Het bericht dat ‘je op een vestiging van NHL Stenden Hogeschool in Qatar zo een Nederlands diploma krijgt’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat «je op een vestiging van NHL Stenden Hogeschool in Qatar zo een Nederlands diploma krijgt»?1
Ja.
Deelt u onze opvatting dat Nederlands belastinggeld dat bestemd is het voor het onderwijs in Nederland niet terecht moet kunnen komen in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik onderschrijf het uitgangspunt zoals in de WHW is vastgelegd dat de rijksbijdrage bedoeld is voor opleidingen in Nederland. Het verzorgen van opleidingen in het buitenland door een Nederlandse bekostigde instelling zou moeten worden aangemerkt als privaat onderwijs, waarvoor geen publieke middelen mogen worden ingezet. Wanneer het een structurele samenwerkingsrelatie betreft waarbij een deel van het onderwijs (tot maximaal 75%) in het buitenland wordt verzorgd, geldt dat aan het onderwijs in het buitenland ook geen publieke middelen mogen worden besteed.
Deelt u de mening dat Nederlandse hogescholen en universiteiten geen internationale filialen zouden moeten hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het volledig verzorgen van Nederlandse opleidingen in het buitenland of het aanbieden van onderwijs in het buitenland in structurele samenwerking met een Nederlandse instelling kan de uitwisseling van studenten en docenten vergemakkelijken en biedt instellingen de mogelijkheid om internationale netwerken te versterken. Daarbij vind ik het van belang dat het aanbieden van onderwijs in het buitenland een bijdrage levert aan de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs.
Deelt u de opvatting dat buitenlandse filialen per definitie niet gestart zouden moeten worden in islamitische dictaturen zoals Qatar? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in de wet een groot aantal voorwaarden opgenomen waaraan een Nederlandse instelling moet voldoen voordat ik toestemming verleen voor het volledig verzorgen van een opleiding in een buitenlandse vestiging. Dat betreft onder meer voorwaarden ten aanzien van kwaliteitswaarborgen, financiële en bestuurlijke stabiliteit en beheersbaarheid, maar ook voorwaarden om de mensenrechten, de veiligheid en rechten van studenten en de academische vrijheid te borgen. Ook in het geval sprake is van een opleiding die voor een deel in het buitenland wordt gevolgd, verwacht ik van instellingen dat zij de kwaliteit van het buitenlandse onderwijs onderzoeken en blijvend verantwoordelijkheid nemen voor deze kwaliteit inclusief de academische vrijheid. In de antwoorden op de Kamervragen van de leden Tielen en Özdil ben ik uitgebreider ingegaan op de kwaliteitswaarborgen die hiervoor zijn ingebouwd. Ik verwacht van instellingen dat ze, ongeacht het land van vestiging kunnen aantonen dat ze voldoende maatregelen nemen om te waarborgen dat aan Nederlandse wet- en regelgeving wordt voldaan.
Bent u bereid om hogescholen en universiteiten te verbieden om nog langer filialen in het buitenland te starten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het bestuur van NHL Stenden een brandbrief van drie examencommissies naast zich heeft neergelegd, waarin het bestuur werd verzocht om de Qatarese vestiging te sluiten en zelfs is overgegaan tot uitbreiding van het onderwijsaanbod? Zo ja, wat was de overweging van het bestuur om ondanks de brandbrief van drie examencommissies toch tot uitbreiding van het onderwijsaanbod over te gaan?
De wijze waarop door de instelling in de afgelopen periode is gereageerd op eventuele interne signalen is onderdeel van het onderzoek dat de inspectie op dit moment uitvoert. Ik vind het van belang dat de inspectie dit onderzoek zorgvuldig uit kan voeren. Derhalve wacht ik de uitkomsten van het onderzoek af alvorens ik hier inhoudelijk op inga.
Bent u bereid om vooruitlopend op het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs de accreditatie van alle buitenlandse filialen van NHL Stenden, te beginnen met het filiaal in Qatar, in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het onderwijs dat aan de international campuses van NHL Stenden wordt gegeven, wordt niet afzonderlijk geaccrediteerd. Van intrekking kan dus ook geen sprake zijn. Wel kan de accreditatiewaardigheid van een Nederlandse opleiding afhangen van de wijze waarop een instelling omgaat met onderwijs dat studenten voor een deel in het buitenland hebben genoten. In afwachting van het onderzoek van de inspectie wil ik niet vooruitlopen op het nemen van eventuele maatregelen.
Bent u bereid om eventuele schade als gevolg van de drang van de voormalig «gentleman-bestuurder» van NHL Stenden, Leendert Klaassen, om het hoger onderwijs te internationaliseren, te verhalen op het (voormalig) bestuur van NHL Stenden? Zo nee, waarom niet?
Omdat het onderzoek van de inspectie nog in volle gang is ga ik niet vooruitlopen op eventuele maatregelen naar aanleiding van eventuele onderzoeksresultaten. Na afronding van het onderzoek ontvangt u mijn reactie en eventuele maatregelen.
Het bericht dat van voorgestelde CO2-malus mogelijk niets overblijft als de ETS-prijs verder doorstijgt |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met nieuwe PBL-cijfers daalt CO2-boete naar nul»1
Ja.
Hoe interpreteert u de tekst uit het Klimaatakkoord over de voorgestelde CO2-malus?
De tekst in het ontwerp-Klimaatakkoord duidt erop dat de boete het verschil is tussen de vigerende ETS-prijs en de € 30 oplopend naar € 43 per ton CO2. Ten tijde van de onderhandelingen kwam dit neer op € 27 in 2030.
Komt volgens u deze boete als hij in de toekomst opgelegd wordt aan een bedrijf bovenop de vigerende prijs voor CO2 in het Europese Emissiehandelssysteem (ETS)? Of bedraagt deze boete het verschil tussen de vigerende ETS-prijs en 30 euro per ton CO2, waarover in de tekst van de industrietafel wordt gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat de interpretatie mogelijk is dat door een stijgende ETS-prijs er een moment kan komen, waardoor de CO2-boete de facto nul euro kan bedragen?
De malus als bedoeld in het ontwerp-Klimaatakkoord kan nul worden, wanneer de meest recente ETS-prijsraming van het PBL wordt gevolgd. Dat is het gevolg van het vormgeven van die malus als CO2-minimumprijs in plaats van als vaststaande heffing; de ETS-prijs wordt daar vanaf getrokken. Bij een ETS-prijs hoger dan het geschetste minimumprijspad zal de malus als gevolg op nul uitkomen. Een hoge ETS-prijs is tegelijkertijd zeer wenselijk om tot CO2-reductie te komen, zonder werkgelegenheidsverlies.
Het kabinet heeft met de brief van 13 maart jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 307) in eerste reactie op de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven met een nieuw voorstel te zullen komen voor het bonus/malussysteem dat aan de Industrietafel is voorbereid, omdat op grond van de doorrekeningen is gebleken dat het huidige voorstel tot onvoldoende CO2-reductie leidt. Dit nieuwe voorstel zal de vorm hebben van een verstandige en objectieve CO2-heffing, die er voor zorgt dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat we voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken. Bij de uitwerking worden ETS benchmarks betrokken. De opbrengst van de CO2-heffing zal worden gebruikt om de industrie te vergroenen. Zodra de besluitvorming over dit voorstel is afgerond zal ik de Kamer hierover informeren.
Bent u met mij van mening dat dit ten alle tijden voorkomen dient te worden, omdat er dan geen enkele stok meer achter de deur staat om bedrijven aan te zetten overeengekomen CO2-reductieplannen te realiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Is de mogelijkheid dat de malus verrekend wordt met de ETS-prijs mede een verklaring voor het feit dat u in de begeleidende brief bij het Klimaatakkoord aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft gevraagd om ook de effecten van een malus van 100 euro per ton CO2 uit te rekenen?
Ja.
In het referentiescenario van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 zit een substantieel lagere ETS-prijs dan de markt in het afgelopen jaar heeft laten zien. Is het u bekend of dit scenario het uitgangspunt is geweest bij het vaststellen van 30 euro als bedrag voor de malus, of heeft men ook al naar de reële marktprijs gekeken?
De industrietafel heeft voor de vormgeving en de hoogte van de malus in 2030 willen aansluiten bij de hoogte van de CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking in het regeerakkoord. Voor wat betreft de verwachting voor de ETS-prijsontwikkeling is aangesloten bij de NEV 2017.
Bij de vaststelling van het pad voor de CO2-minimumprijs voor de elektriciteitssector is duidelijk gekeken naar de meer reële marktprijsontwikkeling, hebben de industrie- en elektriciteitstafel wel gewerkt met dezelfde ETS-prijs? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat een CO2-belasting bovenop ETS niet dezelfde interpretatieproblemen oplevert als dit malussysteem en er ook niet toe leidt dat er de facto nul euro extra betaald zou hoeven worden voor de uitstoot?
De consequentie van een CO2-minimumprijs is dat wanneer de ETS-prijs gelijk of hoger is dan de minimumprijs er geen additionele betaling hoeft plaats te vinden. Dat zou voor de malus in het ontwerp-Klimaatakkoord betekenen dat deze inderdaad in zo’n geval nul zou kunnen zijn. Bij deze afweging moet worden meegenomen dat in die situatie er een steviger prikkel is van het ETS-systeem.
Zoals in het antwoord op vraag drie vermeld, werkt het kabinet momenteel aan een nieuw voorstel voor een verstandige en objectieve CO2-heffing.
Bent u bereid het PBL nogmaals expliciet de opdracht te geven om in haar doorrekening een recente ETS-prijs te gebruiken en ook de varianten te onderzoeken waarin de malus van 30 en 100 euro niet verrekend worden met de vigerende ETS-prijs, naast de varianten waarin er wel een verrekening plaatsvindt?
U heeft kennis kunnen nemen van de doorrekening door PBL en CPB. De Nationale Energie Verkenning (NEV) 2017 is daarvoor als uitgangspunt gebruikt. In de doorrekening van het PBL zijn ook scenario’s meegenomen die uitgaan van een hogere ETS-prijs.
Bent u niet met mij van oordeel dat het beter is om te kiezen voor een juist vormgegeven CO2-belasting, die eerlijk, eenvoudig en effectief is, ten opzichte van een complexe malussysteem dat aanvechtbaar is en ook voor individuele bedrijven in de toekomst blijft?
In de brief van 13 maart jl. heeft het kabinet aangegeven met een voorstel te komen voor een verstandige en objectieve CO2-heffing die er voor zorgt dat bedrijven hun CO2-uitstoot daadwerkelijk terugdringen op een zodanige wijze dat we voorkomen dat bedrijven naar het buitenland vertrekken.
Bent u bereid deze vragen voor 5 maart 2019 te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat de minister gerommel met zorggeld in de doofpot stopt |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen over een artikel dat 369.344 euro voor een rapport van honderd pagina’s in een la ligt, aangaf dat geld afkomstig uit collectieve middelen zorgvuldig moeten worden besteed, maar dat u niet wilt oordelen over het bedrag dat een instelling heeft uitgegeven aan onderzoek? Waarom wilt u geen moreel oordeel geven over het feit dat tonnen aan zorggeld werd uitgegeven aan een rapport, waarvan de meerwaarde niet blijkt?1 2
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording moet er altijd zorgvuldig met zorggeld worden omgegaan. Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om hun middelen doelmatig te besteden en hierover verantwoording af te leggen aan hun raad van toezicht en andere belanghebbenden zoals patiënten en medewerkers. Alleen zo behoud je als bestuurder het vertrouwen van je medemerkers en cliënten.
Zoals ik heb aangegeven in mijn eerdere antwoorden, kan ik vanuit mijn positie niet oordelen over de meerwaarde en de doelmatigheid van het genoemde onderzoek. Dat is aan de raad van toezicht. Naar aanleiding van de berichtgeving en de daaropvolgende vragen van uw Kamer heb ik het CIBG laten nagaan of in dit geval de WNT-regels zijn overtreden. Dat bleek niet het geval.
Vindt u niet dat juist voor het vergroten van het vertrouwen van zorgverleners en cliënten in hun bestuurders, dat een Minister zich in stevige termen zal moeten uitspreken over dergelijke zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u ook niet dat geldsmijterij, zoals we dat in deze casus hebben gezien, uitspraken over de hoogte van de zorgkosten minder geloofwaardig maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe kan het dat op verschillende plekken in de zorg, met name bij de grotere instellingen, nog steeds een cultuur heerst van «pakken wat je pakken kan»? Hoe verhoudt dit zich tot goed bestuur in uw ogen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Vindt u het wenselijk dat er stichtingen worden opgetuigd om de Wet normering topinkomens (WNT) te ontduiken? Bent u bereid om de wet op dit punt aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om naar andere bestuurders en commissarissen in de zorg duidelijk te maken dat dergelijke constructies fout zijn en niet dienen voor te komen? Welke stappen gaat u zetten om deze foute bestuurscultuur aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u dat met de zinsnede «Overigens gaat het volgens Espria en de stichting om een lager bedrag dan in het artikel wordt genoemd» in antwoord op vraag 3, voldaan wordt aan het zorgvuldig informeren van de Kamer? Ligt het niet voor de hand om dan aan te geven hoe hoog het bedrag wél is en hoe het verschil verklaard kan worden?3
Naar aanleiding van het artikel van Follow the Money heeft mijn ministerie Espria en de Stichting Onderzoek Systeemvraagstukken Zorgstelsel gevraagd om een reactie. Het is niet ongebruikelijk als er vragen over een organisatie worden gesteld ook de betreffende organisatie om een reactie te vragen. In mijn antwoorden heb ik duidelijk aangegeven welke uitspraken voor rekening komen van Espria en waar het gaat om mijn eigen opvattingen. Daarnaast heb ik het CIBG gevraagd om na te gaan of er mogelijk sprake is van een overtreding van de WNT. Dit bleek niet het geval. Er was voor mij dus geen reden om zelf een onderzoek in te stellen.
Is het gebruikelijk dat in de beantwoording van Kamervragen, het ministerie de uitleg van een organisatie die onder vuur ligt (in dit geval Espria) één op één wordt doorgegeven? Waarom wilt u zelf niet weten hoe het echt is gegaan en waarom doet u geen onderzoek naar de daadwerkelijke gang van zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u net als PvdA-prominent Noten dat de raad van commissarissen van Espria alles bij elkaar goed heeft gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan vanuit mijn positie niet oordelen over het functioneren van individuele leden van een raad van commissarissen. Wel vind ik het belangrijk dat een raad van commissarissen zichzelf kritisch en toetsbaar opstelt naar andere belanghebbenden binnen de organisatie, zoals cliënten en medewerkers.
Herinnert u zich dat uw antwoord aangaf dat zowel Espria en de stichting hebben aangegeven dat het onderzoeksrapport een rol speelt bij strategische discussies? Kunt u aangeven welke strategische discussies dit betreft en wat concreet dit onderzoeksrapport heeft opgeleverd aan de zorgsector?5
Zoals ook aangegeven in mijn eerdere antwoorden ben ik niet op de hoogte welke strategische discussies het hier betreft en welke rol het onderzoeksrapport hierin heeft gespeeld.
Over zich ADO-supporters noemende personen die onder ander het monument De Dokwerker in Amsterdam hebben beklad |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ADO neemt afstand van vandalisme in Amsterdam: Respectloos en triest»1?
Ja, dat bericht ken ik.
Voelt ook u gevoelens van afschuw en woede als u leest over deze misdragingen van deze zich ADO-supporters noemende types?
De gedragingen zijn uiterst respectloos en ook ik heb met afschuw kennis genomen van deze misdragingen.
Is er aangifte gedaan bij de politie en heeft dit tot opsporing geleid dan wel is er sprake van ambtshalve vervolging? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Om welke strafbare feiten kan het in dit verband gaan?
Er is aangifte gedaan en deze aangifte wordt beoordeeld door het Openbaar Ministerie. In het belang van het onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over het onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de aangifte en het onderzoek een kwalificatie te geven van de strafbare feiten.
Zijn er camerabeelden van verdachten gemaakt? Zo ja, onder welke voorwaarden mogen die voor opsporingsdoeleinden gebruikt worden? In welke gevallen mogen ze in het kader van die opvolging aan het publiek worden getoond?
Het is aan het Openbaar Ministerie om het strafrechtelijk onderzoek vorm te geven. Over de al dan niet beschikbare opsporingsmiddelen doe ik, lopende het onderzoek, geen uitspraken.
Wilt u als de daders opgepakt zijn, zo dat al nodig is, met de burgemeester van hun woonplaats in overleg treden om van hem of haar te horen of er een bestuurlijke maatregel waaronder een meldplicht of gebiedsverbod opgelegd gaat worden?
Indien sprake is van een verstoring van de openbare orde kan de burgemeester van de gemeente waar die openbare ordeverstoring heeft plaatsgevonden, aan een ieder die daarvoor (mede) verantwoordelijk is, een maatregel kan opleggen, ongeacht wat de woonplaats van diegene is. Een dergelijke maatregel kan ook het opleggen van een gebiedsverbod en/of een meldplicht zijn. De burgemeester beslist of het opleggen van een gebiedsverbod en/of meldplicht noodzakelijk is ter voorkoming van verdere verstoringen van de openbare orde. De burgemeester legt over deze beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter.
Wilt u eveneens, zo dat al nodig is, met ADO Den Haag in overleg treden om te horen of er een levenslang stadionverbod opgelegd gaat worden?
Als vast komt te staan dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het bekladden van onder andere de Dokwerker daadwerkelijk verbonden zijn met ADO Den Haag heeft ADO Den Haag dan wel de KNVB de mogelijkheid om een sanctie op te leggen, waaronder een stadionverbod. Het opleggen van een dergelijke maatregel betreft echter een privaatrechtelijke maatregel. Zodoende is het aan ADO Den Haag of aan de KNVB om een maatregel te treffen. Ik ga hoe dan ook in gesprek met de KNVB.
Kent u meer signalen van antisemitisme in verband met sport? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die signalen? Zo nee, acht u het wenselijk om dit wel bij te gaan houden?
Ik spreek binnenkort met de KNVB over antisemitisme in verband met voetbal, en in bredere zin over racisme rondom voetbal. Buiten het voetbal om zijn mij op dit moment geen andere signalen bekend van antisemitisme in verband met sport.
Ten aanzien van de aanpak van antisemitisme binnen het voetbal geldt het volgende.
Er bestaan duidelijke regels voor de aanpak van kwetsende uitingen en afspraken met clubs en scheidsrechters hoe er dient te worden omgegaan met verbaal geweld in stadions. Deze afspraken staan sinds het seizoen 2014/15 in de Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld», zoals opgenomen in paragraaf 3.9 van het Handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB. De Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld» is in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie, het Openbaar Ministerie en burgemeesters opgesteld en verwerkt in het kader voor beleid «Voetbal en Veiligheid». De betaald voetbalclubs en KNVB hebben in februari 2016 afgesproken, sneller en kordater op te treden tegen kwetsende spreekkoren in het voetbal. In aanvulling verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 8.
In het seizoen 2017–2018 waren er volgens cijfers van de politie in totaal 52 incidenten ten aanzien van spreekkoren en belediging binnen en buiten het stadion.2 Bij die registratie wordt niet bijgehouden of deze spreekkoren antisemitisch, racistisch, homofoob of anderszins discriminerend zijn.
Wat wordt er gedaan tegen antisemitisme, racisme en discriminatie in verband met sport? Acht u dit afdoende? Zo nee, waarom niet en wat moet er meer gebeuren?
In de afgelopen jaren is in het kader van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» (VSK) gewerkt aan het bestrijden van verschillende excessen in de sport, waaronder discriminatie. Zo hebben de sportbonden en NOC*NSF in 2015 een toolkit uitgegeven voor sportverengingen om beleid te ontwikkelen tegen seksuele intimidatie, discriminatie en andere grensoverschrijdend gedrag. Uit het onlangs gepubliceerde rapport van het CIDI over antisemitische incidenten blijkt dat in 2018 5 antisemitische incidenten in de sport zijn geregistreerd, dit aantal is gelijk gebleven ten opzichte van het jaar daarvoor.3
In het voetbal wordt hard opgetreden tegen iedere vorm van discriminatie. Recente voorbeelden hiervan zijn de stringente aanpak rondom spreekkoren, het «Pact van Amsterdam» over institutionele discriminatie in het voetbal, het actieplan homoacceptatie, en de campagne «Voetbal is van iedereen, zet een streep door discriminatie». Ook wordt een strikt beleid tegen discriminatoire en/of kwetsende spreekkoren gevoerd, met de KNVB Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld» en langdurige stadionverboden. De Anne Frankstichting voert in samenwerking met (betaald) voetbalclubs educatieve projecten uit, zoals het «Fancoach» project ter bestrijding van antisemitische spreekkoren en het preventieve programma «Fair Play» dat erop is gericht om jongeren bewust te maken van de betekenis en consequenties van discriminerend gedrag in het voetbal.
Het bericht ‘Directeur probleemkind Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) stopt ermee’ |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Directeur probleemkind CBR stopt ermee»?1
Ja.
Heeft het vertrek van de algemeen directeur te maken met uw aankondiging dat het toezicht op het CBR wordt aangescherpt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
De algemeen directeur heeft aangegeven af te zien van een herbenoeming voor een tweede termijn. Deze beslissing respecteer ik.
Volgens het CBR zal ten aanzien van de doorlooptijden, als alles meezit, pas in het najaar van 2019 verbetering optreden.Wat zal er moeten gebeuren om de dienstverlening sneller op orde te krijgen?
De structurele oplossing waar het CBR aan werkt, is de digitalisering van het proces van het indienen van de gezondheidsverklaring en medische beoordelingen. De komende maanden gaat het CBR steeds meer klanten helpen in het nieuwe digitale proces. Het CBR kiest ervoor het nieuwe, inmiddels operationele systeem zorgvuldig en beheerst verder te implementeren. Een al te grote opschaling ineens brengt te veel risico’s met zich mee. Daarnaast kost het kunnen beschikken over voldoende medische adviseurs tijd.
Weet u waar de diepere oorzaken liggen van de problemen bij het CBR? Zo ja, welke zijn dat?
Het CBR wordt geconfronteerd met een veel hogere instroom aan gezondheidsverklaringen dan gebruikelijk als gevolg van economische voorspoed (en daarmee dus een groei van het aantal aanvragen) en een stijging van het aantal 75-plussers dat blijft rijden. Daarnaast is onvoldoende medisch personeel beschikbaar voor de beoordeling van keuringsverslagen en medische besluiten. Daarnaast werkt het CBR momenteel aan de digitalisering van het proces van medische beoordelingen. Hiermee verwacht zij de procedure met enkele weken te verkorten en kostendekkend te maken. Dit veranderproces gaat gepaard met een reorganisatie.
Welke maatregelen moeten op korte termijn worden genomen en welke op lange termijn?
Ik deel uw zorgen rondom de problematiek van het CBR. De doorlooptijden van een medische beoordeling zijn op dit moment te lang en de bereikbaarheid van het CBR voor burgers met vragen en klachten is onvoldoende. Het toezicht op het CBR is door mij aangescherpt en vanuit het ministerie kijken we vaker en dieper mee bij de gekozen maatregelen en acties die door het CBR in gang zijn gezet. Er is frequent contact tussen het CBR en het ministerie.
Het CBR heeft meerdere tijdelijke maatregelen genomen om de oplopende doorlooptijden tegen te gaan. Deze maatregelen lossen helaas de problemen bij het CBR niet direct op, maar hiermee worden burgers die problemen ondervinden zoveel als mogelijk geholpen. Zo wordt er extra medisch personeel aangetrokken om de medische dossiers te kunnen beoordelen, is de capaciteit van de klantenservice fors uitgebreid en zijn de openingstijden van de klantenservice verruimd. Klanten worden telefonisch te woord gestaan of ontvangen digitaal een reactie van het CBR. Door het CBR wordt sinds begin dit jaar geprioriteerd op afloopdatum van het rijbewijs. Mensen die al langere tijd bezig zijn en van wie het rijbewijs binnenkort verloopt of is verlopen, worden als eerste geholpen. Met onder andere de beroepsorganisatie TLN is een spoedprocedure afgesproken voor de beroepschauffeurs. De beroepschauffeurs waarbij niet tijdig het rijbewijs kan worden vernieuwd, kunnen hiermee direct worden geholpen. Daarnaast helpt het als klanten de gezondheidsverklaring digitaal indienen en tijdig beginnen, dus direct na ontvangst van de RDW-brief. Het CBR zal binnenkort een extra publiekscampagne starten onder de naam «Maximaal Digitaal» om dit onder de aandacht te brengen van haar klanten.
De structurele oplossing waar het CBR aan werkt is een digitalisering van het proces van indienen van de gezondheidsverklaring en het proces van medische beoordelingen. Sinds januari 2019 worden bijvoorbeeld alle nieuwe gezondheidsverklaringen van beroepschauffeurs behandeld in het nieuwe, digitale proces. De komende maanden gaat het CBR steeds meer klanten helpen in het nieuwe digitale proces. Met dit nieuwe proces verwacht het CBR de doorlooptijd van het gehele proces van aanvraag tot besluit met enkele weken te verkorten. Het nieuwe systeem werkt beter door het geïmplementeerde automatische protocol. Die neemt per ommegaande de eenvoudige besluiten waar anders een medewerker voor nodig is, bijvoorbeeld het al dan niet doorverwijzen naar een specialist in geval van oogaandoeningen of diabetes. Verder zit de winst van het nieuwe systeem in de snelle digitale lijnen via Zorgdomein tussen arts en CBR. De verdere implementatie vraagt wel om zorgvuldigheid. Gecombineerd met de complexe situatie van twee operationele systemen, kost de implementatie meer tijd dan gepland.
Hoe lang denkt u dat het aangescherpte toezicht op het CBR gehandhaafd zal moeten blijven?
Het toezicht door het ministerie op het CBR is onlangs door mij aangescherpt en zal aangescherpt blijven zolang dit nodig is.
Kunt u alle correspondentie die het CBR en u gevoerd hebben op een rij zetten en aan de Kamer doen toekomen?
Gegeven de context van uw vraag heb ik ervoor gekozen om mij vooral te richten op de correspondentie waarin ook specifiek wordt ingegaan op de problematiek rondom doorlooptijden. Ik heb mij daarbij gericht op de correspondentie van het afgelopen jaar.
Het CBR heeft mij in juni 2018 per brief geïnformeerd over het pakket van maatregelen dat aanvullend is opgesteld om weer te kunnen voldoen aan de doorlooptijden medisch en de reserveringstermijnen voor een praktijkexamen.
In november 2018 heeft het CBR mij per brief geïnformeerd over de stand van zaken. Beide brieven heb ik met uw Kamer gedeeld.
In het voorjaar 2018 heeft PricewaterhouseCoopers het rapport inzake de vijfjaarlijkse wettelijke evaluatie van het CBR aan mij aangeboden. Dit rapport heb ik in juli 2018 met uw Kamer gedeeld.
Vanuit de planning & control cyclus van het ministerie wordt jaarlijks een drietal brieven gestuurd aan het CBR. In maart 2018 is de jaarbrief 2018 aan het CBR gestuurd waarin aandacht wordt gevraagd voor belangrijke ontwikkelingen in het komende jaar en het jaar daarop. In mei 2018 is per brief goedkeuring verleend op het besluit van de directie van het CBR tot vaststelling van de jaarrekening 2017 en in november 2018 is per brief goedkeuring verleend aan het Financieel Meerjaren Beleidsplan 2019–2023. In deze brieven – die u in de bijlage1 aantreft – is aandacht gevraagd voor de problematiek van de medische doorlooptijden en het grote belang van de implementatie van het nieuwe digitaliseringsproces.
Gedurende het jaar is er op meerdere niveaus overleg tussen CBR en het ministerie waarin aandacht is en wordt gevraagd voor de problematiek ten aanzien van de doorlooptijden. Zelf heb ik op 24 januari jl. met de directie van het CBR en de raad van toezicht gesproken. Op 19 februari jl. heeft er een vervolgoverleg plaatsgevonden tussen de loco-SG en de directie CBR en de raad van toezicht. Voor 12 maart aanstaande staat opnieuw een overleg gepland in dezelfde setting als op 19 februari.
Kunt u deze vragen beantwoorden tijdig voor het algemeen overleg CBR van 12 maart 2019?
Ja.
Het bericht ‘Albanese moordenaar ontloopt uitlevering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u dit bericht «Albanese moordenaar ontloopt uitlevering»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met ons rechtssysteem als een gevaarlijke Albanese moordenaar straks vrij rondloopt in Nederland, alleen maar omdat een paar knettergekke rechters de rechten van een moordenaar belangrijker vinden dan de veiligheid van de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Op details van individuele zaken ga ik niet in. Wel merk ik op dat ik het eveneens van groot belang acht dat straffeloosheid wordt voorkomen. Daar zal ik mij dan ook voor blijven inzetten. In dat licht kan ik u melden dat betrokkene nog steeds in uitleveringsdetentie zit, aangezien er nog een rechterlijke procedure loopt met betrekking tot het uitleveringsverzoek.
Beseft u dat u de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland bent, en niet de Minister van Albanese criminelen die dankzij slinkse advocaten de wet proberen te omzeilen? Zo ja, bent u bereid deze crimineel met de grootste spoed uit te zetten naar Albanië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op te zeggen, zodat Nederland niet meer vastzit aan gekke regels waardoor ’s werelds meest gevaarlijke moordenaars in Nederland vrij rond kunnen lopen? Bent u bereid, vooruitlopend op het opzeggen van het EVRM, deze gevaarlijke moordenaar direct uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik beschouw het EVRM als een groot en onmisbaar goed in onze democratische rechtsstaat. Voor een goed functionerende rechtsstaat zijn mensenrechten, evenals de scheiding der machten, rechtszekerheid en onafhankelijke rechtspraak, van essentieel belang. De mensenrechten en fundamentele vrijheden die in het EVRM zijn neergelegd, zijn er voor de bescherming van alle burgers tegen de overheid en tegen medeburgers. Ik ben daarom niet bereid het EVRM op te zeggen.
De berichten ‘FNV daagt onlinebezorger Picnic voor de rechter’ en ‘Picnic bijt van zich af in conflict met FNV’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «FNV daagt onlinebezorger Picnic voor de rechter»1 en «Picnic bijt van zich af in conflict met FNV»?2
Ja.
Hoe beziet u de discussie tussen de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en PicNic in het bredere licht van de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt en de behoefte aan passende regels en afspraken? Hoe ziet u uw rol als Minister in dit soort discussies? Welke te zetten stappen zijn er wat u betreft nu nodig om beter aan te sluiten bij de wensen van nieuwe bedrijven en de mensen die daar werken?
Collectieve arbeidsvoorwaardenvorming is in ons land een zaak van werkgevers en werknemers. Zij gaan zelf over de arbeidsvoorwaarden. Er geldt verenigingsvrijheid en onderhandelingsvrijheid. Werkgevers, werkgeversorganisaties en werknemersverenigingen zijn vrij om te onderhandelen over en invulling te geven aan collectieve arbeidsvoorwaarden. Uiteraard binnen de kaders van de wet- en regelgeving. De overheid ondersteunt de uitkomsten van collectief overleg o.a. door het algemeen verbindend verklaren van de resultaten daarvan die zijn vastgelegd in bedrijfstak-cao’s. Dat kan als een bedrijfstak-cao al geldt voor een meerderheid in de betreffende bedrijfstak. Het systeem voorkomt concurrentie op arbeidsvoorwaarden en zorgt voor arbeidsrust. Dit systeem functioneert al lang. Het cao-stelsel is in 2015, op verzoek van uw Kamer, nog onder de loep genomen (Zie o.a. TK 2015/2016, 29 544, nr. 669). Ook toen bleek dat er geen aanleiding is het stelstel te wijzigen. Verandering in bedrijven is van alle tijden. Het systeem zoals we dit nu kennen vindt zijn oorsprong in 1937, maar heeft zich al die tijd aangepast aan alle veranderingen die zich hebben voltrokken op de arbeidsmarkt en in bedrijven. Juist omdat het aan werkgevers en werknemers zélf is om hieraan vorm te geven en de overheid dit enkel ondersteunt.
Wat vindt u van de oproep om voor de nieuwe sector e-commerce te kijken naar een eigen collectieve arbeidsovereenkomst (cao)? Wat is uw indruk van de bereidwilligheid van bonden om op die manier tegemoet te komen aan nieuwe wensen op de (arbeids)markt?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Het is aan bedrijven en hun vertegenwoordigers en aan de werknemersvertegenwoordigers om hier vorm aan te geven. Waarbij ik aanteken dat e-commerce in veel bedrijven voorkomt en ook in cao’s is en wordt vormgegeven.
Deelt u de mening dat eindeloze juridisering en rechtszaken, zoals we ook zien in het geval van Deliveroo, niet bijdragen aan enerzijds belangrijke innovatie en nieuwe bedrijvigheid en anderzijds de behoefte aan goede bescherming en zekerheid voor werkenden? Deelt u de mening dat u als Minister in deze een mediator-rol kan vervullen om partijen gezamenlijk aan tafel te krijgen en in het belang van werkenden over eigen taboes heen te laten stappen?
Het voeren van rechtszaken zie ook ik uiteraard als een ultimum remedium voor het geval partijen er onderling niet meer uitkomen. De praktijk leert ook dat voordat een partij naar de rechter stapt er juist al veel onderhandeld is. Als alle betrokken partijen gezamenlijk bij mij als Minister een verzoek indienen voor een gesprek ben ik uiteraard altijd bereid aan zo’n verzoek gehoor te geven. Maar mediator zijn bij conflicten tussen dit soort partijen is niet mijn rol als Minister.
Het is ook niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de resultaten van de onderhandelingen en ik moet ervoor waken om eventuele juridische procedures te doorkruisen.
Ziet u mogelijkheden voor bonden en bedrijven in de sector e-commerce om met eigen en meer passende collectieve afspraken te komen?
Bent u bereid, gezien de mogelijke rechtsgang, snel in gesprek te gaan met beide partijen en deze vragen binnen twee weken te beantwoorden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Toezicht en handhaving binnen het domein dierenwelzijn van de NVWA |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoeveel toezichthouders zijn er werkzaam binnen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Binnen de NVWA zijn er 1117 toezichthouders werkzaam. Deze toezichthouders worden ingezet voor het toezicht en de keuringen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles binnen het totale domein dierenwelzijn en hoeveel van deze medewerkers hebben een studie diergeneeskunde afgerond?
Er zijn 35 toezichthouders die zich fulltime bezighouden met reguliere controles op dierenwelzijn. Zij komen daarbij bijvoorbeeld in de stallen. Naast deze inspecteurs zijn ruim 500 toezichthouders bezig met reguliere controles binnen het totale domein dierenwelzijn. Van hen hebben er ongeveer 350 een studie diergeneeskunde afgerond. Zij hebben een breder takenpakket en voeren ook controles uit op onder meer diergeneesmiddelen, de identificatie en registratie van dieren of houden (permanent) toezicht in slachthuizen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op primaire bedrijven in de veehouderij?
Met reguliere controles op primaire bedrijven in de veehouderij houden zich ruim 250 NVWA-toezichthouders bezig.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op primaire bedrijven komen daadwerkelijk in stallen?
Alle medewerkers die toezicht houden op primaire bedrijven komen daadwerkelijk in stallen. Zij moeten de omstandigheden waaronder dieren gehouden worden beoordelen en komen daarom in de stallen.
Hoeveel van deze medewerkers die in de stallen komen, hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Hoeveel van de medewerkers die in de stallen komen een studie diergeneeskunde hebben afgerond kan ik niet aangeven. Afhankelijk van de aard van de inspectie en de mate van naleving die wordt verwacht wordt er gekozen om de inspectie door een medewerker die wel of geen dierenarts is te laten uitvoeren. Er kan ook voor worden gekozen om een inspectie gezamenlijk door een medewerker en een dierenarts te laten uitvoeren. Voor het toezicht op dierenwelzijn zet de NVWA in 2019 8% van het aantal voor toezicht beschikbare uren in. Dit staat in het jaarplan 2019 van de NVWA dat ik op 21 december 2018 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 109). Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. Deze prioritering wordt in het jaarplan toegelicht. De capaciteit acht ik voldoende om de belangrijkste risico’s aan te pakken.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op diertransporten?
Met de reguliere controles op diertransporten houden zich circa 45 NVWA-toezichthouders bezig.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op diertransporten komen daadwerkelijk bij de veewagens?
Alle medewerkers die toezicht houden op diertransporten komen daadwerkelijk bij de veewagens. Dit doen zij om de omstandigheden te beoordelen waaronder de dieren vervoerd worden.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op veewagens hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Geen van de medewerkers die toezicht houden op veewagens hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Een medewerker kan op basis van een risico-inschatting besluiten om een dierenarts mee te nemen naar een inspectie. Ook kan bij een inspectie besloten worden om een dierenarts op te roepen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op het doden van dieren?
Bij de NVWA zijn circa 350 medewerkers bezig met reguliere controles op het doden van dieren.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op het doden van dieren komen daadwerkelijk in slachthuizen en/of op andere locaties waar dieren worden gedood?
Alle medewerkers die toezicht houden op het doden van dieren komen daadwerkelijk in slachthuizen en/of op andere locaties waar dieren worden gedood.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden in slachthuizen en/of andere locaties waar dieren worden gedood hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Alle medewerkers die toezicht houden in slachthuizen en/of andere locaties waar dieren worden gedood hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. De capaciteit acht ik voldoende om de belangrijkste risico’s aan te pakken.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren?
Bij de NVWA zijn 5 medewerkers bezig met reguliere controles op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden?
Alle medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden.
Hoeveel van deze medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Geen van de medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatige gehouden gezelschapsdieren hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Een medewerker kan op basis van een risico-inschatting besluiten om een dierenarts mee te nemen naar een inspectie. Ook kan bij een inspectie besloten worden om een dierenarts op te roepen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven?
Binnen de NVWA zijn drie toezichthouders bezig met reguliere controles op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden?
Alle medewerkers die toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden.
Hoeveel van deze medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Alle medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Zij zijn fulltime beschikbaar voor deze inspecties. Gezien het hoge nalevingspercentage (meer dan 99% – zie de dierproevenrapportages. Zo doende, Kamerstuk 32 336, nr. 68) concludeer ik dat er voldoende toezicht is op bedrijven en instellingen op het domein dierproeven.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie u vroeg of het u bekend was dat de situatie zich weleens voordoet dat NVWA-toezichthouders geen rapporten schrijven bij misstanden, omdat ze aangeven hier geen tijd voor te krijgen van hun teammanager?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie u vroeg of u het aannemelijk vond dat, vanwege gebrek aan tijd en capaciteit, misstanden wel worden geconstateerd maar niet gerapporteerd en dat u antwoordde dat u dat niet kon uitsluiten?2
Ja. Mijn antwoord was: «De medewerker heeft altijd de mogelijkheid om misstanden te rapporteren. Indien hij hierbij in de knel komt met een volgende activiteit dan lost hij dit in eerste instantie zelf op. Indien hij hier niet uitkomt dan betrekt hij zijn leidinggevende. Ik kan echter niet uitsluiten dat de situatie die in de vraag geschetst wordt, zich soms in de praktijk voordoet.»
Deelt u de mening dat het zeer ernstig zou zijn als toezichthouders die in stallen komen of binnen andere domeinen op locaties toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, hun inspectieformulieren niet of nauwelijks invullen?
Deze mening deel ik. Een inspectie bestaat uit het bezoeken van een bedrijf en het vastleggen van de bevindingen omtrent naleving van de regelgeving. Binnen de NVWA wordt gemonitord of inspecteurs dat ook daadwerkelijk doen.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig zou zijn als toezichthouders die in stallen komen of binnen andere (sub)domeinen op locaties toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, geen rapporten van bevindingen opstellen terwijl dit gezien de aangetroffen situatie wel wenselijk zou zijn?
Deze mening deel ik. De inspecteurs van de NVWA treden tegen overtredingen op conform het interventiebeleid. De hoofdregel is dat niet van het interventiebeleid wordt afgeweken. Een inspecteur kan, gezien de omstandigheden van het geval, van het interventiebeleid afwijken. Dit moet hij motiveren en het moet schriftelijk worden vastgelegd.
Hoe vergewist u zich ervan dat toezichthouders die in stallen komen of binnen andere (sub)domeinen op locatie toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, hun inspectieformulieren wel invullen en hoe kan de Kamer controleren of dit wel gebeurt?
Door de toezichthouders van de NVWA worden inspectielijsten ingevuld. De NVWA maakt de resultaten van inspecties openbaar door de publicatie van naleefmonitoren voor roodvlees slachthuizen en pluimveeslachterijen. Van deze monitoren kan uw Kamer kennisnemen. De controle op het door inspecteurs invullen van inspectielijsten is een taak van het management van de NVWA.
Kunt u bevestigen dat het uniformiteitsteam binnen de NVWA onder andere als taak heeft om inspecteurs te begeleiden bij het invullen van formulieren en het schrijven van rapporten van bevindingen?
Het uniformiteitsteam binnen de NVWA heeft tot taak om medewerkers van de NVWA die bij de slachthuizen toezicht houden te begeleiden bij het invullen van formulieren en het schrijven van rapporten van bevindingen. Het doel daarvan is uniform optreden.
Kunt u bevestigen dat het uniformiteitsteam onderzoek doet naar de wijze waarop inspecties worden uitgevoerd en hierover rapporteert? Zo ja, ontvangt u deze rapporten en bent u bereid de rapporten naar de Kamer te sturen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 23 heb aangegeven begeleidt het uniformiteitsteam medewerkers van de NVWA die toezicht houden in de slachthuizen. Daarover worden geen rapporten opgesteld. De begeleiding van de medewerkers wordt door het uniformiteitsteam wel geanalyseerd om de begeleiding verder te verbeteren.
Hebben de reguliere toezichthouders en de inspecteurs uit de dierenwelzijnsteams dezelfde bevoegdheden op het gebied van opsporing en handhaving? Zo nee, kunt u toelichten wat het verschil is?
Dierenartsen en andere inspecteurs van de NVWA zijn aangewezen als toezichthouders. Daarnaast is een deel van hen beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa). Toezichthouders zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd tot bijvoorbeeld het vorderen van inlichtingen, het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, het onderzoeken van zaken en het nemen van monsters daarvan en het onderzoeken van vervoermiddelen en hun lading. De boa’s hebben wettelijke bevoegdheden op grond van de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering.
Hoeveel NVWA-medewerkers tellen de dierenwelzijnsteams, hoeveel van hen hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties in de veehouderij en is dit volgens u voldoende om jaarrond meldingen van dierverwaarlozing in de veehouderij op te pakken?
De dierenwelzijnsteams van de NVWA tellen 32 medewerkers, waarvan er 10 een studie diergeneeskunde hebben afgerond. Inspecties in de veehouderij kunnen betrekking hebben op dierenwelzijn, maar ook op diergeneesmiddelen en I&R. Voor het toezicht op dierenwelzijn zet de NVWA in 2019 8% van het aantal voor toezicht beschikbare uren in en voor het toezicht op diergezondheid 9%. Dit staat in het jaarplan 2019 van de NVWA dat ik op 21 december 2018 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 109). Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. Deze prioritering wordt in het jaarplan toegelicht.
Als de reguliere toezichthouders bij twijfel over de situatie, bijvoorbeeld in een stal, de hulp kunnen inroepen van een dierenarts uit de dierenwelzijnsteams, zoals u schreef in antwoord op de feitelijke vragen over de NVWA-voortgangsrapportage, hoe vaak is dat de afgelopen vijf jaar dan gebeurd en wat was hiervoor de reden?3
De vraag hoe vaak in de afgelopen vijf jaar door reguliere toezichthouders de hulp in is geroepen van een dierenarts van een dierenwelzijnsteam kan ik niet beantwoorden. Deze vorm van collegiale bijstand wordt niet geregistreerd.
Is er bij de dierenwelzijnsteams jaarrond capaciteit beschikbaar voor dergelijke hulpvragen? Zo nee, op welk moment is het aantal beschikbare uren van de dierenwelzijnsteams reeds opgemaakt voor de rest van het jaar?
De dierenartsen uit de dierenwelzijnsteams zijn jaarrond beschikbaar voor hulpvragen van reguliere toezichthouders.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat financiële krimp «dwingt tot een aantal keuzes», waardoor «de volgende taken in 2018 niet meer worden opgepakt: de nalevingsmeting en gericht inspecteren melkvee, nertsen, opfokleghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers»?4
Ja, dat kan ik bevestigen.
Hoeveel inspecties heeft de NVWA in 2018 uiteindelijk uitgevoerd in de sectoren melkvee, nertsen, opfokleghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers, hoeveel hiervan hebben plaatsgevonden op basis van een melding, hoeveel op basis van het reguliere toezicht, waar waren deze inspecties op gericht en wat waren hierbij de bevindingen?
De door u gevraagde informatie staat in de onderstaande tabellen:
Sector
Aantal inspecties
Inspecties akkoord
Inspecties niet akkoord
Nertsen
1
1
Konijnen
5
2
3
Vleeskuikenouderdieren
1
1
Paarden
112
76
36
Schapen en geiten
181
126
55
Runderen
318
171
147
Sector
Aantal inspecties
Inspecties akkoord
Inspecties niet akkoord
Nertsen
1
1
Konijnen
4
2
2
Paarden
54
46
8
Schapen en geiten
77
52
25
Runderen
250
145
105
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de frequenties voor toezicht op dierenwelzijn zoals ze zijn opgesteld in het verbeterplan mogelijk omlaag zouden worden gebracht door een verminderd budget en is dit ook daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, hoeveel inspecties zijn er minder uitgevoerd en in welke sectoren en welke subdomeinen?5
Ja, ik kan bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de frequenties voor toezicht op dierenwelzijn zoals ze zijn opgesteld in het verbeterplan mogelijk omlaag zouden worden gebracht door een verminderd budget. Dit is niet daadwerkelijk gebeurd. In het jaarplan voor 2018 staat namelijk ook dat de naleving met name in de pluimveeslachthuizen niet op een niveau is wat deze verlaging van de inspectiedruk rechtvaardigt.6
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de naleving met name in de pluimveeslachthuizen niet op een niveau is dat deze verlaging van de inspectiedruk rechtvaardigt?6
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Zijn er in 2018 minder inspecties uitgevoerd in pluimveeslachthuizen dan in eerdere jaren?
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Hoeveel rapporten zijn er in de afgelopen drie jaar door NVWA-toezichthouders geschreven over de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis?
In de onderstaande tabel staat hoeveel rapporten van bevindingen er in de afgelopen drie jaar door de toezichthouders van de NVWA zijn geschreven voor de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis. Voor de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis kan zowel tegen de veehouder, de transporteur als het slachthuis een rapport van bevindingen worden opgemaakt.
Jaar
Aantal rapporten van bevindingen
2016
255
2017
233
2018
250
Bent u bereid de vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken, dus uiterlijk 22 maart 2019, te beantwoorden?
Ja.
De berichten dat verschillende buitenlandse steden een klimaatnoodtoestand hebben uitgeroepen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over het, in uiteenlopende bewoordingen, uitroepen van de klimaatnoodtoestand door onder andere Basel1, Vancouver2 en Londen3?
Ja.
Kunt u voor deze steden inzichtelijk maken wat het beoogde effect is van het uitroepen van de klimaatnoodtoestand op het overhevelen of verruimen van lokale en nationale bevoegdheden om actie te ondernemen tegen klimaatverandering?
In de genoemde steden is onlangs officieel erkend dat er sprake is van een klimaatnoodtoestand («climate emergency»). Deze erkenning is van symbolische aard. De bestuursorganen benadrukken met de erkenning dat klimaatverandering een prioriteit is voor de steden. In sommige steden worden verhoogde ambities of aanvullende acties verbonden aan de erkenning. In geen van de steden worden door het uitroepen van de klimaatnoodtoestand bevoegdheden van de lokale of nationale overheden verruimd of overgeheveld.
Kunt u inzichtelijk maken wat daarvan de juridische en democratische consequenties zijn voor Zwitserland, Canada en het Verenigd Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre Nederlandse gemeenten, waterschappen en provincies op dergelijke wijze geholpen zouden kunnen worden met het versneld in gang zetten van klimaatmaatregelen?
In het Nederlands recht zijn er geen regels over het uitroepen van een klimaatnoodtoestand. Dit heeft daarom een symbolische en geen juridische betekenis. Indien een bestuurlijk orgaan zou overgaan tot het uitroepen van een klimaatnoodtoestand, is dat orgaan daar zelf politiek en bestuurlijk aan verbonden.
Uit de Gemeentewet (art. 175 en 176) volgt dat de burgemeester bepaalde bevoegdheden heeft ingeval van «oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan». De burgemeester is bevoegd alle bevelen te geven die hij of zij ter beperking van het gevaar nodig acht. Daarbij kan worden afgeweken van bestaande voorschriften. Indien een noodverordening wordt afgegeven, dient deze in de eerstvolgende gemeenteraadsvergadering bekrachtigd te worden.
Er dient sprake te zijn van een buitengewone, acute situatie waarin vergaande maatregelen nodig zijn. De bevoegdheden mogen niet worden gebruikt bij structurele problemen of als reguliere bevoegdheden ook bruikbaar zijn.
Kunt u inzichtelijk maken wat daarvan de juridische en democratische consequenties zouden zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het als optie om, gezien de acute noodzaak om extra maatregelen te nemen in het kader van de Urgendadoelstelling, ook in Nederland de klimaatnoodtoestand uit te roepen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment werkt het kabinet diverse mogelijke maatregelen uit die kunnen worden ingezet om in 2020 extra CO2-reductie te realiseren. Omdat het een forse aanvullende opgave betreft, wil het kabinet een gedegen afweging maken waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan de uitvoering van het vonnis, en anderzijds aan de eventuele negatieve gevolgen van maatregelen. Het kabinet streeft ernaar om in april een maatregelenpakket te presenteren. Het uitroepen van een noodtoestand zal geen invloed hebben op de totstandkoming van dit maatregelenpakket.
Standpuntbepaling in het Europees Parlement over een hoger toegestaan restgehalte van neonicotinoïden |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie om het maximaal toegestane restgehalte van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen op producten te verhogen?1
Ja, ik ben bekend met het voorstel. Het voorstel bevat nieuwe Maximale Residu Limieten (MRL’s) voor acht actieve stoffen, waaronder één neonicotinoïde (clothianidin). Daarnaast bevat het voorstel de opname van één stof (Metschnikowia fructicola strain NRRL Y-27328) in een lijst met stoffen waarvoor geen MRL’s nodig zijn. In vijf gevallen gaat het om de verhoging van MRL’s, vanwege de toelating van het gebruik bij enkele gewassen. De MRL wordt in die gevallen, aangezien dat veilig kan, verhoogd van de waarde bij niet-gebruik (standaard gesteld op een niveau van 0,01 mg/kg) naar een waarde die bij gebruik van de stof haalbaar is bij goed landbouwkundig gebruik. In drie gevallen gaat het hierbij om MRL’s ten behoeve van de eisen van het internationale handelsverkeer voor ingevoerde producten (invoertoleranties). Het voorstel voor de verhoging van de bestaande EU-MRL van 0,03 naar 0,3 mg/kg clothianidin in aardappel betreft een invoertolerantie gebaseerd op landbouwkundig gebruik van deze werkzame stof in Canada.
Wat vindt u van dit voorstel van de Europese Commissie?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft namens Nederland ingestemd met het voorstel. Het voorstel is immers gebaseerd op (negen) in 2018 gepubliceerde risicobeoordelingen van European Food Safety Authority (EFSA), die aangeven dat de nu voorgestelde MRL’s geen reden geven voor zorg voor de voedselveiligheid. De Nederlandse deskundigen kunnen zich vinden in deze conclusies van EFSA.
Kunt u aangeven wanneer u voor het eerst kennis heeft genomen of kennis heeft kunnen nemen van het initiatief om te komen tot dit voorstel?
De basis van de aanpassingen ligt in ontvangen verzoeken die belanghebbenden hebben gedaan op basis van artikel 6, lid 2 van Verordening (EG) nr. 396/2005. Die verzoeken zijn op verschillende momenten in de jaren 2017 en 2018 bij de voor die stoffen aangewezen lidstaten ontvangen en in behandeling genomen. De EFSA-opinies over de evaluaties van de lidstaten zijn op verschillende momenten in 2018 gepubliceerd. Dit is het moment dat ook anderen formeel kennis hebben kunnen nemen van de aanvraag.
Het Commissievoorstel op basis hiervan is tijdens de vergadering van het Permanent Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid – pesticideresiduen (PCVD-pr) van 26 en 27 november 2018 besproken. De lidstaten hebben op 27 november 2018 unaniem met dit voorstel ingestemd.
Zijn Nederlandse experts betrokken bij de voorbereiding van dit voorstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het Nederlandse standpunt geweest en hoe zijn de voorbereidende gesprekken verlopen?
De voorbereiding van het voorstel is een taak van de Europese Commissie, die zich daarbij baseert op de opinie van de EFSA. Deskundigen uit de lidstaten – anderen dan zij die werken in dienst van de Europese Commissie en de EFSA – spelen hierbij geen rol. Nationale experts – in Nederland deskundigen van het Ministerie van VWS, van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en van het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) – zijn wel betrokken bij de behandeling van het voorstel in het Permanent Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid, sectie pesticideresiduen (PCVD-pr). Deze deskundigen konden zich vinden in de bevindingen van de EFSA. Het Ministerie van VWS heeft daarop geconcludeerd dat de veiligheid van de consument in het voorstel voldoende beschermd is en heeft het voorstel daarom gesteund.
Klopt het dat het middel clothianidin niet toegestaan is voor gebruik in Europa? Zo ja, wat is de reden dat dit middel niet is toegestaan en wat is de reden dat een hogere residuwaarde op producten wel wordt toegestaan?
In mei 2018 is de goedkeuring van de stof clothianidin ingeperkt tot enkel toepassingen in kassen. Ik heb uw Kamer hier op 24 april 2018 over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 421). De aanvrager heeft daarna besloten de verlenging van de goedkeuring van deze stof niet langer te ondersteunen, waardoor deze goedkeuring per 31 januari 2019 geheel is vervallen.
Als een stof op Europees niveau niet is goedgekeurd als werkzame stof in gewasbeschermingsmiddelen, geldt in de Europese Unie dat residuen van de stof niet aantoonbaar mogen zijn in dat gewas (bij een standaardniveau van 0,01 mg/kg). Als gebruik in een derde land wél is toegelaten, heeft een belanghebbende in dat land, zoals in het voorliggende geval heeft plaatsgevonden, de mogelijkheid een hogere MRL (een zogenaamde «invoertolerantie») aan te vragen. Deze invoertolerantie wordt verleend, als uit een risicobeoordeling blijkt dat voedsel en diervoeder ook met een hogere MRL veilig is voor consumptie.
Vindt u het verdedigbaar dat u landen buiten Europa in staat stelt om het middel te blijven gebruiken, waarbij een hogere residuwaarde op het product geen probleem is, terwijl dit middel voor de Nederlandse en Europese boeren verboden is en kunt u aangeven hoe u voor deze maatregel en het beoogde besluit draagvlak kan vinden bij de Nederlandse boeren?
De inperking van het gebruik van clothianidin is niet ingesteld vanwege een risico voor de volksgezondheid, maar vanwege de risico’s van de stof voor het milieu, in het bijzonder de bijen. De aanvrager heeft daarna besloten de verlenging van de Europese goedkeuring van deze stof niet langer te ondersteunen, waardoor deze goedkeuring per 31 januari 2019 geheel is vervallen. De residuwetgeving betrekt de mogelijke schadelijkheid voor het milieu in derde landen niet in de residubeoordeling; dit is een verantwoordelijkheid van het land waar het middel wordt toegepast.
Klopt het dat alle lidstaten inclusief Nederland voor het verhogen van de maximale residulimiet (MRL) gestemd hebben omdat er geen gevaar is voor de volksgezondheid?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich dat u het verzoek tot tijdelijke vrijstelling van het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB heeft afgewezen?2
Ja, ik heb uw Kamer hier op 28 januari 2019 over geïnformeerd (Kamerstuk 27 585, nr. 443).
Herinnert u zich dat met het niet toestaan van een tijdelijke vrijstelling van het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB boeren aangewezen zijn op andere en meer milieubelastende middelen (dat laatste omdat er vaker een behandeling moet plaatsvinden)?
Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat de alternatieve werkzame stoffen voor de drie ingeperkte neonicotinoïden niet per se een lager risicoprofiel hebben. De Europese Commissie is hierop in het besluitvormingsproces gewezen door enkele lidstaten – waaronder Nederland (Kamerstuk 27 858, nr. 396). De feitelijke milieubelasting is afhankelijk van de plaagdruk, de gekozen alternatieve werkzame stoffen en de hoeveelheid en frequentie van het gebruik ervan.
Wat is uw argument om de Nederlandse boeren op te zadelen met beperkingen van een aantal gewasbeschermingsmiddelen terwijl deze in de ons omringende landen wel gebruikt mogen worden en er door een onafhankelijke organisatie de landbouwkundige noodzaak is aangetoond (voorbeeld: suikerbietenteelt) terwijl u andere, niet-Europese landen in de gelegenheid stelt producten met een hoger residu te leveren en hoe verhoudt dit zich tot een gelijk en eerlijk speelveld?
De restricties op het gebruik van de drie neonicotinoïden zijn ingesteld wegens de risico’s voor bijen. Om de bijen in Nederland te beschermen heb ik ingestemd met de Europese restricties op het gebruik van drie neonicotinoïden. Over de situaties en overwegingen van niet-EU landen kan ik geen uitspaken doen.
Bij het instemmen van Nederland met de aanpassing van de MRL van clothianidin is conform de wetgeving alleen het waarborgen van de veiligheid van de consument in overweging genomen.
Als de steun van Nederland voor het betreffende voorstel is gelegen in de afspraak uit het regeerakkoord om invulling te geven aan een nationaal beleid dat erop gericht is om zo efficiënt mogelijk aan de Europese eisen te voldoen en een gelijk speelveld tussen producenten in de verschillende EU-landen vereist dat er zo min mogelijk zogeheten nationale koppen op Europese regels zijn, deelt u dan de mening dat de tijdelijke vrijstelling van Cruiser SB gerechtvaardigd zou zijn nu de Belgische bietentelers een behoorlijk voordeel hebben op de Nederlandse bietentelers? Zo nee, hoe is het gelijke speelveld geborgd nu u kennis kunt nemen van de gewasbeschermingsplannen die door veel boeren op dit moment worden besproken en opgesteld, waarbij alternatieven voor de bietenteelt worden gezocht?
Ik wil u verwijzen naar mijn brief naar uw Kamer over mijn beslissing om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB (Kamerstuk 27 585, nr. 443). Het verlenen van tijdelijke vrijstellingen is een nationale bevoegdheid en zorgt per definitie voor een ongelijk speelveld. Zo is in Duitsland recentelijk een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling van dit middel afgewezen.
Ik wil u daarnaast melden dat ik recent tijdelijke vrijstelling heb verleend voor een alternatief gewasbeschermingsmiddel tegen de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten. Hiermee krijgen telers voor de korte termijn de mogelijkheid om de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten te bestrijden. Op lange termijn moeten door innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen en laag-risicomiddelen alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen. Ik zal hier in het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» verdere aandacht aan geven.
Kunt u een overzicht geven van het aantal controles op residuen bij producten zoals groente, fruit en aardappelen en de geconstateerde waarden en de toegestane normen (graag een overzicht per jaar over de afgelopen vijf jaar, een uitsplitsing naar gangbare landbouw en biologische landbouw, naar chemische middelen en toegestane biologische middelen en naar de diverse productgroepen en producten in Nederland, Europa en de rest van de wereld)?
Een antwoord dat voldoet aan uw specificaties vergt een uitzonderlijk omvangrijk rapport of een verwijzing naar de elf bronnen waarin de gevraagde informatie al openbaar gemaakt is. Ik kies voor de tweede optie.
Het aantal monsters dat in Nederland op residuen van gewasbeschermingsmiddelen wordt onderzocht en de resultaten daarvan, zijn opgenomen in de rapportages van de NVWA3, 4, 5, 6, 7, in totaal 62 pagina’s. De geldende toegestane normen (Maximale Residu Limieten, MRL’s) zijn opgenomen in Verordening 396/2005. De lijst met MRL’s voor alle producten is opgenomen in bijlagen II, III en V van deze verordening. In de laatste geconsolideerde versie van de verordening8 is deze lijst 2801 pagina’s lang; het aantal MRL´s is meer dan 100.000.
EFSA brengt jaarlijks een samenvattend overzichtsrapport9, 10, 11, 12, 13 uit met de belangrijkste resultaten van het residuonderzoek in alle lidstaten van de EU. Deze rapportage omvat de resultaten van het onderzoek uit het gecoördineerde monitoringplan van de Europese Unie en samenvattingen van de resultaten van de nationale controleprogramma’s van de lidstaten. Deze rapporten, die over de laatste vijf jaar in totaal ruim 700 pagina’s beslaan, besteden eveneens aandacht aan de onderzoeksresultaten van biologische producten. Daarbij wordt ook een vergelijking gemaakt met gangbare producten. Een onderscheid of een middel met een MRL biologisch is of in de biologische teelt is toegelaten, wordt daarbij niet gemaakt; dat is immers niet relevant voor de residumonitoring. Wat producten uit derde landen betreft: de EFSA-rapporten bevatten ook overzichten van de uitgevoerde controles van deze producten.
Het meest recente EFSA-rapport laat onder meer zien dat 96,2% van alle controles voldoet aan de EU-limieten. Het percentage overschrijdingen was 2,4% bij producten uit EU-landen (inclusief IJsland en Noorwegen) en 7,2% bij producten uit derde landen.
Van de onderzochte producten van biologische landbouw bevatte 83,1% geen meetbare residuen; 15,6% had residuen die voldeden aan de wettelijke limieten en 1,3% voldeed niet aan de wettelijke limieten.
Wilt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het testen van pillen op festivals levens redt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Testing drugs at festivals is «a lifesaver», study finds»?1
Ja.
Klopt het dat in het regeerakkoord is afgesproken dat maatregelen op het gebied van preventie bewezen effectief moeten zijn?
Dat is correct.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek op basis waarvan dit artikel is geschreven? Ziet u dit als een effectief bewezen maatregel? Zo nee, waarom niet?
Het artikel gaat over het Verenigd Koninkrijk (VK). In het VK wordt op dit moment nog niet voorzien in de mogelijkheid voor (potentiele) drugsgebruikers om drugs te laten testen. In het artikel wordt een link gelegd tussen de explosieve stijging van het aantal drugsgerelateerde doden en het niet kunnen testen op feesten. Kern van het artikel is dat testen kan helpen om het aantal doden terug te dringen.
In Nederland kunnen drugs wel getest worden, namelijk via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS). Het DIMS bestaat uit een landelijk coördinatiecentrum (bij het Trimbos-instituut) en een dertigtal testlocaties in het land, verbonden aan instellingen voor verslavingszorg en GGD Amsterdam.
Het DIMS heeft twee taken: monitoring en surveillance. Monitoring om te weten wat er op de markt van illegale uitgaansdrugs wordt aangeboden en surveillance om gevaren voor de volksgezondheid al in een vroeg stadium te signaleren.
Mensen kunnen (anoniem) hun drugs laten testen bij de verschillende testlocaties.2 Bij het bezoek aan de testservice wordt de gebruiker in een rustige omgeving geïnformeerd over het betreffende middel en de risico’s van drugsgebruik. Het DIMS onderneemt zo nodig actie als er sprake is van een acuut gevaarlijke situatie voor de volksgezondheid (zgn. red alert: waarschuwen testservices, potentiële gebruikers en gezondheidsdiensten).
Met het DIMS hebben we in het verleden drugsgerelateerde gezondheidsincidenten en -doden kunnen voorkomen waar in andere landen zonder een dergelijk systeem – waaronder het VK – wel ongevallen hebben plaatsgevonden en doden zijn gevallen.
De stappen die nu in het VK worden gezet en die worden beschreven in het artikel, kunnen niet worden vergeleken met onze Nederlandse traditie van monitoring van de drugsmarkt en voorlichten van mensen via het DIMS.
Deelt u de mening dat de resultaten van het onderzoek laten zien dat het testen van pillen op festivals een grote stap vooruit zijn op het gebied van schadebeperking, veel gezondheidsschade kan voorkomen en potentieel levens kan redden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Mogen (lokale) overheden het testen van synthetische drugs op feesten al toestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reflecteren op de gedachte dat het verstandig is om juist op festivals het testen van pillen toe te staan, aangezien één van de resultaten uit het onderzoek was dat pillen die gekocht werden op het festivalterrein twee keer zo vaak stoffen bevatten die er niet in thuis hoorden, dan pillen die buiten het festivalterrein waren gekocht?
Deelt u de mening dat het resultaat dat twee derde van de gebruikers, waarbij uit de test bleek dat hun pillen een verkeerde stof bevatten, de gekochte pillen weggooiden zeer belangwekkend is en een pleidooi voor het testen op festivals onderstreept?
Deelt u de mening dat het terugbrengen van het aantal ziekenhuisopnames na één festival van 19 naar 1 een significante afname is, waardoor het verstandig lijkt het testen van pillen op feesten en festivals toe te staan?
Kunt u onderbouwen dat er op dit moment voldoende testfaciliteiten buiten de terreinen zijn, kijkend naar het festivalseizoen dat straks weer gaat aanbreken?
Op dit moment zijn er circa 30 testlocaties verspreid over Nederland waar drugs getest kunnen worden. Binnenkort komt daar naar verwachting een aantal bij (waaronder Amersfoort). Mensen kunnen dus op diverse locaties hun drugs laten testen.
Tijdens het Amsterdam Dance Event – waar veel feesten op korte termijn binnen één stad plaatsvinden – opende Jellinek Amsterdam de laatste jaren bovendien een extra testmogelijkheid voor de duur van het evenement op korte afstand van de feestlocaties.
Het bericht “EBRD overweegt opnieuw miljoenenlening MHP” |
|
Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EBRD overweegt opnieuw miljoenenlening MHP»?1
Ja
Klopt het dat de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) voornemens is het Oekraïense bedrijf MHP 100 miljoen euro te lenen voor de overname van een grote pluimvee-integratie in Slovenië en een investering hierin? Zo ja, om welke redenen is de EBRD daarover positief?
De European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) bevestigt dat er een nieuw project van MHP in overweging wordt genomen. Het project betreft een overname van een grote pluimvee-integratie in Slovenië, Perutnina Ptuj D.D. MHP heeft een lening van EUR 100 miljoen aangevraagd om 90,69% van de aandelen van de holding Perutnina Ptuj D.D. aan te kopen. Op de website van de EBRD heeft de EBRD de samenvatting van het project gepubliceerd (het zogenaamde Project Summary Document (PSD). 2 Omdat het een overname betreft is de EBRD gebonden aan regels ten aanzien van de omgang met marktgevoelige informatie (zoals vastgelegd in de «Public Information Policy» 3). Op dit moment is de verwachting dat de EBRD dit projectvoorstel in april zal bespreken met de Raad van Bewindvoerders van de EBRD.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle door de EBRD verschafte leningen aan MHP?
De EBRD heeft tot nu toe vier leningen verstrekt aan het Oekraïense kippenbedrijf MHP. Deze leningen hebben zich gericht op de bevordering van de weerbaarheid van de agri-foodsector tegen effecten van klimaatverandering (zoals droogte), de efficiëntie van Oekraïense landbouw en zuinig energieverbruik, en daarmee op de economische en private sector ontwikkeling van het land en de integratie met de internationale markt.
Een overzicht van de afgegeven leningen:
2010
USD 65 mln
Deze lening is gebruikt als werkkapitaal en voor de bouw van de eerste biogasfaciliteit bij pluimvee boerderij Oril-Leader. Deze faciliteit gebruikt drijvend slib en kippenmest om energie te produceren en was de eerste biogasfaciliteit in Oekraïne op dat moment.
2013
USD 100 mln
Dit betrof een lening voor de uitbreiding van de agrarische productiebasis in Oekraïne.
2015
EUR 85 mln
Deze lening heeft bijgedragen aan de verwerking van oliehoudende zaden door de lancering van een nieuwe sojaverwerkingsfabriek, de modernisering van de landbouwuitrusting voor landbouwmachines, en aan de continuïteit van de financiering van werkkapitaal voor landbouwactiviteiten in Oekraïne.
2017
EUR 25 mln
Deze lening wordt gebruikt voor de bouw van een 10 MW biogasinstallatie in de Oekraïne, die kippenmest en andere agrarische residuen van de pluimvee- en graanactiviteiten zal gebruiken.
Zowel de lening uit 2010 als de lening uit 2013 zijn inmiddels geheel terugbetaald. Op dit moment is het totale uitstaande obligo op MHP nog USD 22 miljoen van de derde lening en nog EUR 25 miljoen van de in 2017 verstrekte lening voor de biogasfaciliteit.
Kunt u aangeven onder welke voorwaarden EBRD een dergelijke lening overweegt te geven aan MHP?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u aan tegen het punt van oneerlijke concurrentie, marktverstoring en staatssteun in dit kader?
De EBRD kent uitgebreide richtlijnen voor de beoordeling van projecten voordat financiering kan worden verstrekt. Binnen de gestelde kaders kunnen bedrijven een aanvraag doen voor financiering. Een belangrijke voorwaarde voor financiering door de EBRD is dat een project additioneel moet zijn aan de markt, en dat er dus geen sprake is van marktverstoring. Het verstrekken van leningen door de EBRD is niet aan te merken als staatssteun, omdat er geen sprake is van middelen (direct) afkomstig van een staat.
Kunt u bevestigen dat MHP vele miljoenen euro’s aan staatssteun heeft ontvangen? Zo ja, hoeveel heeft MHP aan staatssteun ontvangen en in hoeverre houdt de EBRD daarmee rekening c.q. moet ze daarmee rekening houden?
Zoals bij vraag 5 aangegeven is de lening van de EBRD niet aan te merken als staatssteun.
Deelt u de zorgen over de mate en snelheid waarmee MHP, met producten die tegen oneerlijke standaarden zijn geproduceerd, de Europese markt verovert en is hier sprake van marktverstoring? Zo ja, wat bent u bereid hier, al dan niet met gelijkgestemde landen binnen de EU, aan te doen?
Nederland hecht zeer aan het belang van een gelijk speelveld voor Oekraïense en Europese landbouwproducten: ook voor de productie en afzet van pluimveevlees binnen de EU. Indien zich een marktverstoring voordoet uit hoofde van een handels- of associatieakkoord zoekt de Europese Commissie, mede op aandringen van lidstaten, naar een oplossing.
In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Futselaar en Leijten (SP)4 is reeds aangegeven dat het kabinet, evenals een aantal andere lidstaten, de grote hoeveelheid import van pluimveevlees uit Oekraïne voor het nul-tarief onder de GN-codes 0207 13 70 en 0207 14 70 onvoorzien en ongewenst vindt. Het kabinet ondersteunt de inspanningen van de Europese Commissie om met Oekraïne tot een oplossing te komen om deze export aan banden te leggen.
Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD)5, is het belangrijk te benadrukken dat alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook het pluimveevlees uit de Oekraïne, moeten voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In de EU geïmporteerde producten hoeven in het algemeen niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
Onder de afspraken in het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is een afspraak dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn sanitaire en fytosanitaire (SPS) wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, waaronder bestaande EU-regelgeving op het terrein van dierenwelzijn. Tijdens de Europese Unie-Oekraïne Associatieraad op 17 december 2018 heeft de Europese Commissie Oekraïne opgeroepen om de aanpassingen van SPS- en dierenwelzijnswetgeving te bespoedigen. In de totstandkoming van de gezamenlijke EU-positie voor deze Associatieraad heeft het kabinet hier specifiek op aangedrongen.
Deelt u de zorg dat Nederlandse pluimveehouders nauwelijks op kunnen tegen de concurrentie van een bedrijf dat lagere standaarden hanteert, veel staatssteun ontvangt en enorme leningen krijgt? Zo ja, wat kan Nederland hier, al dan niet met gelijkgestemde landen, aan doen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de EBRD – naast het belang van integratie van voormalige communistische landen in de wereldeconomie – ook rekening moet houden met de standaarden waartegen een aanvrager produceert en welke invloed de activiteiten van de aanvrager hebben op het gelijke speelveld in de EU? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u dit betrokken bij uw afwegingen in de afgelopen vijf jaar bij de betreffende besluitvorming?
De EBRD richt zich op de ontwikkeling van de private sector in de operatielanden en hanteert strikte kaders die ervoor moeten zorgen dat de EBRD geen activiteiten ondersteunt die marktverstorend werken. Ook hanteert de EBRD strikte voorwaarden onder de Environmental en Social Policy waaraan projecten worden getoetst, om te zorgen dat deze voldoen aan gestelde milieu en dierenwelzijnstandaarden.6
Bent u bereid binnen de EBRD uw zorgen te uiten over de activiteiten van MHP, aangezien Nederland zich eerder van stemming heeft onthouden bij een EBRD-lening voor MHP? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft vanaf 2015, na de Motie Ouwehand en Thieme7, niet meer ingestemd met nieuwe financiering aan MHP vanuit de internationale financiële instellingen. De vorige Minister van Financiën heeft n.a.v. deze motie een brief gestuurd naar de Tweede Kamer waarin hij heeft aangegeven de Bewindvoerder te hebben geïnstrueerd om geen nieuwe leningen aan MHP meer namens Nederland goed te keuren.8 Tijdens de besprekingen van de Raad van Bewindvoerders van de EBRD in 2015 en 2017 over nieuwe financiering aan MHP heeft Nederland daarom niet ingestemd, maar zich onthouden van stem, en een kritisch geluid geuit en zorgpunten, over met name milieu en dierenwelzijnstandaarden, aangekaart.
Wanneer nieuwe financiering vanuit de EBRD aan MHP voorgelegd zal worden aan de Raad van Bewindvoerders van de EBRD zal de bewindvoerder namens Nederland deze zorgpunten opnieuw opbrengen en in lijn met de motie niet instemmen met het afgeven van een nieuwe lening.
In de EBRD gaat de goedkeuring van financiering echter op basis van de instemming van de meerderheid en de projecten hebben in het verleden derhalve doorgang gevonden.
Klopt het daarnaast dat de Europese Commissie op 22 februari 2019 met Oekraïne spreekt over het gesloten associatieverdrag en bent u bereid de Europese Commissie op te roepen om de zorg over de rol van MHP en diens marktverstorende activiteiten over te brengen en te verkennen hoe goede afspraken gemaakt kunnen worden die een gelijk speelveld beschermen? Zo nee, waarom niet?
De Raad heeft aan de Europese Commissie het mandaat verleend om onderhandelingen met Oekraïne te starten over een beperkt deel van het Associatieverdrag. Doel is om de onvoorziene export van kippenborst met een stuk vleugel tegen een nul tarief aan banden te leggen. Dit product was niet opgenomen in het tarief quotum voor pluimveevlees, en bedrijven hebben hier op een creatieve wijze gebruik van gemaakt. Om dit «gat» in het tariefquotum te dichten wil de Europese Commissie de tarieflijnen van het product toevoegen aan het oorspronkelijke quotum, waardoor het totale quotum verhoogd wordt. De Europese Commissie heeft op 18 januari en op 22 februari jl. met Oekraïne over de markttoegang van pluimveevlees gesproken. Het kabinet heeft meermaals in het Handelspolitieke comité benadrukt dat het van belang is om spoedig een oplossing te vinden voor de overmatige export van kippenvlees en zal dit blijven doen. Ik verwijs hiervoor ook graag naar het antwoord op de Kamervragen van de leden Futselaar en Leijten (SP)9.
Het bericht dat het Openbaar Ministerie de mogelijkheid zou willen om vaker met criminelen deals en afspraken te maken in grote strafzaken |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van het openbaar ministerie (OM) het in Nederland mogelijk te maken vaker afspraken te maken met verdachten in grote strafzaken? Wat is uw reactie op dit voorstel vaker te gaan dealen en schikkingen te treffen met zware criminelen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het idee van het openbaar ministerie (OM) om het in Nederland mogelijk te maken vaker afspraken te maken met verdachten in strafzaken. Het gaat daarbij overigens niet alleen of in het bijzonder om grote strafzaken. Van een oproep om het maken van dergelijke afspraken mogelijk te maken is echter geen sprake. Het ontbreekt daarvoor vooralsnog aan een nadere uitwerking voor nieuwe mogelijkheden.
Op hoofdlijnen kan het bij een procesafspraak bijvoorbeeld gaan om het beperken (van de omvang) van de vervolging. Met een vonnisafspraak zouden officier van justitie en de verdediging gezamenlijk aan de rechter kunnen verzoeken een tussen partijen afgestemde sanctie aan een bekennende verdachte op te leggen.
Voorop staat dat het maken van vonnisafspraken alleen denkbaar is op basis van een heldere daarop toegesneden wettelijke regeling, die alle waarborgen bevat die vanuit het oogpunt van de rechtstaat aan de oplegging van strafrechtelijke sancties moeten worden gesteld.
Vonnisafspraken kunnen onder die voorwaarden een nuttige uitbreiding betekenen van het wettelijke instrumentarium voor de afdoening van strafbare feiten en een bijdrage leveren aan een effectieve strafrechtspleging. Ik sta dan ook in beginsel positief tegenover het verder verkennen van de mogelijkheid van proces- en vonnisafspraken, aan de hand van nadere inbreng van het OM.
Wat is uw reactie op de bezwaren die zijn geuit tegen dit voorstel, dat het niet rechtvaardig is als dit leidt tot lagere straffen voor zware criminelen,2 dat dit kan leiden tot onterechte bekentenissen en dus justitiële dwalingen,3 en dat het bij vonnisafspraken voor de samenleving minder zichtbaar zou worden hoe dit soort ernstige criminaliteit wordt aangepakt als een volwaardige behandeling in de zittingszaal ontbreekt en dat het slachtoffers moeilijk maakt om bijvoorbeeld van hun spreekrecht gebruik te maken?4
In algemene zin vind ik het zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, een interessant idee om te verkennen of het creëren van mogelijkheden om vaker proces- en vonnisafspraken te maken een effectieve bijdrage kan leveren aan de strafrechtsketen. Ik wacht een concretisering van de ideeën van het OM dan ook met belangstelling af.
Daarbij moet op voorhand worden aangetekend, dat het de vraag is in welk soort zaken dergelijke mogelijkheden uiteindelijk wenselijk zijn én een wenselijk resultaat zouden kunnen opleveren. Allereerst geldt in dit verband als belangrijk aandachtspunt dat we een aanpak van criminaliteit willen die zich – zeker bij ondermijning – uit in straffen die recht doen aan de ernst van de gepleegde misdrijven. Verder zal moeten worden onderzocht onder welke voorwaarden eventuele proces- of vonnisafspraken zouden kunnen plaatsvinden, om de zorgvuldigheid van de totstandkoming én van de inhoud van deze wijze van afdoening van strafbare feiten te garanderen. Een belangrijk aandachtspunt is eveneens het waarborgen van de positie van het slachtoffer, in het bijzonder de uitoefening van het spreekrecht en de mogelijkheid om als benadeelde partij een schadeclaim in te dienen.
Ten slotte dient het toepassingsbereik van proces- en vonnisafspraken nader te worden verkend. Die verkenning kán als uitkomst hebben dat in een bepaalde categorie zaken een reguliere strafprocedure de voorkeur verdient vanwege de ernst van het feit, de zwaarte van de eventuele sanctie, en het belang van de samenleving bij een openbare berechting van de verdachte.
Erkent u dat er op dit moment tekorten in de strafrechtketen zijn waardoor zaken veel te lang blijven liggen en het daardoor heel lastig is en veel te lang duurt om criminelen te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Capaciteit voor opsporing en vervolging is altijd schaars en de werkdruk bij de organisaties in de strafrechtketen is hoog. Dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten worden gesteld. Dit neemt, zoals ik in mijn brief van 29 juni 2018 heb toegelicht, niet weg dat het Bestuurlijk Ketenberaad (hierna: BKB) de ambitie heeft om de prestaties van de strafrechtketen duurzaam te verbeteren.5 Deze ambitie richt zich onder andere op het efficiënter en kwalitatief beter inrichten van processen, het verkorten van doorlooptijden en de ontwikkeling van de informatievoorziening. Het BKB werkt de aanpak van de doorlooptijden op alle zaakstromen momenteel verder uit, waaronder de vaststelling van professionele normen op het gebied van doorlooptijden. Ik sta achter de ambitie van het BKB en vind dus ook dat de prestaties beter moeten. Ik informeer uw Kamer medio 2019 over de stand van zaken van de aanpak van het BKB om de prestaties te verbeteren.
Vindt u het rechtvaardig en verstandig dat de overheid met criminelen zou gaan dealen en afspraken maken, wat tot lagere straffen zou leiden dan wanneer zij zouden worden vervolgd en bestrafd voor datgene wat zij de samenleving hebben aangedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid er alles aan te doen orde op zaken te stellen in de strafrechtketen, wat betekent dat de politie, het OM en de rechtspraak voldoende middelen moeten krijgen om hun werk goed te kunnen doen en dus criminelen te vervolgen en te bestraffen voor de misdrijven die zij hebben begaan en niet weg te laten komen met een schikking, een deal met het OM met een lagere straf als gevolg?
Voor het antwoord op de vraag of, wanneer en waarom het rechtvaardig en verstandig kan zijn, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Voor het antwoord op het overige deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Ik ben er van overtuigd dat de aanpak van het BKB leidt tot betere prestaties in de keten. Het kabinet stelt ook in ruime mate middelen beschikbaar ten behoeve van de keten. Voorbeelden hiervan zijn de middelen voor de nationale politie, de digitalisering van de strafrechtketen en de aanpak van ondermijnende criminaliteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 14 maart 2019?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het tekort aan bedden bij de kinderafdeling van het AmsterdamUMC |
|
Henk van Gerven (SP), Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Er van uitgaande dat ziekenhuis AMC vorig jaar niet alle patiënten van de kinderafdeling van het VUmc kon opvangen omdat zij een eigen tekort hadden aan verpleegkundigen, de SP meldingen binnen krijgt dat er nog steeds sprake is van een tekort aan bedden voor kinderen die ziek zijn, kunt u aangeven hoeveel bedden op de kinder-IC afdeling open waren in het VUmc en AMC vier jaar geleden en hoeveel bedden nu beschikbaar zijn in het AmsterdamUMC?1
In juli 2018 is de kinder-Intensive Care (IC) van het VUMC tijdelijk gesloten in verband met een tekort aan kinder-IC-verpleegkundigen (hierna: ICK-verpleegkundigen). In november 2018 is deze tijdelijke sluiting omgezet in een definitieve sluiting. De concentratie van de kindergeneeskunde op locatie AMC van het nieuwe Amsterdam UMC was al sinds 2014 voorzien. Het gaat hier om hoog specialistische zorg, met personeel dat vanwege de hoge mate van specialisatie moeilijk te vinden is. Dit geldt in nog sterkere mate met de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Daarom is besloten om de concentratie versneld door te voeren. Door het samenvoegen van de kinder-IC’s van het AMC en VUMC op één locatie kan het ziekenhuis het personeel en de middelen efficiënter inzetten, op een grotere schaal werken en daarmee ook meer intensieve zorg voor kinderen leveren, aldus het Amsterdam UMC.
In augustus 2018 waren er volgens het ziekenhuis 6–8 kinder-IC-bedden operationeel op de locatie AMC. De locatie VUmc had de kinder-IC gesloten omdat optimale 24/7-zorg niet langer kon worden gegarandeerd door een tekort aan gekwalificeerd personeel. Inmiddels zijn er in Amsterdam – dankzij het samenvoegen van de twee afdelingen -10 bedden operationeel op de kinder-IC, aldus het ziekenhuis (dus meer dan er in augustus 2018 op beide locaties samen operationeel waren). Het streven van het ziekenhuis is om op termijn 16 operationele bedden op de kinder-IC ter beschikking te hebben.
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten maximaal te investeren in de opleiding van ICK-verpleegkundigen en het werven van personeel. Daarnaast verwacht het ziekenhuis dat het, wanneer het personeel van de kinder-IC’s van beide locaties – die hoog technologische medische zorg leveren waarvoor intensief samenwerken in teamverband essentieel is – enige tijd samenwerkt en hun communicatie, werkwijzen en zorgvisies nog beter op elkaar heeft kunnen afstemmen, nog beter gebruik zal kunnen maken van de (schaal)voordelen van de fusie en het aanbod van zorg mogelijk nog verder kan uitbreiden.
Klopt het dat het de bedoeling was dat door de kinder-IC op te heffen in VUmc en te concentreren in AMC, dat er meer beschikbare Kinder-IC bedden zou komen? Er zijn nu meldingen dat het aantal kinder-IC bedden in AmsterdamUMC zijn afgenomen ten opzichte van vier jaar geleden, kunt u aangeven met hoeveel bedden de capaciteit is afgenomen in de laatste vier jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn dit genoeg operationele bedden om het aantal zieke kinderen op de kinder-IC in het AmsterdamUMC op te vangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat verreweg de meeste geïndiceerde opnames bij Amsterdam UMC kunnen plaatsvinden. Afgelopen kwartaal zijn er 180 kinderen opgenomen op de kinder-IC van Amsterdam UMC; in 2019 zijn er ongeveer 17 weigeringen voor acute en electieve opnames geweest. Indien sprake is van een weigering, worden acute patiënten indien noodzakelijk getransporteerd naar één van de andere IC’s voor kinderen, en electieve opnames worden uitgesteld.
Navraag van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij de zorgverzekeraar wijst uit dat het door piekbelasting op de kinder-IC’s soms lastig is om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Dit is een landelijk beeld, waarover op landelijk niveau afspraken worden gemaakt tussen de academische ziekenhuizen. De NZa heeft verder geen meldingen ontvangen over toenemende druk op de intensieve zorg voor kinderen, en ziet bijvoorbeeld een afname in de wachttijden bij algemene kindergeneeskunde in het Amsterdam UMC. Naar aanleiding van bovenstaande informatie van het Amsterdam UMC heeft de NZa de zorgverzekeraar gevraagd om hierover het gesprek met het Amsterdam UMC aan te gaan en te kijken of de zorgverzekeraar hier iets in kan betekenen.
Is dit bewust fusiebeleid geweest om de kinder-IC afdeling van VUmc af te bouwen en te verplaatsen naar het AMC, of is de fusie te wijten aan het gebrek aan gekwalificeerd personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
In hoeverre leidt deze fusie tot tekorten aan bedden voor ernstig zieke kinderen? Vindt u het acceptabel dat door de fusie ernstig zieke kinderen, maar ook hun ouders de dupe worden als zij moeten worden overgeplaatst naar andere ziekenhuizen verder weg, als er geen plek is in het AmsterdamUMC? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven heeft het samenvoegen van de kinder-IC’s van het voormalige AMC en VUMC niet geleid tot minder, maar juist tot meer beschikbare bedden omdat het personeel efficiënter kan worden ingezet.
Als kinderen niet terecht kunnen op de dichtstbijzijnde kinder-IC, is dat uiteraard vervelend voor deze kinderen en hun familie. Voor mij staat echter voorop dat het belangrijk is dat zij tijdig de juiste, kwalitatief goede zorg krijgen.
Is er nog steeds sprake van een personeelstekort op de kinderafdeling van het AmsterdamUMC? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat het, net als veel ziekenhuizen in Nederland, kampt met een personeelstekort op de kinder-IC. Er werken momenteel 60 ICK-verpleegkundigen. Het ziekenhuis heeft op dit moment 7 vacatures voor ICK-verpleegkundigen, deze zijn mede uitgezet met het oog op de in de toekomst gewenste uitbreiding van de kinder-IC.
Op welke wijze wordt gewerkt aan het werven van personeel voor de kinder-IC afdeling in het AmsterdamUMC? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb laten weten heeft het Amsterdam UMC mij laten weten dat het momenteel veel investeert in het opleiden van personeel. Het animo onder verpleegkundigen om de opleiding tot ICK-verpleegkundige te volgen is gelukkig goed, aldus het Amsterdam UMC. Momenteel volgen 11 verpleegkundigen een opleiding tot ICK-verpleegkundige. Daarnaast is het ziekenhuis continu op zoek naar nieuwe verpleegkundigen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven zijn er op dit moment 7 vacatures voor ICK-verpleegkundigen.
Mede in verband met deze personeelstekorten vindt zorg- en taakdifferentiatie plaats. High Care verpleegkundigen zijn deel van het team, en niet direct zorg-gerelateerde taken worden zoveel mogelijk door ander personeel verricht.
Hoe hoog is het ziekteverzuim binnen de kinder-IC van het AmsterdamUMC? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat het ziekteverzuim binnen de kinder-IC momenteel 12% is. Dat is een stuk hoger dan gemiddeld (ruim 5% voor de zorg). De belangrijkste reden hiervoor is de hoge standaard voor de gezondheid van medewerkers. Zo worden verkouden medewerkers, vanwege het werk met kinderen die vaak een verzwakte afweer hebben, naar huis gestuurd. Daarnaast heeft ook de fusie en de sterk veranderende werkomgeving invloed op het verzuim. Het verzuim heeft daarom ook grote prioriteit, aldus het ziekenhuis.
Houd de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kinderafdeling van het AmsterdamUMC? En wat is het oordeel van de IGJ? Zo neen, waarom niet?
De IGJ heeft mij laten weten dat zij op de gebruikelijke wijze toezicht houdt op de afdeling, en dat kwaliteit en veiligheid van zorg niet ter discussie staan.
De vergoeding van vruchtbaarheidsbehandelingen van lesbische en alleenstaande vrouwen |
|
Rens Raemakers (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vergoeding vruchtbaarheidsbehandeling lesbische vrouwen ter discussie»?1
Ja.
Klopt het dat lesbische en alleenstaande vrouwen tot verkort hun vruchtbaarheidsbehandeling wel vergoed kregen? Kunt u aangeven wat u verstaat onder «vruchtbaarheidsbehandeling»? Valt hier enkel kunstmatige inseminatie donorsperma (KID) onder of meer?
Het is mij bekend dat de beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) meent dat de behandeling kunstmatige inseminatie met donorzaad, zonder medische aanleiding (indicatie), ten laste van de basisverzekering mag worden vergoed. Het is mij niet bekend dat de NVOG deze opvatting ook heeft over andere vruchtbaarheidsbehandelingen. Alleengaande en lesbische vrouwen die met gebruik van donorzaad (eigen donor of medische KID) onverhoopt niet zwanger worden hebben na 1 jaar dezelfde medische indicatie voor onderzoek en eventueel behandeling als ook man/vrouw paren.
De term vruchtbaarheidsbehandeling betreft in de context van het genoemde bericht de KID-behandeling.
Kunt u reageren op het toevoegen en later weer verwijderen van de zin «Als alleenstaande of homoseksueel met een kinderwens, krijgt u een vruchtbaarheidsbehandeling alleen vergoed als er een medische noodzaak is» door een zorgverzekeraar aan de polisvoorwaarden?2
Ik ga niet over specifieke uitlatingen van individuele zorgverzekeraars.
Kunt u aangeven hoe u artikel 14, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet leest in het licht van KID voor alleenstaande of lesbische vrouwen?
Om toe te lichten hoe artikel 14 in dit licht moet worden gelezen is het belangrijk om artikel 14 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) in samenhang met artikel 2.1, derde lid, van het Besluit zorgverzekering toe te lichten.
In artikel 14 van de Zvwis geregeld dat de vraag of een verzekerde behoefte heeft aan een bepaalde vorm van zorg of een bepaalde andere dienst slechts wordt beoordeeld op basis van zorginhoudelijke criteria. Hiermee wordt bedoeld dat vanuit medisch (en bijv. niet vanuit sociaal) perspectief wordt gekeken naar de
bovengenoemde individuele risico’s. Uitkomst hiervan kan zijn dat er een medische indicatie is tot behandeling.
Vervolgens heeft een cliënt op grond van artikel 2.1, derde lid, van het Besluit zorgverzekeringen slechts recht op een vorm van zorg «voor zover hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen». Of een cliënt redelijkerwijs is aangewezen op een te verzekeren prestatie is een individuele (medische) beoordeling. Dit is pas het geval als het individuele risico dat hij loopt op een ziekte, aandoening of beperking hoger is dan het risico binnen de populatie in het algemeen. Er is dan sprake van een medische indicatie. De Zvw betreft immers een individuele schadeverzekering.
Concluderend betekent bovenstaande dat er een medische aanleiding (indicatie) nodig is om de behandeling kunstmatige inseminatie met donorzaad vergoed te kunnen krijgen vanuit het verzekerde pakket.
Welke criteria hanteert het Zorginstituut bij het beoordelen of een KID een «medische noodzaak» heeft?
Uitgangspunt van de Zvw is dat zorgverzekeraars primair verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het verzekerde pakket, en dat zij zelf op grond van de wettelijke kaders de inhoud en omvang van het verzekerde pakket vaststellen. Zij toetsen daarbij individuele behandelingen op rechtmatigheid en doelmatigheid, op basis van de criteria van de Zvw (waaronder het medische indicatievereiste). Het Zorginstituut heeft de taak om, indien nodig (bijvoorbeeld als zorgverzekeraars niet tot een eenduidige uitleg komen), de eenduidige uitleg van de aard, inhoud en omvang van het pakket te bevorderen.
Om voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking te komen is het noodzakelijk dat het verzekerde risico is ingetreden. Binnen de Zvw is dat het geval als een verzekerde een individuele zorgvraag heeft en zich vanuit deze behoefte meldt bij de zorgverlener. Daarmee is een zorgvraag ontstaan. Indien de zorgverlener vanuit medisch oogpunt constateert dat een behandeling nodig is, dan ontstaat er een medische indicatie, waarmee de verzekerde recht heeft op vergoeding van de behandelkosten.
Hoe heeft het proces eruit gezien alvorens het Zorginstituut een standpunt innam? Met welke partijen heeft het Zorginstituut gesproken voordat zij hun standpunt innamen? Zijn de Wetenschappelijke Advies Raad (WAR) en de Adviescommissie Pakket (ACP) geconsulteerd? In hoeverre hebben maatschappelijke argumenten een rol gespeeld?3
Zorgverzekeraars zagen bij controle dat KID bij alleengaande of lesbische vrouwen door klinieken ten laste van de verzekering werd gebracht. Zij meenden dat dit niet juist was en vroegen het Zorginstituut om verheldering. Het Zorginstituut bevestigde dat het ontbreken van een mannelijke partner of eigen donor bij alleengaande of lesbische vrouwen geen medische indicatie is en dat vergoeding van KID bij deze indicatie niet ten laste van het basispakket kan worden gebracht. Maatschappelijke argumenten hebben hierbij geen rol gespeeld. Hiermee duidde het Zorginstituut conform zijn taak bestaande regelgeving (Zvw). Er was dus geen sprake van een pakketadvies als bedoeld in artikel 66 van de Zvw. Er is daarom geen advies gevraagd aan de Adviescommissie Pakket (ACP). De Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) van het Zorginstituut wordt geconsulteerd wanneer het Zorginstituut in het kader van zijn wettelijke taak op grond van artikel 64 van de Zvw duidt of een bepaalde interventie voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Nu daarvan in het onderhavige geval geen sprake van is, is de WAR niet geconsulteerd.
Bent u bereid om de precieze argumentatie van het Zorginstituut in deze kwestie naar de Kamer te sturen?
De precieze argumentatie van het Zorginstituut Nederland is als volgt.
Een zorgverzekering die iedere burger in Nederland met een zorgverzekeraar sluit, is een verzekering die de kosten dekt als deze (de verzekerde) – onverhoopt – medische zorg nodig heeft in verband met een (hoog risico op) een ziekte of aandoening. Medische behandelingen worden daarom alleen door een zorgverzekeraar vergoed als een verzekerde een eigen medische indicatie heeft, dat wil zeggen een medisch probleem vanwege een ziekte of aandoening. Dat is bijvoorbeeld het geval als er sprake is van in- of subfertiliteit, een biologische stoornis in de vruchtbaarheid die voortplanting belemmert of verhindert. In geval van het ontbreken van een mannelijke partner (bij alleengaande of lesbische vrouwen die om die reden opteren voor KID) is daarvan geen sprake en ontbreekt dan de vereiste medische indicatie voor behandeling.
Klopt het dat het Zorginstituut stelt dat als er sprake is van geen partner of een lesbische relatie waarbij gekozen wordt voor KID dit niet vergoed mag worden, omdat dit een sociale oorzaak heeft? Klopt het dat als in een heterokoppel de man «slecht» zaad heeft en gekozen wordt voor KID het Zorginstituut stelt dat dit wel mag worden vergoed? Hoe verhoudt dit verschil zich tot de Algemene wet gelijke behandeling?
Voor de Zvw zijn burgerlijke staat of seksuele voorkeur niet van belang. Het gaat louter om de vraag of er een medische indicatie is. Om voor vergoeding van KID in aanmerking te komen moet conform de Zvw sprake zijn van een medisch probleem bij de man of spermadonor waardoor de kwaliteit van het semen onvoldoende is voor zwangerschap.
Vrouwen met een onvruchtbare mannelijke partner komen als dit criterium wordt gehanteerd wel in aanmerking voor vergoeding van KID, en vrouwen zonder mannelijke partner niet. Zoals ik in mijn brief van 13 maart jl.4 heb aangegeven, zal de regering rond de zomer een besluit nemen over de vraag of de overheid een rol heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische noodzaak ontbreekt.
Deelt u de mening dat er nu sprake is van onduidelijkheid over het vraagstuk rondom de vergoeding van KID voor lesbische en alleenstaande vrouwen en dat deze onduidelijkheid onwenselijk is? Zo ja, bent u bereid hier een duidelijk standpunt over in te nemen? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer dit standpunt?
Zoals in mijn brief van 13 maart5 aangegeven erken ik de zorgen van de patiënten over het voor hen plotselinge wegvallen van de vergoeding van kunstmatige inseminatie met donorzaad zonder een medische indicatie. Daarom heb ik zorgverzekeraars gevraagd om gedurende 2019 de behandelingen te blijven vergoeden voor vrouwen die nu reeds in een dergelijk traject zitten en vrouwen die zich dit jaar nog voor een dergelijk traject melden. Uw Kamer ontvangt rond de zomer een standpunt van het kabinet over de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen zonder medische indicatie, zodat vóór 2020 voor iedereen duidelijkheid ontstaat.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Het functioneren van het gezagsregister |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinneert u zich de uitspraken in de brief van 18 januari 2019 dat «(i)n antwoord op de vraag van uw Kamer over toegang tot het gezagsregister door de Koninklijke Marechaussee (kMar) om kinderontvoering te voorkomen, meld ik u dat de kMar sinds februari 2015 toegang heeft tot het gezagsregister. Zo kan de kMar direct inzicht krijgen in de gezagssituatie»?1
Ja.
Wat is het doel van het Centrale Gezagsregister, kijkend naar het besluit gezagsregister2, en voldoet de praktijk hier aan? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar zitten tekortkomingen?
Het doel van het Centrale Gezagsregister is om inzichtelijk te maken bij welke persoon of personen het gezag over een minderjarige berust, in die situaties waarin het gezag door tussenkomst van de rechter is ontstaan.
Het ouderlijk gezag ontstaat van rechtswege of door tussenkomst van de rechter. Als ouders getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben en zij een kind krijgen, dan hebben beide ouders van rechtswege gezag over het kind. Zijn ouders niet getrouwd en hebben zij geen geregistreerd partnerschap, dan heeft alleen de (meerderjarige) moeder gezag van rechtswege. Deze situaties worden niet in het gezagsregister opgenomen.
Als een ouder niet van rechtswege het gezag heeft kan hij/zij een verzoek bij de rechtbank indienen om met het ouderlijk gezag te worden belast. De rechtbank toetst of aan de voorwaarden voor gezag wordt voldaan. Indien dat het geval is, wordt het verzoek toegewezen. Hierdoor wijzigt de gezagssituatie. Van deze wijziging wordt door de griffier bij de rechtbank een aantekening in het Centrale Gezagsregister gemaakt. Het is ook mogelijk dat het gezag van een ouder of van beide ouders door de rechter wordt beëindigd. Als in zo’n geval een pleegouder met het gezag wordt belast, is er geen sprake meer van ouderlijk gezag maar van voogdij. Van deze wijziging in de gezagssituatie zal de griffier ook een aantekening maken in het Centrale Gezagsregister.
Niet bij iedereen is bekend dat gezag dat van rechtswege ontstaat, niet is terug te vinden in het gezagsregister. Het goed begrijpen van het doel van het gezagsregister vraagt om enige juridische kennis over de situaties wanneer het ouderlijk gezag wel of niet van rechtswege ontstaat. Het is mogelijk dat sommige mensen of instanties dat als een tekortkoming ervaren.
Klopt het, dat in het Centrale Gezagsregister niets staat over kinderen van wie het gezag van rechtswege is geregeld of over kinderen met een buitenlandse achtergrond waarover geen uitspraak is gedaan door een Nederlandse rechter? Klopt het, dat in het Centrale Gezagsregister alleen minderjarigen staan waarover een rechter in Nederland een uitspraak omtrent het gezag van een minderjarige heeft gedaan en minderjarigen waarvan de ouders gezamenlijk het verzoek tot gezamenlijk gezag hebben ingediend bij de rechtbank? Is dit een omissie in het besluit gezagsregister? Leidt dit tot problemen in de praktijk? Zo ja, wat gaan de bewindspersonen hieraan doen? Zo nee, kunnen de bewindspersonen uitleggen waarom niet?
Het klopt dat in het Centrale Gezagsregister niets staat over kinderen van wie het gezag van rechtswege is geregeld. In het Centrale Gezagsregister kan wel een aantekening staan van een kind met een buitenlandse achtergrond waarover geen uitspraak is gedaan door een Nederlandse rechter. Zo bepaalt het Besluit Gezagsregister dat in het buitenland gegeven rechterlijke beslissingen over de gezagsuitoefening die in Nederland van rechtswege worden erkend, worden ingeschreven. Dat geldt ook voor gezagsbeslissingen gegeven in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden voor minderjarigen die zich in Nederland willen vestigen.3
De Raad voor de rechtspraak (Rvdr) geeft aan dat in de dagelijkse praktijk, zowel bij de griffies als bij het Rechtspraak Service Centrum, vragen komen over duiding en/of betekenis van een uittreksel uit het Centrale Gezagsregister. Van belang is dan ook dat informatie beschikbaar is over wat in het Centrale Gezagsregister wordt opgenomen en hoe een uittreksel gelezen moet worden. Daarnaast is het van belang dat zowel ouders als professionals zich meer bewust worden van wat (ouderlijk) gezag is en hoe dit ontstaat. Ik zal onderzoeken hoe de informatievoorziening verbeterd kan worden.
Een register waarin de gezagssituatie van alle kinderen is terug te vinden, zou een toename van de administratieve lasten tot gevolg hebben en is bewerkelijk en kostbaar. Het blijft in situaties soms lastig om de gezagssituatie rond een kind vast te stellen4 en het is daarom lastig een geheel sluitend register te hebben.
Hoe worden uitspraken van de rechter in het Centrale Gezagsregister opgenomen? Klopt het, dat de uitspraken van rechters in Nederland niet op een eenduidige wijze worden opgenomen in het Centrale Gezagsregister? Klopt het voorts, dat dit tot problemen leidt bij de interpretatie door professionals die moeten weten hoe het met het gezag zit? Zo ja, wat gaan u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de invoering van het Centrale Gezagsregister is gestuurd op het vaststellen en hanteren van een landelijke set van afspraken. Deze landelijke set zorgt ervoor dat afspraken eenduidig worden geregistreerd, onafhankelijk van welke rechtbank dit doet. Er wordt zoveel mogelijk gewerkt met standaard tekstblokken om de registratie zo uniform mogelijk te maken. Het komt in de praktijk voor dat een dictum een afspraak bevat die niet in de standaard tekstblokken past.
Vanuit het Landelijk Overleg Vakinhoud Familierecht van de Rechtspraak wordt thans gewerkt aan een aanbeveling die eraan moet bijdragen dat bepalingen in dicta (nog) beter aansluiten bij het Besluit gezagsregister.
Hoe wordt in de praktijk door de kMar omgegaan met ongehuwde moeders die op vakantie met hun kind willen gaan, maar die alleen het ouderlijk gezag over hun kind hebben, waarvan de vader het kind erkend heeft, het kind de achternaam van de vader draagt maar deze vader dus geen gezag heeft?
Uitgangspunt is dat alle ouders die alleen met een kind reizen de toestemming van de ouder met gezag nodig hebben. Heeft alleen de moeder gezag, dan heeft zij geen toestemming van de vader zonder gezag nodig om met het kind te reizen. Bijlage VII paragraaf 6 van de Schengen Grenscode geeft richtlijnen voor de controle van minderjarigen. De KMar dient bijzondere aandacht te besteden aan minderjarigen. In het geval een minderjarige begeleid wordt, gaat de KMar na of de begeleidende volwassene het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefent en of de minderjarige niet aan het toezicht van de persoon of personen wordt onttrokken die wettelijk het ouderlijk gezag over hem/haar uitoefenen. In het geval een ongehuwde moeder met eenhoofdig gezag – waarbij de vader het kind wel heeft erkend en het kind de achternaam van de vader draagt maar de vader geen gezag heeft – reist met haar kind, dient zij aan te kunnen tonen dat alleen zij het gezag heeft.
De KMar adviseert om een aantal documenten mee te nemen om dit aan te kunnen tonen. Ten eerste een uittreksel van de Basisregistratie Personen (BRP) van de moeder waarop de burgerlijke staat van de moeder vermeld is. Ten tweede een uittreksel van de BRP van het kind met daarop vermeld de ouder- en gezagsgegevens en ten derde een uittreksel uit het Centrale Gezagsregister, waarin in geval van eenhoofdig gezag van rechtswege zal staan dat er geen nadere informatie bekend is. De KMar kan de BRP en het Centrale Gezagsregister ook raadplegen, dit wordt gedaan in een tweedelijnscontrole en vergt meer tijd.
Hoe wordt in de praktijk door de kMar omgegaan met ongehuwde moeders die op vakantie met hun kind willen gaan en die van rechtswege alleen het ouderlijk gezag hebben over hun kind en waarvan de vader het kind niet erkend heeft? Klopt het, dat zij dit alleen a contrario kunnen aantonen met behulp van drie aanvullende documenten en dat beoordeling hiervan de juiste juridische kennis vereist?
Ook in het geval een ongehuwde moeder met eenhoofdig gezag – waarbij de vader het kind niet heeft erkend – reist met haar kind, dient zij aan te kunnen tonen dat alleen zij het gezag heeft. De KMar adviseert hier eveneens om de documenten zoals die in het antwoord op vraag 5 zijn opgesomd mee te nemen.
In hoeverre wordt in de opleiding van de kMar aandacht besteedt aan het correct omgaan met het Centrale Gezagsregister en de uitspraken daarin?
De initiële opleiding op het Opleidings- en Trainingscentrum van de KMar besteedt aandacht aan kwetsbare groepen, zoals genoemd in Bijlage VII paragraaf 6 van de Schengen Grenscode, waarbij bijzondere aandacht is voor het reizen van minderjarigen. Daarbij komen ook het Centrale Gezagsregister en de mogelijkheden die het bevragen van dit register biedt aan bod. Ook in de praktijk verzorgt de KMar trainingen over het gebruik van het Centrale Gezagsregister.
Welke partij is technisch verantwoordelijk voor de vormgeving van het Centrale Gezagsregister en wie is degene die het programma van eisen opstelt bij een eventuele wijziging van het Centrale Gezagsregister? Welke partij is financieel verantwoordelijk voor het Centrale Gezagsregister?
De Rvdr is technisch en financieel verantwoordelijk voor het Centrale Gezagsregister. De Rvdr en de gerechten stellen gezamenlijk het programma van eisen op bij eventuele wijzigingen.
Bevat de Basisregistratie Personen (BRP) informatie over de gezagssituatie van een minderjarige? Zo ja, welke informatie geeft het BRP over gezag? Is deze informatie voldoende om uitspraken te doen over een gezagssituatie en is deze informatie op een eenduidige wijze opgenomen in het BRP?
Rechtbanken zijn wettelijk verplicht om de gemeente van de minderjarige te informeren over een aantekening in het Centrale Gezagsregister. Deze informatie wordt vervolgens eenduidig opgenomen in de BRP waarbij de gemeente de gezagsverhouding van de minderjarige in de BRP bijwerkt. Het gaat hierbij – net als in het Centrale Gezagsregister – om de situaties die afwijken van de situaties die van rechtswege ontstaan. De gezagssituaties die van rechtswege ontstaan zijn niet opgenomen in de BRP.
Deelt u de conclusie dat het Centrale Gezagsregister op dit moment een onvoldoende duidelijk instrument is en onvoldoende informatie bevat, omdat het Centrale Gezagsregister op zichzelf, zonder aanvullende documenten, niet altijd zekerheid geeft over de gezagssituatie ten aanzien van een minderjarig kind?
Zie mijn antwoord bij vraag 2, waarin ik heb toegelicht wat de functie is van het Centrale Gezagsregister. In bepaalde gevallen zijn er inderdaad aanvullende documenten nodig om zekerheid te kunnen geven over de gezagssituatie van de minderjarige.
Deelt u de conclusie dat op dit moment de kMar, maar ook andere professionals die met ouders en kinderen te maken hebben, zoals scholen, jeugdzorg, de politie en artsen, geen goed beeld kunnen krijgen hoe het gezag van een minderjarig kind geregeld is via het Centrale Gezagsregister? Zo ja, welke stappen gaat u nemen teneinde hiervoor zorg te dragen? Zo nee, waarom vindt u het huidige Centrale Gezagsregister, met alle tekortkomingen zoals in de voorgaande vragen beschreven, wel goed functioneren?
Ik kan mij voorstellen dat de naam Centrale Gezagsregister de suggestie kan wekken dat hierin ten aanzien van alle minderjarigen is te vinden wie met het ouderlijk gezag of de voogdij is belast. De Rvdr ziet een stijgende interesse bij diverse (overheids-)organisaties in het Centrale Gezagsregister, maar de informatiebehoefte van deze organisaties sluit vaak niet aan bij de feitelijke inhoud van het register. Men is op zoek naar een volledig beeld van de gezagssituatie. Een register waarin de gezagssituatie van alle minderjarigen staat vermeld, zou een aanzienlijke toename van de administratieve lasten tot gevolg hebben en is bewerkelijk en kostbaar.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja. Zoals u ziet heb ik afzonderlijk op de vragen gereageerd. Wel heb ik bij vragen die een overlap met een andere vraag hebben, naar het eerder gegeven antwoord verwezen.
Fraude met bankrekeningnummers |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Meldpunt van 15 februari 20191, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is om automatische incasso’s af te sluiten op andermans naam?
Ja.
Hoe vaak komt dit voor?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Betaalvereniging Nederland rapporteren sinds 2009 halfjaarlijks over de geaggregeerde fraudecijfers in het betalingsverkeer om inzicht te geven in de aard en omvang daarvan.2 De schadeomvang van incassofraude is relatief bescheiden. In 2017 bedroeg de gemelde incassofraude in totaal € 453.000,-. Door verschillende maatregelen, waaronder de aanscherping van de controles door banken en de samenwerking met de politie, is de fraude met automatische incasso’s in de tweede helft van 2017 sterk teruggedrongen. In 2018 bedroeg deze in totaal € 89.000,- tegenover ruim 1,4 miljard incassobetalingen met een totale waarde van € 250 miljard.3 Zoals ik eerder aangaf in de beantwoording van Kamervragen van de leden Groothuizen en Paternotte over incassofraude bij banken gaat het om een beperkte omvang van fraude en financiële schade.4
Hoe kan worden voorkomen dat mensen andermans bankrekeningnummer opgeven en zelf de dans ontspringen? Aan welke eisen moet een automatische incasso voldoen?
Aan het gebruik van de incasso zijn regels verbonden. Zo moet een begunstigde (de incassant) een incassocontract afsluiten met zijn bank, en de debiteur (de consument of zakelijke partij) via een machtiging om toestemming vragen voor de eenmalige of periodieke afschrijving. Zodra de machtiging is afgegeven en de incassant de incasso correct heeft geregistreerd, moet hij zijn klant laten weten wanneer hij welk bedrag van diens betaalrekening zal afschrijven.
Het is de verantwoordelijkheid van de incassant (zoals een energieleverancier, waar het in de uitzending van Meldpunt op 15 februari jl. om ging) om te controleren of de naam en het betaalrekeningnummer van de debiteur op een incassomachtiging kloppen. De incassant dient ook de kosten te vergoeden als de incassobetaling wordt geweigerd of teruggedraaid door de échte rekeninghouder van de door de fraudeur opgegeven betaalrekening. Bij veel klachten over een incassant wordt deze waarschijnlijk aangesproken door diens bank. Doorgaans zal de incassant zijn controles dan verbeteren.
De uitzending van Meldpunt gaat in op een energieleverancier die in MediaMarkt nieuwe klanten werft door hen, naast lage energietarieven, een tegoedbon van MediaMarkt aan te bieden. De incassant, in dit geval de medewerker van de energieleverancier, kan op een aantal manieren de zogenoemde «bestaanbaarheid» van de klant toetsen en daarmee fraude voorkomen. Hij kan de potentiële nieuwe klant vragen om een legitimatiebewijs en een betaalpas, waarmee hij de naam en het rekeningnummer kan controleren. Om te toetsen of de betaalpas echt is, kan de medewerker de potentiële nieuwe klant vragen om een pinbetaling van € 0,01 te doen – verschillende incassanten hanteren deze aanpak. Tot slot kan in de winkel via de tablet van de medewerker het door banken aangeboden online product Digitaal Incassomachtigen worden gebruikt. Daarmee wordt gecontroleerd of de naam en het rekeningnummer van de potentiële nieuwe klant niet zijn vervalst.
Hoe kan worden voorkomen dat een automatische incasso onterecht wordt gestart? Zou het mogelijk zijn om bijvoorbeeld met akkoordverleningen via internetbankieren te werken?
Klanten hebben verschillende mogelijkheden om onterechte incassobetalingen vooraf te weigeren of te blokkeren, of achteraf te laten terugdraaien.5 Dit is vastgelegd in de Richtlijn betaaldiensten (PSD2) en de SEPA verordening (SEPA).6
Voorafgaand aan de eenmalige of eerste periodieke incasso moeten banken de klant informeren dat het te incasseren bedrag binnenkort van de betaalrekening wordt afgeschreven. In de online bankomgeving kan de klant een lijst van geplande incasso’s vinden, waarbij hij per incasso kan aangeven of hij die vooraf wil weigeren. Als de klant dat wil, ontvangt hij vijf dagen voor de eerste nieuwe incasso een melding van zijn bank op grond van de nieuwe incassomachtiging. Dit gebeurt via een bericht in de berichtenbox in de online bankomgeving, of soms via een pushbericht, sms of e-mail. Zo kan de incasso tijdig worden geweigerd. Hiernaast kan een klant een maximale afboekingsfrequentie instellen per incassomachtiging. Verder kan de klant diens betaalrekening laten blokken voor alle incasso’s (incassoblokkade), voor bepaalde bedrijven of voor bepaalde machtiging van een bedrijf. Tot slot kan de klant via een zogeheten goedkeuringslijst aangeven welke bedrijven van diens betaalrekening mogen incasseren. Een akkoordverlening via internetbankieren is dus mogelijk. Bedrijven waaraan nieuwe machtigingen zijn afgegeven, moeten aan deze lijst worden toegevoegd. Hierbij bestaat wel het risico dat de klant diens rekening(en) niet of niet op tijd betaalt als hij heeft nagelaten nieuwe incassanten aan zijn goedkeuringslijst toe te voegen.
Achteraf heeft de geïncasseerde consument het recht om binnen een bepaalde periode na afschrijving tot terugboeking van de incasso over te gaan, ofwel om het bedrag te laten storneren. Dit kan de consument regelen in zijn of haar online bankomgeving (mobiele app of internetbankieren), en anders door contact op te nemen met de bank. Dit mag onder meer als de consument geen machtiging heeft afgegeven voor de incasso of de machtiging heeft ingetrokken, als het bedrag afwijkt van de verplichting of het bedrag dubbel is afgeschreven, of als sprake is van saldotekort op de betaalrekening van de consument. Als er geen gerechtvaardigde verplichting tot betalen bestaat en er toch een bedrag is geïncasseerd, kan de consument daarvoor een Melding Onterechte Incasso (MOI) via de bank indienen. Als de consument het recht heeft op deze terugboeking, vergoedt de incassant het geïncasseerde bedrag aan de consument. In principe wordt dit geheel binnen twee weken afgerond. Het is aan de consument om zijn of haar rekeningoverzicht regelmatig goed te controleren, zodat hij of zij een mogelijk onterecht geïncasseerd bedrag binnen de wettelijke termijnen7 kan laten terugboeken.
Wat moet iemand doen die met een onterechte incasso geconfronteerd wordt? Krijgen deze mensen hun geld terug?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat afschrijvingen een duidelijke naamstelling hebben, zodat duidelijk is aan wie en waarom er is betaald?
De regelgeving biedt banken en klanten verschillende mogelijkheden om onterechte incassobetalingen te weigeren, of achteraf te laten terugdraaien, en daarmee om incassofraude te beperken. Een onduidelijke tenaamstelling bij afschrijvingen is een breder fenomeen, en de oorzaken hiervoor zijn divers van aard. Zo kan het voorkomen dat de handelsnaam van de begunstigde niet overeenkomt met de statutaire naam van het bedrijf, of dat de naam van de betaaldienstverlener van de begunstigde -die de betaling afhandelt- op het rekeningafschrift is vermeld, in plaats van de naam van de begunstigde zelf. Een onduidelijke tenaamstelling komt overigens weinig voor bij incassobetalingen. Incassanten worden er in het incassocontract op gewezen een voor de klant begrijpelijke naam en omschrijving te hanteren. Dit is ook in het belang van de incassant, om onnodige terugboeking (stornering) te voorkomen.
Op 11 september 2018 heeft uw Kamer de motie van Kamerlid Nijboer (PvdA) aangenomen over de herleidbaarheid van bankafschrijvingen tot bedrijf en transactie.8 Op dat moment heb ik uw Kamer een brief gestuurd waarin ik onder andere heb aangegeven dat ik dit onderwerp in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) heb aangekaart.9 Het MOB heeft dit onderwerp besproken in haar najaarsvergadering. Naast de technische verbeteringen die de laatste jaren zijn doorgevoerd, zijn verschillende acties erop gericht geweest om pin- en iDeal-acceptanten hun betaaldienstverleners er op te wijzen dat zij een voor de betaler herkenbare naam hanteren. Volgens het MOB zijn de ingezette acties voldoende om de herleidbaarheid van bankafschrijvingen te verbeteren. Hiernaast lopen er meerdere marktinitiatieven om het probleem van onduidelijke rekeningafschriften aan te pakken. Mocht een consument een betaling in zijn transactieoverzicht niet herkennen, dan kan hij navraag doen bij zijn bank. De inspanningen van het MOB, in combinatie met de initiatieven vanuit de sector en de mogelijkheden die de consument heeft om navraag te doen bij zijn of haar bank geven mij het vertrouwen dat de herleidbaarheid van bankafschrijvingen op dit moment voldoende wordt aangepakt.
Het bericht ‘vier jaar geëist tegen vleesfraudeur Willy Selten’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Vier jaar geëist tegen vleesfraudeur Willy Selten»?1
Ja.
In hoeverre is actie 5 uit het actieplan door de Taskforce Voedselvertrouwen voltooid, waarin wordt gesteld dat het bedrijfsleven de aansluiting van kwaliteitssystemen tussen schakels in de keten verbetert en kunt u daarbij met name ingaan op (de kleine en middelgrote slachterijen binnen) de rundveevleesketen?2
In de eindrapportage van de Taskforce Voedselvertrouwen (Kamerstuk 26 991, nr. 471) is uw Kamer op de hoogte gesteld van de geleverde resultaten en nog lopende acties van de Taskforce Voedselvertrouwen. Van de destijds nog lopende acties is er sindsdien een aantal afgerond, waaronder het ophogen van de bestuurlijke boetes (Kamerstuk 31 389, nr. 147) en de informatie uitwisseling tussen bedrijven en overheid (Kamerstuk 26 991, nr. 536).
De NVWA maakt al sinds een aantal jaren inspectiegegevens openbaar op basis van de WOB, sinds 2018 betreft dit ook de inspectiegegevens van slachthuizen. Het actief openbaar maken van inspectieresultaten op grond van de Gezondheidswet kent een langere doorlooptijd vanwege de fasegewijze invoering (Kamerstuk 34 111, nr. 25). De NVWA bereidt dit momenteel voor.
Op dit moment zijn zes kwaliteitssystemen door de NVWA op de criteria van de Taskforce Voedselvertrouwen akkoord bevonden en op ketenborging.nl gepubliceerd. Er staan er nog vijf op de nominatie. Van deze vijf kwaliteitssystemen zijn er enkele die de gehele keten van een diersoort omvatten en daarmee tevens de slachterijen dekken. Naast de kwaliteitssystemen die zich voor ketenborging.nl hebben aangemeld worden er nog andere kwaliteitssystemen en hygiënecodes in de sectoren gehanteerd die soms meerdere schakels in de keten dekken.
Met betrekking tot kleine en middelgrote slachterijen en zelf slachtende slagers kan het zijn dat de beschikbare kwaliteitssystemen niet geschikt zijn. Om toch invulling te geven aan de borging van veiligheid en integriteit werkt de sector o.a. met hygiënecodes.
Tevens heb ik, naar aanleiding van het Rapport In Actie voor de Toekomst, van de Werkgroep Zelfregulering Eierketen, die ik uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 26 991, nr. 523), de andere ketens opgeroepen hun eigen kwaliteitssystemen op een hoger niveau te tillen en nog een keer goed te checken op witte vlekken. Zoals ik ook gemeld heb tijdens het debat met uw Kamer op 7 maart jl. over het rapport van de commissie Sorgdrager over de fipronil-crisis gaan we conform de motie de Groot c.s. actief stimuleren deze systemen aan te sluiten bij ketenborging.nl. In de voortgangsrapportage van de aanbevelingen van de Commissie Sorgdrager, die naar verwachting in april aan uw Kamer zal worden gestuurd, zal ik uw Kamer informeren over de voortgang van de versterking en uitbreiding van zelfregulering in de dierlijke en plantaardige ketens.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de overige acties die worden beschreven in het actieplan Voedselvertrouwen waar het bedrijfsleven in de dierlijke sectoren (vlees en zuivel) en de overheid (Economische Zaken, Volksgezondheid, Welzijn en Sport) gezamenlijk acties voorstellen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel noodslachtingen waarbij koeien zijn betrokken vinden er plaats in Nederland (uitgesplitst in noord en zuid)?
In 2018 zijn ruim 2.200 keuringen van runderen na een noodslachting in een slachthuis door de NVWA geregistreerd. De verhouding tussen het noorden en zuiden Nederland was hierbij ongeveer 6:5.
Het is bekend dat melkkoeien naar de vetweiderij gaan alvorens zij voor de slacht worden aangeboden: op welke wijze houdt de overheid toezicht op deze schakel?
De NVWA houdt risicogericht toezicht op rundveebedrijven, waaronder vetweiderijen. Deze worden echter niet als afzonderlijke categorie geregistreerd, waardoor er geen inzicht is in hoeveel controles er gemiddeld per jaar worden uitgevoerd op dit type bedrijf.
Hoeveel controles door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vinden gemiddeld per jaar plaats op vetweiderijen?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Indien een NVWA-dierenarts constateert dat er vanuit vetweiderij of andere aanbieders niet-slachtwaardige koeien worden aangeboden bij een klein of middelgroot slachthuis, op welke wijze is dan geborgd dat het vlees van deze koeien niet in de consumptie terechtkomt en kunt u stap voor stap beschrijven hoe deze borging verloopt in de praktijk?
Dieren kunnen alleen toegelaten worden tot de slacht wanneer ze op het slachthuis daartoe goedgekeurd zijn door een NVWA-dierenarts. Wanneer een NVWA-dierenarts bij de levende keuring voor de slacht constateert dat een dier niet slachtwaardig is, dan wordt dit dier geëuthanaseerd en afgevoerd naar de Rendac. Deze dieren komen naar hun aard dan ook niet in de voedselketen terecht.
De NVWA werkt met de Rendac samen om te zorgen dat er eenvoudige administratieve toetsing plaats kan vinden, om zo bij twijfel sneller na te kunnen gaan waar afgekeurde dieren terecht zijn gekomen. Dit onderwerp zal ik ook betrekken bij het onafhankelijke externe onderzoek waarover ik u heb geïnformeerd in mijn brief over slachthuizen in Noord-Nederland (Kamerstuk 28 286, nr. 1040) van 25 februari jl. Ik zal u hier voor het zomerreces nader over informeren.
Kunt u aannemelijk maken dat de handhaving in het slachthuis zodanig is dat er geen vlees van niet-slachtwaardige koeien in de consumptieketen terechtkomt, bijvoorbeeld met een sluitend systeem van in- en uitslagregister?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Indien het Openbaar Ministerie onderzoek doet naar onregelmatigheden met niet-slachtwaardige runderen, treft de NVWA dan ondertussen maatregelen ter voorkoming van dergelijke onregelmatigheden?
Ja.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden, en voor het AO NVWA dat staat gepland voor 28 maart 2019?
Ja.
Een hongerstaking in Turkije |
|
Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de hongerstaking van parlementslid Leyla Güven, en met haar honderden anderen, in Turkije?1 Hoe kritiek is haar situatie en die van andere hongerstakers op dit moment?
Ik ben bekend met de hongerstaking van het Turkse parlementslid Güven en begrijp dat zij ten gevolge van haar hongerstaking moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Uit navraag bij personen uit de omgeving van mevrouw Güven blijkt dat haar situatie kritiek is. Nederland beschikt niet over meer precieze informatie omtrent haar situatie of die van de andere hongerstakers.
Hoe beoordeelt u de eisen van de hongerstakers? Bent u het ermee eens dat daar navolging aan gegeven moet worden door Turkije? Dringt u hierop aan?
De hongerstakers eisen een einde aan het isolement van PKK-leider Abdullah Öcalan die in Turkije een levenslange gevangenisstraf uitzit. Het is niet aan de Nederlandse regering om een oordeel uit te spreken over de eisen van de hongerstakers.
Kunt u aangeven hoeveel politieke gevangenen op dit moment opgesloten zitten in Turkije?
Het kabinet beschikt niet over betrouwbare cijfers wat betreft het aantal politieke gevangen in Turkije. Met name sinds de couppoging van 2016 heeft een groot aantal arrestaties plaatsgevonden. In niet alle gevallen is duidelijk welke aanklacht hieraan ten grondslag ligt en in veel gevallen is nog geen definitieve uitspraak door de rechter gedaan. Het is daarom moeilijk vast te stellen in hoeveel gevallen het zou (kunnen) gaan om personen die om politieke redenen vastzitten.
Hoe spant u zich in voor vrijlating van deze politieke gevangenen?
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Turkije. Nederland stelt deze zorgen regelmatig in duidelijke bewoordingen aan de orde. Daarbij wijst Nederland ook specifiek op de noodzaak van een eerlijke en snelle rechtsgang in lijn met internationale afspraken waaraan Turkije, onder andere als lid van de Raad van Europa, is gehouden.
De fout bij de KNMI-meting van grondtrillingen in Groningen |
|
Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Wat was uw reactie op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) toen deze meldde dat er sprake was van afwijkende metingen in de versnellingsmeters? Wanneer bent u precies op de hoogte gebracht?
Op maandag 4 februari jl. is in het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM), een onafhankelijk onderzoeksprogramma, gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), besproken dat de uitkomsten van een model voor grondversnellingen niet pasten bij recent gedownloade data van het KNMI. Op 7 februari meldde een onderzoeker van het KEM in een memo dat dit het gevolg kon zijn van problemen met de data van grondversnellingen en dat er hierover contact moet worden opgenomen met het KNMI. Diezelfde dag hebben ambtenaren van EZK dit bericht aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) doorgeleid. Vrijdag 8 februari heeft EZK verzocht om een nader overleg met het KNMI voor duiding van de afwijkingen in de metingen. Dit gesprek heeft op 13 februari plaatsgevonden. SodM was ook bij dit gesprek aanwezig. Daar werd geconcludeerd dat afwijkingen mogelijk een effect zouden kunnen hebben op het model dat gehanteerd wordt voor de vaststelling van seismische dreiging in Groningen. Het KNMI gaf hierbij aan dat naar hun inschatting het effect op de hazard mapsklein zou zijn. Besloten is om dat nader uit te zoeken. De Minister van EZK is op vrijdag 15 februari ’s avonds laat kort geïnformeerd en maandagochtend 18 februari uitgebreider. Er is met alle betrokkenen op 20 februari een spoedoverleg geweest om de mogelijke implicaties te inventariseren en het vervolgtraject te bespreken. Op donderdag 21 februari heeft het KNMI de Minister van EZK en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) formeel per brief geïnformeerd. Diezelfde dag hebben de Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW uw Kamer geïnformeerd.
De Minister van EZK was onaangenaam verrast dat hij als opdrachtgever van de metingen hierover niet eerder op de hoogte is gebracht door het KNMI. De afwijkingen waren vanaf augustus bij het KNMI bekend en zijn in december gecorrigeerd.
De Staatssecretaris van IenW is op 21 februari jl. door het KNMI op de hoogte gebracht. Ook zij was onaangenaam verrast dat ze als eigenaar van het KNMI hierover niet eerder is geïnformeerd.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben gezamenlijk met urgentie acties in gang gezet om de gevolgen van de meetfouten in kaart te brengen. Zoals in de brief aan uw Kamer aangekondigd, is inmiddels een onderzoek gestart. Alle betrokken partijen – KNMI, IenW, EZK, Nationaal Coördinator Groningen (NCG), SodM – zijn in een ambtelijke werkgroep bij elkaar gebracht om de afhankelijkheden en gevolgen te inventariseren. Aangezien samenwerking met het KNMI essentieel is, achten wij het van belang dat het KNMI zijn verantwoordelijkheid in deze kwestie heeft erkend, hiervoor excuses heeft aangeboden, volledige medewerking verleent voor de genoemde acties en zelf verdere toelichting geeft over de oorzaak aan betrokken partijen.
Hoe reageerde u toen bleek dat het KNMI dit al maanden wist, maar u niet op de hoogte bracht? Wat betekent dit voor u rol als eigenaar van KNMI? Bent u van mening dat u blaam treft?
Wij betreuren het dat het KNMI niet tijdig een melding heeft gemaakt van de geconstateerde afwijkingen. Wij zijn van mening dat een late melding van een verkeerde instelling van de meetinstrumenten, ook als deze inmiddels is opgelost, aan belanghebbenden in de toekomst voorkomen dient te worden. Gezien de impact van de ontstane situatie zal de Staatssecretaris van IenW in haar rol als eigenaar van het agentschap dan ook met het KNMI de gang van zaken evalueren en nagaan welke vervolgstappen kunnen worden gezet om te borgen dat dit in de toekomst wordt voorkomen.
In het algemeen geldt dat de Staatssecretaris van IenW conform de regeling agentschappen als eigenaar van het KNMI de continuïteit van het agentschap borgt en toezicht houdt op de algemene gang van zaken. Daarbij draagt zij er zorg voor dat het KNMI in staat is om de wettelijke taak zoals vastgelegd in de wet Meteorologie en Seismologie uit te kunnen voeren, onder meer door voldoende middelen en capaciteit beschikbaar te stellen. In 2015 is in opdracht van EZK een nieuw meetnetwerk geïnstalleerd in Groningen. De afwijking van de versnellingsmetingen is niet ontstaan door achterstallig onderhoud aan de infrastructuur van het netwerk noch door een gebrek aan middelen en capaciteit.
Naast het uitvoeren van de wettelijke taak, voert het KNMI ook zogenoemde maatwerkopdrachten binnen het Rijk uit. In dit specifieke geval betreft het een maatwerkopdracht die het KNMI voor EZK uitvoert. Over bijbehorende prestatieafspraken en vergoedingen zijn afspraken gemaakt tussen EZK en KNMI.
Welke rol hebben de data die deze meters verzamelen in het Hazard and Risk Assessment (HRA-model)? Welke rol speelden deze data in het onderzoek van de Mijnraad? Welke gevolgen verwacht u dat deze foutmetingen hebben op de lijst met onveilige woningen? Wat gaat u daar op korte termijn mee doen?
Met het ondergrondmodel worden door het KNMI de seismische dreiging (hazard) en door de NAM zowel de seismische dreiging als het seismische risico (HRA) afgeleid. Het ondergrondmodel is gebruikt als input voor het onderzoek van de Mijnraad en het daarvan afgeleide advies. NAM en KNMI hebben hier beide een bijdrage aan geleverd.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW hebben een ambtelijke werkgroep ingesteld die tot doel heeft om met alle betrokken partijen – KNMI, IenW, EZK, SodM en NCG – de impact van de afwijkingen in kaart te brengen. KNMI concludeert dat er geen twijfel is over het feit dat er geen effect is op het ondergrondmodel en de daarvan afgeleide hazard maps. De verklaring daarvoor is dat de meetgegevens van de versnellingsmeters niet gebruikt zijn voor deze berekeningen omdat er nog te veel onzekerheid bestond over bepaalde aspecten van het model. KNMI geeft aan dat de conclusies van de bestaande hazard maps niet ter discussie staan. In het nieuwe ondergrondmodel (opleveringsdatum medio 2019) worden wel meetgegevens van de versnellingsmeters gebruikt, waarbij de reeds gecorrigeerde versnellingsdata worden gebruikt. Dit is 1 maart jl. door het KNMI toegelicht aan de ambtelijke werkgroep toegelicht. De Minister van EZK heeft SodM gevraagd om dit te bevestigen.
De Minister van EZK en de Staatssecretaris van IenW zullen de Kamer over de laatste stand van zaken informeren voor het AO Mijnbouw van 21 maart.
Wat gaat u doen om dit soort meetfouten te voorkomen? Bent u bereid het meetnetwerk uit te breiden? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De afwijkingen in de metingen zijn veroorzaakt door afwijkende fabrieksinstellingen en niet door een onvoldoende dicht meetnetwerk. Uitbreiding van het meetnetwerk naar aanleiding van de afwijkingen in de metingen is daarom niet aan de orde.
Naar aanleiding van de constatering dat er sprake was van afwijkende versnellingsmetingen zijn de volgende acties in gang gezet:
Het KNMI zal een evaluatie uitvoeren op basis waarvan nadere afspraken worden gemaakt tussen KNMI, EZK en IenW om in de toekomst herhaling van in gebreke gebleven communicatie te voorkomen. Dit zal tevens worden betrokken bij de jaarlijkse verantwoordings- en voortgangsgesprekken die de Staatssecretaris van IenW met het KNMI op reguliere basis voert.
Zie hiervoor het antwoord op vraag drie.
Er wordt door SodM een aanvullende audit uitgevoerd om meer zekerheid te verkrijgen over de kwaliteit van de grondversnellingsmetingen en de daarmee verkregen data. Deze audit heeft betrekking heeft op het gehele meetnetwerk, inclusief de metingen die niet beïnvloed zijn door de afwijkende fabrieksinstellingen.
Wanneer worden er tiltmeters toegevoegd aan het meetnetwerk?
De afwijkingen in de metingen zijn veroorzaakt door afwijkende fabrieksinstellingen en niet door het ontbreken van tiltmeters. Tiltmeters meten de scheefstelling van gebouwen en infrastructuur en hebben geen rol in het bepalen van grondversnellingen aan het aardoppervlak. Er is geen voornemen om tiltmeters aan het bestaande netwerk toe te voegen.
Wat betekent dit voor de betrouwbaarheid van het HRA-model? Bent u bereid af te stappen van het HRA-model? Bent u bereid ervoor te zorgen dat alle woningen met een versterkingsadvies per direct dat advies kunnen laten uitvoeren? Bent u bereid iedereen die zich niet veilig voelt, kosteloos een inspectie en zo nodig versterking te laten krijgen?
Zoals aangegeven in vraag 3 onderzoekt het KNMI de rol van de afwijkende gegevens bij het ondergrondmodel. De betrouwbaarheid van het HRA-model staat niet ter discussie. Dat geldt ook voor de uitgangspunten van de uitvoering van de versterking. Het plan van aanpak versterken van de NCG en de versterkingsplannen van de afzonderlijke gemeenten zijn hierin leidend. Of de afwijkingen in de metingen zijn gebruikt en zo ja of ze invloed op de resultaten van het HRA-model hebben laten we uitzoeken, zie ook het antwoord op vraag 1.
Het HRA-model wordt gebruikt om gericht te kunnen prioriteren. De beschikbare capaciteit voor opname en beoordeling wordt met voorrang ingezet voor de woningen die naar verwachting het verst van de veiligheidsnorm verwijderd zijn. Bewoners van huizen die op grond van dit model geen verhoogd risicoprofiel hebben, kunnen op termijn kosteloos een toets op de veiligheid van hun woning laten uitvoeren. De uitvoering van de versterking gaat onverminderd door.
Betekent dit dat de versterking vertraging oploopt? Zo ja, hoe lang?
Zie antwoord vraag 6.
Wat betekent deze fout voor de schadeafhandeling? Zijn er mogelijk fouten gemaakt bij de beoordeling?
In het verleden is bij de beoordeling van schades gebruik gemaakt van contouren die werden vastgesteld aan de hand van grondversnellingskaarten. Door de afwijkingen in de metingen zouden de grondversnellingskaarten kunnen wijzigen. Of dit het geval is, brengen wij op dit moment in kaart in het onderzoek waaraan wij refereren in het antwoord op de eerste vraag.
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen, die de schademeldingen vanaf 31 maart 2017 in behandeling heeft, heeft tot op heden geen besluiten gebaseerd op grondversnellingskaarten. Deze beslissingen worden daarmee niet geraakt door de geconstateerde afwijkingen in de metingen.
Erkent u dat deze fouten, die pas na maanden naar buiten komen, de onzekerheid bij Groningers weer doen toenemen? Dat dit weer een klap is in het gezicht van de Groningers?
Zoals wij in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 583) al aangaven, mag er geen twijfel bestaan over de correctheid van de meetgegevens, ook niet als het gaat om zeer kleine afwijkingen. Wij begrijpen dat onduidelijkheid over meetgegevens kan leiden tot een groter gevoel van onzekerheid voor bewoners van het Groningse aardbevingsgebied. Mogelijke twijfel en onzekerheid willen we zoveel mogelijk wegnemen. Inwoners en belanghebbenden moeten van de juiste gegevens kunnen uitgaan. Daarom is het van belang dat zo spoedig mogelijk wordt bepaald wat de invloed is van de afwijkingen in de metingen op schadebeoordeling en versterken. De kwaliteit van het meetnetwerk staat niet ter discussie, er is geen sprake van achterstallig onderhoud.
Voor de verdere acties die door ons in gang gezet zijn verwijzen wij naar het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u doen om het vertrouwen van de Groningers te herstellen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen voor 5 maart 2019 beantwoorden?
Nee, vanwege afstemming op 5 maart.