Het bericht ‘Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking»?1
Ja.
Is het waar dat Aruba door de Europese Commissie is geplaatst op de lijst van «niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden»?
Ja.
Is het waar dat Aruba in december 2017 niet op de zwarte, maar op de grijze lijst is geplaatst op basis van toezeggingen door de regering van Aruba? Zo ja, welke toezeggingen waren dat? Welke consequenties zijn er verbonden aan plaatsing van Aruba op de zwarte lijst? Zijn er ook consequenties voor het financieel verkeer tussen Nederland en Aruba?
Het klopt dat Aruba in december 2017 op de grijze lijst is geplaatst, omdat Aruba op hoog politiek niveau had toegezegd om, uiterlijk eind 2018, onder andere de wetgeving over het «transparency regime», dusdanig aan te passen dat de Gedragscodegroep het regime niet meer zou kwalificeren als fiscaal schadelijk.
Afgesproken is dat de sancties vanaf het jaar 2020 zullen worden toegepast. De nieuwe relevante wetgeving van Aruba zal naar verwachting vóór het jaar 2020 worden aangenomen. Hiervan uitgaande voorzie ik geen consequenties voor het financiële verkeer tussen Nederland en Aruba. Om de toepassing van de zwarte lijst voor de belastingpraktijk overzichtelijk te houden, heeft Nederland ervoor gekozen dat de lijst die geldt op de peildatum 1 oktober, zal gelden voor het gehele opvolgende belastingjaar. Als Aruba voorafgaand aan 1 oktober van de EU-zwarte lijst wordt gehaald, dan zullen er geen fiscale sancties gelden voor Aruba voor het belastingjaar 2020 en verder.
Is er een beeld hoeveel Nederlandse natuurlijke of rechtspersonen gebruik maken van de Arubaanse mogelijkheden om (bijna) geen vennootschapsbelasting te betalen dan wel op andere wijze betrokken zijn bij belastingontwijking via Aruba? Is hierover in het (recente) verleden overleg geweest tussen de landen van het Koninkrijk?
Hierover zijn geen cijfers bekend. Dit kabinet wil belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken.2 Misbruik binnen het Koninkrijk wordt onder andere bestreden door middel van bestaande antimisbruikbepalingen in de belastingregelingen. Het kabinet zet zich in om deze belastingregelingen bilateraal aan te passen aan de meest moderne antimisbruikbepalingen die zijn ontwikkeld in het BEPS-project.3 Verder gelden de nationale antimisbruikmaatregelen die, waar nodig, worden toegepast.
Welke maatregelen moet Aruba nemen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Europese Commissie? Hebt u zicht op nieuwe wetgeving met betrekking tot de Arubaanse Vrijgestelde Vennootschap (AVV) en hebt u een beeld in hoeverre deze wetgeving gaat bijdragen aan het verdwijnen van Aruba van de zwarte lijst?
Aruba heeft toegezegd om het «transparency regime» in te trekken. Helaas werd de deadline van 1 januari 2019 niet gehaald. De wetswijziging ligt nu voor bij de Staten van Aruba en zal, naar alle waarschijnlijkheid, binnenkort worden aangenomen. In dat geval zal Aruba tijdens de Ecofin Raad van 16 mei van de zwarte lijst worden gehaald.
Op welke wijze heeft de Europese Commissie vorm gegeven aan haar open dialoog en overleg met Aruba?
De experts van de Europese Commissie hebben direct contact met de experts van Aruba. Verder heeft de Commissie een bijeenkomst georganiseerd voor de Caribische eilanden, waaronder Aruba, om het proces over de zwarte lijst verder uit te leggen.
Heeft de Nederlandse regering ondersteuning verleend aan de regering van Aruba? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Aruba is zelf verantwoordelijk voor zijn fiscale regels en heeft vorig jaar met de Commissie de conceptwetswijzigingen doorgenomen. Ondersteuning van Nederlandse kant was niet nodig. Wel heeft er op ambtelijk niveau contact plaatsgevonden tussen Nederland en Aruba over de zwarte lijst.
Het bericht ‘IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland»?1
Ja.
Wat kan een reden zijn dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) op het laatste moment het oordeel over de inspanningen van de vreemdeling aanpast? Gebeurt dit vaker? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor?
De DT&V beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden of er sprake is van een buitenschuldsituatie. Dit doet hij op basis van de voorwaarden zoals beschreven in paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder a, Vreemdelingenbesluit 2000. Soms wijzigt de individuele situatie van een vreemdeling, waardoor het oordeel van de DT&V wordt aangepast.
Kunt u verklaren waarom de IND op het laatste moment besluit alsnog een keer naar een zaak te kijken, terwijl deze eigenlijk al gesloten was? Gebeurt dit vaker? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor?
Dit is een werkwijze die vaker voorkomt. De IND kan bijvoorbeeld in de beroepsfase concluderen dat een besluit in meer of mindere mate aangepast moet worden, of moet worden ingetrokken. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een beleidswijziging, nieuwe informatie, of voortschrijdend inzicht.
Welke rol heeft volgens u de IND en welke rol de DT&V bij het vertrekken van mensen die Nederland niet kunnen verlaten, bijvoorbeeld doordat hun herkomstland hen niet erkent? En hoe verhoudt de verantwoordelijkheid van de IND zich tot die van de DT&V? Hoe worden hun werkzaamheden afgestemd?
De IND beoordeelt aanvragen voor verblijfsvergunningen. Als hij een aanvraag afwijst, dan dient de aanvrager Nederland te verlaten. De vreemdeling heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. De DT&V kan het zelfstandig vertrek ondersteunen. Dat gebeurt onder meer door het bemiddelen tussen de vreemdeling en de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst bij het verkrijgen van de voor terugkeer benodigde reisdocumenten.
Er is geen sprake van een doorverwijzing naar de buitenschuldprocedure. Als een vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten en daarbij de bemiddeling van de DT&V heeft ingeroepen, kan het zijn dat de DT&V constateert dat het aangezochte land (meestal het land van herkomst) de vreemdeling niet zal terugnemen, ook al is er geen twijfel over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De DT&V zal dan een zwaarwegend advies aan de IND opstellen waarmee de DT&V de IND adviseert ambtshalve een vergunning op basis van het buitenschuldbeleid te verlenen. De IND neemt dit advies mee in zijn besluitvorming.2
Op basis van welke argumenten kan de DT&V concluderen dat een vreemdeling niet voldoende zijn best heeft gedaan om te vertrekken? En als de vreemdeling het daar niet mee eens is, tot welke instantie moet deze persoon zich dan richten?
Belangrijk is dat de vreemdeling er alles aan doet om terug te keren en de benodigde documenten daartoe verzamelt. In paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 worden de voorwaarden genoemd die een vreemdeling voor het bewerkstelligen van zijn terugkeer moet hebben ondernomen. Een voorwaarde is bijvoorbeeld dat de vreemdeling een handgeschreven verklaring opmaakt, waarin hij de autoriteiten van zijn land van herkomst (of eerder verblijf) mededeelt zelfstandig te willen terugkeren. Een andere voorwaarde is dat de vreemdeling verschijnt op afspraken voor de presentatie in persoon bij de autoriteiten van zijn land van herkomst. Wanneer een vreemdeling niet voldoet aan deze voorwaarden, zal de DT&V niet overgaan tot een zwaarwegend ambtsadvies aan de IND.
Een vreemdeling kan bij de IND bezwaar maken tegen het niet verlenen van een buitenschuldvergunning.
Vindt u dat er op dit moment een redelijke balans is in de bewijslastverdeling tussen een staatloze en de overheid om ingeschreven te kunnen worden in de Basisregistratie Personen (BRP)? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet? Waar ziet u verbeteringen? Wat gaat u doen om die verbetering te bewerkstelligen?
Ingevolge de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) kan een gesteld staatloze als staatloos in de BRP worden ingeschreven. Gezien de complexiteit die verbonden is aan het beoordelen van de vraag of een persoon staatloos is, zijn gemeenten in de praktijk terughoudend met het registreren van een persoon als staatloos. In het algemeen gebeurt dit slechts indien door betrokkene een buitenlands brondocument wordt overgelegd waaruit de staatloosheid blijkt. In andere gevallen worden deze personen in de BRP ingeschreven met het gegeven dat hun nationaliteit onbekend is. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is de BRP primair een registratie van een aantal basisgegevens over personen met het doel deze te verstrekken aan overheidsorganen ter ondersteuning van hun taken. Pas nadat een uit de BRP verstrekt gegeven door een overheidsorgaan is overgenomen in een beslissing ten aanzien van de betrokken persoon, krijgt dit gegeven voor die persoon daadwerkelijk rechtsgevolgen. De BRP is dan ook niet bedoeld voor ingewikkelde beoordelingen zoals of iemand staatloos is, als hiervan niet evident sprake is. Dit betekent dat onder degenen die in de BRP zijn ingeschreven met het gegeven dat hun nationaliteit onbekend is, zich personen kunnen bevinden die bij nader onderzoek als staatloos moeten worden aangemerkt.
Wie is volgens u verantwoordelijk voor de beoordeling of een vreemdeling naar de buitenschuldprocedure kan worden doorverwezen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt staatloosheid in de afweging of iemand naar de buitenschuldprocedure wordt doorverwezen? Wanneer heeft een staatloze voldoende inspanning geleverd om in aanmerking te komen voor een buitenschuldvergunning?
Het feit dat een vreemdeling staatloos is, is niet op zichzelf een grondslag voor het verlenen van een buitenschuldvergunning en maakt ook het toetsingskader van paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 niet anders. Ook een staatloze kan immers een land van herkomst hebben in de vorm van het land waar hij of zij eerder zijn of haar bestendig verblijf had. Bij de beoordeling wordt natuurlijk wel de vraag meegenomen welke rol zijn of haar staatloosheid speelt in de mogelijkheden om terug te keren naar dat land.
Hoe hebben andere Europese landen het verblijfsrecht voor staatlozen geregeld? In hoeverre is hier sprake van een buitenschuldprocedure of een vergelijkbare procedure? Hoe is de bewijslast tussen staatloze en overheid verdeeld? En welke termijn wordt aan de inspanningsverplichtingen van staatloze en/of overheid gesteld?
Het beeld is zeer wisselend. Binnen de EU kennen Frankrijk, Italië, Hongarije, Letland, Spanje, Kroatië en het VK een verblijfsrecht op basis van vastgestelde staatloosheid. In België kan een verblijfsvergunning worden aangevraagd nadat de staatloosheid is vastgesteld op grond dat het onmogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst. In weer andere landen kunnen staatlozen alleen reguliere vormen van verblijf aanvragen of kan een beroep worden gedaan op asiel of internationale bescherming. Voor een uitgebreid overzicht van de procedures in andere landen verwijs ik u naar bijgevoegde rapporten van het European Migration Network en UNHCR.
Het onderwijs in het Fries |
|
Harry van der Molen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten over behoud Friese taal en kwaliteit van onderwijs in het Fries en het rapport van de Onderwijsinspectie van 2018?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit schooljaar de Onderwijsinspectie voor het eerst sinds 2009 weer een thema-onderzoek gaat doen over het Fries op basisscholen en middelbare scholen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat bijna driekwart van de scholen enigerlei ontheffing nodig heeft van de wettelijke plicht tot het geven van Friese les? Kunt u aangeven welke redenen scholen hiervoor aanvoeren?
In het PO voldoet 31,7 procent aan de kerndoelen, dat zijn de scholen die een A-profiel hebben gekregen. Alle andere scholen hebben voor het (vak) Fries één of meer (partiële) ontheffingen gekregen. Scholen met een B-profiel (21,3 procent) hebben alleen een ontheffing voor het schrijfonderwijs, terwijl scholen met een G-profiel (5 procent) een volledige ontheffing hebben. Volledige ontheffingen komen alleen voor in het niet-Friese taalgebied. Voor de onderbouwlocaties van het VO geldt dat 39,4 procent van de scholen geen ontheffing nodig heeft, profiel A, en 7 procent van de scholen een volledige ontheffing, profiel D.
Scholen krijgen van het provinciaal bestuur om uiteenlopende redenen (gehele of partiële) ontheffing. Bijvoorbeeld omdat in het betreffende deel van Fryslân geen Fries wordt gesproken (de Waddeneilanden, de Stellingwerven, het Bildt), of omdat de leerlingenpopulatie van de school vooral NT2-leerlingen kent die thuis geen Fries of Nederlands spreken, of omdat de leerlingenpopulatie vooral bestaat uit leerlingen die niet met het Fries opgevoed worden. Ook zijn niet alle leerkrachten in het primair onderwijs in staat om Fries te geven, omdat ze zelf de taal niet machtig zijn. Dit alles is onderzocht vanuit het Taalplan Frysk.
Kunt u tevens bevestigen dat de conclusies en aanbevelingen van de voorgaande rapporten van de Onderwijsinspectie op dit punt uit 1999, 2001 en 2006 niet hebben geleid tot grote vooruitgang op de geconstateerde problemen?
Belangrijke aanbevelingen waren destijds dat er genormeerde toetsen moesten komen en een leerlingvolgsysteem voor Fries. Zowel genormeerde toetsen als een leerlingvolgsysteem voor Fries zijn er nu. Er is dus wel degelijk grote vooruitgang geboekt op de geconstateerde problemen.
Kunt u aangeven welke actiepunten sindsdien zijn opgesteld samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie over de verbeterpunten die werden geconstateerd ten aanzien van de kwaliteit van de les, het draagvlak onder ouders en de bevoegdheid van leraren en welke zaken sinds 2009 daadwerkelijk zijn verbeterd?
In 2014 heeft de provincie Fryslân via de Bestuursafspraak Friese taal en cultuur meer bevoegdheden gekregen ten aanzien van de vaststelling van de kerndoelen voor Fries en ten aanzien van (partiële) ontheffingsverlening.
Vanaf april 2016 heeft NHL-Stenden Hogeschool, in opdracht van de provincie van alle scholen in het basis- en voortgezet onderwijs (inclusief speciaal basisonderwijs en praktijkscholen), in kaart gebracht wat zij aan het Fries doen en welke kerndoelen zij behalen en willen behalen. De eerste vaststellingsronde heeft geleid tot het Taalplan Frysk. Met dit taalplan heeft de provincie een groeimodel voor ogen: scholen met enige vorm van ontheffing dienen bij een volgende vaststellingsronde van het Taalplan Frysk meer kerndoelen te behalen. Uitgangspunt is dat de (partiële) ontheffing een tijdelijke maatregel is die voor maximaal vier jaar geldt. Het streven is dat scholen in het gebied waar het Fries de dagelijkse omgangstaal is, elke vier jaar minder ontheffing nodig hebben.
De provincie sluit voor het vak Fries aan op de landelijke ontwikkeling aangaande de herijking van de kerndoelen. Er is goed contact en overleg tussen de provincie en het landelijke bureau Curriculum.nu.
De Onderwijsinspectie voert dit jaar een themaonderzoek uit op basis waarvan zij de kwaliteit van de les in beeld brengt. Dit onderzoek besteedt ook aandacht aan de bevoegdheid van leraren en aan het draagvlak onder ouders in de ogen van leerlingen, leraren en directeuren; de Onderwijsinspectie bevraagt niet de ouders zelf.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er op korte termijn verbeteringen worden geboekt op het gebied van Fries als taal, zeker gezien het feit dat veelal dezelfde verbeterpunten al vele tientallen jaren worden geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals geantwoord op vraag 4 zijn de door de Onderwijsinspectie geconstateerde verbeterpunten reeds overgenomen. Het is dus niet correct om te stellen dat dezelfde verbeterpunten al vele tientallen jaren worden geconstateerd en dat deze niet worden aangepakt. Juist omdat er recent concrete verbeterstappen zijn gezet op het gebied van Fries als taal, heeft de Onderwijsinspectie toegezegd in 2019 een nieuw onderzoek te doen naar de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in po en vo. Specifiek is er nu onder regie van de provincie Fryslân werk gemaakt van een zo breed mogelijke invoering van een genormeerd leerlingvolgsysteem. Met het volgende themaonderzoek wil de Onderwijsinspectie het beeld van de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in po en vo actualiseren. Ook wil de Onderwijsinspectie in kaart brengen in welke mate de Friese schoolbesturen zicht hebben en sturen op de kwaliteit en verdere ontwikkeling van het Fries op hun scholen (conform het opgestelde Taalplan Frysk).
Deelt u voorts de mening dat voor het verbeteren van de kwaliteit van het Fries meer nodig is dan de twee aangekondigde thematische onderzoeken door de Inspectie tot 2030?
Het themaonderzoek van de Onderwijsinspectie zal de kwaliteit van het onderwijs in het Fries in het po en vo actualiseren. Een thema-onderzoek is op zichzelf beschouwd geen middel om de kwaliteit te verbeteren. Indien er uit het themaonderzoek aanbevelingen komen over een verdere verbetering van de kwaliteit van het Fries zal ik hierover het gesprek met de Onderwijsinspectie en de Provincie Fryslân aangaan.
Kunt u aangeven wat precies de bevoegdheden zijn van de Inspectie op het gebied van de Friese taal?
De Onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in het vak Fries. De Onderwijsinspectie kan, net als bij alle andere vakken, herstelopdrachten geven wanneer niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan.
Bent u bereid om samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie te kijken hoe de kwaliteit van het Fries op school verbeterd kan worden en daadwerkelijk opvolging gegeven gaat worden aan de door de Inspectie geconstateerde verbeterpunten? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd in de antwoorden op de vragen 4 en 6 zijn de door de Onderwijsinspectie geconstateerde verbeterpunten (genormeerde toetsen en een leerlingvolgsysteem voor Fries) reeds overgenomen. Daarnaast kijkt de Onderwijsinspectie in haar a.s. themaonderzoek wederom naar de kwaliteit van Fries in het po en vo.
Bent u bereid om te kijken of het mogelijk is de Provincie Fryslân meer verantwoordelijkheden te geven ten aanzien van de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit van het Fries als taal op school, zodat de opvolging van de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie beter geborgd en bewaakt kan worden? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd bij vragen 4, 6 en 9 zijn de door de Inspectie geconstateerde verbeterpunten (genormeerde toetsen en een leerlingvolgsysteem voor Fries) reeds overgenomen.
Bent u bereid om samen met de Provincie Fryslân en de Onderwijsinspectie te onderzoeken of het mogelijk is om het toezicht op de kwaliteit van het schoolvak Fries over te dragen aan de Provincie Fryslân, al dan niet als experiment voor een aantal jaren, zodat er sprake kan zijn van meer dan een periodiek thematisch onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Overdracht van het toezicht aan de provincie Fryslân is niet aan de orde. Ik heb er vertrouwen in de hierboven beschreven stappen leiden tot een steviger basis voor het Fries als vak in het funderend onderwijs in Fryslân en wacht de uitkomsten van het themaonderzoek af.
Fors grotere voorziening groot onderhoud scholen |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op de website van de PO Raad over «Strikte interpretatie leidt tot fors grotere voorziening groot onderhoud»1?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de richtlijnen voor het jaarverslag nu nog drie mogelijkheden geven voor het verwerken van groot onderhoud in de jaarcijfers, te weten 1) geen voorziening, maar alles via de baten en lasten laten verlopen, 2) een voorziening creëren om daarmee de lasten te egaliseren en 3) het activeren en afschrijven van onderhoudsinvesteringen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat de eerste optie verdwijnt met ingang van dit kalenderjaar en dat scholen met ingang van 2020 moeten kiezen voor optie twee of drie? Wat is de reden voor het verdwijnen van de eerste optie?
Vanaf verslagjaar 2019 vervalt de mogelijkheid om groot onderhoud direct ten laste van de exploitatie te brengen. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft hiervoor gekozen omdat de andere methoden een beter inzicht geven in het resultaat en het vermogen. Kosten van groot onderhoud hebben betrekking op meerdere boekjaren en niet op een enkel boekjaar. Overigens geldt het vervallen van deze mogelijkheid alleen voor nieuwe onderhoudsklussen en niet voor onderhoud dat al in voorgaande jaren ten laste van de exploitatie is gebracht. In de Jaareditie 2018 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is deze wijziging met ingang van verslagjaar 2019 definitief geworden. Deze wijziging geldt voor alle sectoren, niet alleen voor het onderwijs.
Kunt u tevens bevestigen dat een toenemend aantal accountantskantoren nu bij scholen aangeven dat de interpretatie van de jaarverslaggevingsvoorschriften rondom de voorziening groot onderhoud strikter moet worden geïnterpreteerd in die zin dat de hoogte van de voorziening onderhoud alleen vastgesteld kan worden door voor iedere onderhoudsinvestering afzonderlijk te gaan sparen en dat voor elke component naar tijdsgelang moet worden gereserveerd?
Zie antwoord bij vraag 5
Kunt u aangeven op basis van welke regels deze interpretatie strikter moet en klopt het dat er op dit punt geen verandering is geweest in de jaarverslaggevingsvoorschriften? Zo ja, wat is dan de reden dat de huidige interpretatie, die al geldt sinds 2005 en tot nu toe altijd heeft geleid tot een goedkeurende verklaring van de accountant, is veranderd?
Met het vervallen van de mogelijkheid om uitgaven aan groot onderhoud direct ten laste te brengen van de exploitatie, is er meer aandacht gekomen voor de voorziening groot onderhoud. Als een schoolbestuur een voorziening groot onderhoud aanhoudt, zijn de RJ-richtlijnen 212.451 en 212.452 van toepassing. Deze zijn niet gewijzigd. De richtlijnen van de RJ gaan uit van het gelijkmatig opbouwen van de voorziening groot onderhoud per gebouw én per onderhoudscomponent. Veel po- en vo-besturen, die al een voorziening voor groot onderhoud vormden, hanteren tot nu toe een methodiek gebaseerd op de gemiddelde onderhoudskosten, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onderhoudscomponenten per gebouw. In 2005 en 2015 is het buitenonderhoud in de sectoren voortgezet onderwijs respectievelijk primair onderwijs overgegaan van de gemeenten naar de schoolbesturen. Dit gaat om omvangrijkere bedragen. Ook daardoor is er meer aandacht is gekomen voor de wijze waarop de voorziening groot onderhoud wordt opgebouwd. Of een accountant een goedkeurende verklaring geeft of niet is een afweging die de accountant zelf moet maken.
Kunt u bevestigen dat de striktere interpretatie zoals de accountants deze nu aangeven te zien, ertoe zal leiden dat de voorziening groot onderhoud bij veel schoolbesturen niet van voldoende omvang is en er een forse bijschrijving aan de voorziening moet plaatsvinden?
Bij de toepassing van de RJ-richtlijn zal de omvang van de voorziening naar verwachting hoger zijn dan bij toepassing van de methodiek die nu door veel schoolbesturen wordt gehanteerd. Als het niveau van de voorziening hoger wordt, daalt het eigen vermogen. Het verschil tussen de huidige omvang van de voorziening groot onderhoud en de op de grond van de richtlijnen van de RJ gewenste omvang van de voorziening groot onderhoud is op dit moment niet bekend. In overleg met de accountants en de sectoren primair en voortgezet onderwijs is afgesproken dat er een onderzoek wordt gedaan naar de effecten voor schoolbesturen van het volgen van de methodiek zoals die de RJ voor ogen staat.
Het hanteren van een andere methodiek heeft geen effect op de omvang van het onderhoud, dus ook niet op de uitgaven van de schoolbesturen. De schoolbesturen zijn niet meer geld kwijt, dus hoeven ook niet te bezuinigen als gevolg van een andere opbouw van de voorzieningen. Een schoolbestuur heeft dus niet opeens minder middelen beschikbaar, maar kan wel een lager eigen vermogen hebben. Dat hoeft geen probleem te zijn, tenzij schoolbesturen het eigen vermogen naar het oude niveau terugbrengen door middelen uit het onderwijsproces te halen. Om te voorkomen dat dit gebeurt, is met de RJ en de onderwijsinstellingen afgesproken dat zij voor verslagjaar 2018 en 2019 de voorziening nog mogen opbouwen zoals zij gewend waren. In deze periode wordt ook onderzoek gedaan naar de effecten voor schoolbesturen, de toegevoegde waarde voor het primair en voortgezet onderwijs en eventuele onoverkomelijkheden van het volgen van de methodiek zoals die de RJ voor ogen staat. Zo worden ongewenste effecten vermeden.
Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de te verwachten negatieve gevolgen voor scholen – door een striktere interpretatie van de richtlijnen rondom de voorziening voor groot onderhoud – te voorkomen?
In de afgelopen periode heb ik in de overleggen met de accountants en de onderwijsinstellingen mij ervoor ingezet dat schoolbesturen voor verslagjaar 2018 en 2019 de voorziening nog mogen opbouwen zoals zij gewend waren. In de komende periode zal ik betrokken zijn bij het onderzoek dat in de antwoorden op vraag 6 wordt genoemd. Er zal onderzocht worden wat de precieze effecten zijn voor schoolbesturen bij de juiste toepassing van de richtlijnen zoals de RJ die voor ogen staat. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek, zal ik in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs, de accountants, de PO-Raad en de VO-raad een goede communicatie opstarten richting schoolbesturen, medezeggenschapraden en Raden van Toezicht. Voorkomen moet worden dat middelen uit het onderwijsproces worden gehaald om het eigen vermogen te verhogen. Tijdens het algemeen overleg van 6 maart jl. over de lumpsumfinanciering in het primair en voortgezet onderwijs hebben wij hier ook over gesproken.
Opnieuw geen treinen vanwege storing Maaslijn |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de vrijwel wekelijkse storingen op de Maaslijn?1 2
Ja.
Bent u van oordeel dat er op dit moment sprake is van een betrouwbare dienstregeling op de Maaslijn?
Ik constateer dat er momenteel sprake is van vertragingen en treinuitval die het bemoeilijken om een betrouwbare dienstregeling aan de reizigers op de Maaslijn te bieden. ProRail meldt mij dat de dienstregeling erg krap is en dat het druk is op de Maaslijn. De impact van verstoringen aan infra of materieel is groot omdat er weinig buffer in de dienstregeling zit. Er zijn maatregelen gepland (partiële spoorverdubbeling en elektrificatie) die voor een meer betrouwbare uitvoering van de dienstregeling moeten zorgen. Deze werkzaamheden zijn naar verwachting in 2024 gereed. De dienstverlening op de Maaslijn blijft echter kwetsbaar totdat partiële spoorverdubbeling en elektrificatie zijn uitgevoerd.
Kunt u het zich voorstellen dat de 19.000 reizigers van de Maaslijn het beu zijn dat zij vrijwel wekelijks geconfronteerd worden met uitvallende of vertraagde treinen? Wat vindt u ervan dat sommige treinen op de Maaslijn zo vol zijn dat de trein niet meer kan stoppen om mensen in te laten stappen en er zelfs reizigers onwel worden in de bomvolle treinen?
Ja, dat kan ik mij goed voorstellen. Eerder3 heb ik u gemeld dat Limburg en Arriva gezamenlijk maatregelen hebben afgesproken om de uitvoering van de dienstregeling te verbeteren. Ik constateer dat de uitvoering van de dienstregeling op de Maaslijn nog niet optimaal functioneert. Ik vind het belangrijk dat elke reis met het OV zo optimaal, veilig en soepel mogelijk verloopt. Daarom heb ik Limburg verzocht om in samenwerking met Arriva en ProRail aanvullende maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat de dienstregeling zo optimaal mogelijk functioneert.
Bent u bekend met de zorgen van het personeel van Arriva over de veiligheid van reizigers in deze bomvolle treinen? Deelt u deze zorgen? En zo ja, wat gaat u ondernemen om de veiligheid van de reizigers en het Arriva-personeel op de Maaslijn te verbeteren?
Ik heb mij door Limburg en Arriva laten informeren over de zorgen van het personeel. Het staat buiten kijf dat de veiligheid van reizigers en personeel in de trein niet in het geding mag zijn. De provincie Limburg meldt mij de signalen van het treinpersoneel serieus te nemen en met het personeel in gesprek te zijn over hun zorgen en daarbij hun ideeën voor oplossingen te bespreken. Ook bij de totstandkoming van maatregelen op korte termijn is het personeel van Arriva betrokken.
Is het waar dat er een financieel tekort is voor elektrificatie en verdubbeling van de Maaslijn? Wat is de oorzaak van dit tekort? Kunt u aangeven wat de hoogte is en wat de oorzaken van het tekort zijn? Kunt u verder aangeven of u nu wel bereid bent om een groter deel van de kosten voor de gedeeltelijke verdubbeling en elektrificatie te betalen? Zo ja, welke bijdrage gaat het Rijk leveren en welke bijdragen leveren de provincies Limburg, Brabant en Gelderland?
Het project Maaslijn heeft te maken gehad met diverse wijzigingen binnen het project, die hebben geleid tot vertraging en meerkosten van circa € 55 mln. De provincies hebben mij gevraagd of het Rijk bereid is om het opdrachtgeverschap van het project Maaslijn over te nemen. Samen met de regio vind ik het belangrijk dat de versnellingsmaatregelen en elektrificatie op de Maaslijn doorgang vinden. Na intensief overleg tussen Rijk en regio is afgesproken dat het Rijk het opdrachtgeverschap van het project Maaslijn overneemt van de provincie Limburg. Voor de afspraken verwijs ik u naar mijn brief over besluit Maaslijn van 2 april 2019.
Is het waar dat er nu vanuit wordt gegaan dat de werkzaamheden uiterlijk in 2024 zijn afgerond? Hoe realistisch acht u dit scenario? Zou verdere vertraging ook hogere kosten met zich meebrengen? Zijn er nieuwe afspraken gemaakt over hoe in de toekomst deze meerkosten verdeeld zullen worden tussen de vier partners?
Volgens de laatste informatie van de provincie Limburg en ProRail is de huidige planning dat de werkzaamheden aan het project Maaslijn uiterlijk in 2024 gereed zijn. Deze planning biedt enige ruimte om tegenvallers op te vangen en acht ik daarmee realistisch. Ten aanzien van de afspraken die met de regio zijn gemaakt verwijs ik u naar mijn brief over besluit Maaslijn van 2 april 2019.
Wat gaat u doen om de reizigers die tot 2024 geconfronteerd worden met uitvallende, vieze en soms onveilige treinen, te compenseren? Bent u bereid om financieel bij te dragen aan tijdelijke maatregelen om het leed voor reizigers te verzachten?
De provincie Limburg is als concessieverlener verantwoordelijk voor afspraken met vervoerder Arriva over nadeelcompensatie aan reizigers. Ik heb hierover informatie opgevraagd bij Limburg en Arriva. Zij geven aan het beeld niet te herkennen dat Arriva op de Maaslijn met vieze, soms onveilige treinen rijdt.
Bent u verder bereid om de wegwaaistations aan de Maaslijn te verbeteren, door reizigers die vertraging oplopen in ieder geval de mogelijkheid te bieden om te kunnen schuilen, een kop koffie te krijgen en van het toilet gebruik te kunnen maken?
De stations op de gehele Maaslijn zijn voorzien van nieuw en comfortabel meubilair. Uit metingen van NS en ProRail blijkt dat reizigers vinden dat de nieuwe abri’s minder beschutting bieden dan verwacht, in het bijzonder op station Mook Molenhoek. Inmiddels zijn op dit station de abri’s aangepast en volgt er later dit jaar nog een extra abri. Voor de andere stations op de lijn onderzoekt ProRail of verbeteringen noodzakelijk zijn, zoals het plaatsen van extra glaspanelen aan de zij- en voorkant van abri’s. ProRail wil deze verbeteringen eind dit jaar gerealiseerd hebben. Daarnaast worden door NS op de stations Nijmegen Dukenburg, Venray, Cuijk, Boxmeer, Venlo, Roermond verbeteringen aangebracht zoals watertappunten, reizigerstoiletten en koffievoorziening.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Spoor op 4 april 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat lokale poppodia dreigen te verdwijnen |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat verschillende lokale poppodia dreigen te verdwijnen?1 2 3
Ja.
Deelt u de mening dat voor een succesvol muziekbeleid lokale poppodia onmisbaar zijn, zowel voor beginnende bands om op te treden als voor bezoekers om op een laagdrempelige manier in aanraking te komen met nieuwe muziek? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van lokale poppodia voor de gehele popmuziekketen.
Deelt u de mening dat een investeringsfonds voor popmuzikanten minder zinvol is wanneer zij geen plek meer hebben om op te treden?
Ik stel in de periode 2019–2021 in totaal 1,8 miljoen euro beschikbaar voor twee investeringsregelingen die een bijdrage leveren aan de carrièreontwikkeling van artiesten die al enige tijd werkzaam zijn in de popmuziek. Het gaat om gevestigde, mid career, makers die doorgaans niet op de kleinere podia spelen, maar eerder op de middelgrote en grote (internationale) podia optreden.
In 2017 is er onderzoek4 gedaan naar poppodia en de doorstroom van talent. Dit onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Ape in opdracht van het Fonds Podiumkunsten. Uit dit onderzoek blijkt dat juist kleine en middelgrote podia een constante lijn laten zien als het gaat om het aanbieden van een plek voor nieuw talent. Mijn inziens zijn er daarmee voldoende plekken waar de popmuzikanten die gebruik maken van de investeringsregeling Upstream een podium kunnen vinden.
Bent u bereid om in kaart te brengen of de huidige infrastructuur voor popmuziek nog voldoende is en waar er knelpunten zitten? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid, provincies en gemeenten hebben onderling afspraken gemaakt over de taakverdeling op het gebied van cultuurbeleid. Eén van die afspraken is dat de medeoverheden de honderden podia in het land, waaronder ook de lokale poppodia, subsidiëren voor de exploitatie. Het Fonds Podiumkunsten subsidieert een deel van het tekort op de programmakosten.
Zoals ik schrijf in mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur, verzoek ik de Raad om mij te adviseren over de manier waarop we talent het beste ruimte kunnen bieden. De verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheden moet flexibel genoeg zijn om in te spelen op de behoefte van makers. Ook vraag ik de Raad om mij te adviseren over de wijze waarop regio’s het lokale klimaat voor kunstenaars kunnen verbeteren en inspelen op bijvoorbeeld de behoefte aan oefen- en presentatieplekken, waaronder poppodia. Ik ben nu in afwachting van het advies van de Raad voor Cultuur. In mijn uitgangspuntenbrief, die ik voor de zomer zal presenteren, zal ik reageren op het advies van de Raad voor Cultuur.
Bent u bereid met gemeenten en provincies in gesprek te gaan om ze te wijzen op het belang van voldoende oefenplaatsen voor beginnende bands en een goede spreiding en toegankelijkheid van poppodia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een rol voor uzelf weggelegd als systeemverantwoordelijke voor ons cultureel stelsel in het bewaken en beschermen van het fijnmazige netwerk van kleine poppodia?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid wanneer een lokaal poppodium dreigt te verdwijnen, in overleg met gemeente en provincie te kijken of het regionaal aanbod van oefenruimten en poppodia dan nog afdoende is, of dat een podium gered dient te worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het stoppen van het project “Heft in Eigen Hand” of “Eigen Initiatief” |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat 250 mensen die deel zouden gaan nemen aan het project «Heft in Eigen Hand», of zoals het later werd genoemd «Eigen Initiatief», door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) zijn geïnformeerd dat zij helaas voorlopig niet kunnen deelnemen aan dit project? Wat is daarop uw reactie?
Ja. Er is een wachtlijst (42 huishoudens) en een geïnteresseerdenlijst (ruim 200 huishoudens) voor een eventueel vervolg van Eigen Initiatief. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aan hen die op de wachtlijst staan laten weten dat er voorlopig geen vervolg komt van EI. Het project Eigen Initiatief is niet stilgelegd. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma.
Ik sta achter het besluit van de NCG om over het uitblijven van een vervolg te communiceren. Eigen Initiatief, zoals nu is vormgegeven, past niet in de wijze waarop nu de versterkingsaanpak wordt vormgegeven. De prioritering is op basis van risico. Pas na opname en beoordeling wordt duidelijk of en op welke manier een huis versterkt moet worden.
Samen met de belanghebbenden in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw.
Kunt u zich voorstellen dat bijvoorbeeld Simone van Dijken, die al ruim twee op de wachtlijst staat, enorm teleurgesteld is en anderen met haar, waaronder haar ouders? Wat biedt u de mensen wiens hoop wederom in de grond is geboord?
Zonder in te gaan op individuele gevallen kan ik me voorstellen dat mensen teleurgesteld zijn. Ik snap de behoefte bij mensen om de versterking in eigen regie op te pakken. Daarom wil ik, zoals ook toegezegd aan uw Kamer tijdens het AO mijnbouw/Groningen van 21 maart jl., onderzoeken welke elementen een plaats kunnen krijgen in de nieuwe aanpak. De nieuwe aanpak is gebaseerd op een prioritering op basis van risico.
Deelt u de mening van het Gasberaad dat juist dit project heel goed was, omdat mensen hierdoor weer een stukje regie over hun leven terug krijgen?1 Zo ja, wat vond u er precies goed aan? Zo nee, wat was er niet goed aan?
Het idee van Eigen Initiatief ondersteun ik. Ik begrijp de behoefte bij sommige woningeigenaren om de versterking in eigen regie uit te voeren na de beoordeling van de veiligheidsexpert. Ik zal de NCG vragen om te onderzoeken hoe, binnen de prioritering en de veiligheidskaders, dit vorm kan krijgen.
Kan een project als dit eenzijdig worden stilgelegd door een organisatie? Zo ja, wat betekent dit voor andere projecten?
Het project Eigen Initiatief is niet stilgelegd. Het wordt onverkort uitgevoerd voor alle deelnemers in het programma. Er is enkel aangegeven dat er voorlopig geen vervolg komt. Dit betekent niets voor andere projecten. Over de gehele lijn wordt tot in details bezien hoe de versterking onder publiek beheer vormgegeven moet worden. Daar past dit besluit in.
Kunt u overzichtelijk maken hoe dit project tot nu toe gewerkt heeft sinds de start van «Heft in eigen hand», het aantal aanmeldingen en mensen die inmiddels hun huis hebben versterkt, evenals toen het overging in «Eigen Initiatief», hoeveel mensen zich toen weer aanmelden en aan de slag konden?
In 2016 is Heft in Eigen Hand gestart met 54 huishoudens. Van de 54 deelnemers zijn er vier woningen aan NAM verkocht, zeven woningen zijn inmiddels versterkt, 23 zijn er nu in uitvoering en de verwachting is dat de overige 20 woningen dit jaar ook in uitvoering zullen gaan.
In juli 2017 werd besloten om het project door te zetten onder de naam Eigen Initiatief. De 223 deelnemers aan Eigen Initiatief stellen op dit moment hun versterkingsplan op. Eén woning wordt verkocht aan NAM, twee woningen worden op dit moment versterkt en de verwachting is dat de versterking van ten minste 50 woningen dit jaar in uitvoering gaat.
Hoe kan het dat de NAM en/of het Centrum Veilig Wonen (CVW) nog zoveel invloed hebben op een aantal situaties binnen dit project? Bent u bereid er zorg voor te dragen dat dat bij de 250 lopende zaken definitief voorkomen wordt?
Inhoudelijk hebben NAM en CVW geen zeggenschap. NAM betaalt wel voor Eigen Initiatief. CVW voert voor NAM de check uit of het versterkingsplan is berekend volgens vooraf afgesproken technische uitgangspunten en CVW bekijkt of er geen dubbelingen of omissies in het aangevraagde budget zitten.
Zal een project zoals Heft in Eigen Hand of Eigen Initiatief hervat worden? Zo ja, wanneer en voor wie? Zo nee, waarom niet?
Er wordt onderzocht of de eigen regie bij de versterking na opname en beoordeling van de woning ingezet kan worden binnen de huidige versterkingsopgave. Samen met de betrokkenen in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden dit gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw.
Kent u het bericht over hoe de huidige manier van omgaan met Groninger veiligheid, scheuren in de samenleving tot gevolg heeft?2 Wat is daarop uw reactie?
Ja. De versterkingsoperatie heeft het vergroten van de veiligheid als doel. Daarbij worden de opnames geprioriteerd op basis van risico. Het verbeteren van de leefomgeving in de dorpen, steden en wijken is aan de gemeenten. Zij kunnen dit aan de versterking koppelen door bijvoorbeeld het NPG in te zetten.
Wat vindt u van deze verdeel -en heerspolitiek die hier heel duidelijk naar voren komt, maar eigenlijk in het hele aardbevingsgebied plaatsvindt? Kent u de gevolgen van dit soort politiek? Welke gevolgen voorziet u in Groningen?
Ik herken mij niet in deze kwalificatie. De aanpak zoals ik die heb ingezet is er een die gebaseerd is op veiligheid.
Kunt u zich voorstellen dat de in het bericht genoemde Aniëla zich onveilig voelt en dat tegelijkertijd de in het artikel genoemde Gerry zich schuldig voelt omdat zij wel geholpen wordt? Kunt u zich voorstellen dat Gerry bang is dat buren boos op haar worden? Zo nee, waarom niet?
Zonder mij uit te laten over individuele gevallen kan ik mij in algemene zin voorstellen dat mensen zich onveilig voelen. Daarom pakken wij nu ook juist de woningen met het grootste risico op onveiligheid als eerste aan. Daarbij doen wij alles wat nodig is om de veiligheid te borgen, en staat de bewoner zoveel mogelijk centraal.
Erkent u dat de hierboven genoemde gevoelens slecht zijn voor de gezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u iets structureels doen aan het wegnemen van stressfactoren waarvan u nu al meer dan een jaar zegt dat dat uw hoogste prioriteit heeft? Of heeft dat uw hoogste prioriteit inmiddels niet meer?
De aardbevingen laten sporen na in de samenleving. Daarom hecht ik er waarde aan dat deze problematiek zo snel mogelijk integraal wordt aangepakt. Mijn inzet is in de eerste plaats gericht op het wegnemen van de oorzaken van de stress. Dit doe ik door:
Zou hier het gelijke-monniken-gelijke-kappen-principe niet beter zijn dan het verdeel -en heersprincipe en dat iedereen in Groningen dus weer het heft in eigen hand kan nemen en eigen initiatieven kan ontplooien?
De versterking zoals nu is ingezet, is volgens het principe gelijke-monniken-gelijke-kappen. Veiligheid staat voorop. Prioritering is op basis van veiligheid. Opname en beoordeling bepalen vervolgens of en hoe een woning versterkt moet worden. Samen met de betrokkenen in de regio wil ik uitwerken binnen welke randvoorwaarden een vorm van versterking in eigen beheer gerealiseerd kan worden, zoals ik uw Kamer ook heb toegezegd tijdens het AO mijnbouw van 21 maart jl.
Een inkomenstoets bij jeugdhulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Dordtse wethouder houdt vast aan inkomenstoets jeugdhulp»?1
Ja
Hoe beoordeelt u dit bericht, ook nu duidelijk is dat de voorgestelde inkomenstoets in deze gemeente niet doorgaat? Vindt u het wenselijk dat gemeenten overgaan tot maatregelen als een inkomenstoets?
Gemeenten worstelen met de dilemma’s omtrent wat de eigen kracht en het eigen probleemoplossend vermogen kan inhouden. Het is complexe materie. In de agenda Pgb heb ik toegezegd om onderzoek te doen naar financiering van informele zorg. Ik wil met dit onderzoek naar de financiering van de informele zorg samen met betrokken partijen de problemen in kaart brengen die zich in de praktijk voordoen. Ik wil kwantitatieve gegevens vergaren over pgb informele zorg. En ik wil bekijken welke oplossingen hiervoor zijn bedacht.
De werkwijze van Zuid Holland Zuid ligt momenteel ook bij de rechter. Ik wacht daarom het oordeel van de rechter af.
Begrijpt u de zorgen van het College van burgemeester en Wethouders in Dordrecht over de forse kostenstijging en de tekorten op het budget wanneer er geen inkomenstoets wordt gehanteerd?
Ik zie de dilemma’s van gemeenten om op een goede wijze invulling te geven aan eigen kracht binnen de Jeugdwet. Gemeenten zoeken daarbij ook naar mogelijkheden om de uitgaven te beheersen. Dit dilemma zal ik meenemen in het onderzoek.
Is van meer gemeenten bekend dat zij een inkomenstoets overwegen of hanteren? Is bekend of gemeenten andere financiële barrières hanteren?
Er zijn in de regio Zuid Holland Zuid gemeenten die een vergelijkbare werkwijze hanteren.
Is het wettelijk toegestaan om een inkomenstoets te hanteren voor het verstrekken van Jeugdhulp?
De werkwijze van Zuid Holland Zuid ligt bij de rechter. Om deze reden onthoud ik mij van een oordeel hierover.
Hoe verhoudt een inkomenstoets zich tot internationale verdragen zoals het Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Zie het antwoord hiervoor. De rechter zal hierover een oordeel vellen.
Het bericht ‘De Autoriteit Consument en Markt heeft geen gelijk, wettelijke bescherming geldt voor meer zzp’ers’ |
|
Simon Geleijnse (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel van VU-hoogleraar internationaal Arbeidsrecht Klara Boonstra in het Financiële Dagblad, waarin beweerd wordt dat het positief klinkt dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de positie van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) wil versterken, maar dat de ACM feitelijk al jaren afdwingt dat zelfstandigen met elkaar moeten concurreren op prijs?1
Ja.
Deelt u de mening van mevrouw Boonstra dat de ACM Europese regelgeving over mededinging ten aanzien van zzp’ers willens en wetens veel strakker vertaalt dan nodig is, en ook veel strenger dan elders in Europa gebeurt? Is het waar dat de ACM feitelijk al sinds 2007 stelt dat zzp’ers zonder uitzondering onder het mededingingsrecht vallen, en dat zij dus geen collectieve afspraken mogen maken over tarieven? Is het waar dat deze benadering mede desastreuze sporen nalaat op onze arbeidsmarkt en juist de deur openzet voor de «sociale dumping», die de ACM zegt te willen bestrijden, en dat hierdoor veel werk dat voorheen in loondienst werd gedaan omdat dat goedkoper is, «omgekat» wordt tot «dienstverlening» door zzp’ers?2
De toezichthouder ACM houdt toezicht op de Nederlandse Mededingingswet; deze regels voor ondernemingen komen overeen met de Europese mededingingsregels. Bij de interpretatie en toepassing van de Mededingingswet houdt de ACM zich – net als andere toezichthouders in Europa – onverkort aan de uitleg van deze regels van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna Hof van Justitie) en de beschikkingenpraktijk van de Europese Commissie. De ACM houdt zich dus ook aan het FNV KIEM arrest.
De ACM heeft in december 2007 een Visiedocument «Cao-tariefbepalingen voor zelfstandigen en de Mededingingswet» gepubliceerd, waarin werd uitgelegd dat ondernemers onder de Mededingingswet vallen, ook als zij zzp’ers zijn. Dit Visiedocument gaf de FNV aanleiding tot het aanspannen van een procedure die leidde tot het genoemde arrest FNV KIEM. Het Hof van Justitie bevestigde in 2014 in de FNV KIEM zaak dat collectieve onderhandelingen namens zelfstandigen niet zijn uitgezonderd van het kartelverbod omdat ook zelfstandigen ondernemers zijn die onder de mededingingsregels vallen. Daarnaast oordeelde het Hof dat dit anders is voor zover het gaat om «schijnzelfstandigen» ofwel «dienstverleners wier situatie vergelijkbaar is met die van werknemers» omdat die niet als ondernemer in de zin van deze regels moeten worden beschouwd. Het Hof van Justitie gaf daarbij handvaten voor de nationale rechter om te oordelen of er sprake is van schijnzelfstandigheid in de zin van de FNV KIEM zaak. Het Gerechtshof Den Haag oordeelde uiteindelijk dat de zelfstandige orkestremplaçanten als dergelijke schijnzelfstandigen moesten worden beschouwd. Zij bevonden zich, naar het oordeel van het Gerechtshof, in een ondergeschiktheidsrelatie. Van flexibiliteit of zelfstandigheid met betrekking tot het bepalen van het tijdschema, de plaats en wijze van uitvoering van toevertrouwde taken was in deze zaak geen sprake, aldus het Gerechtshof.
Het Hof van Justitie ging in het arrest FNV KIEM uit van een ruimere uitleg van de regels dan in het Visiedocument van de ACM was voorzien. Daarom heeft de ACM in 2017 een nieuwe Leidraad «Tariefafspraken voor zzp’ers in cao’s» gepubliceerd die het Visiedocument uit 2007 vervangt. Hierin is het arrest FNV KIEM (met andere recente ontwikkelingen) verwerkt. Dat wil zeggen dat tariefafspraken zijn toegestaan voor schijnzelfstandigen in de zin van de FNV KIEM zaak. Om de regels rondom tariefafspraken voor zzp’ers en de uitzonderingen op het kartelverbod die voor hen van belang zijn, verder te verduidelijken zal de ACM een aangepaste Leidraad publiceren. Inmiddels heeft er ook een gesprek hierover plaatsgevonden tussen de voorzitter van de ACM, de Minister van SZW en mij. De ACM heeft aangegeven dat zij ernaar streeft om de nieuwe leidraad rond de zomer van 2019 te consulteren.
Is het waar dat de bereidheid van de ACM dit strakke mededingingsbeleid ten aanzien van zzp’ers deels te wijzigen ruimhartig klinkt, maar feitelijk volgt uit een arrest van het Europese Hof van Justitie van vier jaar geleden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Nee, deze bereidheid is breder. De ACM streeft er juist naar om duidelijkheid te geven over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor zzp’ers om tariefafspraken te maken, ook buiten de in het arrest FNV KIEM geboden mogelijkheid. Zie voorts mijn antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de ACM nu alleen de gedwongen concurrentie tussen zogenaamde «schijnzelfstandigen» – die eigenlijk werknemers zijn – wil afschaffen? Is het waar dat volgens het Hof van Justitie het toestaan van prijsafspraken echter ook toegestaan zou moeten worden in die situaties, waarin werknemers en opdrachtnemers (zzp’ers) «zij aan zij» dezelfde werkzaamheden verrichten in de onderneming van de werkgever/opdrachtgever en daar min of meer in opgaan? Bent u bereid dit te bevorderen?
Nederland kent een open economie waarbij ondernemers met elkaar concurreren. De ACM beschermt met haar toezicht de concurrentie tussen ondernemingen. Een goed werkende markt waarin ondernemers met elkaar concurreren levert voordelen op voor de consument en eindgebruiker, door lagere prijzen, meer keuzeaanbod en innovatie. De ACM kan geen concurrentie «afschaffen». Daar waar geen sprake is van ondernemerschap, is de Mededingingswet niet van toepassing.
Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de mededingingsregels, waaronder het kartelverbod, niet gelden voor zover het gaat om dienstverleners wier situatie vergelijkbaar is met die van werknemers omdat deze groep niet wordt beschouwd als onderneming in de zin van deze regels. Het Hof noemt verschillende criteria waarmee rekening moet worden gehouden om vast te stellen of van een onderneming in de zin van de mededingingsregels sprake is. De ACM is op dit moment aan het onderzoeken of het «zij aan zij» verrichten van werkzaamheden in de nieuwe leidraad verwerkt zou kunnen worden als een praktisch toepasbare vuistregel om invulling te geven aan de criteria die het Hof stelt. Indien deze route geen oplossing biedt voor bepaalde zelfstandigen, bijvoorbeeld omdat zij niet «zij aan zij» met werknemers werken, beziet de ACM de mogelijkheden voor zelfstandigen, of hun vertegenwoordigers, om in uitzondering op het kartelverbod tariefafspraken te maken om een inkomen op het sociale minimum te kunnen verwerven. Ik verwacht de leidraad, en dus meer duidelijkheid hierover, rond de zomer. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van prof. Boonstra, dat de ACM tot op de dag van vandaag onvoldoende opvolging geeft aan de bedoelde uitspraak van het Europese Hof van Justitie? Bent u bereid de ACM hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u reflecteren op het gehanteerde uitgangspunt van de ACM dat de markt waarop zelfstandigen actief zijn, vereenzelvigd wordt met de consumentenmarkt?3 Is het juist te veronderstellen, zoals ACM lijkt te doen, dat (arbeidsprijs)concurrentie per definitie consumenten en dus burgers ten goede komt? Vindt u het te billijken dat in deze visie kennelijk weinig of geen plaats is voor de opvatting, dat mensen niet alleen consument zijn, maar ook burgers die bereid zijn om een prijs voor een dienst te betalen die de werkende ook in staat stelt de risico’s te ondervangen die horen bij werken, zoals werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid? Ligt het uitgangspunt van de ACM voor wat betreft de arbeidsmarkt niet te eenzijdig op de «vermarkting van arbeid» waardoor de «prijs van arbeid» te veel onder druk kan komen te staan?
De ACM houdt toezicht op gedragingen tussen ondernemingen op de markt, waarin zij per geval uitgaat van de relevante markt. De ACM ziet erop toe dat een beperking of vervalsing van de mededinging geen nadelige gevolgen heeft voor de eindgebruiker, dat kunnen zowel consumenten als bedrijven zijn. Het uitgangspunt is dat gedragingen tussen ondernemingen het proces van mededinging niet mogen belemmeren, waardoor eindgebruikers benadeeld kunnen worden.
Dit betekent niet dat de markt waar zelfstandige ondernemers op actief zijn, per definitie een consumentenmarkt is. Wanneer een zelfstandige ondernemer zijn product of dienst aanbiedt aan andere zakelijke marktpartijen is er geen sprake van een consumentenmarkt. Het kan ook voorkomen dat een zelfstandige tegelijkertijd actief is op beide markten. Bijvoorbeeld indien een zelfstandig grafisch ontwerper zijn diensten aanbiedt aan een groot zakelijke leverancier (zakelijke markt), maar ook trouwkaarten ontwerpt voor de niet-zakelijke markt. Concurrentie tussen zelfstandige ondernemers kan dus ook ten goede komen aan zakelijke marktpartijen.
Het kabinet steunt de opvatting dat burgers niet alleen als consumenten moeten worden gezien, maar ook als onderdeel van een samenleving waarin we met elkaar zoeken naar mogelijkheden om risico’s voor werkenden (zoals werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid) te ondervangen. Voor zelfstandigen is juist om deze reden in het regeerakkoord opgenomen dat zzp’ers die werken onder een bepaald uurtarief beschermd moeten worden, en schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden moeten worden voorkomen. Daar hoort ook bij dat onderzocht wordt via welk(e) instrument(en) dit doel het best bereikt kan worden. Uw Kamer zal, conform eerdere toezegging door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor de zomer geïnformeerd worden over de voortgang van de uitwerking van deze maatregelen.
De ACM houdt geen specifiek toezicht op de arbeidsmarkt waarop werknemers (geen ondernemingen in de zin van de mededingingsregels) en werkgevers (wel ondernemingen in de zin van de mededingingsregels) actief zijn. Het is ook niet aan de ACM om te beoordelen welke prijs van arbeid wenselijk is. De ACM houdt wel toezicht op ondernemingen die met elkaar concurreren bij inkoop, dat omvat naast goederen en diensten ook de inkoop van arbeid. Een voorbeeld van een dergelijke verboden afspraak zou zijn als ondernemers met elkaar afspreken om zelfstandigen niet meer te betalen dan een door hen vastgesteld uurtarief om op deze (oneigenlijke) wijze hun eigen kosten te beperken ten koste van de zelfstandigen.
Deelt u de visie dat de onderkant van de arbeidsmarkt in toenemende mate gekenmerkt wordt door de macht van ondernemers via zelfstandigen, en dat deze en andere ontwikkelingen maken dat de onderliggende veronderstelling (dat de arbeidsmarkt een «goed functionerende markt» is) aan herziening, of op zijn minst kwalificatie onderhevig is?4 Kunt u uw antwoord motiveren?
Het kabinet heeft in het najaar van 2018 de Commissie regulering van werk aangesteld die zich buigt over de toekomst van onze arbeidsmarkt. Deze commissie denkt na over de positie van zelfstandigen in brede zin waarbij tevens het arbeidsrecht, de ondernemersovereenkomst, de sociale zekerheid alsmede de fiscaliteit aan de orde komen. In haar advies komen dus ook de veranderingen van de arbeidsmarkt (zoals platformisering) aan bod. De commissie rapporteert uiterlijk 1 november 2019 haar advies.
Deelt u de mening dat zelfstandigen zonder personeel, waarvoor geldt dat de dienst die zij verrichten vrijwel geheel uit hun arbeid bestaat, categoraal buiten het mededingingsrecht zouden moeten worden gehouden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord motiveren?
Nee. Een dergelijke categorale uitzondering (indien deze juridisch mogelijk zou zijn) zou immers zien op een bredere groep zzp’ers. De uitzondering zou zich ook uitstrekken tot zzp’ers die als onderneming specialistische en goed betaalde diensten aanbieden. De mededingingsregels zijn van toepassing op alle ondernemingen. Het maakt daarbij niet uit of zij personeel in dienst hebben of dat hun diensten geheel uit arbeid bestaan. Het maken van een dergelijk onderscheid zou concurrentievervalsing tot gevolg hebben. De ACM wil zzp’ers meer duidelijkheid bieden over de toepassing van het mededingingsrecht, daarbij zal de ACM in het bijzonder kijken naar de positie van kwetsbare zzp’ers.
Deelt u de mening van prof. Boonstra dat de ACM voor zelfstandigen die «zij aan zij werken met werknemers» een nieuw visiedocument zou kunnen concipiëren5, waarin zij toestaat dat betreffende zelfstandigen collectief mogen onderhandelen over prijzen, en dat hiervoor, gezien de uitspraak van het Europese hof van Justitie geen wetswijziging nodig is? Bent u bereid dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, waar het bijvoorbeeld de persbureau’s ANP en Hollands Hoogte is toegestaan te fuseren, het logisch en billijk zou zijn ook fotojournalisten en andere direct betrokken zzp’ers toe te staan collectief met hun opdrachtgevers te onderhandelen, om zo het marktevenwicht daadwerkelijk te handhaven?6 Zo nee, waarom niet.
ACM houdt toezicht op gedragingen tussen ondernemers die de concurrentie op een markt kunnen beperken. Concentraties (bijvoorbeeld een fusie of overname) kunnen positieve gevolgen met zich meebrengen die weer worden doorgegeven aan de eindgebruiker. Hierbij valt te denken aan synergievoordelen waardoor consumenten kunnen kiezen uit een ruimer keuzeaanbod of lagere prijzen. Het toestaan van een concentratie tussen bedrijven kan ook schadelijk zijn voor de (rest)concurrentie op een bepaalde markt. Vooraf aan een voorgenomen fusie (vanaf een bepaalde omvang) toetst de ACM daarom of de concentratie er niet toe leidt dat bedrijven een positie verkrijgen waardoor de mededinging op de markt wordt beperkt. In die gevallen kan de ACM een concentratievergunning weigeren of voorwaarden stellen aan de concentratie.
Indien ondernemingen collectief onderhandelen op markten voor goederen of diensten, impliceert dit dat zij zelfstandig marktgedrag en onderlinge concurrentie vervangen door samenwerking. Dit valt onder de werkingssfeer van het kartelverbod. Dit verbod kent echter uitzonderingen, zoals de bagatelregeling. Onder de bagatelgrenzen is het toegestaan dat ondernemers hun krachten bundelen om tegenwicht te bieden, zelfs als het gaat om tarieven of andere belangrijke concurrentievoorwaarden. Een andere uitzondering ziet op afspraken met een – per saldo – positief effect op de consumentenwelvaart. Hiervoor gelden bepaalde voorwaarden. De nieuwe Leidraad van de ACM zal nader ingaan op de ruimte die deze uitzondering aan zzp’ers aan de onderkant van het loongebouw van de arbeidsmarkt zou kunnen bieden.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid en juridische haalbaarheid «werkerscoöperaties» op te laten richten teneinde zelfstandigen in staat te stellen gezamenlijk te onderhandelen over hun arbeidsvoorwaarden?7 Zou de coöperatievorm passend kunnen zijn gegeven (Europese) mededingingsregels? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Zelfstandige ondernemers kunnen zich verenigen met andere zelfstandigen in een coöperatie teneinde gezamenlijk te onderhandelen over hun tarieven. Het gaat er hierbij om dat zij zich als één onderneming op de markt gedragen. Dit is mogelijk en haalbaar, maar de keuze is aan de zelfstandige ondernemer, deze dient bereid te zijn een deel van zijn onafhankelijkheid op te geven. De leden van de coöperatie moeten duurzaam een gezamenlijk economisch doel nastreven, de coöperatie moet beslissende invloed kunnen uitoefenen op het marktgedrag van de afzonderlijke leden en er mag geen mogelijkheid tot onderlinge concurrentie meer bestaan. Indien hier aan voldaan is, bieden de mededingingsregels ruimte voor deze vorm van samenwerking.
Deelt u de mening dat, uit oogpunt van sociale rechtvaardigheid, het ook voor zelfstandigen die niet zij aan zij werken met werknemers, toegestaan zou moeten worden dat zij collectief kunnen onderhandelen over hun arbeidsvoorwaarden? Bent u bereid dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op de vragen 4, 6 en 10.
Uit deze antwoorden blijkt dat ook met werknemers gelijk te stellen schijnzelfstandigen onder de «cao-exceptie» vallen. Verder kan het onderzoek van de ACM naar het «zij aan zij» verrichten van werkzaamheden een belangrijk bijdrage leveren aan de beantwoording van de vraag of er sprake is van een ondernemer of niet, zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 4 zal de ACM daarover rond de zomer meer duidelijkheid geven. Het Hof van Justitie heeft erkend dat onderhandelingen tussen organisaties voor werknemers en werkgevers rechtstreeks bijdragen aan de bescherming van werknemers. Ik heb onverminderde aandacht voor het feit dat de positie van zzp’ers soms kwetsbaar kan zijn. Vandaar dat het kabinet zich bezig houdt met de uitwerking van de afspraken in het regeerakkoord met betrekking tot deze groep en in aanvulling daarop de Commissie regulering van werk in het leven heeft geroepen.
De uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat u een vergunning heeft verstrekt voor de uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het verstrekken van deze vergunning, gelet op de verhoogde politieke gevoeligheid van het exporteren van militair materieel naar landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen?
Aangezien deze zending in Nederland niet vergunningplichtig is hebben de Nederlandse exportcontroleautoriteiten geen vergunning verstrekt. Om die reden is de Kamer niet geïnformeerd. Conform de motie El Fassed (dd. 22 december 2011, Kamerstuk 2011–2012, 22 054, nr. 181) wordt de Kamer separaat geïnformeerd over toegekende wapenexportvergunningen naar niet-EU/NAVO+ landen indien de transactiewaarde EUR 2.000.000,– of meer bedraagt en indien het een compleet systeem betreft. Alle toegekende vergunningen staan vermeld in de reguliere maandoverzichten.
Hoe rijmt dit besluit zich met het door u afgekondigde verscherpte wapenexportbeleid ten aanzien van landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen, waar de Verenigde Arabische Emiraten onder vallen?2
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer5 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Voor de zendingen in kwestie geldt echter geen vergunningplicht (zie ook het antwoord op vraag 1). De vergunning voor de desbetreffende lading is verstrekt door de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. De toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport heeft in Tsjechië plaatsgevonden. In tegenstelling tot Nederland heeft Tsjechië zijn nationale beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië niet aangescherpt. Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw de noodzaak daartoe aan. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s. Zo heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Kunt u ingaan op het risico dat munitie via de Verenigde Arabische Emiraten direct of indirect wordt gebruikt om munitie die is verschoten bij de burgeroorlog in Jemen aan te vullen? Welke garanties heeft u dat dit niet zal gebeuren?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Deelt u de analyse dat het leveren van munitie aan een land bij uitstek het vermogen van dat land bevordert om een militair conflict voort te zetten? Zo nee, waarom niet?
Indien de eindgebruiker van de beoogde munitiezending betrokken is bij een gewapend conflict kan dat zo zijn. Dat is echter afhankelijk van de aard van het conflict en het soort wapens die daarbij worden ingezet. Munitie kan daarnaast ook worden ingezet ten behoeve van (legitieme) binnenlandse ordehandhavingstaken, bijvoorbeeld ter uitrusting van een binnenlandse politiemacht.
Klopt het dat er in 2018 ook munitie via Nederland is doorgevoerd aan Jordanië en in 2016 aan Saoedi-Arabië? Om hoeveel en welke soort munitie ging dit en hoe is bij het verstrekken van een vergunning het risico op gebruik in de burgeroorlog in Jemen gewogen?
De doorvoerzending naar Jordanië in 2018 betrof één 9mm pistool afkomstig uit België. De doorvoer naar Saoedi-Arabië in 2016 betrof drie zendingen van in totaal 94.829.000 stuks munitie van verschillende kalibers (9x19 mm en 5.56 mm). Deze zendingen waren afkomstig uit Tsjechië. De genoemde transacties betroffen zendingen zonder overlading waardoor er geen Nederlandse vergunningplicht gold (zie ook het antwoord op vraag 1). Aangezien de vergunningaanvragen voor deze zendingen in respectievelijk België en Tsjechië zijn ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie. De verantwoordelijkheid voor het maken van een risico inschatting t.a.v. de mogelijke inzet van deze goederen bij de strijd in Jemen lag bij de Belgische en Tsjechische exportcontroleautoriteiten.
Hinderlijke regelgeving voor de uitrol van zonnepanelen door woningbouwcorporaties |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Autoriteit Woningbouwcorporaties belemmert 10 woningcorporaties bij uitrol zonnepanelen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat woningbouwcorporaties ook moeten bijdragen aan de verduurzaming van de energievoorziening?
Woningcorporaties zijn primair verantwoordelijk voor het huisvesten van huishoudens die niet in hun eigen huisvesting kunnen voorzien. Daarbij hoort ook dat corporaties hun bezit onderhouden en verduurzamen. Woningcorporaties hebben binnen het werkdomein, zoals afgebakend in de Woningwet, ook ruimte voor het verduurzamen van de energievoorziening. Dit is wel beperkter dan de mogelijkheden die corporaties hebben voor het verduurzamen van hun woning. Zo kunnen zij zonnepanelen plaatsen op hun woongelegenheden wanneer deze activiteiten ten dienste staan van de bewoning. Hierbij kan gedacht worden aan het leveren van energie aan bewoners of het gebruik van de opgewekte energie voor de gemeenschappelijke ruimten in corporatiebezit.
Geeft het bericht de bestaande regelgeving met betrekking tot het plaatsen van zonnepanelen door woningbouwcorporaties correct weer? Zo ja, deelt u de mening dat daaruit blijkt dat de regels woningbouwcorporaties eerder hinderen dan helpen bij het realiseren van duurzaamheidsdoelstellingen? Zo nee, op welke punten dan niet?
Het is woningcorporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, zoals het leveren van elektriciteit, tenzij de levering gebeurt door een in of nabij de woongelegenheid aanwezige voorziening. Dit betekent dat corporaties, in de huidige situatie, zonnepanelen mogen plaatsen wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning. Woningcorporaties mogen vervolgens eventuele overcapaciteit leveren aan het elektriciteitsnet. Het is onder de huidige regels niet toegestaan om zonder een enig direct verband met de bewoning zonnepanelen te plaatsen en de opgewekte energie terug te leveren aan het net. Dit ter voorkoming dat het werkdomein van de corporatiesector wordt opgerekt tot voorbij de grenzen van de volkshuisvesting.
Deelt u de mening dat woningbouwcorporaties ook recht op SDE+-subsidie zouden moeten hebben als door hen opgewekte energie niet direct ten goede aan de huurders komt? Zo ja, waarom en bent u bereid de Woningwet op dit punt aan te passen en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet en de subsidieregeling van de SDE+-subsidie niet uitgesloten van het aanvragen van SDE+-subsidie. Als de corporatie, binnen de kaders van de Woningwet, duurzame energie opwekt en het project voldoet aan de voorwaarden voor de SDE+, kan een corporatie SDE+-subsidie ontvangen.
De combinatie van de Woningwet en de subsidieregeling maken dat er in de praktijk een beperkt aantal corporaties gebruik maakt van de SDE+. In mijn brief over de evaluatie van de herziene Woningwet van 22 februari jl.2 heb ik beleidsvoornemens benoemd om regelgeving te verduidelijken en aan te passen. Onder meer om het mogelijk te maken dat corporaties straks dezelfde verduurzamingsmaatregelen kunnen treffen als andere vastgoedeigenaren aan hun gebouwen. Daarmee hebben corporaties meer mogelijkheden om bij te dragen aan de verduurzaming, waarbij corporaties zich nog steeds kunnen richten op de volkshuisvestelijke kerntaken. Deze aanpassing zal het onder meer mogelijk maken om zonnepanelen op eigen bezit te plaatsen en de opgewekte energie, zonder directe verbinding met de bewoning, te leveren aan het elektriciteitsnet. Het doel van deze aanpassing is om een natuurlijkere afbakening te maken van de verduurzamingsactiviteiten die corporaties wel en niet mogen ondernemen. Ik ben voornemens om deze aanpassingen mee te nemen in de wetswijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.
Wat is de stand van zaken van het overleg met de woningbouwcorporaties over dit onderwerp?
In de evaluatie van de herziene Woningwet is niet alleen teruggekeken maar is ook met corporaties en andere partijen de toekomstbestendigheid van de Woningwet geanalyseerd. Verduurzaming was hierbij hier een van de onderwerpen. De ervaringen van corporaties en andere betrokken partijen liggen samen met de uitkomsten van de evaluatie aan de basis van mijn beleidsvoornemens zoals verwoord in de brief van 22 februari jl. Daarnaast wordt er regelmatig met Aedes en individuele corporaties overlegd over ervaren belemmeringen in de Woningwet bij verduurzaming. Deze inzichten zullen worden betrokken bij de wetsaanpassing naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet.
Het bericht ‘Parkeren bij ziekenhuizen weer duurder’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de parkeertarieven bij ziekenhuizen opnieuw zijn gestegen?1 Wat is uw reactie daarop? Hoe oordeelt u over de hoogte van de gehanteerde parkeertarieven?2
Vooropgesteld moet worden dat hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen voor patiënten en bezoekers natuurlijk niet prettig zijn. Vooral als men lang of vaak naar het ziekenhuis moet.
Het parkeerbeleid en de tarieven zijn een verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten zelf. Het beleid ten aanzien van parkeertarieven is daarbij afhankelijk van de lokale context.
Ik heb geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven.
Daarnaast is er voor het vervoer van en naar het ziekenhuis voor specifieke groepen patiënten de regeling zittend ziekenvervoer. Alle typen vervoer kunnen vergoed worden: van de eigen auto, taxi tot openbaar vervoer. In deze regeling is tevens voorzien in een hardheidsclausule voor patiënten die langdurig lang moeten reizen. Deze regeling is per 2019 uitgebreid. Het vervoer wordt vanaf 1 januari 2019 niet alleen vergoed bij een behandeling, maar omvat ook het vervoer naar consulten, onderzoek en controles die als onderdeel van de behandeling noodzakelijk zijn.
Zie ook eerdere antwoorden op vragen over parkeertarieven bij ziekenhuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 774 en Aanhangsel van Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1177).
Bent u ten principale van mening dat parkeren bij ziekenhuizen gratis zou moeten zijn voor patiënten, mede aangezien zij ook al het eigen risico moeten opbrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet van mening bent dat parkeren bij ziekenhuizen gratis zou moeten zijn voor patiënten, bent u dan wel van mening dat de parkeerkosten hooguit kostendekkend zouden mogen zijn? Wat zijn kostendekkende tarieven?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen in overleg te treden om gezamenlijk gratis parkeren bij ziekenhuizen voor patiënten te realiseren, dan wel te realiseren dat hooguit kostendekkende tarieven worden gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat ziekenhuizen hun patiënten goed en actief informeren over de mogelijkheden die er zijn om bij veelvuldig gebruik en langdurig verblijf de parkeerkosten te beperken, bijvoorbeeld door te wijzen op de beschikbare kortingsmogelijkheden. Ik roep ziekenhuizen dan ook op hierover transparant te zijn. Ik ben daarenboven bereid de VNG en de koepels van ziekenhuizen te wijzen op de terugkerende vragen over parkeertarieven. Het past echter niet binnen mijn verantwoordelijkheid om op landelijk niveau te sturen op de hoogte van parkeertarieven.
Het bericht ‘Schiphol speelt tweede viool vrachtnet AF – KLM’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol speelt nu tweede viool in vrachtnet AF-KLM»?1
Ja.
Herkent u de forse teruggang van luchtvrachtvolume vanaf Schiphol? Wat is de trend in de wereldwijde luchtvracht? Wat is de trend met vracht op andere Europese vliegvelden? Wat is de trend met vracht op Schiphol?
Het vervoerde tonnage vracht op Schiphol bedroeg in 2018 1,72 miljoen ton.
Dit was 2,5% minder dan in 2017. Daarbij is het aantal vliegtuigbewegingen met vrachttoestellen via Schiphol in 2018 afgenomen met 10,4% maar het aantal vliegtuigbewegingen met passagierstoestellen toegenomen met 1%. Dit verschil is mede te verklaren door de verbeterde beladingsgraden en een efficiënter gebruik van de vrachtcapaciteit van de belly’s in passagierstoestellen. Uit de volgende grafiek blijkt dat er sinds 2001 met bepaalde fluctuaties een positieve trend waarneembaar is in het totaal aantal ton vracht dat via Schiphol vervoerd is met vrachttoestellen en passagierstoestellen.
Tonnen vracht (x 1.000) Schiphol 2001–2018:
De vrachtcijfers van IATA geven een indicatie van de trend in wereldwijde luchtvracht. Hieruit blijkt dat het aantal FTKs (Freight & Mail Tonne Kilometres) van de bij IATA aangesloten luchtvaartmaatschappijen in 2017 steeg met 9,7% en in 2018 met 4,1%. Dit aantal zal naar verwachting in 2019 met 2% stijgen (bron: website IATA).
De trend op andere Europese luchthavens valt af te lezen uit onderstaande grafiek. Deze geeft het verschil aan tussen het totaal percentage vervoerde vracht in 2017 en 2018 op de 10 Europese luchthavens met de meeste vervoerde vracht in tonnen (bron: Schiphol). Hieruit blijkt dat Schiphol in 2018 haar positie van derde vrachtluchthaven van Europa heeft behouden.
1
Frankfurt
FRA
2,087
– 1.1%
2
Paris Charles de Gaulle
CDG
1,987
– 1.2%
3
Amsterdam
AMS
1,716
– 2.5%
4
London Heathrow
LHR
1,685
– 0.8%
5
Istanbul Atatürk
IST
1,237
9.6%
6
Leipzig
LEJ
1,210
7.0%
7
Luxembourg
LUX
895
– 0.3%
8
Liège
LGG
872
21.6%
9
Cologne/Bonn
CGN
845
2.7%
10
Milan Malpensa
MXP
558
– 3.2%
Hoe keren we de verdere aftakeling van luchtvracht vanaf Schiphol? Is deze neergaande lijn te wijten aan het beperkt aantal beschikbare slots en landingsrechten op Schiphol? Hoe waarborgen we het strategisch belang van luchtvracht vanaf onze mainport? Waarom is dit strategisch eigenlijk belangrijk?
Uit de cijfers blijkt geen structurele daling van het luchtvrachtvolume dat vanaf Schiphol vervoerd wordt. Het is ook niet mogelijk om een rechtstreeks verband te leggen tussen het totale luchtvrachtvolume dat via Schiphol vervoerd wordt en de daarvoor per land beschikbare landingsrechten.
De tot en met 2020 afgesproken grens van 500.000 vliegbewegingen voor Schiphol heeft wel tot gevolg dat dat er nu al sprake is van een schaarste aan slots voor alle luchtvaartmaatschappijen omdat die grens nu al bereikt wordt.
Ik onderken het strategisch belang van de luchtvrachtsector voor de Nederlandse economie en de werkgelegenheid. Daarom onderzoek ik met Schiphol, de slotcoördinator ACNL, en de sector alle mogelijkheden om binnen de kaders van de EU slotverordening de beschikbare capaciteit van Schiphol zo optimaal mogelijk te laten vaststellen en te verdelen over alle gebruikers, waaronder de vrachtmaatschappijen.
Herkent u het gegeven dat er steeds meer vrachtvluchten uitwijken? Herkent u het gegeven dat vracht bijvoorbeeld voortaan eerst per vrachtauto naar Duitsland gaat en dan daarvandaan per vliegtuig naar andere bestemmingen, dus vanaf vliegvelden waar wel ruimte beschikbaar is? Met welke vliegvelden moet Schiphol eigenlijk concurreren, welke luchtvrachtmaatschappijen gebruiken Schiphol en valt er iets te zeggen over routes?
De toenemende schaarste aan slots op Schiphol heeft er mede toe geleid dat het aantal vrachtbewegingen via Schiphol in 2018 met 10% is gedaald en dat er vrachtvluchten uitwijken naar andere luchthavens zoals Brussel en Luik.
In Europa wordt luchtvracht binnen de relevante markt grotendeels met vrachtauto’s van en naar verschillende luchthavens vervoerd, waarvandaan het van en naar de gevraagde wereldwijde bestemmingen wordt gevlogen.
Er is een lage drempel om uit te wijken naar een concurrerende luchthaven. De relevante markt van Schiphol voor luchtvracht beslaat heel Noordwest Europa. Dit betekent dat Schiphol op het gebied van luchtvracht vooral concurreert met de luchthavens in deze regio die zich richten op het vervoer van luchtvracht zoals Frankfurt, Parijs Charles de Gaulle, Leipzig, Luxemburg, Luik en Keulen. Er zijn meer dan 30 vrachtluchtvaartmaatschappijen actief op Schiphol. Deze maatschappijen opereren via verschillende routes naar een wereldwijd netwerk aan bestemmingen.
Hoeveel banen zijn gemoeid met de luchtvracht rondom Schiphol, zowel direct bij de afhandeling, als indirect zoals bijvoorbeeld partijen die afhankelijk zijn van de bloemenveiling en andere distributeurs? Kunt u cijfers hierover delen? Hoe worden de belangen van deze partijen meegewogen in de besluitvorming?
Uit een recent onderzoek van de Erasmus Universiteit in opdracht van Air Cargo Netherlands (ACN) blijkt dat de luchtvrachtactiviteiten op Schiphol een toegevoegde waarde van ruim 2 miljard euro genereren met een directe en indirecte werkgelegenheid van 25.000 werkzame personen (2017).
Recentelijk heb ik opdracht gegeven tot onderzoek naar de huidige economische bijdrage van luchtvracht op Schiphol in termen van toegevoegde waarde en aantal banen alsmede een actualisatie van onderzoek uit 2015 naar de economische bijdrage van de totale luchtvaart- en luchthavenactiviteiten op en rond Schiphol.
Ik zal uw Kamer over de uitkomsten nader inlichten zodra het naar verwachting voor de zomer van dit jaar is afgerond.
De belangen van de vrachtsector worden meegewogen in de luchtvaartnota.
Welk percentage van het aantal beschikbare slots kunnen we speciaal vastleggen voor luchtvracht? Wat is de status van de local rule? Welke afspraken zijn met de sector gemaakt? Wanneer ligt er besluitvorming voor waar de Kamer een rol in kan spelen?
Op grond van de vigerende regels van de EU slotverordening is het niet mogelijk een specifiek aantal beschikbare slots vast te leggen voor het vervoer van luchtvracht met vrachttoestellen. Ik heb uw Kamer per brief van 23 april 2019 (Kamerstuk 29 665, nr. 358) geïnformeerd dat ik het lokaal richtsnoer goedgekeurd heb voor het IATA Winterseizoen 2019/2020 tot en met het IATA Zomerseizoen 2021. Het lokaal richtsnoer zal per 31 augustus 2019 in werking treden omdat de voorbereidingen voor het winterseizoen eerder beginnen.
Kunt u iets zeggen over de vliegtuigen die vrachtmaatschappijen gebruiken? Kent u de B747–8F, die aanzienlijk stiller is dan vroeger? Hoe staat het met de geluidsbelasting van vrachtvliegtuigen ten opzichte van passagierstoestellen?
Uit onderstaande figuur blijkt welke toestellen specifiek worden ingezet voor luchtvrachtvervoer (bron: Schiphol, 2018). Daaruit blijkt dat de B747-8F (in de figuur: B748) op Schiphol bijna 14% uitmaakt van de vliegtuigen die specifiek worden ingezet voor vrachtvervoer («full freighters»). De meest gebruikte vliegtuigtypen voor vrachtvervoer zijn de B777 (in de figuur: B77L) en de B747-400 (in de figuur: B744). Samen nemen ze ruim twee derde van de vrachtvluchten voor hun rekening.
In onderstaande figuur is de gemiddelde hoeveelheid geluid per vliegtuigbeweging per vliegtuigtype opgenomen. Daaruit blijkt dat de B748 aanzienlijk minder geluid produceert dan de B77L en de B744.
De hoeveelheid geluid die het vliegverkeer op Schiphol in 2018 heeft geproduceerd, is voor ruim 82% afkomstig van passagiersvervoer, voor bijna 12,5% van vrachtvervoer en voor 5,5% van General Aviation (bron: Schiphol, 2018).
Hoe staat het met de uitwerking van de vliegtaks? Hoe wordt voorkomen dat vracht onevenredig getroffen wordt?
Er wordt een aanvullend onderzoek uitgevoerd door CE Delft naar varianten van een vliegbelasting waarbij ook een belasting op vrachtvliegtuigen wordt betrokken. Daarbij wordt dezelfde methodologie gebruikt als bij het eerdere onderzoek naar een vliegbelasting van CE Delft, dat uw Kamer heeft ontvangen als bijlage bij Kamerbrief Fiscale vergroening van 29 juni 2018 (Kamerstuk 32 140, nr. 47). Ook de effecten op de vrachtsector zullen hierin worden belicht. Naar verwachting wordt dit aanvullende onderzoek binnenkort afgerond.
Het wetsvoorstel inzake de vliegbelasting zal voor de zomer aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
Herkent u het dilemma dat Russische en nu wellicht Amerikaanse vrachtvluchten (Kalitta) hun slot kwijtraken, maar er vervolgens sancties zijn opgelegd aan Nederlandse partijen? In hoeverre zetten andere landen machtsmiddelen in? Zijn wij niet naïef?
De Amerikaanse luchtvaartmaatschappij Kalitta heeft op 29 januari 2019 een formele klacht ingediend bij het Amerikaanse Department of Transport («DoT») met het verzoek om sancties of andere maatregelen tegen Nederland, Schiphol en ACNL te nemen omdat Kalitta niet alle slots verkregen had waarom zij verzocht had voor het IATA winterseizoen 2018/19. Deze klacht is echter op 1 mei 2019 door het DoT afgewezen. Het komt voor dat landen impliciet druk uitoefenen door een verband te leggen tussen de bilateraal overeengekomen verkeersrechten en slots. In dergelijke gevallen wordt toegelicht dat deze relatie er niet is en dat het aan de luchtvaartmaatschappijen zelf is om alternatieve oplossingen te vinden om slots te verkrijgen. De overheid speelt hierbij een faciliterende rol.
Het bericht dat lipfillers worden verstrekt aan minderjarigen door zowel artsen als onbevoegden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bulten en littekens: tientallen bedrijven zetten illegaal lipfillers»?1
Ja.
Maakt u zich ook ernstige zorgen over het feit dat cosmetische ingrepen die verminkende gevolgen kunnen hebben illegaal worden uitgevoerd bij minderjarigen?
Ja, ook ik maak mij zorgen. Het toedienen van een filler is een voorbehouden handeling. Deze mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet wel worden voldaan aan de vereisten zoals deze in de wet zijn vastgesteld. Dat praktijken, zoals uit de berichtgeving naar voren komt, niet voldoen aan deze eisen vind ik zorgelijk.
Heeft u eerder signalen ontvangen van het feit dat cosmetische ingrepen worden uitgevoerd bij minderjarigen?
Ja, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft hier vijf signalen en twee meldingen over ontvangen. In zes gevallen was er sprake van het toepassen van fillers. Een van de twee meldingen heeft na onderzoek geleid tot het vragen om verbetermaatregelen, de andere melding is in behandeling.
Daarnaast neemt de IGJ in haar risicotoezicht mee of fillers worden geplaatst bij patiënten onder de 18 jaar zonder medische noodzaak. Dit is namelijk niet toegestaan.
Kunt u toelichten op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het uitvoeren van cosmetische ingrepen op meerderjarigen door uitsluitend artsen of verpleegkundigen met bijbehorende BIG-registratie controleert? Waardoor is deze controle momenteel zo beneden peil dat maar liefst een op de drie instellingen uit de steekproef illegaal kan handelen?
Het toezicht op het uitvoeren van cosmetische ingrepen, waaronder het zetten van fillers, vindt zowel risicogestuurd (proactief) als op basis van meldingen en signalen (reactief) plaats.
De grootste risico’s op onveilige behandelingen verwacht de inspectie bij aanbieders van cosmetische behandelingen waarbij de uitvoerders van de behandeling niet goed zijn opgeleid, niet zijn aangesloten bij een branche-organisatie en niet geregistreerd staan in het handelsregister als zorgaanbieder. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het toedienen van een filler een voorbehouden handeling en mag alleen door een daartoe bekwame en bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar of in opdracht en onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar door een niet zelfstandig bevoegde worden uitgevoerd. Hierbij moet worden voldaan aan de vereisten zoals deze in de wet zijn vastgesteld.
Het is belangrijk dat patiënten zich melden bij de inspectie op moment dat zij schade hebben ondervonden van de behandeling. Wanneer sprake is van situaties waar de patiënt schade heeft ondervonden van een behandeling of waar niet volgens de regels wordt gehandeld zal de inspectie daar waar nodig optreden.
Welke maatregelen zijn genomen om de uitvoerende taak van de IGJ te verbeteren, met name als gevolg van eerdere signalen over het slechte functioneren zoals in 2016 en 2018 toen bleek dat zware pijnstillers werden verstrekt op vervalste recepten?2
De IGJ heeft voldoende wettelijke mogelijkheden om te kunnen handhaven. Daarnaast is vanaf 1 april 2019 in de wet BIG verduidelijkt dat naast behandelingen met een geneeskundig oogmerk ook behandelingen met cosmetische doel onder deze wet vallen.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de uitvoerende taak van de IGJ kwalitatief te verbeteren en daarmee te voorkomen dat (minderjarige) mensen verminkt raken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht waarin minister Bruins aangeeft dat vruchtbaarheidsbehandelingen voor alleenstaanden en lesbische vrouwen tijdelijk toch vergoed wordt |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Waarom kiest u er niet voor om lesbische en alleenstaande vrouwen nu direct duidelijkheid te geven en neemt u niet het besluit om kunstmatige inseminatie structureel te vergoeden?1
Zoals reeds in mijn brief van 13 maart2 is aangegeven kan vergoeding van deze behandeling zonder medische indicatie niet vanuit de Zorgverzekeringswet plaatsvinden. Een verbreding van het verzekerde pakket met behandelingen zonder medische indicatie zet de solidariteit en kwaliteit van het zorgstelsel onder druk. Daarnaast heeft een verbreding van het verzekerde pakket voor behandeling waarvoor een medische indicatie ontbreekt, tot gevolg dat de zorgkosten zullen stijgen. Deze kwestie maakt wel duidelijk dat de vraag beantwoord moet worden of (en zo ja, hoe) de overheid een rol heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen, terwijl een medische indicatie ontbreekt. Het is van belang om meer tijd te nemen voor deze afweging, omdat ook dit vraagstuk raakt aan de kern van de solidariteit van ons stelsel.
Welke aanvullende informatie heeft u eerst nog nodig voordat u dit besluit kunt nemen?
Ik vind het van belang om in gezamenlijkheid met de andere leden van het kabinet het bovenstaande vraagstuk van nadere uitwerking en argumentatie te voorzien, om daarover rond de zomer een afgewogen besluit te kunnen nemen. Bij dit vraagstuk worden in ieder geval de medische (kwaliteit), ethische, sociale, financiële- en uitvoeringstechnische invalshoeken betrokken.
Kunt u aangeven welke overwegingen een rol spelen bij het al dan niet vergoeden van IVF-draagmoederschap behandelingen voor mannenparen?
In mijn eerdere beantwoording van Kamervragen van mevrouw Bergkamp, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, omtrent het Zorginstituut-advies over financiering van hoogtechnologisch draagmoederschap3 heb ik reeds aangegeven welke overwegingen vanuit de Zorgverzekeringswet een rol spelen in dit vraagstuk. Uit het advies van het Zorginstituut blijkt dat vergoeding van ivf-draagmoederschap zonder medische indicatie vanuit de Zvw niet aan de orde is. In mijn brief van 13 maart4 heb ik aangegeven dat het bredere vraagstuk – namelijk welke rol de overheid heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen voor het vervullen van een kinderwens waarbij een medische noodzaak ontbreekt – ook betrekking heeft op de vergoeding van ivf-draagmoederschap voor mannenparen. Uit de discussie die hierover wordt gevoerd, zullen de overwegingen die hierbij een rol spelen naar voren komen.
Op welke wijze informeert en betrekt u de Kamer bij de besluiten die u uiterlijk deze zomer gaat nemen?
De Tweede Kamer wordt rond de zomer geïnformeerd over de voornemens van het kabinet omtrent de rol van de overheid in de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische noodzaak ontbreekt.
Kunt u toezeggen dat nooit meer vrouwen tijdens een afspraak van al een geplande behandeling worden geconfronteerd met een besluit dat deze ineens niet meer wordt vergoed? Zo nee, waarom niet?
Het kan ook bij andere typen behandelingen of medische zorg zo zijn dat zorgprofessionals behandelkosten bij de zorgverzekeraar declareren, terwijl de betreffende verzekerde om uiteenlopende redenen niet in aanmerking komt voor een behandeling. Zorgverzekeraars hebben in het Zvw-stelsel de taak om te controleren op doelmatigheid en rechtmatigheid (waaronder het medische indicatievereiste).
De twee vliegtuigongelukken met de Boeing 737 MAX |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Boeing moet heel snel uitzoeken wat er aan de hand is met de 737 MAX» en «Amerikanen laten omstreden Boeing-toestel vooralsnog vliegen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat op het gebied van luchtvaart, veiligheid de eerste prioriteit zou moeten zijn?
Ja. Op het gebied van luchtvaart is veiligheid mijn eerste prioriteit. Om de veiligheid van de luchtvaart in binnen- en buitenland op een hoog niveau te houden, wordt beleid gemaakt en toezicht uitgevoerd dat rekening houdt met internationale regelgeving en de technologische staat en ontwikkeling in de luchtvaart.
Welke luchtvaartmaatschappijen hebben inmiddels besloten de Boeing 737 MAX-toestellen voorlopig aan de grond te houden en welke landen hebben besloten het luchtruim te sluiten voor toestellen van het type Boeing 737 MAX?
Ik heb alleen zicht op de toestellen van dit type die door Nederlandse luchtvaartmaatschappijen worden gevlogen. Dat zijn er drie van de luchtvaartmaatschappij TUI. Bekend is dat toestellen van het type Boeing 737 MAX 8 en 9 wereldwijd aan de grond worden gehouden op last van de luchtvaartautoriteiten. Ik heb geen volledig inzicht in welke maatschappijen wereldwijd de Boeing 737 MAX 8 en 9-toestellen aan de grond houden. Ten aanzien van het luchtruim geldt dat veel landen dit hebben gesloten, een volledig overzicht van landen die hun luchtruim hebben gesloten heb ik echter niet.
In Europa heeft EASA, de Europese luchtvaartautoriteit, op 12 maart 2019 de Europese lidstaten en de buitenlandse luchtvaartmaatschappijen door middel van een aanwijzing geïnformeerd dat het niet meer is toegestaan om met toestellen van het type Boeing 737 MAX 8 en 9 van, naar en in de gehele Europese Unie te vliegen. Deze bindende maatregel van EASA, gericht aan luchtvaartmaatschappijen, raakt ook het Nederlandse luchtruim. Met EASA wordt afgestemd of en wanneer mijn besluit om het Nederlandse luchtruim te sluiten kan worden ingetrokken.
Wat vindt u ervan dat de Amerikanen de Boeing 737 MAX-toestellen vooralsnog laten vliegen?
De FAA heeft op 13 maart jl. een «Emergency order of prohibition» uitgevaardigd voor het aan de grond houden van de Boeing 737 MAX 8 en 9. Zij hebben dit gedaan naar aanleiding van hun analyse van de beschikbare data. Welke overwegingen daarbij een rol hebben gespeeld kan ik niet beoordelen.
De FAA geeft aan dat het aan de grond houden van de Boeing 737 MAX 8 en 9 effectief blijft in afwachting van verder onderzoek. Boeing heeft in een verklaring op 13 maart jl. aangegeven dat zij de beslissing van de FAA om de 737 MAX 8 en 9 aan de grond te houden ondersteunt.
Waarom ziet de Amerikaanse luchtvaartautoriteit Federal Aviation Administration (FAA) geen aanleiding om in te grijpen? Wat moet er gebeuren waardoor de FAA wel aanleiding ziet om in te grijpen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre speelt de aandelenbeurs een rol in de beslissingen van de FAA?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is het Nederlandse toetsingskader om te bepalen voor hoelang de luchtruimsluiting voor Boeing 737 MAX voor onbepaalde tijd blijft gelden voor zowel overvliegend luchtverkeer als luchtverkeer met bestemming naar of vertrek vanuit Nederland?
EASA is in Europa de competente autoriteit als het gaat om toelating van een bepaald type vliegtuigen in de landen van de Europese Unie en het Europees luchtruim. Bovengenoemde aanwijzing (zie antwoord 4, 5 en 6) door EASA om vliegtuigen niet meer toe te laten tot het Europees luchtruim is rechtstreeks werkend in alle lidstaten. Nederland volgt nu de verdere stappen die door EASA worden genomen en zal in overleg met EASA op een nader moment het door Nederland genomen besluit tot een luchtruimsluiting intrekken.
Kunt u in detail toelichten hoe u tot het besluit bent gekomen om het Nederlands luchtruim te sluiten voor de Boeing 737 MAX en hoe dat besluitvormingsproces eruit heeft gezien vanaf de gebeurtenis van het ongeluk in Ethiopië?
Naar aanleiding van het ongeval met het Lion Air-toestel op 29 oktober 2018 zijn instructies opgesteld om piloten te informeren en instrueren ten behoeve van een veilige vliegoperatie. Op grond hiervan was er voor de FAA en EASA geen reden om te twijfelen aan de luchtwaardigheid van de Boeing 737 MAX.
Na het ongeval met de Boeing 737 MAX in Ethiopië op 10 maart 2019 heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport contact opgenomen met EASA, binnen Europa verantwoordelijk voor het beoordelen van de luchtwaardigheid van toestellen. Als EASA met een aanwijzing hieromtrent komt, is iedere lidstaat verplicht om op basis hiervan passende maatregelen te nemen, zoals het aan de grond houden van toestellen. Luchtvaartmaatschappijen en Nederland moeten ten aanzien van de luchtwaardigheid van toestellen de besluitvorming door EASA volgen.
EASA stond op 11 en 12 maart in nauw contact met de FAA, die samen met Boeing en de NTSB (de Amerikaanse Onderzoeksraad voor Veiligheid) betrokken was bij het onderzoek door de Ethiopische autoriteiten. Het was aan EASA om aan de hand van de uitkomsten van dat onderzoek te bepalen of er nadere luchtwaardigheidsaanwijzingen voor EU-lidstaten zouden moeten worden gegeven.
In de loop van 11 en 12 maart besloten steeds meer luchtvaartautoriteiten in landen als Australië, Singapore en Brazilië hun luchtruim te sluiten voor de Boeing 737 MAX 8 en 9. In verband met het feit dat EASA competente autoriteit is voor de toelating van de vliegtuigen in Europa, is afgewacht welk besluit door EASA genomen zou worden. EASA had namelijk aangegeven op 12 maart met nadere berichtgeving te komen. Toen die berichtgeving echter uitbleef en andere Europese landen hun luchtruim gingen sluiten, heb ik uit voorzorg het luchtruim voor deze vliegtuigen gesloten. Dit op advies van de Inspecteur-Generaal van de ILT en in lijn met de kort daarop verkregen aanwijzing van EASA om deze vliegtuigen aan de grond te houden.
De besluiten van Nederland en EASA zijn gebaseerd op verschillende bevoegdheden. EASA heeft alle operaties met de Boeing 737 MAX 8 en 9 in het Europees luchtruim geschorst door middel van een aanwijzing aan alle Europese en buitenlandse luchtvaartmaatschappijen op basis van artikel 76, zesde lid van de EASA-Basisverordening 2018/1139. Het Nederlandse besluit om het luchtruim te sluiten, is genomen op basis van artikel 5.10, eerste lid, van de Wet luchtvaart.
Kunt u toelichten waarom het twee dagen heeft geduurd om tot het besluit te komen om het luchtruim te sluiten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het standaardprotocol bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en/of het European Aviation Safety Agency (EASA) met betrekking tot de bewijslast of een vliegtuig vliegwaardig is? Is te bewijzen dat er een fout is of uitsluiting te geven dat er geen fout aanwezig is na één of meerdere incidenten?
In de Europese Verordening voor luchtwaardigheid en certificatie zijn de procedures beschreven hoe een type certificaat tot stand komt en hoe deze in stand wordt gehouden. EASA certificeert vliegtuigtypes in Europa en geeft hiertoe een type certificaat uit dat in heel Europa geldig is en de basis vormt waarop een Europees geldend bewijs van luchtwaardigheid wordt afgegeven voor een specifiek vliegtuig. EASA certificeert vliegtuigen uit de VS door het valideren van het FAA-certificatieproces op basis van een bilaterale overeenkomst tussen de VS en de EU. De ontwerper (in dit geval Boeing) is als houder van het typecertificaat verplicht om incidenten en problemen met de luchtwaardigheid te verzamelen en te analyseren, ernstige voorvallen aan de autoriteiten te melden en indien nodig actie te ondernemen. De ontwerper komt in dat geval in overleg met de toezichthouder in het land van productie, in dit geval de FAA, tot een maatregel. Het is in het geval van Boeing de FAA die toeziet op dit proces. Indien er zich na ingebruikname defecten voordoen, kunnen FAA en EASA een zogeheten Airworthiness Directive uitgeven. Een aanwijzing door EASA is bindend voor alle Europese lidstaten. De ILT heeft hierin geen eigenstandige rol.
Maakt de ILT altijd zelfstandige afwegingen in haar advies aan u, of volgt zij standaard het advies van het Europese agentschap EASA?
De bevoegdheden ten aanzien van het beoordelen van de luchtwaardigheid van toestellen zijn in 2003 overgedragen aan de EASA. De besluiten van EASA ten aanzien van luchtwaardigheid van toestellen hebben een rechtstreekse werking in alle lidstaten.
De Europese basisverordening biedt wel ruimte aan lidstaten om in afstemming met EASA nadere maatregelen te nemen, bijvoorbeeld om het eigen luchtruim te sluiten. Daarbij is formeel de Minister verantwoordelijk waarbij de ILT een adviserende taak heeft. Zie verder het antwoord op vragen 8 en 9.
Klopt het dat de besluiten van Nederland en het Europese agentschap EASA met betrekking tot het sluiten van het luchtruim voor de Boeing 737 MAX inhoudelijk van elkaar afwijken? Kunt u de afwijkingen inhoudelijk toelichten? Zo nee, waarom niet?
Nee, de besluiten van EASA en Nederland wijken inhoudelijk niet van elkaar af. Zie verder het antwoord op vragen 8 en 9.
Klopt het dat Boeing 737 MAX-toestellen de luchthaven Schiphol 508 keer aan deden in 2018? Hebben zich hierbij problemen voorgedaan? Zo ja, hoe vaak en welke dan?
Ja, er zijn op Schiphol in 2018 inderdaad 508 vliegbewegingen (start of landing) met 737 MAX-8 toestellen uitgevoerd. Hierbij hebben zich voor zover mij bekend geen problemen voorgedaan (zie ook antwoord op vraag 23).
Wat is er tot nu toe bekend over de oorzaak of oorzaken van de vliegramp in Ethiopië met de Boeing 737 MAX?
Er zijn geen feitelijke onderzoeksresultaten bekend maar het onderzoek is nog in volle gang. De flight recorders van het Ethiopische vliegtuig zijn naar Frankrijk gebracht en zijn ondertussen uitgelezen. De resultaten worden momenteel door luchtvaartexperts geanalyseerd.
Wel heeft de directeur van Ethiopian Airlines in een interview bij CNN op basis van de eerste bevindingen verklaard dat er mogelijke overeenkomsten met het ongeluk van Lion Air aanwezig zijn. Ook de FAA heeft bij het publiceren van de «Emergency order of prohibition» aangegeven mogelijke overeenkomsten tussen de twee ongevallen te zien. Ter verbetering van de luchtvaartveiligheid moet op grond van het Verdrag van Chicago ongevalsonderzoek plaatsvinden. Het onderzoek zal moeten uitwijzen hoe het ongeval heeft kunnen plaatsvinden. Ik wacht de resultaten daarvan af.
Waarom is er tot op heden alleen een aanpassing geweest in het vlieghandboek, terwijl onderzoek naar de Lion Air-crash aantoont dat er problemen zijn met hoogtesensoren en/of vliegtuigsoftware?
De FAA en EASA hebben, na onderzoek en nadat het vlieghandboek is aangepast, geoordeeld dat het ontwerp weer luchtwaardig was. In Nederland heeft TUI zijn piloten geïnstrueerd om dagelijks voor de eerste vlucht met elkaar door te nemen hoe de procedures na deze handboekwijzigingen in de praktijk toe te passen.
Boeing heeft naast deze handboekwijziging ook een aanpassing van de software in voorbereiding, waarmee een verdere verbetering zou moeten worden doorgevoerd. Het is nog niet bekend wanneer deze aanpassing in de software gereed is.
Waarom is Boeing nog niet met een software-update gekomen, terwijl ze dit na de vliegramp van Lion Air wel hadden aangekondigd? Kunnen deze toestellen weer veilig vliegen, indien een software-update is uitgevoerd?
Het ontwikkelen en certificeren van een dergelijke software update gebeurt door Boeing en haar toeleveranciers, onder toezicht van de FAA, volgens een proces dat verloopt volgens internationaal vastgestelde industriestandaarden. Kwaliteitsborging, configuratiemanagement en intensieve verificaties vormen een integraal onderdeel van dit proces, om enerzijds te borgen dat de gewenste wijzigingen correct geïmplementeerd zijn, maar ook om zeker te stellen dat er geen ongewenste bijeffecten worden geïntroduceerd. Met het gecontroleerd uitvoeren van dit proces is tijd gemoeid.
Op 27 maart 2019 heeft Boeing verklaard dat de software-update gereed is. Het is nu aan de FAA en EASA om te oordelen of het vliegtuig na het toepassen van de softwareupdate luchtwaardig is. Ik kan geen uitspraken doen wanneer deze hele procedure zal zijn afgerond en of aanvullende aanpassingen aan het vliegtuig noodzakelijk zullen zijn.
Hoe ziet het tijdspad eruit om de (software)oplossing te implementeren in alle Boeings 737 MAX? Is dit een minimale voorwaarde om de vliegtuigen weer vrij te geven?
Zie antwoord vraag 16.
Wanneer en hoe vaak heeft de ILT contact gehad met Boeing sinds de vliegcrash in Indonesië? Wat is hierbij besproken en is hierbij aangespoord om beloften na te komen?
ILT onderhoudt geen contacten met Boeing als het gaat om het beoordelen van de luchtwaardigheid van de Boeing 737 MAX 8 en 9. Wel onderhoudt ILT contacten met EASA, die het bevoegde gezag is als het gaat om de luchtwaardigheid van vliegtuigtypes in Europa.
Wanneer en hoe vaak hebben EASA en FAA contact gehad met Boeing sinds de vliegcrash in Indonesië? Wat is hierbij besproken en is hierbij aangespoord om beloften na te komen?
Ik ben niet bekend met de frequentie en inhoud van de contacten tussen EASA en FAA. In het kader van certificering en toelating voor vliegtuigen in Europa is er regulier contact tussen de twee luchtvaartautoriteiten.
Zijn er Nederlandse luchtvaartmaatschappijen van plan nieuwe Boeing 737 MAX-toestellen te bestellen? Zo ja, zijn de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen van plan om dit op te schorten?
Op dit moment is TUI de enige Nederlandse Luchtvaartmaatschappij die opereert met drie 737 MAX vliegtuigen van dit type. Het is aan luchtvaartmaatschappijen zelf om aan te geven of zij plannen hebben om al dan niet vliegtuigen aan te schaffen. De levering van dit type vliegtuig is door Boeing opgeschort.
Kunt u aangeven of er signalen of meldingen zijn gekomen van cabinepersoneel en/of piloten die problemen zagen of bezwaar maakten om met de Boeing 737 MAX te vliegen?
Bij het Analyse Bureau Luchtvaartvoorvallen (ABL) van de ILT zijn geen meldingen binnengekomen van cabinepersoneel en/of piloten die bezwaar maakten om met de Boeing 737 MAX te vliegen. Vanaf december 2018 zijn in totaal veertien meldingen gedaan van voorvallen met dit toestel, waaronder bijvoorbeeld vogelaanvaringen en blikseminslagen. Dit soort voorvallen komt ook bij andere typen toestellen voor. Twee van die meldingen betroffen het gebruik van de autopilot in een Boeing 737 MAX. Deze zijn door experts van de ILT inhoudelijk beoordeeld. De conclusie was dat deze meldingen geen aanleiding gaven tot nader onderzoek.
In welke situatie kunnen passagiers in aanmerking komen voor een vergoeding indien zij al een vlucht hebben geboekt met de Boeing 737?
De Europese Verordening 261/2004 beschrijft de rechten van luchtpassagiers, o.a. bij vertragingen en annuleringen. Voor de vluchten die met de Boeing 737 MAX onderweg waren, geldt hoogstwaarschijnlijk dat er is sprake is van buitengewone omstandigheden. In dat geval hebben de passagiers geen recht op compensatie. Dit laat onverlet dat passagiers wel recht hebben op verzorging, dat wil zeggen maaltijden en verfrissingen, in redelijke verhouding tot de wachttijd, en hotelaccommodatie in gevallen waarin een verblijf van één of meer nachten noodzakelijk wordt. Voor geplande vluchten die nog moe(s)ten worden uitgevoerd ligt het voor het oordeel of er sprake is van buitengewone omstandigheden eraan in hoeverre het mogelijk is/was de annuleringen te voorkomen door het treffen van maatregelen, waarbij bijvoorbeeld te denken valt aan het inhuren van vliegtuigen om de geplande vluchten alsnog te kunnen uitvoeren.
Wanneer er geen sprake is van buitengewone omstandigheden kunnen passagiers met betrekking tot hun geannuleerde vlucht aanspraak maken op teruggave van de ticketprijs of een alternatieve vlucht wanneer dit binnen de voorwaarden van de verordening valt.
Hoe kijkt u naar de situatie met de twee Boeings van reisorganisatie TUI die op dinsdag 12 maart 2019 onderweg waren naar Nederland en vanwege het sluiting van het Europese luchtruim voor dit type vliegtuigen zijn uitgeweken naar Zuid-Europese luchthavens? Zijn alle gestrande passagiers door de sluiting van het Europese luchtruim op de juiste bestemming aangekomen? Voorzien de luchtvaartmaatschappijen hierin?
Na de maatregelen die door EASA en de lidstaten zijn genomen, zijn de gestrande passagiers alsnog op hun bestemming aangekomen. Reisorganisatie TUI heeft de passagiers uit Banjul, die op Las Palmas waren gestrand, op woensdagmiddag 13 maart 2019 opgehaald met een ingehuurde Airbus A320 en vervoerd naar Amsterdam. De passagiers uit Hurghada, die in Sofia waren gestrand, zijn op donderdagochtend 14 maart 2019 met een eigen TUI Boeing 737–800 vervoerd naar Amsterdam, nadat een woensdag ingehuurd toestel niet kon vertrekken door een technische storing.
Bent u bereid de vragen binnen één week te beantwoorden?
Zoals ik de Kamer op 21 maart jl. heb laten weten, heeft de beantwoording van deze vragen enige tijd gekost waardoor de gevraagde termijn niet haalbaar bleek.
Het bericht ‘35 vissers willen lading MSC Zoe uit zee halen, maar ze mogen niet’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «35 vissers willen lading MSC Zoe uit zee halen, maar ze mogen niet»?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet toestaat dat de vissers helpen bij het opruimen van de troep die door de containerramp op de zeebodem ligt? Wat is hier de reden voor?
Nee, dat klopt niet. Het kabinet waardeert de bereidheid en de inzet van vissers om te helpen bij het opruimen van het afval van de Msc Zoe. Vissers die dit willen hebben wel degelijk de mogelijkheid hun schip in te zetten voor het opruimen van de resten die nog in zee liggen na het overboord slaan van containers van de MSC Zoe. Echter, om de veiligheid van visserschip en bemanning te borgen stelt de ILT wel een aantal voorwaarden.
Vissersvaartuigen zijn ingericht en gecertificeerd om vis te vangen. Op basis van artikel 1 van de Schepenwet mogen zij enkel daarvoor gebruikt worden: «vissersvaartuig: elk vaartuig, dat gebezigd wordt voor het vangen van vis, walvissen, zeehonden, walrussen of andere levende rijkdommen van de zee».
Voor deze specifieke situatie maakt de ILT gebruik van de bevoegdheid om onder voorwaarden een certificaat van ontheffing af te geven aan schippers die:
Daarnaast verstrekt het Ministerie van LNV de benodigde ontheffingen die nodig zijn op basis van de Visserijwet. Dit betreft het gebruik van aangepast vistuig en, indien gewenst, de mogelijkheid om in de weekenden te werken.
Verder zijn vissers door het Ministerie van LNV in contact gebracht met het bergingsbedrijf en is aangedrongen op een snelle afhandeling van de ingediende schadeclaims.
Klopt het dat het opruimen steeds moeilijker wordt naarmate er meer tijd verstrijkt, omdat de inhoud van de containers zich over een steeds groter gebied verspreidt? Is in dat geval niet vooral haast geboden en moet daarom niet alle hulp worden aangepakt?
De berging is een verantwoordelijkheid van de reder van de MSC Zoe, de Mediterranean Shipping Company (MSC). MSC heeft hiervoor een bergingsbedrijf in de arm genomen. Het bergingsbedrijf schakelt ook een vissersschip in om bij de berging vrijkomend afval uit zee op te vissen en bepaalt zelf welke vissers hiervoor worden ingeschakeld. Andere vissers, die (nog) niet zijn ingeschakeld, zijn in contact gebracht met het bergingsbedrijf.
Als gevolg van de dynamiek van de zeebodem valt het niet uit te sluiten dat een gedeelte van de inhoud zich over een groter gebied verspreidt. Om objecten te kunnen bergen, moeten deze in het circa 3.000 km2 grote zoekgebied echter eerst worden opgespoord en vervolgens geïdentificeerd als afkomstig van de MSC Zoe. Dit proces is in volle gang. Berging van objecten van de zeebodem gebeurt vervolgens zorgvuldig, rekening houdende met de natuurbescherming van de bodem en met niet bekende objecten die er kunnen liggen, zoals bijvoorbeeld scheepswrakken of WOII-explosieven. Bovendien moeten de weersomstandigheden een veilige berging van de objecten toestaan.
Het geheel is een complexe klus, waarvoor passende inzet is vereist.
Is het niet zo dat de schade aan natuur en milieu erger wordt naarmate de berging van de containers en hun inhoud langer duurt?
Zie het antwoord op vraag 3. De opsporing of het onderzoek en de berging worden op een voortvarende wijze aangepakt, maar de daadwerkelijke voortgang is tegelijkertijd ook afhankelijk van bijvoorbeeld de weersomstandigheden. Zodra objecten zijn geïdentificeerd, en de omstandigheden een veilige berging toelaten, worden deze geborgen.
Vissers nemen deel aan het reguliere «Fishing for Litter» project. In de gesprekken met MSC staat financiële ondersteuning van dit project op de agenda. De financiële ondersteuning van dit project kan onderdeel zijn van het nazorgtraject van MSC, mede ook omdat de verwachting is dat er de komende tijd een aanzienlijke toename van aangeboden afval als gevolg van het incident zal zijn.
Met betrekking tot de eventuele schade die vissers ondervinden als gevolg van afval wordt nauw contact onderhouden tussen de reder en de Nederlandse Vissersbond.
Klopt het dat er pas 19 van de 342 containers zijn geborgen?
Nee, dat klopt niet. De 18 containers die in het Waddengebied zijn aangespoeld, plus de ene container die op het Duitse eiland Borkum is aangespoeld, zijn vrij snel na het incident geborgen. In totaal zijn inmiddels (tot en met 30 april 2019) van 284 containers (inclusief de hiervoor genoemde 19 containers) één of meerdere geïdentificeerde containerdelen met unieke containernummers geborgen.
Welke acties gaat u ondernemen om alsnog de resterende 323 containers en hun inhoud te bergen?
In opdracht van MSC worden de containers geborgen door een berger. Rijkswaterstaat heeft hierover dagelijks contact met de rederij en volgt de voortgang van de zoekactie, identificatie en berging nauwgezet.
Deelt u de mening dat onze vissers een belangrijke rol kunnen spelen bij het lokaliseren van containers en het bergen van hun inhoud?
Ja, vissers kunnen een belangrijke rol spelen bij het lokaliseren van de verloren containers en bergen van drijvende inhoud van containers. Zoals ik heb gezegd in het antwoord op vraag 2 waardeert het kabinet de bereidheid en inzet van vissers om te helpen bij het opruimen van het afval van de MSC Zoe en stelt de ILT een aantal voorwaarden om de veiligheid van visserschip en bemanning te borgen. Het mag echter geen reden zijn dat reder MSC haar eigen verantwoordelijkheden niet op zich neemt maar afwentelt. De reder MSC is door de Staat direct na het ongeval aansprakelijk gesteld voor alle schade als gevolg van de verloren containers en verplicht tot het opruimen van de containers en uitgespoelde inhoud.
De wijze van bergen van de containers en de lading is primair een zaak van MSC en de door hen ingehuurde berger. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is vermeld, hebben de reder en het ingeschakelde bergingsbedrijf de berging van containers en inhoud tot op heden voortvarend opgepakt. Rijkswaterstaat en het Ministerie van LNV hebben in de gesprekken met MSC en de berger uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van het inzetten van meer vissersschepen, die naast het gericht vuilvissen kunnen assisteren bij het lokaliseren van containers en afval.
Het faillissement van PTSS-kliniek Psytrec |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PTSS-kliniek in Weert is failliet verklaard, hoop op overname»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het sluiten van deze klinieken zorgwekkend is vanwege de mogelijk negatieve effecten op de wachttijden en behandelopties voor mensen met een PTSS (Posttraumatische Stressstoornis)-diagnose?
In het geval van een faillissement is het van belang dat patiënten elders terecht kunnen voor de benodigde zorg en dat de overdracht van patiënten goed verloopt. Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat ze tijdig de zorg blijven ontvangen die ze nodig hebben.
In het geval van Psytrec is inmiddels bekend geworden dat er een doorstart kan plaatsvinden. Dit is niet alleen goed nieuws voor patiënten, maar ook voor het personeel. Vrijwel alle behandelaren zullen een arbeidsovereenkomst aangeboden krijgen in het nieuwe Psytrec. Waar dat niet mogelijk is zal de doorstartende partij in gelieerde organisaties een arbeidsplaats zoeken.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zijn nauw bij het hele proces betrokken geweest. Hierbij is ook goed afgestemd met het zorgkantoor. Ze hebben toegezien op de kwaliteit van zorg, op de behandelwachttijden en op juiste informatievoorziening richting de patiënten. In januari 2019 heeft de IGJ vanuit het reguliere toezicht nog een bezoek gebracht aan de locatie in Weert. Dit gaf geen aanleiding tot zorgen over de kwaliteit van de zorg. Ten tijde van het inspectiebezoek op 4 maart waren er nog 63 patiënten in behandeling en 61 mensen op de wachtlijst. De NZa heeft de zorgverzekeraars gevraagd zorgbemiddeling voor te bereiden op mogelijke vragen. Deze vragen kunnen komen van Psytrec-patiënten waarvan de opname zou stoppen en Psytrec-patiënten die op de wachtlijst staan. Daarnaast moest Psytrec alle patiënten schriftelijk informeren dat ze hun verzekeraar kunnen benaderen.
Met de doorstart kunnen patiënten echter weer terecht bij Psytrec voor behandeling van posttraumatische stressstoornis. De IGJ zal nu toezien op de daadwerkelijke start van de behandelingen en toezien op het verantwoord beheer van de (afgesloten) dossiers van Psytrec. Ik ben blij dat door de spoedige overname de periode van onzekerheid voor patiënten en personeel beperkt is gebleven.
Deelt u de mening dat personen met PTSS die niet bij andere behandelaars terecht kunnen niet de dupe mogen worden van dit faillissement? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de zorg gecontinueerd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om contact op te nemen met Psytrec om te verzekeren dat personen momenteel in behandeling zorgvuldig worden begeleid in de transitie naar een andere behandelaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht bieden op de te verwachten invloed op behandelwachttijden door dit faillissement?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat mensen met PTSS de zorg zullen blijven ontvangen die zij nodig hebben? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat kraamverzorgenden achter blijven in salaris |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kraamzorg? Achter de kassa verdien je meer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de petitie van Kraamzorg in Actie door 5.000 kraamverzorgenden is getekend?
Met de petitie van de FNV geeft een groot deel van de kraamverzorgenden aan bezorgd te zijn. Ik heb deze petitie op 13 maart in ontvangst genomen. De kraamverzorgenden die ik toen sprak bevestigden dat een belangrijk deel van hun zorgen de uren – en de betaling daarvan – voor de wachtdiensten betreft. Wachtdiensten zijn onderdeel van het werk van kraamverzorgenden. Het laat zich immers lastig voorspellen wanneer een baby precies geboren gaat worden. Je moet – als dit nodig is – als kraamverzorgende bovendien snel ter plaatse kunnen zijn. Dat betekent ook dat kraamverzorgenden tijdens wachtdiensten in de buurt moeten zijn van de werklocatie. Dit is waar, volgens de indieners van de petitie, de schoen wringt. Ze geven daarbij aan dat wachtdiensten lang kunnen duren, en deels vergoed worden (zie ook mijn antwoord op vraag 3 over de vergoeding van wachtdiensten).
Dit is al langer een vraagstuk voor de sector en was – naast een loonsverhoging – onderdeel van de meest recente cao voor de geboortezorg. Toen hebben werkgevers en werknemers afgesproken verder onderzoek te doen naar de vraag hoe de wachtdienstregeling beter ingevuld kan worden, waardoor deze beter aansluit bij de kraamzorg en de balans tussen werk en privé. Momenteel voert de branchevereniging Bo Geboortezorg dit onderzoek samen met de vakbonden uit.
De kraamverzorgenden geven met de petitie ook aan dat ze de maximum tarieven voor de kraamzorg te laag te vinden. De NZa (die de taak heeft om tarieven en prestaties vast te stellen) heeft aangegeven met de brancheorganisatie in gesprek te zijn over een kostenonderzoek. Ik heb de NZa daarom gevraagd de uitkomsten van de petitie mee te nemen in de keuze om op korte termijn een kostenonderzoek uit te voeren. De NZa heeft laten weten dit kostenonderzoek te starten in 2019.
Wat vindt u ervan dat kraamverzorgenden zelfs onder het wettelijk minimumloon verdienen als je alle uren, dus ook die waarin de kraamzorg stand-bye moet staan, bij elkaar optelt?
Wachtdiensten zijn onderdeel van het werk van kraamverzorgenden. Het is aan de sociale partners om via de cao afspraken te maken over de voorwaarden van deze diensten. Dit geldt voor de betaling maar bijvoorbeeld ook voor de duur van wachtdiensten. De huidige cao loopt na dit jaar af.
Kunt u een overzicht geven van de in- en uitstroom van het aantal kraamverzorgenden en verwachtte tekorten?
Het aantal kraamverzorgenden neemt toe. In het tweede kwartaal van 2018 was het aantal kraamverzorgenden 8.446. Het jaar ervoor was dit aantal 8.380. Dit cijfer houdt geen rekening met het aantal kraamverzorgenden dat als zelfstandige werkt. Dit waren er in 2017 bijna 800.
In 2017 verlieten 1.731 kraamverzorgenden hun werkgever, voor een deel naar een andere werkgever in de kraamzorg. In hetzelfde jaar begonnen 1.734 kraamverzorgenden aan een nieuwe baan in de kraamzorg, waarvan 649 jongeren.
Op basis van het stijgende geboortecijfer, is de verwachting dat met gelijkblijvende omstandigheden, tot en met 2022 ongeveer 250 extra kraamverzorgenden nodig zijn.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat kraamverzorgenden fatsoenlijk te betalen, om dit belangrijke vak aantrekkelijk te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat goede arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden essentieel zijn om werk aantrekkelijk te houden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Kraamzorg in Actie en de vakbonden over hoe de arbeidsomstandigheden kunnen worden verbeterd? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Op 13 maart heb ik in een overleg met de FNV de petitie ontvangen. In dat overleg hebben de deelnemers hun eigen ervaringen met het werk als kraamverzorgende gedeeld. Daarnaast hebben we vooral gesproken over de wachtdiensten. We hebben afgesproken dat ik de uitkomsten van de petitie onder de aandacht zou brengen van de NZA. Verder heb ik aangegeven dat het aan de werkgevers en vakbonden is om afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden in de nieuwe cao.
Het bericht dat de werkdruk aan de universiteit nog verder opgelopen is |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Werkdruk aan universiteit nog verder opgelopen»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik vind het zorgelijk dat 67% van de universiteitsmedewerkers een hoge of zeer hoge werkdruk ervaart. Werkdruk is het gevolg van vele factoren, waaronder het verzorgen van onderwijs bij toenemende studentenaantallen in combinatie met de ambitie om carrière te maken door veel te publiceren en aanvragen in te dienen. Dit is niet eenvoudig en snel op te lossen.
Ik heb aan de VSNU, NWO en KNAW gevraagd om dit jaar gezamenlijk met een voorstel te komen om de druk op het systeem en op de mensen te verlichten. Ik verwacht dat daarbij in ieder geval wordt gekeken naar het samenspel tussen het waarderen en belonen van onderwijs en impact naast onderzoek, het verlagen van de matchingsdruk en het verhogen van de honoreringspercentages.
Vanuit mijn rol wil ik zorgen voor goede randvoorwaarden. Zodat bijvoorbeeld de problematiek van de tijdelijke dienstverbanden verminderd kan worden.
Ik ben in gesprek met de verschillende actoren die een rol spelen bij de budgettaire cyclus van de universiteiten, over hoe we meer stabiliteit in de geldstromen naar universiteiten kunnen aanbrengen. Recent heb ik bijvoorbeeld met de Raden van Toezicht hierover gesproken. Voor de zomer zal ik de Kamer hierover informeren.
De leden van de VSNU hebben toegezegd scherper te gaan begroten. Ik wil gezamenlijk verkennen welke obstakels voor scherper begroten zich voordoen en bezien of ik een bijdrage kan leveren aan het wegnemen van obstakels, om zo te komen tot een meer voorspelbare bekostiging. Daarmee zal de relatief frequente inzet van tijdelijke dienstverbanden moeten worden doorbroken. OCW stimuleert dit verminderen van tijdelijke dienstverbanden; bij succesvolle sectorplannen worden faculteiten die vaste dienstverbanden bieden beloond door het indalen van de middelen na zes jaar.
Daarnaast komt de Commissie Van Rijn in april met een advies over de bekostigingssystematiek van het hoger onderwijs en onderzoek. Dit advies gaat onder andere over onbedoelde financiële prikkels ten aanzien van studentenaantallen en is daarmee ook relevant voor het verminderen van werkdruk.
Een deel van de werkdruk bij instellingen is toe te schrijven aan de lasten die docenten ervaren bij het verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs.
Ik heb in de sectorakkoorden met de VSNU en de Vereniging Hogescholen de afspraak gemaakt om te verkennen hoe een betere balans gevonden kan worden tussen kwaliteitsborging van opleidingen enerzijds en administratieve lastendruk anderzijds. Hierbij bekijken we onder andere of instellingsaccreditatie daartoe een middel kan zijn.
Ook is onlangs de Wet accreditatie op maat in werking getreden, waarbij de wettelijke eisen aan kwaliteitsborging kritisch zijn doorgelicht. Maar met wetgeving alleen komen we er niet. Werkdruk gaat ook over hoe instellingen de regels uit Den Haag vertalen naar interne regels en procedures, soms met als gevolg dat de regels zich opstapelen. Als docenten dan geen ruimte meer zien om zich op een voor hen zinvolle manier te verantwoorden over de kwaliteit van hun werk, schuurt dat met de professionele autonomie die bij hun rol past. Ook dat is niet bevorderlijk voor de werkdruk. Ik wil dit samen met de onderwijsgemeenschap aanpakken.
Daarom ben ik met onderwijsdirecteuren, opleidingsmanagers en docenten in gesprek over welke werkzaamheden zij als het meest belastend ervaren, welke regels daar achter zitten en hoe het ook anders kan. Bekeken wordt of er regels geschrapt kunnen worden, of anders ingevuld. Die gesprekken vinden plaats in het kader van de genoemde verkenning, waarover ik voor de zomer verslag zal doen aan uw Kamer.
Vindt u het zorgelijk dat 67% van de universiteitsmedewerkers een hoge of zeer hoge werkdruk ervaart? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat 63% van de universiteitsmedewerkers de afgelopen twee jaar wel eens last heeft gehad van lichamelijke of psychische klachten en dat 80% hiervan nooit heeft overwogen zich ziek te melden? Welke stappen gaat u ondernemen?
Dat vind ik zorgelijk. Werkdruk moet geen werkstress worden. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van de FNV dat er niets wordt gedaan aan de werkelijke oorzaken van de werkdruk, namelijk de groeiende instroom van studenten en bezuinigingen? Kunt u dit toelichten?
Nee, die mening deel ik niet, zoals aangegeven bij vraag 1 zijn en worden er stappen gezet. Er wordt per saldo niet bezuinigd op het hoger onderwijs. Dit kabinet investeert juist fors, € 581 miljoen in 2019 oplopend naar € 899 miljoen in 2022 in het hoger onderwijs en onderzoek. Daarvan gaat een deel naar onderzoek. Een ander groot deel gaat via de kwaliteitsafspraken naar het onderwijs.
Deelt u de mening van de FNV en 85% van de universiteitsmedewerkers dat de plannen die universiteiten hebben gemaakt om de werkdruk te verlichten weinig effect hebben gehad? Kunt u dit toelichten? Hoe gaat u er daarnaast voor zorgen dat meer universiteitsmedewerkers op de hoogte zijn van het plan van aanpak van hun universiteiten?
Ik heb geen aanleiding om het effect van de plannen als onvoldoende te bestempelen. Bovendien vind ik het aan de sector zelf om zich daar eerst over te vormen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de werkdruk voor medewerkers aan universiteiten alsnog wordt verlaagd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat taken als het binnenhalen van nieuwe beurzen en het geven van onderwijs in het Engels bijdraagt aan de werkdruk die medewerkers ervaren en dat als gevolg hiervan de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek daalt? Kunt u dit toelichten?
Het geven van onderwijs en het doen van onderzoek zijn kerntaken van de universiteit. Daarnaast zien universiteiten het binnenhalen van beurzen als een normaal onderdeel binnen de carrière van een wetenschapper, net zoals het geven van onderwijs.
Wetenschap is van nature internationaal competitief, het gaat in de wetenschap om het beste onderzoek op wereldschaal. Bij de competitie om beurzen gaat het er om het beste, meest vernieuwende onderzoek mogelijk te maken. Het is niet de bedoeling dat alle wetenschappers deze beurzen aanvragen maar dat universiteiten bezien welke van hun meest excellente wetenschappers, in lijn met de eigen onderzoeksagenda, kunnen indienen.
Op het gebied van taal werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat onderwijs in een andere taal alleen mogelijk is als dit een meerwaarde heeft. De instelling moet zich inspannen om onder andere de kwaliteit van het onderwijs aan de opleiding te waarborgen. Voor wat betreft het laatste kan een instelling in dit beleid vastleggen op welke wijze docenten worden ondersteund in de beheersing van de andere taal waarin het onderwijs wordt gegeven.
Op die manier hoeven de beurzen en de andere taal niet bij te dragen aan de ervaren werkdruk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat 80% onzekerheid als gevolg van een tijdelijk contract ervaart en dat 77% prestatiedruk ervaart? Wat gaat u hier aan doen?
In het algemeen vind ik het aantal tijdelijke dienstverbanden te hoog en vind ik het zorgelijk dat medewerkers prestatiedruk ervaren omdat ze een tijdelijk contract hebben. Universiteiten hebben in de cao afspraken gemaakt over meer carrièreperspectieven en meer werkzekerheid voor junior docenten en jonge onderzoekers. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Bent u op dit moment al in gesprek met de instellingen over afspraken voor het terugdringen van het aantal tijdelijke contracten? Zo ja, hoe staat het hiermee? Zo nee, wanneer bent u dit van plan te doen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u invulling geven aan de ambitie om het wetenschappelijk personeel op een andere manier te waarderen en belonen, zoals aangegeven in uw brief «Nieuwsgierig en betrokken – de waarde van wetenschap»?
Recent hebben VSNU, NWO, NFU en Zonmw aangekondigd dat zij een impuls gaan geven aan de verandering van het waarderen en belonen van wetenschappers, zodat alle academische taken gewaardeerd en beloond worden, namelijk onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en economische impact en academisch leiderschap.
Bij de VSNU wordt momenteel onder leiding van twee rectoren aan een position paper gewerkt. Men gaat in het najaar met wetenschappers aan de hand hiervan bepalen hoe deze transitie vorm kan krijgen. NWO en Zonmw organiseren in mei een congres om samen met wetenschappers tot nieuwe normen voor de kwaliteit van wetenschap te komen. Ik steun deze ambities onder andere door € 500.000 beschikbaar te stellen om pilots op dit gebied te ontwikkelen.
Op welke wijze bent bereid tegemoet te komen aan de eisen van FNV, VAWO en WOinActie, namelijk een investering van 1,15 miljard euro wegens achterstallige financiering, het schrappen van de doelmatigheidskorting en meer geld naar de eerste geldstroom voor onderzoek?
Dit kabinet investeert fors, € 581 miljoen in 2019 in het hoger onderwijs en onderzoek. Voor extra investeringen bovenop deze al forse investeringen zie ik op dit moment geen ruimte. De instellingen kunnen zelf ook extra investeringen doen. Zo hebben de universiteiten over de afgelopen jaren steeds een positief resultaat behaald (in 2017 € 63,5 miljoen). Uit dit positieve resultaat kunnen investeringen worden gedaan in de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek en het terugdringen van het aantal tijdelijke dienstverbanden. In de beleidsreactie bij de financiële staat van het onderwijs (Kamerstuk 35 000-VIII, nr.145) van 3 december 2018 is uitgebreid ingegaan op de financiële positie van de universiteiten en de mogelijkheden die ik zie bij universiteiten om zelf extra te investeren.
Met betrekking tot meer geld naar de eerste geldstroom voor onderzoek merk ik het volgende op. In het Regeerakkoord zijn extra middelen opgenomen voor onderzoek in de begroting van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Het gaat om € 250 miljoen structureel. Voor praktijkgericht onderzoek is structureel € 25 miljoen beschikbaar, daarvan gaat 30% naar de eerste geldstroom van hogescholen. Ook is er structureel € 70 miljoen voor sectorplannen, daarvan is structureel € 60 miljoen beschikbaar voor de eerste geldstroom van de universiteiten voor sectorplannen Bèta- en Techniekonderzoek en Social Sciences & Humanities (SSH)onderzoek. De eerste geldstroom voor onderzoek van universiteiten wordt dus met deze middelen vergroot.