Het Nederlandse kind Duncan en de Spaanse Kinderbescherming |
|
Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA), Lilianne Ploumen (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de brief van de Stichting Nederlanders Buiten Nederland inzake de situatie van het Nederlandse kind Duncan bij de Spaanse kinderbescherming?
Ja.
Is het in het belang van het kind, dat het syndroom van Down heeft, dat hij zo snel mogelijk met zijn moeder wordt herenigd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de expertise noch de bevoegdheid te oordelen over een dergelijke vraag. Het is aan de bevoegde en gespecialiseerde instantie in Spanje om volledig in het belang van het betreffende kind te handelen en zich te buigen over de vraag of het in het belang van het kind is om zo spoedig mogelijk met zijn moeder herenigd te worden. Die verantwoordelijkheid is de betreffende instantie bekend, en deze handelt daarnaar.
Is het een normale gang van zaken dat een Nederlands kind, zonder andere nationaliteiten, van Nederlandse ouders, zonder andere nationaliteiten, op dit moment onder de verplichte zorg valt van de Spaanse kinderbescherming?
Ja, wereldwijd geldt dat die verantwoordelijkheid toevalt aan de autoriteiten waar betrokkenen woonachtig zijn. De Spaanse kinderbescherming heeft in dergelijke gevallen dus de verantwoordelijkheid om de rechten van alle kinderen die woonachtig zijn in Spanje, ongeacht hun nationaliteit, te waarborgen.
Is er contact met de Nederlandse kinderbescherming over deze zaak?
Voor zover mij bekend, is er over deze zaak recent geen contact geweest met de Nederlandse kinderbescherming.
Bent u op de hoogte van de redenen van de Spaanse kinderbescherming om het kind nog niet te laten herenigen met de moeder? Zo ja, wat zijn die redenen?
Net als in Nederland grijpt de kinderbescherming in Spanje in als de ontwikkeling van een kind wordt bedreigd en verplichte hulp en onderzoek nodig lijkt. Omwille van persoonsgegevensbescherming kan ik uw Kamer geen details geven over de individuele casus.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact met de moeder en de Spaanse kinderbescherming en heeft bemiddeld bij het leggen van contact.
Welke acties bent u van plan te gaan ondernemen?
De situatie van het betreffende kind ligt thans in handen van de bevoegde en gespecialiseerde Spaanse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft de situatie en ontwikkelingen volgen en informeert daarover betrokken partijen.
Zijn er aanwijzingen dat de rechten van het kind worden geschonden op enigerlei wijze?
Thans is het betreffende kind in goede handen en zorg. Zie mijn antwoord op vraag 2 en 7.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden of de Kamer hierover (indien nodig vertrouwelijk) anderszins informeren?
Ja.
De antwoorden op de schriftelijke vragen naar aanleiding van bericht dat studenten lang in de wacht staan door onderbezetting en nieuw systeem |
|
Frank Futselaar , Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is er, mede door de extra middelen voor DUO die dit voorjaar beschikbaar zijn gekomen, extra ruimte binnen de begroting om deze zomer tijdelijk extra personeel in te zetten voor de telefonische bereikbaarheid?1 Zo ja, om hoeveel extra fte gaat het in vergelijking met 2018?
De middelen die deze Voorjaarsnota beschikbaar zijn gekomen voor DUO zijn bestemd voor onderhoud en vervanging. Duo geeft de komende periode prioriteit daaraan om de continuïteit en kwaliteit van de huidige dienstverlening aan studenten en scholen en contact met studenten te garanderen. Voor 2019 is € 6,5 mln van de € 26,7 mln ter financiering van het verbeteren van de bereikbaarheid. DUO heeft sinds de zomer van 2017 extra capaciteit (75 fte) ingezet voor het afdoen van telefoongesprekken. Dat heeft geleid tot lagere wachttijden (zie vraag 2).
Kunt u, zoals u in het najaar van 2018 toegezegd heeft, aangeven wat de effecten van het nieuwe studiefinancieringssysteem op de wachttijden zijn? Kunt u daarnaast aangeven in hoeverre deze uitkomsten meegewogen hebben in het besluit om eventuele aanvullende maatregelen te nemen om de bereikbaarheid te verbeteren?
In 2017 waren de wachttijden opgelopen tot gemiddeld 15 tot 20 minuten, met uitschieters naar 60 minuten. Inmiddels is het nieuwe studiefinancieringssysteem een jaar in gebruik. Naast de maatregelen van DUO die onder vraag 1 zijn toegelicht, lijkt het nieuwe studiefinancieringssysteem ook zijn vruchten af te werpen. Studenten kunnen in dat systeem makkelijker wijzigingen doorvoeren. Hierdoor is de handmatig te verwerken postvoorraad door DUO veel lager en is het aantal telefoontjes in de eerste 6 maanden van 2019 met ca. 20% afgenomen ten opzichte van dezelfde periode in 2018 (zie wachttijden bij vraag 3).
Wat is de gemiddelde wachttijd in 2019 tot op heden?
De gemiddelde wachttijden voor 2019 per week laten onderstaand beeld zien:
Week 1
24:29
Week 2
15:56
Week 3
12:48
Week 4
19:47
Week 5
15:58
Week 6
13:26
Week 7
10:17
Week 8
10:29
Week 9
8:14
Week 10
5:15
Week 11
5:49
Week 12
3:30
Week 13
3:39
Week 14
1:28
Week 15
5:07
Week 16
1:53
Week 17
4:07
Week 18
1:41
Week 19
2:10
Week 20
1:27
Week 21
1:16
Week 22
1:28
Week 23
1:39
Week 24
1:37
Week 25
2:43
Week 26
3:38
Week 27
5:22
Naar welke gemiddelde wachttijd streeft u komende zomer?
Ik vind het belangrijk dat (oud-)studenten die DUO bellen met een vraag snel worden geholpen. Het is onvermijdelijk dat de wachttijden in de zomerperiode zullen oplopen. Op basis van de huidige ontwikkelingen hopen we een fundamenteel lagere wachttijd dan in 2018 te realiseren. Maar in de weken 34 tot en met 37 zal de gemiddelde wachttijd waarschijnlijk wel boven de 10 minuten uitkomen.
De verwoesting van de Amazone in Brazilië |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Amazon destruction accelerates 60% to one and a half soccer fields every minute»?1
Ja.
Wat weten we van de inzet van president Bolsonaro om het economische potentieel van de Amazone te benutten? Kunt u dit beleid nader toelichten?
President Bolsonaro meent dat het economisch potentieel van de Amazone meer benut zou moeten worden dan onder vorige Braziliaanse regeringen het geval was. Hij spreekt zich hier regelmatig over uit en heeft ook enkele maatregelen genomen die kunnen bijdragen aan het verlagen van institutionele barrières voor verdere economische ontwikkeling van het Amazonegebied. Er zijn op dit terrein verschillende krachten aan het werk binnen de Braziliaanse regering en instituties, met uiteenlopende visies en belangen, wat nog niet heeft geresulteerd in eenduidig beleid.
Nederland oefent, samen met EU-partners, druk uit op Brazilië, gericht op beter beleid en sterkere handhaving van milieuwetgeving. Daarnaast kunnen wij Brazilië wijzen op zijn internationale milieuverplichtingen, waaronder die in het kader van het Klimaatakkoord van Parijs en het VN Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD). Duurzaam bosbeheer, met een geïntegreerde aanpak met gelijkwaardige aandacht voor ecologische, economische en sociale aspecten, is uitgangspunt van het Nederlandse beleid. Daarbij moet oog zijn voor het systeem als geheel, de circulariteit ervan en het inzicht dat voeding, landbouw en ecologische duurzaamheid nauw met elkaar samenhangen. Brazilië zou deze uitgangspunten ook moeten hanteren.
Hoe duidt u de in het artikel opgetekende opmerking van de heer Rittl van het NGO-netwerk «Observatorio do Clima» (Climate Observatory) dat ook Europese landen middels hun (handels)relaties met Brazilië bijdragen aan de verwoesting van de Amazone? Hoe duidt u de rol van Nederland daarin?
In de EU Mededeling over het tegengaan van ontbossing, die de Europese Commissie op 23 juli jl. heeft gepubliceerd2, erkent de EU dat de Europese marktvraag naar agrarische grondstoffen invloed heeft op ontbossing in tropische gebieden en dat meer actie nodig is om deze impact terug te dringen. Op dit moment is een deel van de Europese import van agrarische producten uit de Amazone en omliggende gebieden al aantoonbaar duurzaam en ontbossingsvrij. Helaas blijft de vraag in de EU naar deze duurzame producten echter nog achter. We werken om de verduurzaming van de productie in Brazilië te vergroten. In de Mededeling worden opties genoemd hoe de marktmacht van de EU in te zetten voor het voorkomen van ontbossing.3 Deze opties zullen de komende maanden verder worden uitgewerkt.
Het kabinet zet zich samen met diverse belanghebbenden en in samenwerking met Brazilië in voor verdere verduurzaming van zowel productie als consumptie van deze producten in eigen land en in EU-verband, onder andere via het Amsterdam Declarations Partnership. Ook brengt de Nederlandse regering haar zorgen over de weer toenemende ontbossing in de Amazone, en ook daarbuiten, geregeld over bij Braziliaanse gesprekspartners, op diverse niveaus, zowel in bilateraal als multilateraal verband.
Deelt u de opvatting dat handeldrijven in een land waarvan de president een beleid voert dat indruist tegen internationale richtlijnen ten aanzien van mensenrechten en milieustandaarden, een extra grote verantwoordelijkheid neerlegt bij zowel het Nederlandse bedrijfsleven als de Nederlandse overheid om er zorg voor te dragen dat die richtlijnen alsnog worden nageleefd?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Dat beleid is niet veranderd sinds Bolsonaro president is geworden. Op basis van deze richtlijnen wordt van bedrijven met een internationale waardeketen verwacht dat zij daadwerkelijke en potentiële risico’s op negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten voor mens en milieu in kaart brengen en deze risico’s voorkomen of mitigeren en hierover rekenschap afleggen. Het voldoen aan wettelijke standaarden in productielanden is hierbij niet afdoende.
De toepassing van de OESO-richtlijnen geldt ook voor bedrijven waarvan de waardeketens zich uitstrekken tot in Brazilië en omvat het thema ontbossing. De Nederlandse ambassade in Brazilië draagt het IMVO-beleid actief uit, zowel richting Nederlandse bedrijven als naar Braziliaanse belanghebbenden. Nederlandse bedrijven kunnen onder andere een beroep doen op de Nederlandse vertegenwoordigingen in Brazilië, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor informatie over IMVO-risico’s bij het zakendoen in Brazilië. Het is de verantwoordelijkheid van een bedrijf zelf om IMVO-risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen bij eventuele betrokkenheid bij misstanden. Actief toezicht op de toepassing van de richtlijnen door Nederlandse bedrijven, en specifiek met betrekking tot eventuele betrokkenheid bij ontbossing van de Amazone, is niet voorzien. Betrokken partijen kunnen een melding van vermeende niet-naleving van de OESO-richtlijnen indienen bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP). Het contactpunt biedt bemiddeling aan tussen betrokken partijen.
Er zijn met het bedrijfsleven afspraken gemaakt over verduurzaming van waardeketens, zowel in IMVO-convenanten als in sectorafspraken die gericht zijn op ontbossingsvrije grondstoffen, zoals palmolie, soja en cacao. Specifiek voor hout is de EU Houtverordening van toepassing. Deze Verordening houdt in dat een marktdeelnemer die voor het eerst hout op de EU-markt brengt, bijvoorbeeld uit Brazilië, verplicht is een stelsel van zorgvuldigheidseisen toe te passen (due diligence) om aan te tonen dat het hout legaal is gekapt en geëxporteerd. Op naleving van deze Verordening wordt toegezien door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Marktdeelnemers moeten garanties geven over de legale herkomst van hun producten door een stelsel van zorgvuldigheidseisen toe te passen. Gelet op de situatie in Brazilië ten aanzien van illegale kap dienen bedrijven zich ervan te vergewissen dat de informatie uit documentatie afdoende wordt onderbouwd, bijvoorbeeld door onafhankelijke audits of chain of custody certificering.
Zijn de voorlichting en het verwachtingspatroon richting Nederlandse bedrijven aangepast sinds het beleid van president Bolsonaro realiteit is geworden in Brazilië? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze houdt u er toezicht op dat Nederlandse bedrijven niet (in)direct betrokken zijn bij de verwoesting van de Amazone?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat het zogenaamde Mercosur-handelsverdrag impact hebben op de Amazone in Brazilië? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar baseert u dat op?
Op 28 juni is een politiek akkoord bereikt tussen de Europese Commissie en de Mercosur-landen (Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruguay). De mogelijke effecten op het milieu van toegenomen exportproductie worden momenteel door de Europese Commissie in een Sustainability Impact Assessment (SIA) in kaart gebracht. Het is de verwachting dat de definitieve SIA begin 2020 wordt gepubliceerd. Het kabinet zal de balans opmaken van de voor- en nadelen van het EU-Mercosur Associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn. De uitkomsten van de SIA zullen hierin worden meegenomen. De Europese Commissie heeft aangegeven het definitieve akkoord niet eerder dan in november 2020 ter besluitvorming voor te leggen aan de Raad.
Deelt u de opvatting dat de Europese Unie er alles aan moet doen om te voorkomen dat de verwoesting van de Amazone onder Bolsonaro’s bewind de komende maanden en jaren, voortschrijdt? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Nederland zal actief aandacht blijven vragen, zowel bilateraal als in EU-verband, voor het belang van het tegengaan van ontbossing in de Amazone. Een moeilijkheid daarbij is dat duidelijke internationale normen voor ontbossing, waar ook Brazilië aan gebonden is, ontbreken. Er is echter een toenemende internationale consensus dat bossen van grote waarde zijn voor het afremmen van klimaatverandering, het behoud van biodiversiteit, duurzaam land- en waterbeheer en het behoud van landbouwproductiviteit voor de lange termijn. Het is dus in het belang van zowel de EU als Brazilië zelf om de voortschrijdende ontbossing in de Amazone terug te dringen. Nederland is de dialoog met de Braziliaanse overheid op het gebied van landbouw, duurzaamheid en klimaat aan het intensiveren. Ook werkt Nederland aan versterkte samenwerking met Brazilië en Europese partners om de doelen van economische ontwikkeling, verduurzaming van de landbouwproductie en behoud van extreem waardevolle bossen en biodiversiteit in de Amazone (en daarbuiten) te bereiken. Nederland en de EU hebben Brazilië op dit terrein veel te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en technologie, maar ook als belangrijke handelspartner. Het eerder genoemde handelsakkoord tussen de EU en Mercosur, en de onlangs verschenen Mededeling van de Europese Commissie met betrekking tot versterkte EU-actie tegen ontbossing, bieden kansen om deze samenwerking verder vorm te geven.
Huurverhogingen in aardbevingsgebied 2.0 |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat huurders van Woonzorg Nederland, van wooncomplex Paasweide te Appingedam, een huurverhoging opgelegd hebben gekregen? Is u ook bekend dat adressen van dit complex uit het HRA-model komen als panden met een licht verhoogd risico? Wat is hierop uw reactie?
Volgens informatie van Woonzorg Nederland is bij de Paasweide inderdaad een reguliere huurverhoging doorgevoerd. Het complex Paasweide heeft in het HRA-model (Hazard & Risk Assessment) een licht verhoogd risico. Op basis hiervan vindt opname en beoordeling van de woningen plaats door de Nationaal Coördinator Groningen. Hierbij moet duidelijk worden of en hoe het pand versterkt dient te worden.
Bent u van mening dat het hier om de feitelijke (bouwkundige) staat van de woning gaat? Op welke termijn gaan deze woningen versterkt worden?
De Nationaal Coördinator Groningen en de gemeente Appingedam hebben richting de bewoners per brief van 6 maart 2019 aangegeven dat zij uiterlijk september 2019 nader worden geïnformeerd over de stand van zaken en de dan te nemen stappen met betrekking tot de versterking.
Bent u van mening dat de bestuurder hier juist handelt? Bent u het ook met de bestuurder eens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een corporatie dient bij een (voorgenomen) huurverhoging de wettelijke relevante bepalingen en vastgelegde consultatiemomenten met huurders(vertegenwoordiging) te betrekken. Huurders en hun organisaties kunnen op verschillende momenten en manieren invloed uitoefenen. Zij kunnen in eerste instantie in gesprek gaan met de corporatie en een klacht indienen bij de klachtencommissie. De corporatie geeft aan bij het complex Paasweide inderdaad één bezwaar op de huurverhoging te hebben ontvangen. Huurders kunnen ook bezwaar aantekenen tegen de huurverhoging bij de Huurcommissie (voor 1 juli). Huurdersorganisaties kunnen het huurbeleid en vele andere zaken aan de orde stellen bij de jaarlijkse prestatieafspraken. Gesprekken daartoe vinden doorgaans plaats in de tweede helft van het jaar, met name na de zomer, opdat er medio december afspraken vastgelegd kunnen worden. Lukt dit niet vanwege een zwaarwegend conflict, dan kunnen partijen het geschil dat ten grondslag ligt voorleggen aan de Adviescommissie Geschilbeslechting Prestatieafspraken Woningwet.
Wilt u de huurders adviseren naar de Huurcommissie te gaan, net als u voorstelde in beantwoording op Kamervragen van 26 april 2018?1
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend dat nieuwe huurders van Woonzorg Nederland bij hun huurcontract een bijlage/clausule moet accepteren die gaat over «mijnbouwschadeperikelen?» Wat staat er in die bijlage/clausule? Wat betekent dit voor de huurder?
Volgens Woonzorg Nederland worden nieuwe huurders in het aardbevingsgebied met een begeleidende brief geïnformeerd. Bij een nieuwe verhuring van een woning in het aardbevingsgebied acht Woonzorg Nederland het van belang dat de kandidaat-huurder wordt geïnformeerd over het feit dat de woning die aan hem/haar verhuurd gaat worden mogelijk vanuit het oogpunt van het veiligheidsrisico versterkt moet worden. Dat betekent dat de bewoner op enig moment te maken kan krijgen met werkzaamheden aan de woning. Dit kunnen ingrijpende werkzaamheden zijn. In veel gevallen is het daarbij noodzakelijk dat de bewoner de woning tijdelijk verlaat.
Woonzorg Nederland geeft aan dat de brief informerend bedoeld is en de rechten van betrokken huurders niet aantast. Woonzorg Nederland heeft eerder van betrokken huurders geen reactie op de brief ontvangen. Omdat het geenszins de bedoeling is de rechten van de bewoner(s) te beperken, vindt Woonzorg Nederland het onwenselijk als de brief een dergelijk beeld kan oproepen. De corporatie zal naar een andere vorm zoeken om toekomstige huurders over de mogelijke versterking van de woning te informeren.
Hoe lang zijn de wachtlijsten bij de Huurcommissie op dit moment?
De Huurcommissie geeft aan dat het thans een voorraad van circa 800 zaken heeft die nog niet in behandeling zijn genomen.
Bent u bereid de bestuurder van Woonzorg Nederland de verhoging niet te laten doorvoeren en de desbetreffende bewoners van dit wooncomplex tegemoet te komen?
Ik ben geen partij in deze kwestie en het is niet aan mij om de huurverhoging ongedaan te maken. Ik verwijs voor de verschillende mogelijkheden die huurders ter beschikking staan naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe staat het met huurverhogingen bij Woonzorg Nederland als er geen sprake is van een verhoogd of licht verhoogd risico volgens het HRA model in het aardbevingsgebied, en met de versterkingsplannen?
De huuraanpassing van Woonzorg Nederland voor sociale huurwoningen is gebaseerd op de bestaande kale huur en de maximaal toegestane kale huur. Bij vaststelling van de jaarlijkse huuraanpassing wordt onderscheid gemaakt tussen sociale huurwoningen en vrije sectorhuurwoningen. Voor 2018, 2019 en 2020 zijn de volgende gemiddelde huurstijgingspercentages aan de orde in het bezit van Woonzorg Nederland.
De versterkingsplannen worden uitgevoerd door de NCG op basis van de lokale plannen van aanpak vastgesteld door de gemeente. Woonzorg Nederland volgt hierbij de planning van de Nationaal Coördinator Groningen.
Hoe staat het met huurverhogingen bij de andere woningcorporaties in het aardbevingsgebied en met de versterkingsplannen?
Op basis van de ter beschikking staande cijfers kan niet aangegeven worden hoe de corporaties de huurverhoging vaststellen voor uitsluitend het aardbevingsgebied. Veel corporaties zijn zowel binnen als buiten het gebied werkzaam, maar gegevens over corporaties zijn alleen nog maar beschikbaar op niveau van de organisatie en niet meer op niveau van de gemeenten waar zij werkzaam zijn.
Lefier
1,0
1,4
2,1
1,3
2,3
1,8
De Huismeesters
1,4
1,4
1,5
1,5
2,3
2,3
Wold en Waard
1,0
1,0
1,0
1,0
1,3
1,3
Chr. Wst. Patrimonium
1,4
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
De Delthe
2,4
2,4
0,6
0,6
2,5
2,5
Wierden en Borgen
0,0
0,4
2,5
2,5
3,3
3,2
Woongroep Marenland
2,0
2,4
2,3
2,0
2,2
1,9
Acantus
0,7
1,3
0,3
1,4
0,6
2,1
Groninger Huis
1,0
1,2
1,1
1,3
1,8
2,0
Uithuizer Woningbouw
0,8
0,9
1,4
1,5
2,1
2,3
Nijestee
1,9
1,9
2,0
2,0
2,8
2,8
Bron: prognose informatie, dPi 2018. 2018: forecast, 2019 en 2020 prognose. Inclusief (verwachte) inflatie, exclusief harmonisatie. Betreft het hele bezit: woningen, onzelfstandige eenheden en overig vastgoed.
Voor wat betreft de versterking wordt de stand van zaken over de plannen van aanpak per 1 september geleverd door de NCG en de planning Q4 volgt daarna per 1 oktober.
Het verdwijnen van 3G |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het voornemen van Vodafone om in 2020 al te stoppen met 3G?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Vodafone geen mogelijkheden biedt om toestellen toch geschikt te maken voor 4G en mensen hiermee dwingt om een nieuw toestel aan te schaffen?
Ik begrijp dat VodafoneZiggo de optie niet kan aanbieden om toestellen geschikt te maken voor 4G, omdat toestellen hier niet voor zijn ontwikkeld. Het geschikt maken van toestellen voor 4G zou tenminste vereisen dat de netwerkantenne wordt vervangen. Dit betekent bij moderne telefoons veelal dat ook de processor en opslag moeten worden vervangen, omdat die zijn geïntegreerd in dezelfde chip. Dit is een zogenaamd «System on a Chip» («SoC»). Telefoons worden over het algemeen niet ontworpen voor deze mogelijkheid. Ze worden bijvoorbeeld wel ontworpen om zo dun, gebruiksvriendelijk en energiezuinig als mogelijk te zijn. Dit vergt een nauwe integratie tussen de verschillende hardware-onderdelen maar ook de software, waardoor het vervangen van de SoC praktisch niet mogelijk is. Tot op heden is een modulair ontwerp, waarbij dit onderdeel kan worden vervangen, in de praktijk niet uitvoerbaar gebleken, ondanks pogingen daartoe.2
Bent u bekend met het feit dat er een groeiende groep werkende armen bestaat die van hun inkomen niet of nauwelijks kan rondkomen? Bent u eveneens bekend met het feit dat een miljoen Nederlanders rond moeten komen van een inkomen tot 120% van het sociaal minimum maar dat zij, zeker in het geval van gezinnen, regelmatig tekort komen om noodzakelijke of onvermijdelijke uitgaven te doen?
Ik ben bekend met de cijfers van het CBS over inkomens in Nederland.
Deelt u de mening dat mensen, zeker als zij in de laagste inkomensgroepen zitten en amper rond kunnen komen, niet gedwongen moeten worden een nieuw telefoontoestel aan te schaffen als deze niet defect is?
Ik heb contact gehad met VodafoneZiggo over de wijze waarop zij haar 3G-netwerk gaat afschakelen. Naar aanleiding daarvan kan ik u het volgende melden.
Vooralsnog worden de klanten van VodafoneZiggo niet gedwongen tot het aanschaffen van een nieuw telefoontoestel. Ook na het afschakelen van het 3G-netwerk kunnen klanten wiens telefoon geen 4G ondersteunt blijven bellen en internetten via 2G. De snelheid van mobiel internet via 2G is uiteraard minder snel dan via 3G, maar zowel mobiel internet als bellen blijven beschikbaar.
VodafoneZiggo is ruim twee jaar voordat het 3G-netwerk wordt afgeschakeld begonnen om mensen te informeren dat dit gaat gebeuren. Verder verkoopt VodafoneZiggo al sinds het najaar van 2017 geen abonnementen meer met toestellen die enkel 3G ondersteunen. De verkoopmedewerkers van VodafoneZiggo zijn bovendien geïnstrueerd om bij de verkoop van abonnementen te communiceren dat zij vanaf januari 2020 geen gebruik meer kunnen maken van het 3G-netwerk. Daarmee heeft VodafoneZiggo ervoor proberen te zorgen dat alle klanten die beschikken over een telefoontoestel dat geen 4G ondersteunt aan het einde van hun contract zijn op het moment dat het 3G-netwerk wordt afgeschakeld. Met inachtneming van de geldende opzegtermijn kunnen zij vanaf dat moment overstappen naar een andere aanbieder die nog wel 3G-dienstverlening aanbiedt. Hoewel ook KPN inmiddels heeft aangekondigd haar 3G-netwerk af te gaan schakelen, blijft T-Mobile vooralsnog wel 3G-diensten aanbieden.3 Er is dus een mogelijkheid om over te stappen en 3G te blijven gebruiken nadat VodafoneZiggo haar 3G-netwerk heeft afgeschakeld.
Overigens zal T-Mobile in 2020 juist haar 2G-netwerk afschakelen, en naar verwachting pas op termijn haar 3G-netwerk.4 Het vervangen van oudere technologie door nieuwere, betere en efficiëntere technologie is gebruikelijk in allerlei onderdelen van de economie en maatschappij. Gegeven deze onvermijdelijke vooruitgang vind ik het belangrijk dat VodafoneZiggo, maar ook KPN en T-Mobile, ruim voordat ze een netwerktechnologie afschakelen daarover communiceren en er zorgvuldig mee omgaan. Iedereen kan zich daardoor ruim op tijd voorbereiden en bijvoorbeeld sparen voor een vervangend (tweedehands) toestel, overstappen naar een alternatieve aanbieder, of vrienden of familie vragen of zij nog een ongebruikt toestel dat 4G ondersteunt ter beschikking hebben.5
Bent u bekend met het feit dat Vodafone-Ziggo iedere abonnee op de kabel die niet in het bezit is van een digitale televisie decoders heeft aangeboden om te voorkomen dat zij op kosten worden gejaagd bij de overgang naar digitale televisie?
Zoals in de beantwoording van vraag 4 beschreven, is het voor de klanten van VodafoneZiggo die afhankelijk zijn van een 3G-netwerk vooralsnog niet nodig om een nieuwe telefoon te kopen om te kunnen blijven bellen en mobiel internetten. Zij kunnen daarvoor gebruik maken van het 2G-netwerk van VodafoneZiggo, of overstappen naar een andere aanbieder. Ik zie zodoende geen noodzaak om in overleg te treden over het treffen van een dergelijke regeling.
Daarbij merk ik op dat de digitale televisie decoders die u in vraag 5 noemt eigendom zijn en blijven van VodafoneZiggo. Mobiele telefoons zijn dat niet: die zijn het persoonlijk eigendom van de klant. Het bieden van een gratis vervangend toestel zou dus neerkomen op het doen van een schenking van tientallen tot honderden euro’s aan klanten. Bij de decoders is hiervan geen sprake. Dit is een belangrijk onderscheid, waardoor het financieren van de vervanging van digitale televisie decoders door VodafoneZiggo wel mogelijk wordt geacht. Dit is een keuze die VodafoneZiggo als onderneming zelfstandig maakt.
Bent u bereid om in overleg met Vodafone te treden om een vergelijkbare regeling te treffen, zodat mensen met een telefoon die niet geschikt is voor 4G geen onnodige bestedingen hoeven te doen? Gaat u dit ook doen in het geval van andere telecomoperators die in de toekomst gaan stoppen met 3G?
Zie antwoord vraag 5.
Het vreemde onderscheid tussen de burgerlijke staten ‘ongehuwd’, ‘gescheiden’ en ‘gehuwd’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Twintigers en dertigers trouwen minder»?1
Ja.
Kunt u toelichten wanneer een persoon in aanraking komt met de burgerlijke stand waarbij de burgerlijke staat van belang is, buiten de grote gebeurtenissen in het leven zoals de geboorte, het huwelijk of geregistreerd partnerschap?
Buiten de geboorte, het huwelijk of het geregistreerd partnerschap, kan iemand ook in contact treden met de burgerlijke stand bij bijvoorbeeld de wijziging van de geslachtsregistratie door transgender personen en het laten opmaken van een akte van erkenning, met inbegrip van het doen van naamskeuze.
Klopt het dat werkgevers soms vragen naar de burgerlijke staat? Kunt u toelichten waarom zij dit doen? Welke andere groepen vragen mensen naar hun burgerlijke staat en met welk doel?
Het kan voorkomen dat werkgevers vragen naar de burgerlijke staat van sollicitanten. Vragen hierover hoeven niet beantwoord te worden. In de Algemene Wet Gelijke Behandeling is opgenomen dat het verboden is om onderscheid te maken op basis van de burgerlijke staat van personen (art. 1, lid 1, sub b, AWGB, dat art. 1 Grondwet concretiseert). In de praktijk wordt soms ook door anderen gevraagd naar de burgerlijke staat, bijvoorbeeld door kredietverstrekkers ter beoordeling van risico. Er is geen integraal overzicht beschikbaar over bevraging naar de burgerlijke staat in de private sector.
Voor de overheid worden in de Basisregistratie Personen (BRP) gegevens over de burgerlijke staat opgenomen (art. 2.7, lid, 1, sub a, onder 1, Wet basisregistratie personen en art. 33, lid 1, sub a, Besluit basisregistratie personen). Overheidsorganen die gegevens over de burgerlijke staat nodig hebben voor de goede vervulling van hun wettelijke taken, krijgen deze gegevens verstrekt uit de BRP. Burgers hoeven hierdoor niet bevraagd te worden over deze gegevens.
Begrijpt u dat, aangezien de burgerlijke staat «gescheiden» een negatieve associatie oproept bij mensen, het vragen naar burgerlijke staat door mensen als belastend kan worden ervaren?
Hoewel ik het denkbaar acht dat het gebruik van de notie «gescheiden» incidenteel als belastend kan worden ervaren, heb ik niet de indruk dat deze notie bij voorbaat en in algemene zin een negatieve associatie oproept. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten welke juridische consequenties bedoeld worden in antwoord op vraag zeven van de eerder gestelde Kamervragen?
De burgerlijke staat «ongehuwd» brengt op zich geen rechtsgevolgen met zich jegens een partner. De burgerlijke staat «gescheiden» brengt wel juridische gevolgen mee. Deze gevolgen betreffen zowel de relatie met de eerdere echtgenoot of echtgenote, als de relatie met instanties, zoals de Belastingdienst en een eventueel pensioenfonds. Zo stopt bijvoorbeeld bij echtscheiding de opbouw van het partnerpensioen.
Kunt u toelichten waarom het voor deze juridische consequenties van belang is om onderscheid te blijven maken tussen «ongehuwd» en «gescheiden»?
Het onderscheid is van belang omdat vastgesteld moet kunnen worden dat er een huwelijk heeft bestaan waaraan de echtgenoten rechten en plichten ontleenden, die ook consequenties kunnen hebben voor de periode na ontbinding van het huwelijk, zoals alimentatieverplichtingen, het gezag over kinderen en pensioenverevening.
Klopt het dat wanneer een gescheiden persoon hertrouwt, deze persoon de burgerlijke staat «gehuwd» verkrijgt?
Ja.
Deelt u de mening dat het onnodig is om onderscheid te maken tussen de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden», omdat bij hertrouwen de burgerlijke staat «gescheiden» wijzigt naar «gehuwd», terwijl nog wel juridische consequenties verbonden zijn aan de ontbinding van het eerdere huwelijk, zoals eventuele alimentatieverplichtingen? Zo ja, op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat dit onderscheid, dat onnodige associaties oproept, verdwijnt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onnodig is om onderscheid te maken tussen de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden» niet. De burgerlijke staat van personen wordt rechtstreeks ontleend aan de akten van de burgerlijke stand. De waarde van de burgerlijke stand is juist gelegen in het feit dat het systeem de belangrijkste gebeurtenissen in een mensenleven vastlegt op een wijze die waarborgt dat het verloop van die gebeurtenissen -de historie- te allen tijde kan worden nagegaan.2 Daardoor wordt voorkomen dat er onduidelijkheid kan ontstaan over de staat van een persoon.
Bovendien worden de noties «ongehuwd» en «gescheiden» ook gebruikt
in EU-regelgeving en internationale verdragen.3
Deelt u daarnaast de mening dat de burgerlijke staat «ongehuwd» voor alleengaande personen het huwelijk als uitgangspunt neemt? Zo ja, hoe beoordeelt u dit uitgangspunt in het licht van het feit dat steeds minder mensen trouwen en er bijvoorbeeld al sinds 1998 andere wettelijke opties zijn voor het aangaan van een verbintenis?2, 3 Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het huwelijk als uitgangspunt geldt niet.
De wet kent de opties huwelijk en geregistreerd partnerschap voor het aangaan van een verbintenis. Voor alleengaande personen betekent dit dat er meerdere mogelijkheden ten aanzien van hun burgerlijke staat zijn dan «ongehuwd» of «gescheiden». Zo kan er ook sprake zijn van «geen geregistreerd partnerschap», «gescheiden geregistreerd partner», «weduwe» of «weduwnaar».
Bent u derhalve ook van mening dat de burgerlijke staat «ongehuwd» dient te worden veranderd in «alleengaand»?
In het voorgaande ligt besloten dat ik deze mening niet deel.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Fosfaatrechten zelfzuivelaars |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de voortdurende onzekerheid voor zelfzuivelaars (een zelfzuivelaar is een melkveehouder die meer dan 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerkt tot een eindproduct en minder dan 50% van de geproduceerde melk aan een koper levert) in het kader van de fosfaatregelgeving?
Er zijn meerdere gesprekken geweest tussen vertegenwoordigers van zelfzuivelaars en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de groep zelfzuivelaars wordt vooralsnog uitgegaan van een gemiddelde melkproductie van 7.500 kg per koe per jaar, een ureumgehalte van 26 milligram per 100 kg melk en de bijbehorende excretieforfaits. Deze zelfzuivelaarsregeling geldt sinds 2006 en is ook de basis geweest voor de toedeling van fosfaatrechten aan deze melkveehouders.
Naar aanleiding van de consultatie van de actualisering van de excretieforfaits ben ik voornemens om op termijn uit te gaan van de daadwerkelijk geproduceerde hoeveelheid melk, zoals dit ook bij de rest van de melkveehouderij het geval is. Tot die tijd blijft de bestaande zelfzuivelaarsregeling gelden. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 oktober jl.
Hoeveel zelfzuivelaars staan er bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geregistreerd?
RVO.nl houdt geen apart register van zelfzuivelaars bij. In totaal hebben 63 melkveehouders een fosfaatrechtenbeschikking gekregen aan de hand van de zelfzuivelaarsregeling. RVO.nl heeft in het kader van het berekenen van de fosfaatrechten in 2016 alle melkveebedrijven benaderd met het verzoek hun gegevens te controleren zoals die bij RVO.nl stonden geregistreerd. Melkveehouders konden met een zienswijze aangeven dat ze meer melk produceren dan er bij RVO.nl stond geregistreerd op basis van melkleveringen aan de fabriek. Deze melkgegevens zijn begin 2018 gebruikt voor het berekenen van de fosfaatrechten en om te bepalen of een melkveehouder valt onder de criteria zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel zelfzuivelaars stonden er tot 2 juli 2015 bij de RVO geregistreerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel zelfzuivelaars zijn er na 2 juli 2015 bijgekomen (graag een overzicht per maand per jaar in aantal bedrijven en bedrijfsomvang)?
RVO.nl houdt geen register bij van zelfzuivelaars. Ik kan u derhalve op dit moment geen actueel overzicht van zelfzuivelaars overleggen. Wel ben ik voornemens om de vraagstelling in de Gecombineerde Data Inwinning uit te breiden om deze tak van de melkveehouderij beter te kunnen monitoren.
Klopt het dat een zelfzuivelaar die voor 2 juli 2015 geregistreerd stond als zelfzuivelaar in eerste instantie een «beschikking fosfaatrechten» heeft ontvangen op de werkelijke melkproductie per koe op 2 juli 2015 bij zowel hoogproductieve als laagproductieve koeien? Klopt het dat deze zelfzuivelaars een nieuwe beschikking ontvangen hebben waarbij uitgegaan wordt van een standaardproductie van 7.500 kg melk per koe?
Het klopt dat er een groep melkveehouders is waarvan pas in een later stadium duidelijk werd dat zij op basis van hun situatie op 2 juli 2015 onder de zelfzuivelaarsregeling vielen. Zij hebben allen in de loop van 2018 een herbeschikking ontvangen.
Kunt u aangeven hoe wordt omgegaan met de situatie waarin een zelfzuivelaar met hoogproductieve koeien die gekort is in de fosfaatrechten (op basis van de eerste beschikking op 2 juli 2015 bijvoorbeeld 43 kilogram fosfaat per koe en bij de forfaitaire norm teruggevallen naar 39,1 kilogram fosfaat per koe), in enig jaar minder dan 50% van het op het eigen bedrijf geproduceerde melk verwerkt tot een eindproduct? Is een overgangssituatie van kracht voor deze groep melkveehouders die zijn gekort in hun rechten terwijl de melkproductie niet is veranderd? Wat gebeurt er wanneer deze zelfzuivelaar verandert van bedrijfsstrategie en alle melk gaat leveren aan een koper?
Zelfzuivelaars die fosfaatrechten hebben ontvangen op basis van de zelfzuivelaarsregeling en vervolgens meer dan de helft van de door hun geproduceerde melk willen gaan verkopen aan een koper en daarmee niet meer onder de zelfzuivelaarsregeling vallen, zullen in dat geval worden afgerekend op hun daadwerkelijke productie. Indien die gemiddelde productie hoger ligt dan 7.500 kg, zal dat betekenen dat deze ondernemer fosfaatrechten moet bijkopen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 wil ik op termijn alle zelfzuivelaars afrekenen op hun daadwerkelijke productie en onderzoek ik de komende tijd hoe ik dat het beste kan doen. Tot die tijd blijft de bestaande zelfzuivelaarsregeling gelden. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 8 oktober.
Welke zelfzuivelaars ontvangen een herziene beschikking? Klopt het dat dit alleen de zelfzuivelaars zijn die in eerste instantie een beschikking hebben ontvangen op de melkproductie van 2 juli 2015 en meer dan 50% verwerken?
Melkveehouders die in 2015 zelfzuivelaar waren en voldeden aan de criteria zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 en die daarnaast in eerste instantie een beschikking hebben ontvangen op basis van de werkelijke melkproductie, hebben een herziene beschikking ontvangen.
Klopt het dat nog niet alle zelfzuivelaars een herziene beschikking hebben ontvangen? Zo ja, hoeveel zelfzuivelaars wachten nog op een herziene beschikking?
Bij RVO.nl zijn geen zelfzuivelaars bekend die nog op een herziene beschikking wachten. Wel lopen er bij sommige zelfzuivelaars nog juridische procedures.
Wat is de oorzaak dat de herziene beschikking zo lang op zich laat wachten? Wanneer worden de laatste herziene beschikkingen afgegeven?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat voor startende zelfzuivelaars de forfaitaire norm wordt gehanteerd maar dat deze zelfzuivelaars niet gekort worden op fosfaatrechten waarop zij op 2 juli 2015 recht hadden? Kunt u toelichten waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen de toedeling van fosfaatrechten aan zelfzuivelaars van voor 2 juli 2015 en aan startende zelfzuivelaars?
Fosfaatrechten worden uitgegeven op basis van de situatie zoals deze was op 2 juli 2015. Ook voor melkveehouders die in 2015 nog geen zelfzuivelaar waren, maar dat naderhand wel zijn geworden, geldt voor de toedeling van fosfaatrechten de situatie zoals die op de peildatum van 2 juli 2015 was. Indien zij op die datum niet aan de criteria van de zelfzuivelaarsregeling voldeden en wel melkvee hielden, hebben zij fosfaatrechten toebedeeld gekregen op basis van de op die datum aanwezige hoeveelheid melkvee en de gemiddelde melkproductie per koe.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg Mestbeleid en Onregelmatigheden Identificatie & Registratie (I&R) op 13 december 2018 heeft toegezegd het gebruik van de zelfzuivelaarsregeling te monitoren? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van deze monitoring?
Ik ben voornemens de vraagstelling bij de Gecombineerde Data Inwinning (GDI) uit te breiden zodat deze tak van melkveehouders beter kan worden gemonitord. Ten tijde van genoemde toezegging was aanpassing van de GDI 2019 niet meer mogelijk. De aangepaste vraagstelling zal wel worden meegenomen bij de GDI van 2020.
Het bericht dat zorgcowboys binnen twee jaar miljonair worden in de thuiszorg |
|
René Peters (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Follow the Money «Dossier zorgcowboys: binnen twee jaar miljonair in de thuiszorg»1 en Trouw «Miljoenenwinst in de zorg? Dan is er iets vreemds aan de hand»?2
Ja.
Klopt het dat de winsten van een aantal zorgbedrijven flink zijn gestegen sinds de thuis- en jeugdzorg in 2015 is overgeheveld naar de gemeenten?
Ik heb hier geen integraal beeld van, maar wil benadrukken dat ik het behalen van zeer hoge winstmarges maatschappelijk onacceptabel vind. Zowel de Wmo als de Jeugdwet bevatten bepalingen dat de hulp doelmatig verleend moet worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de contracten met zorgaanbieders in te richten binnen de kaders van regelgeving. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven. Ik stimuleer en ondersteun gemeenten daarbij, onder meer via het programma Rechtmatige Zorg en het programma Inkoop Sociaal Domein.
Daarnaast verwijs ik naar de brief3 die mijn VWS-collega’s en ik op 9 juli jl. aan uw Kamer hebben verstuurd. In deze brief hebben wij een aantal maatregelen aangekondigd die excessen zoals blootgelegd door Follow the Money en Pointer in de toekomst moeten voorkomen:
Deze maatregelen zullen waar relevant en mogelijk ook van toepassing zijn op de jeugdzorg en de Wmo.
Voor zover excessieve winsten voortvloeien uit fraude zal daar door de externe toezichthouders en opsporingsdiensten uiteraard ook nu al tegen worden opgetreden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betrekt signalen van hoge winstpercentages daarom in haar toezicht. Hoge winstpercentages zijn één van de indicatoren die aanleiding kan zijn om onderzoek te doen, met het doel om vast te stellen of een zorgaanbieder voldoet aan de vereisten ten aanzien van het correct registreren en declareren van zorg. Andere indicatoren waar de NZa naar kijkt zijn bijvoorbeeld afwijkende declaratiepatronen, excessief hoge kosten per verzekerde, rommelige administratie en signalen van vermoedens van fraude van bijvoorbeeld bezorgde medewerkers of de cliëntenraad. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) baseert haar risicogestuurd toezicht ook op allerlei informatiebronnen waaronder het Jaarverslag maatschappelijke verantwoording (JMV). Daarbij beziet de IGJ onder ander bedrijfsresultaten, liquiditeit en weerstandsvermogen. Verder wordt op basis van de JMV-data gekeken naar personeelsgegevens (verloop, ziekteverzuim), de governance en de productie. Op basis daarvan bepaalt de IGJ waar er risico’s zijn voor zorgverwaarlozing of de patiëntveiligheid en onderneemt daarop zo nodig actie bijvoorbeeld door toezichtsbezoeken.
De NZa gaat na of de informatie over de 97 zorginstellingen met hoge winstpercentages aanleiding geeft om haar eigen lijst van zorginstellingen met verhoogde aandacht uit te breiden. Ook de IGJ onderneemt een vergelijkbare actie. Hierbij zal zij het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ) vragen de informatie die beschikbaar is te verrijken met informatie van andere convenantpartners. Het IKZ vervult ook een rol bij het verfijnen van de indicatoren, zodat partners fraude in de toekomst in een eerder stadium kunnen herkennen en inzetten ter preventie van zorgfraude. Uw Kamer wordt hierover na de zomer geïnformeerd in de tweede voortgangsrapportage van het programma Rechtmatige Zorg 2018–2021.
Wat is het toezicht waar deze zorgbedrijven in de thuis- en jeugdzorg zich aan moeten houden? Wat zijn de taken van de toezichthouder, kunnen die verschillen per gemeente en ziet dat toezicht ook toe op hoe de winst is gemaakt?
In de Jeugdwet is het toezicht op de kwaliteit belegd bij de IGJ. Het toezicht op de rechtmatigheid is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. In de Wmo is het toezicht geheel belegd bij de gemeenten, zodat zij dit kunnen toespitsen op de lokale situatie en de contractafspraken die zij hebben gemaakt met aanbieders. Dit betekent dat het toezicht per gemeente anders kan worden ingericht en dat taken per toezichthouder kunnen verschillen.
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, bevatten zowel de Wmo als de Jeugdwet bepalingen dat de hulp doelmatig verleend moet worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de contracten met zorgaanbieders in te richten binnen de kaders van regelgeving. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven. Ook geldt in de Wmo de AMvB reële prijs. Tarieven dienen reëel te zijn, niet te hoog en niet te laag, om kwalitatieve ondersteuning te realiseren.
Welk percentage van de thuiszorg en jeugdzorgaanbieder is verplicht een jaarverslag in te leveren?
Zorginstellingen die onder de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) vallen en aanbieders van jeugdhulp (met uitzondering van solistisch werkende jeugdhulpverleners) zijn verplicht om een jaarverslag aan te leveren bij het CIBG. Over verslagjaar 2018 hebben 1.298 jeugdzorginstellingen, 2.002 WTZi-toegelaten zorginstellingen en 623 combinatie-instellingen (zowel jeugdzorg als WTZi) een jaarverslag aangeleverd. Aanbieders die alleen hulp en ondersteuning op grond van de Wmo leveren zijn niet verplicht een jaarverslag aan te leveren bij het CIBG. Op basis van contractafspraken met gemeenten kunnen zij wel verplicht zijn om een jaarverslag bij de gemeente aan te leveren.
Onderschrijft u de stelling van bestuurder Aad de Groot van zorgverzekeraar DSW «Als de thuiszorg meer dan 0% winst maakt, is er iets niet pluis»?
Nee, naar mijn mening is het voor de continuïteit van een instelling van belang dat er een (gematigd) positief resultaat wordt behaald. Zeer hoge winstmarges zijn echter maatschappelijk onacceptabel.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven (ver) boven die winstmarge zitten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier geen integraal beeld van, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Verleent de zorgorganisatie «De Kroon» zorg in het kader van de Wet Langdurige Zorg(Wlz)?
Uit het openbare jaardocument maatschappelijke verantwoording van 2018 blijkt dat zorgorganisatie De Kroon zorg leverde in het kader van de Wlz.
Klopt het dat de eigenaren van «De Kroon» eerder zorgorganisatie «De Karmel» runden? Vraag 9 Klopt het dat er bij «De Karmel» in strijd met de regels Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) winst is uitgekeerd?
In het verleden maakten De Kroon en De Karmel deel uit van één concern. Inmiddels is dat niet meer het geval.
Wat vindt u ervan dat bestuurders (eigenaren) veel verschillende zorgorganisaties kunnen oprichten? Vraag 11 Heeft de Inspectie Jeugd en Gezin «De Karmel» en «De Kroon» onderzocht? Zo ja, wat is daar het resultaat van geweest? Heeft men daarbij ook naar eventuele winstuitkeringen gekeken? Vraag 12 Klopt het dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van het winstverbod in de intramurale zorg, gewoon weer als zorgaanbieder aan de slag kan gaan?
Ja, De Karmel heeft in de jaren 2013, 2014 en 2015 dividend uitgekeerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 11.
Klopt het dat in het artikel genoemde thuiszorgorganisatie Faveo een contract heeft met de gemeente Emmen op basis van «een schoon en leefbaar huis»?
Het is mogelijk dat een bestuurder (eigenaar) verschillende zorgorganisaties opricht. Een bestuurder (eigenaar) kan goede redenen hebben om dit te doen. Zo kan het werken met verschillende organisaties het mogelijk maken om zorg te verlenen in verschillende domeinen, maar de bekostiging daarvan te scheiden. Zo kan kruissubsidiëring worden voorkomen. In alle gevallen moet een zorgaanbieder voldoen aan de (kwaliteits)eisen die door wetgever zijn gesteld. Het is uiteraard niet wenselijk dat een bestuurder (eigenaar) verschillende zorgorganisaties opricht om daarmee bepaalde regelgeving te ontwijken. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Klopt dat bij een dergelijk contract er niet betaald wordt voor een geleverd uur huishoudelijke hulp, maar dat de thuiszorgorganisatie per client een standaardbedrag krijgt voor een beoogd resultaat?
De IGJ heeft in 2017 onderzoek verricht naar De Karmel. De IGJ constateerde dat De Karmel in de jaren 2013, 2014 en 2015 dividend heeft uitgekeerd in strijd met de WTZi. Handhaving van het verbod op winstuitkering was echter niet effectief, omdat De Karmel zijn WTZi-toelating had laten vervallen. Hierdoor was het verbod niet meer van toepassing.
Het niet meer kunnen handhaven van een initiële overtreding van het winstverbod omdat de WTZi-toelating inmiddels is vervallen wordt overigens geadresseerd in de wetsvoorstellen Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) en de Aanpassingswet Wtza (AWtza). Met deze wetsvoorstellen worden de eisen die aan zorgaanbieders worden gesteld, waaronder het winstverbod, losgekoppeld van de WTZi-toelating. Daarmee wordt voorkomen dat de toezichthouder niet meer kan handhaven als de instelling zijn toelating laat vervallen.
Klopt het dat Faveo in 2016 en 2017 om en nabij 6 ton winst uit haar contract met de gemeente Emmen heeft gemaakt?
Ja, dat klopt. De sanctie op overtreding van het winstverbod is een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. Dit houdt in dat de overtreding hersteld moet worden (m.a.w. de uitgekeerde winst moet worden terugbetaald aan de instelling).
Klopt het dat ten opzichte van 2017 Faveo 122 meer clienten had in Emmen en 7 ton minder omzet?
Ja, dat klopt. De gemeente Emmen heeft mij desgevraagd laten weten voor schoonmaakondersteuning te werken op basis van «een schoon en leefbaar huis». Faveo (onder de naam Thalia Thuiszorg) heeft een contract met de gemeente voor het bieden van deze ondersteuning.
Is het een rare redernering om te veronderstellen dat wanneer de omzet daalt, het aantal clienten toeneemt en de winst hetzelfde blijft dat er per client minder huishoudelijke hulp is verleent?
De gemeente Emmen hanteert populatiebekostiging (gebiedsbudgetten) als bekostigingssystematiek. Dit betekent dat een aanbieder voor een specifiek gebied gecontracteerd wordt, met een bijbehorende bekostiging. Desgevraagd heeft de gemeente Emmen mij laten weten dat het gebiedsbudget wordt vastgesteld voor twee jaar op basis van historisch volume (werkelijk gerealiseerde ondersteuning in de voorgaande jaren).
Heeft u zicht op vergelijkbare verdienmodellen binnen bijvoorbeeld de jeugdzorg? Bent u bereid daar gestructureerd onderzoek naar te (laten) doen?
Volgens het openbare jaarverslag van Faveo heeft deze organisatie in 2016 een resultaat behaald van € 605.484 en in 2017 een resultaat van € 613.922. Volgens dat jaarverslag was Faveo in 2016 alleen actief in Emmen, en in 2017 naast Emmen ook in Steenwijk, Urk, Noordoostpolder en Tilburg. De gemeente Emmen heeft mij laten weten dat op grond van de verantwoording over de periode 2017–2018 een herverdeling van de gebiedsbudgetten heeft plaatsgevonden. Op basis hiervan is het gebiedsbudget van Faveo voor de periode 2019–2020 naar beneden bijgesteld. Ik heb de gemeente gevraagd om nader onderzoek te doen naar de hoogte van de winst bij deze zorgaanbieder.
Het bericht dat Careyn de inspectie op het verkeerde been heeft gezet |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u van de bevindingen van de makers van het televisieprogramma Zembla die melden dat tijdens een inspectiebezoek aan verzorgingshuis Tuindorp-Oost, zorginstelling Careyn de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om de tuin heeft geleid?1
De IGJ bepaalt zelf de concrete invulling van het bezoek. Bij dit bezoek heeft de IGJ ter plekke bepaald welke verdiepingen en cliëntkamers zij wilde zien.
Hoogleraar veiligheid in de zorg Jan Klein oordeelt dat het niet terecht is dat Careyn beweert dat de IGJ de juistheid van de interne verhuizing bevestigt, omdat dit niet terug te lezen is in de stukken die via de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zijn opgevraagd. Careyn geeft aan dat in het inspectieverslag wel terug te lezen is dat de IGJ de verhuizing een juist besluit vindt. Hoe oordeelt u over deze verschillende bevindingen?
In het inspectieverslag constateert de IGJ dat het pand ooit is gebouwd als serviceflat voor zelfstandig wonende senioren. Het gebouw is gedateerd en in principe niet geschikt voor ouderen met een complexe zorgvraag. Vanuit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid van zorg is de IGJ van mening dat de keuzes die Careyn heeft gemaakt met betrekking tot de verhuizing navolgbaar zijn. De IGJ heeft niet getoetst of de verhuizing correct is uitgevoerd. Dit is geen taak van de IGJ.
De zorgvuldige verhuizing van bewoners is de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder. Wanneer de IGJ signalen heeft dat de kwaliteit of veiligheid van zorg in het geding is door een verhuizing neemt zij dat mee in het toezicht.
Wat vindt u ervan dat het inspectiebezoek vooraf aangekondigd was en dat er niet met alle betrokken bewoners of met de cliëntenraad is gesproken?
De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen professionele keuzes, zo ook over het wel of niet aankondigen van een bezoek. Een aangekondigd bezoek heeft altijd onaangekondigde elementen. De IGJ heeft dit bezoek kort van tevoren aangekondigd teneinde tijdens het bezoek de beschikbaarheid van de juiste personen te garanderen. Bij dit bezoek heeft de IGJ ter plekke bepaald in welke documenten en cliëntdossiers zij inzage wilde hebben en welke verdiepingen en cliëntkamers zij wilde zien. De bevindingen waren voor de IGJ geen aanleiding voor aanvullende toezichtactiviteiten.
Gedurende het algemene toezichttraject op Careyn heeft de IGJ contact gehad met een vertegenwoordiging van de cliëntenraad.
Klopt het dat de IGJ alleen sprak met personeelsleden in bijzijn van een lid van de Raad van Bestuur? Deelt u de mening dat dit de kans vergroot dat alleen de positieve kanten van het verhaal gehoord zijn?
Toezicht is maatwerk. De IGJ maakt in elke situatie de afweging wat de juiste setting is om relevante informatie te ontvangen. Als de inspecteurs geen openheid ervaren dan passen ze de invulling van het bezoek daarop aan.
Kunt u uw reflectie geven over het handelen van Careyn en van de IGJ in deze situatie?
De IGJ verwacht dat een zorgaanbieder goed communiceert richting bewoners en familie bij een besluit tot verhuizen. Ook verwacht zij dat de zorgaanbieder de cliënt en diens familie de juiste begeleiding biedt. In dit geval merkt de IGJ op dat de door Careyn gevolgde procedure beter had gekund. Dit heeft de bestuurder van Careyn vervolgens zelf ook erkend.
De IGJ toetst niet of een verhuizing correct is uitgevoerd. De IGJ toetst de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Wanneer de IGJ constateert dat laatstgenoemde in het geding is door een verhuizing neemt zij dat mee in het toezicht. De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen professionele keuzes, zo ook over de wijze waarop zij een inspectiebezoek uitvoert.
Welke maatregelen kunt u nemen of bent u bereid te nemen om deze geschillen op te lossen?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om te besluiten tot het verhuizen van bewoners. Een verhuizing is kan voor bewoners een zeer ingrijpende gebeurtenis zijn, maar is soms noodzakelijk om goede zorg te (blijven) bieden. Indien bewoners het daar niet mee eens zijn kunnen zij zich richten tot de klachtenfunctionaris van de betreffende zorgaanbieder. Deze procedure is in dit geval ook gevolgd. De IGJ heeft hier geen rol in.
Het bericht dat ruim 200 gemeenten drugsgebruik op straat verbieden terwijl het van de wet mag |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Van de wet mag het, maar ruim 200 gemeenten verbieden drugsgebruik op straat»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 218 van de 355 gemeenten een algeheel verbod op het gebruik van (soft- en hard-)drugs hebben afgekondigd, terwijl de Opiumwet het gebruik expliciet niet strafbaar stelt, maar alleen de handel erin en productie ervan?
De Opiumwet stelt naast (onder meer) de handel in en productie van drugs ook het aanwezig-hebben van drugs expliciet strafbaar, maar inderdaad niet het gebruik van drugs. Het enkele feit dat het gebruik van drugs in de Opiumwet niet strafbaar is gesteld, wil nog niet zeggen dat het gemeenten niet is toegestaan om in de lokale Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) het gebruik van drugs in de openbare ruimte strafbaar te stellen.
De Opiumwet is primair gericht op bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van drugs is daarom bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten om te voorkomen dat door strafbaarstelling mensen geen hulp zouden zoeken als zij als gevolg van hun drugsgebruik in de problemen komen. Het niet strafbaar stellen van drugsgebruik moet daarom worden gezien als beschermingsmaatregel die past binnen het Nederlandse drugsbeleid, dat enerzijds is gestoeld op preventie, voorkomen van drugsgerelateerde gezondheidsschade, de inzet van vroegsignalering en kortdurende interventies, verslavingszorg, en harm reduction en anderzijds op het tegengaan van de criminele drugsindustrie. Het behouden van toegankelijke (verslavings)zorg door het strafrechtelijk ontzien van de gebruiker is dus een vitaal onderdeel van het Nederlandse drugsbeleid. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op voorkomen van gebruik en het tegengaan van normalisering van gebruik. Over de aanpak van de (synthetische) drugsindustrie heb ik u meer per brief van 25 juli jl. geïnformeerd.3
Gemeenten zijn op grond van artikel 121 en 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het maken van (aanvullende) verordeningen, voor zover deze niet in strijd zijn met hogere regelingen. Het gebruik van drugs in de openbare ruimte kan gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij burgers oproepen. Veel gemeenten hebben daarom in de APV een verbod om op of aan de openbare weg drugs te gebruiken. De gemeenten dienen daarbij het belang van handhaving van de openbare orde. Omdat de gemeenten met dat verbod een ander belang nastreven dan het belang van bescherming van de volksgezondheid uit de Opiumwet, zijn gemeenten daartoe bevoegd, zo blijkt expliciet uit een arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 20154. De in de APV’s genoemde verboden zien alleen op het gebruik in de openbare ruimte; het gebruik in de privésfeer blijft onverminderd niet strafbaar. Daarnaast moeten gebruikers straffeloos hulp kunnen vragen ondanks het verbod in de APV.
Hoe beoordeelt u een algeheel verbod op het gebruik van drugs als middel om overlast te bestrijden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een lokaal verbod op het gebruik van drugs in de openbare ruimte niet in strijd met de Opiumwet. In hoeverre gemeenten het al dan niet noodzakelijk achten het gebruik van drugs in de gehele gemeente te verbieden of dat slechts specifieke plaatsen worden aangewezen waar het gebruik van drugs strafbaar is gesteld, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden, afgestemd op de plaatselijke problematiek en behoeften.
Deelt u mijn mening en die van de experts, die in het artikel worden aangehaald, dat een specifiek gebiedsverbod beter is dan een algeheel verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er andere mogelijkheden zijn die gemeenten kunnen aangrijpen om overlast te voorkomen, zoals «orde verstoring» (het hinderlijk rondhangen of intimiderend overkomen)?
Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om overlast te voorkomen en te bestrijden. Deze mogelijkheden zullen in sommige gevallen ook gebruikt kunnen worden ter bestrijding van drugsoverlast. Zo is in veel gemeenten een artikel in de APV opgenomen dat het verbiedt om zonder redelijk doel in portieken, poorten, of bij gebouwen rond te hangen. Deze bepaling kan echter ontoereikend zijn om het hinderlijk gebruik van drugs in de openbare ruimte in het algemeen te bestrijden. Hetzelfde geldt voor de bepaling die sommige gemeenten in hun APV hebben opgenomen ter bestrijding van straatintimidatie. Of en in hoeverre de noodzaak bestaat om een specifieke bepaling in de APV op te nemen die het gebruik van drugs in de openbare ruimte verbiedt en waar in de gemeente een dergelijk verbod van toepassing dient te zijn, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden.
Bent u van mening dat wanneer gemeenten iets strafbaar stellen dat in de Opiumwet uitdrukkelijk is uitgesloten, zij daarmee de Opiumwet doorkruisen? Wanneer wordt bij een gebiedsverbod de Opiumwet juridisch doorkruist? Wanneer wordt bij een algeheel verbod de Opiumwet juridisch doorkruist?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke acties bent u bereid te nemen om gemeenten te helpen de juiste maatregelen te treffen tegen eventuele overlast, zonder dat daarmee de Opiumwet juridisch doorkruist wordt?
Onder verwijzing naar mijn vorige antwoorden stel ik vast dat het gebruik van drugs in de openbare ruimte lokaal verboden kan worden door gemeenten zonder dat de Opiumwet juridisch wordt doorkruist. De gemeenten zijn zelf het beste in staat om in te schatten welke maatregelen daarvoor, gelet op de plaatselijke problematiek en behoeften, moeten worden genomen.
Kent u de artikelen «Failliete rijschoolhouder blijkt spoorloos», «Rijschoolhouder Ferry A. failliet» en «Verdwenen rijschoolhouder neemt onbetaald personeel verschrikkelijk in de maling»?1 2 3
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de rijschool A. uit Zoetermeer? Is er inderdaad sprake van een faillissement zoals vandaag op teletekst te lezen valt?
Op dinsdag 2 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag het faillissement uitgesproken.
Is de heer A. al opgepakt door de Spaanse autoriteiten en/of wordt er een verzoek gedaan aan Spanje om tot aanhouding, arrestatie en uitlevering over te gaan zodat de heer A. zich kan verantwoorden voor een Nederlandse rechter?
Ik ga niet in op individuele personen en strafrechtelijke zaken.
Welke mogelijkheden zijn er om foute rijscholen en/of -instructeurs hun lesbevoegdheid per direct te kunnen ontnemen en te weren uit de rijschoolbranche?
Er is een vorderingenprocedure binnen de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) om het certificaat ongeldig te verklaren ingeval er sprake is van bv. Drankgebruik of gevaarlijk gedrag tijdens de les.
Wat kan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) doen? Wat doet het CBR om schade voor cursisten te voorkomen? Worden rijscholen regelmatig doorgelicht, bijvoorbeeld op het gebied van vakbekwaamheid en financiële degelijkheid?
Het CBR is geen toezichthouder op het functioneren van rijscholen. Het CBR heeft evenmin een rol bij het voorkomen van financiële schade bij cursisten. Vakbekwaamheid van de instructeur (didactiek en instructie) is geregeld in de WRM.
Elke ondernemer is volgens belastingwetregels verplicht voor de BTW een administratie bij te houden en te bewaren in een voor hen controleerbare boekhouding. Deze voorgeschreven boekhouding is ook noodzakelijk om een rijschool financieel degelijk kunnen voeren. De Belastingdienst doet incidenteel controles van de financiële bedrijfsvoering van ondernemingen, zo ook bij rijscholen.
Wat kunnen gedupeerde instructeurs en cursisten doen om hun schade te verhalen? Bij wie kunnen ze zich melden? Is er zicht op hoeveel mensen schade hebben geleden en in welke omvang?
Gedupeerden kunnen hun vordering, vergezeld van bewijsstukken, indienen bij de curator. De vordering wordt in een later stadium geverifieerd.
Ik heb op dit moment geen zicht op de omvang van de schade. Naar ik begrijp ontvangt de curator nog dagelijks aanmeldingen van vorderingen. Deze vorderingen zullen worden geplaatst op de lijst van voorlopig erkende schulden, maar zullen later nog moeten worden geverifieerd.
Wat heeft de invoering van de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) voor gevolgen voor verbetering van de kwaliteit van de rijscholen? Waarop zou de WRM nog aangescherpt kunnen worden?
De WRM regelt eisen voor rijinstructeurs en niet op rijschoolniveau. Zoals gemeld in de Kamervragen «onverzekerde lesauto’s»4 ben ik in gesprek met de branche, CBR en IBKI om te bezien op welke aspecten een kwaliteitsimpuls nodig en mogelijk is.
Kunt u deze vragen met spoed en op korte termijn beantwoorden?
Gelet op de oproep van de Kamer om over deze individuele zaak in gesprek te gaan met de branche heb ik dat gedaan alvorens deze vragen te beantwoorden. Dat bood mij de gelegenheid uw Kamer ook meteen te kunnen informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
Het bericht ‘Sportende kinderen maken teveel herrie: sluiting sportveld dreigt na veertig jaar’ |
|
Peter Kwint , Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat basisschool De Buut in Nijmegen-Oost haar sportveld moet sluiten omdat het geluid van voetballende en hockeyende kinderen voor overlast zorgt bij omwonenden?1
Ja, ik ben met dit specifieke geval bekend.
Klopt het bericht dat het sportveldje, dat er al 40 jaar ligt, van basisschool De Buut in Nijmegen-Oost moet sluiten?
Uit navraag bij de gemeente Nijmegen blijkt dat de gemeente inderdaad het besluit had genomen dat het sportveldje, dat deel uitmaakt van het schoolplein, zou moeten verdwijnen. In reactie daarop is een voorlopige voorziening aangevraagd door wijkbewoners en ouders met als doel het sportveldje open te houden. Inmiddels heeft de gemeente met de school en bezwaarmakers afgesproken deze procedure tijdelijk stil te leggen om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
Bent u het ermee eens dat kinderen juist gestimuleerd moeten worden om meer te bewegen, omdat bewegen goed en gezond is voor kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het er dan ook mee eens dat kinderen de ruimte moeten krijgen om zo goed en veilig mogelijk te kunnen sporten en bewegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het er dan mee eens dat het sluiten van sportveldjes het tegenovergestelde tot gevolg heeft?
In zijn algemeenheid vind ik het inderdaad belangrijk dat kinderen voldoende de ruimte krijgen om zo goed en veilig mogelijk te kunnen sporten en bewegen. Hoe dit binnen de wettelijke kaders wordt vormgegeven is een lokale aangelegenheid.
Klopt het dat er recentelijk fors geïnvesteerd is in de opwaardering van dit sportveldje? En klopt het dat de school hierin geïnvesteerd heeft en het dus onderwijsgeld betreft? Bent u het ermee eens dat het kapitaalvernietiging van publieke middelen is, als het sportveldje waar kinderen kunnen sporten en bewegen, moet sluiten? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de gemeente Nijmegen leert dat in 2016 het oude schoolplein tezamen met het sportveld als één geheel is gerenoveerd. Scholen en gemeenten zijn vrij om hun middelen te besteden op een manier die hun goed dunkt binnen de wettelijke kaders. Het is niet aan mij om te beoordelen of de gemeente en school in kwestie deze middelen op een juiste manier hebben ingezet.
Klopt het dat het sportveldje er langer ligt dan de nieuwbouwappartementen? Klopt het bericht dat het sportveldje op basis van geluidsmetingen moet sluiten? Zo ja, wat betekent dit dan voor andere scholen met schoolpleinen en sportveldjes die grenzen aan (later gerealiseerde) woningbouw?
Uit de informatie die ik heb laten opvragen bij de gemeente, valt inderdaad af te leiden dat het sportveldje er langer ligt en dat de geluidsmetingen aan de basis van deze sluiting liggen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke wet- en regelgeving wordt gebruikt door de omwonenden om het sportveldje van de spelende kinderen te kunnen sluiten? Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Nijmegen om te kijken wat er mogelijk is om het speelveldje voor deze kinderen toch open te houden, zodat deze kinderen kunnen blijven sporten en bewegen? En bent u bereid een hulpdocument voor scholen te ontwikkelen, zodat scholen die in de toekomst tegen vergelijkbare situaties aanlopen snel kunnen handelen?
Bij dergelijke kwesties wordt gebruik gemaakt van regelgeving voor ruimtelijke ordening en milieuhinder. Zie ook de antwoorden op vraag 2 en 3. Ik heb er alle vertrouwen in dat gemeenten in staat zijn om te komen tot oplossingen die passen bij de lokale context. Een hulpdocument voor scholen ontwikkelen acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Het werkbezoek School en Veiligheid (Oost-Brabant) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het de gebruikelijke werkwijze is dat geringe vergrijpen, gepleegd door minderjarigen, kunnen worden doorgezet naar Halt zonder dat daarvoor eerst uitvoerig proces-verbaal moet worden opgemaakt? Herkent u de werkwijze dat dan met een mutatie kan worden volstaan? Zo nee, waarom niet?
De hierboven genoemde werkwijze is alleen van toepassing op Halt-feiten die overtredingen betreffen. Afhankelijk van lokale afspraken verlopen verwijzingen naar Halt voor overtredingen via een mutatie of eenvoudig proces-verbaal.
Herkent u de beperking dat deze werkwijze niet kan worden gevolgd bij het aantreffen van softdrugs, waarvoor een proces-verbaal moet worden opgemaakt en contact moet worden gelegd met de Officier van Justitie (contact ZSM)? Zo nee, wat is dan de werkwijze bij het aantreffen van softdrugs?
Als sprake is van een strafbaar feit, zoals aangewezen in de Opiumwet (art. 10 of art. 11), kan de zaak in beginsel alleen met toestemming van de Officier van Justitie (OvJ) worden verwezen naar Halt. De strafbare feiten uit de Opiumwet staan namelijk niet als zodanig genoemd in het Besluit aanwijzing Halt-feiten (art. 2 Besluit aanwijzing Halt-feiten). Opzettelijk gepleegde strafbare feiten uit de Opiumwet worden aangemerkt als misdrijven. De Opiumwet verbiedt onder andere het produceren, vervoeren, handelen in en aanwezig hebben van drugs. Het aanwezig hebben van softdrugs, is derhalve een misdrijf. Het uitgangspunt is dat misdrijven via ZSM worden afgedaan. De opmaak van een proces-verbaal door de politie, alsmede toestemming van de OvJ is zodoende noodzakelijk voor verwijzing naar Halt. Daarbij is het van belang te benadrukken dat het gedoogbeleid (niet vervolgen bij aanwezig hebben van hoeveelheden t/m 5 gram), niet geldt voor minderjarigen.
Overigens heeft de gemeente ’s-Hertogenbosch, waar het convenant School en Veiligheid is gesloten, het openlijk gebruik van drugs strafbaar gesteld in de APV (artikel 2:27). De ratio van deze lokale strafbaarstelling is vooral het handhaven van de openbare orde. Dat is een andere insteek dan de Opiumwet.
Minderjarigen die in de gemeente ’s-Hertogenbosch drugs gebruiken, en daarmee aanwezig hebben, kunnen zich dus schuldig maken aan (bepalingen uit) zowel de Opiumwet als de APV. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen keuzes worden gemaakt in de afdoening (maatwerk).1 De keuze kan resulteren in een verwijzing naar Halt door de politie, middels een zogenaamde mutatie of eenvoudig PV, vanwege overtreden van de APV. Ook is een verwijzing via de ZSM-OvJ mogelijk vanwege overtreding van de Opiumwet. In dat geval dient proces-verbaal te worden opgemaakt.
Bent u ermee bekend dat functionarissen binnen School en Veiligheid er de voorkeur aan zouden geven om lichte vergrijpen met betrekking tot softdrugs te kunnen doorgeleiden naar Halt ten behoeve van de snelheid van het proces, nu de huidige werkwijze stroperig is en veelal spaak loopt (ook wegens andere prioriteiten)? Kunt u aangeven waar de beperking precies in gelegen is waardoor de aan softdrug-gerelateerde vergrijpen niet vlot naar Halt kunnen worden doorgezet? Is dat lokaal beleid (lokale driehoek) of vormen richtlijnen de belemmering? Indien de beperking veroorzaakt wordt door wet- en of regelgeving, bent u dan bereid met een voorstel te komen om deze wet- en regelgeving te wijzigen? Zo nee, waarom niet? Indien de beperking niet uit wet- of regelgeving voortvloeit, maar gebaseerd is op afspraken, kunt u deze werkwijze ter discussie stellen in het belang van kinderen om hen sneller met hun gedrag te kunnen confronteren?
Ik ben hiermee bekend. Deze voorkeur wordt niet volledig onderschreven door de politie-eenheid Brabant-Oost, Halt of het OM.
Sinds 2018 is Halt aangesloten als ZSM-partner en neemt zij deel aan het afstemmingsoverleg op ZSM. Het ZSM-proces is gericht op een snelle en betekenisvolle afdoening. Voordelen van het ZSM-proces zijn onder meer dat er direct een check wordt gedaan op relevante contextinformatie bij de verschillende partners, zodat een goede keuze gemaakt kan worden voor een passende afdoening. Maar ook dat het proces van een negatieve terugmelding goed geregeld is, waardoor er sprake is van snelle en juiste opvolging op het moment dat een jongere zich niet aan de afspraken houdt.
In de praktijk verschillen processen echter nog wel per regio. In het najaar vindt besluitvorming plaats over een landelijk uniform ZSM-proces Halt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere Halt-zaken (Besluit aanwijzing Halt-feiten) en Halt-zaken waarbij toestemming van de OvJ noodzakelijk is voor verwijzing naar Halt. Op basis daarvan zal ook in de eenheid Brabant-Oost worden bezien hoe lichte vergrijpen snel en efficiënt kunnen worden doorgeleid naar Halt.
Het bericht ‘Limburg absolute koploper in verstrekken betaalde klussen aan oud-politici’ |
|
Nevin Özütok (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Limburg absolute koploper in verstrekken betaalde klussen aan oud-politici»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het meer dan opvallend is dat de provincie Limburg oud-politici meer betaalde opdrachten heeft verleend dan alle andere provincies tezamen? Zo ja, waarom en hoe kan dit verklaard worden? Zo nee, waarom is dat naar uw mening dan niet opvallend?
Het bericht is inderdaad opvallend en heeft ook bij mij vragen opgeroepen. Om die reden heb ik de commissaris van de Koning, die een specifieke zorgplicht heeft om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen (artikel 175, tweede lid, van de Provinciewet), om een ambtsbericht gevraagd. Daarbij heb ik de commissaris gevraagd om een feitenrelaas te geven, in te gaan op de rechtmatigheid van de gebeurtenissen en om specifiek in te gaan op het niet overnemen van de draaideurbepaling en een handelingsperspectief te schetsen. Ik heb op 24 juli 2019 het gevraagde ambtsbericht ontvangen en ga daar in onderstaande antwoorden verder op in.
Wat zijn de wettelijke regels en de integriteitsregels voor de inhuur van oud-politici als ambtenaar of als extern ingehuurde adviseur?
Er is een wettelijke verplichting voor provincies, gemeenten en waterschappen om een gedragscode met integriteitsregels voor politieke ambtsdragers op te stellen. In een dergelijke gedragscode kan worden bepaald dat inhuur van oud-politici gedurende een periode na het aftreden niet gewenst is. In de modelgedragscode die door het Ministerie van BZK, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen is opgesteld, is een dergelijke voorbeeldbepaling opgenomen.
Zijn er wettelijke (aanbestedings)regels geschonden door de provincie Limburg bij de inhuur van oud-politici? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waar blijkt dit uit?
In mijn verzoek om ambtsbericht aan de commissaris van de Koning heb ik nadrukkelijk gevraagd of er sprake is van strijdigheid met wet- en regelgeving. Daartoe behoren ook de wettelijke aanbestedingsregels. In zijn ambtsbericht benadrukt de commissaris dat de provincie Limburg geen interne en Europese aanbestedingsregels heeft geschonden. Dat blijkt – zo stelt de commissaris – uit het in opdracht van het college van gedeputeerde staten jaarlijks verrichte onderzoek naar gerealiseerde aanbestedingsprocedures. De bevindingen van dit onderzoek worden aan de accountant en provinciale staten voorgelegd die de resultaten kunnen betrekken bij hun oordeel over de jaarrekening. In 2017 en 2018 zijn er in dit verband geen afwijkingen geconstateerd.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde aanbestedingsexpert dat de provincie bij de inhuur van oud-gedeputeerde Janssen in een of meerdere gevallen meerdere offertes had moeten vragen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de provincie is de heer Janssen via een bedrijf door middel van een detachering driemaal ingehuurd voor opdrachten bij de provincie. De Provincie meldt dat er daarbij geen sprake is geweest van een schending van de Europese aanbestedingsregels. Wel is destijds gehandeld in strijd met de interne beleidsregels voor aanbestedingen van de Provincie Limburg. Er is toen namelijk gekozen voor een lichtere aanbestedingsprocedure dan die in beginsel op grond van de Beleidsregels aanbestedingen Provincie Limburg was voorgeschreven. Dit is in 2017 gecorrigeerd door middel van een besluit van gedeputeerde staten, waarin het college achteraf het niet aanvragen van meerdere offertes heeft geaccordeerd.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde aanbestedingsexpert dat de provincie bij de inhuur van oud-gedeputeerde Driessen de Europese aanbestedingsregels heeft overtreden? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de opdrachten aan de voormalig gedeputeerde de heer Driessen heeft de Provincie geconcludeerd dat niet in strijd met de Europese aanbestedingsregels is gehandeld. Er was sprake van drie afzonderlijke opdrachten waarvan de totaalbedragen onder de Europese aanbestedingsgrens lagen. Gedeputeerde staten hebben op grond van de uitzonderingsbepaling in de interne aanbestedingsregels besloten om niet meerdere offertes aan te vragen.
Klopt het dat gedeputeerde Koopmans de voor hem geldende gedragscode bestuurlijke integriteit schond door in het college mee te doen aan de besluitvorming over de benoeming van een sportambassadeur die tot zijn vriendenkring behoort? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan? Zo nee, waarom niet?
De commissaris van de Koning meldt mij dat in artikel 2.3 van de Gedragscode bestuurlijke integriteit leden van gedeputeerde staten Provincie Limburg het volgende is bepaald: «Een bestuurder die familie- of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de provincie, onthoudt zich van deelname aan de beraadslaging en de besluitvorming over de betreffende opdracht.»
De heer Atsma is, zo vervolgt de commissaris, een bekende van de heer Koopmans. Van familie- of persoonlijke betrekkingen, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Gedragscode, is echter geen sprake volgens de provincie. Om die reden bestond er volgens de commissaris geen aanleiding voor de heer Koopmans zich te onthouden van deelname aan beraadslaging en besluitvorming. Om elke twijfel die er in dat verband zou kunnen rijzen weg te nemen, heeft de heer Koopmans ervoor gekozen het voorstel tot opdrachtverlening aan de heer Atsma volgens het «vier ogen principe» samen met een andere gedeputeerde tot stand te laten komen. Daarvan is ook expliciet melding gedaan in het betreffende voorstel. Op basis van het voorstel heeft het college van gedeputeerde staten vervolgens besloten.
Klopt het dat dhr. Verhagen namens de provincie Limburg betaald ambassadeur is voor het Limburgse bedrijfsleven en uit hoofde van die functie gesprekken voerde met NedCar-eigenaar VDL terwijl hij bij dat concern betaald adviseur is? Zo ja, deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat iemand die door de belastingbetaler wordt betaald voor een klus tevens betaald wordt door de andere partij die betrokken was bij de desbetreffende klus?
Van de provincie heb ik begrepen dat de heer Verhagen de provincie desgevraagd heeft medegedeeld dat hij fungeert als adviseur van de VDL-groep in Eindhoven en hiervoor een jaarlijkse vergoeding krijgt. Voor de provincie is de heer Verhagen «24 uur per dag» en «365 dagen per jaar» ambassadeur voor de provincie Limburg. Voor deze dienstverlening krijgt hij een overeengekomen vergoeding, waarbij niet voor individuele activiteiten wordt gedeclareerd.
Vanuit de rol van ambassadeur voor de provincie Limburg is er, zo merkt de provincie op, geen «klus» geweest waarbij de heer Verhagen tevens vanuit zijn rol als adviseur van de VDL-groep betrokken was. De «lobby diensten» van de heer Verhagen inzake Nedcar zijn uitsluitend op verzoek van de Provincie Limburg en het Ministerie van EZK gedaan (o.a. het leggen van contacten voor Limburg in China).
Een situatie dat de heer Verhagen voor één en dezelfde klus zowel door de provincie als door VDL zou zijn betaald, is dus niet aan de orde volgens de provincie. Bij een dergelijke algemene vaste vergoeding zoals de heer Verhagen heeft ontvangen als ambassadeur voor de provincie Limburg, is het aannemen van een functie voor een specifiek bedrijf altijd een dilemma. Zeker als beide functies in elkaars werkgebied liggen. Dan verdient het wat mij betreft aanbeveling expliciet afspraken te maken over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling te voorkomen, zoals dat ook is gedaan bij de inschakeling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat (zie de beantwoording van vraag2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dhr. Verhagen zowel betaald wordt door de provincie Limburg als door het Ministerie van Economische zaken voor zijn advieswerk in het dossier F35? Zo nee, waarom niet? Kunt u precies aangeven hoe zijn werkzaamheden en de betalingen in dit dossier verdeeld zijn tussen de provincie en het ministerie?
Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen gemeld3, zijn de twee opdrachten verschillend van aard. De heer Verhagen is Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat. Deze opdracht houdt in een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Verder is hij voorzitter van de Regiegroep Economische Effecten F35 en adviseert hij de Interdepartementale Coördinatiegroep.
De heer Verhagen heeft ook een brede – niet op een bepaalde sector toegesneden – opdracht om als ambassadeur voor de Provincie Limburg onder meer deuren te openen en contacten te leggen voor Limburgse bedrijven. De Provincie Limburg is niet betrokken bij F35 opdrachten.
Bij de aanstelling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger zijn afspraken vastgelegd over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling. Daarbij vindt uitvoerige afstemming over de activiteiten plaats met het Ministerie van EZK (Commissaris Militaire Productie) als opdrachtgever. Hierover wordt vervolgens via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd. Op basis hiervan, en het beschreven verschil in beide opdrachten, is er geen aanleiding om aan te nemen dat er een dubbele betaling heeft plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat de werkwijze van de provincie Limburg door diverse oud-politici en oud-bestuurders zonder open (sollicitatie) procedures in te huren onvoldoende transparant was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp uit het ambtsbericht dat het college van gedeputeerde staten er steeds voor gekozen heeft de opdrachtverleningen, waarbij dit college direct betrokken is geweest, aan de rapportagelijsten met benoemingen toe te voegen en provinciale staten daarmee integraal te informeren. Dit, om in lijn met het Beleidskader benoemingen ook ter zake van de opdrachtverleningen door de provincie Limburg aan externe adviseurs volledige transparantie te betrachten. Hierbij gaat het dan voornamelijk om opdrachten inzake lobbyen en (strategisch) advieswerk. In de rapportages die provinciale staten hebben ontvangen, staan deze opdrachten uitdrukkelijk vermeld. Op verzoek van provinciale staten is in de rapportage over 2018 ook aangegeven in hoeveel gevallen gedeputeerde staten gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid om artikel 16 van de Beleidsregels aanbestedingen toe te passen. Dit artikel biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid af te wijken van de beleidsregels.
Hoe verhoudt het contact met en de houding jegens Azerbeidzjan van de Limburgse «ambassadeur» dhr. Van der Linden zich tot de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Azerbeidzjan? Is hier contact over (geweest) tussen het Ministerie van Buitenlandse zaken en de provincie Limburg om te voorkomen dat er vanuit de Nederlandse overheid verschillende (diplomatieke) boodschappen richting de regering van Azerbeidzjan worden gestuurd? Zo nee, waarom niet? Wat is het beleid ten aanzien van het (diplomatieke) contact tussen decentrale overheden en andere landen?
De heer Van der Linden zet zich in voor de regionale economische belangen van de provincie Limburg. Hij spreekt daarbij niet namens het kabinet.
De activiteiten van de heer Van der Linden in Azerbeidzjan vinden plaats in goed overleg met de Nederlandse ambassade te Bakoe. Buiten bevordering van economische belangen draagt de heer Van der Linden geen formele diplomatieke boodschappen over namens de Nederlandse regering. Dit is voorbehouden aan de Nederlandse ambassadeur in Bakoe.
In het algemeen staat het decentrale overheden vrij contacten te onderhouden met overheden van andere landen. Uiteraard moeten zij zich daarbij rekenschap geven van eventuele beperkingen in de vorm van bijvoorbeeld sancties of embargo’s. Dergelijke contacten zijn een gebruikelijke gang van zaken en vinden wereldwijd voortdurend plaats op provinciaal, regionaal, stedelijk en gemeentelijk niveau. Zij kunnen een duidelijke meerwaarde hebben omdat het de verbondenheid van de Nederlandse samenleving met andere landen toont en verder inhoud geeft. Dit geschiedt bijvoorbeeld op initiatief van burgercomités en vaak ook met betrokkenheid van het bedrijfsleven. Daarbij brengen deze actoren geen diplomatieke en/of buitenlandpolitieke boodschappen over namens de Nederlandse regering. Dat is voorbehouden aan de Minister van Buitenlandse Zaken, eventuele relevante vakministers en de respectievelijke ambassades. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in voor een consistent buitenlands beleid door coördinatie en overleg tussen voorgenoemde actoren met het ministerie en de relevante ambassades te bevorderen.
Deelt u de mening dat de verklaring van de Limburgse commissaris van de Koning en de Limburgse gedeputeerde Koopmans dat Limburg zoveel oud-bestuurders inschakelt omdat «de activiteiten van dit rovinciebestuur veelomvattender zijn dan die van andere provincies samen» niet valide is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt dan dat die activiteiten veelomvattender zijn? Als dat al zo is, waarom zou dat dan een reden zijn om oud-politici baantjes toe te schuiven?
De commissaris van de Koning meldt in zijn ambtsbericht hierover dat in de provincie Limburg gedeputeerde staten mede op verzoek van provinciale staten werken aan economische structuurversterking en de daarbij behorende sociale agenda voor het optimaal vervullen van maatschappelijke opgaven en het benutten van economische kansen. De provincie Limburg heeft nadrukkelijk eigen (politiek-bestuurlijke) ambities op autonome beleidsvelden als economie, sport, cultuur, maatschappelijke organisaties en sociaal domein. Om die ambities te realiseren zetten gedeputeerde staten maximaal in op netwerken die hen kunnen helpen. Daarvoor moeten gedeputeerde staten – mede gelet op de internationale ligging van Limburg – doelgericht acteren binnen nationale, euregionale en internationale allianties en netwerken. Gedeputeerde staten werken hiervoor in alle openheid met adviseurs en zogenaamde «ambassadeurs» aan doelgerichte lobby, acquisitie en advieswerk. Hiervoor selecteren zij personen vanwege hun specifiek (inter)nationaal netwerk, bestuurlijke ervaring, relevante kennis en vaardigheden.
In Limburg kiezen gedeputeerde staten ervoor om de vier ambassadeurs rechtstreeks aan hen te binden. Zij doen dat via opdrachtverlening met een daaraan gerelateerde vergoeding en hanteren de daarbij geldende procedures. Met een rechtstreekse opdracht kunnen deze ambassadeurs namens Limburg handelen. Zij informeren het college van gedeputeerde staten periodiek over hun werkzaamheden en activiteiten en doen daarover verslag. Voor gedeputeerde staten zijn voormalige bewindspersonen of volksvertegenwoordigers sleutelfiguren bij het leggen van de verbinding tussen (internationale) kennisinstellingen, bedrijven en overheidsorganen op gebieden als automotive, aviation, health & life sciences en logistiek. De provinciale ambitie ten aanzien van innovatie en de implementatie van het topsectorenbeleid, gekoppeld aan de bredere doelstellingen rond bedrijfs- en exportbevordering van en naar Limburg, is gebaat bij een brede blik in binnen- en buitenland. De vier ambassadeurs zijn voor gedeputeerde staten een permanente vooruitgeschoven post op terreinen waar de provincie actief is. Ook informeren en adviseren zij de provincie Limburg over trends, actualiteiten en de te volgen strategie, mede op basis van hun ervaring. Daarnaast zetten gedeputeerde staten oud-bestuurders in als adviseurs voor majeure opdrachten of projecten, op basis van profielen en (eerder behaald) resultaat.
Deelt u de mening dat dit soort berichtgeving slecht is voor het beeld van de politiek in zijn algemeenheid en voor de politiek in Limburg in het bijzonder? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. De overheid moet prioriteit geven aan het borgen van integriteit. Elke schijn van belangenverstrengeling moet worden voorkomen. De integriteit van de overheid is van essentieel belang voor het vertrouwen van burgers in het openbaar bestuur.
Wat is uw rol als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij het handhaven van de wettelijke normen en de integriteit van het bestuur in Limburg? Hoe gaat u deze rol in dit verband concreet vervullen?
De integriteit van het openbaar bestuur staat bij mij hoog op de agenda. Daar zijn de andere overheden zich van bewust en zij werken daar ook aan mee. Dat geldt ook voor de provincie Limburg.
De integriteit van de provinciale bestuurder is primair de verantwoordelijkheid van de provincie. Het is aan de provincie om passende maatregelen te nemen. De commissaris van de Koning heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid. Ik verwacht dat hier in provinciale staten een debat over zal worden gevoerd en de provinciale democratie zelf zo nodig corrigerend optreedt. Een eerste debat heeft al plaatsgevonden.
Het provinciebestuur heeft inmiddels aangekondigd het beleid te willen herzien. De Zuidelijke Rekenkamer is gevraagd een onderzoek in te stellen. Dit is een belangrijke stap, die duidelijk maakt dat de provincie bereid is haar verantwoordelijkheid te nemen. De resultaten daarvan zullen moeten worden afgewacht.
Zijn er landelijke integriteitsregels waaraan (oud-)politici en (oud-) bestuurders moeten voldoen? Zo ja, wat zijn deze regels? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog beleid op te maken zodat het niet afhankelijk is van de inhoud en de handhaving van decentrale integriteitsregels? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen landelijke integriteitsregels die zien op oud-volksvertegenwoordigers en oud-bestuurders. In de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet zijn integriteitsregels opgenomen die uitsluitend zien op actieve volksvertegenwoordigers en bestuurders. Genoemde wetten kennen onder andere de verplichting om een gedragscode voor volksvertegenwoordigers en bestuurders op te stellen. Ik ga met de bestuurlijke koepels IPO, VNG en Unie van Waterschappen bekijken of de wetgeving en de modelgedragscode op het punt van oud-volksvertegenwoordigers en oud-bestuurders toereikend zijn of aanscherping zouden behoeven.
Het verder versterken van de integriteit van het openbaar bestuur is volop in ontwikkeling. Het belang van integere bestuurders en volksvertegenwoordigers staat hoog op de agenda.
Ik heb nieuwe integriteitsregels voor gemeenten en provincies aangekondigd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 maart 2018.4
Bent u bereid om uw zorgen over de ontstane situatie en het ontstane beeld te bespreken met de commissaris van de Koning van Limburg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit gesprek?
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik de commissaris van de Koning om een ambtsbericht verzocht. De informatie uit het ambtsbericht heb ik gebruikt om uw vragen te kunnen beantwoorden.
Uit het ambtsbericht maak ik op dat het college van gedeputeerde staten regelmatig gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de Beleidsregels aanbestedingen Provincie Limburg, specifiek het aanvragen van meerdere offertes, niet toe te passen als de opdrachtverlening oud-bestuurders en relaties betreft. Daarom ben ik van mening dat, om vragen over (schijnbare) belangenverstrengeling te vermijden, juist bij de opdrachtverlening aan dergelijke personen zoveel mogelijk uit zou moeten worden gegaan van het vragen van meerdere offertes. Is het college toch van oordeel dat er een uitzondering gemaakt moet worden, dan zouden de afwegingen die gedeputeerde staten ter zake maken, extra goed onderbouwd en maximaal transparant moeten zijn. Ik zal het college van gedeputeerde staten van deze bevinding in een brief op de hoogte stellen. Dat komt het vertrouwen van burgers in het openbaar bestuur ten goede.
De provincies kennen hun eigen democratische stelsel dat ook zijn eigen corrigerende werking en zelfreinigend vermogen moet kunnen hebben. Deze kwestie zal, naar ik heb begrepen, met provinciale staten worden besproken na ommekomst van het aangekondigde onderzoek van de Zuidelijke Rekenkamer.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Waardeoverdracht van kleine pensioenen |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het DNB-nieuwsbericht «Waardeoverdracht kleine pensioenen»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van DNB dat pensioenuitvoerders die een klein pensioen overdragen met een andere ontstaansoorzaak dan een baanwissel in strijd met de wet handelen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Artikel 70a van de Pensioenwet (Pw) geeft de pensioenuitvoerder na beëindiging van de deelneming het recht op automatische waardeoverdracht, maar onder voorwaarden.2 Er moet sprake zijn van (i) opgebouwd pensioen van een gewezen deelnemer (ii) onder de afkoopgrens, en (iii) toetreding tot een pensioenregeling van een nieuwe werkgever. In de memorie van toelichting van de Pensioenwet3 is verduidelijkt dat van die beëindiging geen sprake is indien een werkgever een andere pensioenuitvoerder kiest maar de arbeidsverhouding met de betreffende werknemer in stand blijft. In die gevallen bestaat er ook geen recht op individuele waardeoverdracht.
DNB heeft willen verduidelijken onder welke voorwaarden automatische waardeoverdracht mag plaatsvinden. Dat heeft DNB tijdig en terecht gedaan. Tijdig, want de eerste automatische waardeoverdrachten hebben daadwerkelijk plaatsgevonden vanaf 1 augustus jl. En terecht omdat DNB zo bijdraagt aan de kenbaarheid van de normen uit de wet.
Hoe vaak is sinds de ingang van de «Wet waardeoverdracht klein pensioen» succesvol een klein pensioen overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder?
Ik beschik nu niet over exacte cijfers, dit zal pas in de evaluatie van de wet aan de orde komen die is voorzien voor 2021. Ik heb begrepen dat het systeem al wel werkzaam is, en dat er vanaf 1 augustus jl. daadwerkelijk kleine pensioenen automatisch zijn overgedragen.
Hoe kan een pensioenuitvoerder vaststellen dat sprake is van een baanwissel? Klopt het beeld dat in de huidige praktijk een waardeoverdracht pas kan plaatsvinden wanneer is aangetoond dat er sprake is van een baanwissel als oorzaak?
Een pensioenuitvoerder mag, zoals ik al aangaf, alleen gebruik maken van zijn wettelijk recht op automatische waardeoverdracht van het opgebouwde pensioen van (i) een gewezen deelnemer indien sprake is van (ii) een pensioen onder de afkoopgrens, en (iii) toetreding tot een pensioenregeling van een nieuwe werkgever. Deze eisen betekenen dat de betreffende pensioenuitvoerder moet weten of de voormalige werknemer elders pensioen opbouwt.
Een pensioenuitvoerder kan vaststellen dat een werknemer niet langer deelneemt aan de pensioenregeling dan wel gewezen deelnemer is geworden. Indicaties van gewezen deelnemerschap of baanwisseling kunnen zijn dat de werkgever de werknemer heeft afgemeld wegens uitdiensttreding maar de werkgever nog is aangesloten bij de pensioenuitvoerder. Of dat de pensioenuitvoerder structureel geen premie meer ontvangt voor de pensioenopbouw van die gewezen deelnemer terwijl, ook hier weer, de werkgever nog is aangesloten. Een check bij het pensioenregister kan informatie opleveren of een gewezen deelnemer deelnemer is bij een andere pensioenuitvoerder.
Wat gebeurt er met aanspraken die niet overgedragen kunnen worden omdat onduidelijk is of een baanwissel de oorzaak is?
De pensioenuitvoerder kan dan geen gebruik maken van zijn wettelijk recht op automatische waardeoverdracht. Dat geen automatische waardeoverdracht plaatsvindt heeft geen gevolgen voor het behoud van de pensioenbestemming van die kleine pensioenen; die bestemming blijft namelijk behouden. De betreffende pensioenuitvoerder moet de niet overgedragen kleine pensioenen blijven uitvoeren zoals overeengekomen met de werkgever. Voor de goede orde noem ik dat de nodige premie is betaald voor die uitvoering tot in lengte van jaren. De gewezen deelnemer is uiteraard zelf wel op de hoogte van een eventuele baanwisseling, en kan in dat geval zelf waardeoverdracht aanvragen.
Wat gebeurt er met kleine aanspraken van mensen bij een pensioenuitvoerder als hun werkgever overstapt op een andere pensioenuitvoerder?
Een werkgever, die besluit over te stappen op een andere pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder, heeft twee keuzes. Hij kan besluiten, in overleg met de werknemers, om geen collectieve waardeoverdracht aan te vragen. De werkgever kiest er dan voor om alle opgebouwde pensioenen, dus al of niet onder de afkoopgrens, achter te laten bij de oude pensioenuitvoerder. Verdere opbouw van pensioen vindt dan plaats bij een nieuwe pensioenuitvoerder van een andere pensioenregeling. In deze situatie heeft een individuele deelnemer geen recht op waardeoverdracht, en ook de pensioenuitvoerder heeft geen recht op automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen. De deelnemer is immers nog in dienst bij de werkgever. De deelnemer loopt in beginsel ook geen risico op afkoop en dus op verlies van pensioenbestemming.
Die werkgever kan ook besluiten, in overleg met de werknemers, wel collectieve waardeoverdracht aan te vragen. In dat geval gaan in beginsel alle opgebouwde pensioenen op in de nieuwe pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder. De betreffende werknemers hebben dan nog alleen te maken met de nieuwe pensioenregeling.
Het kan zijn dat een werknemer bezwaar maakt tegen collectieve waardeoverdracht van zijn of haar pensioen. Het gevolg van dat bezwaar is dat de opgebouwde pensioenen van deze werknemer achterblijven in de pensioenregeling bij de oude pensioenuitvoerder, die verantwoordelijk blijft voor de uitvoering daarvan.
Klopt het dat alleen al in de sectoren horeca, schoonmaak, landbouw, detailhandel, levensmiddelen en de uitzendbranche ruim 2,5 miljoen zogenaamde «slapers» een pensioenaanspraak hebben die onder de wettelijke afkoopgrens ligt? Wat kunnen mensen die zo’n kleine aanspraak hebben nu doen als zij een waardeoverdracht willen?
Ja, dat klopt.4 Indien deelnemers na baanwisseling zijn toegetreden tot een andere pensioenregeling, kunnen zij vragen om individuele waardeoverdracht. Zij kunnen ook besluiten hun opgebouwde pensioenen achter te laten. Specifiek voor achtergelaten kleine pensioenen hebben pensioenuitvoerders het recht gekregen deze automatisch over te dragen indien de betreffende gewezen deelnemer elders pensioen opbouwt.
De betreffende pensioenuitvoerders hebben geen recht meer op tussentijdse afkoop, tenzij er na vijf pogingen van automatische waardeoverdracht geen nieuwe uitvoerder blijkt te zijn. Pensioenfondsen in deze sectoren schatten de kans niet heel groot in dat sprake is van kleine pensioenen als gevolg van collectieve beëindiging. Het zou maar sporadisch voorkomen dat wisseling van bedrijfsactiviteiten leidt tot opbouw bij een andere pensioenuitvoerder, tot collectieve beëindiging en het ontstaan van kleine pensioenen. Dit zou betekenen dat pensioenfondsen wel vanaf 1 januari a.s. kunnen beginnen met het maken van voorbereidingsplannen voor automatische waardeoverdrachten van de vele bestaande, kleine pensioenen. Ik kan mij voorstellen dat dit anders ligt voor verzekeraars. In de mate waarin collectieve beëindigingen vooral bij hen voorkomen kan het zo zijn dat deze pensioenuitvoerders nog niet kunnen beginnen aan het opstellen van plannen voor automatische waardeoverdracht van bestaande kleine pensioenen.
Herinnert u zich dat de intentie van de «Wet waardeoverdracht klein pensioen» is om ervoor te zorgen dat kleine pensioenen hun pensioenbestemming behouden? Deelt u de mening dat deze intentie in de huidige praktijk onvoldoende wordt waargemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. De «Wet waardeoverdracht klein pensioen» kent meerdere doelen. Inderdaad is het primaire doel om verlies te voorkomen van pensioenbestemming van kleine pensioenen. Daartoe is het recht op afkoop vervangen door het recht op automatische waardeoverdracht. Dat is gedaan voor die gevallen waarin de deelnemer, die wel heeft gekozen voor een andere werkgever met een andere pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder, echter niet heeft gevraagd om individuele waardeoverdracht. Om de kosten van uitvoering van de daardoor ontstane kleine pensioenen te verlagen is in die context het recht op automatische waardeoverdracht ingevoerd.
Bij collectieve beëindiging speelt echter niet de situatie dat de werknemer heeft gekozen voor een andere werkgever met een andere pensioenregeling en een andere pensioenuitvoerder. Integendeel, de werkgever en diens werknemers hebben ervoor gekozen om de opgebouwde kleine (en grote) pensioenen achter te laten. Het passeren van die keuze door uitbreiding van de wet is daarmee van een andere orde dan nu is geregeld. Daarbij is het voor nu nog een vraag of de problematiek van het niet kunnen onderscheiden van kleine pensioenen ontstaan door baanwisseling van die ontstaan door collectieve beëindiging aanzienlijk minder speelt bij pensioenfondsen met verreweg de meeste kleine pensioenen. Mijn beeld is dat de intentie vooralsnog niet in gevaar lijkt te komen.
Deelt u de mening dat een aanpassing van artikel 70a Pensioenwet (recht op waardeoverdracht) nodig is als de huidige praktijk tot problemen leidt voor mensen met kleine aanspraken? Bent u bereid hiervoor voorbereidingen te treffen?
Het hoofddoel van de Wet waardeoverdracht klein pensioen zag op het behouden van de pensioenbestemming van kleine pensioenen. De mogelijkheid van tussentijdse afkoop is zeer ingeperkt. Dat is in het belang van de deelnemers. Om pensioenadministraties niet al te veel te belasten met kleine pensioenen, is het systeem van automatische waardeoverdracht tussen pensioenuitvoerders ingericht. Bij de vormgeving van dit systeem is het uitgangspunt geweest dit zo simpel en efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden.
Indien een pensioenuitvoerder geen gebruik mag maken van het recht op automatische waardeoverdracht, omdat deze er in zijn administratie moeizaam onderscheid kan maken tussen de verschillende soorten kleine pensioenen, dan is dat niet direct nadelig voor deelnemers. De pensioenbestemming blijft immers behouden. Via mijnpensioenoverzicht.nl behoudt de werknemer het overzicht van alle pensioenen, waar ook uitgevoerd of in uitvoering. De betreffende deelnemer kan het wel aantrekkelijk vinden om alle pensioenpotjes bij elkaar te hebben.
Van de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars heb ik op 9 april jl. het verzoek gekregen tot uitbreiding van het recht op automatische waardeoverdracht met ook achtergelaten kleine pensioenen vanwege het niet collectief overdragen aan een nieuwe pensioenuitvoerder. Er zijn pensioenuitvoerders die kennelijk moeite hebben met het onderscheiden van de verschillende soorten achtergelaten kleine pensioenen in hun administraties.
Ik heb de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars per brief laten weten dat ik in beginsel positief tegenover het verzoek sta, maar dat ik nadere informatie nodig heb om een gedegen afweging te kunnen maken.
Ik onderzoek onder meer wat de gevolgen voor werknemers en werkgevers kunnen zijn als ik het recht op automatische waardeoverdracht zou uitbreiden. Ik wil daarbij oog houden voor de belangen van de werknemers. Zij hebben er tenslotte samen met hun werkgever voor gekozen de opgebouwde pensioenen niet collectief over te dragen maar juist achter te laten. Een begrijpelijke reden voor die keuze kunnen bijvoorbeeld garanties zijn. Dit roept de vraag op of het mogelijk en wenselijk is om die kennelijke keuze van werknemers en werkgever te passeren. Waarbij speelt dat de benodigde premies zijn betaald en er in beginsel geen risico op afkoop bestaat. Voorts kan de werkgever te maken krijgen met bijbetaling en, zo ja, wat betekent dat dan? Natuurlijk heb ik bij deze afweging ook oog voor een zo efficiënt mogelijk proces van opschoning van de vele kleine pensioenen in de administraties.
De handel in apen naar Europese proefdiercentra door een Nederlands bedrijf |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat een Nederlands bedrijf, te weten R.C. Hartelust B.V (in het vervolg: Hartelust) te Tilburg, apen verkoopt aan een proefdierlaboratorium in Parma, waar vangstokken worden gebruikt om de dieren te fixeren en waarbij de apen willens en weten drinkwater wordt onthouden, waardoor ze hun eigen urine drinken en aan de spijlen van hun kooien likken? Wat is uw reactie op de beelden die via Animalrights.com te zien zijn?1
Ik vind het belangrijk dat er zorgvuldig en respectvol wordt omgegaan met proefdieren en ik kan goed begrijpen dat de undercover-beelden als schokkend worden ervaren. Ik ga er dan ook vanuit dat de Italiaanse autoriteiten dit verder zullen oppakken. De Europese Richtlijn 2010/63/EU voor de bescherming van proefdieren stelt namelijk strenge voorwaarden aan de huisvesting, verzorging en het gebruik van niet-humane primaten in dierproeven. Deze richtlijn is in alle lidstaten geïmplementeerd, in Nederland in de Wet op de dierproeven.
Er is in Nederland een bedrijf gevestigd dat een vergunning heeft om gefokte niet-humane primaten vanuit niet-EU landen te importeren en, na afloop van een quarantainetijd, te verhandelen naar erkende dierproefcentra in Europa. Dit bedrijf voldoet daarbij aan de wettelijke gestelde eisen, waar de NVWA streng op toeziet. Ik heb geen informatie voor welke soort dierproeven deze apen buiten Nederland worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat een Nederlands bedrijf apen levert aan een proefdierlaboratorium waar zo met de dieren om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het gewenst dat een Nederlands bedrijf optreedt als doorvoerhaven voor apen die afkomstig zijn uit China en deze apen verkoopt aan proefdiercentra in Europa?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzicht geven in het aantal apen dat jaarlijks door Hartelust wordt gekocht en verhandeld? Kunt u daarbij onderscheid maken naar apensoort?
Exact deze vragen zijn reeds in 2010 beantwoord door de Minister van VWS (Aanhangsel Handelingen II 2009–2010, nr. 2852).Hoewel ik het belangrijk vindt om bij dierproeven zo transparant mogelijk te zijn kan ik, in lijn met de eerdere beantwoording, deze Informatie vanwege de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens niet verstrekken.
Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen Hartelust apen mag kopen en transporteren? Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen zijn geïmporteerd of ingekocht?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren apen geleverd door Hartelust?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de dieren getransporteerd worden van en naar Nederland en welke dierenwelzijnseisen aan het transport gesteld worden? Hoe wordt hierop toegezien? Worden de gezondheid en het welzijn van de apen tijdens het transport naar en van Nederland gemonitord? Zo ja, op welke wijze? Zijn er apen gestorven tijdens de transporten? Zo ja, hoeveel en wat was de precieze doodsoorzaak?
Alle instellingen die niet-humane primaten importeren moeten een erkenning hebben onder Richtlijn 92/65/EG (Bezemrichtlijn). Indien het gaat om proefdieren is daarnaast een vergunning vereist onder de Wet op de dierproeven (Wod) artikel 2. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten voor huisvesting en dierenwelzijn van de Wod. De NVWA voert jaarlijks meerdere controles uit op de naleving hiervan. Transport door de lucht van primaten is binnen CITES slechts toegestaan als dit volgens de IATA-richtlijnen plaatsvindt (International Airport Transportation Association) voor het transport van levende dieren. Gezondheidscertificaten maken altijd onderdeel uit van een zending. De regels voor diertransporten binnen Europa zijn vastgesteld in de Verordening (EG) Nr. 1/2005 (Transportverordening). De NVWA houdt steekproefsgewijs toezicht op de naleving van deze voorschriften, er wordt echter geen registratie bijgehouden over gestorvene dieren. Daarnaast controleren ook de ontvangende lidstaten bij de certificering of het transport voldoet aan de eisen.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) schrijft dat het «van groot belang [is] dat de herkomst van alle nhp (niet-humane primaten) die in Nederland gebruikt worden voor dierexperimenten bekend is, zodat wildvang en onnodig internationaal transport uitgesloten zijn»?2
Ja. Het is in Europa verboden om niet humane-primaten uit het wild te gebruiken in dierproeven. Om dit te waarborgen beschikken alle apen die naar Europa geïmporteerd worden over een CITES certificaat dat de herkomst uit een fokinstelling bevestigt. Deze dieren ondergaan wel een internationale transport en een quarantainetijd. Alle Nederlandse onderzoeksinstellingen waar onderzoek met niet-humane primaten plaatsvindt, hebben daarom in 2014 toegezegd om voortaan bij voorkeur dieren te betrekken die in Nederland zijn gefokt (Kamerstuk 32 336, nr. 44). De herkomst van de niet-humane primaten in dierproeven in Nederland wordt ieder jaar gepubliceerd in de jaarregistratie «Zo doende» van de NVWA.
Kunt u uitsluiten dat Hartelust een doorvoorhaven is voor apen die uit het wild zijn gevangen? Hoe controleert u of Hartelust voldoet aan de Cites-regelgeving3 inzake wildvang? Maakt het BPRC4 gebruik van apen afkomstig van Hartelust? Zo ja, wat is de herkomst van deze apen? Kunt u uitsluiten dat ze uit het wild gevangen zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven is het in Europa verboden om niet-humane primaten uit wildvang te gebruiken in dierproeven. De dieren moeten afkomstig zijn van een fokinstelling. Bij de invoer van niet-humane primaten is de CITES-overeenkomst van toepassing. Het CITES-certificaat geldt als bewijs voor legale herkomst uit een fokinstelling, afgegeven door de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst. Invoer kan slechts plaatsvinden als in Nederland de onafhankelijke Wetenschappelijke CITES Autoriteit een positief advies heeft uitgebracht. De invoer wordt niet toegestaan indien er gerede twijfel bestaat over de fokstatus van de dieren.
Het BPRC beschikt sinds enkele jaren over zelfstandige fokkolonies voor de verschillende soorten niet-humane primaten en is daarmee onafhankelijk van import van dieren. Voor die tijd heeft het BPRC ook apen betrokken uit niet-EU landen. Deze dieren waren voorzien van de benodigde CITES-documenten die wildvang uitsluiten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse ambitie om het aantal dierproeven op apen te verminderen wordt ondergraven als Nederland een doorvoerhaven is van apen naar buitenlandse proefdiercentra? Zo nee, waarom niet?
Nee, de commerciële activiteit van een bedrijf in Nederland heeft geen enkele invloed op de kabinetsambitie om in Nederland het aantal dierproeven op apen te verminderen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Omwille van een betere leesbaarheid heb ik ervoor gekozen om de vragen 1, 2, 3 en 4, 5, 6 gezamenlijk te beantwoorden.
Het bericht 'Sneek calls for speed-up of road-building project' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Sneek calls for speed-up of road-building project»?1
Ja.
Klopt het dat de renovatie van Cherry Tree Road op Sint Eustatius vertraagd is? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Is er sprake van een conflict tussen de overheid en de aannemer? Hoe kan dit conflict opgelost worden?
De oplevering van het project heeft inderdaad vertraging opgelopen. De oorspronkelijke opleverdatum van het project was juli 2019.
De oorzaak van de vertraging was met name een verschil van inzicht over de te gebruiken materialen om tot een op Statiaanse bodem duurzame en onderhoudsvrije weg te komen. Het afkeuren van de door de aannemer voorgestelde cementsoort heeft geleid tot een geschil. Inmiddels is een nieuwe cementsoort besteld. Tussen het openbaar lichaam en de aannemer zijn daarnaast nieuwe afspraken gemaakt over de voorwaarden waaronder de aannemer het project alsnog, met een vertraagde opleverdatum van uiterlijk maart 2020, mag afmaken. Daarin zijn onder andere nadere eisen gesteld aan de planning en de organisatiestructuur en zijn extra tussentijdse opleveringsmomenten vastgelegd.
De bevolking is op 4 september jl. in een townhall meeting door de regeringscommissaris op de hoogte gebracht van de ontstane situatie en de nieuwe planning.
Bestaat het risico dat ook andere infrastructurele projecten vertraging oplopen? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen om vertraging te voorkomen of te beperken?
Voor andere infrastructurele projecten geldt dat zij een eigen aanbestedingstraject doorlopen. De ervaringen met één aannemer zijn dan ook op zichzelf geen reden om aan te nemen dat ook andere projecten een dergelijk verloop kennen.
Inmiddels heb ik begrepen dat het tweede project uit het wegenprogramma, de weg naar Jeems, dat is gegund aan een lokale aannemer, ook vertraagd zal worden opgeleverd. De oorzaak daarvan is een andere dan die in het geval van Cherry Tree. De toezichthouder heeft het drainageplan afgekeurd, waarbij het eindproduct als te onderhoudsgevoelig is aangemerkt. Het opnieuw opstellen van dat plan en de uitvoering daarvan brengt een vertraging met zich mee van ongeveer 3 maanden.
Deelt u de mening, dat voor de economische ontwikkeling van Sint Eustatius een adequaat wegennet onmisbaar is?
Een adequaat wegennet is onderdeel van de aanpak van de infrastructuur op Sint Eustatius. In de wijk Cherry Tree was het wegennet tot nog toe onverhard en had het water vrij spel na een regenbui. Daarom werd juist aan deze wijk prioriteit gegeven.
Ik hecht naast het zo snel mogelijk opleveren van de nieuwe wegen ook aan de kwaliteit van het eindresultaat. Het is daarom van belang per project te bezien hoe zo snel mogelijk het meest optimale resultaat behaald kan worden.
Bent u bereid in overleg te treden met alle betrokken partijen om ervoor te zorgen dat de vernieuwing van het wegennet op Sint Eustatius wordt bespoedigd?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat het wegennet op Sint Eustatius niet alleen wordt vernieuwd, maar ook het onderhoud op langere termijn wordt gegarandeerd?
Sint Eustatius komt in aanmerking voor € 1.25 mln. per jaar voor beheer en onderhoud van de infrastructuur vanuit de structurele middelen uit het Regeerakkoord. De middelen voor 2018 en 2019 worden ingezet voor de wegen. Aan Sint Eustatius is een plan voor beheer en onderhoud gevraagd voor de jaren 2020–2023. Dit plan zal in het najaar worden opgeleverd.
Het bericht dat Yarden klanten toch laat bijbetalen voor hun uitvaart |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat uitvaarten de afgelopen jaren significant duurder zijn geworden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?1
Uit onderzoeken van de Consumentenbond uit 2006 en 2018 is gebleken dat de kosten van een gemiddelde uitvaart zijn toegenomen van 5000–6.000 euro in 20062 naar een kleine 7.000 euro in 2018.3 Dat is een stijging van zo’n 30%, wat neerkomt op gemiddeld 2,2% op jaarbasis. Een groot deel van die stijging kan worden verklaard door de inflatie, die cumulatief over deze periode 20,6% bedroeg.4 Los daarvan zien we dat een uitvaart steeds specifieker wordt toegespitst op de wensen van de overledene of nabestaanden, waardoor er vaker wordt gekozen voor een uitgebreidere uitvaart, hetgeen hogere kosten met zich meebrengt.
Is het waar dat verzekeraar Yarden probeert extra kosten op verzekerden te verhalen, die daar in principe voor verzekerd waren?
Het is erg vervelend dat een herstelplan voor Yarden noodzakelijk is gebleken en een bepaalde groep polishouders van Yarden daardoor wordt geconfronteerd met een versobering van een pakketpolis. Met ingang van 1 januari 2020 zal deze versobering plaatsvinden en zullen de betreffende polishouders zelf het inflatierisico en inkooprisico moeten dragen (prijsstijgingen van het overeengekomen pakket aan uitvaartdiensten). De betreffende verzekerden (circa 380.000 polissen van de 1,4 miljoen polissen) zijn in het bezit van een pakketpolis met daarin opgenomen een zogenaamde «en-bloc» clausule. De toepassing van de betreffende clausule heeft in dit geval tot gevolg dat een gedeelte van de totale pakketkosten voortaan voor rekening van de polishouder komt.
Hoe is het mogelijk dat voorwaarden van verzekeringen zo eenzijdig aangepast kunnen worden? Deelt u de mening dat dit de betrouwbaarheid van verzekeringen ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar kan de polisvoorwaarden ten nadele van de verzekeringnemer eenzijdig wijzigen, mits deze mogelijkheid is opgenomen in de polisvoorwaarden, de «en-bloc» clausule. Een versobering van de polisvoorwaarden door een beroep op een dergelijke clausule kan echter slechts worden gedaan in uitzonderlijke gevallen waarin alle overige alternatieven zijn uitgeput. De verzekeringnemer heeft, in het geval dat de verzekeraar van deze clausule gebruik maakt, het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen op te zeggen. Het is belangrijk dat de verzekeringnemer zich het bestaan van dergelijke clausules realiseert en de communicatie van een verzekeraar in zo’n geval helder en transparant is.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een waardige uitvaart op deze manier voor veel mensen onbetaalbaarder wordt? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat voor veel mensen een waardige uitvaart als gevolg van de financiële problemen bij Yarden onbetaalbaar is geworden. Het is vervelend voor alle betrokkenen dat een financiële onderneming zoals Yarden in de problemen is gekomen en dat dit consequenties heeft voor een bepaalde groep polishouders. Dat financiële instellingen in de problemen komen is nooit geheel te voorkomen. Financieel toezicht verkleint de kans daarop.
Het Belgisch spoorbedrijf Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) dat de concurrentie aangaat met de Drielandentrein |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belgisch spoorbedrijf NMBS gaat concurrentie aan met de Drielandentrein»?1
Ja.
Is het waar dat NMBS een halfuurdienst wil starten tussen Luik en Maastricht? Zo ja, bent u hierover ingelicht en wat vindt u ervan?
Ik heb vernomen dat NMBS een verkennend onderzoek doet waarin de potentie van een halfuurdienst tussen Luik en Maastricht wordt onderzocht. NMBS heeft zelf aangegeven dat er geen sprake is van een concreet voornemen in die richting. De verkenning betreft een oriënterend onderzoek. Een dergelijk onderzoek staat de NMBS vrij.
In hoeverre zijn de andere betrokken partijen in Nederland, zoals de provincie Limburg en Arriva, ingelicht over dit voornemen?
De provincie Limburg en Arriva zijn naar ik heb begrepen niet ingelicht over het verkennende onderzoek van NMBS. Zoals toegelicht in antwoord op vraag twee betreft het geen voornemen, maar een oriënterend onderzoek.
In hoeverre schaadt dit voornemen de intentieovereenkomst uit 2016 die door Nederland en België is getekend, waarin de ambitie is uitgesproken om Arriva tussen Luik en Maastricht te laten rijden?
NMBS heeft aangegeven onverminderd medewerking te willen verlenen aan de Drielandentrein conform de intentieovereenkomst. Zij blijft hierover in gesprek met Arriva en NS.
Deelt u de mening dat de Drielandentrein een symbool is voor grensoverschrijdend spoorvervoer en dat deze casus alle aandacht verdient om hier een succes van te maken in samenwerking met andere betrokkenen?
Zoals ik uw Kamer heb laten weten in eerdere brieven is het mijn ambitie om de trein als duurzaam vervoermiddel voor de internationale reis te stimuleren. Het versterken van internationaal reizigersvervoer per spoor kan niet zonder intensieve nationale en internationale samenwerking en afspraken. Ook voor de realisatie van de drielandentrein geldt dat we gezamenlijk optrekken én dat alle betrokken partijen vanuit hun eigen rol hun verantwoordelijkheid nemen. Zo is Arriva verantwoordelijk voor het zo snel mogelijk inbouwen van de vereiste beveiligingssystemen (ETCS) en zet daar de benodigde stappen voor. Zo heeft Arriva daarvoor een concrete offerte-uitvraag lopen. Daarnaast zijn NS en Arriva inmiddels constructief in gesprek met NMBS om de operationele en financiële aspecten van de doortrekking van de drielandentrein in kaart te brengen en op basis daarvan toekomstige exploitatieafspraken te maken. ProRail houdt zicht op tijdige aanpassing van perron Visé door Infrabel en op de capaciteitsaanvraag. Waar nodig zal ik schakelen met de nationale overheid aan Belgische zijde. Door alle betrokken partijen worden concrete stappen gezet om te komen tot een succesvolle doortrekking van de drielandentrein.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat de Nederlandse trein van Arriva gaat rijden? Wat is de afgelopen drie maanden de voortgang geweest?
Arriva rijdt sinds januari 2019 een internationale treindienst tussen Aken en Maastricht. De daartoe benodigde vergunning is eind mei door de ILT opnieuw verleend2. Zoals benoemd bij het antwoord op vraag 5 wordt er door alle betrokken partijen gezamenlijk en vanuit hun eigen rol en verantwoordelijk gewerkt aan noodzakelijke stappen om de verbinding Aken-Maastricht door te kunnen trekken naar Luik. Deze stappen dienen eerst te worden afgerond voordat de drielandentrein door kan rijden naar Luik.
Kunt u aangeven of het voornemen van NMBS een relatie heeft met het feit dat de Drielandentrein op het Belgisch spoor tot op heden wordt geweigerd, omdat Arriva niet het goede beveiligingssysteem zou hebben ingebouwd? Zo ja, welke relatie?
Ik kan niet namens NMBS spreken. Ik ga ervan uit dat het oriënterend onderzoek wordt uitgevoerd in het belang van de reiziger. Datzelfde geldt voor de samenwerking tussen de vervoerders om samen van de Drielandentrein een succes te maken.
Bent u bereid om spoedig in gesprek te gaan met de Belgische autoriteiten over de plannen van NMBS?
Er vindt op dit moment constructief overleg plaats tussen de betrokken vervoerders. Op dit moment is de Belgische regering demissionair. Zodra een nieuw Belgisch kabinet is aangetreden, zal ik met mijn Belgische collega de voortgang van de Drielandentrein bespreken.
Klopt het dat er binnenkort een overleg is tussen de directeuren van NMBS, Arriva en NS? Zo ja, bent u hierbij ook aanwezig?
Dat klopt. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. De vervoerders zijn met elkaar in gesprek om tot concrete afspraken te komen over de toekomstige exploitatie van de drielandentrein. De uitvoering en exploitatie van deze treindienst is immers ook hun verantwoordelijkheid als concessiehouder en vervoerders. De nationale overheden aan beide zijden van de grens waren niet bij dit gesprek aanwezig.
Wat betekent dit bericht voor de invulling van het bestuurlijk overleg dat u hierover heeft in de zomer met de betrokken partijen aan Nederlandse zijde? Verkleint dit de mogelijkheid om te komen tot een oplossing die ook direct acceptabel is voor de Belgische autoriteiten?
De afgelopen periode is met betrokken partijen aan Nederlandse zijde tijdens een aantal bestuurlijke overleggen gesproken over de stappen die gezet moeten worden ten behoeve van de Drielandentrein. We hebben geconstateerd dat de inbouw van het benodigde beveiligingssysteem in de grensoverschrijdende treinen van Arriva voortvarend moet plaatsvinden. Daarnaast moeten de gesprekken over de exploitatie van de drielandentrein op het traject Maastricht-Luik succesvol worden afgerond. Op het moment dat de inbouw van ETCS wordt uitgevoerd en de exploitatie afspraken zijn gemaakt, kan ook een toelatingsprocedure in België worden gestart.
Het sluiten van bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat de Nederlandse bankrekeningen van Nederlanders die in het buitenland wonen steeds vaker eenzijdig door de bank worden opgeheven? Zo ja, weet u waarom banken dit doen?
Ja, ik ben er mee bekend dat dit gebeurt. Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen hierover heb aangegeven, baseren banken hun klantenbestand op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en door hen gewenste risicoprofiel. Hierbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de door banken gewenste risicobereidheid. Een bank kan besluiten zich te willen richten op klanten die in Nederland en Europa wonen.1
Zijn er additionele eisen voor banken met betrekking tot rekeningen die worden gehouden door Nederlanders die in het buitenland wonen?
Nederland stelt geen additionele eisen aan banken met betrekking tot rekeningen die worden gehouden door Nederlanders die in het buitenland wonen. Banken moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving zoals de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Daarnaast moet een bank die diensten verleent aan klanten die buiten Nederland wonen voldoen aan de in dat land geldende wet- en regelgeving. Deze regelgeving kan (extra) eisen stellen aan buitenlandse partijen die diensten verlenen aan inwoners van dat land. Binnen Europa is dit meestal geen probleem, omdat er voor EU-lidstaten een sterk geharmoniseerd regelgevend kader geldt. Buiten Europa kan dit anders zijn.
Kunt u zich voorstellen dat het voor Nederlanders in het buitenland van groot belang kan zijn een Nederlandse rekening aan te houden, bijvoorbeeld met betrekking tot verblijf in Nederland, fiscale zaken, hun (voormalige) woning, etc.?
Voor Nederlanders buiten de Europese Unie is het vervelend als de Nederlandse rekening opgeheven wordt. Het merendeel van de banken biedt echter dienstverlening voor Nederlanders die buiten de Europese Unie wonen aan. Klanten kunnen in beginsel dus overstappen naar een andere bank. Het is vervolgens aan elke individuele bank om te bepalen of zij een specifieke klant accepteert. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 bepalen banken zelf hun ondernemingsstrategie en het door hen gewenste risicoprofiel. Banken moeten zich daarbij houden aan de geldende wet- en regelgeving. Ik zal in overleg treden met banken om te spreken over de ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland tot dienstverlening van banken.
Vindt u het ook passen bij de nutsfunctie van banken dat het houden van een Nederlandse rekening voor Nederlanders gefaciliteerd wordt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg te treden met banken om te bezien hoe Nederlanders in het buitenland financiële mogelijkheden in Nederland behouden?
Zie antwoord vraag 3.