Het opvoeren van elektrische fietsen |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opvoeren elektrische fietsen zorgt voor ophef in Duitsland en België»?1
Ja.
Kunt u de uitspraak van Bovag bevestigen dat het vast staat dat het probleem ook voorkomt in Nederland?
De politie heeft aangegeven dat ze inderdaad opgevoerde elektrische fietsen tegenkomen.
Deelt u de mening dat het opvoeren van elektrische fietsen tot levensgevaarlijke situaties in het verkeer kan leiden?
Het aanpassen of ombouwen van voertuigen is in Nederland niet verboden. Rijden met een omgebouwde elektrische fiets die trapondersteuning biedt boven de 25 km/u mag echter alleen als de RDW de omgebouwde elektrische fiets heeft gekeurd en geconstateerd dat die aan alle eisen van de speed-pedelec voldoet. In de meeste gevallen doen mensen dat niet. In dat geval verandert de status van het voertuig niet en is het een illegaal opgevoerde elektrische fiets. Dat is niet alleen verboden, maar vooral onverstandig en gevaarlijk, omdat het voertuig dan zeer waarschijnlijk niet voldoet aan alle toelatingseisen waar de speed-pedelec wel aan moet voldoen, zoals een stevig frame dat grotere krachten op kan vangen en bijvoorbeeld betere remmen om een groter remvermogen te leveren. Als het voertuig wel aan de toelatingseisen voor de speed-pedelec voldoet, dan moet de gebruiker overigens ook aan de gebruikseisen voor de speed-pedelec voldoen, zoals kentekenplicht, verzekeringsplicht en helmplicht.
Overigens geldt voor (elektrische) fietsen geen maximumsnelheid. De trapondersteuning moet stoppen bij 25 km/u, maar als je door hard te trappen zelf harder kan rijden dan 25 km/u dan mag dat gewoon. Dat zal in de praktijk niet vaak voorkomen, omdat zoiets veel kracht vergt.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is in Nederland? Indien dit nog niet bekend is, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het is mij niet bekend hoe groot het probleem is. Op dit moment rijden er naar schatting rond de 2,4 miljoen elektrische fietsen in Nederland rond (volgens schattingen van de RAI-vereniging). De elektrische fiets biedt daarmee miljoenen mensen een milieuvriendelijke en actieve manier van vervoer. Ik wil voorkomen dat we nu direct met strengere regels deze hele groep op extra kosten of andere lasten jagen. Ik heb de Fietsersbond, BOVAG en RAI-vereniging gevraagd om samen met mij de vinger aan de pols te houden. Op die manier krijg ik in beeld of er aanleiding is voor het nemen van extra maatregelen. Zij zullen ook hun achterban actief informeren dat opvoeren van elektrische fietsen onverstandig en gevaarlijk is. Als je meer ondersteuning wilt en harder wilt rijden, is er een alternatief beschikbaar, namelijk de speed-pedelec. Deze is immers ontworpen voor zwaardere vermogens en trapondersteuning tot hogere snelheden.
Wat zijn de oorzaken dat elektrische fietsen worden opgevoerd? Indien dit nog niet bekend is, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het bericht dat minimaal een tiental bedrijven in Nederland op internet en social media opvoersetjes aanbieden of die bereid zijn om een opvoerchip te monteren? Zo ja, op welke wijze wordt hier tegen opgetreden?
Het verkopen van opvoersetjes is helaas binnen Europa niet te verbieden – zo blijkt uit jurisprudentie van het Europese Hof – omdat het opvoeren zelf niet verboden is, zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven.
Op welke wijze wordt op dit moment via handhaving voorkomen dat elektrische fietsen worden opgevoerd? Wordt er op dit moment voldoende gehandhaafd?
OM en politie hebben aangegeven dat wordt gehandhaafd op opgevoerde elektrische fietsen. Er kan met een rijproef worden getest of de trapondersteuning stopt bij 25km/h. Als er wel trapondersteuning is boven de 25km/h betreft het voertuig een speed-pedelec die goedgekeurd had moeten zijn. Daarnaast worden ook de andere verplichtingen van de speed-pedelec van toepassing zoals de verzekeringsplicht, rijbewijsplicht en helmplicht.
Zijn er extra maatregelen nodig om het opvoeren van elektrische fietsen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe werkt de chip die zorgt dat in de besturing van de motor ieder tweede snelheidsimpuls wordt wegdrukt, waardoor de fiets niet op 25 km per uur wordt begrensd, maar op 50 km per uur?
Er wordt voor het opvoeren vaak geen nieuwe chip ingezet: Voor het opvoeren van elektrische fietsen wordt vaak alleen de software aangepast, zodat de software een lagere snelheid doorgeeft dan in werkelijkheid wordt gereden. De motor «denkt» dan dat de maximale constructiesnelheid van 25 km/u nog niet is bereikt en blijft trapondersteuning bieden. De maximale snelheid kan dan per rit of zelfs per deel van de rit worden ingesteld. Overigens zal de motor natuurlijk wel in staat moeten zijn om het extra vermogen te leveren: De consequentie kan heel goed zijn dat voertuigonderdelen beschadigen of dat de batterij heel snel leeg is.
Hoe kijkt u tegen de oplossing van de Belgische verkeersminister De Crem aan om chips van de fietsen bij controles elektronisch uit te lezen met een laptop?
Er zijn verschillende technieken waarmee de maximumsnelheid voor de trapondersteuning softewarematig naar boven kan worden aangepast. Niet al die aanpassingen zijn door de politie uit te lezen. Ook wanneer dat wel het geval is, blijft een rijproef nodig om een overschrijding van de toegestane maximumsnelheid vast te stellen.
De berichten ‘Rotterdam loopt teruggeëist bijstandsgeld mis’, ‘Man mag 35.000 euro te veel uitgekeerde bijstand houden’ en ‘Stoïcijnse reacties op CRvB-uitspraak vorderingen’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Rotterdam loopt teruggeëist bijstandsgeld mis»1, «Man mag 35.000 euro te veel uitgekeerde bijstand houden»2 en «Stoïcijnse reacties op CRvB-uitspraak vorderingen»?3
Ja.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, dat het recht op terugvordering van ten onrechte betaalde bijstand na 5 jaar verjaart, zich tot uw mededeling in de Kamer dat er bij fraude met bijstandsuitkeringen sprake is van een verjaringstermijn van 20 jaar?
Bijstandsvorderingen ontstaan doordat bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt. Dit kan het gevolg zijn van fraude, maar daar kunnen ook andere redenen aan ten grondslag liggen. Daarnaast kan een vordering jegens een bijstandsgerechtigde ontstaan door het opleggen van een bestuurlijke boete. Deze vorderingen zijn allemaal bestuursrechtelijke geldschulden.
Als te lang niet op een vordering wordt afgelost kan deze verjaren. Het wettelijk kader omtrent de verjaring van bestuursrechtelijke geldschulden kent geen onderscheid naar oorzaak of bron. Al deze vorderingen, waaronder de ten onrechte verstrekte bijstand (al dan niet door fraude) en de bestuurlijke boete, worden aangemerkt als «onverschuldigde betalingen». De verjaringstermijn van een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling is 5 jaar vanaf het moment dat de schuldeiser en de schuldenaar bekend zijn met het bestaan van de vordering.4 Op deze hoofdregel bestaan uitzonderingen. Wanneer er sprake is van stuiting door een rechtelijke uitspraak dan geldt bijvoorbeeld de (langere) verjaringstermijn van 20 jaar. En wanneer de te hoge of ten onrechte verstrekte uitkering door een fout van de gemeente heeft plaatsgevonden, dan geldt een kortere termijn, namelijk 2 jaar. Fraude – al dan niet met (bijstands-)uitkeringen – vormt echter nooit de grondslag waarop de verjaringstermijn wordt bepaald.
Klopt het dat er binnen het Burgerlijk Wetboek een onderscheid wordt gemaakt op de verjaringstermijn bij invordering van boetes en de invordering van onverschuldigde betalingen? Hoe komt dit onderscheid naar voren binnen de fraude met sociale zekerheid? Kunt u dit nader toelichten?
Voor bestuursrechtelijke geldschulden die ontstaan zijn vóór 1 juli 2009 (zoals in de aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep) moet, voor wat betreft de verjaringstermijn, aansluiting worden gezocht bij het Burgerlijk Wetboek (BW).5 Op 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Titel 4.4.3 beoogt een volledige regeling te geven van de verjaring van bestuursrechtelijke geldschulden. In aansluiting op het BW, is ook in de Awb gekozen voor een verjaringstermijn van 5 jaar bij onverschuldigde betalingen. De verjaringstermijn van 5 jaar geldt dus voor alle bestuursrechtelijke onverschuldigde betalingen in de sociale zekerheid, waarbij er geen onderscheid wordt gemaakt of er sprake is van fraude en ongeacht of het BW of de Awb van toepassing is.6
Kunt u aangegeven welke mogelijke financiële consequentie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft voor gemeenten en andere uitkeringsinstanties, zoals het UWV en de SVB?
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan de gemeenten. Zij hebben dan ook de bevoegd- en verantwoordelijkheid voor het rechtmatig verstrekken van de bijstand en de handhaving daarvan. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep betreft een individuele casus met specifieke omstandigheden. Daarmee valt niet uit te sluiten dat de uitspraak ook financiële consequenties kan hebben voor vergelijkbare gevallen in andere gemeenten, voor zover daar de verjaring van openstaande vorderingen ook niet op de in de CRvB-uitspraak opgenomen wijze is gestuit. Of hier sprake van is, hoe vaak dit voorkomt en wat de financiële consequenties exact zijn is aan de individuele gemeenten om in kaart te brengen. Het is bekend dat een aantal gemeenten daarmee aan de slag is gegaan, maar hier bestaat geen landelijk beeld van. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 5, 6 en 9.
Het UWV stuurt voor elke vordering, waarop binnen een periode van vijf jaar geen betaling is ontvangen, een stuitingsbrief. Wanneer er meerdere vorderingen zijn, worden er per vordering stuitingsbrieven verstuurd. Het is dus mogelijk dat een debiteur eerst de stuitingsbrief voor één vordering ontvangt en enige tijd later een stuitingsbrief voor een andere vordering. Debiteuren kunnen te allen tijde een overzicht van openstaande schulden bij UWV opvragen. Het proces van het UWV is in lijn met de CRvB-uitspraak. Met die reden is er geen aanleiding om aan te nemen dat de CRvB-uitspraak financiële consequenties heeft voor het UWV.
De SVB heeft een proces bij invordering ingericht met periodiek en intensief contact met de klant dat het afboeken van vorderingen vanwege verjaring in principe voorkomt. Op grond van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen dient teveel betaalde uitkering, rekening houdende met een mogelijkheid tot het verlenen van uitstel tot betaling, binnen 36 dan wel 60 maanden plaats te vinden. Verjaring is dan niet aan de orde. Indien terugbetaling langer duurt dan 60 maanden, of terugbetaling (al dan niet tijdelijk) niet mogelijk is, verricht de SVB periodiek (jaarlijks) heronderzoek naar de betalingsmogelijkheden van de klant. Dit betekent dat er ieder jaar schriftelijk, en indien nodig tevens persoonlijk/telefonisch, contact is tussen de SVB en haar klant over de openstaande schuld. Dit leidt telkens tot stuiting van de verjaringstermijn. Ook bij de SVB is er zodoende geen aanleiding om aan te nemen dat de CRvB-uitspraak financiële consequenties heeft.
Hoeveel van de uitstaande vorderingen komen met de uitspraak te vervallen?
Vanuit de Bijstandsdebiteuren en -Fraudestatistiek van het CBS is het bekend dat er eind 2018 in totaal 481.130 openstaande bijstandsvorderingen zijn.7 Hiervan hebben 49.140 vorderingen (10%) een langere looptijd dan 5 jaar. Daarvan zijn 5.850 (1%) van deze vorderingen ontstaan door overtreding van de inlichtingenplicht of een bestuurlijke boete.
Hoeveel vorderingen van gemeenten (met een looptijd langer dan 5 jaar) daadwerkelijk onder het bereik van de CRvB-uitspraak vallen is niet op landelijk niveau bekend; dit geldt ook voor de financiële consequenties daarvan.8 Het is de expliciete bevoegdheid en (financiële) verantwoordelijkheid van de colleges en gemeenteraden om de terugvordering van onverschuldigde betalingen goed uit te voeren en om de gevolgen van de CRvB-uitspraak in de eigen gemeente vast te stellen. De eventuele financiële consequenties van het niet juist stuiten van de verjaringstermijn, draagt de gemeente dan ook zelf.
Klopt de berichtgeving dat deze uitspraak mogelijk tot gevolg heeft dat gemeenten tientallen miljoenen van terugvorderingen niet terug zullen zien?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar, zoals de woordvoerder van Divosa stelt, dat «de rechter heeft geoordeeld dat de gemeente Rotterdam in dit geval heeft nagelaten om de vordering goed te administreren en te communiceren. Daardoor kon de gemeente zich niet op stuiting van de verjaring beroepen»?
Het is een juiste interpretatie dat – in dit specifieke geval – onjuiste administratieve handelingen en onduidelijke communicatie hebben geleid tot de incorrecte stuiting van de vordering.
Welke administratieve handelingen moet een gemeente uitvoeren om de verjaringstermijn te stuiten? Zijn deze noodzakelijke administratieve handelingen voldoende duidelijk voor gemeenten, ook waar het meerdere vorderingen per persoon betreft?
Artikel 4:105 Awb regelt de stuiting: de handeling die de lopende verjaringstermijn afbreekt. Het artikel kent twee gronden voor stuiting (die gelijk zijn aan artikel 3:316 en 3:318 uit het BW): het instellen van een daad van rechtsvervolging (lid 1)9 of de erkenning van het recht van de schuldeiser (lid 2)10. Daarnaast kan een bestuursorgaan de vordering stuiten middels een aanmaning11, een beschikking tot verrekening, een dwangbevel of een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel, art. 4:106 Awb. Middels deze handelingen moet het bestuursorgaan de bedoeling om alsnog tot invordering over te gaan duidelijk tot uitdrukking hebben gebracht. Om dit te bereiken, moet het stuitingsbericht voldoende helder, specifiek en inzichtelijk zijn. Er moet vermeld worden op welke vordering de stuiting betrekking heeft en er moet een overzicht van het openstaande bedrag worden gegeven waarin eventuele reeds gedane aflossingen en verrekeningen inzichtelijk worden gemaakt. Nadat de verjaring is gestuit, begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen met aanvang van de volgende dag. De nieuwe verjaringstermijn is gelijk aan de oorspronkelijke, maar niet langer dan vijf jaar.
Gemeenten behoren bekend te zijn met deze regels, ook daar waar het de complexe situaties met meerdere vorderingen betreft. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft, vooralsnog, bij VNG en Divosa ook niet tot veel extra vragen geleid. Dit neemt niet weg dat het van belang is dit nogmaals onder de aandacht te brengen. Zie hiervoor ook de beantwoording van de vragen 10 en 11.
Wie draagt de financiële consequenties voor het administratief niet juist stuiten van de verjaringstermijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat fraude nooit mag lonen en dat onterecht uitbetaalde bijstandsuitkeringen in principe terugbetaald moeten worden?
Ik acht het zeer onwenselijk dat (bijstands-)vorderingen om administratieve redenen verjaren. Onterecht betaalde uitkeringen moeten terugbetaald worden, zeker daar waar het fraude betreft. Fraude mag immers niet lonen.
Ik vind het van belang dat gemeenten hier actief werk van maken. Ik zal, in overleg met VNG en Divosa, bekijken hoe daaraan expliciet aandacht kan worden besteed en een bericht opnemen in het gemeentenieuws van SZW. De aandacht voor juiste administratieve processen bij vorderingen is niet alleen van belang bij gemeenten, maar ook bij andere overheidsinstanties. Dit thema zal daarom via de betreffende departementen ook bij uitvoeringsorganisaties van het rijk onder de aandacht worden gebracht.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gemeenten goed geïnformeerd zijn over de gevolgen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, zodat zij ervoor kunnen zorgen dat hun administratieve processen volledig op orde komen?
Zie antwoord vraag 10.
De gevolgen van de arresten van het Europese Hof over doorstroom-bv’s van februari 2019 |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Europees Hof legt bom onder Nederland als fiscale vrijhaven»1, «Belastingdienst laat doorstroom-bv's vooralsnog met rust»2 en «Deense fiscus mag heffen over dividend dat vanuit Schiphol-Rijk naar Cyprus gaat»?3
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen tijdens het algemeen overleg Belastingontwijking op 28 maart 2019 hierover, waarbij u aanfag dat: «[b]ij de uitwerking van de conditionele bronbelasting zal ik terugkomen op de gevolgen van dit arrest voor onze eigen wet- en regelgeving. Het wetsvoorstel komt rond Prinsjesdag naar uw Kamer»?
Ja.
Waarom is handhaving van het antimisbruikleerstuk, zoals thans ingevuld door het Europese Hof, op een zo kort mogelijke termijn niet passend en geboden? Waarom liet uw ministerie aan het Financieele Dagblad weten dat «de arresten niet betekenen dat de zekerheid die de Belastingdienst multinationals heeft geboden in zogeheten rulings «per direct vervallen of moeten worden heroverwogen»»? Betekent deze toelichting aan het FD dat u de «rulings», waarin vergelijkbare constructies als de «Deense constructie» zijn opgenomen, per definitie niet zal heroverwegen (zie ook vraag 4 en 5 hierna)?
De aanpak van belastingontwijking is een van de speerpunten van dit kabinet. De mogelijkheden die Nederland hierin heeft, zijn niet onbeperkt en worden mede begrensd door het EU-recht.4 In de arresten van 26 februari 20195 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) beslist dat er voor de lidstaten een Unierechtelijke plicht bestaat om de voordelen van een fiscale richtlijn, zoals bijvoorbeeld de EU-Moeder-dochterrichtlijn6 en de EU-Interest- en royaltyrichtlijn7 te weigeren ingeval sprake is van fraude of misbruik. Voorts geeft het HvJ EU opnieuw een nadere invulling aan het misbruikbegrip. In tegenstelling tot de conclusies van de Advocaat-Generaal (A-G) hanteert het HvJ EU hierbij een meer materiële benadering. Het kabinet bestudeert deze arresten grondig, maar stelt in ieder geval nu al vast dat de nationale bevoegdheid om misbruik te bestrijden zeker niet onbegrensd is. Hoewel het HvJ EU in de genoemde arresten met een reeks aanwijzingen het misbruikbegrip weliswaar nader heeft ingevuld, betekent dit niet dat na de arresten precies duidelijk is in welke situatie er op basis van het EU-recht wel en wanneer er geen sprake is van misbruik. Daarom ga ik van de volgende kaders uit.
In de arresten van 26 februari 2019 oordeelde het HvJ EU onder andere dat lidstaten met een beroep op het leerstuk van misbruik van recht ook zonder nationale wettelijke bepaling een beroep op de voordelen van de EU-Moeder-dochterrichtlijn en de EU-Interest- en royaltyrichtlijn door belastingplichtige kunnen blokkeren. Dit kan echter ook al op basis van de antimisbruikbepalingen zoals opgenomen in onze vennootschaps- en dividendbelasting. Deze antimisbruikbepalingen zijn van toepassing als er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om belastingheffing te ontgaan. Deze bepaling is naar de mening van het kabinet in lijn met de EU-Moeder-dochterrichtlijn en de implementatie van de Principal Purpose Test (PPT) uit actiepunt 6 van het BEPS-project8. Momenteel zijn voor de toepassing van de vennootschaps- en dividendbelasting voorwaarden in de vorm van substance-eisen opgenomen waaraan een tussenhoudster met een schakelfunctie9 dient te voldoen om te kunnen spreken van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen. Er is dan geen sprake van een kunstmatige constructie.10 Als gevolg van een arrest van het HvJ EU bestaat sinds 1 januari 2019 voor de belastingplichtige (vennootschapsbelasting), onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige en de opbrengstgerechtigde (dividendbelasting), nog een aanvullende mogelijkheid om op andere wijze aannemelijk te maken dat sprake is van de hiervoor bedoelde zakelijke redenen.11 Toch lijkt hiermee na de arresten van het HvJ EU de kous niet af.
De arresten lijken aanleiding te geven tot een verdere aanpassing in de bestaande vormgeving van de antimisbruikbepalingen in de vennootschaps- en dividendbelasting. Omdat niet is uit te sluiten dat in een situatie waarin is voldaan aan de substance-eisen – beoordeeld naar alle feiten en omstandigheden – toch sprake kan zijn van misbruik zoals uiteengezet in de arresten, zullen in het op Prinsjesdag in te dienen wetsvoorstel voor de introductie van een bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties ook wijzigingen in de vennootschaps- en dividendbelasting worden voorgesteld. Hierdoor zal de rol van de huidige substance-eisen per 1 januari 2020 wijzigen en zullen deze substance-eisen van belang worden bij de bewijslastverdeling.
Door de voorgestelde wijzigingen zal ook in situaties waarin is voldaan aan de substance-eisen, de Belastingdienst – anders dan nu het geval is – misbruik kunnen aanpakken door aannemelijk te maken dat sprake is van misbruik. Er is echter een overlap tussen de huidige substance-eisen en de aanwijzingen in de arresten van het HvJ EU. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de aanwijzingen die zien op de werkelijk gemaakte kosten, het personeel en de beschikking hebben over kantoorruimte. De huidige substance-eisen betreffen naast een aantal objectieve ook een aantal meer subjectieve eisen. Hierbij moet tevens worden bedacht dat de loonsomeis van minimaal € 100.000 een vergoeding moet vormen voor de relevante werkzaamheden. In het geval van de dividendbelasting betreft dit een vergoeding die verband houdt met het houden van een deelneming en het vervullen van een schakelfunctie. De salariskosten die samenhangen met andere werkzaamheden worden hierbij dus niet in aanmerking genomen. Hierdoor zal in misbruiksituaties waarin een lichaam wordt tussengeschoven om de Nederlandse dividendbelasting te ontgaan in de regel niet worden voldaan aan de substance-eisen. Op grond van het voorgaande acht ik het nog steeds goed verdedigbaar dat de huidige Nederlandse antimisbruikbepalingen op hoofdlijnen in overeenstemming zijn met de arresten van 26 februari 2019. Het is daarom niet de verwachting dat veel vaker met succes het standpunt kan worden ingenomen dat sprake is van misbruik. In tegenstelling tot hetgeen hierna in enkele vragen lijkt te worden gesuggereerd, is dit niet anders voor enkele – in die vragen genoemde – specifieke landen.
Desalniettemin zal de praktijk nauwlettend worden gevolgd. De Belastingdienst zal uitgesproken gevallen aan de rechter voorleggen. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan situaties waarin in zakelijke verhoudingen loonkosten van € 100.000 niet in verhouding staat tot de omvang van de door een tussenschakel ontvangen en betaalde dividenden, renten of royalty’s. Daarnaast kan worden gedacht aan situaties waarin op basis van de feiten en omstandigheden blijkt dat een tussenschakel in het algemeen heel snel de ontvangen dividenden, renten of royalty’s (door)betaalt. Via nadere jurisprudentie, nationaal of internationaal, zal op dit punt verdere duidelijkheid moeten worden gecreëerd. Ik zie dan ook geen acute aanleiding om verdere maatregelen te nemen.
Rulings zien op de toepassing van op dat moment geldende wetgeving, beleid en jurisprudentie. Een ruling vervalt wanneer er een voor die ruling relevante wijziging is van de wet- en regelgeving. Dit is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst tussen de belastingplichtige en de Belastingdienst.12 Of sprake is van een relevante wetswijziging hangt in een aantal situaties nauw samen met de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. Rulings die zijn afgegeven in situaties waarin voldaan is aan de substance-eisen, maar die onder de nieuwe wetgeving kwalificeren als misbruik, zullen in beginsel per de beoogde datum van inwerkingtreding van de wetswijziging, 1 januari 2020, van rechtswege vervallen. In die gevallen bewerkstelligt de wetswijziging namelijk dat dit misbruik voortaan kan worden bestreden als de Belastingdienst dit misbruik aannemelijk maakt. Indien na de voorgestelde wetswijziging bij een afgegeven ruling geen sprake is van misbruik is er geen relevante wetswijziging en vervalt de ruling daarmee niet van rechtswege. Zoals hiervoor aangegeven, verwacht ik niet dat er veel vaker met succes het standpunt kan worden ingenomen dat sprake is van misbruik. Dit rechtvaardigt eerbiedigende werking voor de resterende looptijd van de afgegeven rulings. Daarom bevestig ik dat belastingplichtigen vertrouwen aan lopende rulings kunnen blijven ontlenen tot het moment dat de Belastingdienst aan de belastingplichtige te kennen heeft gegeven dat de ruling vervalt. Dit past bij de aard van de wetswijziging waarbij de verruiming van het misbruikbegrip gepaard gaat met een bewijslast die zal rusten bij de Belastingdienst. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een relevante wetswijziging zullen lopende rulings die gebaseerd zijn op de huidige misbruikbepalingen worden herbeoordeeld waarbij risicogericht te werk zal worden gegaan. Hierbij zal de Belastingdienst zich richten op uitgesproken gevallen zoals hiervoor vermeld.
Voorts gaat per 1 juli aanstaande het beleid dat ziet op de vernieuwde rulingpraktijk in. Hierdoor worden strengere eisen gesteld aan de afgifte van rulings. Bij de afgifte van nieuwe rulings zullen de aanwijzingen uit de arresten van 26 februari 2019 worden meegenomen in de beoordeling of een ruling kan worden afgegeven.
Bent u van plan de arresten aan te grijpen om aanslagen op te leggen aan bedrijven die via tussenschakels in Nederland dividenden, rente en royalty's de EU uitsluizen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u in het bijzonder van plan de arresten aan te grijpen om alsnog en zo spoedig mogelijk over te gaan tot heffing van dividendbelasting op dividend dat door een Nederlands bedrijf is of wordt uitgekeerd aan een Luxemburgse of Ierse doorstroomvennootschap die louter en alleen van de inhoudingsvrijstelling dividendbelasting ex artikel 4, tweede lid, Wet op de dividendbelasting 1969 profiteert omdat die voldoet aan de zogenoemde substance-eisen, waaronder het hebben van een kantoor voor minimaal 24 maanden en een salariskostenpost van 100.000 euro of meer?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan bij de herbeoordelingen prioriteit te geven aan alle belastingrulings waarbij Ierse en Luxemburgse brievenbusvennootschappen betrokken zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Onderkent u risico’s van Europeesrechtelijke aard indien een EU-lidstaat niet tot het bestrijden van misbruik van doorstroomvennootschappen overgaat?
Zie antwoord vraag 3.
Binnen welke termijn bent u van plan te voldoen aan de opdracht van het Europese Hof aan de belastingdienst(en) om na te gaan of er misbruik wordt gemaakt van de vrijstellingen van bronbelasting voor bedrijven binnen de EU?
Zie antwoord vraag 3.
Kun u bij benadering aangeven wat de orde van grootte is van de uitgaande stromen dividenden, rente en royalty’s die door deze uitspraken geraakt worden? Zo niet, kunt u de Kamer daar later over berichten?
Wat betreft uitgaande dividenduitkeringen wordt misbruik op basis van de bestaande antimisbruikbepalingen naar de huidige inzichten nog steeds in vrijwel alle situaties al effectief bestreden. De recente arresten vormen wel aanleiding om enige accenten in de bestaande antimisbruikbepaling te verleggen. Ik verwacht echter niet dat dit zal leiden tot substantiële verschillen ten opzichte van de huidige situatie.
De aangekondigde bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties per 1 januari 2021 is er op gericht te voorkomen dat Nederland primair wordt gebruikt om de belastinggrondslag van andere landen uit te hollen. De bestrijding van dit misbruik vindt dus met name plaats door de invoering van de aangekondigde bronbelasting, en niet zozeer door de recente arresten van het HvJ EU. Ik ben in overleg met De Nederlandsche Bank over de wijze waarop we jaarlijks kunnen rapporteren hoe de financiële stromen door bijzondere financiële instellingen zich ontwikkelen. Ik ben van plan uw Kamer hierover vóór de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2020 nader te informeren.
Het bericht ‘Venezuela belangrijk thema op Koninkrijksoverleg’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Venezuela belangrijk thema op Koninkrijksoverleg»?1
Ja.
Is het waar dat de regering van Aruba tijdens het Koninkrijksoverleg Buitenlandse Betrekkingen op 29 april 2019 de invoering van een visumplicht voor Venezolanen aan de orde heeft gesteld?
Ja, de invoering van een visumplicht voor Venezolanen is aan de orde gesteld. De Minister-President van Aruba heeft tijdens het jaarlijkse Koninkrijksoverleg Buitenlandse Betrekkingen (KOBB) een toelichting gegeven op de stand van zaken en de gevolgen van de crisis in Venezuela op Aruba. Aruba heeft daarbij aangegeven meer grip te willen krijgen op reguliere en irreguliere migratiestromen. Met de Minister-President van Aruba is afgesproken om eerst alle mogelijke maatregelen op landsniveau te onderzoeken en in te zetten, alvorens de invoering van de visumplicht voor Venezuela door te zetten. Dit betekent dat Aruba, naast het reeds met de luchtvaartmaatschappijen afgesloten convenant inzake het delen van passagierslijsten, verder gaat inzetten op de invoering van de A-ESTA en aanpassing van het Toelatingsbesluit en de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU).
Kunt u op hoofdlijnen uitleggen hoe tussen Koninkrijk en afzonderlijke landen het invoeren van een visumplicht geregeld is? Klopt het dat een visumplicht alleen met consensus op Koninkrijksniveau kan worden ingevoerd?
De Minister van Buitenlandse Zaken is eindverantwoordelijk voor het buitenlandbeleid, waar ook het (Caribisch) visumbeleid onderdeel van uitmaakt. Voor het Caribisch visum vormt de Rijksvisumwet het juridisch kader. In deze rijkswet is bepaald dat de Minister van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid heeft om – in overeenstemming met de landsautoriteiten – vreemdelingen van bepaalde nationaliteiten vrij te stellen van de visumplicht of de visumplicht na eerdere vrijstelling weer op te leggen. Bij de besluitvorming om de visumplicht voor bepaalde nationaliteiten of categorieën vreemdelingen af te schaffen, houdt de Minister rekening met overwegingen van buitenlands beleid, openbare orde, nationale veiligheid, economische belangen e.d. Ook streeft de Minister naar harmonisatie binnen het Koninkrijk.
Zoals bepaald in de Rijksvisumwet, wordt regelmatig overleg gevoerd over aangelegenheden die de toepassing van deze wet ten aanzien van de Landen en de openbare lichamen betreffen. Naast de reguliere jaarlijkse visumwerkconferentie, waaraan alle Landen deelnemen, vindt hiervoor ook intensief overleg met de Landen plaats op zowel ambtelijk alsook politiek niveau.
Heeft de (Koninkrijks)regering al een standpunt ingenomen ten opzichte van de (kennelijke) wens van de regering van Aruba om tot een visumplicht voor Venezolanen te komen? Zo nee, op welke termijn denkt de regering hierover een standpunt in te kunnen nemen? In hoeverre is hiervoor noodzakelijk dat er binnen de afzonderlijke landen van het Koninkrijk – met name op Curaçao – op een zelfde wijze over dit thema gedacht wordt?
Nee, de regering heeft nog geen standpunt ingenomen en kan niet aangeven wanneer dit wel het geval zal zijn. Met de Minister-President van Aruba is afgesproken om allereerst alle maatregelen op landsniveau te onderzoeken en in te zetten. Daarna kan de invoering van de visumplicht voor Venezuela aan de orde zijn. Het instrument is beschikbaar en kan worden ingezet wanneer de noodzaak tot invoering bestaat en wanneer dit effectief bijdraagt aan gewenste regulering van het vreemdelingenverkeer.
In het kader van eenheid buitenlandbeleid is één lijn op dit punt in de Caribische delen van het Koninkrijk logisch. Voorkomen moet worden dat voor het ene Land de visumplicht wordt ingevoerd en daardoor consequenties voor de andere Landen optreden bij het vreemdelingenverkeer uit Venezuela.
Mocht een formeel verzoek ingediend worden omtrent bijvoorbeeld de invoering van een visumplicht door een van de landen van het Koninkrijk, dan wordt dit verzoek altijd aan de andere Landen voorgelegd.
Bent u bekend met berichtgeving op de website www.24ora.com over de wijze waarop inwoners van de Dominicaanse Republiek op basis van een valse voorstelling van zaken een visum voor het Koninkrijk, meer specifiek het land Aruba, verkrijgen?2 Klopt het dat in het bijzonder door sporters (softbalspelers) misbruik is gemaakt van door de Nederlandse ambassade in Santo Domingo afgegeven visa voor Aruba? Kunt u aangeven of hier sprake is van individueel misbruik of van een vorm van georganiseerde illegale entree van het Koninkrijk?
Ja, dit bericht is bekend. Er is bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken noch bij de autoriteiten van Aruba iets bekend over georganiseerd misbruik van Caribische visa voor Aruba, afgegeven door de Nederlandse ambassade te Santo Domingo aan sporters of andere doelgroepen. Wel worden signalen van fraude binnen het Caribisch visumaanvraagproces zeer serieus genomen. De categorie sporters en andere risicocategorieën krijgen daarom de hoogste prioriteit en aandacht bij het beslisproces, in nauw overleg met de landen van het Koninkrijk.
Is er het afgelopen jaar, danwel in de achterliggende periode, sprake van een substantiële toename van het aantal visa dat in de Dominicaanse Republiek door de Nederlandse ambassade voor het Koninkrijk afgegeven wordt? Onder wiens verantwoordelijkheid wordt toezicht gehouden op het naleven van de visa-voorwaarden (met name tijdig vertrek)? Is er sprake van een substantiële toename van het aantal Dominicanen dat langer op Aruba blijft dat de toegestane periode? Is er op Aruba sprake van een waarneembare toename van het aantal op overheidskosten verwijderde Dominicanen?
In de afgelopen jaren is er geen sprake van een substantiële toename van het totaalaantal afgegeven visa voor Dominicanen die de Caribische delen van het Koninkrijk willen bezoeken. De trend lijkt daarentegen zich juist richting een afname te ontwikkelen (2016: 1711, 2017: 1728, 2018: 1624, 2019: 514 (tot nu toe)). De landsautoriteiten zijn verantwoordelijk voor de handhaving op het naleven van de visumvoorwaarden. Ook kan binnen het visuminstrument aan aanvragers uit specifieke categorieën worden opgelegd dat zich melden bij terugkomst. Deze mogelijkheid draagt bij aan het aanwijzen van en handhaven op visumplichtigen welke zich schuldig maken aan overstay.
Het aantal Dominicanen dat langer op Aruba verblijft dan de toegestane periode groeit (2016: 160, 2017: 214, 2018: 253). Het gaat hierbij voornamelijk om reizigers die in de categorie vallen die door de landsautoriteiten worden aangemerkt als economisch belangrijk. De aantallen op overheidskosten verwijderde Dominicanen van Aruba blijven op vergelijkbaar niveau (2016: 11, 2017: 9, 2018: 11). Door inzet van de visumtoets en grensbewaking zet het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich samen met het Land Aruba en de betrokken ketenpartners onverminderd in om mogelijke malafide reizigers tegen te houden.
In hoeverre hebben inwoners van de Dominicaanse Republiek die een visum voor (bijvoorbeeld) Aruba krijgen ook (automatisch) toegang tot andere landen in het Koninkrijk?
In principe kan men met een Caribisch visum alle Caribische delen van het Koninkrijk bezoeken. Het is echter niet mogelijk om met een Caribisch visum door te reizen naar de Schengenzone. Visumplichtige vreemdelingen, dus ook houders van een paspoort uit de Dominicaanse Republiek, moeten een apart Schengenvisum aanvragen om toegang tot Schengen c.q. Nederland te krijgen.
Gasloze sociale huurwoningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sociale huurwoningen komen moeilijk los van het gas»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat – gezien de protesten van sociale huurders tegen het gasloos maken van hun woningen en de rechter die hen bovendien in het gelijk heeft gesteld – bewoners helemaal niet zitten te wachten op uw onbetaalbare, onzinnige energietransitie? Zo nee, hoe interpreteert u hun protesten dan wel?
Nee, ik deel deze conclusie en mening niet en ben hiertoe niet bereid. Uit de aangehaalde praktijkvoorbeelden kan ik niet in algemene zin de conclusie trekken dat huurders niet zitten te wachten op verduurzaming van hun woning. Extra isolatie van woningen geeft een lagere energierekening en tevens vaak een beter comfort in de woning. Bij toepassing van een warmtepomp als alternatieve bron van verwarming ontstaat de mogelijkheid om de woning in de zomer te koelen. Tegenover het voorbeeld uit het artikel staan voorbeelden van huurders die wel instemmen met de verduurzaming van hun woning en daar achteraf tevreden over zijn. Huurders hebben hierbij de mogelijkheid een renovatievoorstel van hun verhuurder af te wijzen. Dat dit ook werkelijk gebeurt is mijns inziens het bewijs dat het systeem goed werkt. Wel zullen huurders veel waarde hechten aan betaalbare oplossingen voor de energietransitie. Dit blijft een belangrijk uitgangspunt: de aanpak moet haalbaar en betaalbaar zijn.
Deelt u de mening dat huurders – die met «dank» aan dit kabinet steeds meer moeite hebben om maandelijks rond te komen – wel wat anders aan hun hoofd hebben dan nutteloze zaken als verduurzaming en CO2-reductie? Bent u ertoe bereid onmiddellijk te stoppen met uw duurzaamheids- en klimaatonzin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat het gasloos maken in Zoetermeer 110.000 euro en in Amsterdam 115.000 euro per sociale huurwoning kost?2 Bent u er nu eindelijk van overtuigd dat dergelijke bedragen absurd en onbetaalbaar zijn? Hoe denkt u dat zulke «investeringen» – waarbij bovendien de kosten van onderhoud, reparatie en dergelijke buiten beschouwing zijn gelaten – zich ooit kunnen terugverdienen?
Ik heb kennis genomen van het aangehaalde artikel. Het artikel vermeldt dat beide corporaties weliswaar meer betaalden dan € 100.000 per woning, maar dat ongeveer 50% energiemaatregelen betrof en 50% bouwkosten voor voorzieningen zoals een nieuw dak, wanden, vloeren, keuken en badkamer.
De in het artikel genoemde kosten hebben betrekking op een beperkt aantal woningen in Zoetermeer en Amsterdam. Het artikel geeft niet aan dat een dergelijke verbouwing, dus aardgasvrij maken met onder andere een nieuwe keuken en badkamer, voor elke woning in Zoetermeer of Amsterdam respectievelijk € 110.000 of € 115.000 gaat kosten.
Verhuurders kunnen investeringen in verduurzaming terugverdienen door een hogere huurprijs of door het met de huurder overeenkomen van een energieprestatievergoeding. Zoals het artikel aangeeft kan dit voor huurders gepaard gaan met gelijkblijvende woonlasten: tegenover de hogere huur of een energieprestatievergoeding staat immers een lagere energierekening.
Bent u ervan op de hoogte dat Aedes, de vereniging van woningcorporaties, een jaar geleden de totale kosten van het gasloos maken van alle sociale huurwoningen op 108 mrd. euro, oftewel bijna 52.000 euro per woning, heeft geschat?3 Denkt u niet dat de werkelijke kosten – gezien de praktijkvoorbeelden in Amsterdam en Zoetermeer – twee keer zo hoog zullen zijn?
Ik ben op de hoogte van het door u aangehaalde artikel waarin deze kosten worden genoemd. Het aangehaalde artikel en de daarin genoemde praktijkvoorbeelden Amsterdam en Zoetermeer geven geen aanleiding om te veronderstellen dat de werkelijke kosten twee keer zo hoog zullen zijn. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat sociale huurders in Amsterdam een door de woningcorporatie gestuurde «energiecoach» over de vloer kunnen krijgen, die de huurders moeten «helpen met energie besparen»? Deelt u de mening dat huurders zelf bepalen hoeveel energie zij verbruiken, aangezien zij er zelf voor betalen (en niet te weinig ook)? Bent u ertoe bereid deze controle of huurders zich wel «duurzaam genoeg» gedragen, onmiddellijk te stoppen?
Ik ben op de hoogte van het gebruik van energiecoaches. In veel gevallen werken woningcorporaties daarbij samen met door de Nederlandse Woonbond opgeleide energiecoaches. Het is daarbij niet zo dat energiecoaches sociale huurders controleren of dwingen tot minder energieverbruik. Het gaat om bewustwording van en inzicht bieden in het eigen energieverbruik. Ik vind het een goede zaak dat huurders op de hoogte zijn van de mogelijkheden die zij zelf hebben om energie te besparen en daardoor meer geld kunnen overhouden voor andere zaken.
Vindt u dat de nadelen van het gasloos maken van woningen, zoals de gigantische kosten (meer dan een ton per woning), de lasten voor de huurders (de huur gaat omhoog of zij moeten een energieprestatievergoeding aan de verhuurder betalen) en een afzichtelijke metershoge warmtepomp in de voortuin (zoals in Zoetermeer) die bovendien lawaai maakt, werkelijk opwegen tegen een «klimaateffect» dat compleet verwaarloosbaar is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 deel ik niet de mening dat verduurzaming per definitie nadelig uitpakt voor de huurder. Tegenover een hogere huur of het betalen van een energieprestatievergoeding staat immers een lagere energierekening. Verder leidt verduurzaming vaak tot een beter comfort in de woning. Ik wil huurders die mogelijkheden niet ontzeggen. Verhuurders en huurders zijn heel goed in staat om hun eigen afwegingen te maken. Huurders hebben hierbij ook zeggenschap. Voor ingrijpende renovaties is de instemming van een meerderheid van de huurders nodig.
Aardgasvrij bouwen na 1 juli 2018 |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Koerhuis tijdens het debat over het verslag van het algemeen overleg (VAO) Energiebesparing/Energieprestatie van gebouwen over het feit dat er geen sprake is van een absoluut gasverbod (13 maart 2019)?
Ja.
Hoeveel woningen zijn er gebouwd sinds 1 juli 2018 waarop de Wet Voortgang Energietransitie van toepassing is? Hoeveel woningen daarvan zijn op aardgas aangesloten?
Ik heb geen precies beeld hoeveel woningen er gebouwd zijn sinds 1 juli 2018 waarop de Wet Voortgang Energietransitie van toepassing is. Het gaat dan om woningen die inmiddels gebouwd zijn waarvan de aanvraag van de bouwvergunning na 1 juli 2018 is ingediend. Er is geen registratie van opgeleverde woningen voorhanden om deze informatie uit af te leiden.
Ik kan echter wel een beeld schetsen. In 24 Nederlandse gemeenten (stand begin mei 2019) zijn er uitzonderingen gemaakt. Het betreft in totaliteit ongeveer 1.200 woningen. Dat is dus het totale aantal woningen waarop de wijziging van de Wet Voortgang Energietransitie van toepassing was en die toch een aardgasaansluiting zullen krijgen of hebben gekregen.
Welk deel daarvan al is opgeleverd kan ik niet zeggen. Gemiddeld zitten er ongeveer 22 maanden tussen een aanvraag voor een vergunning en de bouw van de woning. In zijn algemeenheid lijkt het logisch dat een belangrijk deel van de uitzonderingen betrekking heeft op woningen waarvan de bouw korter dan gemiddeld na de vergunningaanvraag was gepland. Immers de kans is dan groter dat aanpassing van de bouwplannen tot vertraging leidt.
Welke uitzonderingsgronden zijn toegepast om deze woningen op aardgas aan te sluiten en in welke mate?
De gemeente wijst via een collegebesluit een gebied aan waar de aansluitplicht van de netbeheerder wel geldt. Ik heb geen overzicht van de achterliggende motivatie van deze besluiten. Ook de VNG bleek dat bij navraag niet te hebben. Het is aan de betreffende gemeenteraad om hier controle op uit te oefenen.
Wat is het voordeel voor uitgezonderde woningen in kosten en tijd nu geweest en in hoeverre is dit beeld gelijk voor verschillende alternatieven, zoals warmtenetten, warmtepompen, houtkachels, pelletkachels en bijgemengd aardgas?
Bij de woningen waarvoor een uitzondering geldt moet er sprake zijn geweest van een zwaarwegende reden van algemeen belang. Het niet, of vertraagd, tot stand komen van de woning kan een zwaarwegende reden van algemeen belang zijn. Het voordeel moet in deze gevallen dus naar verwachting zijn dat woningen sneller zijn gebouwd dan als er geen uitzondering voor de woningen gold en deze aardgasvrij zouden moeten worden gebouwd.
Er kan eveneens sprake zijn van een kostenvoordeel op de initiële investering. Onderzoeksbureau DWA heeft in 2018 de investeringskosten bij een standaard tussenwoning van verschillende alternatieven voor aardgas in kaart gebracht1. Die investeringen lopen uiteen van ongeveer 5.000 euro tot ongeveer 15.000 euro exclusief BTW en subsidie. DWA vergeleek zes oplossingen. De laagste investering had de aansluiting op een warmtenet met een hogere temperatuur. Varianten waarbij gebruik werd gemaakt van een warmtepomp (bodem of lucht als bron) zaten in het midden qua investeringskosten. De investeringskosten van varianten met een warmtenet met een lage temperatuur en een (booster)warmtepomp kwamen het hoogst uit de vergelijking. Oplossingen die gebruik maken van biomasssa, zoals hout en houtpellets, worden nauwelijks toegepast. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Wat is nu het perspectief voor woningeigenaren in uitzonderingswijken? Wanneer krijgen deze woningeigenaren duidelijkheid over een toekomstige duurzame warmtevoorziening en hoe worden zij daarin ondersteund?
Gemeenten maken met betrokkenheid van stakeholders uiterlijk eind 2021 een Transitievisie Warmte waarin ze het tijdpad vastleggen waarop wijken van het aardgas gaan. Voor wijken waarvan de transitie voor 2030 is gepland, maken zij ook de potentiële alternatieve energie-infrastructuren bekend en bieden zij inzicht in de maatschappelijke kosten en baten en de integrale kosten voor eindverbruikers hiervan.
De ondersteuning voor eigenaar-bewoners in uitzonderingswijken is hetzelfde als voor eigenaar-bewoners in andere wijken die aardgasvrij worden. Deze ondersteuning bestaat vooral uit informatievoorziening, financiële instrumenten, ontzorging en het borgen van een goede participatie.
Welke alternatieven, zoals warmtenetten, warmtepompen en pelletkachels, zijn toegepast bij nieuwbouwprojecten waarbij aardgasvrij is gebouwd sinds 1 juli 2018 en in welke mate?
Ik heb geen precies beeld van de toegepaste verwarmingsmethoden bij gebouwde woningen die aardgasvrij zijn gebouwd sinds 1 juli 2018. Er is geen registratie van opgeleverde woningen voorhanden om deze informatie uit af te leiden. Voor veel van de woningen die tussen 1 juli 2018 en nu zijn gebouwd zal de bouwvergunning van vóór 1 juli 2018 van kracht zijn. Deze woningen kunnen dus nog een aardgasaansluiting hebben gekregen zonder dat de gemeente daarvoor een uitzondering diende te maken.
Op basis van de vergunningsaanvragen en de gemiddelde tijd tussen vergunningsaanvraag en de bouw van een woning kan ik een inschatting geven.
Vanwege de langere doorlooptijd van de vergunningsaanvraag tot aan de bouw zijn de data van grote appartementengebouwen (meer dan 200 woningen) onbetrouwbaar. Deze heb ik in de onderstaande tabel buiten beschouwing gelaten.
HR-ketel
50%
Warmtepomp
25%
Hybride warmtepomp
10%
Externe warmtelevering
15%
Biomassa, zoals hout
0,3%
Bron: Bewerking RVO op Bouwtrend
Hoeveel woningen worden er tot nu toe verwarmd met aardgas dat is bijgemengd met bijvoorbeeld waterstof? Verwacht u dat dit de komende jaren toeneemt?
In de distributienetten is het toegestaan om 0,5% waterstof bij te mengen. Het gehalte waterstof hoeft overigens niet het gevolg te zijn van specifiek bijmengen, maar kan ook het gevolg zijn van de samenstelling van het gebruikte aardgas of groen gas, waar van nature waterstof in kan zitten. Voor zover ik weet worden er momenteel nog geen woningen verwarmd met aardgas dat specifiek is bijgemengd met waterstof. Er wordt momenteel wel veel onderzoek gedaan naar toepassingen van waterstof voor verwarming in de gebouwde omgeving. Bijmengen van waterstof tot een bepaald percentage kan helpen om het aardgasgebruik te verduurzamen en om de productie van duurzame waterstof te stimuleren. We verwachten dat deze optie de komende tijd meer aandacht zal krijgen, ook in het licht van een Europese discussie over verduurzaming van het gassysteem.
Momenteel loopt er een project van Stedin in Rozenburg waar in een appartementengebouw de toepassing van verwarming met 100% waterstof wordt gedemonstreerd. Ook zijn er soortgelijke projecten aangekondigd in onder andere Stad aan ’t Haringvliet en Hoogeveen. Waterstof kan ook worden gebruikt voor de piekwarmtevraag in combinatie met hybride warmtepompen. Naast waterstof kunnen uiteraard ook andere hernieuwbare gassen worden ingevoed op het gasnet, zoals synthetisch methaan of biogas wanneer deze zijn opgewerkt naar aardgaskwaliteit (groen gas).
Is het waar dat met lichte aanpassingen, nu al bestaande cv-installaties gevoed kunnen worden met gemengd aardgas? Zo ja, met welke lichte aanpassingen en tot welk percentage kan aardgas bijgemengd worden?
Bestaande CV-installaties die aangesloten zijn op het laagcalorische gasnet kunnen ten minste tot 0,5% waterstof in het te verbranden gas aan. Op enkele locaties wordt door inzet van groen gas dit percentage nu al gehaald, maar op de meeste locaties is het gehalte waterstof vrijwel 0%. Tot 0,5% waterstof kan er dus bijgemengd worden.
Het verschilt per CV-installatie of een lichte aanpassing volstaat om veilig hogere gehaltes waterstof aan te kunnen. Het hangt er ook sterk vanaf welk gehalte aan waterstof, of algemener geformuleerd, welke gassamenstelling de CV-installaties aan moeten kunnen. Hiervoor geldt globaal dat hoe sterker de samenstelling afwijkt van de samenstelling waarvoor de CV-installaties gekeurd zijn, de aanpassingen groter zijn. De aanpassingen kunnen bestaan uit bijvoorbeeld het vervangen van de brander of uit het anders instellen van de luchttoevoer.
Waarschijnlijk zijn er CV-installaties waarvan de vervanging goedkoper is dan een aanpassing. Bij sommige CV-installaties blijkt misschien dat een aanpassing niet nodig is waardoor nu al gas met meer dan 0,5% waterstof verbruikt kan worden. Bij sommige testen is zelfs tot 20% mogelijk gebleken. In het algemeen geldt echter dat de eisen bij de keuring van nu opgestelde CV-installaties de veiligheid niet borgen voor hogere aandelen waterstof.
Hoe is nu voldoende ruimte ingebouwd, zodat woningeigenaren kunnen profiteren van een toekomstige duurzame warmtevoorziening om hun woningen te verwarmen?
Duurzame warmte van woningen zal in veel gevallen extra isolatie van woningen noodzakelijk maken. Bij toepassing van warmtepomp als alternatieve bron van verwarming ontstaat de mogelijkheid om de woning in de zomer te koelen. Voor bewoners kunnen deze beide maatregelen een comfortverbetering betekenen. Op deze wijze kunnen zij profiteren van een duurzame warmtevoorziening.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Bouwopgave?
Ja.
Het niet terugdraaien van de bezuinigingsmaatregel die de lichten langs de snelweg dooft |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Kabinet laat het licht uit» van 1 mei 2019?1
Ja.
Kunt u uw licht laten schijnen op de vraag waarom u, ondanks uw eerdere belofte, de Nederlandse automobilist in de kou laat staan?
In het regeerakkoord is afgesproken dat daar waar verlichting op de snelwegen bijdraagt aan verhoging van de verkeersveiligheid deze ’s avonds en ’s nachts weer aan gaat. Dit betekent een aanpassing van het beleid. Ik heb direct opdracht gegeven te stoppen met het uitzetten van extra verlichting tussen 23h en 5h, zodat ongeveer driekwart van de nog uit te schakelen verlichting aan is gebleven. Zoals het er nu naar uitziet, is het aanzetten niet overal nuttig voor de verkeersveiligheid. Om deze aanpassing door te voeren, moet eerst zorgvuldig onderzoek gedaan worden naar potentiële effecten. Ook de potentiële effecten op flora en fauna zorgen ervoor dat ik nog geen definitief besluit heb kunnen nemen.
De Wet Natuurbescherming verbiedt activiteiten die leiden tot het opzettelijk verstoren van beschermde soorten of die leiden tot het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van beschermde soorten. Onder beschadigen of vernielen wordt ook het direct of indirect functioneel onbruikbaar maken van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen verstaan. De Wet Natuurbescherming schrijft voor om te toetsen welke effecten zullen optreden wanneer de verlichting weer wordt aangezet, ongeacht de termijn dat de verlichting in de tussentijd heeft uitgestaan en ongeacht hoeveel uur de verlichting weer aangaat. Vandaar dat ik Rijkswaterstaat heb gevraagd om onderzoek te doen naar deze mogelijke effecten op flora en fauna. Ik verwacht de resultaten voor de zomer van 2019.
Klopt het dat de Nederlandse automobilist nu in het duister tast omdat u zich laat gijzelen door het duurzaamheidsgeneuzel van D66?
Conform de afspraak uit het regeerakkoord, is het voornemen de verlichting langs de snelweg weer aan te zetten daar waar het bijdraagt aan de verhoging van de verkeersveiligheid. Het gaat daarbij om verlichting die ongeveer vijf jaar geleden tussen 23h en 5h is uitgeschakeld. De verlichting was nog lang niet overal langs de Rijkswegen uitgezet, ik heb direct opdracht gegeven te stoppen met het uitzetten van extra verlichting tussen 23h en 5h, zodat ongeveer driekwart van de nog uit te schakelen verlichting aan is gebleven.
Mag het licht aan op de snelweg, aangezien het onprettig is dat Nederlanders nu in het donker over de snelweg moeten rijden?
We zijn nog niet helemaal klaar met het beoordelen van alle trajecten, maar de inschatting is nu dat het niet op alle plekken voor de verkeersveiligheid nuttig is om de verlichting weer aan te zetten. Voor de zomer komt er meer duidelijkheid over het vervolg.
Hoeveel ministers zijn er nodig om de lampen weer aan te doen?
Als Minister van Infrastructuur en Waterstaat ben ik verantwoordelijk voor de verlichting langs het autosnelwegennet.
Het doodvonnis voor de Jemenitische bahá’í de heer Hamed bin Haydara |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat ondanks aandringen van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, de vervolging van de heer Hamed bin Haydara niet is gestaakt en het hoger beroep op 30 april 2019 zal plaatsvinden?1 Zo ja, is het u ook bekend dat tegen hem de doodstraf wordt geeist? Zo ja, welke actie gaat u nu in internationaal verband ondernemen?
Ja, het was mij bekend dat op 30 april een volgende zitting zou plaatsvinden in het kader van het hoger beroep in de zaak van de heer Haydara, en dat in deze zaak de doodstraf wordt geëist. Nederland heeft hiervoor, net als eerder in deze en andere zaken tegen de bahá’í, aandacht gevraagd binnen de EU.
Heeft u contact opgenomen met de Houthi-autoriteiten om uw afkeuring van de doodstraf uit te spreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u dat bilateraal of in multilateraal verband gedaan?
Heeft u de Houthi-autoriteiten gewezen op het naleven van de mensenrechten, waaronder het recht op een eerlijk en onafhankelijk proces? Zo nee, waarom niet?
Blijft u zich inzetten, zowel in bilateraal als in multilateraal verband, om de vervolging van de bahá'í te staken en de bahá'í-gevangenen vrij te laten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welk verband doet u dit?
Heeft u contact opgenomen of laten nemen met de advocaat van de heer Haydara om te bezien of en hoe u deze zou kunnen (laten) ondersteunen?
Nederland heeft geen contact met de advocaat van de heer Haydara. Omdat er geen diplomatieke staf aanwezig is op de ambassade in Sana’a is het voor Nederland niet mogelijk om aanwezig te zijn bij de rechtszittingen.
Is het u bekend dat de Houthi-autoriteiten de bahá’í-gemeenschap vervolgen en bedreigen, de instellingen van de gemeenschap ontbinden en doodvonnissen uitvaardigen? Zo ja, heeft u uw zorgen hierover kenbaar gemaakt aan de Houthi-autoriteiten? Zo nee, bent u bereid de houding van de Houthi-autoriteiten ten opzichte van de bahá’í-gemeenschap in Jemen te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
De bedreigingen van de Houthi-autoriteiten t.a.v. van de baha’i zijn mij bekend. Nederland volgt de situatie van de gemeenschap in Jemen op de voet, als onderdeel van de bredere situatie in het land, en zal de Kamer op de hoogte blijven houden van relevante ontwikkelingen. Zoals bekend heeft Nederland zich in de VN Mensenrechtenraad ingezet voor een onafhankelijk onderzoek naar alle mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal oorlogsrecht in Jemen. Daaronder valt ook de behandeling van de bahá’í gemeenschap.
Het programma Medialogica |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Medialogica van 28 april 2019?1 Wat is up oordeel daarover?
Ja. Omroepen en programmamakers bepalen zelf de inhoud en vorm van hun media-aanbod. Ik heb hier dan ook geen oordeel over. In mijn beantwoording van deze Kamervragen ga ik in op de rollen die overheidsorganisaties in sommige gevallen spelen.
Houdt u nog altijd vol dat de regering niet heeft samengewerkt met het programma «Ontvoerd», zoals u stelt in antwoord op de vragen van 19 mei 2017?
Zoals is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Yücel (PvdA) aan de toenmalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en op de aanvullende vragen van de leden Jasper van Dijk en Van Nispen (beiden SP) aan de Minister van Buitenlandse Zaken en de toenmalige Staatssecretarissen van Veiligheid en Justitie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het programma Ontvoerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1895, is door de Centrale autoriteit en het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen medewerking verleend aan het programma «Ontvoerd».
Omdat de vragen gesteld werden aan de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en in de vragen naar de Centrale autoriteit werd verwezen, is bij de beantwoording van deze vragen destijds geen navraag gedaan bij politie en Openbaar Ministerie (hierna: OM). In antwoord op vraag 6, 7 en 10 wordt ingegaan op de contacten tussen politie, OM en het programma «Ontvoerd».
Deelt u de mening, dat uw ministerie ten onrechte een noodpaspoort aan een kind heeft verstrekt dat door «Ontvoerd» uit Suriname is meegenomen?
Nee, die mening deel ik niet. Aan de voorwaarden voor verstrekking van een reisdocument werd voldaan en, mede op basis van de uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam, is ten rechte een reisdocument aan het kind verstrekt. Met dit reisdocument kon het kind – samen met de vader – Suriname verlaten.
Wat is uw reactie op de Kinderombudsman die stelt: «(h)et dossier schetst het beeld dat de Minister heeft ingespeeld op de situatie zoals deze is weergegeven door de vader en de makers van het televisieprogramma en zich heeft laten leiden door het tijdsschema van dit programma»?
Het tijdschema van de programmamakers is nimmer leidend geweest bij de verlening van consulaire bijstand, waaronder de verstrekking van (nood)reisdocumenten aan minderjarigen (zoals in het onderhavige geval). De wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige in kwestie bepaalt in beginsel het tijdstip van indienen van een paspoortaanvraag en het afhaalmoment van het reisdocument.
Wat is uw reactie op de interne mails van ambtenaren waarin zij hun twijfels uiten over het programma?
Ik ga er van uit dat u doelt op documenten die in het kader van verschillende WOB-verzoeken inzake het programma «Ontvoerd» zijn gepubliceerd. In deze documenten zijn door ambtenaren zorgen geuit ten aanzien van bemoeienis van het programma «Ontvoerd» in kinderontvoeringszaken waarin nog juridische procedures aanhangig waren. Het is immers de uitsluitende bevoegdheid van de rechter om een oordeel te geven over de eventuele teruggeleiding van een kind. Ik deel deze zorgen.
Hoe verklaart u, dat de afdeling Juridische Zaken van de Korpschef stelt dat meewerken aan «Ontvoerd» niet rechtmatig en in principe niet mogelijk is? Waarom is er dan wel door de politie informatie met het programma gedeeld?
In juni 2018 heeft de afdeling Juridische Zaken van de Korpschef een e-mail gestuurd aan afdelingshoofden, coördinatoren en mediadesken van de verschillende politie-eenheden, waarin de afdeling Juridische Zaken benadrukt dat het verlenen van medewerking aan een dergelijk tv-programma niet rechtmatig en in principe niet mogelijk is.
De Wet politiegegevens biedt weliswaar mogelijkheden om politiegegevens aan derden buiten de politie te verstrekken, maar verstrekking van politiegegevens met het enkele doel daar een (commercieel) televisieprogramma mee te maken is niet toegestaan. Dit e-mailbericht is naar verschillende onderdelen van de politie gestuurd.
Dit laat onverlet dat er in de praktijk wel contact is tussen de politie, het OM en de programmamakers. Het contact ontstaat bijvoorbeeld doordat de programmamakers persvragen stellen. Het komt ook voor dat de politie en het OM informatie ontvangen van programmamakers die hen ertoe bewegen in het belang van de opsporing of in het belang van het kind bepaalde afwegingen te maken in hun eigen opsporings- en vervolgingsproces. Daarnaast is het soms nodig informatie te verstrekken aan programmamakers, omdat de handelingen van de programmamakers een lopend onderzoek dreigen te schaden of omdat het belang van het kind mogelijk in het gedrang kan komen. De Wet politiegegevens biedt een grondslag om in incidentele gevallen informatie te verstrekken aan een derde als dat noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang (artikel 19 Wet politiegegevens). De verstrekking heeft dan uitdrukkelijk tot doel het kind en het opsporingsbelang te beschermen.
Uit de informatie die ik van politie heb ontvangen ten behoeve de beantwoording van deze Kamervragen blijkt dat verschillende onderdelen van de politie met enige regelmaat contacten onderhielden met de programmamakers van «Ontvoerd» en dat daarbij ook informatie is uitgewisseld. De uitwisseling van informatie kan noodzakelijk zijn geweest gelet op het opsporingsbelang en/of de bescherming van de belangen van het kind (zie hierboven).
Wanneer blijkt dat er binnen de politieorganisatie niet conform het e-mailbericht van de afdeling Juridische Zaken is gehandeld, wordt daarop geacteerd om dit te corrigeren. Naar de toekomst toe is het e-mailbericht van de afdeling Juridische Zaken uit juni 2018 uitgewerkt tot een nadere instructie zoals verder toegelicht is in de beantwoording van vraag 10.
Het OM heeft naar aanleiding van deze Kamervragen aangegeven dat er geen sprake is van een gemeenschappelijk optreden van het OM en de programmamakers om een bepaald doel te bereiken. Evenals de politie, geeft het OM aan dat er afhankelijk van de casus wel wordt gehandeld naar aanleiding van aangekondigde of uitgevoerde acties van de programmamakers. Het handelen van OM en politie in deze gevallen dient altijd gelegitimeerd te worden door een onderbouwde belangenafweging tussen het belang van opsporing en vervolging en het belang van het kind in relatie tot de inbreuk die wordt gemaakt op de privacy van verdachte(n) en andere betrokkenen. Wanneer door de politie informatie wordt verstrekt dient daarvoor toestemming te worden verleend door het OM.
Deelt u de mening dat een Europees Arrestatie Bevel niet gedeeld had mogen worden met een vader alsmede met het programma «Ontvoerd»?
In algemene zin acht ik het niet wenselijk dat een Europees Arrestatie Bevel (EAB) wordt gedeeld met een derde. Er is een klacht ingediend tegen een politiemedewerker die het EAB zou hebben verstrekt aan de vader. De politie is naar aanleiding daarvan een onderzoek gestart. Ik wacht dit onderzoek af. Het gaat hierbij om een individueel geval waarover ik verder geen mededelingen kan doen.
Bent u het eens met de kritiek van Hoogleraar Jeugdrecht Mariëlle Bruning op het programma «Ontvoerd», onder andere dat het twijfelachtig is gevoelige kinderzaken via een TV-programma «op te lossen»? Deelt u de mening dat de samenwerking vanuit uw ministerie heroverwogen moet worden?
In antwoord op de vragen van het lid Yücel (PvdA) en de leden Van Dijk en Van Nispen (SP)2 is onder meer aangegeven dat wanneer een ouder met gezag over een kind besluit medewerking te verlenen aan het programma «Ontvoerd» of enig ander programma om te proberen zijn of haar kind terug te halen uit een ander land, het aan deze ouder is om het belang van het kind af te wegen. In de voornoemde beantwoording is ook aangegeven dat vanuit de Centrale autoriteit desgevraagd algemene informatie is verstrekt aan de redactie van Simpel Media/Ontvoerd, zoals de Centrale autoriteit als overheidsinstantie gehouden is te doen.
Daarnaast is in die beantwoording aangegeven wat de positie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ten opzichte van het programma «Ontvoerd» en wat de verantwoordelijkheid van dit ministerie is op het gebied van consulaire bijstand en advies aan Nederlandse burgers. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft, net als de Centrale autoriteit, niet meegewerkt aan de totstandkoming van het programma «Ontvoerd». Wel werd het Ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de plannen van het programma. Internationale kinderontvoeringszaken zijn altijd kwetsbaar en gevoelig. Het is daarom van belang dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan waarschuwen voor mogelijke nadelige gevolgen van bepaalde acties in het buitenland. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om Nederlandse burgers consulaire bijstand en advies te bieden en waar nodig, reisdocumenten te verstrekken.
Voor zover deze vraag betrekking heeft op politie en OM, verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat het programma «Ontvoerd» grote risico’s neemt met kinderen, zeker als het nog niet afgeronde zaken betreft? Wat is terugkijkend uw oordeel over de medewerking die uw ministerie aan het programma heeft verleend?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt er door de politie nog steeds politie-informatie met het nieuwe programma van John van den Heuvel gedeeld? Zo ja, op grond van welke aanwijzing gebeurt dat?
Uit de informatie die ik van de politie heb ontvangen is mij gebleken dat in individuele gevallen informatie wordt uitgewisseld met programma’s zoals «Ontvoerd» en «Dossier van den Heuvel» waarin programmamakers misstanden en strafbare feiten onderzoeken. Daarvoor geldt het kader zoals omschreven in antwoord op vraag 6.
Ik heb dit onderwerp ook besproken met de korpschef. Hij heeft aangegeven dat de politie in lijn met de Wet politiegegevens een instructie heeft opgesteld waarin het e-mailbericht van juni 2018 nader is uitgewerkt. Zoals ook in antwoord op vraag 6 is aangegeven is het uitgangspunt van de instructie dat er geen politiegegevens worden verstrekt tenzij dat noodzakelijk is in het belang van het opsporingsonderzoek of ter bescherming van de belangen van het slachtoffer. Bij een verzoek tot medewerking aan dergelijke programma’s vindt bij de politie op centraal niveau een toetsing plaatsvinden. Via verschillende communicatiekanalen binnen de politie zal bekendheid worden gegeven aan deze instructie. Wanneer politiegegevens worden verstrekt aan dergelijke programma's, dient daarvoor toestemming te worden verleend door het OM.
Wordt het programma Ontvoerd/Dossier van John van den Heuvel nog steeds gefaciliteerd door Buitenlandse zaken, de politie en justitie? Zo nee, wanneer bent u daarmee gestopt?
Zie antwoord vraag 8.
Het uitzetten van Yezidi’s |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens bent Yezidi’s uit te zetten naar Koerdische vluchtelingenkampen in Irak?1 Zo ja, bent u bereid af te zien van onomkeerbare beslissingen en handelingen totdat u met de Kamer van gedachten hebt kunnen wisselen over de uitzetting van Yezidi’s? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen periode heb ik gezien dat zich in Nederland jezidi’s hebben gemeld die recent uit de Koerdisch Autonome Regio zijn vertrokken en hier asiel aanvragen. Deze personen hebben gedurende langere tijd in de Koerdisch Autonome Regio verbleven, nadat zij uit een ander gebied van Irak zijn gevlucht. Bij zo’n aanvraag wordt altijd individueel gekeken wat de persoonlijke omstandigheden zijn, of er familie in Irak is, wat de duur van het verblijf in de Koerdisch Autonome Regio was, wat de verblijfsomstandigheden waren en tot slot wordt gekeken of iemand problemen heeft ondervonden in de Koerdische Autonome Regio en sprake kan zijn van een reëel risico bij terugkeer waartegen de Koerdische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.
Voor iedere aanvraag wordt een individuele afweging gemaakt of iemand recht heeft op bescherming van Nederland en of er sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer.
Het kan voorkomen dat na een langdurig verblijf in een ontheemdenkamp waar iemand een »naar lokale maatstaven normaal leven» leidde wordt aangenomen dat het ontheemdenkamp de normale woon- of verblijfplaats was.
Van belang bij de vraag of een gebied waar een jezidi heeft verbleven aangemerkt wordt als de normale woon- of verblijfplaats is of de jezidi daar naar lokale maatstaven gemeten op een normaal niveau heeft kunnen functioneren. Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de Koerdisch Autonome Regio zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de Koerdisch Autonome Regio.
Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de Koerdisch Autonome Regio niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats. Dat heeft tevens tot gevolg dat voor hen het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing is.
Het enkel behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep is in zichzelf onvoldoende om als jezidi een verblijfsvergunning te krijgen. Er moet sprake zijn van geloofwaardige individualiseerbare verklaringen, waaruit beperkte indicaties naar voren komen die duiden op een risico op ernstige schade als persoon.
De vreemdeling zal de individuele elementen die moeten worden gewogen zelf moeten aandragen en aannemelijk maken, maar de bewijslast die dan op een jezidi als kwetsbare minderheid ligt, is relatief licht.
In reactie op uw vraag bij hoeveel personen uitzetting geïndiceerd is, laat ik u weten dat etniciteit en religie van (afgewezen) asielzoekers niet bijgehouden wordt. Ik heb bij uitzondering de Dienst Terugkeer en Vertrek gevraagd om handmatig de dossiers van Irakese staatburgers die in vreemdelingenbewaring zitten door te nemen. In de betreffende dossiers zijn geen indicaties gevonden dat zij tot de jezidi’s behoren.
Wat betreft het Koerdisch vermogen veel vluchtelingen op te vangen merk ik op dat het ambtsbericht Irak van april 2018 meldt dat de aanwezigheid van grote aantallen ontheemden en vluchtelingen een zwaar beslag op de bestaande voorzieningen legde. Dit wordt bevestigd door het meer recente bericht van UNHCR. Hoewel de situatie in sommige vluchtelingenkampen in de Koerdisch autonome regio niet optimaal is, kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de opvang aldaar niet voldoet.
Ik heb het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd bij het komende algemeen ambtsbericht over Irak, dat ik begin volgend jaar verwacht, extra aandacht te besteden aan de jezidi’s, zodat het beleid in overeenstemming blijft met hun positie in Irak. Eventuele belangrijke ontwikkelingen in de tussentijd worden uiteraard ook gevolgd.
Waarom bent u van mening dat uitzetting geïndiceerd is? Hoeveel personen betreft het? Deelt u de mening van genoemde deskundigen, dat hier sprake is van een trucje door vluchtelingenkampen aan te merken als hun plaats van herkomst? zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat UNHCR Noord Irak, ondanks de verdrijving van IS, nog steeds als onveilig beschouwd? In hoeverre dreigt refoulement?
UNHCR heeft op 3 mei 2018 een nieuw bericht over Irak gepubliceerd waarin is aangegeven dat zij gelet op de grote aantallen ontheemden in de Koerdisch Autonome Regio het niet langer als vestigingsalternatief ziet voor personen die niet uit de regio afkomstig zijn. UNHCR noemt de Koerdisch Autonome Regio niet onveilig.
Of refoulement dreigt wordt bij iedere asielaanvraag individueel beoordeeld. Daarbij betrekt de IND onder meer de individuele omstandigheden, bijvoorbeeld de individuele kwetsbaarheid van een persoon, de familie en de eventuele relatie met de Koerdische autoriteiten en of daar mogelijk problemen aanwezig zijn.
Waarom kiest u er kennelijk voor deze bevolkingsgroep niet naar hun herkomststreek Sinjar, maar naar vluchtelingenkampen uit te zetten? Waarom voldoen deze kampen naar uw oordeel aan de eisen die aan een vestigingsalternatief gesteld mogen worden?Klopt het, dat UNHCR constateert dat het Koerdisch vermogen een miljoen vluchtelingen op te vangen uitgeput raakt? Zo ja, welke gevolgen zijn op middellange termijn voor de Yezidi’s te verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de beslissing tot uitzetting van Yezidi’s zich tot de toegekende status van kwetsbare groep? Deelt u de mening dat daaruit zou moeten volgen dat niet tot uitzetting wordt overgegaan, dan dat voor de veiligheid van deze mensen kan worden ingestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de uitvaartpolis vaak zoek is |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nabestaanden laten duizenden euro’s liggen»?1
Ja.
Is het waar dat het technisch voorlopig niet haalbaar is om een uitputtend verzekeringsoverzicht te realiseren waar nabestaanden toegang toe krijgen in geval van overlijden? Waarom is dat?
Ik begrijp de behoefte aan een dergelijk overzicht. Het overlijden van een naaste is een ingrijpende gebeurtenis, die helaas in veel gevallen ook administratieve lasten en kosten voor nabestaanden met zich meebrengt. Een overzicht waar je op kunt zoeken welke polissen de overledene heeft, zou een handig hulpmiddel zijn. Aan het maken van zo’n overzicht zitten echter haken en ogen. Wie zijn de nabestaanden? Wie mogen dat overzicht gebruiken en hoe identificeren zij zich? En er zijn meer (technische) complicaties bij het realiseren van een dergelijk overzicht.
Ik heb daar contact over gehad met het Verbond van Verzekeraars. Het Verbond van Verzekeraars heeft aan mij bevestigd dat het op dit moment technisch niet haalbaar is om een uitputtend verzekeringsoverzicht te realiseren waar nabestaanden toegang toe krijgen in geval van overlijden.
Het Verbond heeft in april 2018 een test gelanceerd, in de vorm van een website, om consumenten een volledig en digitaal verzekeringsoverzicht te bieden. Uiteindelijk is deze test stopgezet. Het stopzetten hangt onder meer samen met het feit dat verzekeraars bij onder andere uitvaartverzekeringen geen Burgerservicenummer (BSN) en DigiD kunnen gebruiken, omdat er geen wettelijke grondslag bestaat op grond waarvan ze dat zouden mogen doen. Daardoor was het niet eenvoudig om de juiste verzekeringen online aan de juiste gebruiker te koppelen.
Dit is echter niet het enige probleem. Er bleken onvoldoende mogelijkheden voorhanden voor de bij de test aangesloten verzekeraars om hun aansluiting verder te optimaliseren en de website door te ontwikkelen tot een volwaardige dienst.
Er was al met al volgens het Verbond van Verzekeraars onvoldoende zekerheid dat de forse investering daadwerkelijk zou leiden tot een website met een lage drempel voor de consument en de garantie van een ruime dekking aan beschikbare verzekeringen. Volgens het Verbond van Verzekeraars zal de sector echter blijven zoeken naar andere mogelijkheden om een verzekeringsoverzicht te kunnen bieden.
Is het technisch mogelijk om het bestaan van uitvaartpolissen op te nemen in het pensioenoverzicht achter DigiD? Zo nee, waarom niet?
De website mijnpensioenoverzicht.nl, waar met behulp van DigiD toegang kan worden verkregen tot het pensioenoverzicht, wordt beheerd door de Stichting Pensioenregister. De Stichting Pensioenregister heeft mij laten weten dat het toevoegen van uitvaartpolissen aan het register technisch nu niet haalbaar is, omdat aan twee belangrijke voorwaarden niet wordt voldaan. Ten eerste is er geen sectorale standaard beschikbaar en ten tweede ontbreekt de mogelijkheid de polissen volledig geautomatiseerd beschikbaar te stellen. Los van de technische belemmeringen, zijn er ook inhoudelijke redenen om de uitvaartpolissen niet op te nemen. De Stichting Pensioenregister heeft mij gemeld dat het toevoegen van uitvaartpolissen niet past binnen de doelstellingen die met de website worden beoogd. Daarnaast is er geen wettelijke grondslag voor het op mijnpensioenoverzicht.nl tonen van het al dan niet bestaan van uitvaartpolissen, zoals die er wel is voor het tonen van informatie omtrent opgebouwde pensioenrechten.
Is het waar dat nabestaanden de waarde van een polis tot meer dan tien jaar na het overlijden kunnen claimen bij de verzekeraars? Is dat altijd zo of zijn er grote verschillen tussen verzekeraars?
Nee, het is niet zo dat nabestaanden de waarde van een polis tot meer dan tien jaar na het overlijden kunnen claimen bij verzekeraars. Uit artikel 7:985 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat vorderingen betreffende de uitkering van een uitvaartpolis in beginsel na vijf jaar verjaren, tenzij in de verzekeringsovereenkomst een langere verjaringstermijn is overeengekomen. Dat een vordering is verjaard, wil niet zeggen dat een verzekeraar niet alsnog een uitkering mag verstrekken. Het is mogelijk dat een verzekeraar hiertoe uit coulance bereid is. Het is aan de verzekeraar zelf om dit te bepalen.
Is het waar dat het vanuit de overheid niet mogelijk is om verzekeraars standaard een signaal te geven in het geval van overlijden. Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Gegevens over het overlijden van een persoon worden opgenomen in de Basisregistratie Personen (BRP), voor zover deze persoon in de BRP staat ingeschreven. Op basis van de Wet BRP is het mogelijk om overheidsorganen te autoriseren voor systematische gegevensverstrekking uit de BRP, voor zover dit noodzakelijk is voor de vervulling van hun taken. Daarnaast kunnen ook in het Besluit BRP aangewezen derden die werkzaamheden verrichten met een gewichtig maatschappelijk belang2, worden geautoriseerd voor systematische gegevensverstrekking uit de BRP. Bij deze vorm van gegevensverstrekking kunnen ook automatisch (spontaan) gegevens worden verstrekt, bijvoorbeeld over het overlijden. Verzekeraars die uitvaartpolissen aanbieden behoren echter tot geen van beide groepen.
Het desalniettemin toch overgaan tot systematische gegevensverstrekking zou dan ook in strijd zijn met de Wet BRP. Het is daarom juridisch niet mogelijk om verzekeraars die uitvaartpolissen aanbieden te autoriseren voor de geautomatiseerde verstrekking van gegevens uit de BRP in het geval van overlijden.
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij gemeld dat het gebrek aan juridische mogelijkheden om automatisch gegevens over het overlijden van een persoon verstrekt te krijgen, voor de bij hen aangesloten verzekeraars een belangrijk knelpunt vormt. Ik ben bereid daarover in gesprek te gaan. Daarnaast is door de Minister van Financiën in het algemeen overleg Financiële markten op 12 juni 2019 toegezegd, gezamenlijk met BZK in overleg te treden om te kijken of er mogelijkheden zijn, eventueel buiten de BRP om, om een signaal uit te laten gaan in het geval van overlijden van een verzekerde. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten ideeën te hebben over hoe dat te realiseren zou zijn. Ik zal mij daarover laten informeren, zodat dit meegenomen kan worden in de gesprekken met het Verbond van Verzekeraars.
Kunt u uitleggen op welke andere wijzen de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor verzekeraars een beletsel vormt om nabestaanden de mogelijkheid te geven polissen van overledenen te achterhalen? Bent u bereid eventuele beletsels weg te nemen?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is niet van toepassing op de gegevens van overleden personen. In dit opzicht vormt de AVG aldus geen beletsel voor verzekeraars en nabestaanden om de gegevens van overleden personen te verwerken om eventuele verzekeringspolissen van deze overleden personen te achterhalen. Wel dient uiteraard zorgvuldig met deze gegevens te worden omgegaan.
Voor zover er bij het achterhalen van polissen van overledenen persoonsgegevens van levende personen, zoals de nabestaanden, worden verwerkt, is de AVG wel van toepassing. Er dient dan te worden voldaan aan de voorwaarden die in de AVG worden gesteld aan de verwerking van persoonsgegevens, zoals het bestaan van een grondslag voor de verwerking. Deze grondslag kan in het geval dat persoonsgegevens van een nabestaande worden verwerkt bijvoorbeeld toestemming van de nabestaande zijn.
Ik heb op dit moment niet de indruk dat de AVG een beletsel vormt om het bestaan van uitvaartpolissen van overledenen te achterhalen. Ik zie daarom ook geen aanleiding om wettelijke maatregelen te nemen. De AVG geldt gelijkelijk voor alle organisaties, publiek en privaat, en zij hebben alle de plicht om aan de kaders die de AVG stelt te voldoen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de verzekeraars om aan de AVG te voldoen en het toezicht op de naleving daarvan ligt bij de Autoriteit persoonsgegevens als toezichthouder.
Bent u bereid verzekeraars te vragen een voorlichtingscampagne te starten betreffende de zoekservice «Verloren polissen» van het Verbond van Verzekeraars? Kunt u het antwoord toelichten?
Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat het zelf al op vele verschillende manieren voorlichting verschaft over het bestaan van de zoekservice «verloren polissen». Zo bestaat er een goed toegankelijke site die goed vindbaar is via de reguliere zoekmachines, wordt de service door het Verbond actief gepromoot, onder meer onder uitvaartverzorgers en organisaties als de Branchevereniging Gecertificeerde Nederlandse Uitvaartverzorgers (BGNU) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), en wordt de service door het Verbond standaard genoemd bij de beantwoording van vragen vanuit de media. Daarnaast bestaat er het beeld bij het Verbond zelf dat de zoekservice al brede bekendheid geniet binnen de uitvaartsector. Ik ben daarom van mening dat een voorlichtingscampagne gezien de al ondernomen activiteiten weinig toegevoegde waarde zou hebben.
De monitoring van de afschaffing van de BPM-teruggaveregeling op het doelgroepenvervoer |
|
Sophie Hermans (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Kamer tijdens de behandeling van het Belastingplan 2019 heeft gevraagd de effecten van het afschaffen van de BPM-teruggaveregeling op het zorg- en doelgroepenvervoer en de aanschaf van nieuwe (nulemissie-)taxibusjes voor het doelgroepenvervoer te monitoren? Kunt u aangeven welke stappen/gesprekken er in het afgelopen half jaar zijn gezet/gevoerd in het kader van deze monitor? Welke inzichten heeft de monitor tot nu toe opgeleverd?
Op 15 november 2018 heeft uw Kamer de motie van het lid Van Weyenberg aangenomen.1 Deze motie is tweeledig. Ten eerste verzoekt uw Kamer het kabinet te monitoren of er voldoende en tijdig aanbod is van zeer zuinige en emissievrije voertuigen voor het zorg- en doelgroepenvervoer. Daarnaast verzoekt uw Kamer het kabinet om samen met relevante departementen, waaronder het Ministerie van VWS en partijen zoals gemeenten en aanbieders van zorg- en doelgroepenvervoer, de effecten van deze maatregel te monitoren, maatregelen te nemen als sprake is van onvoorziene effecten en uw Kamer hier voor de behandeling van het wetsvoorstel pakket Belastingplan 2020 over te informeren. De afschaffing van de BPM-teruggaafregeling voor taxi’s en openbaar vervoer treedt op 1 januari 2020 in werking. Het is niet mogelijk om onvoorziene effecten te monitoren van een maatregel die nog in werking moet treden. In deze beantwoording kan het kabinet daar dan ook nu niet op ingaan.
Ten behoeve van de monitoring van het aanbod heb ik inmiddels contact gelegd met relevante partijen waaronder het Ministerie van VWS, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Rijkswaterstaat en het Gemeentelijk Netwerk voor Mobiliteit en Infrastructuur (GNMI). Daarnaast is contact gelegd met Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV). Uit deze gesprekken kwam naar voren dat er voor taxivervoer met reguliere straattaxi’s en personenbusjes voldoende zeer zuinige en emissievrije alternatieven lijken te zijn. Het aanbod van elektrische auto’s is immers goed en neemt toe.2 Voor specifiek taxibusjes met rolstoelplaatsen zijn de eerste inzichten dat het aanbod van zeer zuinige of emissievrije voertuigen beperkter is maar wel aanwezig. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om onder meer de elektrische Volkswagen E-Crafter, de Nissan Evalia E-NV200 en de Mercedes eVito geschikt te maken voor het vervoer van personen in een rolstoel. De aanschafkosten van deze voertuigen zijn hoger, tegelijkertijd kunnen de verbruikskosten lager uitvallen door lagere onderhoudskosten en omdat elektrisch laden in de meeste gevallen goedkoper is dan rijden op benzine of diesel. Deze volledig elektrische alternatieven voor rolstoelvervoer hebben een actieradius van zo’n 150 km per batterijlading. Tevens is het voor veel taxi-exploitanten van belang dat het totaalgewicht van het voertuig niet hoger is dan 3.500 kg, anders is voor de chauffeur een ander type rijbewijs noodzakelijk. Een regulier B-rijbewijs volstaat dan niet meer. Het gewicht van de accu kan ertoe leiden dat, om onder 3.500 kg te blijven, het aantal rolstoelplaatsen in een elektrisch voertuig lager is, bijvoorbeeld twee in plaats van drie. Voor de behandeling van het Belastingplan 2020 komt het kabinet uitgebreider terug op het aanbod van zeer zuinige en emissievrije voertuigen voor doelgroepenvervoer.
Het afschaffen van de BPM-teruggaaf voor taxi’s en openbaar vervoer per 2020 betekent dat bij aanschaf en eerste registratie van een nieuw voertuig BPM verschuldigd is. De maatregel raakt niet het bestaande wagenpark maar alleen aanschaf en registratie van een nieuw voertuig. Ook verplicht deze maatregel taxi-exploitanten niet tot het vervangen van voertuigen. Het is aan individuele taxi-exploitanten om, bij een natuurlijke vervangingsmoment, aan de hand van hun specifieke business case te bepalen welk voertuig het beste kan worden aangeschaft vanaf 2020.
Kunt u zich herinneren dat u bij de behandeling van het Belastingplan 2019 in de Eerste Kamer heeft aangegeven: «Het gaat hier om taxibedrijven en niet om het vervoer van en naar het ziekenhuis. Alleen voor het ziekenhuis blijft gewoon vrijgesteld»?1 Kunt u aangeven op welke manier u dit onderscheid heeft geregeld of gaat regelen?
Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2019 heb ik aangegeven dat de teruggaafregeling voor rolstoelbusjes, die worden gebruikt voor rolstoelvervoer van en naar zorginstellingen in groepsverband, in stand blijft. Dit betreft een wezenlijk andere regeling dan de teruggaafregeling voor taxi’s en openbaar vervoer, die met ingang van 1 januari 2020 wordt afgeschaft. De teruggaafregeling voor rolstoelbusjes is geregeld in artikel 15, lid 1, onderdeel g van de Wet BPM 1992 en artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit BPM 1992. Voor de toepassing van deze regeling geldt een aantal cumulatieve voorwaarden. Zo dient de auto te beschikken over voorzieningen voor rolstoelen en mag het voertuig enkel worden gebruikt voor het vervoer van rolstoelgebruikers van en naar een zorginstelling. Bij deze regeling zijn geen taxi-exploitanten betrokken, maar dient de zorginstelling die in het bezit is van een rolstoelbusje zelf het teruggaafverzoek in bij de Belastingdienst.
Kunt u aangeven wat het aanbod is van nulemissievoertuigen voor het zorg- en doelgroepenvervoer? Kunt u tegelijkertijd aangeven welke bereikbaarheidsrange deze voertuigen hebben?
Zie antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met de situatie dat, door het beschikbaar maken van een elektrisch rijdende bus voor rolstoelgebruikers, het totaalgewicht van de bus boven de 3.500 kg komt (door de lift en stellage om de rolstoel vast te zetten en door de benodigde accu’s) en de chauffeurs daarmee een ander rijbewijs nodig hebben om deze bus te mogen besturen? Heeft u met deze situatie en met de extra kosten rekening gehouden bij de implementatie van het voorstel? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is beschreven is het aan individuele taxi-exploitanten om, op een natuurlijk vervangingsmoment, te bepalen welk voertuig het beste past bij de specifieke business case rekening houdend met de afschaffing van de BPM-teruggaafregeling per 1 januari 2020.
Kunt u toelichten waarom de vergroeningsopgave ontbreekt in de onlangs door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gepresenteerde vernieuwingsagenda voor doelgroepenvervoer en openbaar vervoer «Iedereen Onderweg»2? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de vergroeningsopgave onderdeel wordt van de uitvoering van de agenda?
De focus van Iedereen Onderweg ligt op de reiziger en het bereiken van merkbare verbetering op een zestal thema’s die door reizigers zelf zijn aangekaart. Aan vergroening van het openbaar vervoer en het doelgroepenvervoer wordt reeds gewerkt, bijvoorbeeld via het Bestuursakkoord en convenant Zero-emissie doelgroepenvervoer, die door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, gemeenten, aanbieders doelgroepenvervoer én producenten van vervoersmiddelen zijn ondertekend. In dit convenant en bijbehorende bestuursakkoord hebben verschillende aanbieders van doelgroepenvervoer, voertuigleveranciers en gemeentelijke koepelorganisaties zich gecommitteerd aan de doelstelling dat het doelgroepenvervoer in 2025, of zoveel eerder als mogelijk, volledig emissievrij is. Deze partijen zijn ook grotendeels betrokken bij Iedereen Onderweg, hetgeen voor verbinding tussen beide trajecten zorgt. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om de vergroeningsopgave als expliciet doel in de vernieuwingsagenda voor doelgroepenvervoer en openbaar vervoer «Iedereen Onderweg» mee te nemen.
Intimidatie van toezichthouders door de vee- en vleessector |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat een keuringsarts van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) is neergeslagen door de eigenaar van het slachthuis waar zij aan het werk was, zoals de politie heeft bevestigd aan RTL Nieuws?1
Ik vind iedere vorm van agressie of geweld tegen medewerkers van de NVWA onaanvaardbaar. Medewerkers in dienst van de overheid moeten ongestoord en veilig hun werk kunnen uitvoeren. Mijn medeleven gaat uit naar de betrokken NVWA-dierenarts en haar collega’s.
Wanneer werd u geïnformeerd dat een van de keuringsartsen van de NVWA een klap tegen haar hoofd heeft gekregen toen zij toezicht probeerde te houden in een slachthuis?
Ik ben dezelfde dag geïnformeerd.
Is het waar dat het bedrijf is stilgelegd tot dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de NVWA en het slachthuis?
Ja, de NVWA heeft op 26 april jl. per direct haar werkzaamheden op het bedrijf gestaakt en de erkenning van het bedrijf geschorst.
Waarom geldt er geen zero tolerance-beleid voor geweld tegen toezichthouders?
Geweld tegen mensen met een publieke taak is ontoelaatbaar. Dat betekent dat er zero-tolerance beleid is voor geweld tegen toezichthouders. Aangifte wordt door de politie altijd opgenomen en met prioriteit behandeld. Het OM vordert 200% strafverzwaring in zijn beoordeling van de ernst van het feit, zoals ook opgenomen is in de strafvorderingsrichtlijnen van het OM.
In dit concrete geval zijn daarnaast de werkzaamheden direct gestaakt en is de erkenning van het bedrijf tijdelijk geschorst, zodat er niet meer geslacht mocht worden.
Wat zou het gesprek tussen de NVWA en het slachthuis moeten opleveren?
Op 7 mei jl. heeft de eigenaar van het slachthuis in een gesprek verantwoording afgelegd over zijn gedrag aan vertegenwoordigers van de NVWA. Daarnaast heeft hij de NVWA schriftelijke garanties gegeven die er voor moeten zorgen dat herhaling wordt voorkomen. Toezichthouders van de NVWA moeten te allen tijde onder normale en veilige omstandigheden en op adequate wijze hun werkzaamheden op het bedrijf kunnen uitvoeren.
Kunt u bevestigen dat de eigenaar van dit slachthuis in 2017 en in 2018 is beboet voor het aanvoeren van koeien die kreupel en ziek waren?
In 2017 en 2018 zijn overtredingen op dit slachthuis vastgesteld die hebben geleid tot een boeterapport in verband met de aanvoer van niet-transportwaardige runderen.
Onderschrijft u de analyse dat de eerdere boetes naar alle waarschijnlijkheid slechts het topje van de ijsberg waren, en dat dit slachthuis naar alle waarschijnlijkheid wel vaker de regels overtrad? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Mijn beeld over de naleving bij dit slachthuis is gebaseerd op de constateringen van de inspecteurs van de NVWA. Ik kan van geen enkel bedrijf uitsluiten dat het regels overtreedt op momenten dat er geen toezichthouder aanwezig is om dit waar te kunnen nemen.
Waarom gaat de NVWA in gesprek met de eigenaar van een slachthuis die al vaker heeft laten zien de toch al beperkte regels omtrent dierenwelzijn niet te respecteren?
Het geweld tegen de medewerker van de NVWA was de aanleiding voor het gesprek. Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Wat moet er precies gebeuren voordat u zegt: dit slachthuis gaat dicht en blijft dicht?
Vanwege dit incident heeft de NVWA de erkenning van het slachthuis met onmiddellijke ingang geschorst. Een schorsing moet proportioneel zijn, dat wil zeggen, niet langer duren dan strikt noodzakelijk om tot naleving te komen. Daarom is de schorsing vanaf 20 mei opgeheven nadat in het gesprek met de ondernemer aanvullende afspraken zijn gemaakt om de veiligheid van de NVWA-medewerkers te garanderen. Onder deze voorwaarden valt onder andere de afspraak dat de eigenaar niet aanwezig mag zijn op het moment dat er NVWA-medewerkers op het terrein van het slachthuis zijn en dat de NVWA-inspecties tot nader order door twee medewerkers uitgevoerd zullen worden, op kosten van het bedrijf. Het permanent sluiten van een slachthuis kan alleen in uitzonderlijke gevallen waarin volstrekt duidelijk is dat de regelgeving over de volle breedte blijvend zal worden overtreden. Daar is in dit geval geen sprake van.
Kunt u bevestigen dat het geweld tegen de keuringsarts volgde op een discussie tussen de eigenaar van het slachthuis en de keuringsarts over de keuring van een koe?
In deze casus is door een medewerker van de NVWA en de NVWA aangifte gedaan van mishandeling door iemand in het slachthuis. De verdachte is aangehouden. Over de toedracht of de achtergrond van de verdachte kan ik in het belang van het lopende onderzoek geen verdere mededelingen doen.
Vindt u dat een te controleren bedrijf zich mag bemoeien met het werk, de afwegingen en de beslissingen van de toezichthouder? Zo ja, waarom?
Betrokkenen van een te controleren bedrijf mogen een toezichthouder niet beïnvloeden in zijn toezichthoudende werkzaamheden. Wel kunnen zij hun kant van het verhaal vertellen. Zo kan het bedrijf ter plekke door de toezichthouder gehoord worden en kan dit worden vastgelegd in het rapport van bevindingen. Ook kan het bedrijf naderhand zijn zienswijzen naar voren brengen tegen voornemens tot het opleggen van bestuurlijke boetes of bezwaar of beroep tegen sanctiebesluiten indienen.
Hoe verklaart u dat er überhaupt een discussie kan ontstaan tussen de dienstdoende toezichthouder en een medewerker of de eigenaar van het bedrijf dat gecontroleerd wordt?
Toezichthouders houden doorgaans toezicht op bedrijven die op dat moment in productie zijn. Dit betekent dat er ook medewerkers van het bedrijf aanwezig zijn en het in sommige gevallen ook noodzakelijk is om hen te betrekken bij het toezicht. Juist wanneer de toezichthouder overtredingen constateert is het vaak zinvol om deze met de medewerkers van het bedrijf te bespreken om verbetering te realiseren of herhaling te voorkomen. Dat niet iedereen het prettig vindt om aangesproken te worden op overtredingen spreekt daarbij voor zich. Dit is echter nooit een argument voor enige vorm van agressie of geweld.
Hoe vaak komt het voor dat een medewerker of de eigenaar van een bedrijf in de vee- en vleessector bij een controle dan wel regulier toezicht in discussie gaat of zich bemoeit met het werk van de NVWA-inspecteur die toezicht uitoefent op een bedrijf?
De NVWA houdt hier geen registratie van bij.
Is het hinderen van een NVWA-inspecteur of -toezichthouder door het betrokken bedrijf door bemoeienis of anderszins een strafbaar feit, zoals ook het hinderen van de politie door bemoeienis of anderszins een strafbaar feit is?
Ja, dat is een strafbaar feit. Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het opzettelijk beletten, belemmeren of verijdelen van een handeling ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift door een opsporings- of toezichtambtenaar wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie
Zo nee, bent u bereid het hinderen van een NVWA-inspecteur of -toezichthouder door het te controleren bedrijf, door bemoeienis of anderszins, strafbaar te stellen ten behoeve van de veiligheid en de onafhankelijkheid van NVWA-medewerkers?
Zie mijn antwoord bij vraag 14.
Deelt u de mening dat geweld tegen, en bedreiging en intimidatie van toezichthouders onacceptabel en ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties zet u op deze geweldpleging tegen de toezichthouder?
Ja. De werkzaamheden op het bedrijf zijn onmiddellijk gestaakt en de erkenning van het bedrijf is geschorst (zie ook mijn antwoord op de vragen 5 en 9) gegeven dat een dergelijk incident zich niet zou herhalen. Daarnaast is aangifte gedaan en zal eventuele geleden schade worden verhaald op degene die het geweld tegen de medewerkster heeft gebruikt.
Kunt u bevestigen dat het geweld tegen de keuringsarts in het slachthuis in Drachten geen op zichzelf staand incident is, maar dat het vaker voorkomt dat een NVWA-inspecteur (thuis) wordt bedreigd, geschopt, geslagen, van de weg wordt gereden, wordt gestoken met een hooivork en moet rennen voor zijn veiligheid?2 3
Ja, het komt helaas vaker voor dat agressie en geweld tegen NVWA-inspecteurs wordt gebruikt.
Kunt u bevestigen dat inspecteurs zelfs kogelbrieven krijgen en met hun hele gezin moeten onderduiken?4
Ja, helaas zijn er enkele gevallen van dusdanig erstige bedreigingen dat ingrijpende beveiligingsmaatregelen in de persoonlijke levenssfeer van de betroffen inspecteurs en hun gezinnen getroffen moesten worden.
Kunt u bevestigen dat de NVWA het meestal niet naar buiten brengt als zoiets is gebeurd en dat het dus vaker voorkomt dan gedacht?5
De NVWA brengt niet elke casus van agressie en geweld individueel naar buiten, mede omdat dit niet altijd in het belang van de veiligheid van de medewerker of het strafrechterlijke onderzoek is. In het NVWA-jaarverslag 2017 is wel het aantal gemelde incidenten opgenomen. Bij de publicatie hiervan is juist extra aandacht voor dit onderwerp gevraagd6.
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen tien jaar gedaan van a) hinderen van een inspecteur of keuringsarts tijdens het uitoefenen van zijn taak b) intimidatie van een inspecteur of keuringsarts c) bedreiging van een inspecteur of keuringsarts en d) fysiek geweld tegen een inspecteur of keuringsarts?
Bij de registratie van incidenten wordt deze categorisering niet toegepast. Gegevens over gemelde incidenten op het gebied van agressie en geweld zijn beschikbaar vanaf 2015. Daarvoor werd dit niet op een eenduidige wijze bijgehouden.
2015
2016
2017
2018
Aantal gemelde incidenten persoonlijke beveiliging (persoonsbeveiliging en agressie en geweld)
53
85
77
76
Wordt er altijd melding gedaan als bovengenoemde situaties zich voordoen? Zo ja, hoe weet u zo zeker dat alle NVWA-medewerkers zich vrij voelden het te melden als zij werden gehinderd, geïntimideerd of bedreigd en dat zij de situatie daadwerkelijk hebben gemeld? Zo nee, hoe vaak hebben bovengenoemde situaties zich de afgelopen tien jaar in werkelijkheid voorgedaan?
Het is NVWA-beleid dat alle incidenten met agressie of geweld worden gemeld. Dit is vastgelegd in een procedure. Het melden wordt gestimuleerd door middel van opleiding en voorlichting. Echter, evenals bij vergelijkbare organisaties, bestaat ook binnen de NVWA het vermoeden dat niet alle incidenten (onverwijld) worden gemeld. Hoe groot dit aantal is, valt niet met zekerheid te zeggen.
Opvolging van incidenten die niet werden gemeld, maar later alsnog in beeld kwamen, laat zien dat daaraan verschillende redenen ten grondslag liggen (bijv. eigen beoordeling ernst incident, administratieve last die melding meebrengt, er is reeds aangifte gedaan/contact met de politie, twijfel over nut van het melden).
Bij wie kunnen of moeten inspecteurs of keuringsartsen melding doen als zij worden gehinderd, geïntimideerd, bedreigd of nog erger?
Intimidatie of bedreiging wordt direct aan de leidinggevende gemeld. Indien nodig wordt direct de hulp van de politie ingeroepen.
Kunt u bevestigen dat een NVWA-inspecteur of keuringsarts vaak alleen is op het bedrijf dat hij/zij moet controleren, en in elk geval op kleine en middelgrote slachterijen altijd alleen aan het werk is?
Ja.
Vindt u dit verantwoord, gelet op de veiligheid en de onafhankelijkheid van deze medewerkers?
NVWA-inspecteurs zijn professionals die in staat zijn zelfstandig hun werk uit te voeren. Wanneer er redenen zijn om op voorhand aan te nemen dat een inspectie door één inspecteur tot een onveilige situatie leidt, dan wordt de inspectie door twee medewerkers uitgevoerd of kan hulp van de politie ingeschakeld worden.
Zouden de inspecteurs en keuringsartsen hun inspecties en controles liever met zijn tweeën uitvoeren? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker? Heeft u dit aan de medewerkers zelf gevraagd? Zo ja, waarom stelt u de veiligheid en onafhankelijkheid van NVWA-medewerkers niet voorop en gaat u over op een werkwijze waarbij inspecties en keuringen altijd door een team van minstens twee mensen worden uitgevoerd?
Het komt voor dat inspecteurs hun werk liever met z’n tweeën zouden willen doen dan alleen. De reden dat dit niet gebeurt is dat dit geen effectieve inzet van de schaarse NVWA-capaciteit is en staat ook los van veiligheid en onafhankelijkheid. Zoals hierboven aangegeven worden andere maatregelen getroffen wanneer die in het gedrang zijn.
Bent u voornemens dit slachthuis onder verscherpt toezicht te plaatsen, waarbij inspecties en controles voortaan met twee medewerkers worden uitgevoerd?
Zie mijn antwoord op vraag 4 en 5. Een van de voorwaarden voor het opheffen van de tijdelijke schorsing van de erkenning van het bedrijf is dat het toezicht voorlopig door twee NVWA-medewerkers wordt uitgevoerd. De kosten voor deze tweede medewerker worden aan het bedrijf doorbelast.
Kunt u bevestigen dat voor boerderij-inspecties geldt dat soms al van tevoren agressieproblemen worden verwacht en dat dan de politie wordt meegevraagd door de NVWA?6
Indien bekend is dat de veiligheid van inspecteurs in gevaar kan komen door agressie en geweld van een gecontroleerde of de toegang tot het bedrijf niet mogelijk is, wordt politie vooraf gevraagd om te assisteren. Indien dit ter plaatse blijkt wordt de politie gebeld.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat de NVWA de politie mee wilde hebben op een inspectie? Kunt u toelichten wat de betreffende aanleidingen daarvoor waren?
Sinds 2012 wordt gemiddeld 35 keer per jaar door de politie assistentie verleend bij een inspectie van de NVWA. De ondersteuning is over het algemeen op verzoek van de NVWA; de politie registreert niet de specifieke aanleidingen.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat de NVWA de politie mee wilde hebben op een herinspectie? Kunt u dit toelichten wat de betreffende aanleidingen daarvoor waren?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde aantal.
Hoe vaak had de politie geen capaciteit beschikbaar om deze verzoeken te kunnen inwilligen?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen.
Hoe vaak is de (her-)inspectie daardoor afgeblazen?
Hierover worden geen gegevens geregistreerd.
Hoe vaak is de (her-)inspectie toch doorgezet, zonder aanwezigheid van de politie?
Hierover worden geen gegevens geregistreerd.
Op hoeveel boerderijen verwacht de NVWA geconfronteerd te kunnen worden met problemen in de sfeer van hinderen bij het werk, intimidatie, bedreiging en geweld?
Op hoeveel bedrijven problemen in de sfeer van hinderen bij het werk, intimidatie, bedreiging of geweld verwacht wordt, is niet met zekerheid te zeggen. Wel houdt de NVWA historische gegevens bij die voor dergelijke gevallen mogelijk een voorspellende waarde kunnen hebben.
Kunt u toelichten hoe dit cijfer zich verhoudt tot de toezichtintensiteit van slechts 2% tot 3% van de primaire bedrijven per jaar? Reflecteert het cijfer de ervaringen van de NVWA op de veehouderijbedrijven waar zij daadwerkelijk is geweest? Zo ja, welke extrapolatie naar de veehouderij als geheel moet er dan nog worden gemaakt? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. Zoals aangegeven bij vraag 33 heb ik geen gegevens om deze vergelijking mee uit te kunnen voeren. Daarbij geldt dat door het risicogebaseerde toezicht er relatief vaker bedrijven worden bezocht waar iets aan de hand is, waarmee deze groep geen representatief beeld geeft voor de gehele populatie.
Erkent u dat zonder extrapolatie geen compleet beeld kan worden gevormd van de daadwerkelijke omvang van het probleem van intimidatie, bedreiging en geweld door veehouders jegens de toezichthouder, gelet op het feit dat jaarlijks 97% tot 98% van de primaire bedrijven buiten beeld blijft bij reguliere inspecties?
Zoals aangegeven bij vraag 33 heb ik geen gegevens om deze vergelijking mee uit te kunnen voeren.
Hoeveel diertransporten vinden er plaats op jaarbasis, uitgesplitst per diersoort en per bestemming? Hoeveel hiervan worden ter plekke gecontroleerd door een NVWA-medewerker?
Nationale transporten (binnen Nederland) worden niet structureel geregistreerd.
Alle internationale transporten met levende dieren, met uitzondering van eendagskuikens, worden vooraf door de NVWA gecontroleerd, en worden met een goedgekeurd certificaat in TRACES geregistreerd. Eendagskuikens en broedeieren worden steekproefsgewijs gecontroleerd. Daarnaast vinden er risico-gebaseerd en steekproefsgewijs wegcontroles plaats op nationale en internationale transporten.
Hieronder treft u een overzicht aan van de verschillende zendingen die in de afgelopen jaren in TRACES zijn geregistreerd. Ik merk hierbij ter toelichting op dat een transport uit meerdere zendingen kan bestaan.
België
992
999
891
Bulgarije
26
27
10
Denemarken
383
411
333
Duitsland
1.737
1.837
1.935
Estland
18
10
24
Finland
255
216
203
Frankrijk
1.207
766
488
Griekenland
10
17
15
Hongarije
174
282
320
Ierland
227
260
256
Italië
1.047
990
1.074
Kroatië
14
10
9
Letland
3
11
6
Litouwen
1
14
8
Luxemburg
23
11
12
Malta
22
10
4
Oostenrijk
259
301
303
Polen
328
339
293
Portugal
163
237
190
Roemenië
23
14
38
Slovenië
16
43
5
Slowakije
96
120
139
Spanje
1.038
1.051
1.164
Tsjechië
46
34
75
Verenigd Koninkrijk
2.030
2.507
2.441
Zweden
1.076
1.178
967
11.214
11.695
11.203
3e Landen
23.469
24.746
23.831
België
2.366
2.839
2.703
Bulgarije
1
17
15
Cyprus
1
Denemarken
2
3
3
Duitsland
1.009
1.773
932
Estland
1
2
8
Frankrijk
88
57
77
Griekenland
5
8
12
Hongarije
136
228
133
Ierland
7
5
10
Italië
149
75
72
Kroatië
8
40
30
Letland
28
27
33
Litouwen
3
6
12
Luxemburg
3
3
6
Malta
1
10
Oostenrijk
1
1
2
Polen
124
401
370
Portugal
8
17
18
Roemenië
43
58
42
Slovenië
7
6
Slowakije
7
12
6
Spanje
287
509
457
Tsjechië
8
4
12
3e landen
783
1.503
1.139
België
2.243
2.466
2.327
Bulgarije
9
13
8
Cyprus
1
Denemarken
1
Duitsland
32.016
28.549
22.400
Frankrijk
82
136
98
Griekenland
55
7
3
Hongarije
304
213
22
Ierland
2
2
4
Italië
588
545
469
Kroatië
286
242
201
Litouwen
3
1
3
Luxemburg
108
77
70
Malta
2
Oostenrijk
33
48
59
Polen
1.019
608
398
Portugal
33
7
6
Roemenië
272
250
123
Slovenië
64
90
73
Slowakije
19
7
13
Spanje
423
526
1.191
Tsjechië
17
13
6
Verenigd Koninkrijk
5
5
5
3e landen
30
38
127
België
557
712
611
Bulgarije
3
Cyprus
1
1
Denemarken
4
3
2
Duitsland
324
400
303
Estland
1
1
1
Frankrijk
272
226
162
Griekenland
3
1
Hongarije
7
6
4
Ierland
5
1
2
Italië
2
4
3
Letland
2
2
Litouwen
1
Luxemburg
10
4
5
Oostenrijk
6
4
1
Polen
1
Portugal
3
2
4
Roemenië
2
3
2
Slovenië
Slowakije
1
1
Spanje
2
2
Tsjechië
6
3
3
Verenigd Koninkrijk
17
25
28
Zweden
1
1
1
3e landen
7
9
16
België
6.516
4.388
3.698
Bulgarije
Cyprus
3
4
7
Denemarken
13
17
11
Duitsland
7.135
6.965
6.736
Estland
2
Finland
6
33
12
Frankrijk
202
152
138
Griekenland
1
Hongarije
2
5
2
Ierland
7
1
Italië
36
35
35
Kroatië
1
1
Litouwen
18
56
28
Luxemburg
8
7
6
Malta
3
6
3
Oostenrijk
60
95
85
Polen
1.176
1.246
1.202
Portugal
3
3
4
Roemenië
1
Slovenië
1
3
Spanje
54
118
99
Tsjechië
1
3
8
Verenigd Koninkrijk
231
142
140
Zweden
8
8
9
3e landen
487
468
354
België
53
20
31
Bulgarije
2
Cyprus
5
Denemarken
3
5
2
Duitsland
65
63
89
Estland
2
Finland
2
Frankrijk
76
70
38
Griekenland
1
1
Hongarije
7
11
3
Ierland
4
2
4
Italië
15
12
20
Kroatië
1
4
Letland
4
1
3
Litouwen
1
Luxemburg
10
1
Oostenrijk
6
3
1
Polen
12
7
5
Portugal
3
2
2
Roemenië
2
2
3
Slovenië
Slowakije
2
2
Spanje
12
12
8
Tsjechië
10
14
5
Verenigd Koninkrijk
40
35
52
Zweden
8
2
5
342
266
278
3e landen
36
13
20
België
1.422
1.535
1.601
Bulgarije
107
50
3
Cyprus
1
1
2
Denemarken
75
44
66
Duitsland
2.970
3.642
4.224
Estland
12
21
20
Finland
49
79
117
Frankrijk
470
400
465
Griekenland
1
2
Hongarije
154
221
172
Ierland
290
273
364
Italië
375
425
527
Kroatië
9
7
9
Letland
9
12
8
Litouwen
9
15
15
Luxemburg
3
1
Malta
1
6
3
Oostenrijk
99
117
54
Polen
98
88
119
Portugal
74
116
142
Roemenië
6
6
Slovenië
10
12
14
Slowakije
18
16
26
Spanje
689
715
777
Tsjechië
81
133
112
Verenigd Koninkrijk
4.872
4.849
4.728
Zweden
34
117
137
3e Landen
338
363
361
België
4.331
4.557
5.224
Denemarken
475
445
479
Duitsland
6.620
6.115
6.209
Estland
126
80
118
Finland
1
Frankrijk
394
495
397
Hongarije
36
18
9
Ierland
122
181
212
Italië
11
6
5
Letland
129
122
129
Litouwen
64
66
51
Luxemburg
420
450
505
Malta
Oostenrijk
10
8
10
Polen
114
53
42
Roemenië
Slowakije
39
14
13
Spanje
9
8
12
Tsjechië
149
157
197
Verenigd Koninkrijk
39
61
73
Zweden
3
6
3e landen
3
1
3
België
6.396
6.423
4.763
Denemarken
921
1.189
1.179
Duitsland
443
535
664
Frankrijk
131
143
78
Hongarije
30
52
25
Ierland
2
Kroatië
1
Luxemburg
1
Oostenrijk
1
Polen
3
Portugal
1
Spanje
1
5
Tsjechië
4
6
5
Verenigd Koninkrijk
11
11
10
3e landen
16
28
16
België
179
90
73
Denemarken
6
4
5
Duitsland
146
127
138
Estland
19
22
32
Frankrijk
8
13
9
Griekenland
1
Hongarije
Ierland
22
29
9
Italië
1
Letland
3
1
2
Litouwen
5
2
Luxemburg
26
14
15
Oostenrijk
1
1
Polen
12
21
17
Roemenië
4
Slovenië
1
Spanje
3
3
Tsjechië
36
36
35
Verenigd Koninkrijk
116
63
84
Zweden
3e landen
1
België
4.957
6.147
7.587
Bulgarije
1
Denemarken
945
749
632
Duitsland
42.950
44.573
39.957
Finland
1
Frankrijk
547
803
751
Hongarije
4
Italië
1
Oostenrijk
3
5
Polen
187
17
11
Portugal
1
Spanje
2
2
8
Tsjechië
9
8
3
Verenigd Koninkrijk
463
371
313
Zweden
35
26
99
3e landen
2
België
196
285
205
Bulgarije
289
100
104
Cyprus
244
388
752
Denemarken
70
61
46
Duitsland
197
189
200
Estland
1
2
Finland
2
2
2
Frankrijk
68
74
82
Griekenland
3
3
3
Hongarije
303
519
899
Ierland
211
286
351
Italië
162
46
34
Kroatië
14
17
14
Letland
3
2
3
Litouwen
2
2
1
Luxemburg
2
1
Malta
1
Oostenrijk
13
14
12
Polen
125
287
676
Portugal
15
37
17
Roemenië
2.726
3.796
6.665
Slovenië
1
2
2
Slowakije
172
247
378
Spanje
773
837
761
Tsjechië
318
377
415
Verenigd Koninkrijk
105
111
96
Zweden
14
17
15
3e landen
17
12
21
Hoeveel overtredingen zijn er de afgelopen tien jaar geconstateerd bij diertransporten?
Sinds 2011 publiceert de NVWA jaarlijks haar controleresultaten in de MANCP-rapportages.8 Uit die cijfers blijkt het volgende:
Jaartal
Aantal wegcontroles
Aantal waarbij een overtreding is geconstateerd
2011
2.644
380
2012
2.273
360
2013
2.362
465
2014
1.822
430
2015
2.215
550
2016
3.629
1.105
2017
2.067
564
Hoeveel controles van diertransporten worden uitgevoerd door twee NVWA-medewerkers?
Alle controles van diertransporten door de vervoersteams worden uitgevoerd door twee NVWA-medewerkers.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker op basis van een risico-inschatting een dierenarts heeft meegevraagd naar een inspectie van een diertransport?
Hierover worden geen gegevens geregistreerd.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker tijdens een inspectie van een diertransport een dierenarts heeft opgeroepen?
Hierover worden geen gegevens geregistreerd.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker op basis van een risico-inschatting de politie heeft meegevraagd naar een inspectie van een diertransport?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker tijdens een inspectie van een diertransport de politie heeft ingeschakeld?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoeveel veemarkten vinden er plaats op jaarbasis, uitgesplitst per diersoort? Bij hoeveel hiervan is een NVWA-medewerker aanwezig?
Evenementen, inclusief markten moeten van tevoren gemeld worden bij de NVWA. Echter bij deze meldingen wordt de diercategorie niet apart bijgehouden.
Bekend is wel dat er jaarlijks 5 middelgrote tot grote paardenmarkten worden gehouden in Nederland. Op of rondom deze paardenmarkten zijn NVWA-medewerkers aanwezig. Veemarkten waar runderen, varkens, schapen en geiten verhandeld worden bestaan niet meer in Nederland.
Daarnaast worden op verschillende plaatsen in Nederland jaarmarkten gehouden waar een relatief klein aantal dieren aanwezig is. Deze jaarmarkten hebben vooral een toeristische functie. Op deze jaarmarkten is de NVWA niet structureel aanwezig.
Hoeveel overtredingen zijn er de afgelopen tien jaar geconstateerd bij veemarkten?
Controles op vee- en paardenmarkten worden niet standaard als aparte categorie vastgelegd. Voor de jaren 2016 en 2017 zijn wel aparte overzichten voor de paardenmarkten opgesteld. 2018 is nog in analyse.
Bij controles op paardenmarkten is in 2016 en 2017 het volgende vastgesteld:
2016: op 7 paardenmarkten welzijnsinspecties uitgevoerd.
2017: op 4 paardenmarkten welzijnsinspecties uitgevoerd.
Hierbij zijn geen overtredingen vastgesteld
2016: 97 inspecties uitgevoerd op 7 paardenmarkten; 76 inspecties betroffen geladen vervoermiddelen, 21 keer was er een lege wagen.
2017: 105 inspecties uitgevoerd op 9 paardenmarkten; 82 op geladen vervoermiddelen en 23 op lege wagens.
Hoeveel controles van veemarkten worden uitgevoerd door twee NVWA-medewerkers?
Controles op een paardenmarkt worden uitgevoerd door een dierenarts en een inspecteur van de NVWA.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker op basis van een risico-inschatting een dierenarts heeft meegevraagd naar een inspectie van een veemarkt?
Zie mijn antwoord bij vraag 45.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker tijdens een inspectie van een veemarkt een dierenarts heeft opgeroepen?
Zie mijn antwoord bij vraag 45.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker op basis van een risico-inschatting de politie heeft meegevraagd naar een inspectie van een veemarkt?
De politie registreert dit niet specifiek in de politiesystemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker tijdens een inspectie van een veemarkt de politie heeft ingeschakeld?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoeveel verzamelplaatsen zijn er, uitgesplitst per diersoort? Hoe vaak zijn deze door de NVWA gecontroleerd in de afgelopen tien jaar?
Deze gegevens zijn voor verzamelcentra en controleposten openbaar beschikbaar in de MANCP-jaarverslagen9, waarbij de cijfers voor 2018 moeten nog worden vastgesteld.
Aantal erkende VC’s1:
74
80
77
76
76
77
– varken
19
20
20
20
21
21
– rund
63
60
64
63
61
62
– schaap/geit
35
28
28
26
26
27
Aantal inspecties:
237
314
298
253
281
389
– varken
72
73
– rund
122
215
– schaap/geit
87
101
Een VC (=verzamelcentrum) kan voor meerdere diersoorten erkend zijn.
Aantal Controleposten:
4
4
4
5
5
5
– varken
1
1
1
– rund
3
3
3
– schaap/geit
1
1
1
Aantal inspecties:
4
8
7
11
7
5
– varken
2
1
– rund
5
3
– schaap/geit
1
Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd?
Jaartal
Aantal overtredingen
2012
20
2013
34
2014
23
2015
20
2016
6
2017
10
Hoeveel controles bij verzamelplaatsen worden uitgevoerd door twee NVWA-medewerkers?
De systeeminspectie erkenningonderhoud wordt door twee personen uitgevoerd. De indicatieve jaarlijkse bezoeknormering10 bij deze inspectie gaat uit van een inspectie van 2 uur per persoon. De overige inspecties en keuringen worden normaliter door een persoon uitgevoerd. Overigens worden de keuringen bij een aantal verzamelcentra voor export momenteel door twee toezichthouders uitgevoerd in het kader van het vier-ogenprincipe, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 12 juni jl. heb laten weten.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker op basis van een risico-inschatting een dierenarts heeft meegevraagd naar een inspectie van een verzamelplaats?
Inspecties en keuringen bij een verzamelcentrum worden in vrijwel alle gevallen door een dierenarts van de NVWA uitgevoerd.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker tijdens een inspectie van een verzamelplaats een dierenarts heeft opgeroepen?
Er vindt hiervan geen systematische registratie plaats bij de NVWA.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker op basis van een risico-inschatting de politie heeft meegevraagd naar een inspectie van een verzamelplaats?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker tijdens een inspectie van een verzamelplaats de politie heeft ingeschakeld?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vrijwillige brandweer onder druk: 'Geluk als we met zes man uitrukken'’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrijwillige brandweer onder druk: «Geluk als we met zes man uitrukken»»?1
Ja.
Deelt u de mening van de brandweer Nederland dat het huidige bestel qua menskracht de grens heeft bereikt? Zo nee, waarom niet?
Nee; dat vind ik te sterk uitgedrukt. Van een «grote leegloop» bij de (vrijwillige) brandweer is geen sprake. Ook de cijfers van het CBS tonen dit niet aan2. Wel krijg ik uit veiligheidsregio’s signalen dat er met name overdag sprake is van een beperktere beschikbaarheid van vrijwilligers. De situatie verschilt van regio tot regio.
Op welke manier ondersteunt u brandweer Nederland en de lokale brandweerkorpsen in het aantrekken van extra vrijwilligers?
Het Veiligheidsberaad is vorig jaar het programma Vrijwilligheid gestart waarin mijn ministerie participeert. Via dat programma worden onder meer ervaringen tussen regio’s uitgewisseld over manieren vrijwilligers aan te trekken, wordt bezien hoe in andere sectoren met vrijwilligheid wordt omgegaan, en wordt ook naar de situatie in andere landen gekeken. Ik steun ook onderzoek naar alternatieven op het gebied van taak- en inzetdifferentiatie om te zien of deze kunnen bijdragen aan effectieve en betaalbare brandweerzorg.
Wat vindt u van de oplossing van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, die aspirant brandvrijwilligers voorrang geven op een huurwoning? Zou u deze oplossing ook willen uitbreiden naar andere gemeenten? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur van een veiligheidsregio is de werkgever van het personeel van de veiligheidsregio en daarmee ook van de brandweerlieden. Het staat gemeentes vrij brandweervrijwilligers extra faciliteiten te bieden. In het programma Vrijwilligheid worden tussen veiligheidsregio’s ideeën en initiatieven gedeeld met het oog op een toereikende beschikbaarheid van vrijwilligers bij de brandweer. Ik zal de oplossing van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in het programma onder de aandacht brengen.
Welke andere oplossingen ziet u teneinde het aantal vrijwillige brandweermensen op peil te houden, en ook specifiek in regio’s waar veel sprake is van krimp en vergrijzing?
Binnen het programma Vrijwilligheid wordt onderzoek gedaan hoe een betere aansluiting kan worden gerealiseerd tussen behoefte aan en aanbod van vrijwilligers. Daarbij wordt ook onderscheid gemaakt tussen oplossingen voor de korte en de lange termijn. Mijn ministerie is bij dat programma betrokken.
Hoeveel acute problemen zijn er al ontstaan door een gebrek aan vrijwilligers? Wat voor aard waren deze problemen? Wat doet u teneinde deze acute problemen zoveel mogelijk te voorkomen? Welke rol ziet u hierbij voor u zelf als stelselverantwoordelijke?
Ik beschik niet over een overzicht van acute problemen als gevolg van een gebrek aan vrijwilligers. De Inspectie Justitie en Veiligheid en het Instituut Fysieke Veiligheid beschikken daar evenmin over. In het kader van het programma Vrijwilligheid onderzoeken veiligheidsregio’s en mijn ministerie de achter de verminderde beschikbaarheid liggende factoren en zoeken we naar oplossingen.
Hoe zorgt u ervoor dat de brandweer dezelfde kwaliteit aan veiligheid kan blijven bieden, gelet op de afname van het aantal vrijwilligers?
Mij hebben tot op heden geen signalen bereikt vanuit de veiligheidsregio’s dat er sprake is van een dusdanige afname van het aantal vrijwilligers bij de brandweer dat de veiligheid in geding is. Wel krijg ik van veiligheidsregio’s signalen dat er met name overdag sprake is van een beperktere beschikbaarheid van vrijwilligers. Daaraan wordt door het Veiligheidsberaad in het programma Vrijwilligheid aandacht besteed. Dit programma wordt door mij financieel ondersteund. Om dezelfde kwaliteit aan veiligheid te kunnen blijven bieden, is het wel noodzakelijk dat oplossingen worden gevonden voor de beschikbaarheid overdag van vrijwilligers.
Hoe wordt er voor gezorgd dat het gat, dat ontstaat door het aantal brandweermensen dat binnenkort met pensioen gaat, voldoende wordt opgevangen?
Het effect van brandweermensen die binnenkort met pensioen gaan, verschilt van veiligheidsregio tot veiligheidsregio. Het is primair aan het bestuur van een veiligheidsregio, de werkgever van de brandweermensen, tijdig zorg te dragen voor een toereikende personele capaciteit. Het betreft bij de brandweer zowel de beroeps als de vrijwilligers. Gezien de duur van de vereiste opleiding is tijdige werving een belangrijk aspect. Daarnaast is het van belang om onderzoek te doen naar alternatieven op het gebied van taak- en inzetdifferentiatie.
Hoe ziet u de toekomst van het personeel van de brandweer voor zich, mocht het op termijn niet meer lukken voldoende vrijwilligers te werven voor de brandweer?
Sinds jaar en dag zijn de vrijwilligers een dragende pijler van de brandweerzorg in Nederland. Ik hecht zeer aan de inzet van brandweervrijwilligers. Lukt het niet voldoende vrijwilligers aan te trekken dan kunnen alternatieve bedrijfsmodellen worden overwogen waaronder de inschakeling van meer beroeps. Dit al dan niet in combinatie met nieuwe vormen van taak- en inzetdifferentiatie. Ook in de nadere uitwerking van de discussie over de rechtspositie van de brandweervrijwilligers kan dat aan de orde komen.3
Met welke partners in welke landen is men in gesprek en tot welke eerste inzichten heeft dit geleid? Ligt de focus met name op de buurlanden, de Benelux en/of de Europese Unie? Is er ook nagedacht over poolen en sharen met vrijwillige brandweerkorpsen in België en Duitsland? Zo ja, waar heeft dit tot nu toe tot geleid?2
Een onderdeel van het programma Vrijwilligheid is een internationale oriëntatie. In dat verband hebben in april jl. experts uit 15 Europese landen informatie over brandweervrijwilligers uitgewisseld. Dit wordt vervolgd met een verdiepend onderzoek. Duidelijk is dat onder de vlag van brandweervrijwilliger grote verschillen zijn te onderkennen met betrekking tot opleidingseisen, oefeneisen en ook wat betreft inzet.
In de landsgrensregio’s zijn al diverse samenwerkingsvormen tot stand gebracht. Genoemd kunnen onder andere worden de veiligheidsregio’s Zeeland, Midden-West Brabant, Twente en Zuid Limburg.
Bent u van mening dat het voldoende aantrekkelijk is brandweervrijwilliger te zijn of worden? Welke verbeteringen ziet u hiervoor?
Ja. Wel zijn er regionale verschillen waar te nemen. Het aantal brandweervrijwilligers is daarbij niet het grootste probleem. Het gaat om de beschikbaarheid overdag waarbij een grotere afstand tussen woon- en werkplaats een belangrijke factor is. In het programma Vrijwilligheid wordt nader onderzoek gedaan om te bepalen op welke wijze hierop kan worden ingespeeld.
Hoe verhoudt zich volgens u de afname van het aantal vrijwilligers ten opzichte van de gewijzigde rechtspositie van brandweervrijwilligers?
De rechtspositie van de brandweervrijwilligers is recent niet gewijzigd. Ik zie dan ook geen relatie met een eventuele wijziging in het aantal brandweervrijwilligers.
In hoeverre hebben de brandweerkorpsen nu voldoende menskracht in huis teneinde uit te kunnen rukken bij bos- en bermbranden, zoals bijvoorbeeld nodig was tijdens de zomer van 2018?
Bij de bestrijding van natuurbranden kunnen de veiligheidsregio´s zo nodig een beroep doen op interregionale en landelijke bijstand. Die samenwerking zal ook dit jaar weer essentieel zijn als vergelijkbare omstandigheden zich voordoen. Het is de taak van de veiligheidsregio’s deze brandrisico’s in afstemming met aanpalende regio’s in beeld te brengen en daarop gebaseerde capaciteit beschikbaar te hebben.
De opvatting van het financieel stabiliteitscomite over het klimaatakkoord en over de niet gepubliceerde achtergronddocumenten van het klimaatakkoord |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de notulen van het financieel stabiliteitscomité (FSC) van 5 maart 2019 waarin staat: «Daarnaast is van belang dat hypothecaire leennormen in elk geval niet worden verruimd. In dit kader vraagt het FSC aandacht voor de gevolgen voor de financiële stabiliteit van nieuwe financieringsmogelijkheden ten behoeve van de verduurzaming van woningen. Financiering van verduurzaming dient consistent te zijn met de geldende hypothecaire leennormen en dient gepaard te gaan met voldoende waarborgen ten aanzien van de gerealiseerde energiebesparing. Ook kan, naast de bestaande mogelijkheid om extra te lenen voor zeer energiezuinige woningen, aanpassing van de leennormen worden overwogen voor woningen die juist erg onzuinig zijn»?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat ook de Ministeries van BZK en Financien vertegenwoordigd waren in het FSC dat dit opschreef?
In het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) overleggen vertegenwoordigers van De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het Ministerie van Financiën over onderwerpen inzake de financiële stabiliteit. Het is van belang dat het comité een duidelijke focus op stabiliteitsproblematiek heeft, zonder dat deze focus verminderd wordt door andere afwegingen zoals bredere inkomenspolitieke vraagstukken, vraagstukken van marktordening en van economische groei, die tot de verantwoordelijkheid van de regering behoren. Voor de deelnemers namens het Ministerie van Financiën geldt daarom dat zij niet deelnemen aan de besluitvorming over waarschuwingen en aanbevelingen. Dit geldt ook voor het Centraal Plan Bureau, dat momenteel als extern deskundige deelneemt aan de vergaderingen. Zoals in het verslag van het FSC van 5 maart jl. is aangegeven, was bij dit overleg ook een expert van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwezig voor het gedeelte van de bespreking over de Nederlandse huizenmarkt.2
Welke dialoog is hierbij gaande over dit standpunt en is er overeenstemming met het FSC over de betreffende maatregelen in het ontwerpklimaatakkoord? Zo nee, welke gevolgen heeft dat dan?
In het ontwerpKlimaatakkoord zijn maatregelen opgenomen ten behoeve van de financiering van de verduurzaming van woningen van particuliere eigenaren. Het is belangrijk dat alle woningeigenaren in staat zijn hun woning te verduurzamen. Daarom is het van belang dat er een breed palet aan toegankelijke en verantwoorde financieringsmogelijkheden beschikbaar is voor alle doelgroepen zodat zij afhankelijk van hun persoonlijke situatie en wensen hun woning kunnen verduurzamen. In het ontwerpKlimaatakkoord is afgesproken dat voor 2022 het Burgerlijk Wetboek zal worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. Dit wetsvoorstel is in voorbereiding.
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) wordt regelmatig gesproken over de financiering van verduurzaming van woningen door particuliere woningeigenaren en de maatregelen uit het ontwerpklimaatakkoord. AFM en DNB uiten in die gesprekken hun zorgen over kredietrisico’s voor woningeigenaren. Zij wijzen op de risico’s van een hogere schuldenlast van huishoudens. Daarnaast wijzen zij op mogelijke onderbenutting van bestaande hypothecaire financieringsmogelijkheden voor verduurzaming en hebben zij vragen bij het nut en de noodzaak van aanvullende financieringsmogelijkheden. Juist bij deze nieuwe mogelijkheden zien zij een risico op overkreditering.
Ik ben het eens met de toezichthouders dat overkreditering van consumenten moet worden voorkomen. Voor alle financieringsmogelijkheden (hypothecair krediet of consumptief krediet) geldt dat de financiële positie van de consument in kaart dient te worden gebracht om te kunnen beoordelen of een krediet verantwoord is voor de consument. Ook deel ik de mening van de toezichthouders dat het voor de financiering van energiebesparende maatregelen van belang is dat de verwachte besparing op de energiekosten daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wat het kabinet betreft zijn dit belangrijke randvoorwaarden bij de nadere uitwerking van nieuwe financieringsmogelijkheden. Het kabinet betrekt AFM en DNB graag bij deze nadere uitwerking.
Heeft u kennisgenomen van de zinssnede in de doorrekening van het klimaatakkoord: «Het is onzeker of iedereen kan financieren met een looptijd van 30 jaar. Gezien de bezwaren van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is het onzeker of de Gebouw Gebonden Financiering (GGF) er in de voorgestelde vorm komt.» (blz. 76 van de doorrekening van het ontwerp klimaatakkoord van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)) en hoe leest u deze uitspraak?
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Zowel in het Regeerakkoord als in het ontwerpKlimaatakkoord is aangegeven dat gebouwgebonden financiering voor de verduurzaming van woningen door particulieren nader zal worden uitgewerkt. De verwachting is dat gebouwgebonden financiering voor bepaalde woningeigenaren in een behoefte kan voorzien. Daarom werk ik aan een wetsvoorstel waarmee het Burgerlijk Wetboek gewijzigd wordt om deze gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. De financiële sector heeft in het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven aantrekkelijke gebouwgebonden financieringsproducten te zullen ontwikkelen die ook zonder fiscale facilitering voldoende aantrekkelijk zijn voor woningeigenaren. Aangezien het kredieten betreft zullen normen voor kredietverlening van toepassing zijn. Ook bij gebouwgebonden financiering dient kredietverlening verantwoord te zijn.
Kunt u aangeven welke brieven, mails en andere signalen van de DNB en de AFM over de gebouwgebonden financiering (GGF) geschreven/afgegeven zijn en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Zowel AFM als DNB hebben in diverse overleggen hun zorgen geuit over gebouwgebonden financiering. Hierover zijn voor zover mij bekend geen separate brieven of mails gestuurd door de AFM en DNB. In een overleg met de Minister van Financiën van 4 februari jl. hebben AFM en DNB hun standpunt over gebouwgebonden financiering ook onder de aandacht gebracht.
Kunt u aangeven op welke wijze financieringsnormen gehanteerd worden bij de pilotprojecten om individuele verduurzamingsmaatregelen via baatbelasting (gemeente Bergen en Dalfsen) verantwoord te financieren?
Het is afhankelijk van de vormgeving en kenmerken van de pilotprojecten welk wettelijk kader van toepassing is op de financiering van duurzaamheids-investeringen die worden gedaan. Indien sprake is van een krediet in de zin van de Wet op het financieel toezicht dient te worden voldaan aan de vereisten voor verantwoorde kredietverlening en dient een kredietwaardigheidstoets te worden uitgevoerd.
Kunt u aangeven op welke wijze het financieel toezicht plaatsvindt op deze pilots (o.a. hoe wordt voldaan aan de zorgplicht zoals banken die ook kennen)?
Ook hier geldt dat het afhankelijk is van de vormgeving en kenmerken van de pilot. Indien sprake is van een financieel product in de zin van Wet op het financieel toezicht (Wft) dient de aanbieder van het financieel product te voldoen aan de wet en regelgeving omtrent verantwoorde kredietverlening inclusief de zorgplicht. De AFM houdt toezicht op de naleving van de Wft, partijen kunnen in overleg treden met de AFM over de vraag hoe hun pilot zich verhoudt tot de Wft. Het is de verantwoordelijkheid van de aanbieder van een financieel product om aan de Wft te voldoen.
Kunt u een indicatie geven hoeveel kosten gemaakt dienen te worden om de hele Nederlandse woningvoorraad aardgasvrij te maken? Hoeveel GGF zou hiervoor nodig zijn? En hoeveel subsidie is daarvoor nodig? Kunt u hierbij 95% betrouwbaarheidsintervallen geven?
Een indicatie van de kosten voor het aardgasvrij maken van de gehele Nederlandse woningvoorraad kan nog niet worden gegeven. Deze kosten zijn sterk afhankelijk van de alternatieve warmtevoorziening die per wijk zal worden gekozen. Gemeenten stellen hiertoe warmtetransitieplannen op. Zij worden daarbij ondersteund met een leidraad die inzichtelijk maakt welke alternatieve warmtevoorzieningen per wijk de laagste maatschappelijke kosten met zich mee brengen. Omdat de totale kosten niet bekend zijn, is ook de financieringsbehoefte (via gebouwgebonden financiering en/of andere financieringsinstrumenten) of de mate waarin subsidies nodig zijn niet inzichtelijk.
Heeft u gezien dat prof. Kramer in zijn review, die hij op verzoek van het PBL over de doorrekening van het ontwerpklimaatakkoord schreef, opmerkt: «Ik denk dat het PBL er goed aan doet om de achtergronddocumenten te publiceren. We hebben de stukken voor Gebouwde Omgeving, Landbouw en Industrie gezien, maar niet die van Mobiliteit en Elektriciteit. Het karakter van het Industrie-document was schetsmatig van opzet.»?
Ja.
Waarom hebben de reviewers de achtergronddocumenten (lees: de berekeningen) van mobiliteit en elektriciteit niet gekregen?
Het PBL heeft de hoogleraren gevraagd de concept-analyse van 28 februari en achtergrond-documentatie voor zover deze op dat moment beschikbaar was te reviewen. De concepten van de achtergronddocumenten Mobiliteit en Elektriciteit waren nog niet geschreven. De reden daarvoor is dat ook het PBL qua personele capaciteit begrensd is in de mogelijkheden om binnen de beschikbare tijd het onderzoek uit te voeren en dergelijke rapporten en achtergrondrapporten gereed te maken voor review.
Hoe konden de reviewers een review doen zonder deze achtergronddocumenten, waardoor zij geen enkel inzicht hadden in de berekeningen?
Het is niet juist om te stellen dat de hoogleraren geen enkel inzicht zouden hebben gehad in de methodiek. Voor drie sectoren waren immers, naast het hoofdrapport zelf, concepten van achtergronddocumenten beschikbaar. Voor de sectoren Elektriciteit en Mobiliteit was dat niet het geval, maar de methodiek bij deze sectoren was op hoofdlijnen gelijk aan die zoals toegepast bij de analyse van het voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord. Eén van de hoofdlijnen van het commentaar van de hoogleraren, zoals weergegeven door PBL in zijn publicatie, was dat «zolang achtergronddocumenten niet beschikbaar zijn het niet altijd mogelijk [is] om alle uitgangspunten te controleren. Het is belangrijk deze te publiceren en essentiële informatie eruit in het hoofddocument op te nemen.» PBL heeft deze aanbeveling opgevolgd. Drie achtergronddocumenten, waaronder Elektriciteit, zijn inmiddels op de website gepubliceerd. PBL werkt momenteel nog aan de achtergronddocumenten voor de sectoren Mobiliteit en Industrie.
Bent u bereid om het PBL te vragen twee experts te vragen om alsnog een review te doen van het hoofdstuk mobiliteit nadat zij kennis hebben kunnen nemen van alle achtergronddocumenten?
De inschakeling van reviewers maakt onderdeel uit van de eigen processen om de kwaliteit van publicaties van het PBL te borgen. Het PBL heeft de input van de reviewers dan ook benut om het rapport definitief af te ronden. Het PBL werkt voortdurend aan het verbeteren van hun modellen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.
Waarom heeft het planbureau de opmerking dat zij simpelweg de stukken niet ter beschikking stelde, niet in de samenvatting van de commentaren opgenomen?
Het PBL heeft alle beschikbare stukken ter beschikking gesteld. Er is dus geen sprake van het niet ter beschikking stellen van stukken.
Kunt u de suggestie van prof. Kramer uitvoeren, namelijk openbaarmaking van de achtergronddocumenten op de website van het PBL of door verzending van deze documenten naar de Kamer?
Het is aan PBL om de achtergronddocumenten openbaar te maken. Inmiddels heeft PBL dat voor drie sectoren, waaronder Elektriciteit, gedaan. De resterende twee achtergronddocumenten worden op een later moment door het PBL gepubliceerd.
Heeft het PBL de regering wel alle achtergronddocumenten ter beschikking gesteld? Zijn er achtergronddocumenten die de regering niet ter beschikking heeft?
Het kabinet beschikt niet over achtergronddocumenten die niet openbaar zijn gemaakt.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 10 dagen beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het woningtekort |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woningtekort ook in 2030 nog groot probleem»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Onderschrijft u de conclusies van economen van ABN-AMRO dat de bouw van nieuwe woningen de komende jaren zal teruglopen en daardoor bijna alle provincies in 2030 een woningtekort zullen hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee ik onderschrijf de conclusies niet van de economen van de ABN-AMRO. Ik ben het eens met de constatering dat het zorgelijk is dat de vergunningverlening terugloopt in 2019. Het aantal verleende vergunningen kent maandelijks grote fluctuaties. In 2018 is het aantal verleende vergunningen nagenoeg gelijk gebleven aan die van 2017. Het is op basis van de eerste maanden van 2019 niet te constateren dat de bouw van nieuwe woningen de komende jaren zal teruglopen en daarom alle provincies in 2030 een woningtekort zullen hebben. De orderportefeuilles van bouwers zitten vol en het aantal nieuw opgeleverde stijgt woningen nog steeds. De huidige prognoses gaan uit van een toenemende woningbehoefte en de bouw van 76 duizend nieuwe woningen per jaar tot 2030. Met deze productie loopt het tekort niet op, er wordt dan voldaan aan de toename van de woningbehoefte en het inlopen van het tekort naar een niveau van 2,4% in 2030. Het woningtekort wordt echter niet volledig opgelost in 2030. Een laag tekort van bijvoorbeeld beneden de 1% is ook niet wenselijk. De woningmarkt heeft een zeker mate van tekort nodig om te kunnen functioneren (zo luidt ook de conclusie van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, RLI/2687, 2018).
Kunt u zich herinneren dat u herhaaldelijk hebt beloofd dat er in 2030 één miljoen woningen bijgebouwd zullen zijn? Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op de bevindingen van ABN-AMRO dat er in 2030 nog altijd een tekort van 157.000 woningen zal zijn? Gaat u uw belofte alsnog waar maken? Zo ja, hoe dan wel?
Zoals afgesproken in de Woonagenda heb ik toegezegd me hard te maken voor de 75 duizend nieuwe woningen per jaar tot aan 2025. Gegeven de huidige prognoses waarbij de woningbehoefte met 585 duizend toeneemt in de periode 2019 tot aan 2030 en de woningbouwproductie geraamd is op 76 duizend per jaar zal het tekort aan woningen teruglopen van de huidige 279 duizend (3,6%) naar rond de 206 duizend (2,4%) in 2030. Het tekort aan woningen kan niet 1-2-3 opgelost worden. Het bouwen van woningen kost tijd. Ik zet me in voor de bouw van voldoende woningen en sluit met de regio’s waar de woningnood het hoogst is woningdeals. Indien de productie van 75 duizend woningen per jaar wordt aangehouden tot 2030 zullen er in de prognosejaren2 2017 tot 2030 975 duizend nieuwe woningen zijn gerealiseerd.
Hoe is het mogelijk dat – in tijden van oplopende woningnood – het aantal afgegeven bouwvergunningen niet toeneemt, maar het afgelopen jaar zelfs met 5,7% is gedaald? Deelt u de conclusie dat dit haaks staat op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, waarin u schrijft dat «u geen dalende trend in de vergunningverlening ziet» en «de langetermijnontwikkeling een groei van het aantal afgegeven vergunningen laat zien»?2 Hoe verklaart u dit?
Het aantal afgegeven vergunningen in 2018 is op hetzelfde niveau gebleven als het jaar daarvoor. Er zijn in 2018 69.900 verleende vergunningen afgegeven tegen 69.700 in het jaar 2017. De vergunningverlening is gestegen van 41.300 in 2014 naar 69.900 in vier jaar tijd. Dit is een stijging van 69%. Het aantal afgegeven vergunningen fluctueert maandelijks. Ten opzichte van twee jaar geleden is het aantal vergunningen gestegen met 11% en het afgelopen jaar is het aantal nagenoeg gelijk gebleven. In de eerste twee maanden van 2019 zijn er 7.792 vergunningen afgegeven voor nieuw te bouwen woningen. Dit is een kwart minder dan dezelfde periode vorig jaar, echter zitten de orderportefeuilles van bouwers vol en stijgt het aantal nieuw opgeleverde woningen nog steeds. In 2018 zijn er exclusief transformaties 66 duizend nieuwe woningen opgeleverd; dit is een stijging van 20% ten opzichte van twee jaar geleden en 5% ten opzichte van 2017.
Ik deel bovenstaande conclusie dan ook niet, maar monitor zelf ook scherp het aantal afgegeven vergunningen en de nieuw opgeleverde woningen. Mochten de vergunningverleningen achterblijven in 2019 dan zal ik dat meenemen in de gesprekken die ik voer met de regio’s. In de woondeals worden afspraken gemaakt over de woningbouwplannen op korte termijn en ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn.
Wat gaat u doen met gemeenten die te weinig bouwvergunningen afgeven? Bent u ertoe bereid om gemeenten die alleen binnenstedelijk willen bouwen en hiermee de woningbouw vertragen, eindelijk aan het werk te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw»4 en in eerdere beantwoording op uw Kamervragen5 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Voor elke locatie is van belang dat de bereikbaarheid geborgd is.
Ik zie het als onze gezamenlijke uitdaging om te voorzien in de behoefte aan woningen, met voldoende oog voor alle andere ruimtelijke belangen. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Ik herken mij niet in het sfeerbeeld dat gemeenten structureel dwarsliggen of traineren. In de gesprekken die ik voer met decentrale overheden ervaar ik een gezamenlijk gevoel van urgentie om de bouwproductie te versnellen en een constructieve opstelling om het aantal bouwplannen te vergroten.
Hoe gaat u voorkomen dat er uiteindelijk zelfs in krimpgebieden – zoals in Drenthe, Groningen en Limburg – woningtekorten zullen ontstaan?
Er zijn grote verschillen tussen de situatie op de woningmarkt in verschillende regio’s. In met name de grote stedelijke regio’s is de woningmarkt zeer gespannen en groeit de woningbehoefte zo sterk dat die lastig bij te benen is met bouwen. In andere regio’s groeit de woningbehoefte juist geleidelijk en is de markt ontspannen, of is er zelfs sprake van een afnemende woningbehoefte en krimp.
Een belangrijke oorzaak van die regionale verschillen is een brede trend richting verstedelijking, waarbij steeds meer mensen binnen Nederland richting de grote stedelijke regio’s verhuizen. Dit is overigens een trend die ook internationaal zichtbaar is. De woningtekorten in de grote stedelijke regio’s zijn dus juist mede veroorzaakt door mensen die wegtrekken uit andere regio’s, zoals krimpregio’s. Wel straalt de toenemende druk op de woningmarkt in de grote steden steeds meer uit naar andere woonplaatsen binnen dezelfde regio met een goede verbinding naar de centrumsteden.
In krimpregio’s kan het nog steeds moeilijk zijn voor mensen om een passende woning te vinden, wanneer de woningen kwalitatief niet aansluiten bij de behoefte. Bijvoorbeeld wanneer de woningvoorraad uit veel grote verouderde woningen bestaat die eerst gerenoveerd moeten worden, terwijl starters en ouderen vaak kleinere woningen en appartementen zoeken, in de nabijheid van voorzieningen. De vitaliteit van de woningvoorraad is een belangrijk thema in de Regio Deals die nu worden gesloten met de Achterhoek, Zuidoost Drenthe en Parkstad Limburg. Daarnaast ben ik het expertisetraject woningmarkt in krimpregio’s gestart. Het doel is om de kennis en ervaringen over de lokale woningmarkt- en ruimtelijke opgaven op korte en lange termijn in kaart te brengen. Ook ga ik met regio’s in gesprek over welke praktische oplossingen er zijn om eventuele actuele en toekomstige overschotten in de woningvoorraad aan te pakken.
Wat doet u voor de Nederlanders die nú een woning nodig hebben, maar daar vaak jarenlang op moeten wachten? Welke woningmarktsuccessen hebt u – sinds uw ministerschap – feitelijk bereikt?
Om het woningtekort terug te dringen is het noodzakelijk om meer woningen te bouwen, en dat kost nu eenmaal tijd. Op verschillende manieren zet ik mij in voor het vergroten van het woningaanbod, en met name het aanbod aan betaalbare woningen. Daartoe heb ik met landelijke koepelorganisaties ambities en acties vastgelegd in de Nationale Woonagenda, waar we samen aan werken. Dan gaat het bijvoorbeeld om het bouwen van 75.000 woningen per jaar, een aantal die inmiddels heel dichtbij komt. Maar om de tekorten daadwerkelijk terug te dringen is het belangrijk om de bouw op peil te houden. Op de korte termijn wil ik samen met stakeholders de gevolgen van de krapte op de woningmarkt zoveel mogelijk beperken. Daarom wil ik met partijen in de meest gespannen regio’s waar de bouwopgave het grootst is een langjarige samenwerking aangaan door het sluiten van woondeals. Met de stad Groningen en het Stedelijk Gewest Eindhoven heb ik deze woondeals al gesloten, en ik hoop dit voorjaar ook tot woondeals te komen met de Metropoolregio Amsterdam, de regio Utrecht en de Zuidelijke Randstad. Deze woondeals bevatten onder andere afspraken over het versnellen van bouwlocaties, het monitoren van de plancapaciteit, de aanpak van de gevolgen van de krapte op de korte termijn, en over samenwerking rondom gebiedsontwikkelingen die cruciaal zijn voor de langere termijn. Daarnaast stel ik diverse instrumenten beschikbaar om partijen, ook buiten deze regio’s, te ondersteunen bij hun opgave. Voorbeelden zijn het expertteam woningbouw, de transformatiefaciliteit en het uitbreiden van de Crisis- en herstelwet. Eind mei stuur ik de Stimuleringsaanpak Flexwonen om de woningmarkt ook voor spoedzoekers toegankelijker te maken naar de leden van uw Kamer.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is en blijft dat statushouders nog steeds met voorrang sociale huurwoningen toegewezen krijgen, terwijl de Nederlanders gemiddeld negen jaar op de wachtlijst moeten staan? Bent u ertoe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals u weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen. Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt hard gewerkt om het aanbod te vergroten.
Starre mestprocedure die leidt tot extra kosten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe regels die met ingang van dit jaar gelden voor mest die als dikke fractie het erf verlaat en bemonsterd moet worden door een onafhankelijke partij?
Sinds 1 oktober 2017 moet vaste mest (dikke fractie) worden bemonsterd door een erkende en geaccrediteerde monsternemende organisatie. Per 1 februari 2019 heb ik een versoepeling van deze regelgeving doorgevoerd. Het betreft een verruiming van de regels voor het aanmelden van de monstername bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Bent u op de hoogte van de extra kosten die een boer met ingang van dit jaar in deze situatie moet maken? Zo ja, wat zijn deze extra kosten? Zo nee, waarom niet?
Voor de extra regeldruk en kosten als gevolg van de introductie van onafhankelijke monstername van vaste mest (dikke fractie), zoals ik deze in oktober 2017 heb ingeschat verwijs ik u naar de toelichting bij de Wijzigingsregeling Uitvoeringsregeling Meststoffenwet hoofdstuk 7 over regeldruk (Staatscourant 2016, nr. 69127 / Staatscourant 2017, nr. 48214). Met de wijziging van de maatregel die is ingegaan op 1 februari 2019 (Staatscourant 2019, nr. 5166) heb ik een versoepeling aangebracht ten opzichte van de maatregelen zoals ik die in oktober 2017 heb genomen bij de introductie van onafhankelijke monstername. Ik zie dus geen extra kosten maar juist een versoepeling van de afhandeling van onafhankelijke monstername.
Wat vindt u van deze forse lastenverzwaring voor de boer?
Met de wijzigingen per 1 februari 2019 is geen sprake van een lastenverzwaring maar een versoepeling ten opzichte van de regeling uit 2017.
Vindt u deze lastenverzwaring verdedigbaar in een periode waarin u al veel van de boeren vraagt?
Er is sprake van versoepeling van de regelgeving uit 2017. Er zijn overigens ook ondernemers die mij vragen streng op te treden tegen mestfraude. Deze ondernemers wijzen niet alleen op de gevolgen voor de lasten van ondernemers maar geven ook aan dat onafhankelijke monstername bijdraagt aan een eerlijker speelveld voor bedrijven die volgens de regels willen werken.
Bent u op de hoogte van de procedure die een boer moet volgen om de mest (in dit voorbeeld de dikke fractie die naar een perceel van de buurman gaat) uit te rijden? Zo ja kunt u deze procedure beschrijven?
Het transport van mest moet, voor zover het niet onder een uitzondering valt1, voldoen aan de algemene transportregels. In dat kader moet er sprake zijn van een geregistreerde intermediair, monstername, het verplichte gebruik van AGR/GPS, een Vervoersbewijs Dierlijke Mest (VDM) en weging van de vracht mest. Voor vaste mest (dikke fractie) geldt dat altijd de monstername moet worden uitgevoerd door een erkende en geaccrediteerde onafhankelijke monsternemende organisatie. Voor een volledige beschrijving van de procedure verwijs ik naar de toelichting bij de desbetreffende wijzigingen van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals deze zijn gepubliceerd in de staatcourant (Stct. 2016, nr. 69127; Stct. 2017, nr. 48214 en Stct. 2019, nr. 5166).
Bent u ervan overtuigd dat u deze regeling zo simpel en efficiënt mogelijk, met de laagste kosten voor de boer en een flexibele uitvoering heeft vorm gegeven? Zo ja, heeft u dit in de praktijk getoetst? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven heb ik juist om onnodige kosten te voorkomen en een efficiënt systeem in te richten, begin dit jaar de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet aangepast ten behoeve van een versoepeling van de procedure voor het aanmelden van monsternames. Daarmee ben ik voor zover ik dat aangewezen en verantwoord acht, tegemoet gekomen aan verzoeken uit de sector. Ik heb in mijn overwegingen ook meegenomen dat de onafhankelijke monsternemende organisaties hun werk zorgvuldig en op een onafhankelijke wijze moeten kunnen uitvoeren en dat de NVWA in staat moet zijn adequaat toezicht uit te kunnen oefenen.
Klopt het dat een rundveehouder iedere vracht mest die van het erf gaat voor 14:00 uur moet aanmelden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor een bemonstering de dag daarna en dat de rundveehouder voor ieder monster 58 euro betaalt?
Ik ga ervan uit dat er met de verwijzing naar RVO.nl gedoeld wordt op de aanmelding van onafhankelijke monsternames bij de NVWA. De uiterste aanmeldtijd voor aanmelding bij de NVWA is bij bovengenoemde wijziging van 1 februari 2019 verruimd van 13:00 uur naar 15:00 uur. De onafhankelijke monsternemende organisaties werken volgens de instructies in bijlage Ea, het Accreditatieprogramma bemonstering vaste dierlijke meststoffen (AP06), van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Behalve de NVWA houdt de Raad voor Accreditatie toezicht op de juiste uitvoering. Het kostenniveau van de onafhankelijke monstername wordt mede door deze vereisten bepaald en ik houd in de gaten of de onafhankelijkheid en kwaliteit van de monstername niet onder druk komt te staan van de prijs. De prijsvorming van onafhankelijk monstername komt in de vrije markt tot stand. Ik heb daarover geen zeggenschap.
Wat vindt u ervan dat boeren in de praktijk gehinderd worden en op extra kosten gejaagd worden door de starre invulling en uitvoering van de regel?
De maatregel om vaste mest (dikke fractie) onafhankelijk te laten bemonsteren die sinds 1 oktober 2017 van kracht is geworden is helaas onvermijdelijk om mestfraude tegen te gaan. Op basis van de daarmee opgedane ervaring en voor zover aangewezen en verantwoord, heb ik de regels voor het aanmelden van monsternames met ingang van februari 2019 versoepeld.
Kunt u reflecteren op onderstaande praktijksituatie?1
In het geval de situatie zich voordoet dat een veehouder mest scheidt en levert aan een buurman dan is onafhankelijke monstername verplicht. Uit kostenoverwegingen is het overigens meer gebruikelijk om vaste mest (dikke fractie) over langere afstand te vervoeren. Onafhankelijke monstername wil zeggen dat een monsternemer ter plaatse moet komen om het monster conform de regelgeving en de accreditatie te nemen en veilig te stellen voor onderzoek door één van de erkende laboratoria. De NVWA controleert het systeem waarvan onafhankelijke monstername een onderdeel is en controleert steekproefsgewijs de afhandeling van monstername en verdere opvolging van de regels door de leverancier en transporteur. Om dit uit te kunnen voeren is voorbereidingstijd noodzakelijk. De wijzigingen per 1 februari 2019 waar u in uw vraagstelling naar verwijst, heeft in uw casus het voordeel dat niet al om 13:00 uur de planning vast moet staan, maar om 15:00 uur. Bovendien is het mogelijk geworden om tot drie uur voor het aangemelde tijdstip de melding in te trekken of te wijzigen. De maatregel onafhankelijke monstername heb ik moeten nemen om fraude met mest tegen te gaan en legt onvermijdelijk enige beperkingen op aan boeren zoals in deze casus, waarin het niet goed mogelijk is om voor 15:00 uur de dag voorafgaand aan de monstername de monstername te plannen. Om fraude tegen te kunnen gaan beschouw ik deze maatregelen echter als noodzakelijk en proportioneel.
Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan een efficiënte en flexibele werkwijze voor de boer? Zo ja, wat kan hieraan gedaan worden? Zo nee, waarom niet?
De maatregel van februari 2019 maakt het in oktober 2017 geïntroduceerde systeem voor onafhankelijke monstername flexibeler. De maatregel zoals deze in oktober 2017 is genomen, beoogt het terugdringen van fraude met mest en daarmee het realiseren van de verbetering van de waterkwaliteit door een afnemende beschikbaarheid van illegale mest. Het is onvermijdelijk dat een dergelijke maatregel de vrijheid van handelen van een individuele boer enigszins beperkt.
Kunt u aangeven waarom RVO de op een later moment aangemelde vrachten niet alsnog spoedig kan verwerken?
Ik ga ervan uit dat gedoeld wordt op de aanmeldingen van monsternames die bij de NVWA gedaan moeten worden. NVWA en de Raad voor Accreditatie (RvA) houden streng toezicht op de uitvoering van de onafhankelijke monstername. De monsternemende organisaties hebben tijd nodig om het werk zorgvuldig voor te bereiden alvorens dit uit te voeren. De NVWA houdt risicogericht toezicht en heeft tijd nodig om het toezicht goed te organiseren. In het harmonisatieoverleg (zoals bedoeld in onderdeel 8.2 van bijlage Ea van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet) is een afweging gemaakt tussen de verschillende belangen en is geadviseerd om het aanmeldtijdstip te stellen op uiterlijk 15:00 uur de werkdag voorafgaand aan de monstername.
Bent u bereid de doorlooptijd van het verwerken van de gegevens door RVO te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Ik ga ervan uit dat gedoeld wordt op de aanmeldingen van monsternames die bij de NVWA moeten worden gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 is er tijd nodig om de onafhankelijke monstername op een zorgvuldige manier uit te kunnen voeren. Verdere inkorting van de doorlooptijd gaat ten koste van de kwaliteit en onafhankelijkheid van de monstername.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Berichten dat een directeur ruim €1,5 miljoen aan zorggeld heeft vergokt |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wilt u reageren op het bericht dat de directeur van het Almelose zorgbureau Victorie in de afgelopen 5 jaar, ruim € 1.5 miljoen euro aan zorggeld heeft vergokt in casino’s in Nederland en in Las Vegas?1 2 3 4
Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden. Dit dupeert patiënten en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk; het ondermijnt het draagvlak van ons zorgstelsel. Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders.
Wilt u reageren op bevindingen van de sociale recherche die naast mogelijke zorgfraude in haar onderzoek ook stuitte op gewelddadige incidenten die in de doofpot verdwenen? Wilt u daarnaast reageren op de bevindingen dat de veiligheid van de bewoners in het geding was? Wat vindt u ervan dat bij de instelling medewerkers niet beschikten over de juiste diploma’s en BIG-registratie en dat de directeur mogelijk sjoemelde met vastgoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het OM heeft de zaak in onderzoek. Gezien de vertrouwelijkheid van het onderzoek, kan ik over de inhoud en het verloop ervan geen uitlatingen doen. De verantwoordelijkheid voor het terughalen van de 1,5 miljoen euro aan zorggeld ligt bij de gemeente Almelo. De gemeente Almelo heeft aangifte gedaan van zorgfraude en bekijkt de juridische mogelijkheden om tot terugvordering over te gaan van de 1,5 miljoen euro aan zorggeld. Ik heb alle vertrouwen in de aanpak van de gemeente Almelo waarbij zowel de subsidieaanvraag 2019 van Victorie afgewezen is als aangifte te doen van zorgfraude en de juridische mogelijkheden om tot terugvordering over te gaan.
Met betrekking tot uw vraag over medewerkers die niet beschikten over de juiste diploma’s en BIG-registratie, kan ik melden dat de inspectie in 2015 op bezoek is geweest bij Victorie. De inspectie heeft de organisatie getoetst op basis van vijftien randvoorwaarden; de inzet van deskundig personeel is één van deze randvoorwaarden. De inspectie concludeerde dat de organisatie de genoemde randvoorwaarden voor veilige en verantwoorde zorg heeft beschreven en geïmplementeerd. Hieruit is niet gebleken dat er handelingen werden verricht door medewerkers die hier niet toe bevoegd waren. De inspectie heeft geen signalen ontvangen via het Meldpunt of het Landelijk Meldpunt Zorg over de kwaliteit en veiligheid van zorg. Hierom was er geen aanleiding voor de inspectie om verdere actie te ondernemen. Naar aanleiding van de huidige berichtgeving is evident aanleiding voor de inspectie om de zaak nader te onderzoeken; de deskundigheid van het personeel zal hierbij een aandachtpunt zijn. De inspectie onderhoudt hierover contact met de Wmo Toezichthouder en het zorgkantoor.
Hoe kan het dat de gemeenten Almelo en Hof van Twente niet meer wilden samenwerken met zorgbureau Victorie, maar de directeur wel een nieuw contract in de wacht sleepte met de organisatie Samen14,om zo met Twentse gemeenten samen te werken op het gebied van zorg en jeugdzorg? Wat is hier mis gegaan? Hoe heeft deze directeur alsnog een nieuw contract kunnen krijgen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het selecteren van de zorgbureaus ligt bij de gemeenten. De gemeenten Almelo en Hof van Twente hebben niet mee gedaan aan het inkoopmodel dat de overige twaalf gemeenten hebben ingevoerd voor de inkoop 2019. Gemeenten Almelo en Hof van Twente hebben toelatingscriteria ontwikkeld die ertoe hebben geleid dat veel zorgbureaus geen nieuw contract hebben gekregen of krijgen, zoals dat bij Victorie het geval was. Bij de aanbestedingsprocedure inkoop ondersteuning Jeugdwet en Wmo in oktober 2018 heeft Victorie geen contract gekregen. Ik wil hier benadrukken dat er sprake was van twee verschillende aanbestedingsprocedures die elk op een andere manier ingericht zijn. De gemeente Almelo en Hof van Twente hanteerden de Europese aanbestedingsprocedure en Samen12 een open-house procedure. Doordat gemeente Almelo en Hof van Twente gebonden zijn aan de regels van het Europees aanbestedingsrecht mogen en kunnen zij met betrekking tot de inkoop vooraf bij een aanbesteding geen gegevens delen met andere partijen. Dit ligt vast in de regels van het (Europees) aanbestedingsrecht. Andere gemeenten mogen dus inhoudelijk niet geïnformeerd worden over de reden waarom een contract niet gegund is aan een aanbieder. Na de melding over de misstanden bij Victorie is direct door de gemeente Almelo actie ondernomen. Het versneld en diepgaander onderzoek dat in opdracht van de gemeente eind augustus 2018 is uitgevoerd door de Sociale Recherche Twente, laat zien dat activiteiten waarvoor de subsidie verleend werd over de periode 2016, 2017 en 2018, in het geheel of deels niet hebben plaatsgevonden. Ook werd het geld niet besteed aan de daarvoor bestemde doeleinden: zorg. Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders. Er is geen aanleiding om naast de lopende onderzoeken, extra onderzoek te laten verrichten naar de misstanden bij Victorie. De sociale recherche heeft een diepgaand onderzoek verricht. De onderzoeksgegevens zijn door de gemeente Almelo gedeeld met OZJT, waarbinnen veertien Twentse gemeenten samenwerken op het gebied van zorg en jeugdhulp. Daarnaast ontvingen de Belastingdienst, het Openbaar Ministerie en zorgkantoor Menzis de bevindingen van de Sociale Recherche Twente. Ook is bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) een melding gemaakt en heeft het OM de zaak in onderzoek. Dit geeft mij vertrouwen in de aanpak van de betrokken partijen.
Wat is uw reflectie op de toezichtsrol van de betrokken gemeenten, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd en van het zorgkantoor? Wanneer hadden zij de eerste vermoedens van misstanden en kunt u aangeven waarom pas zo laat deze misstanden zijn aangetoond? Kunt u een tijdspad opstellen met daarin hoe en wanneer deze toezichthoudende organisaties gehandeld hebben in deze situatie? Zo neen, waarom niet?
Ondanks de inzet van uiteenlopende en gerichte maatregelen om fraude met het PGB te voorkomen en aan te pakken, slagen hardnekkige fraudeurs erin misbruik te maken van zorggelden. De afgelopen jaren zijn tal van maatregelen ingezet, zoals de introductie van bewust keuze gesprekken, huisbezoeken, keukentafel-gesprekken, ondersteuning van de budgethouder in de vorm van het trekkingsrecht en het versterken van de opsporingsfunctie.
Misbruik van zorggelden dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. Daarom heb ik ervoor gekozen om in de agenda PGB en in het programmaplan rechtmatige zorg een aparte actielijn voor het bestrijden van PGB-fraude op te nemen. PGB-fraude wordt aangepakt langs meerdere sporen, zoals:
Specifiek in deze casus, hebben de gemeente en het zorgkantoor er alles aan gedaan om -binnen de juridische mogelijkheden- misbruik met zorggelden te voorkomen, waaronder aan de voorkant strengere selectiecriteria opstellen. Door regels van het Europees aanbestedingsrecht hebben de gemeenten Almelo en Hof van Twente geen gegevens gedeeld met Samen14. De gemeenten Almelo en Hof van Twente hebben vooraf de kwaliteitscriteria en de toegangsregels aangescherpt en hebben vervolgens de partijen ook daadwerkelijk voor gunning doorgespit. Vanuit handhaving hebben de gemeenten ook een bijdrage gehad door kritische factoren bloot te leggen. Door aan de voorkant sterk in te zetten op de randvoorwaarden, zijn minder inschrijvingen binnengekomen en konden ook voor de datum van 1 januari 2019 een aantal partijen worden afgewezen. Dit heeft uiteindelijk tot drie gedingen bij de rechter geleid, door partijen die het niet eens waren met de afwijzing. De keuze van de gemeenten hield stand bij de rechter.
Met betrekking tot het toezicht door de IGJ, kan ik melden dat de IGJ toezicht houdt op de kwaliteit van zorg die geleverd wordt vanuit de Wlz. De IGJ heeft deze organisatie in 2015 bezocht heeft. De getoetste randvoorwaarden waren voldoende beschreven en geïmplementeerd. De inspectie heeft geen signalen ontvangen via het Meldpunt of het Landelijk Meldpunt Zorg over de kwaliteit en veiligheid van zorg. Er was geen aanleiding voor de inspectie om verdere actie te ondernemen. Naar aanleiding van de huidige berichtgeving is de inspectie bezig met nader onderzoek. De deskundigheid van het personeel zal hierbij een aandachtpunt zijn. De inspectie onderhoudt hierover contact met de Wmo Toezichthouder en het zorgkantoor.
Denkt u dat aanvullende maatregelen nodig zijn om dergelijke wantoestanden effectiever aan te pakken en te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Zij hebben daarom ook te maken met vraagstukken rondom het voorkomen en bestrijden van fouten en fraude. In het sociale domein is sprake van een integraal beleid en integraal aanbod van hulp, zorg en ondersteuning waarin aanbieders zo veel mogelijk met elkaar samenwerken. De afspraken over de toezichthoudende taak zijn opgenomen in het afsprakenkader toezicht sociaal domein. De uitvoering van het toezicht is in handen van de Wmo toezichthouder en de IGJ. Daarnaast voert de VNG sinds september 2015 een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit.
Mijn ministerie steunt en subsidieert dit initiatief. Door dit ondersteuningsprogramma wordt de kennisopbouw door gemeenten gefaciliteerd vanuit de VNG op het gebied van fraudepreventie, controle en handhaving bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015. Een concreet onderdeel van het programma is het aansluiten van gemeenten op het Informatieknooppunt Zorgfraude. Deze casus laat het belang van deze maatregel en de uitwisseling van informatie tussen betrokken partijen zien. Het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg voorziet in een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van gegevens tussen toezichthouders en opsporingsdiensten, waaronder gemeenten en de Inspectie SZW. Daardoor kan fraude in het zorgdomein sneller en effectiever aangepakt worden, met de juiste partij die op het juiste moment ingrijpt.
Ook kunnen gemeenten gebruik maken van de netwerktekeningen van Justis. In een netwerktekening worden de onderlinge relevante relaties tussen de bevraagde natuurlijke en/of rechtspersonen en de daarbij betrokken personen en bedrijven weergegeven. Ook worden relevante faillissementen en ontbindingen opgenomen. De netwerktekening bevat, anders dan een risicomelding, geen strafrechtelijke of fiscale informatie. Gemeenten kunnen dergelijke tekeningen reeds aanvragen.
Naast het afsprakenkader toezicht sociaal domein, het Informatieknooppunt Zorgfraude en de netwerktekeningen van Justis, bestaat ook de agenda PGB, waarin de actielijn opgenomen is dat gemeenten bij PGB gefinancierde collectieve woonvormen meer handvatten krijgen om de kwaliteit en rechtmatigheid bij PGB-aanbieders te onderzoeken op het moment dat ze al zorg/ondersteuning leveren. Over de voortgang van deze en andere actielijnen zal de Kamer na de zomer worden geïnformeerd.
Zijn gemeenten volgens u voldoende toegerust om bij zorgorganisaties te controleren op goed bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe de zorg aan de bewoners van zorgorganisatie Victorie nu is geregeld?
De gemeente Almelo en het CIMOT, de centrale toegang tot maatschappelijke opvang en beschermd wonen in Twente, bespreken met de cliënten van Victorie die Wlz-zorg ontvangen of en welke vervangende zorg nodig is en welke instellingen die zorg kunnen leveren
Wilt u de Kamer op de hoogte houden over de ontwikkelingen van deze zaak? Zo neen, waarom niet?
Ja, daar waar dat kan, zal ik de Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen van deze zaak.
Een Frans beursfonds dat toetreedt in de Nederlandse zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van het feit dat meerdere Franse beursfondsen investeren in de Nederlandse commerciële woonzorg?1
Ik vind dat langdurende beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan. Zorginstellingen moeten zich daartoe, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de regelgeving rond kwaliteit. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet er onder meer op toe dat het kwaliteitsniveau van geleverde zorg bij zorginstellingen voldoen aan de wettelijke standaarden.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat Stepping Stones, de organisatie die een omzet heeft gehaald van € 13 miljoen, huur en servicekosten vraagt aan bewoners die liggen tussen de € 1.750 en € 3.200 per maand, terwijl de zorg die bewoners krijgen grotendeels vergoed wordt door het zorgkantoor? Vindt u deze constructie wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De scheiding van kosten voor wonen en zorg is mogelijk. Dit geeft mensen de mogelijkheid zelf een accommodatie te betrekken die bij hun wensen past. Mensen die vervolgens zorg nodig hebben, kunnen een beroep doen op de Wmo, Zvw en Wlz. Zij betalen de gebruikelijke eigen bijdrage(s) die horen bij de leveringsvorm van zorg. Dit staat in beginsel los van de huur en servicekosten voor de woning.
Wat vindt u ervan dat dergelijke organisaties woningen via een vastgoed-bv verhuren en tegelijk zorg aan huis leveren vanuit een zorg-bv, zodat de winst op deze zorg uitgekeerd mag worden aan aandeelhouders? Is hier sprake van verkapte winstgevende verpleeghuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn VWS-collega’s en ik hebben uw Kamer op 13 juli 2018 een brief gestuurd over winstuitkering door zorgaanbieders. Hierin hebben wij nader onderzoek aangekondigd naar een aantal aspecten rond winstuitkering. Het eerste onderzoek betreft een inhoudelijke analyse naar de huidige praktijk en de effecten daarvan op de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Hier wordt voor verschillende zorgsectoren onder meer gekeken naar behaalde winst, winstuitkering en uitbesteden van activiteiten naar dochterondernemingen en derden. Het tweede onderzoek betreft een juridische analyse naar de ruimte binnen de juridische kaders om winstuitkering door zorgaanbieders te kunnen beperken. Naast deze onderzoeken zijn ook andere betrokken (branche)organisaties in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven. Wij streven ernaar uw Kamer voor de zomer over te informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken en de conclusies die we daaraan verbinden.
Bent u bereid uit te zoeken welke andere (buitenlandse) organisaties dergelijke constructies hanteren in de zorg? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze constructie van winstuitkering per direct te verbieden, aangezien er ook een winstuitkeringsverbod van kracht is op de intramurale verpleeghuiszorg? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De keuze van Bravis voor Roosendaal als locatie voor het nieuwe ziekenhuis |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek heeft gedaan naar de aanrijtijden met betrekking tot de toekomstige locatie van het Bravis ziekenhuis?1
Ja, het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de aanrijtijden met betrekking tot drie mogelijke locaties van het Bravis ziekenhuis. Deze ritduur is voor de gemeente Tholen als geheel berekend en niet apart voor de individuele kernen. In overleg met de gemeente Tholen, heeft het RIVM gedetailleerdere informatie verstrekt.
Is in dit onderzoek van het RIVM ook berekend met hoeveel minuten de aanrijtijden vanuit de verschillende kernen in de gemeente Tholen zullen toenemen met het verplaatsen van het ziekenhuis naar Bravis?
Zie antwoord vraag 1.
Is het onderzoek van het RIVM inhoudelijk gedeeld met de gemeentebesturen in de regio? Kunt u dit onderzoek naar de Kamer sturen?
Bravis laat mij desgevraagd weten dat de RIVM-analyse als bijlage bij de brief is gevoegd, die het Bravis op 16 april 2018 heeft gestuurd naar de colleges van burgemeester en wethouders van tien gemeenten in het verzorgingsgebied. De RIVM analyse heb ik als bijlage bij deze antwoorden gevoegd.
Worden het Admiraal de Ruyterziekenhuis (Adrz) in Goes en ZorgSaam in Terneuzen door de beslissing om het Bravis ziekenhuis in Roosendaal te vestigen voor meer mensen gevoelig voor de Spoedeisende Hulp en de Acute verloskunde?
Het Admiraal de Ruyterziekenhuis in Goes en ZorgSaam in Terneuzen worden niet voor meer mensen gevoelig voor de afdelingen spoedeisende hulp en acute verloskunde.
Kunt u toelichten met welke groeperingen en bestuurders de directie van het Bravis ziekenhuis heeft overlegd, wat hun posities waren en hoe die zijn gewogen?
Op 21 februari jl. heb ik gesproken met de raad van bestuur. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 11 maart jl (Kamerstukken 2018/2019, 31 016, nr 212). In dit overleg heb ik benadrukt dat niet eerder kan worden overgegaan tot een besluit, dan nadat er een zorgvuldig proces is voorafgegaan, waarbij belanghebbenden zijn gehoord en afspraken zijn gemaakt. Met het oog daarop heb ik de Raad van Bestuur van Bravis nadrukkelijk geadviseerd te handelen conform het concept van een algemene maatregel van bestuur (amvb) over de versterking van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), die ik op 28 november 2018 aan uw Kamer en ter consultatie aan veldpartijen heb gestuurd. Vandaag heb ik hierover weer overleg met de raad van bestuur van Bravis. Ik zal u over dit overleg informeren.
Vooruitlopend op mijn overleg met Bravis laat het ziekenhuis desgevraagd weten dat over de toekomstplannen van het ziekenhuis in de afgelopen jaren geregeld is gecommuniceerd met externe belanghebbenden. Het voornemen om over te gaan naar één locatie is gecommuniceerd bij de fusie in 2014/2015. Er is eveneens over het voornemen gesproken in de maatschappelijke verantwoordingsbijeenkomsten van het ziekenhuis in oktober 2017 en oktober 2018. Deze bijeenkomsten zijn onder andere bedoeld voor gemeentelijke bestuurders, patiëntenverenigingen en ouderenorganisaties, samenwerkingspartners, en andere belangstellenden die zich hebben gemeld. Het voornemen om te kiezen voor één hoofdlocatie vanaf 2025, is eind 2018 vastgelegd in een bestuursbesluit, na een intern adviestraject waarbij de cliëntenraad, de ondernemingsraad, de vereniging medische staf en de verpleegkundige adviesraad positief adviseerden.
Bravis laat weten dat er na dit besluit onderzoek is gedaan naar de meest geschikte locatie voor de hoofdlocatie van het Bravis ziekenhuis. Daarvoor is een stuurgroep van de gemeenten Bergen op Zoom en Roosendaal met het Bravis ziekenhuis ingesteld, waarbij het doel was tot een gezamenlijke visie te komen voor de nieuwe hoofdlocatie. Bravis laat weten dat dit laatste niet is gelukt. Beide gemeenten hebben vervolgens ieder hun voorkeurslocatie(s) aangeboden aan het Bravis ziekenhuis. Daarnaast is ook met belanghebbenden gesproken. Bravis stuurde mij bijgevoegd overzicht. Uit deze consultatieronde is gebleken, aldus Bravis, dat al deze belanghebbenden het streven om te komen tot één hoofdlocatie begrijpen, en in veel gevallen ook steunen. Enkele gemeenten begrepen het streven, maar hadden nog zorgen over de bereikbaarheid van de acute zorg op een mogelijke nieuwe hoofdlocatie.
De raad van bestuur heeft mede op basis van de dialoogronde op 16 april 2019 een voorkeur voor een hoofdlocatie in Bulkenaar bekend gemaakt. Op dat moment is ook advies gevraagd aan de interne adviesorganen over het voorgenomen besluit. De reeds ontvangen adviezen van de Cliëntenraad, Ondernemingsraad en Vereniging Medische Staf zijn positief over de keuze voor Bulkenaar. Bravis laat weten dat de voorkeurslocatie eveneens is besproken met externe belanghebbenden om het draagvlak te toetsen en om hun suggesties en zorgen mee te wegen. Op 13 en 21 mei 2019 vonden twee bijeenkomsten voor omwonenden en patiënten plaats. Deze informatiesessies zijn goed bezocht. Tijdens de bijeenkomsten zijn de redenen voor de concentratie van de zorg naar één hoofdlocatie toegelicht en is de dialoog met de bewoners hierover gevoerd. De belangrijkste teneur van de aanwezigen betrof, aldus Bravis, de impact van de nieuwe hoofdlocatie op de woonomgeving (dit betrof vooral bewoners van het gebied rond de nieuwe hoofdlocatie) en, in mindere mate, zorgen over de bereikbaarheid. Daarnaast is overleg geweest met de gemeenten Bergen op Zoom en Tholen over de toekomstige inrichting van de ziekenhuiszorg in deze gemeenten. Met het gemeentebestuur van Bergen op Zoom is overleg gevoerd op 14 mei 2019 om in Bergen op Zoom een buitenpolikliniek te realiseren, waarin poliklinische en diagnostische faciliteiten gerealiseerd zullen worden voor de patiënten uit Bergen op Zoom. Het streven is om tussen Bravis en de gemeente Bergen op Zoom hierover tot een overeenkomst te komen. Bravis laat weten dat bij de gemeente Tholen het bestuur een toelichting heeft gegeven in de commissievergadering Samenleving over het voorgenomen besluit en heeft vragen beantwoord van alle politieke partijen in deze commissievergadering m.b.t. de besluitvorming zoals deze voorgelegen heeft. Voor Tholen wordt onderzocht hoe ziekenhuiszorg in huisartsenpraktijken vorm kan krijgen.
Het voornemen van Bravis zal, aldus het ziekenhuis, zijn definitieve karakter krijgen na interne advisering door de cliëntenraad, kinderadviesraad, ondernemingsraad, vereniging medische staf, Verpleegkundige adviesraad en na bespreking van alle input met de raad van toezicht op 19 juni 2019.
Kunt u inzicht geven in de adherentiecijfers op basis van de toekomstige situatie voor het Bravis ziekenhuis, het Adrz en ZorgSaam? Kunt u deze adherentiecijfers ook van de ziekenhuizen ten oosten van het Bravis ziekenhuis geven?
Nee. VWS beschikt niet over deze gegevens. Ziekenhuizen beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming.