Het verslavende karakter van onderdelen van videospellen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een jongen 8.000 euro aan één videospel heeft uitgegeven in de hoop dat hij een competitief voordeel zou krijgen bij het spelen van dat spel?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van een speler van het spel Fifa 19 die de praktijk van dat spel bestempeld als: «een grote goksite», en het blijven openen van zogenaamde spelerpakketjes beschrijft als: «het is toch een soort verslaving»? Bent u zich bewust van het feit dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van 3+ hebben en dat dus alle kinderen deze spellen kunnen kopen, spelen en in aanraking kunnen komen met de gokelementen in de Fifa-spellen?
Ik ben mij ervan bewust dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van PEGI 3+ hebben. PEGI (Pan-European Game Information) is een systeem van zelfregulering door de branche. De PEGI 3+ classificatie wordt gegeven aan spellen met een inhoud die naar de criteria van de PEGI-organisatie geschikt is voor alle leeftijdscategorieën. PEGI waarschuwt daarnaast met behulp van een inhoudspictogram voor gokken in games. De loot boxes (schatkistjes) in Fifa worden echter niet gerekend tot de definitie van gokken die PEGI hanteert: het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen.
Soms zijn loot boxes kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok). Op grond van de Wok mogen geen kansspelen worden aangeboden waarbij een prijs kan worden gewonnen, zonder hiervoor een vergunning te hebben verkregen van de Kansspelautoriteit (Ksa). Het is aan de Ksa om individuele gevallen te beoordelen. Bij het onderzoek naar loot boxes in 2018 («Onderzoek naar loot boxes – Een buit of een last?»2) zijn tien spellen onderzocht. Vier daarvan bleken in strijd met de wet te zijn.
Ziet u ook het grote gevaar van jonge kinderen die bewust of onbewust grote geldbedragen uitgeven aan een videospel in de hoop daar iets waardevols voor terug te krijgen, zonder dat zij daadwerkelijk de zekerheid hebben echt iets waardevols terug te krijgen voor hun uitgave? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Loot boxes kunnen leiden tot verslavingsrisico’s of financiële risico’s, ongeacht of zij zijn verboden.3 4 Ik onderschrijf dan ook het belang van het creëren van bewustwording van deze risico’s. De Ksa deelt daartoe haar kennis over verslavingsrisico’s met de gamesector en zij heeft aanbieders opgeroepen om verslavingsgevoelige elementen uit videospellen te halen. Naast de overheid hebben ouders een belangrijke rol ten aanzien van het speelgedrag van kinderen door afspraken te maken en grenzen te stellen. De Ksa raadt ouders af hun kinderen loot boxes te laten openen. Ouders en kinderen kunnen op de website van de Ksa en bijvoorbeeld ook op websites als gokkeninfo.nl en gameninfo.nl informatie vinden over loot boxes.
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 zijn niet alle loot boxes in strijd met de Wok. De Wok geeft een genoegzame definitie van kansspelen. De Ksa kan slechts optreden tegen loot boxes die een kansspel zijn in de zin van de Wok. Toegestane loot boxes vallen onder het consumentenrecht, dat consumentenbescherming biedt door het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Hierop houdt de ACM toezicht.
Voor alle loot boxes, ook loot boxes die zijn toegestaan, geldt dat de gamesector een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Om te beginnen moet het systeem van zelfregulering door middel van leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, adequaat zijn. Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) controleert de risicoclassificatie van games in Nederland. Ik zal met het NICAM in gesprek gaan over hoe deze zelfregulering versterkt kan worden.
In aanvulling hierop heb ik het WODC gevraagd om onderzoek te doen naar onder meer games in relatie tot kansspelen en de wisselwerking en dynamiek tussen games en kansspelen.
Waarom kunnen in de Fifa-spellen tot op heden nog steeds spelerpakketjes, die feitelijk loot boxes zijn, gekocht worden, terwijl op de website van de Kansspelautoriteit valt te lezen dat: «Game-designers moeten zich houden aan de wet. Loot boxes zijn onder de huidige wet- en regelgeving verboden als de items die uit de loot boxes komen, overdraagbaar zijn. Daarom moeten game-designers functionaliteiten in de games uitschakelen waardoor items kunnen worden omgezet naar geld.» Waarom handhaaft de Kansspelautoriteit de wet niet in het geval van de Fifa-spellen?2
Uitsluitend loot boxes die voldoen aan de definitie van een kansspel vallen onder de Wok en daarmee onder het toezicht van de Ksa. De Ksa beoordeelt in individuele gevallen of in strijd met de Wok wordt gehandeld. Over al dan niet lopende onderzoeken doet zij geen uitspraken.
Heeft de Kansspelautoriteit wel genoeg juridische capaciteit dit soort praktijken voldoende te kunnen onderzoeken en ook zaken snel voor de rechter te kunnen brengen als zij constateert dat spellen zich niet aan kansspelwetgeving houden? Zo nee, wat gaat u er aan doen de Kansspelautoriteit wél zo snel mogelijk die slagkracht te geven? Zo ja, waarom heeft de Kansspelautoriteit tot op heden nog geen actie ondernomen tegen Electronic Arts (EA), de uitgever van de Fifa-spellen?
De Ksa heeft voldoende capaciteit om te kunnen onderzoeken en te beoordelen of spelaanbieders zich aan de kansspelwetgeving houden.
Als de Ksa concludeert dat er mogelijk overtredingen zijn van de kansspelwetgeving, kan zij optreden. Over al dan niet lopende onderzoeken doet de Ksa echter geen mededelingen.
Klopt het dat in België uitgever EA haar Fifa-spellen dusdanig heeft aangepast dat de Fifa-munten, waarmee de spelerpakketjes gekocht kunnen worden in de Fifa-spellen, uit de spellen zijn verdwenen? Zo ja, wilt u zich inzetten om dit ook in Nederland te bewerkstelligen?
Ja, het klopt dat in België een maatregel van die strekking is genomen om aan de Belgische kansspelwetgeving te voldoen. De loot boxes als zodanig zijn hiermee echter niet uit het spel verdwenen.
Overigens verschilt de Nederlandse kansspelwetgeving van de Belgische kansspelwetgeving ten aanzien van de definitie van een kansspel. Een maatregel die in België tot gevolg heeft dat wordt voldaan aan de Belgische kansspelwetgeving (zoals in deze ten aanzien van het Belgische kansspelcomponent «inzet»), leidt er daarom niet automatisch toe dat voldaan wordt aan de Nederlandse kansspelwetgeving.
De Ksa kan in Nederland ingrijpen als er sprake is van een overtreding van de Nederlandse kansspelwetgeving en waar zij dit nodig acht doet zij dit ook.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Marokkaanse Nederlanders bevrijd ons van dubbele nationaliteit’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Marokkaanse Nederlanders bevrijd ons van dubbele nationaliteit»1 en het manifest voor keuzevrijheid in nationaliteit?2
Ja.
Constaterende dat in het regeerakkoord staat dat nakomelingen van migranten in de toekomst voor een nationaliteit moeten kiezen, wat doet u om mensen te helpen die nu al van hun dubbele nationaliteit af willen? Wat kan u nog meer doen?
Nederland is van mening dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. Om die reden roept Nederland landen die het afstand doen van hun nationaliteit juridisch of in de praktijk niet toestaan op om hierover hun wetgeving of handelwijze te heroverwegen.
Klopt het dat het koninkrijk Marokko «een scala aan instituties in het leven heeft geroepen om Marokkanen in Nederland te bespioneren, te intimideren, te verleiden, te rekruteren, te corrumperen?»
Contact tussen overheden van andere landen en personen in Nederland is in beginsel niet problematisch zolang dit op vrijwillige basis plaatsvindt. Ditzelfde geldt ook voor overheden van andere landen in Nederland en de contacten die zij onderhouden met Nederlanders, die ook over de nationaliteit van dat land beschikken.
In algemene zin zijn er staten die proberen invloed te houden op personen in Nederland die uit die staat geëmigreerd zijn. In sommige gevallen beschikken deze emigranten nog wel over de nationaliteit van hun land van herkomst of hebben ze daar familie wonen, maar wonen zij zelf inmiddels al lang in Nederland. Het kan ook gaan om mensen die hun land om politieke redenen ontvlucht zijn en in ons land slachtoffer worden van intimidatie. Dergelijke inmengingsactiviteiten creëren een permanent gevoel van onveiligheid in de betreffende gemeenschappen. Hiermee kunnen ook nationale spanningen geëxporteerd worden naar ons land. De invloed gaat soms zo ver dat mensen zich beperkt voelen in de uitoefening van hun grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Hoe kijkt u aan tegen de in het manifest genoemde lange arm van Marokko in Nederland? Wat is uw aanpak op de omschreven voorbeelden uit het manifest? Bent u bereid om, net zoals voor de Turkse diaspora politiek, een aanpak op de Marokkaanse diaspora politiek te ontwikkelen?
Het staat Marokko vrij banden te onderhouden met Marokkanen die in Nederland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat. Er kan geen sprake zijn van ongewenste beïnvloeding op de individuele levens van Nederlanders en de keuzes die zij maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de diasporapolitiek van een land de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt of de participatie van de diaspora belemmert, dan is er sprake van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiervoor heeft het kabinet een aanpak. Voor de verschillende instrumenten die het kabinet tot haar beschikking heeft verwijs ik naar de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.3 Hierin wordt een landen neutrale aanpak geschetst met een overzicht van het instrumentarium dat het kabinet kan inzetten, afhankelijk van de concrete situatie. Er worden tevens enkele voorbeelden gegeven.
Bent u bereid om Marokkaanse en Turkse Nederlanders maximale praktische hulp te bieden bij het afstand doen van hun tweede nationaliteit? Zo ja, op welke wijze? Bijvoorbeeld door middel van een stappenplan, praktische informatie en/of beleid?
Het is aan landen zelf om te bepalen op welke wijze hun nationaliteit verkregen kan worden, en ook op welke wijze hiervan wel of niet afstand gedaan kan worden. Met betrekking tot de Marokkaanse nationaliteit is bekend dat de nationaliteitswetgeving bepalingen bevat die toestaan dat van de Marokkaanse nationaliteit afstand kan worden gedaan. Vanuit het verleden is ook bekend dat een Nederlander, met ook de Marokkaanse nationaliteit, in de praktijk geen afstand van de Marokkaanse nationaliteit kon doen.
Voor Nederlanders, die ook de Turkse nationaliteit hebben kent de Turkse wet- en regelgeving het recht om afstand te doen van de nationaliteit. Verzoeken om afstand te doen van de nationaliteit worden in de regel ook gehonoreerd door Turkije.
Is er een Europese Unie (EU)-standpunt met betrekking tot derde landen die EU-onderdanen verhinderen om van hun dubbele nationaliteit af te komen? Kunt u toelichten hoe Nederland een leidende rol zal gaan pakken in deze discussie?
Er is geen EU-standpunt over dit onderwerp omdat nationaliteitsrecht niet onder de bevoegdheid valt van de EU, maar onder die van de afzonderlijke lidstaten. Pas wanneer het gaat om de aan de nationaliteit van een lidstaat verbonden Unieburgerschapsrechten komt het EU-recht in het geding. Daar is in dit geval geen sprake van.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en nog voordat de begrotingsbehandelingen aanvangen beantwoorden?
Uw Kamer ontvangt deze antwoorden gezamenlijk met het antwoord op het verzoek van lid Paternotte (D66) bij de Regeling van Werkzaamheden van 24 september 2019 om een schriftelijke reactie op het manifest «Keuzevrijheid in nationaliteit».
Uitspraken van de minister in de media inzake de strijd tegen georganiseerde criminaliteit |
|
Ronald van Raak , Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat u in Buitenhof heeft gezegd dat er een speciale brigade gaat komen om georganiseerde criminaliteit op te sporen en aan te pakken, en dat deze brigade niet ten koste mag gaan van de bestaande politiesterkte?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de speciale brigade uit een man of honderd zou moeten gaan bestaan en dat die mensen zowel bij de politie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Douane en het jeugdwerk vandaan moeten komen? Zo ja, komen deze mensen dan uit de bestaande capaciteit? Ten koste van welke huidige taken van deze mensen gaat de oprichting van deze speciale brigade dan?
De speciale brigade ofwel het multidisciplinair interventieteam gaat bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten, van in ieder geval politie, FIOD en Koninklijke Marechaussee, onder het direct gezag en aansturing van gespecialiseerde officieren van justitie van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Het landelijk interventieteam laat zich bijstaan door experts van andere bijzondere toezichts- en opsporingsdiensten als de Douane.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste gaat van de bestaande sterkte en de huidige taken van de verschillende instanties, zoals hierboven benoemd?
De uitbreiding van de capaciteit (van politie) van het multidisciplinair interventieteam komt bovenop de bestaande capaciteit. In mijn brief van 13 november 2019 aan uw Tweede Kamer heb ik nogmaals benadrukt voor welke opgaven de korpschef staat om deze extra capaciteit te verwezenlijken. Zulks is niet van de ene op de andere dag te realiseren.
Klopt het dat u heeft gezegd dat de politiek de komende jaren echt fors moet blijven investeren en dat de 100 miljoen euro die nu in het ondermijningsfonds zit een eerste stap is? Zo ja, kunt u nader verduidelijken wat u verstaat onder fors blijven investeren? Is in de ministerraad al gesproken, dan wel besloten tot het investeren van fors meer geld? Zo ja, wat was de uitkomst van de ministerraad? Zo nee, waarom laat dit op zich wachten terwijl u in de media wel stevige taal bezigt over noodzakelijke investeringen? 5. Klopt het dat u in Buitenhof en de Minister-President bij zijn wekelijkse persconferentie na de ministerraad spraken over de intentie om het fonds voor ondermijning te gaan versterken? Wat betekent dit concreet?2
Het huidige kabinet heeft de aanpak van ondermijning geïntensiveerd met een anti-ondermijningsfonds van 100 miljoen euro, een structurele reeks van 10 miljoen euro en een omvangrijk traject ondermijningswetgeving. Verdere versterking van de aanpak is noodzakelijk. Na bespreking in de ministerraad zijn in de brief en bijlage die op 18 oktober jl. naar de Tweede Kamer zijn gezonden de eerste contouren geschetst van het brede offensief dat het kabinet beoogt uit te voeren tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de € 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij de najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier u precies «heel veel op preventie [wilt] inzetten»? Behelst dit slechts de toevoeging van jeugdwerkers bij de speciaal op te richten brigade of heeft u hiervoor meer plannen en kunt u die plannen dan nader (financieel) onderbouwen?
Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) deel uitmaken van uw plannen? Wanneer kunnen we hierover meer informatie verwachten?
Effectief tegengaan van ondermijnende georganiseerde criminaliteit vraagt naast repressie ook om preventief beleid. Samen met de betrokken ambtscollega’s van BZK, OCenW, VWS en SZW zal gewerkt worden aan een preventieve aanpak, onder meer om wijken weerbaar te maken en kwetsbare jongeren te behoeden voor het criminele pad. Daarmee wordt de voedingsbodem voor georganiseerde ondermijnende criminaliteit aangepakt. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de brief van 28 oktober 2019 over Gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid aangegeven vanuit dat perspectief ook bij mijn inzet op preventie in wijken aan te sluiten.
Wat bedoelde u precies met de volgende uitspraak bij Buitenhof: «Zowel op het punt van informatie-uitwisseling als informatievergaring wil ik een paar onorthodoxe maatregelen nemen»? Wat verstaat u onder onorthodoxe maatregelen? Wanneer kunnen we die maatregelen verwachten?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Bent u op de hoogte van de kritiek van de AIVD en hoogleraar Inlichtingenstudies Paul Abels om de inlichtingendiensten te betrekken bij de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit? Kunt u uitvoerig op elk van de door de AIVD en de heer Abels in het artikel genoemde punten van kritiek reageren?3
Voor de brede aanpak van ondermijning is het uitwisselen of verwerken van informatie tussen verschillende partijen een cruciale randvoorwaarde. Het landelijk interventieteam zal maximaal gebruikmaken van de mogelijkheden die de huidige wetgeving daartoe biedt. Bezien wordt hoe knelpunten die zich in dit verband voordoen weggenomen kunnen worden, indien nodig middels (nood)wetgeving. Tevens wordt bekeken hoe knelpunten voor de samenwerking van het interventieteam met de private sector kunnen worden weggenomen. We werken dit verder uit in het uitgewerkte plan ten behoeve van de bespreking van de voorjaarsnota.
Hoe staat u tegenover het plan van de politie om een team op te richten van in totaal 445 voltijdse politieagenten, een mix van recherche, maar vooral ook financieel experts, die geldstromen in kaart gaan brengen om criminele bendes te raken? Bent u bereid de volgens de politie benodigde investeringen van 100 tot 300 miljoen per jaar vrij te maken voor dit team? Zo nee, waarom niet?4
Ja, ik ben bekend met het artikel in de NRC. Er is binnen het Nederlands bestel een strikte scheiding gemaakt tussen opsporing en vervolging enerzijds en inlichtingenmatig onderzoek anderzijds. Inlichtingeninformatie is daarom niet één op één bruikbaar voor de opsporing. De regering heeft Uw Kamer geïnformeerd over de versterking van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op dit moment is daarin geen andere rol voor de inlichtingendiensten voorzien.
Begrijpt u de vrees van de politievakbond dat de vorming van de door u genoemde speciale brigade ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden, die nu al sterk onderbezet zijn? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen? Kunt u garanderen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden?
De slagkracht in de aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit wordt vergroot als we investeren in een landelijk multidisciplinair integraal team dat zal opereren op (inter)nationaal niveau en zal bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten van in ieder geval politie, FIOD, Koninklijke Marechaussee en Openbaar Ministerie. In het voorjaar kom ik met een uitgewerkt plan en de bijbehorende dekking.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Politiechef die racisme aankaartte weggestuurd’ |
|
Niels van den Berge (GL), Monica den Boer (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politiechef die racisme aankaartte weggestuurd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de teamchef van de politie in Leiden, die zich kritisch heeft uitgelaten over racisme, machtsmisbruik en interne pesterij binnen de politie, op non-actief is gesteld door de korpsleiding van de politie? Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt? Zo nee, kunt u uitleggen wat er is gebeurd?
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. Zo ook de melding van de betrokken teamchef. In mijn brief van 3 september jl. heb ik het beleid van de korpschef toegelicht dat gericht is op het realiseren en behouden van een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving.
Deelt u de mening dat de cultuur betreffende discriminatie en uitsluiting binnen de politie zeer zorgelijk is? Kunt u toelichten waarom juist een teamchef die deze problematiek aan de kaak stelt naar huis wordt gestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader ingaan op de interne spanningen die volgens andere leidinggevenden zijn ontstaan in de eenheid Den Haag?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast heeft de politiechef aan een extern bureau opdracht gegeven om een teamanalyse (management) te laten uitvoeren.
In mijn brief van 3 september jl. heb ik uw Kamer bericht over het beleid van de korpschef om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en bevorderen.2 Het streven is een klimaat waar eenieder zich vrij voelt zich te uiten en waarin collega’s voor elkaar zorgen, naar elkaar luisteren, open staan voor kritiek en daar samen van willen leren. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctonaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Deelt u de mening dat, gelet op de gang van zaken, het er op zijn minst de schijn van heeft dat de aangekaarte problematiek onvoldoende serieus wordt genomen binnen de korpsleiding?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het op non-actief stellen van de Leidse teamchef zich tot de eerdere uitspraken van de korpsleiding dat het wegkijken bij meldingen over fout gedrag van politieagenten «pijnlijk en onacceptabel" is?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit blijkt volgens u dat de politie de meldingen over de verziekte cultuur serieus neemt?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht «Discriminatie en wangedrag bij politie Den Haag»?2
Ja.
Hoe verhouden uw antwoorden «Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus.», «De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen», «De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt», «Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat» zich tot de berichten zoals gemeld door NRC over de op non-actief gestelde teamchef?
De korpsleiding heeft mij gemeld dat de teamchef niet op non-actief is gesteld. De korpsleiding heeft mij daarnaast verzekerd dat iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. In mijn brief van 3 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3848) heb ik u geïnformeerd over het bestaande beleid van de korpschef en over de aanvullende maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen. Verder heb ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 10 oktober (Kamerstuk 29 628, nr. 914) toegezegd met de korpschef in gesprek te gaan over de inzet voor de totstandkoming van een cultuurverandering bij de politie, evenals de registratie en opvolging van interne klachten en meldingen.
Kunt u zich het ongemak voorstellen om personele zaken in de Tweede Kamer aan te kaarten, maar dat het belang van een open cultuur binnen de politie in deze casus zwaarder weegt? Deelt u de mening dat de signalen over discriminatie en uitsluiting mogelijk het vertrouwen in de politieleiding schaden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat ons grote terughoudendheid past in te gaan op individuele casussen. Ik zie het als mijn taak om met de korpschef in gesprek te zijn over het belang van een open cultuur en de noodzaak om signalen van discriminatie en grensoverschrijdend gedrag serieus te nemen. De korpschef is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van de politie en die verantwoordelijkheid neemt hij ook.
De betreffende teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl. Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij deze teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de teamchef uit Leiden over de problematiek die zij aankaart? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
De geplande opschaling van Respect Education Foundation |
|
Michel Rog (CDA), René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het voortgangsbericht over de geplande opschaling van de activiteiten van de Respect Education Foundation (REF)?1
Ja.
Kunt u aangeven welke activiteiten u heeft ondernomen naar aanleiding van de motie Rog2, die opriep om het RespectPact te ondersteunen en de week van Respect rijksbreed onder de aandacht te brengen?
Het RespectPact is een initiatief van de Respect Education Foundation, een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilige samenleving, waarin kinderen en jongeren zich thuis voelen en waar zij actief aan deelnemen. Zoals ik ook in een brief van 30 november 2018 aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik waardering voor dit mooie initiatief.3
Naar aanleiding van de motie heeft in januari 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen de Respect Education Foundation (hierna REF) en ambtenaren van de departementen VWS, SZW, BZK, J&V en OCW. Tijdens de bijeenkomst hebben de departementen aangegeven geen financiële mogelijkheden te zien om de activiteiten van de REF incidenteel, laat staan structureel, te ondersteunen. Afgesproken is dat de REF op korte termijn een voorstel zou toesturen hoe immateriële steun door de rijksoverheid eruit zou kunnen zien. Dit voorstel is tot op heden niet door mijn ambtenaren ontvangen.
Kunt u aangeven wat deze activiteiten concreet hebben opgeleverd?
Zie vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de Respect Education Foundation tot nu toe slechts heeft vernomen dat verschillende departementen geen middelen vrij kunnen maken om het belangrijke werk conform de aangenomen motie te ondersteunen? Kunt u aangeven hoe de gevraagde steun er dan wel uit komt te zien?
Zie vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de verschillende departementen in gezamenlijkheid te komen tot een voorstel dat de geplande opschaling van de activiteiten van de Respect Education Foundation concreet ondersteunt?
In het verleden heeft het kabinet de stichting meerdere malen tijdelijk financieel ondersteund, waarbij uitdrukkelijk is aangedrongen op het toewerken naar financiële zelfstandigheid. Dat is niet gelukt helaas. Het kabinet is bereid tot immateriële ondersteuning van het werk van het REF, maar is in afwachting van een voorstel van het REF.
Bent u bereid ruim om deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden?
Ja.
Een teamchef van de politie Leiden die naar huis is gestuurd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Politiechef die racisme aankaartte, is naar huis gestuurd»?1
Ja.
Is het waar dat de kritische houding van de genoemde teamchef ten aanzien van «racisme, machtsmisbruik en pesten binnen de politieorganisatie» «te veel interne spanningen» binnen haar eenheid opleverde? Zo nee, wat is dan niet waar?
De korpsleiding heeft mij gemeld dat de teamchef niet op non-actief is gezet. Voor verder informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.
Deelt u de mening dat in genoemde berichtgeving gelezen kan worden dat de politieorganisatie niet goed overweg kan met kritiek vanuit eigen kring als het om discriminatie gaat? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding heeft aangegeven open te staan voor kritiek en heeft medewerkers juist opgeroepen om zich te melden als in hun ogen sprake is van misstanden. Het verkrijgen en behouden van een gewenste werkomgeving vraagt om inspanning en een kritische houding van zowel de (korps)leiding als individuele politiemedewerkers in alle lagen van de organisatie. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over het huidige beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden.2
Deelt u – in zijn algemeenheid – de mening dat het mogelijk moet zijn dat een politiefunctionaris ook in het openbaar zijn of haar mening over discriminatie binnen de politie moet kunnen uiten? Zo nee, waarom niet?
Politiemedewerkers moeten zich vrij voelen zich te uiten en kritisch te zijn binnen de grenzen van de ambtseed, dan wel belofte. Bij voorkeur gebeurt dit binnen de eigen organisatie, zodat waar mogelijk samen een oplossing gevonden kan worden. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van deze signalen, zoals (maar niet uitsluitend) het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten en het Landelijk Meldpunt Misstanden. Ook besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctionaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
De beelden waaruit blijkt dat circus Freiwald zich opnieuw niet aan de wet houdt en een olifant daarvan de dupe is |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de beelden van de olifant van circus Freiwald, die aangeraakt wordt door publiek in Heerlen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat één van de voorwaarden verbonden aan de tijdelijke ontheffing voor circus Freiwald (voor het meereizen, verplaatsen en op het circusterrein houden van een olifant) een verbod op direct contact is, dat wil zeggen het aanraken van de olifant door publiek?2
Ja.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat «het dierenwelzijn van Buba voldoende gediend is met een verbod op optreden en een verbod op direct contact»? Zo ja, kunt u bevestigen dat een overtreding van het verbod op direct contact een ernstige aantasting van het welzijn van de olifant kan betreffen?3
Ik ken deze uitspraak. Het verbod op direct contact is een van de voorwaarden die is ingesteld om het welzijn van de olifant te beschermen. Een overtreding hiervan kan het welzijn dus aantasten.
Erkent u dat de beelden geen enkele twijfel laten dat sprake is van een overtreding van deze voorwaarde door circus Freiwald?
Tijdens de inspectie op 27 september 2019 is vastgesteld dat Circus Freiwald artikel 2 van de ontheffingsvoorwaarden heeft overtreden, omdat het circus de olifant in contact heeft laten komen met omstanders. Hiervoor heeft het circus een schriftelijke waarschuwing ontvangen conform het interventiebeleid van de NVWA. Een onaangekondigde herinspectie zal nog plaatsvinden.
Erkent u dat uit de beelden blijkt dat de kennelijke dompteur dit aanraken door het publiek aanmoedigt door met een emmer wortels voor de olifant uit te lopen en deze wortels uit te delen onder de omstanders?
Ja.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) handhavend op zal treden tegen circus Freiwald?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 4.
Wordt in de risicoanalyse van de NVWA inmiddels rekening gehouden met het feit dat er een verhoogde kans is dat circus Freiwald de regels aan zijn laars lapt, gezien de geschiedenis van voorvallen van de voorgaande jaren, en kunt u dat toelichten?4
De NVWA controleert circussen op basis van meldingen. Omdat circus Freiwald een schriftelijke waarschuwing heeft ontvangen zal er conform het interventiebeleid een onaangekondigde herinspectie worden uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de NVWA het circus gecontroleerd heeft in de periode 2015–2019?
De NVWA heeft het circus in deze periode vier keer gecontroleerd.
Kunt u uiteenzetten of er in de periode 2015–2019 overtredingen zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de periode 2015–2019 is tweemaal een schriftelijke waarschuwing gegeven. Eenmaal in 2015 en eenmaal in 2019. Conform het interventiebeleid van de NVWA wordt bij herhaalde overtreding binnen drie jaar een zwaardere sanctie opgelegd, in deze zaak was de periode tussen de geconstateerde overtredingen langer.
Bent u bereid de inspectierapporten met de Kamer te delen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze rapporten worden niet actief openbaar gemaakt. Reden daarvoor is het belang van het beschermen van de privacy van personen die betrokken zijn bij de inspectie.
Kunt u toelichten of u de hoeveelheid en de mate van overtredingen zorgwekkend vindt?
Na grondig onderzoek naar de mogelijkheden voor het herplaatsen van olifant Buba is besloten een tijdelijke ontheffing te verlenen aan het circus. Aan deze ontheffing zijn voorwaarden gesteld. Het circus dient zich te houden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de vrijstelling. Als dat niet het geval is, treedt de NVWA ook op.
Kunt u toezeggen dat de NVWA het circus regelmatig zal inspecteren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Op basis van welk (maatschappelijk) belang is de tijdelijke ontheffing voor circus Freiwald in 2017 opnieuw verleend?
Er is, rekening houdend met de specifieke situatie van Buba, gezocht naar een geschikte opvangplek. Deze bleek niet beschikbaar in Europa en daarom heeft Circus Freiwald voor Buba een tijdelijke ontheffing ontvangen.5
Kunt u toelichten aan welke termijn moet worden gedacht bij een «tijdelijke» ontheffing?
De ontheffing geldt tot en met 30 juni 2020.
Kan er na het aflopen van de tijdelijke ontheffing voor Circus Freiwald op 30 juni 2020 opnieuw een tijdelijke ontheffing worden verleend? Zo ja, bent u dat van plan en op basis van welke criteria?
Er zal tegen die tijd opnieuw worden gekeken of er een geschikte opvangplek is voor de olifant in Europa. Op basis van de uitkomsten hiervan wordt besloten of er opnieuw een tijdelijke ontheffing moet worden verleend.
Bent u bereid tegen die tijd de Kamer te informeren over uw voorgenomen besluit?
Ik zal uw Kamer tegen die tijd informeren over mijn besluit.
Kent u het oordeel van drie dierenartsen dat de olifant «mentaal en fysiek» in staat is om herplaatst te worden?5
Ja.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat «in de ideale situatie alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerktreding [sic] van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum» en staat u nog steeds achter die uitspraak?6
Ja.
Kunt u toezeggen dat u bij de beoordeling van een eventuele verlenging van de tijdelijke ontheffing, opnieuw zal zoeken naar een geschikte opvangplek voor de olifant in Europa, aangezien het ontbreken van een opvangplek de reden is dat een tijdelijke ontheffing destijds is verleend? Zo ja, wie zal worden gevraagd te zoeken naar een opvangplek? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal opnieuw zoeken naar een geschikte opvangplek in Europa. Ik besluit te zijner tijd aan wie ik medewerking hiervoor vraag.
Is het juist dat uw ambtsvoorganger heeft toegezegd daar een bemiddelende rol in te spelen en bent u van plan zich aan die toezegging te houden? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken? Zo nee, waarom niet?7
Voormalig Staatssecretaris Van Dam heeft toegezegd dat het Ministerie een bemiddelende rol oppakt bij het opvangen van dieren, indien dat nodig is. Ook ik houd mij hieraan.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat een circus bijna vijf jaar na de invoering van het verbod op wilde dieren in circussen nog altijd een olifant mee mag laten reizen?
In de ideale situatie zouden alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerkingtreding van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum. De praktijk is dat er ten tijde van het verstrekken van de tijdelijke ontheffing geen plaats was in een opvangcentrum binnen Europa voor de Afrikaanse olifant Buba. Daarom is een tijdelijke ontheffing verstrekt.
Kunt u zich voorstellen dat het rechtsgevoel van mensen wordt aangetast dat een circus met een dergelijke uitzonderingspositie de voorwaarden van die positie ook nog eens aan zijn laars lapt en deelt u de mening dat hiertegen opgetreden moet worden?
Het circus dient zich te houden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de ontheffing. De NVWA ziet hierop toe.
Deelt u de mening dat de olifant een beter leven verdient dan zijn dagen te slijten in een circus?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 21.
Het bericht ‘Harddrugs gevonden bij militair op marineschip Curaçao’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Harddrugs gevonden bij militair op marineschip Curaçao»?1
Ja.
Klopt het dat er op Curaçao harddrugs zijn gevonden bij een militair aan boord van het marineschip Zr. Ms. Johan de Witt? Zo ja, om welke hoeveelheid gaat het en om welke middelen?
Het OM Curaçao heeft gemeld dat er vermoedelijk 11 kilogram cocaïne is aangetroffen in de rugtas van de desbetreffende militair. Deze zaak is door het OM Curaçao overgedragen aan het OM in Nederland waarna vervolgens door de Koninklijke Marechaussee een onderzoek is ingesteld.
Kunt u toelichten waarom in verband met het zerotolerancebeleid van Defensie voor drugsgebruik door militairen bij Curaçao vermeld wordt: «waar de verleiding om verdovende middelen te gebruiken een risico vormt»?
De passage «waar de verleiding om verdovende middelen te gebruiken een risico vormt» is niet afkomstig van het Ministerie van Defensie en heeft ook geen betrekking op het Defensiebeleid inzake drugs.
Is, behalve de aanpak van het gebruik van verdovende middelen door militairen op Curaçao, ook de aanpak van de handel in verdovende middelen door militairen op Curaçao geïntensiveerd? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent een zero tolerance drugsbeleid. Het beroep van militair gaat niet samen met het gebruik of het in bezit hebben van drugs. Zowel het gebruik van- als de handel in verdovende middelen zijn strafbaar en leiden tot de zwaarste maatregel binnen de rechtspositionele mogelijkheden van Defensie, namelijk het ontslag wegens wangedrag. De militairen werkzaam bij Defensie zijn hiervan op de hoogte en weten hoe Defensie in voorkomend geval handelt. Het drugsbeleid geldt voor alle militairen, ongeacht locatie.
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft de wettelijke taak om op te treden bij strafbare feiten die door militairen worden gepleegd; dit geldt dus ook voor drugsgebruik, -bezit en/of -handel. De aanpak van de handel in verdovende middelen door militairen op Curaçao is niet geïntensiveerd omdat de registraties daar tot nu toe geen aanleiding voor gaven (zie ook het antwoord op vraag 5). Of de inzet van de KMar op basis van de recente zaken anders ingericht dient te worden, zal moeten blijken na de strafrechtelijke onderzoeken.
In 2019 zijn tot dusver 6 militairen gerepatrieerd op basis van drugsgebruik en/of het bezit.
Kunt u aangeven welke drugsvondsten er de afgelopen vijf jaar zijn gedaan in containers in Nederland, op de marinebasis en op marineschepen?
De Douane heeft in de periode 2015 t/m (de eerste 3 kwartalen van) 2019 het volgende vanuit Curaçao onderschept:
2015
Luchtvracht
Cocaïne
61
76,9
Passagiers
Cocaïne
321
238,6
Zeevracht
Cocaïne
9
382,0
2016
Luchtvracht
Cocaïne
42
25,6
Passagiers
Cocaïne
144
94,3
Zeevracht
Cocaïne
9
3546,0
2017
Luchtvracht
Cannabis
1
0,3
Cocaïne
24
9,7
Passagiers
Cocaïne
140
150,7
Zeevracht
Cocaïne
1
40,0
2018
Luchtvracht
Cannabis
1
0,1
Cocaïne
30
15,0
Passagiers
Cocaïne
251
239,0
Hash
1
0,4
Zeevracht
Cocaïne
5
429,0
2019
(t/m 30-9)
Luchtvracht
Cocaïne
18
12,7
Passagiers
Cocaïne
140
97,5
MDMA
1
0,2
Zeevracht
Cocaïne
3
480,0
Naast in zeevracht, luchtvracht en passagiersverkeer onderschept de Douane ook in briefpost verdovende middelen. Het gaat hier telkens om een zeer kleine hoeveelheid (maximaal enkele grammen). Het resultaat van de onderscheppingen in briefpost is geen onderdeel van de rapportage, omdat het voor de verhouding aantal/hoeveelheid onderscheppingen voor het geheel van de onderscheppingen een vertekend beeld geeft.
Ook is gevoegd een overzicht van drugsvondsten op de marinebases in Curaçao en Aruba, voor zover het afgeronde onderzoeken betreft. Twee incidenten worden nog strafrechtelijk onderzocht en daarover kan op dit moment geen nadere informatie worden gegeven. Op de marinebasis in Den Helder zijn de afgelopen vijf jaar geen drugs gevonden.
2015
Cannabis
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2016
Cannabis
2
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2017
Cannabis
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
XTC
1
1 pil
Cocaïne
1
Gebruikershoeveelheid/<1 gram
2018
–
–
–
2019
Cocaïne
2
2 registraties, lopende onderzoeken
Anders dan de vondst van september 2019 en de daaruit voortkomende vondst van drugs aan boord van Zr.Ms. Johan de Witt eind oktober 2019 zijn er op marineschepen de afgelopen vijf jaar geen drugsvondsten gedaan.
In welke mate vindt er op de luchthaven van Curaçao een effectieve drugscontrole plaats?
De grenscontroleprocessen inclusief de drugscontroles zijn een autonome aangelegenheid van Curaçao. De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er een functionerende bolletjesscanner aanwezig is op luchthaven Hato, maar dat deze niet volledig kan worden ingezet. Tevens geven Curaçaose autoriteiten aan geen operationele informatie te kunnen delen over wanneer de scanner al dan niet wordt ingezet en wat de redenen daarvan zijn.
Klopt het dat de drugsscanners op de luchthaven en in de haven van Curaçao al langere tijd defect zijn? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan voor de toevoer van drugs vanaf Curaçao naar Nederland, in het bijzonder via Schiphol?
De Curaçaose autoriteiten hebben aangegeven dat er in de zeehaven twee mobiele goederenscanners aanwezig zijn, die sinds ongeveer twee jaren defect zijn. De Curaçaose autoriteiten werken aan de reparatie van één van deze mobiele scanners. In de zeehaven wordt momenteel in afwezigheid van de scanners fysiek gecontroleerd, deels steekproefsgewijs en deels op basis van inlichtingen.
Passagiers van vluchten afkomstig uit Curaçao worden op Schiphol onderworpen aan het 100% controleregime van de Douane. Daardoor zijn de consequenties van het niet functioneren van de apparatuur op Hato voor Nederland beperkt.
Het intrekken van paspoorten Syriëgangers en beleid Buitenlandse Zaken inzake ‘gematigde’ rebellen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel van de vijf mensen die hun Nederlanderschap teruggekregen hebben, zijn onderdeel geweest van een rebellengroep die via het Nederlandse Non Lethal Assistance (NLA)-programma steun gekregen heeft?1
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Houdt het teruggeven van het Nederlanderschap en het intrekken van de beschikking waarmee ze tot ongewenst vreemdeling verklaard werden, verband met het Nederlandse NLA-programma?
Nee. Zoals de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in haar brief van 24 september jl. aan de Kamer heeft aangegeven, hielden de intrekkingen van de beschikkingen waarmee het Nederlanderschap werd ingetrokken van deze vijf personen verband met een uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 april 2019 in twee andere zaken.2 In die zaken bepaalde de Afdeling dat het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (art. 14, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap, RWN) in principe toelaatbaar is maar dat de intrekking gebaseerd moet zijn op gedragingen en aansluiting van de persoon bij een terroristische organisatie die ten minste hebben voortgeduurd tot en met 11 maart 2017. Dit is de dag waarop het besluit tot vaststelling van de «lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid» in werking is getreden.
In vijf van de elf zaken was geen informatie van op of na die datum beschikbaar. De onvermijdelijke conclusie was dat die intrekkingen daarom geen stand konden houden en door de rechter zouden worden vernietigd.
Vindt u dat jihadisten die vechten voor een door de rechter als terroristisch beschouwde organisatie, het Nederlanderschap zou moeten kunnen worden ontnomen?
De essentie van Artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap is dat hiermee het intrekken van de Nederlandse nationaliteit mogelijk is gemaakt ter bescherming van de nationale veiligheid. Wij zijn dan ook van mening dat aansluiting bij een terroristische organisatie grond kan zijn voor intrekking van het Nederlanderschap, mits dit ook getoetst wordt aan de nationale veiligheid (zie ook het antwoord op vraag 12).
Herinnert u zich de uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 29 maart jl. die stelt dat de Syrische rebellengroepering Ahrar al Sham een terroristische organisatie is?2
Ja.
Kunt u nogmaals uitleggen waarom de regering dit oordeel niet overneemt, terwijl u nota bene erkent dat dat Ahrar al Sham jihadistisch en salafistisch is?
Wat betreft het kwalificeren van de aard van een organisatie is het belangrijk te benadrukken dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de rechter vanuit verschillende kaders kijken naar de vraag of een groep «terroristisch» is. Dit is tevens aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van 28 maart jl. (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2047), in antwoorden op Kamervragen van 26 september jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 226) en in een brief aan uw Kamer op 9 mei jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 258). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich op terrorismelijsten van de Europese Unie en de Verenigde Naties. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst waar internationaal consensus over bestaat. De rechter toetst aan de wet. De overheid treedt daar vanzelfsprekend niet in; noch vormen de kaders of afwegingen van Buitenlandse Zaken of het Openbaar Ministerie een doorslaggevend argument voor de rechtelijke toets.
Het is juist dat Nederland zich niet uitsluitend hoeft te baseren op internationale terrorismelijsten. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling terrorisme (2007–II) kan de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen uit VNVR Resolutie 1373 personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van terrorismebestrijding. Anders dan bij een strafrechtelijke veroordeling, gaat het daarbij om een preventieve maatregel, om terrorisme en de financiering daarvan te voorkomen. Maar Nederland verkiest bij grote voorkeur de weg van de internationale terrorismelijsten (VN en/of EU). Het effect van de (bevriezings-)maatregel is vanzelfsprekend het grootst als deze niet alleen nationaal, maar in breed internationaal kader genomen wordt. Aangezien het operatiegebied van Ahrar al-Sham zich beperkt tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens om de organisatie toe te voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 272).
In hoeverre heeft uw weigering dit oordeel over te nemen te maken met NLA-steun aan «gematigde» Syrische rebellen, die (structureel) operationeel samenwerkten met Ahrar al Sham, waarmee een «rode lijn» binnen het NLA-programma overschreden is?
Het niet kwalificeren van Ahrar al-Sham als terroristisch heeft niet met het zogeheten non-lethal assistance programma te maken.
In hoeverre speelt mee dat de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken in 2016 nog beweerde dat de kwalificatie radicaal jihadistisch niet opging voor o.a. Ahrar al Sham, en er nog steeds sprake is van verschil van mening tussen Buitenlandse Zaken enerzijds en het Openbaar Ministerie en de rechter anderzijds?
De uitspraak van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken is niet de reden voor het niet kwalificeren van Ahrar al-Sham als terroristisch.
Zie het antwoord op vraag 5 voor de verschillende kaders van waaruit de aard van een organisatie wordt gekwalificeerd.
Herinnert u zich het verzoek van het Openbaar Ministerie in opdracht van de rechter op 25 maart jl. om informatie over vier Syrische strijdgroepen en een aantal individuen, voor zover dit verband hield met het vraagstuk van eventueel aanmerken van mogelijke terroristische organisaties? Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag waarom Buitenlandse Zaken dit verzoek grotendeels naast zich neer heeft gelegd?3
Het Openbaar Ministerie is geïnformeerd dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen informatie verzamelt met het doel groepen of organisaties van een dergelijke kwalificatie te voorzien. Tevens is gewezen op het feit dat Sham al Islam op de sanctielijst van de Verenigde Naties staat sinds 29 februari 2016. De overige drie groepen staan niet op een terrorismelijst van de VN of de EU.
Ook is verwezen naar de Algemene Ambtsberichten over de veiligheidssituatie in Syrië (voor zover deze van belang zijn voor de beoordeling van asielverzoeken en voor besluitvorming over terugkeer van afgewezen asielzoekers) en de communicatie met de Kamer, zoals beschikbaar in Kamerstukken en de verslagen van Kamerdebatten over Syrië, en gewezen op de mogelijkheid om een specifiek informatieverzoek in te dienen bij het mede door Nederland gefinancierde International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) dat bewijzen verzamelt van oorlogsmisdaden in Syrië met het oog op vervolging.
Bent u bereid alsnog antwoord te geven op de vraag: «Kunt u bevestigen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken over informatie/bewijsstukken beschikt die belastend zijn voor individuen en/of groepen die Nederland in het kader van het NLA-programma heeft gesteund»?4
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere malen informatie gedeeld met het Openbaar Ministerie maar is het uiteindelijke oordeel over strafbaarheid aan de rechter (Kamerstuk 32 623, nr. 268).
Beschouwt Buitenlandse Zaken Jabhat al-Shamiya, dat het OM als een criminele organisatie met een terroristisch oogmerk beschouwt, een «jihadistisch-salafistische» organisatie die de oprichting van een kalifaat nastreeft, als een «gematigde» rebellengroepering? Waarom wel/niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen in september 2018 (Kamerstuk 32 623, nr. 229) strookt de mening van Syrië-deskundigen over het huidige niet-jihadistische karakter van Jabhat al Shamiya met de informatie waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken over beschikt.
Herinnert u zich uw antwoord, waarin u moest toegeven dat Nederland zélf kan bepalen welke organisatie ons land als terroristisch bestempelt, en we ons dus niet uitsluitend hoeven te baseren op internationale terrorismelijsten?5
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de regering Ahrar al Sham niet toe wil voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme en evenmin aan de lijst van terreurorganisaties op basis van artikel 14 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap?
De Nationale Sanctielijst bestaat uit personen en organisaties waarop de nationale bevriezingsmaatregel van toepassing is. Zoals vastgelegd in de sanctieregeling terrorisme (2007-II) kan de Nederlandse regering op basis van de algemene bepalingen uit VNVR Resolutie 1373 personen bevriezingsmaatregelen opleggen in het kader van terrorismebestrijding. De maatregel kent een territoriale beperking en wordt buiten het grondgebied van Nederland toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Vanwege deze beperking gaat de Minister van Buitenlandse Zaken slechts over tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Aangezien het operatiegebied van Ahrar al-Sham zich beperkt tot Syrië is het kabinet vooralsnog niet voornemens om de organisatie toe te voegen aan de nationale sanctielijst terrorisme.
Artikel 14 lid 4 maakt het mogelijk in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap in te trekken van een persoon als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op de lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De dreiging voor de nationale veiligheid staat in deze wet centraal. Gelet hierop worden alleen organisaties op de in artikel 14 lid 4 RWN genoemde lijst geplaats die:
Voor de plaatsing op de lijst is het niet van belang welke ideologie ten grondslag ligt aan het terrorisme. De dreiging voor de Nederlandse nationale veiligheid is doorslaggevend voor de plaatsing op de lijst. Ahrar al Sham voldoet niet aan deze criteria.
Betekent deze weigering dat Syriëgangers die willen vechten voor Ahrar al Sham, of volgens Buitenlandse Zaken «gematigde» rebellengroeperingen, geen uitreisverbod in de zin van artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding kan worden opgelegd?
De tijdelijke Wet bestuurlijke maatregelen Terrorismebestrijding kan niet toegepast worden op een persoon die wil uitreizen met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie die niet op de lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid staat. De overheid kan wel diverse andere (bestuurlijke) maatregelen nemen om uitreizigers tegen te houden of te verhinderen. De paspoortmaatregel is hier een voorbeeld van. Door het weigeren of inhouden en vervallen verklaren van reisdocumenten kan de mogelijkheid uit te reizen worden verstoord of bemoeilijkt. Van geval tot geval zal beoordeeld worden welke maatregelen genomen kunnen worden.
Betekent deze weigering bovendien, in het geval van dubbele nationaliteit, dat het Nederlanderschap van deze Syriëgangers niet kan worden ingetrokken, tenzij ze onherroepelijk veroordeeld zijn wegens een terroristisch misdrijf?
Op basis van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap van een persoon alleen worden ingetrokken, als uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarom worden alleen organisaties op de in de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde lijst geplaatst die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Als geen sprake is van aansluiting bij een van de op deze lijst genoemde organisaties, kan het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken indien een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf heeft plaatsgevonden en daarnaast ook aan de overige voorwaarden is voldaan (onder andere dat betrokkene niet staatloos mag worden na intrekking).
Zo ja, hoe beoordeelt u dit gebrek aan armslag in het licht van de grote ophef over vijf jihadisten die hun Nederlanderschap terugkrijgen dat hen eerder was ontnomen?
Zoals uw Kamer in de brief van 24 september 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is geïnformeerd, is de reden van het ongedaan maken van de intrekking van het Nederlanderschap in een vijftal zaken dat niet voldoende kon worden gemotiveerd dat de gedragingen en aansluiting van de betrokken personen bij een terroristische organisatie ten minste tot en met 11 maart 2017 hebben voortgeduurd.
Zoals beschreven bij beantwoording van vraag 14, kan het Nederlanderschap daarnaast op grond van artikel 14, tweede lid RWN, worden ingetrokken indien sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf.
Bent u bereid de mogelijkheden te verruimen om jihadisten die vechten voor een door de rechter als terroristisch beschouwde organisatie te kunnen denaturaliseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 moet aan een aantal criteria worden voldoen voordat een organisatie op de lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid kan komen. Het vereiste van plaatsing op de lijst houdt verband met het vereiste van kenbaarheid met betrekking tot een dergelijke ingrijpende maatregel als het intrekken van het Nederlanderschap.
Overigens zal zoals toegezegd tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap wordt deze wet na drie jaar geëvalueerd. Deze evaluatie zal naar verwachting in het voorjaar van 2020 aan de Kamer worden gestuurd. Na deze evaluatie zal het kabinet kijken naar de eventuele gevolgen voor deze wet en de uitvoering daarvan.
Bent u bereid daartoe het besluit van de toenmalige Minister van Veiligheid & Justitie aan te passen?6 Zo nee, waarom niet?
De in de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde lijst met terroristische organisaties is dynamisch. Als er aanleiding is hier terroristische organisaties aan toe te voegen of vanaf te halen dan wordt dit bekend gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kunt u deze vragen één voor één binnen twee weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het stagnerende aantal vrouwen in adviescolleges voor de bij het Rijk |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Aantal vrouwen in adviescolleges Rijk stagneert»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat het aantal vrouwen in adviescolleges de laatste jaren stagneert en de vertegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond daalt? Kunt u daarbij ingaan op wat uw verklaring is voor de kantelpunten in de verhoudingen na 2010 en 2016?
Hoe verklaart u dat het wettelijke streven naar een evenredige verhouding in adviescolleges sinds 1997 nog altijd niet is gehaald?
Wat is uw reactie op de bevinding dat de handreiking om tot dit streven te komen niet bij elk adviescollege bekend is? En op welke termijn gaat u er zorg voor dragen dat elk adviescollege deze handreiking kent?
Deelt u de mening dat diversiteit van meerwaarde is voor de kwaliteit van adviescolleges? Zo ja, wat gaat u doen om de adviescolleges meer divers te maken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een tijdpad vast te stellen om met alle adviescolleges tot een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen te komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u in het licht van een evenredige vertegenwoordiging in adviescolleges aan tegen een wettelijke verplichting daartoe, en kunt u daarbij ook ingaan op het onlangs verschenen rapport van de SER omtrent quota?
Anticonceptie in Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de petitie van Bureau Clara Wichmann «anticonceptie in het basispakket», die is ondertekend door ruim 55.000 mensen? Hoe oordeelt u over de wens van deze 55.000 mensen?1
Ja. In mijn antwoorden op de volgende vragen ga ik nader in op de wens om anticonceptie in het basispakket op te nemen.
Hoeveel mensen in Nederland maken gebruik van anticonceptie? Hoeveel mannen in Nederland maken gebruik van anticonceptiemiddelen? Hoeveel vrouwen in Nederland maken gebruik van anticonceptiemidddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen exacte cijfers, maar in het rapport Seksuele Gezondheid in Nederland 2017 worden wel percentages gegeven over gebruik van de diverse anticonceptie methoden2. Zie verder mijn antwoorden op vragen 13 tot en met 17.
Deelt u de mening dat de kosten voor goede anticonceptie niet alleen bij vrouwen moeten komen te liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot 21 jaar wordt anticonceptie vergoed vanuit het basispakket. Vanaf 21 jaar komen de kosten voor anticonceptie voor eigen rekening. Ik ga niet over of en hoe deze kosten binnen een relatie worden gedeeld.
Deelt u de mening dat goede reproductieve zorg niet enkel in het belang is van de vrouw, maar van de samenleving als geheel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat goede reproductieve zorg voor eenieder van belang is en van grote invloed is op de zelfbeschikking van de vrouw. Dat met name kwetsbare vrouwen (zoals dak- en thuisloos, illegaal, verstandelijk beperkt, verslaafd, sociaal geïsoleerd, zeer jong, of psychisch belast) onvoldoende toegang tot seksuele en reproductieve zorg kunnen ervaren is uiteraard geen wenselijke ontwikkeling.
Op 11 september 2018 hebben zowel de Minister van VWS als de Staatssecretaris u geïnformeerd over respectievelijk het traject onbedoelde (tiener) zwangerschappen en het programma Kansrijke start. Ongeplande en ongewenste zwangerschappen zijn vooral een probleem bij kwetsbare vrouwen. Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) voorkomt kwetsbaar ouderschap bij deze specifieke doelgroep via een kortdurende, intensieve begeleiding op maat rond het bespreken van seksualiteit, de kinderwens, de situatie van de vrouw (en partner) en door passend (langdurig) anticonceptiegebruik te realiseren. Vrouwen worden zo ondersteund om regie te nemen over hun kinderwens, seksualiteit en anticonceptie. Dit doet Nu Niet Zwanger door het gesprek aan te gaan, bij hun leefwereld aan te sluiten en te kijken naar hun vragen, behoeften, barrières en mogelijkheden bij kinderwens, seksualiteit en anticonceptie. Het Nu Niet Zwanger programma loopt inmiddels in 18 regio’s en wordt de komende twee jaar verder landsdekkend uitgerold naar 50 regio’s.
Deelt u de mening dat goede anticonceptie een grote invloed heeft op de zelfbeschikking van de vrouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vindt u het in dat licht dat er in Nederland vrouwen zijn die geen gebruik maken van anticonceptiemiddelen gebruiken omdat dit te duur voor hen is?
De kosten van de pil bedragen – afhankelijk van welke pil het betreft – 8 tot 40 euro per kwartaal. De gemiddelde prijs van de anticonceptiepil is 13,95 euro per kwartaal, dat is dus minder dan 5 euro per maand.
In april 2010 oordeelde het toenmalige College voor Zorgverzekeringen (CvZ, huidige Zorginstituut) dat de kosten van de pil zo laag waren dat mensen het zelf konden betalen. Ook voor jongeren met een beperkt budget en dat is nog steeds zo. Volledig schrappen leek daarom in de rede te liggen. Het risico was daarbij echter dat het aantal tienerzwangerschappen en abortussen bij meisjes mogelijk zou gaan stijgen als de pil niet meer in het pakket zou zitten. Dit eventuele effect werd door het CvZ zwaarder voor deze doelgroep zwaarder gewogen dan het «voor eigen rekening» argument. Het CvZ adviseerde daarom de pil voor vrouwen tot en met 21 jaar in het basispakket te houden. Destijds heeft Minister Klink dit advies overgenomen en alleen de pil voor vrouwen boven de 21 uit de basisverzekering geschrapt.
Hoeveel vrouwen in Nederland maken er precies geen gebruik van anticonceptie vanuit een kostenoverweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Elke vrouw zal een afweging maken of zij anticonceptie gebruikt en welk middel. Hierbij kunnen verschillende afwegingen een rol spelen.
Hoeveel vrouwen kiezen uit kostenoverweging voor de anticonceptiepil terwijl een ander anticonceptiemiddel beter bij haar situatie zou passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt dat elke vrouw een individuele keuze maakt welk anticonceptiemiddel zij gebruikt en welke afwegingen zij daarbij maakt. Er zijn daarover geen gegevens beschikbaar.
Bent u van mening dat in een welvarend en geëmancipeerd land als Nederland passende anticonceptie voor iedereen beschikbaar moet zijn, ongeacht de dikte van de portemonnee?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat bij de keuze voor een anticonceptiemiddel kostenoverwegingen geen rol mag spelen?
Ik ben van mening dat iedereen een goede afweging moet kunnen maken voor de keuze van een anticonceptiemiddel. Diverse overwegingen kunnen daarbij een rol spelen zoals of je er dagelijks aan wil denken, of je hormonen wil gebruiken et cetera. Ik zie niet in waarom daarbij het kostenaspect in deze afweging geen rol zou mogen spelen.
Hoeveel vrouwen die een abortus hebben ondergaan vanwege een ongeplande zwangerschap gebruikten geen anticonceptiemiddel toen zij zwanger raakten? Hoeveel van hen gebruikte niet het anticonceptiemiddel dat het beste bij haar paste vanwege kostenoverwegingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de Landelijke Abortus Registratie 20153 blijkt dat een derde van de vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaat, geen anticonceptie gebruikte voorafgaand aan de zwangerschap. Twee derde van de vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaat, geeft aan dat de zwangerschap is ontstaan ondanks dat zij anticonceptie gebruikte, waarbij de meest gebruikte anticonceptiemiddelen de pil en het condoom zijn. De meeste vrouwen schrijven de oorzaak van de onbedoelde zwangerschap toe aan het falen van de gebruikte anticonceptiemethode. Er zijn geen cijfers bekend van het aantal vrouwen dat vanwege kostenoverwegingen niet het anticonceptiemiddel gebruikte dat, gelet op haar levenswijze, het beste bij haar past.
Hoe beoordeelt u het feit dat een derde van de vrouwen die een abortus ondergaat, aangeeft de anticonceptiepil te gebruiken, wat doet vermoeden dat zij de anticonceptiepil niet op de juiste manier gebruikte? Hoeveel van deze vrouwen raakten ongepland zwanger omdat zij niet het voor haar meest passende anticonceptiemiddel gebruikten?
Slechts 15,6% van de vrouwen die de anticonceptiepil gebruikt en een abortus heeft ondergaan, geeft aan dat zij zelf een fout heeft gemaakt in het gebruik van de pil. Nu de betrouwbaarheid van de anticonceptiepil 99% bij correct pilgebruik is, is het aannemelijk dat mogelijk sprake is van een onderrapportage van het aantal gebruikersfouten. Gebruikersfouten kunnen verschillend van aard zijn, bijvoorbeeld het vergeten van een of meerdere pillen, een te lange stopweek, diarree of overgeven en gecombineerd gebruik met bepaalde geneesmiddelen. Er kan dus niet de conclusie getrokken worden dat de anticonceptiepil voor vrouwen waarbij sprake is van een gebruikersfout niet de meest passende vorm van anticonceptie is. Er zijn dan ook geen cijfers beschikbaar van het aantal vrouwen dat ongepland zwanger raakt omdat zij niet het voor haar meest passende anticonceptiemiddel gebruikt.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van de anticonceptiepil? Wat zijn de kosten per jaar voor het individu bij gebruik hiervan? Welke kosten zijn gemoeid met opname van de anticonceptiepil in het basispakket?
Er gebruiken ongeveer 2,1 miljoen vrouwen de pil. De kosten per jaar liggen tussen de 40 en 160 euro, afhankelijk van welke pil een vrouw kiest. Indien de pil wordt opgenomen in het basispakket worden de kosten geschat op 30 miljoen.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van het hormoonspiraal? Welke kosten maken mensen die hiervan gebruikmaken? Wat zijn de kosten per jaar voor het individu bij gebruik van het hormoonspiraal? Welke kosten zijn gemoeid bij het opnemen van zowel de aanschaf- als plaatsingskosten van het hormoonspiraal in het basispakket, gespecificeerd voor plaatsing door de huisarts en voor plaatsing door de gynaecoloog?
Ongeveer 100.000 vrouwen maken gebruik van de hormoonspiraal. De Mirena spiraal wordt het meest gebruikt. Die kost 160 euro en kan vijf jaar blijven zitten. De aanvullende plaatsingskosten van een spiraal bij de huisarts bedragen 63,53 euro door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van een koperspiraal? Welke kosten maken zij die hier gebruik van maken? Wat zou het kosten wanneer zowel de aanschaf als de plaatsing van het koperspiraal (bij zowel de huisarts als de gyneacoloog) worden vergoed vanuit de basisverzekering?
Uit het rapport Seksuele gezondheid 20174 blijkt dat ongeveer 17% van de vrouwen een spiraal (koper of hormoon) gebruikt. Voor verzekerden jonger dan 21 jaar worden bepaalde anticonceptie hulpmiddelen zoals het pessarium of een koperhoudende spiraaltje vergoed. Condooms worden niet vergoed. Bij plaatsing in het ziekenhuis zijn deze hulpmiddelen onderdeel van de ziekenhuiskosten. De zorgverzekeraar vergoedt de kosten dan rechtstreeks aan het ziekenhuis. Indien deze hulpmiddelen door een huisarts worden geplaatst worden de kosten voor de hulpmiddelen door de zorgverzekeraar vergoed. In 2017 maakten 940 verzekerden onder 21 jaar gebruik van deze extramurale aanspraak. Door de Zorgverzekeraar werd gemiddeld € 55 vergoed voor de aanschaf van het pessarium en € 49 voor het koperspiraaltje. De totale kosten bedroegen € 49.700. De aanvullende plaatsingskosten van een koperspiraal bij de huisarts bedragen 63,53 euro en door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Vanaf 21 jaar moet de vrouw de spiraal zelf betalen en indien de gynaecoloog de spiraal plaatst ook de kosten daarvoor, voorzover het eigen risico nog niet is opgemaakt. Het eigen risico is voor de huisarts uitgezonderd. Daar betaalt de vrouw dus niets voor de plaatsing.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van het hormoonstaafje? Welke kosten maken mensen die hier gebruik van maken? Wat zou het kosten wanneer zowel de aanschaf als de plaatsing van het hormoonstaafje (bij zowel de huisarts als de gyneacoloog) worden vergoed vanuit de basisverzekering?
Van het hormoonstaafje maken in totaal ongeveer 15.500 vrouwen gebruik.
De kosten van het hormoonstaafje zijn gemiddeld 132 euro. De aanvullende plaatsingskosten van een hormoonstaafje bij de huisarts bedragen 63,53 euro en door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Hoeveel mensen laten zich in Nederland steriliseren? Hoeveel van hen zijn man? Hoeveel van hen zijn vrouw? Wat zijn de kosten van deze ingreep per individu? Wat zou het kosten wanneer deze behandeling wordt vergoed vanuit de basisverzekering?
Circa 35.000 mannen en 10.000 vrouwen laten zich jaarlijks steriliseren.
De kosten hiervan bedragen circa 400 euro voor mannen, en circa 1.500 euro voor vrouwen. Op basis van deze getallen zouden de kosten voor de basisverzekering circa 30 miljoen bedragen.
Wat zou het kosten wanneer alle anticonceptie wordt opgenomen in het basispakket? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De kosten zijn afhankelijk van diverse factoren. Voor de anticonceptiepil is de vraag voor welk merk pil een vrouw kiest. Voor het hormoonstaafje en hormoonspiraal zijn de kosten afhankelijk van het merk en wie het staafje of spiraal plaatst. Voor de koperspiraal zijn geen volledige gegevens beschikbaar, maar ook daar geldt dat de kosten afhankelijk zijn van wie de koperspiraal plaatst. Om die reden kan niet worden aangegeven wat de kosten zouden zijn als alle anticonceptiemethoden worden opgenomen in het basispakket, maar dat het om vele tientallen miljoenen zal gaan is duidelijk. Immers, sterilisatie en opname van de anticonceptiepil zal al 60 miljoen zijn.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van onjuist gebruik van anticonceptie?
Ik heb geen gegevens over de jaarlijkse kosten van onjuist gebruik van anticonceptie.
Bent u er bekend mee dat er vrouwen zijn die anticonceptiemiddelen niet alleen gebruiken ter voorkoming van een ongewenste zwangerschap maar ook voor het tegengaan van een onregelmatige cyclus, overmatige menstruatie, hevige menstruatiepijnen of endometriose? Vindt u dat er voor deze groep sprake is van een medische noodzaak? Zo ja, zou voor deze groep de anticonceptiemiddelen moeten worden opgenomen in het basispakket?
Ja, het is mij bekend dat anticonceptiemiddelen ook gebruikt worden voor andere doelen dan voorkoming van een ongewenste zwangerschap. Maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, de kosten voor anticonceptiemiddelen zijn niet hoog, waardoor ik geen aanleiding zie om de anticonceptiemiddelen in geval van eventuele medische noodzaak in het pakket op te nemen.
Wat zijn de effecten van goede en passende anticonceptie op de arbeidsproductiviteit van vrouwen? Kunt u in uw antwoord een onderscheid maken tussen de effecten voor het individu en de effecten voor de samenleving als geheel?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Kunt u een opsomming maken van alle baten van goede reproductieve zorg? Wat is de economische waarde van goede en passende anticonceptie? Hoeveel arbeidsproductiviteit gaat verloren door gebruik van het verkeerde anticonceptiemiddel?
Ook hierover zijn geen gegevens bekend.
Zou u deze vragen kunnen behandelen voor de begrotingsbehandeling VWS?
Ja.
Het bericht dat het CETA verdrag lokaal beleid bedreigt |
|
Ronald van Raak , Mahir Alkaya |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de notitie van Milieudefensie e.a. aan gemeenteraadsleden over het handelsverdrag tussen de Europese Unie en Canada, Comprehensive Economic and Trade Agreement (Brede Economische en Handelsovereenkomst) (CETA)?1
Ja
Wie draagt de kosten indien een gemeente een schadevergoedingsclaim krijgt via het speciale arbitragesysteem Investment Court System (ICS) dat is opgenomen in CETA-verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voorzie geen claims op basis van het CETA-verdrag. CETA biedt buitenlandse investeerders bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Dit is niet anders dan in het huidige Nederlands recht.
De Staat der Nederlanden is de verdragspartij, en zal in eventueel voorkomende gevallen aangesproken worden. Individuele gemeenten kunnen niet rechtstreeks worden aangesproken onder het CETA verdrag. Daarbij wil ik wel benadrukken dat ik geen schadevergoedingsclaims op basis van het CETA-verdrag voorzie. In de afgelopen vijftig jaar is nog nooit een zaak tegen Nederland gestart over een totaal van meer dan 80 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten. Ik zie dat niet veranderen op basis van het CETA-verdrag. Verhaal van de centrale overheid op de decentrale overheid wegens schending van een verdragsverplichting heeft evenmin plaatsgevonden. Ook daarin voorzie ik geen verandering door het CETA-verdrag.
Zijn er nog meer gemeentelijke bevoegdheden die een risico lopen op een claim via het ICS-systeem buiten die genoemd zijn in de notitie? Indien onbekend, bent u bereid dat te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verdrag beschermt investeerders tegen onrechtmatig overheidsoptreden zoals onredelijk en discriminatoir handelen. Daarbij herbevestigt en expliciteert het verdrag het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen zoals de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu, of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid. Dit is een niet-limitatieve lijst. Daarnaast verduidelijkt CETA dat het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering of ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder op zich geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag vormt. In Annex 8-A bij het verdrag wordt een en ander wat betreft onteigening nog verder uitgewerkt en onder andere bepaald dat non-discriminatoire maatregelen die genomen worden om het publieke belang te beschermen, geen indirecte onteigening vormen, tenzij de impact van deze maatregel(en) zo zwaar zijn dat deze duidelijk buitensporig zijn.
Bereidt u zich voor op eventuele claims die komen? Zo ja, hoe doet u dat?
Nee, ik voorzie geen claims op basis van het CETA-verdrag. CETA biedt buitenlandse investeerders bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Dit is niet anders dan in het huidige Nederlands recht.
Kunt u garanderen dat inwoners van Nederland nooit de financiële gevolgen, direct en/of indirect, ondervinden van eventuele ICS-claims naar aanleiding van gemeentelijke besluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een overheid onrechtmatig handelt jegens een investeerder, dan kan Nederland in theorie aangesproken worden op basis van het CETA-verdrag. Het is echter waarschijnlijker dat in een dergelijk geval de overheid aangesproken zal worden op grond van Nederlands recht. Zoals nader toegelicht onder vraag 3, herbevestigt het CETA verdrag het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het verdrag biedt investeerders alleen de mogelijkheid om onrechtmatig overheidsoptreden aan te vechten. Daarbij is tevens afgesproken dat een schadevergoeding die wordt toegekend nooit hoger mag zijn dan de feitelijk geleden schade. Daarmee zijn de afspraken over investeringsbescherming in CETA in overeenstemming met het Nederlands recht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag vooral goed is voor buitenlandse investeerders, maar niks doet om de gemeenten te beschermen tegen ICS-claims? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Het hoofdstuk over investeringsbescherming bevat materiële standaarden voor gevestigde investeringen en afspraken over de behandeling van investeringen. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals die ook in het Nederlandse recht zijn vastgelegd. CETA verandert niets aan de positie van gemeenten.
Bent u bereid zich tegen het verdrag te keren als de gemeenten en haar inwoners niet beschermd zijn tegen de financiële gevolgen van het CETA-verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5. Alleen onrechtmatig overheidsoptreden kan leiden tot een succesvolle claim. Schadevergoeding in dergelijke gevallen is nu ook reeds gangbaar in nationale rechtszaken.
Het bericht ‘Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht over de voorgenomen verhuizing van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) naar Amersfoort.
Kunt u, omdat u op eerdere vragen over een mogelijk vertrek van SLO2 uit Enschede antwoordde dat een verhuizing «nauwelijks tot geen effect heeft op de directe of indirecte werkgelegenheid in de regio Twente», aangeven hoeveel directe en indirecte werkgelegenheid er concreet verloren gaat in de regio als SLO daadwerkelijk zou vertrekken uit Enschede?
Op dit moment hebben 97 medewerkers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd bij SLO. Het effect op de directe werkgelegenheid in de regio Twente is nihil. SLO heeft alle medewerkers baanzekerheid geboden. Het effect op de indirecte werkgelegenheid is vanwege de kleine en beperkte personele omvang minimaal.
Waarom heeft u zich niet, net als uw voorganger, bereid getoond een dringend appel te doen op de directie van SLO om het voorgenomen besluit over herhuisvesting te heroverwegen, mede omdat dit kabinet meermaals heeft bevestigd waarde te hechten aan «spreiding van door het Rijk gefinancierde diensten»?
SLO is sinds de wet SLOA (2013) een privaatrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taken. De bestuurder van SLO gaat over haar eigen organisatie en huishouden. De organisatie heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld naar een open expert centrum, dat intensief en integraal samenwerkt met docenten, scholen en stakeholders uit het hele land. Het is aan de bestuurder, om in overleg met het personeel vast te stellen welke huisvesting, het meest bijdraagt aan een effectieve en efficiënte uitvoering van de wettelijke taken en de werkwijze. Ik kan en wil hier niet op ingrijpen.
Als SLO daadwerkelijk uit Enschede zou vertrekken, gaat het kabinet zich dan inspannen om vervangende werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde diensten te realiseren in de regio Enschede?
Zoals op eerdere vragen van uw kamer over dit onderwerp al is geantwoord, is er sinds de start in 1975 van de spreiding van door het Rijk gefinancierde instellingen, een groot aantal veranderingen opgetreden.2 De belangrijkste verandering is in het kader van de bovenstaande vraag, dat er op dit moment in heel Nederland sprake is van een groeiende werkgelegenheid. Ook voor de regio Twente is er een groeiend arbeidsmarkperspectief. Deze ontwikkelingen, gecombineerd met het minimale effect van de verhuizing op de indirecte werkgelegenheid in de regio, maakt dat een inspanning voor vervangende werkgelegenheid niet aan de orde is.
De verkoop van paspoorten op Malta en de nevenfuncties van professor Kochenov van de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzendingen van Nieuwsuur van 26 en 27 september 2019 over de verkoop van paspoorten op Malta en de rol van professor Kochenov hierin?
Ja.
Hoe beoordeelt u de risico’s van het Maltese paspoortprogramma voor Nederland? Heeft dit gevolgen voor de bijvoorbeeld de nationale veiligheid?
Het is zorgelijk wanneer het Maltese programma de uitwerking heeft zoals die recent werd geschetst in de uitzending van Nieuwsuur. Met een dergelijk programma zouden personen met kwade bedoelingen (waaronder criminelen, maar ook inlichtingenofficieren) vrij kunnen reizen binnen de EU. Dit kan gevolgen hebben voor de nationale veiligheid, zeker omdat Nederland een interessant doelwit is voor spionage en ongewenste inmenging vanuit andere landen. De Maltese overheid geeft overigens wel aan dat de buitenlandse investeerders uitgebreid worden getoetst op nationale veiligheid en openbare orde voordat zij een Maltees paspoort ontvangen.
Hoe beoordeelt u het feit dat (voltijds) hoogleraar Kochenov, die veel academische artikelen gepubliceerd heeft over «Investment Migration» (verkoop van paspoorten) zeker drie nevenfuncties heeft (gehad) die liggen in het verlengde van de belangen van de bedrijfstak die geld verdient aan paspoorthandel en dat hij deze functies niet conform de regeling van de Vereniging van Universiteiten (VSNU) op de website van de Rijksuniversiteit heeft gepubliceerd en niet vermeld heeft in al zijn relevante academische publicaties?
Het is niet ongebruikelijk dat wetenschappers nevenwerkzaamheden verrichten. Deze kunnen een belangrijke schakel met de samenleving vormen. Van belang is wel dat over nevenwerkzaamheden openheid bestaat. Hierin voorziet hetgeen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit 2018 en in de sectorale regeling voor nevenwerkzaamheden hierover is bepaald. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dient helderheid te verschaffen of aan de daarin gestelde vereisten van transparantie is voldaan. Ik heb de Inspectie van het onderwijs gevraagd om vervolgens de bevindingen van het onderzoek ten aanzien van de nevenwerkzaamheden en eventuele belangenverstrengeling te beoordelen en mij daarover te adviseren.
In artikel 1.6 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is bepaald dat wetenschappers academische vrijheid genieten. Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden. Inherent verbonden hieraan is dat (de schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden; van wetenschappers mag worden verwacht dat zij varen op een sterk moreel kompas.
Klopt het dat de Rijksuniversiteit Groningen van deze situatie deels op de hoogte was, zoals Nieuwsuur meldt, en niet corrigerend heeft opgetreden en zelf de nevenfuncties die haar wel bekend waren, niet heeft gepubliceerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Op deze vragen zal het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen zich moeten richten. Ik merk hierbij op dat de instelling zelf geen verplichting heeft tot het publiceren van nevenfuncties.
Deelt u de mening dat de hoogleraar en de universiteit zich niet gehouden hebben aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de VSNU en dan in ieder geval artikel 4.7 en 4.8?
De artikelen waarnaar in de vraag wordt verwezen komen uit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (2014). Inmiddels is er een nieuwe gedragscode, de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018. Deze is in werking getreden op 1 oktober 2018. De gedragscode schrijft voor dat instellingen op hun website bekend maken welk beleid zij voeren op het terrein van vastlegging en openbaarmaking van nevenwerkzaamheden. Het onderzoek van de Rijksuniversiteit zal, afhankelijk van de periode waarop het onderzoek betrekking heeft, inzicht moeten bieden in de vraag of aan deze beide gedragscodes is voldaan. Ook zal het onderzoek een antwoord moeten geven op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de betrokken hoogleraar in overeenstemming zijn met de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden van de universiteiten, met name met betrekking tot de in artikel 11 genoemde criteria.1 In artikel 11 is onder meer bepaald dat geen toestemming voor werkzaamheden wordt verleend voor nevenwerkzaamheden die de wetenschappelijke, organisatorische of zakelijke belangen van de universiteit schaden dan wel waarbij (de schijn van) belangenverstrengeling aanwezig is.
Wat is de standaard gang van zaken indien een ambtenaar of een medewerkers van een universiteit in de Panamapapers voorkomt?
Binnen het integriteitsbeleid van het Rijk en de universiteit is er in relatie tot de Panamapapers geen standaardprocedure. Indien een ambtenaar of een medewerker van de universiteit in de Panamapapers mocht voorkomen kan dat een signaal zijn om eventueel nader onderzoek te doen. De naam van de betrokken hoogleraar komt niet voor in de Panama Papers, maar wel in de Paradise Papers. De RUG neemt dit mee in haar onderzoek.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, zie boven.
Het percentage coördinatiekosten van het totale jeugdzorgbudget |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Herkent u het beeld dat maar liefst 30% van het budget voor jeugdzorg, oftewel ongeveer een miljard euro, op zou gaan aan zogenoemde coördinatiekosten?1
In eerdere onderzoeken over administratieve lasten worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd, zoals die van GGZ Nederland2. Het zijn schattingen uitgevraagd via enquêtes van professionals. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities: coördinatiekosten, overhead of administratieve lasten. Het ontbreekt vaak aan een heldere definitie van overhead. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
Het is goed om te beseffen dat administratieve lasten enerzijds slechts een onderdeel zijn van de overhead, maar dat anderzijds in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten zitten. In een benchmarkanalyse onder 26 gemeenten is weer gekeken naar de uitvoeringskosten voor gemeenten. Het perspectief van de aanbieders zat hier niet in. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat gemeenten gemiddeld vijf procent uitvoeringskosten hebben. Dit percentage is vergelijkbaar met wat Berenschot noemt in zijn benchmarkanalyse.
Wat zijn volgens u realistische percentages voor coördinatiekosten? Kunt u voor andere domeinen (bijvoorbeeld uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning door gemeenten) aangeven wat vergelijkbare percentages voor coördinatiekosten zijn?
De mate waarin coördinatiekosten acceptabel zijn, is normatief. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities, waardoor percentages lastig te vergelijken zijn. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
De benchmarkanalyse van Berenschot heeft ook gekeken naar de coördinatiekosten voor de Wmo, daar bedraagt het percentage 25.Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat. De ambitie is om de vermijdbare administratieve lasten te beperken. Hiertoe is het programma «ontregel de zorg» ingericht. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.Tegelijkertijd hebben we in Tweede Kamer met elkaar geconstateerd dat de benchmarkanalyse, welke dit voorjaar is uitgevoerd, nog onvoldoende inzicht biedt in waar het jeugdhulpbudget precies aan uitgegeven wordt. Dit is ook mijn constatering bij het onderzoek van Berenschot. We moeten preciezer inzicht hebben om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Hiertoe wordt momenteel het diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uitgevoerd.
Klopt het dat gemeenten nog steeds een eigen draai geven aan de manier waarop verantwoording gevraagd wordt aan instellingen, ondanks dat hierover in het regeerakkoord duidelijke afspraken gemaakt zijn en er inmiddels ook standaarden afgesproken zijn?
Ja. Afspraken over verantwoording staan in het contract dat gemeenten met aanbieders hebben afgesloten. Om hier meer structuur aan te brengen zijn drie uitvoeringsvarianten (pxq, traject- en lumpsumfinanciering) gedefinieerd en is gesteld dat gebruik moet worden gemaakt van standaardberichten voor toewijzing, beschikking, start hulp, einde hulp en declaratie, plus retourberichten.
Gemeenten werken steeds meer met uitvoeringsvarianten en gebruiken de standaarden. Maar niet alle 355 gemeenten sluiten elk jaar een nieuw contract af. Dus verloopt de harmonisering van de uitvoering geleidelijk. Het project Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD) gaat dit wel monitoren.
Wat gaat u er aan doen om gemeenten te bewegen zich te houden aan de afspraak om met de standaarden voor verantwoording te werken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke samenwerkingsverbanden van gemeenten de laatste twee jaar uit elkaar zijn gevallen? Wat gaat u doen om onnodige versnippering en dus meer coördinatiekosten tegen te gaan?
Het is niet bekend welke samenwerkingsverbanden de laatste twee jaar uit elkaar zijn gevallen. Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
Kunt u aangeven hoe het staat met uw stappen om inkoop van zorg eenvoudiger te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke voorlichting geeft u aan gemeenten over de mogelijkheden rond inkoop die nu al juridisch mogelijk zijn?
Gemeenten worden op diverse manieren op verschillende onderdelen van inkoop en sturing geadviseerd. Via het eerder genoemde ISD voor de hanteren uitvoeringsvarianten, door het OZJ om afspraken te maken over ambities en kosten voor de inkoop start en het programma inkoop in het sociaal domein over professionele inkoopprocedures.
Welke concrete regels in de jeugdhulp zijn inmiddels naar aanleiding van de in het regeerakkoord afgesproken schrapsessies daadwerkelijk geschrapt? Hoe worden de opbrengsten van deze sessies gedeeld en overal ingevoerd?
De speciaal adviseur Rita Verdonk is direct bij haar aantreden in januari 2019 begonnen met het organiseren van schrapsessies en heeft daarna in samenwerking met vakbonden, beroepsverenigingen, aanbieders en de VNG een landelijke schrapdag georganiseerd. Op 12 juni was de eerste schrapdag waarin professionals de belangrijkste vermijdbare regels hebben geselecteerd. Deze actiepunten zijn op 4 september door hen gepitched voor bestuurders van hun aanbieders en gemeenten en in februari 2020 worden de opbrengsten door die bestuurders gepresenteerd.
Het bericht ‘Supersnelle politie-Audi’s staan stil’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Supersnelle politie-Audi’s staan stil»?1
Ja.
Klopt het dat de politie Audi’s heeft aangekocht om jacht te maken op criminelen en verkeershufters, maar dat ruim de helft van deze Audi’s al een half jaar stil staan en waarschijnlijk nog een jaar stil zullen blijven staan? Zo ja, wat is de reden daarvan? Wat is de oorzaak dat deze aangekochte Audi’s nog minimaal een jaar in de garage kunnen blijven staan?
Nee, dat klopt niet. Alle geleverde voertuigen worden ingezet voor reguliere werkzaamheden. De werkzaamheden om jacht te kunnen maken op criminelen vragen een aanvullende rijopleiding. Deze rijopleiding is in de meeste eenheden door de medewerkers doorlopen. De meeste voertuigen zijn hierdoor ook al inzetbaar voor deze specifieke werkzaamheden.
Deelt u de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan en dat dat hier niet is gebeurd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke situaties in de toekomst worden voorkomen?
Ja, ik deel de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan. Dat is bij deze aanbesteding ook gebeurd.
Waarom is de aanbesteding van de auto’s gedaan zonder vooraf de zekerheid te hebben dat er ook inderdaad voldoende chauffeurs beschikbaar zouden zijn?
Voor de inzet van de voertuigen bij de specifieke werkzaamheden is een aanvullende rijopleiding noodzakelijk vanwege de hogere kruissnelheid van de voertuigen, die boven de brancherichtlijn ligt. De beschikbaarheid van de voertuigen is randvoorwaardelijk voor deze opleiding waardoor pas gestart kon worden met de opleiding nadat de voertuigen waren geleverd.
Was dit probleem van te voren bij u bekend? Hoe is de Kamer geïnformeerd over de aangekochte auto’s die al maanden stilstaan?
De kwaliteit van de bedrijfsvoering is een eerste verantwoordelijkheid van de korpschef. Daarom ben ik over dit onderwerp niet geïnformeerd. Bovendien worden de voertuigen alvast ingezet voor reguliere werkzaamheden. Hierdoor heeft de bedrijfsvoering geen negatieve effecten ondervonden.
Klopt het dat het 200 agenten betreft, zoals in het artikel wordt genoemd, die op de wachtlijst staan voor een speciale rijopleiding en dat het nog minimaal een jaar zal duren voordat al deze agenten de speciale rijopleiding hebben afgerond? Zo ja, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat voldoende agenten de speciale rijopleiding eerder afronden?
Nee, er is geen wachtlijst met 200 agenten voor de speciale rijopleiding. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bleek een aanvullende module noodzakelijk op deze rijopleiding. Ervaren gebruikers hebben deze module inmiddels gevolgd. De volledige speciale rijopleiding (inclusief aanvullende module) voor gebruikers met geen of weinig ervaring is sinds augustus van dit jaar beschikbaar. De inschrijving is afhankelijk van de capaciteit binnen de teams en daarvoor geselecteerde medewerkers in de eenheden. De capaciteitsvraag in de teams voor het uitvoeren van reguliere werkzaamheden heeft daarbij prioriteit ten opzichte van het volgen van aanvullende opleidingen.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt genoemd, zo’n 70 auto’s geleverd zijn waarvan de helft op het moment in de garage staat? Zijn deze cijfers correct en wat is de huidige stand van zaken?
Nee dit klopt niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef worden alle geleverde voertuigen, dat zijn inderdaad zo’n 70 auto’s, ingezet voor reguliere werkzaamheden.
Deelt u de mening dat het voor de verkeersveiligheid van groot belang is om op de vlucht geslagen criminelen en verkeershufters zo snel mogelijk aan te kunnen houden? Is er een manier om de auto’s alsnog eerder in gebruik te nemen? Zo ja, hoe?
De verkeersveiligheid is gebaat bij het optimaal gebruik van deze voertuigen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn alle voertuigen in gebruik en worden ook de meeste voertuigen voor de specifieke werkzaamheden ingezet. Van de verkoop van deze voertuigen is geen sprake.
Wat bent u van plan te doen indien niet alle auto’s op korte termijn in gebruik worden genomen? Wordt in dat geval bijvoorbeeld verkoop van de auto’s overwogen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor dit probleem?
Zoals ik heb aangegeven werkt de politie aan het opleiden van voldoende mensen voor de beschikbare auto’s (in alle eenheden).
De berichten dat studenten op camping neerstrijken |
|
Sandra Beckerman , Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoeveel studenten slapen in tenten op campings, hostels of bungalowparken omdat er onvoldoende betaalbare woningen te vinden is?1 2 3 Bent u bereid om te inventariseren hoeveel studenten op campings, hostels of bungalowparken slapen, om welke campings, hostels of bungalowparken het gaat en hoeveel deze studenten betalen per nacht en eventueel andere voorzieningen? Wat is de ontwikkeling hierin geweest de afgelopen 3 jaar? Wanneer u dit niet wilt onderzoeken, waarom niet?
In het kader van het Landelijke Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021 vindt reeds actieve monitoring plaats van de voortgang in de diverse studentensteden, ook op het gebied van tijdelijke noodvoorzieningen en worden gesignaleerde knelpunten actief opgepakt via het Landelijk Platform Studentenhuisvesting.
Wat betreft uw vragen over aantallen studenten in tijdelijke noodvoorzieningen (campings, hostels en vakantiebungalows) en de kosten voor de student, heb ik bij verschillende gemeenten en onderwijsinstellingen navraag gedaan.
Hieruit blijkt dat de situatie genuanceerder is dan in de genoemde media artikelen wordt gesteld.
Overigens heb ik u eerder via een brief over piekbelasting studentenhuisvesting aangegeven dat ik dergelijke huisvesting als uiterste maatregel zie om studenten tijdelijk van huisvesting te voorzien, om op die manier te voorkomen dat studenten bij aanvang van hun studie geen dak boven hun hoofd hebben. Daarbij zoeken steden creatieve en soms onorthodoxe maatregelen, zolang er redelijk uitzicht is op vervolghuisvesting.
Uit de inventarisatie die ik heb uitgevoerd blijkt dat iedere stad zijn eigen aanpak kiest, passend bij de lokale situatie. Diverse steden, zoals Delft, Nijmegen en Wageningen geven aan geen van genoemde noodvoorzieningen te hebben getroffen. Nijmegen geeft aan dat de in het artikel van De Gelderlander genoemde studenten op campings dit op eigen initiatief hebben geregeld. Ook in Tilburg heeft een studentenvereniging een tijdelijk tentenkamp georganiseerd. Alle studenten die hier gebruik van hebben gemaakt zijn overigens aan een kamer geholpen. In Tilburg zijn daarnaast initiatieven gestart om studenten tijdelijk accommodatie aan te bieden, zoals in een vakantiepark (70 studenten), een hostel (80 studenten) en bij een hospita (30 studenten). Eén van de faculteitsgebouwen is verbouwd en biedt plek aan 89 studenten. De housing office van Tilburg University treedt op als actieve bemiddelaar. Vele studenten hebben alsnog permanent huisvesting gevonden. Met betrekking tot het vakantiepark zijn er afspraken gemaakt om de kosten voor studenten te beperken.
De UvA heeft 380 noodeenheden gefaciliteerd, waarvan 100 woningen op een bungalowpark. De contracten op het bungalowpark lopen tot eind januari 2020. Dit is ook duidelijk richting studenten gecommuniceerd. Voorafgaand aan deze samenwerking tussen de UvA en het bungalowpark zijn gesprekken gevoerd om de prijzen zo laag mogelijk te houden voor studenten.
In Utrecht zijn er 125 tijdelijke bedden voor september geregeld, waarvan er ongeveer 100 benut zijn. Hiervan zijn er 48 plekken bij een bungalowpark gefaciliteerd met de afspraak dat studenten dit tot half oktober kunnen verlengen. Bij de huur op het bungalowpark krijgen studenten een korting vanwege de ongunstige ligging en is er een buspendeldienst opgezet.
Op welke wijze worden deze studenten begeleid in het zoeken naar fatsoenlijke, betaalbare studentenwoningen, zodat zij niet meer op campings of bungalowparken hoeven te bivakkeren?
Goede voorlichting aan aankomend studenten over het tijdig starten met het zoeken naar geschikte huisvesting en hen wijzen op de daarvoor beschikbare kanalen, is van groot belang. Met name voor internationale studenten, daar zij niet kunnen terugvallen op huisvesting bij familie of vrienden. Alle hoger onderwijsinstellingen die internationale studenten ontvangen, moeten op hun website informatie geven over diensten die zij aanbieden op het gebied van huisvestingsmogelijkheden en aanpak van belemmeringen. Dit doen zij veelal in zowel het Nederlands als in het Engels. Verschillende onderwijsinstellingen adviseren internationale studenten, die nog geen kamer hebben gevonden voor aanvang van het studiejaar, niet naar de gemeente af te reizen.
Kunt u, vooruitlopend op de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting die volgende maand verschijnt, cijfers geven per studentenstad over tekorten aan studentenwoningen?
In de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens mij aan u verzond op 24 juni jl., is een overzicht opgenomen van de geconstateerde tekorten in de verschillende studentensteden. Daarbij is tevens een overzicht opgenomen van de ambities op de korte en langere termijn om deze tekorten op te lossen. Met de inmiddels verschenen Landelijke Monitor Studentenhuisvesting zijn nieuwe cijfers per studentenstad beschikbaar. De Monitor is onlangs naar de Tweede Kamer gestuurd4.
Vindt u dat studenten momenteel voldoende beschermd zijn tegen veel te hoge huurprijzen en asociale contracten?
In de afgelopen twee jaar is er een campagne geweest die met name studenten wees op hun rechten ten aanzien van de hoogte van de huurprijs. Deze campagnes («Wegwijs met je huurprijs» voor Nederlandse studenten en «Real about rent» voor de internationale studenten), hebben geleid tot veel extra bezoekers op de website van de Huurcommissie. Daar kunnen huurders hun huurprijs laten checken op basis van de kenmerken van hun kamer, die gelijk staan aan een aantal punten op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Ook wij signaleren dat er nog steeds sprake is van excessen op de huurmarkt, zoals bijvoorbeeld achterstallig onderhoud gecombineerd met hoge huren of een verhuurder die huurders intimideert en daarmee de weg naar de Huurcommissie bemoeilijkt. Middels de aanpak «Goed Verhuurderschap» probeert het Ministerie van BZK, samen met vele betrokken partijen, onder meer gemeenten, goed te equiperen om de handhaving op lokaal niveau van dit soort praktijken op orde te krijgen en waar mogelijk te intensiveren. Zo draaien er vijf pilots waarin malafide verhuurderschap wordt onderzocht. De steden Amsterdam (veelplegers), Rotterdam (discriminatie), Den Haag (informatiepositie huurder en verhuurder en rol huurteam), Utrecht (regionale aanpak) en Groningen (lokaal vergunningensysteem voor alle kamerverhuurders) bekijken elk een aspect van analyse of aanpak van de problematiek. Ook onderwijsinstellingen spelen een rol om studenten bijvoorbeeld te verwijzen naar betrouwbare verhuurders en bemiddelaars, zodat malafide verhuurders met juridisch onhoudbare contracten minder voet aan de grond krijgen.
Zijn er afspraken gemaakt tussen instellingen, studentenhuisvesters en eigenaren van campings, hostels of bungalowparken en gemeenten, zodat studenten tegen gereduceerd tarief kunnen overnachten of betalen zij de volle mep? Op welke wijze worden studenten financieel tegemoet gekomen in het geval zij slapen op een camping, hostel of bungalowpark?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is de maximale huurprijs van een tent, waarin een student bivakkeert op een camping, op basis van het huurpuntensysteem? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het huurpuntensysteem richt zich alleen op onroerend goed. Tenten zijn geen onroerend goed. Dit maakt dat het niet mogelijk is een maximale huurprijs voor een tent op een camping te bepalen op basis van huurpuntensysteem.
Wat bedoelt u precies met «daarnaast heb ik in mijn brief van afgelopen juni over de voortgang van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting aangegeven dat ik de komende tijd met partijen in gesprek zal gaan om de hardheid van alle plannen te toetsen.» Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat partijen hun afspraken nakomen? Welke consequenties volgen er als partijen zich niet aan de afspraak houden?5
Meerdere keren per jaar zitten de partijen uit het Landelijk Platform Studentenhuisvesting, bestaande uit de ministeries van BZK en OCW, de (koepels van) studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studentenorganisaties, om tafel om de voortgang van het Landelijk Actieplan te bespreken. Daarnaast vindt er bilateraal contact plaats met individuele gemeenten om hun ambities en plannen voor aanvullende huisvesting voor studenten te bespreken. Het Ministerie van BZK draagt ook bij aan het verder verfijnen en completeren van de informatie en beschikbare cijfers over het bestaande aanbod aan studentenhuisvesting en daarmee ook, op lokaal niveau, over de benodigde extra aantallen studentenhuisvesting.
We hebben met het Landelijk Actieplan met al deze partijen de afspraak gemaakt dat we ons inzetten om over 9 jaar een evenwicht te bereiken in vraag en aanbod. Ik verwacht van iedere partner daarin de volledige steun en inzet om dit ook te bereiken.
Wilt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht dat kinderrechters alarm slaan vanwege de groeiende wachtlijsten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderrechter in Breda over problemen jeugdzorg: «We stapelen wachtlijst op wachtlijst»»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Vindt u het zorgwekkend dat nu zelfs kinderrechters aan de bel trekken omdat zij zien dat kwetsbare kinderen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Dit bericht dateert reeds van enige tijd terug. De vragen hebben echter nog niets aan actualiteit ingeboet. Ik vind alle signalen uit de sector over het uitblijven van de zorgcontinuïteit van kinderen zorgwekkend.
Bent u het eens met de kinderrechter dat de staat van de jeugdzorg extreem penibel is wanneer kinderen die thuis met geweld of mishandeling te maken hebben niet uit huis geplaatst kunnen worden omdat ze maandenlang op een wachtlijst staan?
Uitgangspunt is uiteraard dat alle kinderen zo snel mogelijk de juiste hulp en bescherming krijgen die zij nodig hebben. Daar waar een acute bedreiging voor de veiligheid van het kind bestaat en waarbij directe uithuisplaatsing aan de orde is, moet direct worden ingegrepen. Er zijn geen signalen dat kinderen die spoedeisende bescherming nodig hebben niet worden gezien en geholpen. Ook niet na de ontstane situatie in Brabant bij Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.2
Ten aanzien van de staat van de jeugdbescherming constateren de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: inspecties) in hun landelijk rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021» dat er sinds 2019 veel is verbeterd bij de Gecertificeerde Instellingen (GI’s), waardoor de meeste GI’s erin slagen om tijdig een vaste jeugdbeschermer in te zetten voor jeugdigen met een maatregel. Bij 92% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was sprake van een vaste jeugdbeschermer. Ook wordt meestal tijdig (binnen zes weken) een gedragen koers uitgezet met de jeugdige en zijn gezin, wat inhoudt dat de doelen en noodzakelijke hulp zijn bepaald. Voor 89% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was die koers tijdig en gedragen uitgezet.
Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateren de inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met een maatregel is gelukt tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) passende hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Tegelijkertijd lukt het niet in alle jeugdbeschermingsregio’s kinderen en gezinnen in kwetsbare situaties tijdig de hulp te geven die zij nodig hebben. De inspecties zullen in deze regio’s voor een periode van een half jaar verscherpt toezicht uitvoeren en indringende gesprekken voeren met de gemeenten in de regio’s, opdat elk kind met een maatregel alsnog tijdig passende hulp krijgt.
De Minister voor Rechtsbescherming en ik nemen het signaal van de inspecties zeer serieus en zijn voornemens in de desbetreffende regio’s stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht. We gaan op korte termijn met de verantwoordelijke coördinerende wethouders van deze regio’s in gesprek.3
Heeft u soortgelijke signalen ontvangen van andere kinderrechters? Zo ja, uit welke gemeenten ontvangt u dergelijke signalen?
In de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jl. naar Uw Kamer is verzonden4 is naar aanleiding van de Motie Bisschop (over een actievere toets op zorgvuldigheid en rechtmatigheid bij maatregelen van de kinderbescherming)5 onder meer verwezen naar de signalen van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) dat de in de hele jeugdbeschermingsketen reeds lang bestaande structurele problemen van tekort aan (gekwalificeerde) medewerkers, wachtlijsten en ontbreken van beschikbare hulp en diagnostiek maken dat de rechtsbescherming niet altijd optimaal kan zijn. Naar aanleiding van de door Jeugdbescherming Brabant afgekondigde tijdelijke instroomstop heeft de Rvdr laten weten dat door de ontstane situatie kinderen die in de knel zitten en bescherming nodig hebben, die benodigde bescherming en hulp niet kunnen krijgen.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming en ik Uw Kamer ook in de Voortgangsbrief Jeugd heb laten weten, herkennen wij de geschetste problematiek en onderschrijven wij dat de problemen binnen de jeugdbeschermingsketen ook effect hebben op de Rechtspraak. Tegelijkertijd wordt binnen de keten hard gewerkt om te waarborgen dat tijdig de gepaste jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet.
Naast acties op korte termijn is het nodig de jeugdbescherming structureel te verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 4 van de Voortgangsbrief Jeugd, waarin onder meer is ingegaan op de arbeidsmarktproblematiek, de doorbraakaanpak en het toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming.
In Brabant hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik inmiddels stap 3 in het kader van interbestuurlijk toezicht gezet vanwege de afgekondigde instroomstop door Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.6 Ook in Zeeland was dat reeds het geval sinds december 2020, door dreigende discontinuïteit van zorg als gevolg van de precaire financiële situatie van Intervence en inmiddels het faillissement van Briedis. In deze regio’s zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen Rijk en regio die moeten leiden tot continuering en verbetering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds vermeld, zijn de Minister voor Rechtsbescherming en ik voornemens ook in de drie andere door de inspecties in hun rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021»» benoemde regio’s (Noord-Holland/Amsterdam, Rotterdam-Rijnmond en Zuid-West) op korte termijn stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Er is inmiddels voor 2021 en 2022 extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen het jeugdstelsel aan te pakken.
Hoe legt u deze kwetsbare kinderen uit dat zij niet geholpen zullen worden ondanks het feit dat er een miljard uit uw budget op de plank blijft liggen? Bent u van mening dat er genoeg aan wordt gedaan om deze kinderen in veiligheid te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het feit dat zelfs de rechterlijke instanties de problemen in de jeugdzorg opmerken en alarm hierover slaan voldoende reden om uitzonderlijke actie te ondernemen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Gepensioneerden metaalfondsen gaan korting sneller voelen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gepensioneerden metaalfondsen gaan korting sneller voelen»?1
Ja, met dat bericht ben ik bekend. Voor de volledigheid merk ik nog op dat ik, mede naar aanleiding van de motie Gijs van Dijk2 nog in gesprek ben met sociale partners, de pensioensector en de toezichthouders. Voor de begrotingsbehandeling informeer ik u over de handelingsperspectieven die uit deze gesprekken zijn voortgevloeid.
Wat vindt u ervan dat pensioenfondsen afwijken van de wettelijke mogelijkheid om pensioenkortingen over tien jaren uit te spreiden?
De Pensioenwet staat toe om, als er een onvoorwaardelijke korting doorgevoerd moet worden, deze ofwel direct door te voeren ofwel te spreiden in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt in het herstelplan. Het bestuur van een pensioenfonds heeft een discretionaire bevoegdheid wat betreft de wijze waarop pensioenkortingen worden doorgevoerd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat pensioenfondsen hierin geen zorgvuldige afweging (kunnen) maken.
Wat zijn de meerkosten voor pensioenfondsen bij gespreid korten ten opzichte van korten in enkele grote klappen? Gaat het om eenmalige aanpassingskosten of om structurele meerkosten? Kunt u iets doen om deze kosten te helpen beperken?
De exacte meerkosten van een spreiding zullen van fonds tot fonds verschillen. Een deel van de kosten zit in aanpassing van administratiesystemen. Daarnaast maakt een pensioenfonds ook structurele kosten tijdens de spreidingsperiode: zo moet ieder jaar de verlaging middels een brief worden aangekondigd en moet bij ieder life-event de nog niet verwerkte verlagingen worden betrokken. Deze kosten zijn onderdeel van de feitelijke uitvoering en van de informatievoorziening aan deelnemers. Daarom zie ik voor mijzelf geen mogelijkheid om deze kosten te beperken. Ik ga er ook vanuit dat fondsen zelf al het mogelijke doen om de kosten voor de deelnemers te beperken.
Deelt u de mening dat hiermee een onaanvaardbare of op zijn minst hoogst onwenselijke trend wordt gezet?
Nee deze mening deel ik niet. Zie ook antwoord 2.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van het pensioenkapitaal van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
Uit het jaarverslag uit 2018 volgt voor PME een pensioenkapitaal van € 46.536 miljard3, voor PMT bedroeg het pensioenkapitaal ultimo 2018 € 71.271 miljard4. Aangezien PME en PMT twee verschillende fondsen zijn zie ik er geen meerwaarde in om de pensioenkapitalen bij elkaar op te tellen. Daarnaast wil ik graag opmerken dat deze cijfers op zichzelf slechts van weinig informatieve waarde zijn, het pensioenkapitaal moet immers afgezet worden tegen de pensioenverplichtingen die ertegenover staan.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van de jaarlijkse pensioen-uitkeringen van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
De omvang van de jaarlijkse pensioenuitkeringen van PME bedraagt € 1.192 miljoen, voor PMT bedraagt de omvang van de jaarlijkse pensioenuitkeringen € 1.366 miljoen.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
De omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten van PME bedraagt € 1.254 miljoen, voor PMT bedraagt de omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten € 1.899 miljoen.
Hoeveel (% en nominaal) zijn de nationale pensioenverlichtingen gestegen sinds 2008, wanneer de daling van de (reken)rente over deze periode geheel buiten beschouwing wordt gelaten?
Voor deze berekening moet het rente-effect weggehaald worden uit zowel de voorziening als het verloop van de voorziening (zowel het verloop van de uitkeringen als het premieverloop). Dat is een complexe zo niet onmogelijke exercitie, en het is dan ook niet mogelijk om antwoord te geven op deze vraag.
Bent u bereid om de genoemde pensioenfondsen aan te spreken op het zetten van een onaanvaardbare of hoogst onwenselijke trend ten aanzien van kortingen op pensioenen?
Nee daar ben ik niet toe bereid. Zie ook antwoord 2.
Het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) was toch bedoeld om schokken te voorkomen? Deelt u de mening dat er nu toch sprake is van schokken? Zo, nee waarom niet? Deelt u de mening dat het doel van het nieuwe FTK niet bereikt wordt door deze ontwikkeling en het nieuwe FTK jammerlijk faalt?
Met de inwerkingtreding van het FTK is het inderdaad mogelijk geworden om financiële schokken gespreid in de tijd, en dus gelijkmatiger, te verwerken. De spreiding van de financiële schokken zit verweven in de herstelplansystematiek en in het feit dat pensioenfondsen maximaal tien jaar de tijd krijgen om te herstellen. Ook het feit dat, als een korting doorgevoerd moet worden, deze uitgesmeerd mag worden over maximaal de tijd die gebruikt wordt in het herstelplan, draagt bij aan het voorkomen van grote schokken in de pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen van deelnemers en pensioengerechtigden. Zoals reeds bij antwoord 2 toegelicht is het ook mogelijk om een korting in één keer door te voeren, dan wel te spreiden over een kortere periode. Het feit dat deze mogelijkheid er is, dan wel dat er gebruik van wordt gemaakt door een pensioenfonds, betekent nog niet dat het FTK qua werking faalt.
Is het wettelijk afdwingen van gespreide kortingen voor u een optie wanneer de genoemde pensioenfondsen en/of andere pensioenfondsen niet afzien van deze praktijk?
Nee dat is voor mij geen optie. Zie ook antwoord 2.
Maakt het pensioenakkoord een einde aan de mogelijkheid voor pensioenfondsen om snel te korten in plaats van gespreid over 10 jaar?
Het uitgangspunt in het nieuwe pensioencontract is een aanpassingsmechanisme op basis van open spreiding. De exacte uitwerking hiervan wordt de komende maanden door de stuurgroep opgepakt en hierover wordt uw Kamer middels een voortgangsrapportage aan het einde van het jaar geïnformeerd.
Klopt het dat de voorstelling van zaken van het pensioenakkoord, geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat fondsen veel sneller willen korten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het pensioenakkoord dood is als de gegeven voorstelling van zaken over kortingen, zo enorm afwijkt van de praktijk? Indien nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. Ik heb er het volste vertrouwen in dat het pensioenakkoord de komende maanden door de stuurgroep zal worden uitgewerkt.
De toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont |
|
John Kerstens (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Veel meer kinderen in daklozenopvang: «Het maakt ze bang»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een crisisopvang geen geschikte woonomgeving is voor een opgroeiend kind? Vindt u net als de vragenstellers onacceptabel dat kinderen de dupe worden van de penibele situatie op de woningmarkt?
Ja, ik ben van mening dat elk kind gezond, veilig en zo thuis mogelijk moet kunnen opgroeien. De crisisopvang is alleen bedoeld voor noodsituaties en geen geschikte woonomgeving, zeker niet voor de langere termijn.
Uit cijfers van Federatie Opvang blijkt dat er meer mensen gebruik maken van de maatschappelijke- en vrouwenopvang dan een aantal jaar geleden. Mogelijk kan een gebrekkige doorstroom van mensen uit de maatschappelijke- en vrouwenopvang naar andere vormen van (zelfstandige) huisvesting eraan bijdragen dat kinderen langer dan noodzakelijk in een opvangsituatie verblijven. Dat is kwalijk, en zorgt er bovendien voor dat deze schaarse plekken in de opvang niet voor andere personen in nood kunnen worden ingezet. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen op lokaal en regionaal passend woon(zorg)beleid en bijbehorende (prestatie)afspraken maken, zodat gezinnen die daaraan toe zijn, spoedig de opvang kunnen verlaten.
Bovendien vindt het kabinet het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trof daarom een pakket aan maatregelen. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen er sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Verhuurders kunnen vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen. Om ook op de kortere termijn de bouw van woningen te stimuleren, kunnen nieuwe tijdelijke woningen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Tot slot sloot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder dit jaar woondeals met 5 regio’s waar sprake is van grote woningtekorten.
Er zijn geen recente onderbouwde cijfers bekend over het aantal kinderen dat momenteel in de vrouwen- of maatschappelijke opvang woont. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ziet hier wel het belang van in en zal daarom op de korte termijn een onderzoek uitzetten om dit inzichtelijk te krijgen.
Kunt u een overzicht bieden van gemeenten die positieve stappen hebben gezet, zoals speciale opvangcentra voor gezinnen, en bent u bereid dergelijke initiatieven verder te ontwikkelen en landelijk uit te rollen als tijdelijke oplossing?
Vanuit de Wmo en de Jeugdwet zijn gemeenten primair verantwoordelijk voor de opvang van gezinnen. Momenteel zijn wij, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, samen met Federatie Opvang en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek om te bekijken of er goede initiatieven in beeld gebracht kunnen worden, zodat gemeenten en opvanginstellingen van elkaar kunnen leren. Bij het ontwikkelen van een landelijke aanpak wordt de ruimte voor lokaal maatwerk beperkt, waardoor de kracht en effectiviteit van de aanpak verloren kan gaan.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Stichting Kinderpostzegels en deze problematiek te bespreken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
De oproep die de Stichting Kinderpostzegels doet is: «De Stichting Kinderpostzegels hoopt het daklozenprobleem op de agenda van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te krijgen. Volgens Brinks moeten gezinnen die dreigen op straat te belanden voorrang krijgen voor een woning.» Deze oproep is gericht aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wij hebben vernomen dat beide organisaties hierover met elkaar in gesprek zijn. Daarnaast is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten nauw betrokken bij de aanpak van de daklozenproblematiek en bij de aanpak van de verbetering van de positie van kinderen in de opvang. Uiteraard speelt de Federatie Opvang hierbij ook een belangrijke rol en ook zij zijn hier nauw bij betrokken.
Deelt u de mening van Stichting Kinderpostzegels dat gezinnen die dreigen dakloos te worden voorrang dienen te krijgen voor een woning?
Woonruimteverdeling is een lokale verantwoordelijkheid, waarbij gemeenten diverse mogelijkheden hebben om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Ook het verstrekken van urgentie voor gezinnen die nog niet dakloos zijn, maar dat dreigen te worden, kan een lokale keuze zijn. Iedere gemeente met een huisvestingsverordening kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met
problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen of ook wel vrouwenopvang genoemd) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Gezinnen die in de vrouwenopvang verblijven, krijgen in die gemeenten dus voorrang voor een woning.
De gemeente(raad) kan daarnaast aanvullende categorieën woningzoekenden aanwijzen voor urgentie in een urgentieregeling. In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, of verstrekt een lokale urgentiecommissie een urgentieverklaring op basis van de beoordeling van de specifieke situatie van huishoudens in een onhoudbare situatie.
Welk verband ziet u tussen de gebrekkige doorstroom van daklozen- en vrouwenopvang naar huurwoningen en de zorgwekkende toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit probleem specifiek aan te stippen in het actieplan voor de daklozenproblematiek dat u komend najaar heeft aangekondigd en hier concrete maatregelen voor te presenteren?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt dit plan op dit moment uit. Dit najaar zal hij uw Kamer hier nader over informeren.