken, vandaar de nadruk op onder andere kringlooplandbouw, voedselverspilling en de waardering van voedsel. Zoals ook in de visie benadrukt wordt, vindt het kabinet het van belang om consumenten te helpen bij het maken van duurzame en gezonde keuzes. De Kamerbrief van 16 april 2018 (Kamerstuk 31 532, nr. 193) gaat meer in detail in op de betreffende beleidsinzet.
Bent u bereid om de conclusies en aanbevelingen van het EAT-Lancet-rapport mee te nemen in de uitwerking van de kringlooplandbouw visie? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 9.
Wat voor aanpassingen zijn er nodig binnen de Nederlandse voedselproductiesector om de doelstellingen op biodiversiteit van het EAT-Lancet-rapport te behalen?
De doelstelling op biodiversiteit in het EAT-Lancet-rapport (maximaal 10 uitstervende soorten per miljoen soorten per jaar) is een doelstelling die op mondiale en niet op nationale schaal geformuleerd is. Nederland draagt bij aan die doelstelling door de biodiversiteitsdoelstellingen na te streven die in Europees (Vogel- en Habitatrichtlijnen) en mondiaal (Convention on Biological Diversity) verband overeengekomen zijn.
Het kabinet ziet de omslag naar kringlooplandbouw als essentieel om te komen tot duurzame verbetering van de biodiversiteit in het agrarisch gebied en in natuurgebieden en om daarmee de internationaal overeengekomen biodiversiteitsdoelstellingen na te streven. Specifiek gaat het dan om het in de LNV-Visie benadrukte herstel van de verbinding tussen landbouw en natuur, gebaseerd op het benutten van de functionele biodiversiteit in het agrarisch gebied, het zorgen voor specifieke soorten en het sluiten van kringlopen, waardoor voedselproductie minder negatieve effecten heeft op omliggende natuurgebieden. Zoals ook blijkt uit het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, is innige samenwerking tussen landbouw en natuur nodig om zowel de voedselproductie te verduurzamen als de biodiversiteit te herstellen. Juist omdat dat dat niet kan zonder ingrijpende veranderingen in hoe we produceren en consumeren, is het goed dat hier gezamenlijk aan gewerkt wordt.
Deelt u de mening dat we moeten streven naar een voedselproductie en dieet dat overeenkomstig is met die van het EAT-Lancet-rapport om de klimaatdoelstellingen te halen die het huidige kabinet hanteert?
Een duurzamer en gezonder voedselsysteem is urgenter geworden door de afspraken die zijn gemaakt in het Klimaatakkoord van Parijs. Eén van de grootste opgaven hierbij is dat we zoveel en zo snel mogelijk de emissie van broeikasgassen verminderen en ons aanpassen aan de veranderende klimaatomstandigheden die nu al zichtbaar zijn. Gerelateerd aan voedselproductie, moet in 2030 3,5 Mton CO2-equivalenten klimaatwinst zijn behaald door slimmere landbouw en landgebruik. In het ontwerpklimaatakkoord wordt hiervoor een pakket maatregelen gepresenteerd. Ook in de LNV-visie, «Waardevol en Verbonden» is het terugdringen van CO2-emissies een wezenlijk onderdeel. Wat betreft het dieet van consumenten geldt de Schijf van Vijf als richtlijn voor zowel gezonde als duurzame voeding (zie ook antwoord 7).
Kunt u deze vragen beantwoorden en een oordeel over het EAT-Lancet-rapport aan de Kamer doen toekomen voor het debat over het Preventieakkoord?
Ja.
Het bericht ‘Witte hesjes, zorg dat de gezondheidszorg weer zorg wordt’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Witte hesjes, zorg dat de gezondheidszorg weer zorg wordt»?1
Ja.
Wat vindt u van het idee om het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kostenstandaarden te laten ontwikkelen en deze te controleren? Kunt u antwoord toelichten?
Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ik vind niet dat hier door VWS opgestelde kostenstandaarden aan ten grondslag zouden moeten liggen. Onderdeel van een goede bedrijfsvoering is dat zorgaanbieders inzicht hebben in hun kosten en deze ook toerekenen, passend bij de eigen lokale situatie. Een goede bedrijfsvoering betekent daarnaast dat er goede afspraken gemaakt moeten worden met de betrokken zorgverzekeraars over een passende vergoeding voor de geleverde zorg.
Wat vindt u van de stelling dat in elke ziekenhuisbestuur of in de raden van toezicht een arts benoemd moet worden en vertegenwoordigers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Kunt u antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg en voor het organiseren van de daarvoor benodigde bestuurlijke en bedrijfsmatige randvoorwaarden. Vanuit dat gegeven ga ik niet mee met deze stelling. Het staat zorgorganisaties vrij om artsen of andere medische professionals te benoemen in hun raad van bestuur of raad van toezicht. Dit komt in de praktijk ook regelmatig voor. Zowel bij ziekenhuizen als in andere sectoren van de zorg.
Wanneer vertegenwoordigers van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en/of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zelf deel uit zouden maken van het bestuur of de raad van toezicht van een zorgaanbieder, dan zouden de NZa en/of IGJ mede verantwoordelijk worden voor zorg waarvoor zij als publieke toezichthouder juist onafhankelijk op toe moeten zien. Er zou dan sprake zijn van de spreekwoordelijke situatie waarbij de slager zijn eigen vlees keurt. Een dergelijke situatie is onwenselijk.
Wat vindt u van de stelling dat zorgverzekeraars geen doorslaggevende invloed dienen te hebben op behandelingen in een ziekenhuizen door prijs- en begrotingsafspraken, omdat financiële belangen van zorgverzekeraars op deze manier voorrang krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het niet eens met deze stelling. Het gaat mij niet om het belang van de zorgverzekeraar, maar om het belang van de verzekerde. Zorgverzekeraars onderhandelen namens hun verzekerden met ziekenhuizen over meerdere aspecten. Kwaliteit en toegankelijkheid van zorg zijn daarbij belangrijk. Maar natuurlijk moet ook worden onderhandeld over de prijzen (en indirect begrotingen) van behandelingen in het ziekenhuis. Als een zorgverzekeraar lagere prijzen afspreekt, kan hij dit immers doorrekenen in een lagere premie voor een verzekerde waardoor de premie (en dus de zorg) betaalbaar blijft.
Armoede en achterblijvende lonen |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Minimale uitgaven bij een laag inkomen» van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) waarin onderzocht is of er genoeg inkomsten zijn voor onvermijdbare uitgaven en voor sociale participatie bij gezinnen op het sociaal minimum?1
Het Nibud rapport bevat een overzicht wat verschillende voorbeeldhuishoudens aan inkomen ontvangen en welke uitgaven zij volgens het Nibud zouden moeten kunnen doen. Dit volgt dezelfde methodiek als die gehanteerd wordt in de minimumvoorbeeldbegrotingen en de minima-effectrapportage die het Nibud maakt om de toereikendheid van respectievelijk de landelijke en gemeentelijke inkomensondersteuning in kaart te brengen.
In het onderzoek wordt een vergelijking gemaakt van de uitgaven uit de minimaeffectrapportage en de landelijke inkomensondersteuning. Het gemeentelijk minimabeleid is in het onderzoek niet meegenomen, terwijl gemeenten hier wel beleid op voeren. Voor de meeste huishoudens die het Nibud laat zien zijn de landelijke regelingen voldoende om in de basisbehoeften te voorzien. Bij een aantal huishoudens kan een tekort ontstaan wanneer ook de kosten voor sociale participatie worden meegenomen. Bij die laatste post hebben juist gemeenten een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat ook mensen met een laag inkomen kunnen participeren. Veel gemeenten bieden om die reden een kindpakket of een kortingspas aan in combinatie met andere voorzieningen in natura.
Vindt u het ook onthullend dat uit het onderzoek blijkt dat het minimumloon voor een stel met kinderen niet voldoende is om van rond te komen en dat een stel met twee oudere kinderen 217 euro per maand tekortkomt en een stel met vier kinderen maar liefst 305 euro tekortkomt?
Het Nibud rapport maakt duidelijk dat de basisbehoeften voor veel huishoudens gedekt worden door de landelijke regelingen voor inkomensondersteuning. Ook het minimumloon is in veel gevallen voldoende om te voorzien in de basisbehoeften en vaak ook meer. Voor grote gezinnen van 6 of 8 personen kan er een tekort ontstaan. Dit is ook niet verrassend gezien dat de kindregelingen een tegemoetkoming bieden in de kosten van kinderen. Hoewel de inkomensondersteuning voor kinderen de afgelopen jaren flink is geïntensiveerd, zijn deze niet volledig kostendekkend en beogen dit ook niet te zijn. Kinderen blijven in eerste instantie de financiële verantwoordelijkheid van de ouders. Daarnaast is de bijstand een vangnet met een sober karakter, dat maakt het voor grote gezinnen niet eenvoudig om van rond te komen. Het kabinet zet in op koopkrachtverbetering door intensiveringen in de kindregelingen en een lagere inkomstenbelasting. Daar hebben grote gezinnen in de bijstand ook voordeel van.
In de beleidsdoorlichting artikel 10: kindregelingen die ik eind december naar uw Kamer heb gestuurd, is geconcludeerd dat de kinderbijslag en het kindgebonden budget niet in alle situaties in gelijke mate voorzien in een bijdrage die aansluit op de kosten van kinderen. De aansluiting van de (vormgeving van de) tegemoetkomingen bij de kosten van kinderen naar huishoudtype, leeftijd van de kinderen en aantal kinderen in het gezin kan evenwichtiger. De toenemende kosten van oudere kinderen worden niet volledig weerspiegeld in de kindregelingen en tevens bouwt het kindgebonden budget voor grotere gezinnen sneller af dan de relatieve extra kosten van een volgend kind in het gezin. Deze conclusie sluit aan bij de conclusies uit het Nibud-rapport.
In de reactie op de beleidsdoorlichting heeft het kabinet aangegeven dat er daarom aanleiding is voor nader onderzoek naar een mogelijke herallocatie van de beschikbare financiële middelen binnen de kindregelingen. Dit vergt echter een zorgvuldige afweging. De (inkomens)effecten voor verschillende groepen, inclusief de effecten op het risico op armoede moeten daarin meegenomen worden.
Het kabinet hecht veel waarde aan de ondersteuning van ouders en de ontplooiing van kinderen. In het regeerakkoord is afgesproken om € 1 miljard extra vrij te maken om ouders te ondersteunen. Per 2019 zijn daarom de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag verhoogd. Vanaf 2020 wordt de grens waar het kindgebonden budget voor paren wordt afgebouwd flink verhoogd. Deze maatregelen zijn nog niet in de cijfers van het Nibud-rapport verwerkt.
Verder verlaagt het kabinet de lasten op werk waar juist gezinnen met een inkomen rond het minimumloon van profiteren. Zo gaan de algemene heffingskorting en de arbeidskorting allebei elk jaar tot en met 2021 omhoog. Verder verhoogt het kabinet in 2019 de zorgtoeslag voor paren. Het kabinet zet er ook op in dat als gezinnen op minimumloon meer gaan werken ze hiervan meer overhouden. In 2020 wordt daarom de arbeidskorting verhoogt bij het afbouwpunt. Zo hou je meer over als je bij een inkomen op het minimumloon meer gaat verdienen.
Wat gaat u doen nu blijkt dat veel huishoudens op het sociaal minimum in de rode cijfers zitten (zoals gezinnen, alleenstaanden en paren zonder kinderen)?
Zie antwoord 2.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een gezin met een bijstandsuitkering en twee oudere kinderen 275 euro per maand tekortkomt en een gezin met vier kinderen zelfs 364 euro per maand tekortkomt?
Zie antwoord 2.
Vindt u het aanvaardbaar dat gezinnen met een bijstandsuitkering en kinderen in de tienerleeftijd geld tekortkomen voor hun basisbehoeften?
Zie antwoord 2.
Bent u bereid om armoede structureel te bestrijden door het minimumloon met 10 procent te verhogen? Zo nee, hoe voorkomt u dat deze groep in de armoede blijft zitten?
Het verhogen van de uitkeringen en het WML lijkt een sympathiek idee, omdat groepen aan de onderkant hun inkomen zien toenemen en de ongelijkheid daalt. Tegelijkertijd kleven er forse bezwaren aan dit voorstel. Het verhogen van de uitkeringen met 10% heeft tot gevolg dat het minder aantrekkelijk wordt om te gaan werken. Ook neemt de vraag naar arbeid rond het minimumloon af doordat de loonkosten stijgen. Naar verwachting van het CPB is het verwachte werkgelegenheidsverlies van deze maatregel circa 1,0%. Daarbij komt dat dit een zeer kostbare maatregel is. De maatregel kost structureel 4,6 mld euro. Hiervoor biedt de SZW-begroting geen dekking. Bovendien is het voor veel huishoudens niet nodig het sociaal minimum te verhogen om te voorzien in de basisbehoeften. Dat laat dit rapport van het Nibud zien.
De armoedeproblematiek heeft de bijzondere aandacht van het kabinet. Zo wordt, ook in samenspraak met gemeenten, gewerkt aan een kabinetsbrede schuldenaanpak. Voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder (gezinnen met) kinderen is in het regeerakkoord extra geld uitgetrokken.
Verder ondersteunen we als kabinet het inkomen bij minima. Zo gaat de algemene heffingskorting met ruim € 350 omhoog, wat direct doorwerkt in de uitkeringen. Verder gaat de zorgtoeslag voor paren en de kinderbijslag omhoog. Het kabinet ziet (meer) werk als de beste weg uit armoede. Daarom verlaagt het kabinet de inkomstenbelasting bij werkenden het meest. Hiermee zet het kabinet erop in werk meer te laten lonen en de doorstroom naar een beter betaalde baan of meer uren werk aantrekkelijk te maken.
Kunt u reageren op het feit dat vooral eenverdieners en grote gezinnen de klos zijn?
Rondkomen met een minimuminkomen is voor grote gezinnen een uitdaging. De inkomensondersteuning voor kinderen is een tegemoetkoming in de kosten. De financiële verantwoordelijkheid van kinderen ligt in eerste instantie bij de ouders. Zoals al genoemd bij de beantwoording van vraag 2, is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de inkomensondersteuning voor kinderen. Ook dit kabinet zet die lijn door met de verhoging van de kinderbijslag en kinderopvangtoeslag.
Wilt u onderzoeken welke maatregelen genomen kunnen worden om te voorkomen dat de tekorten bij gezinnen zo hoog oplopen?
Eind december van vorig jaar is de beleidsdoorlichting artikel 10: Kindregelingen naar uw kamer gestuurd. In de kabinetsreactie is aangegeven dat er aanleiding is tot verder onderzoek naar een mogelijke herallocatie van de beschikbare financiële middelen binnen de kindregelingen. De inkomenseffecten voor verschillende groepen, maar ook het effect op de armoedeval zullen hierin afgewogen moeten worden. Nieuwe opties zullen daarom geen makkelijke keuzes bevatten.
Bent u bereid te bezien of het kindgebonden budget voor deze gezinnen verhoogd kan worden?
Het kabinet ondersteunt gezinnen met kinderen door de kinderbijslag te verhogen. Voor een gezin met twee kinderen gaat het hier om een verhoging van € 150. Verder wordt het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren verhoogd om de marginale druk te verlagen.
Vindt u het wenselijk dat het gemeentelijke armoedebeleid sterk per gemeente verschilt en dat deze gezinnen in sommige gemeenten geholpen worden en in andere gemeenten niet? Zo nee, wat onderneemt u daartegen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokale armoede- en schuldenbeleid. Zij kunnen immers maatwerk leveren en hun burgers het beste bereiken. Bij deze verantwoordelijkheid past het dat gemeenten de ruimte krijgen om de middelen uit te geven op een wijze en in een tempo die passend zijn bij de lokale situatie. Wel zijn over de inzet van middelen bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt. De naleving van deze afspraken wordt gemonitord en indien nodig worden maatregelen getroffen. Ook is het kabinet met Divosa en de VNG in gesprek over hoe gemeenten het beste kunnen worden ondersteund bij de vormgeving van het lokale armoedebeleid. Hiermee zorgen we ervoor dat gemeenten niet allen het wiel hoeven uit te vinden, maar van elkaar kunnen leren.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat huishoudens sociaal moeten kunnen participeren in de samenleving? Erkent u dat dit nu niet het geval is?
Het is erg belangrijk dat huishoudens sociaal kunnen participeren, ook degenen met minder inkomen. Veel gemeenten hebben dan ook een kortingspas voor minima voor korting op cursussen en of culturele- of sportactiviteiten of een regeling die deelname aan diverse activiteiten tot een bepaald bedrag vergoedt. Het kabinet benadrukt het belang van participatie van kinderen. Daarom ontvangen gemeenten aanvullende middelen om specifiek aan sociale participatie van kinderen te besteden. Ook via de 4 landelijke armoedepartijen (leergeld, jarige job, jeugd sport en cultuurfonds en nationaal fonds kinderhulp) wordt hier op ingezet. Uit de recent aan de Kamer verzonden tussenevaluatie van de inzet van deze middelen blijkt dat gemeenten en de armoedepartijen steeds meer kinderen weten te bereiken2. We zijn er nog niet, maar er zijn mooie stappen gezet. Het kabinet is met Divosa en de VNG in gesprek over de stappen die gezet kunnen worden om nog meer kinderen te bereiken.
Hat kabinet benadrukt het belang van onderwijs en de participatie van kinderen omdat dit kansenongelijkheid en intergenerationele armoede tegengaat. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau komt naar voren dat 93 procent van de kinderen die in armoede leeft als volwassene geen risico op armoede loopt.3Voor kinderen die niet in armoede opgroeien is die kans 96 procent. Gemeenten krijgen in de hernieuwde bestuursafspraken met het rijk dan ook extra ruimte om hierop in te zetten. Ook onderwijs speelt hierin een belangrijke rol. Een (hogere) opleiding verkleint de kans op armoede.4
Deelt u de mening dat armoede altijd, maar zeker onder werkenden, onacceptabel is?
De bestaande armoede onder werkenden is een bron van zorg. De voornaamste oorzaak van armoede onder werkenden ligt bij het werken van weinig uren per week of het maken van weinig winst als zelfstandige. Tegelijkertijd is werk wel de beste manier om uit de armoede te komen, mits je voldoende uren werkt als werknemers of voldoende winst maakt als zelfstandige.
Het kabinet zet daarom in op het verlagen van de inkomstenbelasting, zodat werkenden meer te besteden hebben en meer uren werken nog meer gaat lonen. En waar zelfstandigen die bewust voor het ondernemerschap kiezen de ruimte moeten krijgen, zijn juist zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt kwetsbaar. Daarom neemt het kabinet maatregelen om hen te beschermen en zo het risico op armoede te beperken. Daarnaast zal in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Deeltijdwerk worden gekeken of er belemmeringen zijn die weggenomen kunnen worden, zodat deeltijders meer uren kunnen werken.
Ook voor werkende gezinnen met een laag inkomen is het van belang om te kunnen participeren in de samenleving en hierdoor de kansenongelijkheid van kinderen tegen te gaan. Daarom gaat het kabinet met gemeenten in gesprek hoe zij de groep werkenden met een laag inkomen beter kunnen bereiken.
Onderschrijft u de uitspraken van onder andere de Nederlandse Bank, de Rabobank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dat hogere lonen wenselijk zijn?
De lonen reageren met enige vertraging op de economische ontwikkeling. Eerst neemt de werkgelegenheid toe in economisch herstel, en dan pas de loongroei. Inmiddels zien we dat de loongroei in de buurt is gekomen van de economische groei. De cao-lonen zijn met 2,1% gestegen in 2018 (CBS). Voor dit jaar verwacht het CPB dat de loongroei (2,8%) hoger ligt dan de economische groei (2,2%).5 Ook in de realisaties zien we de stijging al terug. In de reeds afgesloten cao’s voor 2019 is de gemiddelde loonstijging 2,5%.6
Het op 23 november 2018 verschenen onderzoek van het CPB over de loonontwikkeling wijst op de lagere groei van de arbeidsproductiviteit als belangrijke verklaring voor de lagere loongroei in het verleden. Beter begrip van de groei van de arbeidsproductiviteit en effectiviteit van beleidsopties is van belang om hogere loonstijgingen te realiseren. Omdat loonbeleid maatwerk vereist, is het aan decentrale partijen om hier afspraken over te maken. De situatie is immers van sector tot sector verschillend.
Het kabinet zet in op een hoger nettoloon door de inkomstenbelasting te verlagen. Dit vertaalt zich direct door in een hogere koopkrachtontwikkeling voor werkenden. Verder gaan, zoals al eerder aangegeven, de kinderbijslag en de zorgtoeslag voor paren omhoog. Het kindgebonden budget wordt later afgebouwd waardoor paren met kinderen met een lager of middeninkomen meer ontvangen.
Hoe verklaart u dat de loongroei zo ver achterblijft bij de groeiende winsten en de economische groei?
Zie antwoord 13.
Wat gaat u doen om meer loongroei en meer koopkracht voor de mensen te bewerkstelligen?
Zie antwoord 13.
Het bericht ‘Pon-affaire op herhaling’ |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pon-affaire op herhaling»?1
Ja.
Wanneer is de aangifte tegen de nationale politie over een aanbesteding binnengekomen bij de Rijksrecherche en wat is er na die tijd gebeurd met deze aangifte? Kunt u nagaan wanneer de Rijksrecherche verwacht te kunnen starten met het onderzoek over de aanbestedingsprocedure?
De in het bericht genoemde aangever heeft al eerder aangiften tegen de Nationale Politie gedaan. In 2017 zijn al enkele van die aangiften afgedaan door de zaaksofficier van justitie. De nu nog openstaande aangifte tegen de Nationale Politie is in februari 2018 ontvangen en ziet op dezelfde problematiek als uit een eerdere – reeds afgedane – aangifte. De aangever heeft een art. 12 Sv-klacht ingediend tegen de beslissing om niet over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Vanwege de mogelijke overlap tussen de nieuwe aangifte en de art. 12 Sv-klacht moest worden beoordeeld of een nieuw onderzoek opportuun was. Na een uitvoerige analyse van de nieuwe aangifte en na bestudering van de naderhand toegezonden omvangrijke stukken, heeft het Openbaar Ministerie in afstemming met de Rijksrecherche in september 2018 besloten de aangifte op te pakken. De stukken zijn – ten behoeve van de uitvoering van het onderzoek – in december 2018 overgedragen aan de Rijksrecherche. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Daarnaast is er ook aangifte gedaan tegen de korpschef van de Nationale Politie vanwege vermeend smadelijke en lasterlijke uitspraken in de media. Deze aangifte is inmiddels geseponeerd vanwege het ontbreken van aanknopingspunten voor de verdenking van een strafbaar feit.
Vindt u dat deze aangifte met voldoende prioriteit wordt behandeld? Zo nee, wat is hier volgens u de oorzaak van?
De diverse aangiften van de heer Van Hoeven zijn met de nodige zorgvuldigheid opgepakt. De aangever heeft meermaals nieuwe en omvangrijke aanvullingen op de oorspronkelijke aangiften ingezonden naar het Landelijk Parket. De zorgvuldige bestudering van deze nieuwe aangifte en aanvullingen hierop, heeft enige tijd gekost alvorens er opnieuw een Rijksrecherche-onderzoek gestart kon worden en er capaciteit vrijgemaakt kon worden. Dit onderzoek loopt nu.
Hoeveel mensen werken er op dit moment voor de Rijksrecherche? Wat is de leeftijdsopbouw van het personeel? Verwacht u de komende tijd verandering in het personeelsbestand door bijvoorbeeld een hogere uitstroom door onder andere vergrijzing, zoals bij de nationale politie het geval is?
De formatieve sterkte is 127 fte voor de Rijksrecherche waarvan 109 fte operationele capaciteit betreft. De leeftijdsopbouw van de bezetting is in personen: 20–29 jaar: 2; 30–39 jaar: 19; 40–49 jaar: 27; 50–59 jaar: 63; 60–67 jaar: 21. Gezien de leeftijdsopbouw ligt het voor de hand dat de Rijksrecherche de komende tien jaar een relatief grote uitstroom heeft van medewerkers die nu in de categorie 55+ vallen. Bij het invullen van vacatures wordt voor zover mogelijk gelet op een diverse leeftijdsopbouw in het personeelsbestand.
Hoeveel zaken behandelt de Rijksrecherche jaarlijks? Is dit aantal de laatste jaren toe- of afgenomen?
De Rijksrecherche neemt jaarlijks ruim 100 zaken in. De afgelopen jaren is de instroom gelijk gebleven maar in 2018 was er een opvallende toename, in 2018 zijn er 139 zaken ingestroomd.
Wat voor soort zaken behandelt de Rijksrecherche? In hoeverre is de aard van de zaken die de Rijksrecherche behandelt de laatste jaren complexer geworden en in hoeverre is de Rijksrecherche hierop aangepast, bijvoorbeeld door andere opleidingseisen?
De Rijksrecherche is aangewezen voor strafrechtelijk onderzoek naar:
Veel rijksrecherche-onderzoeken zijn inherent complexe onderzoeken vanwege het feit dat onderzoeken in een politiek-bestuurlijk gevoelige context moeten worden uitgevoerd en ook dikwijls extra inspanningen moeten worden verricht om onderzoeken af te schermen. Daarnaast signaleert de Rijkrecherche een toename in de ernst en complexiteit van sommige zaken. Zo is steeds vaker sprake van een criminele component en/of vermenging met georganiseerde criminaliteit bij lekonderzoeken.
De Rijksrecherche vindt het van belang de hoge kwaliteit van de rijksrechercheurs te behouden. Zij moeten opereren in een complexe politiek-bestuurlijke omgeving, een kwalitatief goed dossier afleveren en zo snel mogelijk op hoog niveau inzetbaar zijn. Rijksrechercheurs zijn minimaal HBO of WO geschoold en beschikken veelal over een recherche-Master opleiding. Rijksrechercheurs worden permanent getraind en bijgeschoold, zowel op fysieke vaardigheid als op juridische kwaliteit.
Hoeveel zaken wachten op dit moment bij de Rijksrecherche op behandeling? Wat is de kans dat deze zaken op (korte) termijn kunnen worden behandeld en afgedaan?
Uit het intake-proces van de Rijksrecherche van de laatste jaren blijkt dat zaken niet altijd in de volle breedte kunnen worden opgepakt. Er bestaat de noodzaak om onderzoeken selectief in te nemen en soms in omvang te beperken. Tevens wordt er soms voor gekozen om andere opsporingsdiensten (delen-) van onderzoeken over te laten nemen.
Hoe lang wordt gemiddeld aan een zaak besteed? Hoeveel mensen werken gemiddeld aan een zaak? Wat is de totale doorlooptijd per zaak gemiddeld? Vindt u dit tempo voldoende? Zo nee, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo ja, wat bent u van plan hier aan te doen?
Er is geen inschatting te maken van de gemiddelde doorlooptijd of aantal mensen dat aan een zaak werkt. Dat komt doordat elke zaak uniek en complex is en daarmee een eigen dynamiek kent. In het intake-proces van de Rijksrecherche wordt steeds een beslissing genomen over de inzet en de doorlooptijd van een onderzoek. Ook kan tussentijds worden bij- of afgeschaald n.a.v. de onderzoeksbevindingen, dan wel andere onderzoeken die een hogere prioriteit kennen.
Hoe worden zaken geprioriteerd? Hoe wordt bepaald hoeveel mensen aan welke zaak werken? Ziet u hier mogelijkheden voor verbetering? Zo ja, bent u bereid met de Rijksrecherche hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De prioritering van zaken binnen het intake-proces van de Rijksrecherche vindt plaats in nauwe afstemming met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft het overzicht met betrekking tot de beschikbare capaciteit en het aanbod en complexiteit van zaken en kan een goede inschatting maken hoe de (schaarse) capaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet.
Deelt u de mening geschetst in het artikel dat de Rijksrecherche te maken heeft met capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u eraan doen om deze capaciteitsproblemen te verhelpen?
Belangrijke randvoorwaarde voor het weerbaar maken en houden van het openbaar bestuur tegen corrumperende invloeden vanuit de onderwereld is een goede informatiepositie en deskundige opsporingscapaciteit. De Rijksrecherche vervult daarin een belangrijke rol. Capaciteit voor opsporing en vervolging is altijd schaars en dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten gesteld. Dat geldt ook voor de Rijksrecherche.
In de jaren 2000 en 2001 is gewerkt aan de uitvoering en afronding van de door de toenmalige Minister van Justitie aangekondigde maatregelen om het functioneren van de Rijksrecherche te verbeteren. Uitbreiding van de capaciteit van de Rijksrecherche was onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Op basis van de constatering van de toenmalige onderzoekscommissie en nader onderzoek naar de werklast is het budget van de Rijksrecherche vanaf het jaar 2002 structureel opgehoogd ten behoeve van capaciteitsuitbreiding.
De afgelopen jaren hebben de taakstellingen van het OM ook invloed gehad op het budget en de capaciteit van de Rijksrecherche. Het OM heeft desgevraagd met ingang van 2017 een klein structureel intensiveringsbudget ontvangen voor de ontwikkelingen bij de Rijksrecherche.
De ontwikkelingen in de criminaliteit staan echter niet stil en hebben – zoals hierboven aangegeven en in het antwoord op vraag 7 – sinds de genoemde versterkingen, geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. De intensiveringsgelden hebben deze bovengenoemde ontwikkelingen slechts deels gecompenseerd.
Het tegengaan van corruptie is een belangrijk aspect bij het terugdringen van ondermijnende criminaliteit. Bij de beoordeling van de versterkingsplannen van de regio’s en de landelijke diensten in het kader van het zogenaamde Ondermijningsfonds is dan ook de positie van de Rijksrecherche bezien. Op basis van het advies van het Strategisch Beraad Ondermijning heb ik besloten dat het inzetten van incidentele middelen uit het Ondermijningsfonds ten behoeve van extra formatie van de Rijksrecherche niet in de rede ligt. Wel zijn extra middelen beschikbaar gesteld om te starten met het ontwerpen van een analysetool, gekoppeld aan het ontwikkelen van een plan van aanpak hoe (ambtelijke) corruptie steviger kan worden aangepakt.
Vindt u dat onderzoeken naar de misstanden binnen de politie en het openbaar ministerie, waarvan ze zelf aangeven dat deze als topprioriteit zijn aangemerkt, in de praktijk ook tot de benodigde inzichten leiden?
Bewustwording, zelfreflectie en het continu doorontwikkelen van het vakmanschap zijn essentiële elementen om de integriteit binnen de politieorganisatie en het openbaar ministerie te waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat niet alleen de individuele ambtenaar, maar ook de organisatie als geheel leert van de incidenten die plaatsvinden. Om het bereik van een dergelijk leereffect te vergroten gaat de politie momenteel na op welke wijze individuele zaken gebruikt kunnen worden ter lering van alle medewerkers. In dit verband verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 inzake de interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.2 De politie en het openbaar ministerie voeren reeds een actief integriteitsbeleid en beschikken over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van medewerkers van de politie en het openbaar ministerie – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van nieuwe medewerkers. Voor wat betreft de screening van (kandidaat) ambtenaren van politie zal op korte termijn het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen aan uw Kamer worden gezonden. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk ook de omgeving van de betrokkene (zoals de partner) te onderzoeken. Ook zal een doorlopende screening worden ingevoerd.
Hoe kan het dat in het jaar 2000 al werd geconcludeerd dat sprake was van capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche, maar ondanks dat advies nauwelijks iets is verbeterd? Kunt u aangeven welke navolging is gegeven aan de adviezen uit dit rapport in opdracht van oud-minister Korthals?
Zie antwoord vraag 10.
De terugkeer van de wolf in Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de terugkeer van de wolf een positieve ontwikkeling is en dat de inspanningen om de wolf te beschermen hun vruchten afwerpen?
De bescherming van de wolf in een groot deel van Europa heeft bijgedragen tot het herstel van deze soort. Vanuit het natuurperspectief is dat een belangrijke ontwikkeling. Tegelijk bemerk ik dat de terugkeer van de wolf niet alleen in Nederland maar ook in andere Europese landen nieuwe vragen en discussies oproept, waar we goed mee om moeten gaan.
Deelt u de mening dat deze inspanningen teniet worden gedaan wanneer er over zou worden gegaan tot heropening van de jacht op de wolf?
In diverse landen gaan stemmen op om de groei van de wolvenpopulaties te beheersen. Afschot zou daarbij een van de mogelijke beheersmaatregelen zijn. Dit hoeft niet a priori te leiden tot het teniet doen van de inspanningen die geleid hebben tot de terugkeer van de wolf.
De jacht op de wolf is in Nederland niet aan de orde. De wolf staat op de lijst van streng beschermde diersoorten van het Verdrag van Bern en op de lijst van diersoorten van communautair belang van de Habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming staan geen jacht toe op diersoorten van communautair belang.
Kent u het bericht «Directeur De Hoge Veluwe wil dat afschieten van wolf mogelijk wordt»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de directeur van Nationaal Park de Hoge Veluwe in Europa lobbyt om de beschermde status van de wolf, een inheemse diersoort, die hier lang was uitgestorven door toedoen van de mens, weer te gaan bejagen?
Ik ben slechts op de hoogte van de uitlatingen van de directeur van Nationaal Park de Hoge Veluwe in het bericht genoemd onder vraag 3. Dat de directeur met Europese collega’s op zijn vakgebied spreekt lijkt me een logische zaak. Het staat een ieder vrij om in Europa meningen te mobiliseren. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik al aangegeven dat de jacht op de wolf als soort van communautair belang niet is toegestaan.
Verkeert de wolf momenteel in een gunstige staat van instandhouding in Europa?
De gunstige staat van instandhouding van de wolf verschilt per land. In sommige landen verkeert de wolf in een gunstige staat van instandhouding. In andere landen is dit (nog) niet het geval. De tot op heden in Nederland waargenomen wolven zijn afkomstig van de Pools-Duitse laaglandpopulatie. Deze populatie verkeert nog niet in een gunstige staat van instandhouding.
Hoe groot acht u de kans dat de beschermde status van de wolf wordt opgeheven vanwege de staat van instandhouding in het kader van de EU-habitatrichtlijn?
Als de staat van instandhouding gunstig is en de wolf niet meer beschouwd wordt als bedreigd, kwetsbaar of zeldzaam, is het in principe mogelijk om de wolf van de lijst van beschermde diersoorten te halen. Het is aan de gezamenlijke lidstaten van de Europese Unie om daarover te beslissen.
Deelt u de mening van de directeur van Nationaal Park de Hoge Veluwe dat de wolven in Europa zijn uitgezet? Zo ja, op welk onderzoek baseert u dit? Zo nee, heeft u enig idee waarop de directeur van Nationaal Park de Hoge Veluwe dit soort complottheorieën baseert?
Uit genetisch onderzoek is de herkomst en de onderlinge verwantschap van wolven in veel populaties goed bekend. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van uitgezette dieren in Europa.
Kent u ecologen die beweren dat de wolf in Nederland en/of Europa zijn schuwheid verliest? Zo ja, welke? Zo nee, hoe beoordeelt u de uitspraken van de directeur van de Hoge Veluwe in dit licht?
Het begrip schuwheid kan verschillend worden geïnterpreteerd. De meeste wolven zijn voorzichtig richting mensen. Bekend is dat jonge, onervaren wolven vaak minder «schuw» zijn en zich nieuwsgierig kunnen gedragen.
Kent u het bericht «De wolf is terug: door dit beschermde dier zijn schapen hun leven niet langer zeker»?2
Ja.
Op welke wijze wordt het aantal wolven in Nederland geschat en is de schatting dat er op dit moment 50 wolven in Nederland leven realistisch volgens u?
In Nederland wordt telkens door middel van genetisch onderzoek vastgesteld of schapen door wolven zijn gedood en, indien mogelijk, welk individuele wolf dit was. Daarnaast wordt ook genetisch onderzocht van welke wolven gevonden keutels afkomstig zijn. In 2018 is de aanwezigheid van tien verschillende wolven aangetoond, die voor een deel ook met zekerheid ons land weer hebben verlaten. Zie ook de volgende link: https://www.wur.nl/nieuws/In-2018-tot-nu-toe-tien-verschillende-wolven-vastgesteld-in-Nederland-waarvan-zes-wijfjes.htm
Klopt het dat Duitsland overweegt om de jacht op de wolf te openen en is dit toegestaan volgens Europese regelgeving?3
In verschillende Duitse deelstaten vindt politiek debat plaats over de beschermde status van de wolf. Recent heeft de verantwoordelijk Minister Schultze zich uitgesproken tegen het bejagen van wolven in Duitsland. Volgens de Habitatrichtlijn is jacht op de wolf niet toegestaan. Wel kan in uitzonderlijke situaties afschot van een individuele wolf («probleemwolf») plaatsvinden, bijvoorbeeld bij een hondsdolle of een zich naar de mens toe agressief gedragende wolf.
Zie ook het volgende bericht: https://www.noz.de/deutschland-welt/politik/artikel/1632476/umweltministerin-schulze-ueber-bio-discount-tierwohl-und-den-wolf
Het bericht ‘Politie zoekt getuigen van levensgevaarlijke rit over wielerparcours’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Politie zoekt getuigen van levensgevaarlijke rit over wielerparcours»?1 Bent u op de hoogte van berichten als «Politiebegeleiding juniorklassiekers op de tocht»2 en «46e omloop NWO afgebroken wegens ongeval»?3
Ja.
Onderschrijft u de noodzaak dat wielerkoersen voor de verkeersveiligheid goed beveiligd moeten zijn? Deelt u de mening dat daarbij veel taken die in het verleden bij de politie rustten, tegenwoordig ook door gekwalificeerde vrijwilligers (de zogenoemde motards) gedaan kunnen worden? Wat is daarvoor nodig om dat veilig te kunnen uitvoeren?
In algemene zin geldt dat noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen getroffen moeten worden, bijvoorbeeld parcoursafzettingen waar nodig. De regelgeving kent geen mobiele verkeersregelaars naast de beroepsmatige weginspecteurs van Rijkswaterstaat en transportbegeleiders van exceptioneel transport. Vrijwillige verkeersregelaars zijn alleen voor zeer eenvoudige verkeersregelende handelingen, bijvoorbeeld op één kruispunt, en tijdens evenementen. De tijdens het rijden verkeersregelende werkzaamheden van motards (naast begeleiding van de koers zelf) zijn niet te beschouwen als eenvoudig. Motards zijn dan ook niet bevoegd om verkeersregelend te handelen rijdend op een motor.
Bent u op de hoogte van initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV) en de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) samen om bij wielerkoersen in samenwerking met de politie diensten te verlenen door vrijwillige dynamische verkeersregelaars, de zogenoemde motards?
Ja, maar dit strookt niet met de regelgeving zoals die op dit moment van toepassing is. Bij de laatste wijziging in 2017 van de Regeling verkeersregelaars 2009 is over de problematiek van de motards met de KNWU en NOC*NSF gesproken. Toen is met de partijen gedeeld dat de motards (met als functie onder andere mobiel het verkeer regelen) buiten de kaderstelling van de Regeling verkeersregelaars 2009 vallen. Motards zijn niet bevoegd om verkeersregelend te handelen rijdend op de motor. Zij mogen alleen statisch verkeersregelend optreden als ze zijn aangesteld als verkeersregelaar en onder toezicht staan van de politie. Tussen twee locaties rijdend zijn ze verkeersdeelnemer.
Deelt u de mening dat mogelijk aanpassing van artikel 58a lid 4 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) ervoor kan zorgen dat (beroeps-)verkeersregelaars een wettelijke basis kunnen verkrijgen en dat dit kan helpen in de uitvoering van hun taken?
De werkzaamheden en bevoegdheden van (evenementen- en beroeps)verkeersregelaars zijn expliciet vastgelegd. Vermeende mobiele verkeersregelaars functioneren in strijd met deze regelgeving. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is een bewuste keuze gemaakt om behoudens weginspecteurs van Rijkswaterstaat in het kader van incidentmanagement, mobiel verkeersregelend handelen niet toe te staan.
Is het waar dat door een terugtrekkende politie vanaf 2020 wellicht nog maar de helft van alle wielerkoersen in Nederland doorgang kan vinden omdat de politie keuzes moet maken en afwezig blijft? Is dit een wenselijke ontwikkeling? Zijn er methoden om dat te voorkomen door inzet van derden? Welke mogelijkheden zijn er om de politie voortaan meer te laten optreden als regisseur dan als uitvoerder, waarbij de politie de beroepsverkeersregelaars, de vrijwilligers en andere betrokkenen onder begeleiding aanstuurt en zelf een stap terug doet?
In overleg met de KNWU is de wielerkalender voor 2019 geanalyseerd op de noodzakelijkheid van politie-inzet. Van oudsher werd in principe iedere aanvraag voor begeleiding gehonoreerd. Door de groeiende inzet van politie bij wielerrondes kwamen andere belangrijke taken op het gebied van verkeershandhaving steeds meer in het gedrang. De KNWU en de politie hebben de organisatoren van wielerrondes onder auspiciën van de KNWU verzocht te kijken naar andere vormen van koersen (bijvoorbeeld koersen op semi-afgesloten parcours) waardoor minder politie-inzet noodzakelijk is. Hierdoor kan de politie weer beter haar andere taken op het gebied van verkeershandhaving vervullen.
Het streven van de KNWU en de politie is om in 2020 alle lagere categorieën wielerrondes te laten rijden op afgesloten omlopen en de inzet van politie met 50% te reduceren. Daarbij is dan een grotere inzet van bebording en van (vrijwillige) verkeersregelaars noodzakelijk om de veiligheid te waarborgen. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de organisaties van wielerrondes, waarbij zij dienen te voldoen aan de vergunningsvoorwaarden en verkeersveiligheidsbepalingen.
Sommige Provincies, zoals Limburg, kennen veel koersen, hetgeen waarde toevoegt voor het gebied, bewoners, ondernemers, gasten en wielerrecreanten; is het denkbaar dat organisatoren, om goede en veilige koersen te behouden, een financiële bijdrage leveren aan de politie om de noodzakelijke taken toch gedaan te krijgen?
Organisatoren van wielerkoersen zijn verantwoordelijk voor een veilig verloop van hun evenementen. Een belangrijk instrument dat de organisatoren daartoe ter beschikking hebben is de inzet van evenementenverkeersregelaars. De politie heeft hier een toezichthoudende rol. De overheid is primair verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid. Het kabinet is daarom eerder niet overgegaan tot wetgeving inhoudende doorbelasting van politiekosten. Er is geen reden dit standpunt te wijzigen. De politie ervaart bij het uitvoeren van haar toezichthoudende rol, een reguliere taak van de politie, geen knelpunten.
Wat zijn de mogelijkheden voor Stichting Verkeersregelaars Nederland (SVNL), KNWU, Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU) en Nederlands Olympisch Comité en de Nederlandse Sport Federatie (NOC-NSF) om voorlichting te geven over veilig verkeersgedrag en daarmee voor zowel professionele, als voor toertochten de verkeersveiligheid positief te beïnvloeden? Deelt u de mening dat een gedragsverandering kan bijdragen aan het terugdringen van de politiebegeleiding?
Het geven van voorlichting in het algemeen is altijd goed. De effectiviteit daarvan hangt af van onder andere de aard van de veiligheidsrisico’s die niet generiek te beschrijven zijn, behoudens het oproepen tot oplettendheid en adequate bebording. Goede begeleiding lijkt in alle gevallen gewenst. Een veilige koers is primair de verantwoordelijkheid van de organisator. De overheid blijft daarnaast verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid, waarbij de politie in dit geval in een toezichthoudende rol betrokken is.
Nu geeft de KNWU wielerwedstrijden door aan de Landelijke Eenheid van de politie, is dat een goede werkwijze, of kan het helpen dat lokale eenheden zelf bepalen welke en hoeveel inzet zij plegen bij wielerevenementen, rekening houdende met de landelijke politiestandaard?
Met ingang van het wedstrijdseizoen 2018 dient de aanvraag voor wielerbegeleiding op één punt bij de politie gemeld te worden, namelijk een loket bij de Landelijke Eenheid. Door deze werkwijze is de daadwerkelijke inzet ten behoeve van wielerwedstrijden in beeld gekomen en kan ook centraal de ondersteuning aan regionale eenheden geregeld worden. Naast het loket heeft de Landelijke Eenheid op grond van de Circulaire Bijzondere Verkeerstechnische Begeleiding (VT) ook nog een uitvoerende taak voor geprioriteerde wielerwedstrijden.
Bent u bereid om de genoemde partijen aan te horen en te bezien welke problemen en uitdagingen gezamenlijk opgelost kunnen worden als de inzet van politie minder wordt?
Ja. Ik vind het belangrijk om de mogelijke problemen goed in beeld te krijgen en gezamenlijk mogelijke oplossingen te verkennen, ook waar het gaat om de inzet van motards. Uitgangspunt daarbij moet wel steeds zijn dat elke optie kan bijdragen aan het vergroten van de veiligheid van en rond wielerwedstrijden.
De ranglijst christenvervolging 2019 uitgebracht door ‘Open Doors’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de «ranglijst christenvervolging 2019»?
Ja.
Deelt u de conclusie dat alleen al in de top 50 van deze ranglijst 245 miljoen christenen met vervolging te maken hebben gehad vanwege hun geloof? Zo nee, waarom niet?
Open Doors baseert zijn conclusies mede op gegevens van de ngo Freedom House en de Amerikaanse denktank Pew Research Center. Het kabinet deelt de zorg over de door Open Doors gesignaleerde trend van een toenemend aantal vervolgingen van christenen op basis van hun religie.
Deelt u de analyse dat één op de negen christenen wereldwijd met vervolging te maken krijgt, terwijl dat twee jaar geleden nog één op de elf was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke conclusies verbindt u hieraan voor het Nederlandse mensenrechtenbeleid dat godsdienstvrijheid als een van de prioriteiten heeft?
Nederland blijft zich zowel bilateraal als via de diverse multilaterale fora inzetten voor de vrijheid van religie en levensovertuiging en zal deze inzet in de komende jaren intensiveren, zoals schriftelijk aan uw Kamer medegedeeld op 29 oktober 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 227). Ook de (binnen afzienbare termijn) te benoemen Nederlandse speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging zal aandacht schenken aan de verontrustende trend van toenemende vervolgingen van christenen en andere groepen vervolgd om redenen van religie of levensovertuiging.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland om bij te dragen aan de veilige terugkeer van christenen in (Noord-)Irak waarbij hun rechten als burger gewaarborgd worden?
De Nederlandse inzet in Irak is gericht op het versterken van de stabiliteit in Irak en het duurzaam verslaan van ISIS. Deze hulp richt zich ook op de meest kwetsbare groepen, opdat ook zij veilig kunnen terugkeren naar huis en hun leven weer kunnen oppakken. Daarnaast brengt Nederland respect voor mensenrechten en de positie van minderheden, waaronder christenen, regelmatig op in gesprekken met Iraakse autoriteiten en met de VN. In dit kader wordt aangedrongen op een meer inclusief bestuur en veiligheidssector, opdat ook de zorgen en behoeftes van deze minderheden worden meegenomen in besluitvorming. Zo ook tijdens mijn laatste bezoek aan Irak op 16-18 december jl.
Vindt u onder uw Europese collega’s voldoende eensgezindheid om als Europese Unie landen als China en India, waar de positie van christenen en andere religieuze minderheden verder verslechterd is, hierover aan te spreken? Zo nee, bent u bereid u in te spannen om binnen de EU te komen tot een gezamenlijk optreden ten aanzien van deze landen? Zo ja, welke stappen onderneemt de Europese Unie om India en China te bewegen tot een betere behandeling van christenen en andere religieuze minderheden?
De EU heeft zowel met China als met India een reguliere mensenrechtendialoog, waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn. De EU staat pal voor deze rechten. Dat blijkt ook uit de door de voortrekkersrol van de EU bij de resolutie Freedom of Religion and Belief, met consensus aangenomen in de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN, de EU-richtsnoeren voor vrijheid van religie en levensovertuiging en de aanstelling van een Speciaal Gezant van de EU voor godsdienstvrijheid, Ján Figel.
Hebt u de indruk dat China zich iets aangetrokken heeft van de bilaterale stappen die Nederland het afgelopen jaar ondernomen heeft? Zo ja, kunt u aangeven welke gevolgen deze stappen hebben gehad? Zo nee, hoe zou het effect van zulke stappen vergroot kunnen worden?
Er is sprake van een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging in China. Het kabinet maakt zich daar ernstige zorgen over, en stelt dit zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Bilateraal heeft Nederland, ook op politiek niveau, dit het afgelopen jaar bij verschillende gelegenheden gedaan naar aanleiding van de situatie in Xinjiang, waar de vrijheid van religie en levensovertuiging onder zware druk staat. Nederland kaartte dit ook aan tijdens het landenexamen over de mensenrechten in China in de mensenrechtenraad (Universal Periodic Review). De religieuze vrijheid van christenen is specifiek aan de orde gebracht tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog met China. Nederland zal dit aan de orde blijven stellen. Ook blijft Nederland streven naar het ondersteunen van projecten vanuit het Mensenrechtenfonds die bijdragen aan de vrijheid van religie en levensovertuiging in China, al is dit gezien de geldende beperkingen een grote uitdaging.
Bent u het eens met de analyse dat de trend van religieus nationalisme in verschillende landen verder is toegenomen, zoals met name in India? Zo nee, waarom niet?
Ja. De toename van door religie geïnspireerd nationalisme is een zorgwekkende trend, niet alleen in India maar in meerdere delen van de wereld.
Bent u bereid uw Indiase collega te vragen te erkennen dat de etnische of nationale identiteit niet onlosmakelijk verbonden is met één bepaalde religie of geloofsovertuiging? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over gestaag afnemende tolerantie ten opzichte van godsdienstvrijheid in India, hoewel vrijheid van religie is verankerd in de Indiase Grondwet.
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India, zowel bilateraal als in EU verband. Nederland en de EU benadrukken daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Tijdens de 27e sessie van de Universal Periodic Review (op 4 mei 2017) heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad een aanbeveling gedaan over godsdienstvrijheid en de conversiewetten in een aantal deelstaten. Ook verschillende andere EU lidstaten hebben een dergelijke aanbeveling over godsdienstvrijheid gedaan. India heeft de aanbevelingen genoteerd. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan New Delhi op 22 en 23 november 2017 aandacht besteed aan het onderwerp godsdienstvrijheid en de wetten die in een aantal Indiase staten zijn aangenomen die veranderen van geloof bemoeilijken.
Deelt u de mening dat de anti-bekeringswetten die in acht Indiase deelstaten gelden, in strijd zijn met godsdienstvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het geboden, gezien de ontwikkelingen in India, uw Europese collega’s ertoe op te roepen om dit land ook in Europees verband aan te spreken op de verslechterde positie van christenen? Zo nee, waarom niet? Wat is de respons geweest van India op eerdere gelegenheden waarbij deze problemen zijn besproken?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de zorgen ten aanzien de ontwikkelingen in Algerije waar het weigeren of vertragen van de toekenning van de verplichte vergunningen voor kerken effectief leidt tot een inperking van de godsdienstvrijheid voor christenen? Hecht u geloof aan de verklaring van de Algerijnse Minister van buitenlandse zaken dat de wet op de gebedshuizen vooral gericht is tegen clandestiene moskeeën en dat kerken daar niets van te vrezen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens mijn gesprek met Minister van Buitenlandse Zaken Messahel in mei 2018 heb ik mijn zorg uitgesproken over de situatie van een aantal Protestantse kerken in Algerije. In reactie stelde mijn Algerijnse ambtgenoot dat de nieuwe wetgeving voor gebedshuizen vooral op clandestiene moskeeën gericht was en dat kerken in Algerije niets van deze wetgeving te vrezen hadden. De kwestie is later in het jaar ook besproken door de Nederlandse ambassadeur in Algiers met de president van de Algerijnse officiële mensenrechtenraad. Die bevestigde dat vrijheid van religie wettelijk is vastgelegd, maar dat kerken, net als andere maatschappelijke organisaties en gebedshuizen van andere religies zich correct dienen te registeren. Wel komt het soms voor dat er problemen zijn bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om diensten te houden. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen hieromtrent nauwgezet volg en indien nodig zowel bilateraal als in EU-verband, aandacht zal vragen voor de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Wat is tot nu toe het effect geweest van de aandacht die zowel door Nederland als door de EU hiervoor gevraagd is?
In EU-verband is aandacht gevraagd voor de problemen bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen om in bepaalde plaatsen kerkdiensten te houden. De zaligverklaring van 19 katholieke geestelijken in Oran 8 december jl. kreeg veel aandacht in de pers, en leidde tot een relevant publieke debat over vrijheid van religie en levensovertuiging in Algerije.
Kunt u ons informeren over de stand van zaken in de zaak-Asia Bibi? Welke druk wordt er in Europees of ander multilateraal verband nog druk uitgeoefend om Asia Bibi veilig het land te laten verlaten?
Nederland heeft zich in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen de afgelopen 10 jaar intensief inspannen voor de zaak Asia Bibi. Op 29 januari 2019 heeft het Pakistaanse Hooggerechtshof de review petitie tegen haar vrijspraak verworpen en komt er eindelijk een einde aan de jarenlange juridische procedure. Het kabinet verwelkomt de bevestiging van haar vrijspraak. Voor wat betreft de opvang van Asia Bibi in Pakistan of in een ander land geldt dat het kabinet gezien de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen kiest voor stille diplomatie.
Wanneer begint de speciale gezant voor godsdienstvrijheid, waar de Kamer een motie over heeft aangenomen, met zijn werkzaamheden?
De speciaal gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging zal zijn of haar werkzaamheden zo spoedig mogelijk aanvangen.
De veroordeling in Egypte van Amal Fathy |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de berichten aangaande veroordeling in Egypte van Amal Fathy?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over de veroordeling van deze vrouwenrechtenverdedigster die zich online heeft uitgesproken over schending van mensenrechten?
Het Kabinet volgt de ontwikkelingen in de zaak van Amal Fathy nauwgezet en met grote zorg. Fathy werd op 11 mei jl. gearresteerd nadat zij op Facebook een video publiceerde waarin zij klaagde over seksuele intimidatie die haar ten deel was gevallen en kritiek uitte op het feit dat de Egyptische autoriteiten daar niet adequaat tegen optreden. Er werden twee rechtszaken tegen haar aangespannen: één zaak voor de Maadi Misdemeanorrechtbank, onder andere op verdenking van het verspreiden van nepnieuws en grof taalgebruik, en een State Security Prosecutionzaak op verdenking van lidmaatschap van een terroristische organisatie.
In de eerste zaak werd Fathy op 21 juni jl. op borgtocht vrijgelaten. Zij bleef echter in voorarrest vastzitten in verband met de State Security Prosecutionzaak. Op 27 december jl. kwam Fathy op borgtocht vrij, nadat zij ook in de laatstgenoemde zaak voorwaardelijk werd vrijgelaten. Op 30 december jl. werd Fathy echter in hoger beroep alsnog tot twee jaar cel veroordeeld in de zaak voor de Maadi Misdemeanorrechtbank. Fathy verkeert momenteel in vrijheid, maar moet zich elke zaterdag op het politiebureau melden en kan op ieder moment opnieuw in hechtenis worden genomen.
Nederland zet zich wereldwijd in voor de bevordering van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes, inclusief het tegengaan van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes. Ook zet Nederland zich in voor de bevordering van de vrijheid van meningsuiting, zowel on- als offline, en streeft naar een open, vrij en veilig internet. Daarnaast beschouwt het kabinet een actief, levendig en kritisch maatschappelijk middenveld als essentieel voor de duurzame sociale en economische ontwikkeling van een land. Daarin moet ook ruimte zijn voor burgers om zich uit te spreken over maatschappelijke kwesties, zoals Fathy heeft gedaan.
Fundamentele vrijheden staan in Egypte onder druk. Dat is een belangrijk onderwerp van gesprek met de Egyptische autoriteiten. Zo sprak ik tijdens mijn bezoek aan Egypte op 10 mei 2018 uitgebreid met mijn Egyptische collega over onder andere het belang van persvrijheid en de steeds beperktere ruimte voor het maatschappelijk middenveld om een kritisch tegengeluid te laten horen. Ik zal deze thema’s ook blijven aankaarten.
Deelt u onze zorg dat wereldwijd mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, steeds vaker risico lopen beschuldigd te worden van lidmaatschap van een terroristische organisatie en/of ondermijning van de publieke veiligheid en/of het toebrengen van schade aan de nationale belangen zonder dat daar wettelijk en overtuigend bewijs voor is?
Het kabinet deelt die zorg. In veel landen is er sprake van toenemende restricties voor het maatschappelijk middenveld en een inperking van de vrijheid van vergadering en vereniging en de vrijheid van meningsuiting, offline en online. Vaak worden de beperkingen gemotiveerd als noodzakelijke maatregelen om terrorisme, politieke oppositie of ongewenste buitenlandse invloed tegen te gaan. De effecten variëren van land tot land en de gevolgen kunnen opzettelijk of onbedoeld zijn.
Vrouwelijke mensenrechtenverdedigers en vrouwenrechtenverdedigers ondervinden daarnaast vaker weerstand vanuit de directe omgeving en lokale gemeenschap, wat hen in een extra kwetsbare positie brengt. Daarnaast is er aandacht nodig voor genderspecifieke vormen van intimidatie en geweld tegen vrouwelijke mensenrechtenverdedigers.
Heeft u contact gehad met uw Europese ambtgenoten en/of de Egyptische regering over deze veroordeling? En zo ja, wat is daaruit voort gekomen en zo nee, waarom niet?
In aanloop naar het hoger beroep, dat in eerste instantie op 25 november 2018 diende, heeft Nederland, gelijktijdig met een aantal andere Europese lidstaten, op hoogambtelijk niveau zorgen over de zaak van Fathy overgebracht bij de Egyptische ambassadeur. Ook zijn onze zorgen over deze zaak vanaf het begin gedeeld met de Egyptische autoriteiten terplekke en het Egyptische Nationale Mensenrechten Comité. Zolang de aanklacht tegen Fathy niet wordt ingetrokken, zal Nederland zorgen over deze zaak blijven aankaarten bij de Egyptische autoriteiten.
Na haar veroordeling in hoger beroep kan Fathy nog beroep aantekenen bij het Hof van Cassatie. Haar advocaten hebben aangegeven dit te zullen doen. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om een presidentieel pardon aan te vragen. Nederland zal, in nauw overleg met EU lidstaten en andere gelijkgezinde landen, bezien welke vervolgacties opportuun zijn.
Bent u bereid zowel bilateraal als in EU-verband aan te dringen op een presidentieel pardon voor Amal Fathy? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ben u reeds begonnen met het vergaren van steun voor dit verzoek aan de Egyptische president? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zowel bilateraal als in EU-verband aan te dringen op beëindiging van het huisarrest van Amal Fathy en/of het intrekken van verdere aanklachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ben u reeds begonnen met het vergaren van steun voor dit verzoek aan de Egyptische overheid? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u zich laten informeren over de gezondheidstoestand van Amal Fathy en kunt u informeren hoe het met haar gesteld is? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade in Caïro staat in nauw contact met de betrokkene en haar familie en is op de hoogte van de gezondheidstoestand van Amal Fathy. Het is niet aan het ministerie om hierover informatie te verstrekken.
Ziet u nog andere mogelijkheden dan wel gremia om uw zorgen over deze gang van zaken ter sprake brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit mogelijk reeds ergens besproken? En zo ja, waar en in welk verband en wat is de reactie?
Nederland zal deze zaak, samen met andere Europese lidstaten en gelijkgezinde landen, nauwgezet blijven volgen en zorgen over deze zaak via eerder genoemde sporen onder de aandacht van de Egyptische autoriteiten blijven brengen.
Kunt u deze vragen voor de ministeriële bijeenkomst van de EU met de Afrikaanse Unie op 22 januari a.s. beantwoorden?
Ik zal u de antwoorden op de vragen zo snel mogelijk doen toekomen.
Beveiliging van luchthavens tegen drones na 'Gatwick' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat, naar aanleiding van de chaos op de Britse luchthaven Gatwick, alle belangrijke luchthavens in het Verenigd Koninkrijk (VK) beveiligd zullen worden met antidronesystemen van militaire kwaliteit?1
De inzet van beveiligingsmaatregelen bij luchthavens is afhankelijk van onder meer het dreigingsbeeld. Het is aan de autoriteiten in het Verenigd Koninklijk om af te wegen welke beveiligingsmaatregelen zij op welk moment noodzakelijk achten.
Hoe staat het in dit licht met de uitvoering van de motie-Bruins Slot, die de regering verzoekt om in te zetten op het ontwikkelen van counterdrones-capaciteiten?2
In de motie Bruins Slot wordt verzocht om in te zetten op het ontwikkelen van counter-drone capaciteiten. De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken, gezamenlijk met de kennisinstituten, al enige tijd nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Het beschikken over een degelijke en omvangrijke kennisbasis op het gebied van counter-drone is noodzakelijk voor keuzes in verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet.
Daarnaast is medio 2018 binnen het Commando Landstrijdkrachten de Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles opgericht. Dit is een nieuwe entiteit, specifiek gericht op het ontwikkelen van capaciteiten tegen drones.
Wat bedoelt u met de opmerking dat specifieke maatregelen tegen drones op dit moment in technologisch opzicht onvolwassen zijn? Wat betekent dat voor de Nederlandse (militaire) mogelijkheden om op te treden tegen dreiging van of verstoring door drones, zoals bij de Britse luchthaven Gatwick? Loopt Nederland achter ten opzichte van het Britse leger?3
De ontwikkelingen op het gebied van drones en counter-drones voltrekken zich met grote snelheid. Het ontwikkelen van tegenmaatregelen kost tijd en geld. Er is geen eenvoudige tegenmaatregel. Nederland beschikt op dit moment over een aantal capaciteiten waarmee drones kunnen worden aangegrepen. Daarnaast is Nederland, net als veel andere landen, bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. Dit doet Nederland in nauwe samenwerking met andere landen.
Deelt u de mening dat Defensie ook in staat moet zijn om soortgelijke dreigingen bij bijvoorbeeld Schiphol of andere vitale infrastructuur weg te nemen op het moment dat civiele autoriteiten hier niet in slagen? Over welke mogelijkheden beschikt u op dit moment ter detectie en bestrijding van drones? Indien u hierover beschikt, welke risico’s zijn er op collateral damage bij de inzet van de huidige capaciteiten voor bestrijding van drones in stedelijk gebied?
Defensie beschikt over middelen om drones te detecteren en bestrijden. De Koninklijke Marechaussee en de politie kunnen hier via het bevoegd gezag een beroep op doen in het kader van hun taakuitvoering. Bij daadwerkelijke inzet van deze middelen wordt uiteraard rekening gehouden met de risico’s op onbedoelde nevenschade.
Welke capaciteiten tegen drones heeft de bij het Commando Landstrijdkrachten opgerichte nieuwe eenheid Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles inmiddels ontwikkeld? Indien deze niet zijn ontwikkeld, wanneer is de verwachting dat de eerste prototypes er wel zijn?
De Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles is op korte termijn voornamelijk bedoeld om middels Concept Development & Experimentations (CD&E) trajecten tegenmaatregelen te identificeren die aan de huidige capaciteiten kunnen worden toegevoegd. Van belang voor de langere termijn is het eerder genoemde kennisopbouwprogramma waarin tegenmaatregelen verder worden onderzocht. Dit programma wordt begeleid door de Joint Nucleus en uitgevoerd in nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en kennisinstituten.
Klopt het dat Defensie met het C-RAM en Class-1 UAV detectiecapaciteit inmiddels wel capaciteiten aanschaft met betrekking tot het opsporen van drones, maar dat Defensie nog geen capaciteiten met betrekking tot het aangrijpen/uitschakelen/onbestuurbaar maken en/of controle overnemen van drones heeft aangeschaft? Bent u van plan om dit wel op korte termijn te doen? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt over middelen om drones te detecteren. Daarnaast beschikt Defensie over capaciteiten waarmee drones zowel gedetecteerd als aangegrepen kunnen worden. Deze capaciteit grijpt drones aan door deze te storen in het elektromagnetisch spectrum. Deze capaciteit wordt op korte termijn uitgebreid.
Welke mogelijkheden ziet u om dit onderzoek en de interdepartementale samenwerking naar maatregelen tegen drones, in aansluiting op de kennisinstituten en het bedrijfsleven, te intensiveren en het tempo op te voeren?
Het kennisopbouwprogramma is 1 januari jongstleden gestart. Het is nog te vroeg om vast te stellen of intensivering van dit programma aan de orde is.
Welke rol ziet u weggelegd voor Defensie bij de beveiliging van luchthavens tegen drones?
De politie en de Koninklijke Marechaussee kunnen via het bevoegd gezag een beroep doen op de beschikbare counter-drone capaciteiten van het Ministerie van Defensie. Defensie vergroot deze counter-drone capaciteiten op korte termijn. Wanneer deze capaciteiten beschikbaar zijn, kunnen ook deze worden ingezet.
Is de krijgsmacht in staat om snel en adequaat bijstand te bieden bij een situatie zoals in Gatwick? Zo nee, wat bent u bereid daaraan te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Grote ICT-storing treft ziekenhuis, maar Luus (hier 10 uur oud) komt gewoon’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ziekenhuizen in Alkmaar en Den Helder met een grote ICT-storing kampten waardoor een chaos in de ziekenhuizen ontstond, onder andere omdat het medisch personeel geen toegang had tot agenda’s, patiëntendossiers of hersenscans?1
Laat ik vooropstellen dat toegankelijke en veilige informatie nodig is voor goede zorg. Ziekenhuizen zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de ICT-voorzieningen en de toegankelijkheid van gegevens. Ze moeten passende maatregelen nemen om weerbaar te zijn tegen cyberaanvallen en om computerstoringen zoveel mogelijk te voorkomen. Ze moeten ook kunnen optreden en adequaat handelen wanneer een incident of storing zich voordoet.
Wat is uw reactie op de opmerking van de IT-expert in het desbetreffende artikel dat het bijzonder is dat er in zo’n geval geen plan B beschikbaar is en dat men op de EHBO bijvoorbeeld terug moet kunnen naar de gegevens van een dag eerder? Deelt u deze opvatting?
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg. Een onderdeel daarvan is, dat zij risico’s in de zorg inventariseren en bijpassende maatregelen treffen om de risico’s te beheersen. Een voorbeeld van een risicobeheersmaatregel is een noodscenario om bij uitval van ICT-systemen tijdelijk een alternatieve voorziening te gebruiken, mits dit leidt tot goede en veilige zorg.
Zorginstellingen moeten zich onder meer houden aan de Nederlandse normen voor informatieveiligheid in de zorg (NEN-norm 7510).
De getroffen Noordwest ziekenhuisgroep heeft op mijn vraag laten weten dat ze over een noodscenario als onderdeel van Integraal Crisisbeleid beschikken dat direct na de ICT-storing ook in werking is getreden. Het doel van dit noodscenario is het vastleggen van het handelen en het inzichtelijk maken van alternatieven, in geval van uitval van systemen.
Tot slot is het onderwerp zorgcontinuïteit één van de aandachtspunten bij inspecties van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op het gebied van
eHealth. Daarbij komt aan de orde welke voorzieningen en plannen aanwezig zijn om op storingen te kunnen reageren. Bij dergelijke maatregelen is wel altijd een zorgvuldige afweging nodig tussen risico’s, kosten en stand der techniek. Storingen kunnen daarom nooit volledig worden uitgesloten. Belangrijk is dan dat de zorgverlening op een verantwoorde wijze wordt voortgezet (met tijdelijke maatregelen op het gebied van bijvoorbeeld dossierinzage) dan wel op een gecontroleerde manier tijdelijk wordt gestaakt met minimale gevolgen voor patiënten.
Bent u van mening dat in alle ziekenhuizen in Nederland effectieve noodscenario’s klaar moeten liggen voor het geval er (grote) ICT-storingen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend welke ziekenhuizen in Nederland momenteel nog geen noodscenario’s voor ICT-storingen beschikbaar hebben? Zo nee, wordt dit onderdeel meegenomen door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid in haar onderzoek naar de digitale veiligheid van ziekenhuizen? Zo nee, bent u bereid dit apart te inventariseren?
Het is mij niet bekend welke ziekenhuizen wel of geen noodscenario’s hebben voor ICT-storingen. Zoals reeds gemeld bij het antwoord op vraag 2 en 3 zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg onder alle omstandigheden. De IGJ ziet hier op toe.
Uit de informatie die ik ontving van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) blijkt dat in het lopende onderzoek naar de digitale veiligheid in de ziekenhuizen vooral wordt gekeken naar hoe ziekenhuizen storingen en misbruik van informatietechnologie proberen te voorkomen. Ook wordt gekeken in hoeverre zij voorbereid zijn om de gevolgen daarvan te beperken. Afhankelijk van de uitkomsten van het OVV-onderzoek, dat ik verwacht in kwartaal drie van dit jaar, bezie ik of/welke acties nodig zijn om risico’s op ICT-storingen in ziekenhuizen te mitigeren.
Kunt u garanderen dat er binnen afzienbare tijd bij alle ziekenhuizen in Nederland noodscenario voor ICT-storingen klaarliggen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten ‘Bewegingsjacht om dierziekte te voorkomen ‘veel gedoe voor weinig opbrengst’’ en ‘Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bewegingsjacht om dierziekte te voorkomen «veel gedoe voor weinig opbrengst»» en het artikel «Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn»?1 2
Ja.
Bent u bekend met het door de Volkskrant aangehaalde openbare jachtverslag van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente, waarin verslag wordt gedaan van een grootschalige bewegingsjacht op wilde zwijnen op 5 januari jongstleden?
Ja.
Valt de in het jachtverslag van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente beschreven bewegingsjacht, waarbij 79 geweerdragers, 61 drijvers en een onbekend aantal jachthonden een gebied van 17 aaneengeschakelde jachtvelden hebben doorkruist, onder uw definitie van beperkte bewegingsjacht zoals u deze heeft beschreven in uw brief van 12 oktober 2018, inhoudende maximaal 6 geweerdragers, 3 jachthonden en 6 drijvers die hoorbaar een jachtgebied doorkruisen en kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de provincie Overijssel blijkt dat er sprake was van een telling van wilde zwijnen over in totaal 17 jachtvelden in het gebied Zuid-Oost Twente. Dit vond plaats in een groot areaal van enkele duizenden hectares aan weerszijden van de grens met Duitsland. In sommige van die jachtvelden is ook een beperkte bewegingsjacht, uitgevoerd met maximaal 6 jagers en 6 drijvers per jachtveld. Hierbij zijn in totaal vier wilde zwijnen gedood. Deze aanpak past binnen de definitie van de beperkte bewegingsjacht, zoals door mij is neergelegd in de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest van 19 oktober 2018.
Is het wat u betreft onder de geldende ministeriële regeling toegestaan dat jachtvelden op de hierboven beschreven wijze gecombineerd worden, waardoor er in de praktijk in één jachtveld tientallen jagers en drijvers rondlopen en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat uw besluit om beperkte bewegingsjacht toe te staan in de praktijk nu heeft geleid tot een jachtevenement waar 140 jagers aan hebben deelgenomen, met alle verstoring voor het in het gebied aanwezige wild van dien, met als resultaat één gedood wild zwijn? Zo ja, waarom wel?
Zoals uit het vorige antwoord blijkt, past dit binnen de definitie van beperkte bewegingsjacht. Er was daarnaast sprake van een telling in een groot gebied om een beeld te krijgen van de aanwezigheid en de aantallen wilde zwijnen in het gebied Zuid-Oost Twente. Deze telling werd gecombineerd met een afschotactie aan Duitse kant van de grens. Er was dus geen sprake van een jacht waaraan 140 jagers hebben deelgenomen. Wel is het zo dat er meer jagers bij de telling waren betrokken.
Hoe verhoudt de in het jachtverslag beschreven invulling van «beperkte bewegingsjacht» zich tot de uitspraak in uw brief van 12 oktober jongstleden dat beperkte bewegingsjacht een vorm is die de bezwaren die er zijn tegen het drijven in het algemeen (ecologische schade, verstoring, een niet-selectieve werking en dierenwelzijnsissues) wegneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het doel van de gehouden bewegingsjacht in Zuid-Oost Twente was primair een inschatting maken van de omvang van de populatie wilde zwijnen die zich in de grensstreek met Duitsland ophoudt. Wilde zwijnen zijn lastig te tellen, omdat zij zich ophouden in dicht struikgewas dat voor mensen en aangelijnde honden niet of nauwelijks toegankelijk is. Door de bewegingsjacht werden de zwijnen beperkt opgejaagd en was het mogelijk ze beter te tellen. Deze telling werd in enkele jachtvelden gecombineerd met het afschot van wilde zwijnen (in totaal vier) om zo de populatie niet verder te laten groeien in het kader van preventie van de Afrikaanse varkenspest.
Hoe verhouden de volgende twee uitspraken uit het Volkskrant-artikel zich tot elkaar en tot bovengenoemde stelling uit uw brief aan de Kamer van 12 oktober jongstleden dat beperkte bewegingsjacht geen ecologische schade aanricht en niet verstorend werkt: «de verstoring meeviel door de grote omvang van de jachtvelden» (uw ministerie volgens de Volkskrant) en deze vorm van jacht «toch een aanslag is op de natuur, en we willen de zwijnen niet teveel verstoren» (de voorzitter van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente)?
Zie antwoord vraag 6.
Zit er wat u betreft een bovengrens aan het aantal jagers dat simultaan kan deelnemen aan één bewegingsjacht en zo ja, wat is die bovengrens?
Er was niet sprake van één bewegingsjacht, maar van meerdere bewegingsjachten in meerdere jachtvelden tegelijkertijd. Deze zijn uitgevoerd conform de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest.
Deelt u de mening dat het instrument bewegingsjacht met de grootste zorgvuldigheid moet worden ingezet en alleen als nut en noodzaak onomstotelijk vaststaat vanwege het zijn van een verregaande vorm van faunabeheer die niet voor niets is uitgesloten op grond van de Wet Natuurbescherming en die maatschappelijk gevoelig ligt?
De bewegingsjacht zoals bedoeld in de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest heeft tot doel de populatie wilde zwijnen te verkleinen, teneinde het risico op een besmetting met het AVP-virus te minimaliseren. Uiteraard dient daarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te worden genomen, teneinde verstoring aan andere ecologische waarden zo veel mogelijk te voorkomen. Uit informatie verkregen van provincie en faunabeheereenheid concludeer ik dat hieraan in het beschreven geval is voldaan.
Bent u van mening dat dit voorwaarden zijn, zie vraag 9, waar in het hierboven beschreven geval aan is voldaan? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 9.
Hebben er, naast de twee bewegingsjachten op wilde zwijnen in Brabant en Twente, meer bewegingsjachten plaatsgevonden en/of zijn er in de komende maanden meer voorzien en wat waren hiervan de resultaten?
In Noord-Brabant hebben op twee dagen twee bewegingsjachten plaatsgehad. Daarbij zijn in totaal tien wilde zwijnen afgeschoten. Mij zijn geen andere bewegingsjachten bekend dan de twee genoemde bewegingsjachten in Noord-Brabant en de in voorgaande antwoorden bedoelde bewegingsjachten in Zuid-Oost Twente.
Bent u bereid de Kamer spoedig te informeren over de bewegingsjachten die hebben plaatsgevonden en/of in de komende maanden zijn voorzien?
Ik ben bereid de Kamer te informeren over de bewegingsjachten die hebben plaatsgevonden.
Bent u bereid om op redelijke termijn de effectiviteit en proportionaliteit van de ministeriële regeling te evalueren en de Kamer te informeren over de uitkomsten hiervan?
Ik ben voornemens de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest twee jaar na inwerkingtreding te evalueren op effectiviteit en proportionaliteit. Uw Kamer zal ik van de uitkomst van deze evaluatie op de hoogte stellen.
De toename van psychiatrische problematiek in de jeugdzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdzorgverleners: «Die continue alertheid zuigt je leeg»»?1
Ja.
Ben u ook geschrokken van het sterk stijgende aantal suïcides en suïcidepogingen? Welke stappen gaat u nemen om deze ontwikkeling te remmen?
Ik schrik als ik hoor van het sterk stijgend aantal suïcides en suïcidepogingen. Het verlies van deze jongeren – en het verdriet en onmacht van de ouders en naasten die achterblijven – raken mij diep.
Bij brieven van september respectievelijk december 2018 hebben de Staatssecretaris van VWS en ik u geïnformeerd over de toename van het aantal suïcides onder jongeren in 2017.2 Als we naar de cijfers kijken:
Naar aanleiding van deze cijfers hebben de Staatssecretaris van VWS en ik het afgelopen jaar met verschillende organisaties gesproken over de oorzaken en achtergronden en wat we nog meer kunnen doen om suïcides te voorkomen
Er volgt nog een verdiepend onderzoek om inzicht te krijgen in de factoren die bij de suïcides in 2017 een rol speelden. Dat gebeurt door middel van diepte-interviews en vragenlijsten met ouders en vrienden van de overleden jongeren en met betrokken hupverleners en docenten. In september 2019 krijgt uw Kamer naar verwachting de beleidsrapportage met aanbevelingen.
Naast deze inspanningen om een beter inzicht te krijgen gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in haar toezicht op de jeugdhulpverleners specifiek toezien op de implementatie van de professionele standaarden voor goede zorg bij suïcidaal gedrag, waarbij de samenwerking in de keten meer nadruk zal krijgen.
Deelt u de mening dat het doorschuiven van jongeren met psychiatrische problemen uit jeugd-GGZ instellingen naar gesloten Jeugdzorg-instellingen geen passende oplossing is?
Ja. Elk kind heeft recht op een liefdevolle en stabiele omgeving om in op te groeien. Als kinderen niet meer thuis kunnen wonen, willen we dat ze zo veel mogelijk kleinschalig, gezinsgericht en perspectief biedend worden opgevangen. Dat geldt ook voor jongeren met psychiatrische problemen. Als een jeugdige niet op zijn plek is vanwege complexe problematiek, moeten jeugd-ggz en jeugdzorg samen kijken hoe passende zorg wel kan worden geboden. Als dat nodig is, kan de instelling daarvoor een beroep doen op het regionaal expertteam. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Welke concrete stappen bent u van plan te nemen om ervoor te zorgen dat jongeren niet continu worden herplaatst waardoor gedragsproblematiek verergert?
Het is onacceptabel dat uit huis geplaatste kinderen zo vaak worden doorgeplaatst. Alle betrokken partijen (o.a. zorgverleners, overheden) moeten hierin verantwoordelijkheid nemen. Ik zal dit blijven agenderen en aanjagen richting alle betrokken partijen om het doorverhuizen van uit huisgeplaatste kinderen te stoppen/terug te brengen.
Met de gemeenten en jeugdhulp zijn we bezig om meer pleeggezinnen te werven. Ook investeren we in opvangplekken waar kinderen zo fijn en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Om dit voor elkaar te krijgen, is het belangrijk om per gemeente te weten hoeveel kinderen er worden doorgeplaatst. Daarom gaan we op korte termijn met VNG, de branches gespecialiseerde zorg jeugd (BGZJ)en het CBS in gesprek te gaan om deze cijfers inzichtelijk te krijgen.
Door de inzet van regionale expertteams kunnen onnodige overplaatsingen worden beperkt. Elke jeugdregio heeft inmiddels een regionaal expertteam om ervoor te zorgen dat elk kind met complexe casuïstiek snel passende hulp krijgt, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag. De VNG heeft op haar website een landelijk dekkend overzicht gepubliceerd van de expertteams met contactgegevens. Deze lijst is gedeeld met instanties en organisaties die met complexe casuïstiek te maken hebben, zodat de expertteams ook voor hen vindbaar zijn. Uit recent onderzoek «Geef nooit op – gebrek aan vervolghulp JeugdzorgPlus» blijkt dat expertteams met doorzettingsmacht een sleutel kunnen zijn voor succes bij het vinden van (juiste) vervolghulp.4 Hiervoor is nog wel verdere ontwikkeling nodig, zoals ook te lezen is in het factsheet van de IGJ: «De regionale expertteams: nog stappen te zetten.»5
Deelt u de mening dat het bizar is dat Jeugdzorg-instellingen steeds generalistischere zorg moeten verlenen vanwege constante aanbestedingen in plaats van specialistische hulp te verstrekken zodat jongeren zo goed mogelijke zorg kunnen ontvangen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat jeugdzorg-instellingen steeds generalistischere zorg moeten verlenen vanwege constante aanbestedingen in plaats van specialistische hulp te verstrekken. Volledigheidshalve informeer ik u over mijn ambitie om de praktijk van de inkoop beter aan te laten sluiten bij de aard van het sociale domein en de praktijk van de jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.
Met gemeenten en aanbieders heb ik in een Bestuurlijk Overleg op 24 januari 2019 een aanpak vastgesteld om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij de inkoop in het sociaal domein6. Deze aanpak is tot stand gekomen door gemeenten en aanbieders zelf, waarbij zij ondersteund worden door de rijksoverheid en diverse kennisinstellingen.
In het kader van deze aanpak heeft de afgelopen maanden een traject plaatsgevonden waarin de knelpunten in de inkoop en het aanbesteden in het sociaal domein in kaart zijn gebracht. Daarbij is niet naar voren gekomen dat specialistische jeugdhulpaanbieders generalistischere zorg verlenen vanwege aanbestedingen.
Op basis van de ervaren knelpunten zijn doelen geformuleerd die de basis voor de aanpak vormen. Daarbij gaat het niet alleen over hoe de inkoop technisch vorm moet krijgen (kennis en informatie beschikbaar maken). Belangrijk is ook hoe partnerschap tussen gemeenten en aanbieders vorm krijgt (betere samenwerking), hoe ruimte ontstaat voor beleidsvrijheid zonder onnodige administratieve lasten (meer standaardisatie) en hoe inkoop bijdraagt aan de transformatie door dit onderdeel te laten zijn van een continu leer- en verbeterproces. Dit alles uiteraard ten behoeve van de inwoner/cliënt.
Sommige knelpunten vloeien voort uit de Europese aanbestedingsrichtlijn en zijn daardoor niet of nauwelijks op te lossen op nationaal niveau. Deze knelpunten kaart ik aan op Europees niveau. Daarbij hanteer ik als uitgangspunt dat zaken als lokaal partnerschap, samenwerking en continuïteit belangrijker zijn dan overwegingen met betrekking tot mededinging en concurrentie.
Welke oplossingen ziet u en gaat u invoeren om de zwaar overbelaste Jeugdzorg-medewerkers te ontzien?
Afgelopen december heb ik het rapport Arbeidsmarktverkenning jeugdsector naar uw Kamer gestuurd.7 Jeugdprofessionals die hebben deelgenomen aan de focusgroepen zeggen over nieuwe (pas afgestudeerde) collega’s dat ze snel opbranden doordat hun caseload – door het tekort aan mensen – te snel wordt opgebouwd en de inwerkperiode is ingekort. Uit de focusgroepen komt naar voren dat werkdrukverlaging vraagt om een aanpak gericht op meerdere factoren. Aspecten die bijdragen aan werkdrukverlaging zijn onder meer een lagere caseload, minder regeldruk en meer collegiaal overleg. In de arbeidsmarktverkenning staan veel adviezen, aanbevelingen en kansrijke voorbeelden, waaronder de pilot «Caseload verlagen» van Jeugdbescherming regio Amsterdam en de traineeships van Intervence en Enver voor pas afgestudeerden en zij-instromers. Op basis van deze opbrengst maak ik met veldpartijen afspraken om samen tot concrete verbeteracties te komen die worden ingezet naast de reeds ingezette acties zoals de aanstelling van mevrouw Verdonk en de heer Leisink als speciaal adviseur om de regeldruk aan te pakken.
Het bericht 'Het is politie-eigen' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Lekken is politie-eigen»?1 Zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Integriteit staat hoog in vaandel bij de politie. De politie moet integer zijn en onze politie is ook integer. Wel blijft het belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden. Aangezien de conclusies van het rapport nog niet definitief zijn, kan ik op de inhoud niet verder ingaan. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik het zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Hoe is het mogelijk dat bij onderzoeken naar het ambtsmisdrijf inhoudende het lekken van informatie door agenten veel mis gaat, terwijl gesteld wordt dat opsporing hiervan de hoogste prioriteit heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ieder lek er één teveel is? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ja, de politie moet integer zijn en het lekken van politie informatie past daar niet bij. De politie heeft naar aanleiding van diverse incidenten een onderzoek laten uitvoeren naar de drijfveren van politieambtenaren om vertrouwelijke informatie onrechtmatig te delen.
De politie voert een actief integriteitsbeleid en beschikt over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van de politiemedewerkers – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van medewerkers. Anderzijds heeft de politie repressieve instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken. Elke melding over mogelijk plichtsverzuim wordt onderzocht. Als het onderzoek daar aanleiding toe geeft wordt disciplinair gesanctioneerd door de korpschef en kan door de strafrechter een straf worden opgelegd.
Deelt u de mening dat dergelijke gevallen de integriteit van het korps aantasten en een schoffering zijn van de agenten die wel naar eer en geweten hun werk doen?
Ja, maar de politie als organisatie is integer. Integriteit is een van de kernwaarden van de politie. De incidenten en de onderzoeken die hebben plaatsgevonden laten echter zien dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is. Het blijft daarom belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden. Voorts bereid ik een wetsvoorstel voor om de screeningsbevoegdheden van politie verder uit te breiden. Ik verwacht dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan uw Kamer aan te bieden.
Hoe is het mogelijk dat de diverse afdelingen Veiligheid Integratie en Klachten (VIK) op een dergelijke van elkaar afwijkende en zelfs slordige manier werken, waardoor er soms zelfs sprake blijkt te zijn van «schaduwdossiers» en «lege dossiers»?
Op het moment van beantwoording van deze vraag is het rapport nog niet definitief. Ik kan daarom nog niet ingaan op eventuele conclusies uit het rapport. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik het zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Ten aanzien van de werkwijzen van de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten verwijs ik u graag de brief interne onderzoeken politie die ik op 15 januari 2019 aan uw Kamer heb gezonden.2
Deelt u de mening dat deze afdelingen zo spoedig mogelijk op orde gebracht dienen te worden in die zin dat op eensluidende wijze ordentelijke dossiers worden opgebouwd in situaties waarin sprake is van melding van een (vermoeden van een) lek?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Einde subsidieregeling jongeren voor gemeenten’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Einde subsidieregeling jongeren voor gemeenten»?1
Ja.
Bent u tevreden over het effect van deze subsidieregeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds Gemeenten (A&O fonds Gemeenten) heeft een zelfstandige positie als het aankomt op gemeentelijke subsidieregelingen. Welke subsidieregelingen worden ingevoerd, voortgezet of beëindigd is een beslissing van het bestuur van het A&O fonds Gemeenten. Ik ga daar niet over. Navraag bij het A&O fonds Gemeenten geeft het volgende beeld.
De situatie van jongeren op de gemeentelijke arbeidsmarkt is sinds de aanvang van de jongerenregeling ingrijpend veranderd. Ten tijde van de invoering was er sprake van enerzijds een vergrijzend personeelsbestand binnen gemeenten en anderzijds een problematische jeugdwerkeloosheid. In dat licht was het logisch een jongerenregeling te starten met als doel formatieve ruimte bij gemeenten te creëren (nog eens versterkt door de effecten van de eerste zogeheten Generatiepacten), waarop jongeren konden worden aangenomen. Inmiddels is de situatie dusdanig veranderd dat het middel (subsidieregeling) het doel niet meer volledig dekt. Inmiddels geldt dat:
Tegelijkertijd hebben gemeenten nu moeite jongeren te werven en te binden:
De jongerenregeling is breed bekend in de sector en er is door veel gemeenten gebruik van gemaakt. Het aantal aanvragen overtrof jaar na jaar de verwachtingen, en daardoor het gereserveerde budget. In 2018 is het beleid rond de jongerenregeling aangepast. Met de aangescherpte jongerenregeling worden gemeenten gestimuleerd jongeren voor langere tijd (minimaal 2 jaar, in plaats van voorheen 1 jaar) in dienst te nemen. Deze aanscherping bleek minder effectief. Slechts een enkele keer heeft een gemeente aangegeven hun beleid rond de proefaanstelling (doorgaans 1 jaar) uit te breiden naar 2 jaar om daarmee in aanmerking te komen voor de subsidie.
Wat is volgens u het te verwachten gevolg van het stoppen van deze subsidieregeling met betrekking tot de aanname en doorstroming van jonge ambtenaren?
Het A&O fonds Gemeenten verwacht geen of nauwelijks effect. Juist het grote aantal aanvragen maakt duidelijk dat het een heel laagdrempelige regeling betrof. De overtuiging is dat de aanstellingen van jongeren die gesubsidieerd zijn, ook zonder subsidie tot stand zouden zijn gekomen. Het belang van de financiële steun was vooral gelegen in de stimulans om (meer) aandacht te genereren voor het aantrekken van jongeren. Nu blijkt dat gemeenten zich daarvan terdege bewust zijn en er meer formatieve ruimte is ontstaan, is er niet voldoende reden om de regeling te continueren.
Hoeveel geld is er sinds de instelling van de subsidie aan gemeenten uitgekeerd en hoeveel jonge medewerkers zijn hierdoor aangenomen?
één- of tweejaars contracten van jongeren
100
197
244
211
leerbanen MBO/leertrajecten HBO
9
14
1
Traineeships (1 of 2 jaar)
75
101
30
Werkervaringsplekken
7
24
6
Totaal Bedrag
€ 831.000
€ 1.208.000
€ 1.252.500
€ 1.470.000
Hoeveel jongeren die mede door middel van deze subsidieregeling zijn aangenomen hebben een vaste aanstelling bij een gemeente gekregen?
Het in vaste dienst aannemen was geen voorwaarde voor de jongerenregeling. Daardoor zijn cijfers hierover niet bekend bij het A&O fonds Gemeenten.
Kunt u een actueel beeld geven van de leeftijdsopbouw van gemeente-ambtenaren? Kunt u daarbij per leeftijdscategorie ook aangeven hoeveel procent een vaste aanstelling en hoeveel procent een tijdelijke aanstelling heeft en hoeveel procent extern wordt ingehuurd?
Op dit moment zijn alleen betrouwbare cijfers over 2017 beschikbaar; de cijfers over 2018 worden momenteel uitgevraagd onder gemeenten en zijn nog niet verwerkt. De Personeelsmonitor Gemeenten 2017 geeft de volgende cijfers:
Een specificatie van vaste en tijdelijke inhuur per leeftijdscategorie is niet beschikbaar. Onderstaande tabel geeft inzicht in de algemene verhouding tussen vaste en tijdelijke dienstverbanden.
Voor wat externe inhuur betreft is het belangrijk dat begrip af te bakenen. De definitie van externe inhuur zoals hier gehanteerd, is gebaseerd op de definitie die binnen de rijksoverheid geldt. Deze luidt als volgt: het uitvoeren van werkzaamheden in opdracht van een bij de gemeente in dienst zijnde opdrachtgever, door een private organisatie met winstoogmerk, door middel van het tegen betaling inzetten van personele capaciteit en deskundigheid, zonder dat daar een arbeidsovereenkomst of aanstelling tussen de gemeente en de daarbij ingezette personen aan ten grondslag ligt.
Over externe inhuur zijn uit dezelfde personeelsmonitor de volgende gegevens bekend:
Bent u bereid om met gemeenten, de Stichting Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds (A&O-fonds) en andere betrokken partijen in overleg te treden om te bezien hoe permanent, effectief p&o-beleid gevoerd kan worden om voldoende jongeren in dienst te nemen bij gemeenten? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Overkoepelend p&o-beleid van de sector Gemeenten is een bevoegdheid van de sector zelf. Het College voor Arbeidszaken voert namens de VNG op autonome basis het arbeidsvoorwaardenoverleg met de vakbonden. In het arbeidsvoorwaardenoverleg kunnen afspraken worden gemaakt tussen werkgevers en werknemers over arbeidsvoorwaarden en p&o beleid. In het arbeidsvoorwaardenakkoord sector Gemeenten 2017–2019 zijn bijvoorbeeld afspraken gemaakt over het aantal aan te nemen jongeren.
Het door u gevraagde overleg vind ik daarom niet nodig en niet passend.
Op welke manier worden andere decentrale overheden zoals provincies en gemeenten gestimuleerd om jongeren in dienst te nemen?
Gezien de autonome verantwoordelijkheid van decentrale overheden op dit terrein zie ik geen rol voor het kabinet om hen in hun wervingsbeleid te stimuleren. Decentrale overheden voelen zelf voldoende het belang van het aannemen van jongeren. Uit onderstaande arbeidsvoorwaardenafspraken die provincies en gemeenten hebben gemaakt, blijkt dat ook.
In het meest recente arbeidsvoorwaardenakkoord sector Gemeenten 2017–2019 is afgesproken dat er in deze looptijd minimaal 2.000 jongeren worden aangenomen om de gemeentelijke organisatie te verjongen en te vernieuwen. Verder blijkt uit de Personeelsmonitor van het A&O-fonds Gemeenten dat 72% van de gemeenten actief beleid voert om jongeren binnen de gemeentelijke organisatie te behouden. Het A&O-fonds Gemeenten geeft informatie en voorlichting over beleid waarop gemeenten jongeren in dienst kunnen nemen.
In de sector Provincies ligt de focus op aantrekkelijk werkgeverschap voor medewerkers van alle leeftijden. Concreet betekent dit afspraken over levensfasenbeleid, regie op de eigen loopbaan en een persoonlijk ontwikkelbudget van 5.000 euro per 5 jaar. Maatregelen specifiek gericht op jongeren zijn:
Een aantal provincies kent een generatiepact regeling en een aantal provincies kent een regeling die opties biedt voor medewerkers in alle levensfasen. In beide gevallen vindt herbezetting van vrijkomende formatieruimte veelal plaats door het aannemen van jongere medewerkers.
Het rapport ‘Vulnerable and abandoned’ van Oxfam Novib |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Vulnerable and abandoned» van Oxfam Novib?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van kwetsbare vluchtelingen op de Griekse eilanden? Welke verbeteringen of verslechteringen ziet u?
Met uw Kamer is vaak gesproken over de situatie van vluchtelingen op de Griekse eilanden. Hoewel er sprake is van verbeteringen maakt dit rapport andermaal duidelijk dat deze helaas nog steeds onvoldoende zijn, en dat de omstandigheden verder moeten verbeteren. Gerealiseerde verbeteringen zijn de uitbreiding van het aantal bezwaarcommissies, de beschikbaarheid van speciale zorg voor alleenstaande minderjarigen en de speciale behandeling van kwetsbaren die daar uiteraard recht op hebben. Namens Nederland wordt zowel door leden van het kabinet als op hoog-ambtelijk niveau hiervoor met grote regelmaat aandacht gevraagd bij de Griekse autoriteiten én de Europese Commissie.
Hoeveel artsen, psychologen en psychiaters bevinden zich op dit moment op Lesbos en specifiek in het opvangkamp Moria? Zijn hieronder ook experts als het gaat om het herkennen van slachtoffers van marteling en seksueel geweld? Zo ja, hoeveel? Beoordeelt u dat als afdoende? Indien er, naar uw oordeel, onvoldoende (medische) specialisten en andere hulpverleners aanwezig zijn, wat is daarvoor dan de verklaring?
De medische ondersteuning in de hotspot wordt georganiseerd door KEELPNO, de uitvoeringsorganisatie van het Griekse Ministerie van Volksgezondheid. Zij hebben de afgelopen periode aanzienlijke moeilijkheden ondervonden bij de werving van medisch en psychosociaal personeel. Dat heeft geleid tot tekortkomingen in de medische zorgen tot vertragingen in de asielprocedure bij de vaststelling van de eventuele kwetsbaarheid van asielzoekers. De Griekse autoriteiten werken aan verbetering met steun van de Europese Commissie, bijvoorbeeld door de arbeidsvoorwaarden voor medisch personeel aantrekkelijker te maken. Er was de afgelopen periode een twintigtal psychologen, maatschappelijk hulpverleners en verpleegkundigen aanwezig vanuit KEELPNO. Het tekort wordt voorlopig opgevuld door een militaire arts van het Griekse Ministerie van Defensie en medisch personeel van verschillende ngo’s. Tenslotte is er een publiek ziekenhuis op Lesbos aanwezig met onder andere een chirurgische kliniek en een psychiatrische kliniek. Hier kunnen vluchtelingen en migranten gebruik van maken.
Hoe wordt op dit moment beoordeeld of iemand die aankomt op Lesbos al dan niet kwetsbaar is? Hoe wordt vervolgens de zorg, voor iemand die als kwetsbaar is aangemerkt, geregeld? Welke knelpunten ziet u en welke mogelijkheden ziet u tot verbetering?
Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen twee manieren waarop wordt geoordeeld of er sprake is van kwetsbaarheid. Bij aankomst beoordeelt KEELPNO in eerste instantie of iemand kwetsbaar is. Daarna volgt in het kader van de procedure een kwetsbaarheidstoets door de EASO-experts die hiervoor specifiek zijn getraind. Indien iemand als kwetsbaar wordt aangemerkt, en medische zorg noodzakelijk is die niet op het eiland beschikbaar is, krijgt betrokkene een verwijzing naar het vasteland. Zodoende zijn in 2018 30.000 personen van de Griekse eilanden naar het vasteland overgebracht, waarvan het grootste gedeelte in de laatste maanden. Daarmee is de druk op Lesbos aanzienlijk verlicht. Op dit moment zijn er bijna 7.000 vluchtelingen en migranten op Lesbos. Dat zijn er nog steeds te veel, maar ook minder dan de ongeveer 10.000 in het najaar van 2018.
Het is mogelijk dat een persoon later in de procedure alsnog als kwetsbaar wordt aangemerkt, bijvoorbeeld doordat de benodigde medische zorg niet beschikbaar is op de eilanden. Helaas speelt ook de gebrekkige opvang een rol: tekortschietende accommodatie en gebrek aan voorzieningen hebben vooral in de winter een negatief effect op de gezondheid van migranten zoals ook in het rapport naar voren komt. Wanneer een persoon later in de procedure als kwetsbaar wordt aangemerkt, wordt betrokkene in beginsel alsnog naar het vasteland overgebracht.
De relatie tussen kwetsbaarheid en overbrenging naar het vasteland wordt soms ook misbruikt. Omdat terugkeer nog steeds onvoldoende op gang komt, is het voor de autoriteiten een manier om de druk op de eilanden alsnog te verlichten. Ook bestaat het vermoeden dat een toenemend aantal mensen stelt medische klachten te hebben. Immers, eenmaal op het vasteland vallen migranten niet meer onder de terugkeerregeling in het kader van de EU-Turkije Verklaring. Het is dan ook van groot belang dat deze toetsen zo zorgvuldig mogelijk plaatsvinden. Uiteraard deel ik uw mening dat de medische zorg op de eilanden moet verbeteren, net als de algemene opvangomstandigheden. Daar heb ik meermaals met mijn Griekse collega over gesproken, en dat heb ik ook ook tijdens mijn bezoek gedaan.
In hoeverre is er speciale aandacht voor kwetsbare vrouwen, zoals vrouwen die zwanger zijn of net zijn bevallen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden gegeven in het algemeen overleg JBZ-raad van 6 en 7 december 2018, waarin u aangeeft dat een op de zeven experts in Griekenland uit Nederland afkomstig is?2 Hoeveel experts uit de Europese Unie zijn er in totaal in Griekenland aanwezig? Kunt u expliciet aangeven hoeveel daarvan afkomstig zijn van EASO, Frontex, het COA, de IND en eventueel nog van een andere instelling of organisatie? Acht u dit totale aantal voldoende?
In totaal zijn er op dit moment 149 medewerkers voor EASO actief ter ondersteuning van Griekenland bij de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, de nationale asielprocedure en het opvangsysteem. Daarvan zijn op dit moment3 72 experts werkzaam op de eilanden (27 experts uit andere lidstaten, 26 tijdelijke zaakbehandelaars met een juridische achtergrond en 19 tijdelijk gedetacheerde medewerkers).
Tegelijkertijd worden in totaal 371 experts ingezet voor de Frontex operatie Poseidon in de Egeïsche zee, waarvan 20 experts voor de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring. Daarnaast worden circa 40 experts ingezet voor Frontex langs de verschillende landgrenzen. Namens Europol zijn in totaal 25 experts werkzaam in Griekenland, waarvan 23 op de Griekse eilanden.
De Nederlandse bijdrage bestaat uit het volgende. Via EASO stelt Nederland doorlopend een 11-tal experts beschikbaar. Het gaat met name om IND-medewerkers, maar ook om een expert van het COA op het gebied van opvang. Via Frontex worden doorlopend circa 66 Nederlandse experts ingezet. Het betreft grenswachters, tolken en medewerkers van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Nederland heeft ook enkele busjes ter beschikking gesteld via DV&O waarmee personen die op de eilanden aankomen van en naar de centra worden vervoerd. Daarnaast detacheert Nederland beleidsexperts op strategische plekken, waaronder bij het Ministerie van Economische Zaken om de toegang tot en het gebruik van de EU fondsen te bevorderen. Ook is een expert ter beschikking gesteld op Chios om de coördinator van de hotspot te adviseren op het gebied van opvang.
De Europese agentschappen maken een inschatting of de inzet van experts voldoende is. Het is bekend dat de agentschappen in variërende mate personeel nodig hebben. Met regelmaat roepen zij lidstaten op om meer experts te leveren of deze langduriger in te zetten. Nederland steunt deze oproep, waarbij zij opgemerkt dat Nederland zelf geen additionele experts meer kan leveren, mede vanwege de achterstanden in de Nederlandse asielprocedure.
Bevinden zich onder de experts die Nederland levert aan Griekenland ook medische specialisten en psychologen? Indien dit niet het geval is, bent u bereid te kijken of het mogelijk is om vanuit Nederland Griekenland te ondersteunen met medisch personeel? In hoeverre ziet u mogelijkheden uw Europese collega’s op te roepen ook medische experts naar Griekenland te sturen?
Nederland levert geen medische specialisten of psychologen. Wel levert Nederland vanuit de IND experts voor de hogergenoemde kwetsbaarheidstoets. Voor wat betreft de uitzending van Nederlandse experts is de behoefte vanuit agentschappen als EASO leidend. Nederland bekijkt betreffende verzoeken altijd welwillend. Ook vraagt Nederland op EU-niveau met grote regelmaat aandacht voor de situatie in Griekenland en roept Nederland ook andere lidstaten op om te zorgen dat voldoende experts beschikbaar zijn voor de Europese diensten.
Deelt u de mening dat kwetsbare mensen zo snel mogelijk naar het vaste land moeten worden gebracht, zodat zij voldoende toegang hebben tot medische zorg? Wat voor mogelijkheden ziet u teneinde dit te bewerkstelligen? In hoeverre heeft u hierover specifiek met uw Griekse collega gesproken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat vluchtelingen en migranten die in detentie zijn op Lesbos niet tot nauwelijks toegang hebben tot mentale en psychische hulp en dat personeel van het Griekse Ministerie van gezondheid, ziektebeperking en preventie, geen toegang heeft tot het detentie gedeelte van Moria? Deelt u de mening dat deze vluchtelingen en migranten hier wel recht op hebben? Bent u bereid uw collega hierop aan te spreken?
Migranten die in het zogenaamde «pre-removal»-centrum verblijven, zijn in afwachting van hun terugkeer naar Turkije of hun herkomstland. Zij hebben toegang tot medische en psychosociale diensten van de Griekse uitvoeringsorganisatie KEELPNO. Ze kunnen ook naar het plaatselijke ziekenhuis worden gebracht, wanneer dat nodig is. Bovendien is een speciaal agentschap gecontracteerd door de Griekse politie dat ook actief psychosociale diensten verleent in deze centra. In het «pre-removal» centrum in Moria werkt één psycholoog en één maatschappelijk hulpverlener.
Klopt het, dat door gebrek aan personeel mensen die nu aankomen op Lesbos pas hun eerste asiel gesprek zullen hebben ergens in 2020? Zo nee, wat is dan de prognose? Hoe beoordeelt u dat?
Hoe lang het duurt voor mensen hun eerste asielgesprek krijgen hangt af van verschillende factoren, waaronder de kwetsbaarheid, de nationaliteit van betrokkene en of hij/zij in aanmerking komt voor de versnelde grensprocedure zoals die is vastgesteld in de EU-Turkije Verklaring. Het kabinet ziet versnelling van deze procedures als belangrijkste duurzame oplossing voor de huidige overbevolking in de opvangfaciliteiten en ondersteunt de Griekse autoriteiten hier ook bij, bijvoorbeeld via de inzet van experts voor EASO. Als snel duidelijk is wie mag blijven en wie terug moet, verlicht dat de druk op de hotspots aanzienlijk.
Wat wordt er op dit moment gedaan teneinde vrouwen en kinderen, waarvan respectievelijk 70% en 78% zegt zich nooit veilig te voelen op Moria, te beschermen tegen geweld en ander gevaar? Waar kan dit volgens u nog verbeterd worden?
Seksuele intimidatie en geweld – ook tegen mannen en jongens overigens – is helaas een groot risico in Moria. Het beperkte aantal gespecialiseerde diensten, tolken en politieagenten, versterkt gevoelens van onveiligheid bij vluchtelingen en migranten. Daarnaast is de overbevolking van het kamp problematisch, bijvoorbeeld vanwege het tekort aan toiletten, douches en afgeschermde opvang. De Griekse autoriteiten werken aan verbetering, bijvoorbeeld via transfers naar het vasteland en het inhuren van extra tolken. Daarnaast ondersteunt de EU activiteiten van UNHCR om seksuele intimidatie en geweld te voorkomen. UNHCR werkt in Moria samen met gespecialiseerde nationale partners op het terrein van kinderbescherming, ondersteuning bij casemanagement, het organiseren van counselling sessies en het creëren van veilig onderdak.
Herinnert u zich uw antwoorden in het algemeen overleg JBZ-raad van 6 en 7 december 2018 waarin u spreekt over het geld dat vanuit de Europese Unie aan Griekeland is toegekend teneinde de asielprocedure en de omstandigheden in de Griekse kampen te verbeteren?3 Bent u van mening dat dit geld goed is besteed? Kunt u bevestigen dat er controle is geweest op deze uitgaven en zo nee, bent u van plan hierop aan te dringen?
Zoals ik in het betreffende algemeen overleg heb toegelicht is er geen sprake van een gebrek aan financiële middelen. Voor Griekenland is, in relatie tot andere EU-lidstaten, verreweg het meeste geld om de opvang en asielprocedure te verbeteren beschikbaar gesteld.5 Over de besteding, uitputting en het effect van deze middelen heb ik ook vaker met uw Kamer gesproken. Terzake zijn zeker verbeteringen mogelijk. Daarom biedt Nederland Griekenland al langere tijd een expert om middelen te ontsluiten en uit te putten. De controle op deze middelen is een EU-aangelegenheid. Bij alle EU-fondsen wordt besteding en effectiviteit gecontroleerd door de Europese Rekenkamer die betreffende rapportages ook publiceert en de Commissie aanbevelingen doet.
Herinnert u zich het gesprek met uw Griekse collega waarbij u heeft aangedrongen op het versnellen van de asielprocedures, meer terugkeer en humane opvangomstandigheden, een snelle structurele oplossing en dat Nederland Griekenland daarbij zal blijven ondersteunen?4 Wat was de reactie van uw Griekse collega op uw opmerkingen en wat vond u daarvan? Heeft hij nog toezeggingen gedaan? In hoeverre vond u het beeld dat uw Griekse collega heeft gegeven met betrekking tot de situatie op de Griekse eilanden overeenkomen met het beeld dat wordt geschetst in het rapport van Oxfam Novib? Op wat voor manier zet u zich in om een snelle structurele oplossing te realiseren? Welke medestanders ondersteunen u daarbij? Tot wat voor resultaten heeft dit tot nu toe geleid?
In het kader van de vertrouwelijkheid van het diplomatieke verkeer, kan ik niet ingaan op de uitlatingen van mijn Griekse collega. In algemene zin kan ik wel aangeven dat hij uiteraard de zorgen over de moeilijke situatie deelt. Daarover is de Europese Commissie ook met de Minister en met verantwoordelijke onderdelen van de Griekse overheid doorlopend in gesprek. Hij is zich ook bewust van de noodzaak dat de situatie verbetert. Dat beperkt zich echter niet alleen tot de opvangcondities maar hangt ook samen met de asiel- en terugkeerprocedures. Het is duidelijk dat de Griekse overheid al langere tijd voor grote uitdagingen staat om het Griekse systeem te laten voldoen aan wat nodig is.
Het kabinet zal, zoals u bekend, Griekenland daarbij steun blijven bieden en binnen de geschetste mogelijkheden al het mogelijke doen om de situatie op de Griekse eilanden te verbeteren. Dit is ook de reden voor mijn voorgenomen bezoek aan Griekenland. Daarbij geldt ook dat ik, evenals andere collega’s in het kabinet, hiervoor tijdens Europese overleggen voortdurend aandacht vraag. Zoals ik u ook tijdens het Algemeen Overleg van algemeen overleg JBZ-raad van 6 en 7 december 2018 heb gemeld, is het helaas zo dat Nederland dit als een van de weinige lidstaten doet.
Bent u bereid gezamenlijk met uw Europese collega’s meer druk uit te oefenen op Griekenland teneinde te zorgen dat omstandigheden op de Griekse eilanden snel verbeteren?
Zie antwoord vraag 13.
De onjuiste informatie die door apothekers verspreid wordt over geneesmiddelentekorten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het feit dat apothekers blijven beweren dat de lage prijzen in Nederland de oorzaak zijn van geneesmiddelentekorten?1 Deelt u de mening dat het een wat vreemde redenering van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie (KNMP) is dat de prijzen van geneesmiddelen zouden moeten stijgen om voldoende voorraad te kunnen waarborgen?
Ik ondersteun niet de bewering van de KNMP dat de lage prijzen in Nederland de oorzaak zijn van geneesmiddelentekorten. Leveringsproblemen van geneesmiddelen zijn een wereldwijd probleem en geen specifiek Nederlands probleem. Geneesmiddelenproductie is een internationale markt. De oorzaken voor leveringsproblemen zijn gelegen in grondstoftekorten en productieproblemen en mogelijk een toegenomen kwetsbaarheid van de keten (globalisering); daar heeft de hele wereld mee te maken.
Ik ben in overleg met stakeholders, inclusief de KNMP, om de voorraad van geneesmiddelen in Nederland te vergroten. Daarbij wordt gekeken waar de extra voorraad moet liggen (firma, groothandel of apotheek), en welke risico’s of kosten dit met zich meebrengt. Ik vind het nu nog te vroeg om een uitspraak te doen over risico’s en kosten en waar die dan liggen in de keten van geneesmiddelenproductie en -distributie.
Ik zal u voor het zomerreces informeren over de uitkomst van dit overleg.
Is het waar dat de oorzaak van het recent opgetreden piltekort lag in het feit dat er een tekort aan grondstoffen ontstond en vervolgens, toen de productie weer op gang kwam eerst de Microgynon 20 werd geproduceerd die in Duitsland, Frankrijk en België meer wordt voorgeschreven en dus een veel grotere omzet heeft en vervolgens pas de in Nederland gangbare Microgynon 30?
De leveringsproblemen van de anticonceptiepil werden veroorzaakt door productieproblemen in twee fabrieken, waardoor de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel niet kon worden gegarandeerd. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten heeft geen informatie ontvangen dat de Microgynon 20 eerst werd geproduceerd en daarna pas de Microgynon 30.
Wat vindt u van het feit dat de heer Janson, directeur KNMP, blijft beweren dat de lage prijs van anticonceptiemiddelen de oorzaak was van het tekort dat recent speelde? Heeft de heer Janson gelijk of beweert hij dit ten onrechte?
Ik ben het niet eens met de heer Janson dat de lage prijs van de anticonceptiemiddelen in Nederland de oorzaak was van het tekort dat recent speelde. De leveringsproblemen van de anticonceptiepil werden veroorzaakt door productieproblemen in twee fabrieken, waardoor de kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel niet kon worden gegarandeerd. Deze productieproblemen troffen dus niet alleen Nederland maar een groot aantal landen.
Hoe past deze bewering van de apothekers dat de tekorten veroorzaakt worden door (te) lage prijzen, bij het feit dat de laatste twee jaar de tekorten van preferente middelen juist zijn gedaald?
Bij de prijzen van geneesmiddelen is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie (generieke geneesmiddelen) en geneesmiddelen die dat niet zijn.
Het is in het algemeen aan de markt hoeveel er betaald wordt voor geneesmiddelen die onderhevig zijn aan concurrentie. Voor wat betreft de maximale geneesmiddelenprijzen in Nederland laat het rapport «International price comparison of pharmaceuticals 2017» (TLV)2 zien dat voor wat betreft geneesmiddelen waarvoor concurrentie bestaat, de prijzen in Nederland laag liggen (t.o.v. andere Europese landen). Voor geneesmiddelen zonder concurrentie (de middelen met een patent) liggen de prijzen echter hoger dan in andere Europese landen. Ook in deze groep geneesmiddelen komen tekorten voor.
Ik constateer dat de prijzen van generieke geneesmiddelen soms laag zijn. Dat is in algemene zin goed nieuws, want dat zorgt ervoor dat de premie voor de zorgverzekering betaalbaar blijft. Mede hierdoor is er sinds 2011 € 2,5 miljard bespaard op extramurale geneesmiddelen ten opzichte van het beschikbare kader. Er wordt regelmatig gesuggereerd dat leveringsproblemen veroorzaakt worden door de lage prijzen van geneesmiddelen in Nederland, maar dat wordt niet onderbouwd. Bij de meeste meldingen van leveringsonderbrekingen bij het Meldpunt wordt als reden aangegeven dat dit het gevolg is van een vertraging in de productie of het distributieproces van een geneesmiddel.
De lage prijzen kunnen mogelijk wel een rol spelen op het moment dat een firma na een productieprobleem de productie weer opstart en bij de herverdeling van de beperkte nieuwe voorraad voorrang geeft aan de landen met hogere prijzen. Maar vanwege de lage prijzen besparen we in Nederland ook veel op de zorgkosten.
Bij slechts een deel van de tekorten is sprake van een preferent geneesmiddel.
Is het waar dat jaarlijks een contract wordt gesloten over de hoeveelheid geneesmiddelen die wordt afgenomen en deze cijfers door de landelijke kantoren van internationale farmaceuten worden doorgegeven aan het hoofdkantoor dat daarmee de omvang van de productie bepaalt? Zo ja, wordt daarmee de bewering van de apothekers dat Nederland achteraan in de rij staat, ontkracht, omdat de omvang van de te leveren hoeveelheid geneesmiddelen immers al van te voren is afgesproken en vaststaat?
Bij het inkoopbeleid van zorgverzekeraars met firma’s worden ook afspraken gemaakt over de leveringszekerheid en de verwachte hoeveelheid geneesmiddelen die een firma zal afleveren. Daarnaast maken firma’s zelf ook een inschatting van de verkoop van hun geneesmiddelen waarop geen inkoopbeleid wordt toegepast door zorgverzekeraars.
Een firma kan zijn productie afstemmen op basis van de afspraken die hij zelf maakt. Het komt echter voor dat een firma te maken krijgt met een onverwachte hogere vraag, bijvoorbeeld omdat een andere firma een vergelijkbaar geneesmiddel niet kan leveren. Dat was ook het geval bij de recente leveringsproblemen van de anticonceptiepil. Daarom is het van belang dat alle firma’s tijdig melden als ze een leveringsprobleem verwachten, omdat alleen dan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen een goede inschatting kan maken van de impact en andere firma’s hun productie of distributie wellicht kunnen aanpassen.
Waarom houden apothekers, als goede zorgverleners én ondernemers, geen hogere voorraad aan van middelen die (volgens hen) zo laag geprijsd zijn, terwijl de voorraad dus niet heel kostbaar zal zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de stand van zaken rond het overleg rond de werkgroep geneesmiddelentekorten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wie gaat de kosten dragen van een hogere voorraad geneesmiddelen? Vindt u dat het aanhouden van voldoende voorraad behoort bij het ondernemerschap van een apotheker c.q. groothandel?
Op dit moment geldt er al een wettelijke verplichting voor firma’s en groothandels om voldoende geneesmiddel op voorraad te hebben (artikel 36 lid 2 en artikel 49 lid 7 van de Geneesmiddelenwet). Dit maakt nu ook al onderdeel uit van het ondernemerschap. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid de apothekers te vragen nu eens een lijst van geneesmiddelen aan te leveren waarvan aantoonbaar is vastgesteld dat tekorten zijn ontstaan door preferentiebeleid, c.q. te lage prijzen?
Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten publiceert in het eerste kwartaal van dit jaar de rapportage over 2018. Daarbij wordt ook gekeken of het geneesmiddel waarvoor een leveringsprobleem wordt gemeld op enige wijze in een preferentiebeleid is opgenomen. Ik wacht deze rapportage van het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten af en zal de apothekers niet vragen om een lijst van geneesmiddelen aan te leveren waarvan aantoonbaar is vastgesteld dat het tekort is ontstaan door preferentiebeleid c.q. te lagen prijzen.
Bent u bereid toe te zeggen dat u geen bindende overeenkomst of afspraak met apothekers, groothandels en farmaceutische fabrikanten maakt zonder deze eerst aan de Kamer voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat zal ik waarschijnlijk niet doen. Het is namelijk afhankelijk van de manier waarop we dit gaan vastleggen. Een wetswijziging is wellicht niet nodig als het in andere regelgeving kan worden opgenomen. Alvorens dit te kunnen besluiten ben ik in goed overleg met firma’s, groothandels, zorgverzekeraars en apothekers om te kijken op welke wijze de voorraad geneesmiddelen in Nederland vergroot kan worden op basis van de bestaande wetgeving. Als daarover afspraken zijn gemaakt, zal ik uw Kamer daarover informeren. Het beoogde doel is om de geneesmiddelenvoorraad in Nederland te vergroten, en de firma’s, groothandels, zorgverzekeraars en apothekers overleggen met elkaar op welke wijze men daar invulling aan geeft.
Minimumleeftijd voor taxichauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «23 jaar en 2 jaar rijervaring: PvdA wil minimumleeftijd voor taxichauffeurs»?1
Ja.
Is het waar dat taxichauffeurs onder de 23 jaar en met weinig rijervaring meer schade en ongelukken veroorzaken dan oudere taxichauffeurs?
Er zijn mij geen onderzoeken bekend waaruit nu al blijkt dat specifiek taxichauffeurs onder de 23 jaar met weinig rijervaring meer schade en ongelukken veroorzaken dan oudere taxichauffeurs. Maar naar aanleiding van de ongevallen die recent hebben plaats gevonden, heb ik de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) gevraagd om het aantal ongevallen met taxi’s nader te analyseren. Het onderzoek richt zich in de eerste plaats op de toe- of afname van het aantal ongelukken. Vervolgens zal op basis van de beschikbare bronnen worden gekeken naar onderscheid op locaties, leeftijd van chauffeur en aanbieder.
Over het algemeen geldt wel dat jonge automobilisten (18–24 jaar) naar verhouding vaker bij een ongeval betrokken zijn dan oudere automobilisten. Het hogere risico van jonge automobilisten komt zowel door gebrek aan ervaring als door factoren die samenhangen met de leeftijd. Dit geldt voor automobilisten in het algemeen.
Deelt u de mening dat een taxichauffeur een grote verantwoordelijkheid heeft en dat rijervaring daarbij van groot belang is?
Ja, ik deel die mening. Elke bestuurder van een (gemotoriseerd) voertuig heeft een grote verantwoordelijkheid.
Wat vindt u van het voorstel, afkomstig van de Amsterdamse PvdA-fractie, om een minimumleeftijd van 23 jaar in te stellen voor alle taxichauffeurs? Bent u bereid om zo een regeling te overwegen en zo snel mogelijk in te voeren om verdere ongelukken te voorkomen?
Taxichauffeurs moeten met goed gevolg een vakbekwaamheidsexamen (theorie en praktijk) bij het CBR afleggen alvorens zij bevoegd zijn om een taxi te mogen besturen. Om toegelaten te worden tot dit examen dient men over een rijbewijs B, verklaring omtrent gedrag (VOG) en geneeskundige verklaring te beschikken. Veel taxiondernemers stellen zelf aanvullende voorwaarden aan de rijervaring van hun chauffeurs, passend bij de taximarkt ter plaatse waar ze opereren. Ik wil niet vooruitlopen op het onderzoek van de SWOV. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de minimumleeftijd om toegelaten te worden tot het examen aan te passen.
Het vervangen van asbestdaken voor zonnepanelen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Essent vervangt asbestdak in ruil voor zonnestroom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het project «Dakvrienden» aan zowel CO2-reductie als aan het verwijderen asbest van daken van agrarische gebouwen kan bijdragen? Zijn u meer van dergelijke initiatieven bekend?
Ja, die mening deel ik.
Ja, er zijn mij ook enkele andere initiatieven bekend, zoals het initiatief van Univé.
Deelt u de mening dat gezien de bijdrage aan de overheidsdoelstellingen van CO2-reductie en asbestverwijdering dergelijke projecten door u gestimuleerd zouden moeten worden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De motie Kröger/Von Martels2 verzoekt de regering te onderzoeken hoe duurzame meekoppelkansen bij het saneren van asbestdaken gestimuleerd kunnen worden. In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 18 januari 20193 wordt hier nader op ingegaan. Initiatieven die het saneren van asbestdaken combineren met verduurzaming worden in het kader van de programmatische aanpak gedeeld als goed voorbeeld en er wordt onderzocht of ondersteuning nodig is.
Bent u bereid om in overleg met de energiebedrijven en de agrarische sector te bezien hoe dergelijke projecten kunnen worden verbreed? Zo ja, op welke termijn gaat u dat doen en kunt u de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte brengen? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid?
Dit initiatief laat juist zien dat de markt bereid is om hiermee aan de slag te gaan. In de brief van 18 januari 2019 heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat wordt onderzocht of er ondersteuning nodig is.
Acht u projecten waarbij een energiemaatschappij de sanering van asbestdaken financiert met als compensatie zonnepanelen waarvan de opbrengst voor de energiemaatschappij is, ook geschikt om particuliere woningeigenaren met asbestdaken te helpen bij het vernieuwen van hun daken? Zo ja, bent u bereid om ook hierover met de energiebedrijven en andere belanghebbende organisaties in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de energiemaatschappijen en andere bedrijven om te bezien of zo’n opzet ook geschikt is voor particuliere woningeigenaren. Wel is het zo dat niet voor ieder dak het plaatsen van zonnepanelen rendabel is. Dat hangt onder meer af van de ligging van het dak.