Het bericht dat ouderen nauwelijks geld overhouden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat ouderen nauwelijks geld overhouden?1 Wat is uw reactie op het in bovenbedoeld bericht genoemde rapport van Regioplan?
Ja ik ben op de hoogte van het bericht. Het onderzoek van Regioplan richt zich specifiek op de hoge eigen bijdrage die betaald wordt door cliënten die zorg ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) én die verblijven in een instelling. De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en dus gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. De eigen bijdrage die de cliënt betaalt voor verblijf in een instelling kan door het inkomen en vermogen van de cliënt hoog oplopen. Daarentegen heeft de cliënt geen aanvullende kosten voor woning, energie en voeding. Omdat Regioplan alleen in gaat op de eigen bijdrage die betaald wordt voor verblijf in een instelling, de zogenoemde hoge eigen bijdrage, gaan zij voorbij aan de circa 100.000 Wlz-cliënten die de lage eigen bijdrage betalen.
Ik vind het belangrijk om oog te hebben voor de kosten van de cliënt, zonder voorbij de gaan aan de rol die de eigen bijdrage speelt in het zorgstelsel. In Nederland hebben we een ongekend solidair systeem. In 2020 bedragen de eigen bijdragen voor de Wlz 1,9 miljard; dit is 7,6% van de Wlz-uitgaven van 25,1 miljard. Het overige deel is daarmee collectief gefinancierd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat zorgkosten kunnen stapelen en heeft daarom een pakket aan maatregelen genomen om deze stapeling te verlagen. Voor de eigen bijdrage van de Wlz is het marginale tarief verlaagd en de vermogensinkomensbijtelling gehalveerd. Hierdoor tellen zowel inkomen als vermogen minder zwaar mee in de berekening van de eigen bijdrage.
Wat betekent het dat een oudere met alleen AOW in bedoeld bericht een genoemd bedrag van € 480 per maand, zou overhouden? Welke kosten gaan hier nog van af, bijvoorbeeld waskosten, zorgkosten, vervoer, tv en telefoon, kosten voor bril of gehoorapparaat, enzovoort. Welk bedrag houden deze ouderen (mogelijk) daadwerkelijk over?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft Regioplan in zijn rapport alleen de hoge eigen bijdrage (HEB) gebruikt. De HEB wordt betaald door cliënten die in een Wlz-instelling verblijven. Deze cliënten hebben naast de eigen bijdrage geen extra uitgaven meer voor wonen, energie en voeding. Onder de voeding vallen tenminste de hoofdmaaltijden. Instellingen bepalen daarnaast, in samenspraak met de cliëntenraden, of er onder de cliënten een behoefte is aan aanvullende voedselvoorzieningen en of daarvoor een aparte bijdrage gevraagd wordt. Naast het verblijf in de instelling, de bijbehorende zorg en voeding voorziet de Wlz ook in recreatieve- en sociaal-culturele activiteiten, het wassen van bedden- en linnengoed, vervoer naar de plek van behandeling en hulpmiddelen zoals een rolstoel. Ook deze voorzieningen vallen onder de aanspraak. De cliënt heeft hiervoor geen extra kosten. Tevens hanteert het CAK bij de berekening van de hoge eigen bijdrage de zak- en kleedgeldgrens. De zak- en kleedgeldgrens is het bedrag dat de cliënt maandelijks minimaal moet overhouden na het betalen van de eigen bijdrage.
Buiten de voorzieningen en eigen bijdrage van de Wlz om zijn er nog enkele andere kosten die de cliënt zou kunnen maken. Het is hierbij onmogelijk te bepalen welk bedrag ouderen precies overhouden, omdat dit bedrag sterk afhankelijk is van de persoonlijke voorkeuren en keuzes van de individuele cliënt.
Kunt u een aantal rekenvoorbeelden geven voor verschillende inkomensgroepen en een uitgebreid overzicht van alle mogelijke bijkomende kosten, zodat er een beter beeld ontstaat van de financiële situatie van ouderen in een verpleeghuis?
Buiten de voorzieningen en eigen bijdrage van de Wlz om zijn er nog enkele andere kosten die de cliënt zou kunnen maken. Het is hierbij onmogelijk om te bepalen welk bedrag ouderen precies overhouden, omdat dit bedrag sterk afhankelijk is van persoonlijke voorkeuren en keuzes van de cliënt en van de instelling waarin de cliënt verblijft. Instellingen zijn namelijk vrij, om in samenspraak met de cliëntenraad, te bepalen welke extra services worden aangeboden en hoe hoog de bijbehorende eigen bijdrage is.
Figuren 1 en 2 laten zien wat verschillende inkomensklassen aan eigen bijdrage betalen als percentage van het besteedbaar inkomen2. Het resterende deel is beschikbaar voor andere kosten. De eigen bijdrage als percentage van het besteedbaar inkomen loopt op van circa 53% tot 71% voor de hoge eigen bijdrage. Deze cliënten hebben echter naast de eigen bijdrage geen extra uitgaven meer voor wonen, energie en voeding. Voor de lage eigen bijdrage (inclusief volledig pakket thuis) ligt dit percentage aanzienlijk lager: tussen circa 10% en 14%. Het aandeel daalt nog verder als er wordt gekeken naar de lage eigen bijdrage voor modulair pakket thuis of persoonsgebonden budget (1% tot 7%).
In de figuren is uitsluitend gekeken naar cliënten zonder vermogen. Indien cliënten over een vermogen beschikken, zal de eigen bijdrage als percentage van het besteedbaar inkomen toenemen. Echter, deze cliënten kunnen ook aanvullende kosten vanuit het vermogen financieren.
Figuur 1: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor alleenstaanden, 2019
Figuur 1: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor alleenstaanden, 2019
Figuur 2: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor paren, 2019.
Wat is het effect van het eerder ingaan van de hoge eigen bijdrage voor mensen tot nu toe?
Vanaf 2019 betalen cliënten bij opname in een Wlz-instelling de eerste vier maanden de lage eigen bijdrage. Daarna gaan zij de hoge eigen bijdrage betalen, tenzij een van de uitzonderingssituaties geldt. Voorheen besloeg deze periode zes maanden. Cliënten betalen de lage eigen bijdrage voor verblijf in een Wlz-instelling indien zij een thuiswonende partner hebben of voorzien in het levensonderhoud van thuiswonende kind(eren). De overgangstermijn heeft als doel cliënten in staat te stellen bestaande verplichtingen met betrekking tot het «oude huishouden» af te wikkelen. Hierdoor wordt voorkomen dat er dubbele lasten zijn. Om te voorkomen dat cliënten in betalingsproblemen komen als de afwikkeling van het oude huishouden langer duurt, kunnen zij een aanvraag doen voor de «betalingsregeling in verband met een onverkocht huis». Deze betalingsregeling stelt de cliënt in staat de aanvang van de hoge eigen bijdrage uit te stellen tot de verkoop van het huis rond is. Het verschil tussen de lage en hoge eigen bijdrage wordt als schuld opgebouwd bij het CAK. Na verkoop van het huis wordt deze afbetaald. Ik heb het CAK gevraagd te rapporteren over het aantal aanvragen voor deze betalingsregeling. Het CAK heeft van januari 2019 tot en met juni 2019 vier aanvragen voor deze regeling gehad. Hieruit leid ik af dat de maatregel nagenoeg niet tot problemen leidt.
Klopt het dat de maandelijkse lage eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz) al ten minste negen keer hoger is dan de eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, wat vindt u hiervan en wat denkt u dat dit betekent voor mensen die nog thuis wonen maar eigenlijk Wlz-zorg nodig hebben?
De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. Dit geldt voor zowel de hoge als de lage eigen bijdrage die de cliënt betaalt voor verblijf in een Wlz-instelling of Wlz-zorg thuis. Op het moment dat een cliënt zorg vanuit de Wmo ontvangt en over gaat naar de Wlz is het afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en de gekozen leveringsvorm in hoeverre de eigen bijdrage omhoog gaat. Cliënten die Wlz-zorg thuis willen ontvangen kunnen kiezen voor de leveringsvormen volledig pakket thuis, modulair pakket thuis en een persoonsgebonden budget. Voor deze leveringsvormen betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage. Het modulair pakket thuis en het persoonsgebonden budget kennen een minimale eigen bijdrage van € 23,40 per maand. Dit is € 4,40 per maand meer dan de eigen bijdrage voor de Wmo van € 19 per maand. 70% van de cliënten met een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget betaalt deze minimale eigen bijdrage. Voor het volledig pakket thuis geldt er een minimale eigen bijdrage van € 164,20 per maand. Hier staat tegenover dat de cliënt geen aanvullende kosten meer maakt voor voeding. Voeding valt namelijk onder de aanspraak van het volledig pakket thuis.
Welke signalen heeft u dat mensen later naar het verpleeghuis gaan vanwege hogere eigen bijdragen?
In de praktijk zien we de afgelopen jaren een behoorlijke toestroom van cliënten naar de verpleeghuizen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de capaciteitsontwikkeling verpleeghuiszorg3 is het aantal cliënten met een Wlz-indicatie voor verpleeghuiszorg in de periode 2015–2018 met gemiddeld circa 4% per jaar toegenomen. De capaciteit voor verpleeghuiszorg inclusief pgb en vpt groeide in deze periode met circa 2,5% per jaar. De groei van de capaciteit werd voor 1% per jaar gerealiseerd in het traditionele verpleeghuis. De overige groei is gerealiseerd via het pgb en vpt, waarmee cliënten op basis van scheiden van wonen en zorg in een geclusterde setting hun zorg kunnen krijgen. De toename van het aantal indicaties en de groei van het zorggebruik duiden er niet op dat mensen de overstap naar de Wlz of naar een verpleeghuis uitstellen. Ook vanuit het Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) en de verpleeghuissector krijg ik signalen dat de vraag alleen maar gaat toenemen.
Tegelijkertijd krijg ik ook, vooral van gemeenten, signalen dat cliënten de overgang naar de Wlz uitstellen vanwege de eigen bijdrage. Ik erken deze signalen en het feit dat de overgang naar Wlz-zorg gepaard kan gaan met hogere eigen bijdragen. Daarom heb ik de commissie Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen gevraagd een oplossing hiervoor te betrekken in zijn advies. Dit advies wordt eind 2019 verwacht.
Wat betekent het voor de zorg en de zorgvraag van mensen die (nog) thuis wonen, dat zij verhuizing naar een verpleeghuis uitstellen vanwege de hogere kosten?
Ik vind het belangrijk dat als cliënten thuis willen blijven wonen, wij dat met zorg thuis mogelijk maken. Deze zorg kan via de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wmo 2015 geleverd worden, maar ook vanuit de Wlz. Zelfs als de cliënt al Wlz-zorg thuis ontvangt en de uren zorg niet toereikend zijn, zijn er mogelijkheden waardoor de cliënt langer thuis kan blijven wonen. Door de verruiming van de regeling extra kosten thuis kunnen cliënten namelijk meer uren zorg thuis krijgen. Deze regeling maakt mogelijk dat een cliënt langer thuis kan blijven wonen en dat er voldoende zorg geleverd kan worden op het moment dat de cliënt een grotere zorgvraag krijgt. Onder de voorwaarde dat deze zorg thuis wel verantwoord is. Op het moment dat het niet meer verantwoord is voor de cliënt om thuis te blijven wonen, is het onwenselijk dat ze vanwege de kosten niet naar een verpleeghuis gaat.
Voor de zomer is de verruiming van de maatregel geëvalueerd door Significant in samenwerking met verschillende patiëntenorganisaties. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de verruiming van de regeling extra kosten thuis als positief wordt ervaren.
Herkent u het dilemma voor veel ouderen die thuis wonen, dat zij enerzijds meer zorg nodig hebben dan zij thuis kunnen krijgen maar anderzijds toch maar thuis willen blijven omdat zij de hogere kosten in het verpleeghuis niet kunnen betalen?
Mensen kunnen de zorg en ondersteuning krijgen die bij hun situatie past. Dit kan zowel vanuit de Zvw of Wmo zijn of vanuit de Wlz, thuis of in een instelling. Indicatiestelling voor de Wlz vindt plaats op basis van objectieve criteria. Ik erken dat de overgang naar een verpleeghuis groot kan zijn. Niet zozeer vanwege de financiële consequenties, maar omdat mensen hun oude, vertrouwde omgeving en misschien zelfs hun partner moeten achterlaten. Dat is nog al wat. Ik vind het belangrijk dat cliënten zelf de keuze kunnen maken welke zorg, al dan niet thuis of in een instelling, bij hun voorkeuren en behoeftes past. Met de verruiming van de regeling extra kosten thuis kan de cliënt meer uren zorg thuis ontvangen en is deze niet direct aangewezen op verblijf in een instelling. Op het moment dat de cliënt over gaat naar een instelling gaat, moet ook de bijbehorende eigen bijdrage betaald worden. Deze eigen bijdrage is inkomens- en vermogensafhankelijk en gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. In deze eigen bijdrage zitten ook de kosten voor wonen, energie en voeding verwerkt. De eigen bijdrage gaat dus omhoog bij opname in een instelling, maar daar staat tegenover dat andere kosten, die thuis naast de eigen bijdrage zelf bekostigd moeten worden, wegvallen.
Bent u het met mij eens dat de beslissing om naar een verpleeghuis te gaan alleen gebaseerd zou moeten zijn op medische indicatie en dat financiële overwegingen daarbij geen rol zouden mogen spelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u er zeker van dat financiële overwegingen op dit moment geen rol spelen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre worden mensen gedwongen om naar een verpleeghuis te verhuizen omdat zij onvoldoende zorg thuis krijgen? Heeft u signalen ontvangen die hierop wijzen? Zo ja, in hoeveel gemeenten speelt dit?
Ik heb geen signalen die hierop wijzen. Een Wlz-indicatie voor zorg thuis of in een instelling kan aangevraagd worden door de cliënt zelf of door de zorgaanbieder namens de cliënt. Een gemeente kan er aansturen op een het aanvragen van een Wlz-indicatie op het moment dat er signalen zijn dat cliënt meer zorg en ondersteuning nodig heeft dan mogelijk is op basis van de Wmo. Een Wlz-indicatie wordt door het CIZ afgegeven op basis van objectieve criteria. Cliënten kunnen op basis van deze indicatie in een Wlz-instelling gaan verblijven. Cliënten kunnen Wlz-zorg thuis ontvangen met een volledig pakket thuis, modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget. Voor deze leveringsvormen betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage.
Het bericht dat mensen onvoldoende op de hoogte zijn om een passende zorgverzekering te kiezen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen onvoldoende op de hoogte zijn om een passende zorgverzekering te kiezen?1
Het artikel bericht over een onderzoek dat Independer door onderzoeksbureau Q&A heeft laten uitvoeren over de bekendheid van het verlagen van de collectiviteitskorting van 10% naar 5% in 2020. Uit de steekproef blijkt dat 90% daarvan niet op de hoogte is. Eerder heb ik aangegeven dat het wat mij betreft aan zorgverzekeraars en andere aanbieders van zorgverzekeringen is om de klanten hierover te informeren. Ik zie dit ook al gebeuren. Veel zorgverzekeraars informeerden hun verzekerden na Prinsjesdag over de wijzigingen voor komend jaar, waaronder de verlaging van de maximale collectiviteitskorting van 10% naar 5% in 2020. Ook heb ik al vergelijkingssites gezien die hun bezoekers hierover informeren.
Wanneer en hoe gaat u verzekeraars aanspreken om verzekerden beter voor te lichten?
Ik heb zorgverzekeraars opgeroepen om hun verzekerden te informeren over de verlaging van de maximale collectiviteitskorting van 10% naar 5%. Zorgverzekeraars geven aan al begonnen zijn. Ik verwacht dat zij hiermee zullen doorgaan of starten in het aankomende overstapseizoen.
Hoe en wanneer gaat u controleren of verzekeraars daadwerkelijk voldoende informatie en voorlichting geven over de wijzigingen in de collectieve verzekeringen?
Over collectiviteiten wordt al geruime tijd gesproken. Aanvankelijk met de betrokken veldpartijen en uw Kamer. Vorig jaar heb ik mijn besluit over de maatregel aangekondigd om de maximale wettelijke korting te verlagen van 10 naar 5% en is daar in de media uitvoerig aandacht aan besteed. Inmiddels heb ik invulling gegeven aan de maatregel door de AMvB in werking te laten treden, die de maximaal toegestane korting verlaagt naar 5% in 2020. Idee is dat zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten bewuster omgaan met het verstrekken van de korting en deze korting in de toekomst kunnen legitimeren, in plaats van financieren uit een opslag. De overheid is geen partij bij de overeenkomst tussen zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten en beschikt niet over een integrale lijst van alle collectiviteiten. Het is aan zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten om te bepalen hoe de nieuwe korting wordt vastgesteld. Ik ga ervan uit dat die onderhandelingen tussen partijen gaande zijn. Het is dan ook aan deze partijen om de aangesloten verzekerden te informeren over het nieuwe kortingspercentage voor het betreffende collectief. Dat zal in ieder geval gebeuren bij de prolongatiebrieven met het nieuwe polisaanbod. De NZa ziet er als toezichthouder op toe dat de wettelijke kaders worden nageleefd op de zorgverzekeringsmarkt. Dat doet de NZa met het huidige wettelijk maximum van 10% korting en dat zal de NZa doen met het nieuwe maximum van 5% korting.
Hoeveel verzekerden zijn met hun huidige collectieve verzekering duurder uit dan met een individuele polis?
Het bericht geeft aan dat mensen vooral bij collectieve verzekeringen een relatief dure aanvullende polis afsluiten. Of iemand daarmee duurder uit is dan wanneer hij of zij een individuele basisverzekering zou hebben afgesloten (met een goedkopere aanvullende verzekering of zonder aanvullende verzekering), hangt af van hoeveel en welke zorg iemand nodig verwacht te hebben in het betreffende jaar. Omdat dit voorafgaand aan het jaar onzeker is, speelt de risicobereidheid van de betrokken verzekerden een belangrijke rol in het bepalen waar iemand beter mee af is. Is de risicobereidheid laag, dus is iemand nauwelijks bereid het risico te lopen een deel van zijn zorgkosten buiten het basispakket om zelf te dragen, dan past een meer uitgebreide en daarmee relatief dure aanvullende verzekeringspolis. Ook is het relevant om af te wegen of hogere kosten zelf opgevangen kunnen worden of dat het beter opgevangen kan worden via een aanvullende verzekering.
Over de brede linie laat de Monitor Zorgverzekeringen 2019 van de NZa zien dat het relatieve prijsvoordeel van collectief verzekerden op de basisverzekering gemiddeld steeds verder afneemt van 4,4% in 2015 naar 1,9% in 2019. Dit komt doordat de korting uit een premieopslag wordt gefinancierd en de individuele polis gemiddeld steeds goedkoper wordt. Het is echter een gemiddelde. Of de collectief verzekerde financieel voordeel heeft bij de korting is afhankelijk van het feit of de korting hoger is dan de gemiddelde opslag op de polis. Er worden polissen zonder collectiviteiten aangeboden, waarin dus ook geen opslag is verwerkt in de premie. De verzekerde betaalt de netto prijs. Verzekerden die individueel verzekerd zijn op een polis die wel collectiviteiten aanbiedt, betalen via de opslag mee aan de korting die anderen ontvangen. Dit geldt ook voor de collectief verzekerden met een lagere korting dan de opslag. Dit alles betreft de basisverzekering.
De aanvullende verzekering kan ook een extra dekking bevatten, omdat de werkgever bijvoorbeeld waarde hecht aan extra fysiotherapie voor zijn werknemers vanwege de belastende arbeid die zij verrichten. De werknemer krijgt dan via de aanvullende verzekering bijvoorbeeld 18 behandelingen vergoed in plaats van 15. Met extra aanspraken stijgt over het algemeen de premie. Omdat deze extra fysiotherapie ook in het belang is van de werkgever om verzuim te voorkomen en arbokosten te besparen, vergoeden werkgevers via sommige CAO’s deze hogere premie. Of dit relevant is voor de betreffende verzekerde is aan de persoon zelf om te beoordelen.
Ik heb geen inzicht in het precieze aanbod van alle duizenden collectiviteiten in Nederland. Evenmin ken ik de verwachte zorgvraag en risicobereidheid van alle Nederlanders. Ik raad mensen altijd aan in het najaar goed na te denken over hun persoonlijke situatie en te kijken naar het aanbod, om zodoende een passende basisverzekering af te sluiten (al dan niet in combinatie met een aanvullende verzekering en al dan niet gebruik makend van een collectief aanbod).
Vindt u het ook de taak van verzekeraars om mensen te informeren dat zij met een collectieve verzekering vaak te ruim verzekerd zijn en in een aantal gevallen goedkoper uit zijn met een individuele verzekering? Zo nee, waarom niet, zo ja, op welke wijze gaat u daarbij controleren of verzekeraars hier voldoende informatie over verspreiden?
Zorgverzekeraars hebben als taak om mensen een duidelijke polis aan te bieden, goede zorg in te kopen en die tegen een scherpe premie aan te bieden. Via de NZa krijgen de zorgverzekeraars diverse aanwijzingen om mensen op een transparante manier van de juiste informatie te voorzien. Wat het beste bij iemand past, hangt af van de individuele voorkeuren en behoefte van verzekerden (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Verzekerden doen er goed aan om zich breed te oriënteren en daarbij verschillende zorgverzekeraars, polissen en eventueel ook collectiviteiten met elkaar te vergelijken. Veel mensen raadplegen vergelijkingssites, die via vragentools en telefonische ondersteuning mensen kunnen helpen bij het maken van een keuze.
Vindt u het alleen een taak voor verzekeraars om verzekerden goed te informeren over de inhoud van zorgverzekeringen, of vindt u dat de overheid daar ook een taak in heeft. Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Uiteraard is er bij het informeren over de inhoud van de zorgverzekeringen ook een taak weggelegd voor de overheid. Burgers kunnen via rijksoverheid.nl en ikregelmijnzorggoed.nl informatie vinden over hoe de zorgverzekering in Nederland is geregeld. Deze websites bevatten informatie over een verscheidenheid aan onderwerpen, zoals wat er in het basispakket zit, wanneer het eigen risico van toepassing is en wanneer niet.
Vanuit het Ministerie van VWS gaat jaarlijks een voorlichtingsteam het land in die in persoonlijke gesprekken met burgers wijzen op de mogelijkheid om over te stappen, de inhoud van zorgverzekeringen en bijvoorbeeld het eigen risico. Dit team wordt door het Ministerie van VWS getraind. Daarnaast worden er tijdens de najaarscampagne rond het overstapseizoen radiospotjes uitgezonden. Ook op social media publiceert het Ministerie van VWS video’s die wijzen op de mogelijkheid om over te stappen. Deze video’s zijn ook terug te vinden op de website van het ministerie. Begin 2020 informeert het Ministerie van VWS burgers via social media over wanneer het eigen risico betaald moet worden en wanneer niet.
Deze informatie is ook beschikbaar bij de zorgverzekeraars en wordt ook gebruikt in hun communicatie richting verzekerden. Zo zorgen de overheid en zorgverzekeraars er samen voor dat mensen zo goed mogelijk via verschillende kanalen geïnformeerd worden over de zorgverzekering.
Op welke datum maakt u de balans op ten aanzien van de informatie die zorgverzekeraars aan hun verzekerden geven en gaat u zo nodig zelf zorgen dat mensen goed geïnformeerd hun zorgverzekering kunnen kiezen en niet onnodig te veel betalen?
Ieder jaar wordt het overstapseizoen gemonitord door de NZa. Zij houden daarbij toezicht op hun eigen Regeling informatieverstrekking ziektenkostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-017). Als zorgverzekeraars iets doen wat in strijd is met deze regeling worden zij hierop aangesproken door de NZa. Als zij vervolgens geen aanpassingen doen kan de NZa handhavend optreden. Binnen het Ministerie van VWS wordt het overstapseizoen ook in de gaten gehouden. Als wij signalen ontvangen of opvangen dan geven wij die door aan de NZa. De NZa doet dit najaar specifiek onderzoek naar de vindbaarheid van informatie, omdat uit de onderzoeken tijdens het vorige overstapseizoen bleek dat deze nog te wensen overlaat. Bovendien laat ik komend jaar verschillende onderzoeken doen naar onder meer het polisaanbod en overstapbelemmeringen voor zorggebruikers. Zo houden we zorgverzekeraars scherp om constant de informatievoorziening op de behoeften van verzekerden te laten aansluiten.
De financiële problemen die Curaçaose oud-studenten ondervinden bij het aflossen van studieschulden |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat oud-studenten op Curaçao door DUO in financiële problemen raken bij de aflossing van hun studieschuld?1 Klopt het dat u een brief van uw Curaçaose collega hierover hebt ontvangen? Zo ja, bent u bereid een afschrift van uw antwoord aan de Kamer te sturen?
Ja. Ik voeg een afschrift van mijn brief bij.2
Klopt het dat DUO eraan in de weg staat dat deze groep oud-studenten hun studieschuld aflost? Klopt het dat DUO deze oud-studenten langdurig in onzekerheid laat over een passende aflossingsregeling, maar in de tussentijd wél snel is met het toepassen van incassomaatregelen?
Ik herken het beeld niet dat DUO aflossing van de studieschuld door deze groep oud-studenten in de weg staat. Het is de taak van DUO om studieschulden te innen en dat op een behoorlijke manier te doen. Dat betekent dat het voor oud-studenten snel duidelijk moet zijn hoe hoog hun studieschuld is en welk bedrag zij maandelijks moeten terugbetalen. DUO informeert studenten hier ook over.
Oud-studenten hoeven niet meer af te lossen dan zij gezien hun inkomen kunnen dragen. Als het inkomen waarvan wordt uitgegaan is verslechterd, dan kan de oud-student verzoeken om bij de berekening van een ander inkomensjaar uit te gaan. Tevens is het voor de oud-student ook mogelijk om een aflossingsvrije periode aan te vragen. Mocht desondanks toch een betalingsachterstand (dreigen te) ontstaan, dan is het verstandig om direct contact op te nemen met DUO. Er kan dan in overleg met de oud-student naar een passende oplossing worden gekeken. De oud-student wordt dan ook gevraagd aan te tonen waarom de geboden opties niet tot het gewenste resultaat leiden. Een DUO medewerker kan op basis van de specifieke persoonlijke situatie van een oud-student in onderling overleg tot een aangepaste afspraak komen.
De Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport (OWCS) heeft mij laten weten signalen te hebben ontvangen dat het voor oud-studenten in de praktijk lastig is om onder andere vanwege het tijdsverschil telefonisch in contact te komen met DUO en informatie te ontvangen over het treffen van een betalingsregeling. Daarom kunnen studenten op Curaçao veel zaken zelf regelen in Mijn DUO en is DUO ook per e-mail te bereiken. In het najaar zullen medewerkers van DUO een aangesloten periode op Curaçao aanwezig zijn, zodat het wordt vergemakkelijkt om in contact te treden met DUO.
Verder wil ik benadrukken dat DUO niet zomaar een incassobureau inschakelt voor het innen van de studieschuld. Als oud-studenten de betalingsverplichting niet nakomen, is er sprake van een achterstallige schuld en zal DUO een betalingsherinnering sturen. Als ook dit niet tot een betaling leidt, zal een aanmaning worden verstuurd. Als daarop wederom geen reactie is ontvangen door DUO, zal een tweede aanmaning worden gestuurd. DUO zet pas een deurwaarder in als alle herinneringen en aanmaningen niet tot betaling of tot contact over een mogelijke betalingsregeling hebben geleid. Ook de deurwaarder zal eerst proberen via de minnelijke weg te incasseren. Indien ook dit niet het gewenste resultaat oplevert, zal overgegaan worden tot een gerechtelijke inningsprocedure.
In hoeverre wordt bij het bepalen van de aflossingsregeling rekening gehouden met lokale omstandigheden? Deelt u de mening dat met het oog op de lagere lonen en het afwijkende belastingstelsel voor Curacaose oud-studenten andere aflossingsbedragen moeten worden vastgesteld? Klopt het bijvoorbeeld dat er gevallen bestaan waarin de hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag hoger is dan het op Curaçao gehanteerde minimumloon?
De voorwaarden waaronder oud-studenten hun studieschuld moeten terugbetalen zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 en zijn voor alle oud-studenten hetzelfde. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt, hoeft de studieschuld te worden terugbetaald. Dat gebeurt bij oud-studenten die in Europees Nederland wonen automatisch omdat DUO door automatische koppeling met de gegevens van de Nederlandse Belastingdienst kan beschikken over de inkomensgegevens van deze oud-studenten. De oud-studenten op Curaçao kunnen – net als alle andere oud-studenten die buiten Europees Nederland wonen – een draagkrachtmeting aanvragen. Bij het bepalen van de draagkracht van een oud-student is het inkomen van de oud-student zelf van belang en dat van een eventuele partner. DUO vraagt de inkomens van Curaçaose oud-studenten die eerder draagkracht hebben aangevraagd periodiek op bij de Belastingdienst van Curaçao om proactief de draagkracht te continueren. Indien de Belastingdienst van Curaçao deze informatie (nog) niet kan verstrekken, wordt de debiteur gevraagd zelf inkomensgegevens te verstrekken, om op die manier de draagkracht vast te stellen.
Bij een inkomen onder het Nederlandse minimumloon, hoeft een oud-student niets terug te betalen. Het Nederlandse minimumloon ligt hoger dan het minimumloon op Curaçao, dus als oud-studenten inkomsten hebben onder het op Curaçao gehanteerde minimumloon hoeven zij niets terug te betalen. Uitgaan van het (hogere) Nederlandse minimumloon is dit dus in het voordeel van oud-studenten op Curaçao.
DUO roept oud-studenten op om de aanvraag te doen om naar draagkracht terug te mogen betalen. Alleen dan kan rekening gehouden worden met het daadwerkelijke inkomen van de oud-student. Ook bij oud-studenten met betalingsachterstanden die DUO verzoeken om een betalingsregeling, wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de oud-student. In individuele gevallen kan rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
Bent u bereid om de huidige aflossings- en incassopraktijk te onderzoeken en maatregelen te treffen om oud-studenten een proportionele aflossingsregeling aan te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u hierover uitsluitsel te kunnen bieden en bent u bereid in de tussentijd af te zien van incasso’s?
Medewerkers van DUO reizen dit najaar en in het voor- en najaar van 2020 voor een aaneengesloten periode af naar Curaçao om samen met debiteuren met betalingsproblemen naar een oplossing voor hun probleem te zoeken.
Zoals ik verder in mijn reactie op de brief van de Minister van OWCS ook heb aangegeven, vind ik dat onderzocht moet worden of de manier van het innen van achterstand van de studieschuld volgens de regels plaatsvindt. Geen enkele oud-student mag in de problemen komen door het afbetalen van een studieschuld. DUO heeft het Ministerie van OWCS gevraagd om concrete casussen om de signalen over de incassopraktijken te kunnen onderzoeken. Als uit de nadere informatie van de Minister van OWCS blijkt dat daar zaken mis zijn gegaan, zal ik zeker maatregelen nemen.
Extra geld voor leraren dat mogelijk slechts de loonbijstelling betreft |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat de € 285 miljoen waarmee u goede sier tracht te maken, slechts uit de reguliere loonbijstelling komt en het dus geen extra geld voor leraren betreft?1
In mijn brief aan de Kamer van 11 september jl. staat dat het kabinet over 2019 voor het primair onderwijs structureel 285 miljoen euro beschikbaar stelt via de loonbijstelling. Dit geld is beschikbaar. Het onderwijspersoneel in alle andere onderwijssectoren dan het po profiteren er al van.
Deelt u de mening dat ieder kind moet kunnen rekenen op een goede leraar voor de klas? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Alle kinderen verdienen goed onderwijs. Voldoende, goede leraren spelen daarin een belangrijke rol. Wij werken daarom samen met de partijen van het landelijke overleg aan de aanpak van de tekorten. Zoals in genoemde brief staat, zien wij een aantal positieve effecten:
Hoewel er al veel gebeurt, blijft ook de komende periode de inzet van alle partijen, landelijk en regionaal, hard nodig om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende leraren.
Wat vindt u ervan dat er steeds vaker kinderen naar huis worden gestuurd omdat er geen leraar is, er nieuwe vierdaagse schoolweken dreigen en dat schoolbesturen waarschuwen voor een situatie waarin kinderen straks pas vanaf vijf jaar les krijgen? In hoeverre ziet u het als uw taak om daar iets aan te doen?
De oplopende tekorten vragen veel inzet en creativiteit van scholen om er voor te zorgen dat leerlingen onderwijs kunnen volgen. De inzet waarmee dat gebeurt verdient grote waardering. Echter, ook in tijden van tekorten geldt de huidige wetgeving. Dat betekent dat het structureel invoeren van een vierdaagse werkweek of kinderen pas op vijfjarige leeftijd naar school laten gaan, niet mogelijk is.
Aan het onmogelijke wordt niemand gehouden. De inspectie houdt ook rekening met de huidige context waarin scholen soms (tijdelijke) noodoplossingen moeten treffen. De kwaliteit van het onderwijs is daarbij het uitgangspunt.
Deelt u de mening dat reguliere budgetten niet volstaan om het lerarentekort en de salariskloof in het basisonderwijs aan te pakken? Zo ja, met welke aanvullende maatregelen gaat u dan komen? Zo nee, hoe pijnlijk zichtbaar moeten de gevolgen van het lerarentekort worden voordat u tot actie overgaat?
De tekorten in het onderwijs, maar ook breder binnen de publieke sector en daarbuiten, zijn een complex, maatschappelijk probleem waar niet één oplossing voor is. Het vraagt een breed pakket aan maatregelen en een gezamenlijke inzet van veel partijen, landelijk en regionaal, om tot oplossingen te komen.
Het is ook daarom dat dit kabinet investeert in onder meer de verlaging van de werkdruk en beloning in het po, en in de halvering van het collegegeld in de eerste twee jaar van lerarenopleidingen. Daarnaast werken we landelijk en regionaal samen om de aanpak van de tekorten te stimuleren en ondersteunen via onder meer de subsidieregelingen voor de regionale aanpak, voor zijinstromers, voor het opleiden van onderwijsassistenten tot leraren, voor het begeleiden van herintreders, etc.
Tijdens de algemene politieke beschouwingen op 19 september heeft de Minister president gezegd dat het kabinet bereid is om in de komende weken te bezien of er voor 2020 incidenteel extra geld beschikbaar kan komen voor het oplossen van urgente knelpunten met betrekking tot het lerarentekort. Belangrijk is dan wel dat de sociale partners snel een cao afsluiten met het geld (285 miljoen euro) dat nu al beschikbaar is. Naast de cao kan dan geld beschikbaar worden gesteld op schoolniveau via de systematiek van het werkdrukakkoord.
Hoewel we er nog lang niet zijn, zien wij, zoals in het antwoord op vraag twee staat, een aantal positieve ontwikkelingen van de aanpak. Zo zijn er meer zijinstromers, gaan meer mensen met een uitkering weer aan de slag in het onderwijs en groeit het aantal aanmeldingen voor de pabo. Dat neemt niet weg dat de gezamenlijke aanpak ook komende periode hard nodig blijft om op korte en lange termijn te zorgen voor voldoende leraren.
Deelt u de mening dat leraren recht hebben op dit geld? Hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak: «Als de schoolbestuurders en vakbonden niets doen, gaat het geld de reserves in.»?
Het is aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over dit geld. Het is zonde dat er geld voor 2019 beschikbaar is dat nog niet is ingezet. Wij rekenen er daarom op dat de sociale partners in het po snel met elkaar om de tafel gaan voor het maken van afspraken over de inzet van de beschikbare middelen.
Wat is uw reactie op het noodpakket dat de sector heeft voorgesteld vóór de zomer? Heeft u ook reeds contact gehad met de sector hierover?2
In de brief vraagt de sector om meer geld. Binnen de begroting is daarvoor geen ruimte. Zoals in het antwoord op vraag 4 staat, heeft de Minister president aangegeven dat het kabinet bereid is incidenteel extra geld beschikbaar te stellen voor de aanpak van de tekorten. Belangrijk is dat dan snel een cao wordt afgesloten met het geld (285 miljoen euro) dat nu al beschikbaar is. Zodra een cao is afgesloten wordt geld beschikbaar gesteld op schoolniveau via de systematiek van het werkdrukakkoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan Prinsjesdag?
Dit is helaas niet gelukt. Wel zijn de antwoorden ruim binnen de afgesproken termijn.
Het bericht 'Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen' |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen»1? Hoe beoordeelt u dit onderzoek van het NRC en Nieuwsuur?2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit nieuws, zeker nadat eerder dit jaar de AIVD al wees op salafisten die via informeel onderwijs en weekendscholen een steeds stevigere greep op het onderwijs in Nederland krijgen?3 Welke stappen heeft u gezet naar aanleiding van dit AIVD-onderzoek?
Het kabinet vindt het in geen geval acceptabel indien mensen in Nederland onze vrijheden misbruiken om antidemocratische, anti-integratieve en onverdraagzame boodschappen te verspreiden. Het kabinet heeft daartoe een aantal maatregelen in gang gezet. We werken met de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.4 Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie en gemeenten. Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden begin volgend jaar verwacht.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat degenen die het meest door deze praktijken geraakt worden de islamitische gemeenschappen zelf zijn. Zij worden dubbel geraakt. Ten eerste direct door de problematische invloed van deze salafistische aanjagers, waardoor kinderen met de rug naar de samenleving komen te staan en zij zich steeds minder thuis voelen in hun eigen land. En ten tweede omdat de islamitische gemeenschappen ten onrechte als geheel worden aangekeken op het problematisch gedrag van deze kleine groep. Zo wakkeren zij bewust polarisatie aan en dat is onacceptabel. Het kabinet steunt de mensen binnen de islamitische gemeenschappen die de signalen uit de Nieuwsuuruitzendingen evenzeer onacceptabel vinden. Het is dan ook van het grootste belang dat van binnenuit tegengeluid komt en weerbaarheid wordt versterkt. Daarover zijn we voortdurend met vertegenwoordigers van islamitische gemeenschappen in gesprek.
Deelt u de mening dat hier sprake lijkt te zijn van een zeer goed georganiseerde, geraffineerde en uitgekiende strategie van vijftig salafistische organisaties met enkel het doel om met hun salafistische lesmethoden kinderen los te weken van de Nederlandse samenleving? Deelt u de mening dat er dus geen sprake lijkt van een incident?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme, Extremisme en Radicalisering rapporteert de NCTV geregeld over de invloed van salafistische «aanjagers» (of voormannen) op informele islamitische lesinstituten. De inschatting van de NCTV is al langer dat deze aanjagers gebruik maken van een infrastructuur van religieuze instellingen. Deze infrastructuur is de afgelopen jaren door een aantal Nederlandse salafistische aanjagers opgebouwd. Nederland kent tientallen salafistische aanjagers, die veelal verbonden zijn aan salafistische centra in hun woonomgeving, maar daarnaast prediken op allerlei plaatsen in het land. De meesten hebben een sterke online aanwezigheid. Ook beschreef de NCTV al eerder hoe salafistische voormannen of aanjagers voortdurend nieuwe educatieve en vormende initiatieven opzetten en mede hierdoor de informele islamitische lesinstituten domineren.
Mede door de studie in Saoedi-Arabië komen salafistische predikers beschikbaar die het salafistische gedachtegoed verspreiden en salafistische organisaties in Nederland versterken. Dit heeft bijgedragen aan salafistische dominantie in het Nederlandstalig aanbod van islamitische kennis: zowel in boeken, online als in islamitische jongerenverenigingen en het informele islamitische onderwijs dat in Nederland wordt gegeven. Het kabinet maakt zich daar zorgen over. De overheid constateert groeiende impact van individuen (aanjagers) en organisaties die vanuit bepaalde salafistische leerstellingen (eventueel middels heimelijke activiteiten) aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid, afwijzen van het gezag van de overheid en van de instituties van de democratische rechtsorde, een anti-integratieve opstelling en het trachten om de vrijheid van anderen (waarbij valt te denken aan verkettering, gepaard gaand met uitsluiting en zelfs bedreiging) in te perken. Deze aanjagers hebben een onevenredige impact binnen islamitische gemeenschappen in Nederland door hun actieve sociale media gebruik, aanbod van niet-regulier onderwijs en uitgeverijen. Dit is zorgwekkend en dient te worden tegengegaan.
Bent u het eens met de stelling dat dit onacceptabel is? Deelt u de mening dat alleen een harde aanpak dit tegen kan gaan? Welke stappen heeft u gezet om deze vorm van gestructureerde indoctrinatie via informeel onderwijs tegen te gaan?
We werken met Rijkspartners en gemeenten aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Een beschrijving hiervan is, zoals ik ook hierboven heb aangegeven, eerder aan uw Kamer gestuurd.5 Daarnaast zetten we in op het uitbreiden van de mogelijkheden om in te grijpen. Ten eerste zetten we in op het transparant maken van internationale geldstromen (donaties) naar maatschappelijke organisaties. Dit voorstel is onlangs naar de Raad van State gezonden voor advies. Ten tweede wordt een proeve van wetgeving voorbereid om financiële stromen uit onvrije landen richting maatschappelijke organisaties te verbieden. De inzet voor deze proeve is deze begin dit jaar aan de Raad van State voor te leggen voor advies. Ten slotte hebben we recent een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden, waarmee de mogelijkheden worden verruimd voor het verbieden van rechtspersonen waarvan de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde, als bedoeld in artikel 2:20 BW.6
Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden begin dit jaar verwacht. In de tussentijd worden binnen de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering zorgwekkende signalen bijeengebracht en werken we met Rijk en gemeenten aan een gezamenlijke aanpak.
Wat is uw aanpak voor scholen waar deze salafistische lessen gegeven worden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort onderwijsindoctrinatie via bijvoorbeeld weekendscholen, met als enige doel het omver werpen van Nederland, per direct aan banden worden gelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de onderwijsinspectie de bevoegdheid te geven om ook bij informeel onderwijs te toetsen op burgerschap om zo bij anti-integratief en segregerend onderwijs tot sluiting te kunnen overgaan? Welke stappen zet u nu om sluiting af te dwingen?
In de onderwijswetgeving voor het funderend onderwijs stelt de wetgever vanuit zijn grondwettelijke verantwoordelijkheid voor het onderwijs eisen aan het formele onderwijs waarmee kinderen aan de leerplicht kunnen voldoen en waarmee zij worden voorbereid op een vervolgopleiding en deelname aan de samenleving. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van die eisen aan het formeel onderwijs. Het toevoegen van informeel onderwijs aan dit wettelijke regime past niet bij deze verantwoordelijkheid van de staat voor het formeel onderwijs. In Nederland kennen we daarnaast al lange tijd naast het formeel onderwijs een scala van uiteenlopende vormen van informeel onderwijs, zoals huiswerkbegeleiding, samen leren in het buurthuis, de zondagschool en ook het principe van de weekendschool. Ouders hebben het recht om hun kinderen hieraan te laten deelnemen. Het is niet passend bij de taak en opdracht van de Inspectie van het Onderwijs om op dergelijke vormen van informeel onderwijs toezicht te houden.
Bent u het eens met de stelling dat de onderzochte salafistische lessen op alle mogelijke manieren aangepakt moeten worden en niet zonder consequenties mogen blijven voor de betreffende scholen, de betreffende docenten en ook de ouders die moedwillig kiezen hun kinderen hier naartoe te sturen?
In het belang van de kinderen zet het kabinet in op het uitbreiden van de mogelijkheden om in te grijpen. Uit onderzoek van het WODC blijkt dat diverse salafistische organisaties streven naar een exclusieve beheersing van onder meer onderwijs.7 Problematische aanjagers lijken ook te beschikken over hoogwaardig lesmateriaal in het Nederlands. Ook weten we dat bij sommige islamitische ouders de behoefte leeft om hun kinderen te laten onderwijzen in hun religieuze tradities. In Nederland is daar ook ruimte voor. Het is daarom van groot belang dat overheden met gemeenschappen blijven samenwerken aan bewustwording van dit soort problematische invloeden en aan het waarborgen van een veilige omgeving waar kinderen les kunnen krijgen in taal, cultuur en religie. Vanuit de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering wordt hier dan ook aan gewerkt.
In hoeverre was u bekend met de genoemde werkwijze en de vijftigtal organisaties die op deze manier het onderwijs ontwrichten? Welke salafistische groeperingen, zowel beschreven in dit artikel als daarbuiten, houdt in u de gaten omdat zij een kwalijke invloed hebben op het onderwijs? Welke stappen zet u tegen deze groepen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens aanvullende maatregelen te nemen naar aanleiding van deze berichtgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zoals bekend werken Rijkspartners en gemeenten aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Specifiek voor informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering. De resultaten van dit onderzoek worden begin dit jaar verwacht. De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering is beschikbaar om gemeenten te adviseren als er vragen zijn naar aanleiding van de berichtgeving.
Was u bekend met het feit dat er concreet lesmateriaal bestaat dat bijdraagt aan het indoctrineren in salafistisch gedachtegoed, zoals beschreven in dit artikel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de bizarre uitspraken van de diverse docenten uit het genoemde artikel, zoals Aboe Aicha? Bent u het eens met de stelling dat dit soort docenten op alle mogelijke manieren uit het onderwijs verbannen dienen te worden? Wat is uw weging van de verschillende uitspraken uit het artikel, zijn bepaalde uitspraken in het kader van haatzaaiing of opruiing bijvoorbeeld strafbaar?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr) kent verschillende artikelen waarin uitingen strafbaar zijn gesteld. Denk aan: eenvoudige belediging (art. 266 Sr), groepsbelediging (137c Sr) aanzetten tot haat, geweld of discriminatie (art. 137d Sr), bedreiging (art. 285 Sr) en opruiing tot een strafbaar feit (art. 131 Sr). Zoals gebruikelijk doet het Openbaar Ministerie op voorhand geen uitspraken over de vraag of bepaalde uitlatingen strafbaar zijn of niet en of het OM daar een onderzoek naar doet o.a. omdat dit per geval afhankelijk is van de feiten en omstandigheden.
Was u ervan op de hoogte dat de docenten al sinds de jaren 80 worden opgeleid om het salafisme te verspreiden? Wat gaat u eraan doen om de opleiding van deze docenten te stoppen? Welke strafrechtelijke stappen kunnen er worden genomen om deze docenten te vervolgen en bent u bereid die te zetten?
Zie antwoord vraag 11.
Wie financiert deze instellingen die informeel onderwijs geven? Welke stappen zet u om deze financiering en inmenging tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u om de genoemde scholen, de betrokken organisaties en hun besturen aansprakelijk te stellen? Kunnen we de buitenlandse financiering van dit soort initiatieven stoppen?
De financiering van instelling waar informele scholing aangeboden wordt, is onderdeel van de verkenning naar informele scholing die wordt uitgevoerd door RadarAdvies. Zoals bekend zetten we in op het transparant maken van internationale geldstromen (donaties) naar maatschappelijke organisaties. Dit voorstel is onlangs naar de Raad van State gestuurd voor advisering. Ook wordt een proeve van wetgeving voorbereid om financiële stromen uit onvrije landen richting maatschappelijke organisaties te verbieden. De inzet voor deze proeve is deze begin dit jaar aan de Raad van State voor te leggen voor advies.
Hoe weegt u de uitspraken van salafistische docenten in relatie tot de criteria die we hanteren om buitenlandse haatpredikers de toegang tot Nederland te weigeren? Welke binnenlandse maatregelen neemt u om te verhinderen dat dit soort types hun gif verspreiden? Is het op basis van lokale bevoegdheid mogelijk om deze mensen te weigeren, zodat we zorgen dat deze mensen kinderen niet kunnen beïnvloeden? Welke maatregelen neemt u hiervoor?
In mijn brieven aan Uw Kamer van 28 mei 20188 en van 20 december 20179 over het instrumentarium bij de aanpak van extremistische sprekers heb ik de mogelijkheden beschreven om extremistische sprekers te weren of het spreken te belemmeren. Voor sprekers die niet uit Nederland kunnen worden geweerd, concentreert de aanpak zich op het weerbaar maken van de samenleving via de zogenoemde driesporen-aanpak (dialoog, aanspreken en handhaven) bij problematische gedragingen. De aanpak zal vaak niet-justitieel van aard zijn. Bij wetsovertreding is de rol van de overheid duidelijk: handhaven, straffen. Dit ligt anders bij meer sluipende processen, zoals het ondermijnen van de democratische rechtsstaat of het aantasten van verhoudingen tussen burgers. De driesporen-aanpak wordt door gemeenten toegepast in geval van omstreden sprekers die actieve onverdraagzaamheid of andere vormen van anti-integratief gedrag uiten dat niet strookt met de uitgangspunten van de Nederlandse rechtsstaat. Hierbij heeft de overheid de mogelijkheid om duidelijk te maken welke gedragingen en uitingen, offline of online, als ongewenst worden beschouwd.
In het artikel kunt u lezen dat in 2015 de Syriër Ahmed Salam zijn strategie al in een lezing verspreidde, was u hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom bereikt dit nieuws u nu pas? Zo ja, waarom zijn er geen stappen gezet om te zorgen dat deze strategie zich niet verspreidt?
Over specifieke casuïstiek doet het kabinet zoals gebruikelijk geen uitspraken.
Zijn er cijfers bekend over hoeveel docenten zijn opgeleid om deze salafistische lessen te geven en hoeveel er nog in opleiding zijn? Bent u bereid om een actieplan op te zetten om deze opleidingen door imams per direct te eindigen?
Voor zover bekend zijn er geen opleidingen in Nederland om deze lessen te geven.
Bent u bereid vanuit het oogpunt van integratie, in navolging van voorbeelden rond bijvoorbeeld sektes, een apart team te formeren dat in dit soort gevallen op alle vlakken kan optreden, van de vergunningsaanvraag voor de locatie tot de strafbaarheid van uitspraken, aanpak richting ouders, et cetera?
De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering werkt aan een integrale aanpak met Rijkspartners en gemeenten voor dit soort problematiek.
Het bericht ‘Wapenopslagplaatsen vol: Nederland voldoet niet aan wapenregels EU’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van BNR van 21 augustus 2019: «Wapenopslagplaatsen vol: Nederland voldoet niet aan wapenregels EU»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de huidige praktijk dat wapenhandelaars voor de erkenning van onklaar gemaakte wapens moeten uitwijken naar Duitsland of België? En dat de wapenopslagplaatsen vol zijn waardoor wapenhandelaars mensen met wapens terug naar huis moeten sturen?
Mij is niet bekend dat wapenopslagplaatsen vol zijn. Ook van de politie heb ik hier geen berichten over ontvangen. Een wapenhandelaar mag ervoor kiezen gebruik te maken van andere Europese keuringsinstanties zoals in Duitsland of België. In Nederland is sinds 23 juli jl. de controlerende autoriteit formeel belegd bij de politie. Sindsdien kunnen verzoeken voor een keuring worden ingediend.
De politie heeft sinds de openstelling op 23 juli jl. een aantal aanmeldingen of verzoeken ontvangen en is in contact met tien wapenhandelaren. De controlerende autoriteit maakt met hen daartoe nadere afspraken opdat binnenkort de dienstverlening van start kan gaan.
Kunt u aangeven welke stappen er gezet zijn sinds de invoering van de wijziging van de Wet wapens en munitie in verband met de Richtlijn (EU) 2017/853? Wanneer verwacht u dat het Team Korpscheftaken kan beginnen met het uitgeven van certificaten voor onklaar gemaakte wapens?
Sinds 23 juli jl. kunnen wapens aangemeld worden, en de politie is met ingang van 1 oktober jl. in staat om certificaten af te geven.
Ter voorbereiding op deze nieuwe taak heeft de politie geanalyseerd welke werkwijze toegepast kan worden voor het keuringsproces. Uiteindelijk is de wijze waarop dit proces in Duitsland is ingericht, overgenomen. Daarnaast heeft de politie in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van de wapenhandel gewerkt aan de vaststelling van technische uitvoeringshandelingen. Voorts zijn zogenaamde keurmeesters aangesteld en aanvullend opgeleid en zijn voor de aanvraagprocedure standaard aanvraagformulieren ontwikkeld.
De controlerende autoriteit, die overigens niet is ondergebracht binnen de teams Korpscheftaken, is met de inwerkingtreding van de vuurwapenrichtlijn op 23 juli 2019 geformaliseerd. Buiten de vermelde voorbereidingen was er voor die tijd geen wettelijke basis om verdere stappen te zetten. Met de aanwijzing van de korpschef als controlerende autoriteit is de verdere inrichting hiervan vormgegeven binnen de politie.
Hoe ver is het Team Korpscheftaken in de voorbereiding op het uitgeven van certificaten voor onklaar gemaakte wapens? Wat is de oorzaak dat dit niet al eerder is opgestart?
Zie antwoord vraag 3.
Is al een systeem beschikbaar waar gedeactiveerde vuurwapens aangemeld kunnen worden zoals de Richtlijn voorschrijft?
Ja, gedeactiveerde vuurwapens kunnen bij de politie aangemeld worden. Daarvoor wordt het Verona-systeem gebruikt, dat voorziet in de eisen die de richtlijn stelt.
Is de drie miljoen euro extra die wordt uitgetrokken voor het Team Korpscheftaken met name bedoeld om de extra taken die voortvloeien uit de wijziging van de Wet wapens en munitie te bekostigen?
Nee, dit bedrag komt ten goede aan de handhavende en vergunningverlenende taak van de teams korpscheftaken. Voor de dekking van de eenmalige kosten is 3 miljoen euro voor de politie beschikbaar. Dat geld is afkomstig uit de structurele reeks van € 28,9 mln. voor meer en betere politie waarover ik uw Kamer in mijn brief van 24 juni jl. berichtte.2 Daarnaast zijn de legeskosten voor een keuringscertificaat ter dekking van de structurele kosten die voortvloeien uit de wetswijzing in brede zin met € 8,20 verhoogd en vastgesteld op € 90,–.3
Kunt u aangeven of het Verona-systeem op dit moment voldoende is toegerust om de nieuwe Europese uniforme markering te registreren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen 'kwaadaardige' Wilders' |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen «kwaadaardige» Wilders»?1
Ja.
Waarom dachten ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie mee met de inhoudelijke kant van de vervolging van de heer Wilders?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 416)
Heeft het openbaar ministerie (OM) deze ambtenaren gevraagd om mee te denken? Zo ja, waarom? Zo nee, op wiens verzoek hebben deze ambtenaren dan wel meegedacht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebt u de Kamer niet eerder ingelicht over de inhoudelijke opmerkingen, adviezen of andere vormen van bemoeienis met de voorbereiding van de vervolging van de heer Wilders? Waarom is het nodig dat er steeds opnieuw aan de hand van WOB-verzoeken van RTLNieuws nieuwe snippers informatie naar buiten komen? Bent u bereid de informatie die in het strafdossier zit aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders. Voorts verwijs ik u naar mijn brief van 10 september jl.2 waarbij ik uw Kamer de documenten heb doen toekomen welke, ten behoeve van de procedure bij het Hof, door het OM aan mij zijn verzocht en welke zijn toegevoegd aan het strafdossier.
Beschikt u over meer informatie met betrekking tot contacten van ambtenaren van uw departement in deze zaak dan die nu bekend is? Zo ja, wilt u deze informatie dan volledig met de Kamer delen? Zo nee, kunt dan uitsluiten dat er nog weer meer bekend wordt?
Zijn er contacten geweest over de strafzaak of (mogelijke) vervolging van de heer Wilders tussen u of ambtenaren van het ministerie Veiligheid en Justitie of met het Ministerie van Algemene Zaken of de Minister-President? Zo ja, wat was de aard en concrete inhoud van die contacten? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Deelt u de mening dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met woorden zoals «kwaadaardig», «racistisch» geen blijk geven van een objectieve mening over de vervolging van de heer Wilders? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat de zinssnede «Ik zou dit aan de rechter overlaten en zo min mogelijk beperkingen aanbrengen in hetgeen je voorlegt aan de rechter» niet anders dan als een advies van ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over de wijze van vervolging van de heer Wilders kan worden gelezen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het niet aan ambtenaren is dergelijke adviezen aan het OM te geven? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat de opmerking van een topambtenaar: «Krijgen we het requisitoir vooraf, zoals in de zaak-Martijn? Dat zou ik verstandig vinden, dat kunnen jij en X «meelezen» en waar nuttig opmerkingen doorgeven» blijk geeft dat ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich inhoudelijk bemoeiden met de wijze waarop het OM de heer Wilders moest vervolgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit gezien de gewenste onafhankelijkheid van het OM geen pas geeft? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Deelt u de mening dat uit het bericht en de achterliggende documenten over het meedenken van ambtenaren met het OM het beeld ontstaat dat het departement ten minste invloed op het OM meent te moeten hebben? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het OM als onafhankelijk instituut op afstand van het departement behoort te staan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak komt het voor dat, behalve in de zaak tegen de stichting Martijn en de heer Wilders, er contacten zijn tussen ambtenaren en het OM over een in voorbereiding zijnde of nog lopende strafzaak? Was is de aard en omvang van die contacten en waarom zijn die nodig?
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 10 op de Kamervragen welke zijn beantwoord op 5 september jl.3 en naar mijn antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 30 november 20184 merk ik op dat het College van procureurs-generaal verplicht is de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Wat gaat u doen om te waarborgen dat de contacten tussen u en ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het OM geen aantasting van de onafhankelijkheid van het OM vormen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders.
Hoe verklaart u de neiging van ambtenaren van uw departement om alles te willen controleren? Bent u hier gelukkig mee? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen naast mensen met een psychische aandoening ook mensen weigeren met een hartaandoening, kanker of andere ziekten, of omdat mensen bepaalde medicijnen gebruiken?
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen ook mensen weigeren die gezond zijn, maar ooit ziek zijn geweest?
Bent u ervan op de hoogte dat ook uitvaartverzekeringen worden geweigerd voor baby’s die bij geboorte niet gezond zijn?
Bent u ervan op de hoogte dat bepaalde uitvaartverzekeringen soms mensen met de in vraag 1 tot en met 3 genoemde problemen wel accepteren, maar alleen tegen een veel hogere premie of zelfs een dubbeltarief rekenen?
Mensen met gezondheidsproblemen of een psychische aandoening kunnen in veel gevallen wel zonder premieopslag verzekerd worden. Sommige uitvaartverzekeraars maken het mogelijk om een kind mee te verzekeren met ouders, ongeacht de gezondheidstoestand van het kind. Het is mij bekend dat uitvaartverzekeraars criteria hanteren op basis waarvan mensen met een verhoogd sterfterisico worden geweigerd of een hogere premie krijgen opgelegd. Deze criteria kunnen verschillen per verzekeraar. In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. In algemene zin geldt dat verzekeraars een risico dekken als er sprake is van een potentieel onzeker voorval en de premie afstemmen op de kans dat en de verwachte termijn waarbinnen dat voorval zich voordoet. Ook uitvaartverzekeraars werken op deze wijze. Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen hierboven (2019Z16530) vind ik het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Deelt u de opvatting dat dit soort weigeringsgronden voor uitvaartverzekeraars niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Mogelijke belangenverstrengeling door de overstap van de directeur van de Europese Bankenautoriteit (EBA) naar een financiële lobbyclub |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Top EU regulator Farkas to head banking lobbying group AFME»1? Erkent u dat bestuurders en hooggeplaatste functionarissen bij een financiële toezichthouder, zoals de Europese Bankenautoriteit (EBA), vrij moeten zijn van belangenverstrengeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik heb kennisgenomen van dat artikel. Het staat voorop dat voor elke overheidsinstelling integriteit de norm is; belangenverstrengeling is uit den boze, en ook de schijn van belangenverstrengeling dient te worden vermeden. Voor (financiële) toezichthouders is dit onlosmakelijk verbonden met het principe van onafhankelijk toezicht. Ik heb eerder aangegeven dat het goed is om in gesprek te zijn met stakeholders, mits dit op gepaste afstand gebeurt.2 Hierdoor weet de EBA bijvoorbeeld wat er leeft onder haar stakeholders en wordt haar werk meer zichtbaar. Uiteraard is van belang dat de EBA zich in de uitvoering van haar taken niet door het contact met stakeholders laat beïnvloeden. Om (de schijn van) belangenverstrengeling tegen te gaan voert de EBA een actief integriteitsbeleid3 en is zij transparant over het contact met stakeholders4.
Wat vindt u ervan dat de directeur van de EBA overstapt naar de Association for Financial Markets in Europe (AFME), die voor haar leden, zoals Blackrock, Goldman Sachs, ABN Amro, HSBC en vele andere financiële instellingen, beleggers en banken, lobbyt voor een Europese Bankenunie en Kapitaalmarktunie? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Ik hecht eraan dat er regels zijn om ethisch gedrag en integriteit te waarborgen. Voor personeel bij de EBA, met inbegrip van de uitvoerend directeur, gelden dezelfde regels als voor EU-ambtenaren.7 Dat betekent in de eerste plaats dat zij gebonden zijn aan het beroepsgeheim waarvan nadrukkelijk is bepaald dat dit ook na beëindiging van het dienstverband blijft gelden.
Daarnaast geldt er een afkoelingsperiode van twee jaar waarin zij na hun vertrek, voordat zij een nieuwe functie aanvaarden, hun voormalige werkgever moeten informeren, die kan besluiten om de voorgenomen werkzaamheden te verbieden of om aan de uitoefening ervan voorwaarden te stellen.8
Bij de aankondiging van zijn vertrek heeft de EBA naar buiten gebracht dat de heer Farkas gedurende twee jaar na zijn vertrek zich niet mag bezighouden met lobbywerk bij de EBA of uit hoofde van zijn nieuwe functie contact mag hebben met personeel van de EBA.9 Bovendien mag hij gedurende anderhalf jaar na zijn vertrek de leden van de AFME niet adviseren of anderszins bijdragen aan de activiteiten van die organisatie als het gaat om onderwerpen die verband houden met zijn werk bij de EBA. In aanvulling hierop is Farkas» takenpakket bij de EBA aangepast: hij heeft niet langer bemoeienis met de kerntaken van de EBA maar uitsluitend nog met operationele aangelegenheden, en in de laatste drie maanden voor zijn vertrek op 31 januari 2020 wordt hij van zijn taken ontheven.
Erkent u dat het voor de lobbyorganisatie AFME en haar leden een uitgelezen kans is om informatie te krijgen over hoe er toezicht wordt gehouden op de financiële instellingen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is gegarandeerd dat (gevoelige) beleidsinformatie die de oud-directeur van de toezichthouder heeft niet bij de financiële instellingen terechtkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het de spuigaten uitloopt met hooggeplaatste functionarissen en politici die een (lucratieve) overstap maken naar de financiële sector? Zo neen, waarom niet?4
Op 1 februari 2018 is een nieuwe gedragscode voor eurocommissarissen in werking getreden. Deze gedragscode zorgt voor duidelijkere regels, hogere ethische normen en meer transparantie. Zo is de afkoelingsperiode voor voormalige commissarissen verlengd en wordt de commissie bij de toepassing van de gedragscode bijgestaan door een nieuw en daadkrachtiger onafhankelijk ethisch comité. De aanscherping volgde op een aantal incidenten rondom voormalige leden van de commissie-Barroso II die voor ophef zorgden. De komende periode, na het vertrek van de commissie-Juncker, zal een test worden voor de robuustheid van de nieuwe gedragscode.
Op basis van deze nieuwe gedragscode geldt voor voormalige commissarissen een afkoelingsperiode van twee jaar (drie jaar voor de voormalige Commissievoorzitter). Gedurende deze periode moeten zij beroepsactiviteiten die zij voornemens zijn te vervullen, melden bij de Commissie. Als het gaat om een functie die verband houdt met hun voormalige beleidsterrein, kan de Commissie haar goedkeuring pas verlenen na raadpleging van het ethisch comité. Deze besluiten en de adviezen van het comité worden openbaar gemaakt. Daarnaast gelden er beperkingen voor bepaalde activiteiten, zoals lobbyen bij leden of personeel van de Commissie voor onderwerpen die tot hun portefeuille behoorden. Deze regels zijn vergelijkbaar met het Nederlandse kabinetsbeleid inzake afkoelingsperiodes en lobby van bewindspersonen.12
In bovenstaande antwoorden schreef ik al wat de afkoelingsperiode voor voormalige EU-ambtenaren behelst.
Hoe gaat u voorkomen dat straks allerlei oud-eurocommissarissen overstappen naar de financiële sector? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid actief te pleiten voor een zogenaamde afkoelperiode voor EU-ambtenaren en commissarissen zodat ze niet met recente kennis bij de financiële sector aan de slag kunnen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom is ABN Amro – dat grotendeels in handen is van de Nederlandse overheid – lid van de AFME? Welke strategische redenen liggen hieraan ten grondslag?
ABN AMRO heeft bij mij aangegeven dat dergelijke lidmaatschappen, net zoals bijvoorbeeld het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Banken, voor haar van belang zijn om informatie en kennis uit te wisselen en tevens dienen om, voor zover juridisch mogelijk en toegestaan, gezamenlijke standpunten te formuleren.
Wat kost een lidmaatschap van de AFME per jaar?
De website van AFME vermeldt dat de kosten van een lidmaatschap tenminste 5.000 Britse pond bedragen.13 Additionele kosten zijn afhankelijk van de specifieke diensten die een financiële instelling afneemt en de omvang van de instelling. Ik heb daar geen inzicht in.
Hoe vaak heeft de AFME voor haar leden lobbyactiviteiten bij de Europese Commissie en de Eurogroep? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Op de website www.integritywatch.eu van Transparency International, die een overzicht geeft van het transparantieregister van de Commissie, blijkt dat AFME sinds december 2014 veertig maal commissarissen of leden van de kabinetten van de commissarissen heeft bezocht. Contacten rondom de Eurogroep zijn mij niet bekend.
Heeft u, uw ministerie of de Franse Minister van Financiën over de vorming van de taskforce Kapitaalmarktunie contact gehad met AFME?6
In mijn brief van 16 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het initiatief dat ik samen met mijn Duitse en Franse collega’s heb genomen voor een werkgroep die aanbevelingen zal doen voor de toekomst van de kapitaalmarktunie.15 Naar aanleiding van deze aankondiging hebben verschillende partijen contact opgenomen met mijn departement, waaronder AFME. Aan deze partijen is desgewenst de achtergrond van het initiatief geschetst. Daarbij is aangegeven dat partijen hun eventuele input kunnen meegeven aan de werkgroep.
In mijn brief van 11 juni jl. schreef ik uw Kamer dat ik mevrouw Corien Wortmann-Kool, bestuursvoorzitter van Pensioenfonds ABP, bereid had gevonden om deel te nemen aan deze werkgroep. Van Franse zijde neemt de heer Fabrice Demarigny, voorzitter van het bestuur van het European Capital Markets Institute en partner bij Mazars Scrl, deel aan de werkgroep.16 Ik ben er niet mee bekend of de Franse Minister van Financiën over de vorming van de werkgroep contact heeft gehad met AFME.
De werkgroep heeft met verschillende stakeholders gesproken en biedt de mogelijkheid om bijdragen te leveren via de website van de werkgroep https://nextcmu.eu/ waarop een openbaar consultatiedocument is gepubliceerd.17
Wie neemt er vanuit De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en/of het ministerie deel aan de komende bijeenkomst van 11, 12, 13 september 2019, te Helsinki, van lobbyclub Eurofi?7
Op de Eurofi-bijeenkomst in Helsinki was een aantal vertegenwoordigers van DNB, de AFM en het Ministerie van Financiën aanwezig. Eurofi houdt op haar website bij wie er spreken en wie deelnemen aan panels. Het overzicht van de bijeenkomst van 11, 12 en 13 september jl. is via deze link te raadplegen: http://www.eurofi.net/wp-content/uploads/2019/09/EUROFI-FI-HELSINKI-Attendees.pdf.
Valt het u ook op dat de leden van de AFME veelal ook lid zijn van Eurofi? Hoeveel lobbyclubs heeft de financiële sector om de Brusselse besluitvorming te beïnvloeden?8
De leden van AFME zijn instellingen die actief zijn op de kapitaalmarkten, de leden van Eurofi zijn instellingen die actief zijn in de financiële dienstverlening.
Dat er overlap bestaat tussen het ledenbestand van AFME en Eurofi is een logisch gevolg. Op het ministerie wordt geen overzicht bijgehouden van organisaties die de belangen van de financiële sector in Brussel behartigen.
De inperking van vrijheden in Brazilie onder president Bolsonaro |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rio Mayor Orders Censorship of Comic Book at Rio de Janeiro Book Biennial»?1
Ja.
Hoe vindt u het dat een stripboek waarin twee zoenende jongens worden afgebeeld, wordt gecensureerd?
Blijkens persberichten heeft de burgemeester van Rio de Janeiro aan de organisatoren van een boekenfestival in die stad opdracht gegeven een stripboek van de beurs te verwijderen omdat het een tekening bevat van twee zoenende jongens. De organisatie van, en deelnemers aan, het boekenfestival hebben hier afwijzend op gereageerd en ook vanuit de Braziliaanse samenleving is een scherpe reactie gekomen tegen dit besluit. Daags na het besluit van de burgemeester werd dat onconstitutioneel verklaard door het Braziliaanse Hooggerechtshof, dat oordeelde dat vrijheid van meningsuiting een essentieel onderdeel is van een democratie.
Maakt u zich ook zorgen over de aanvallen op culturele, seksuele en democratische vrijheden in Brazilië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Hoewel de relevante wetgeving in Brazilië niet is veranderd sinds het aantreden van president Bolsonaro, is het discours van de Braziliaanse federale regering t.a.v. de genoemde vrijheden minder liberaal geworden. Het lijkt erop dat in sommige gevallen andere overheidsinstanties, zoals in dit geval het gemeentebestuur van Rio de Janeiro, dit discours overnemen en maatregelen treffen tegen uitingen die voorheen getolereerd zouden worden.
Overigens moet worden geconstateerd dat het onderhavige geval ook aantoont dat de Braziliaanse rechtstaat goed functioneert.
Hebt u uw zorgen hieromtrent geuit aan uw Braziliaanse ambtsgenoot? Zo ja, wanneer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland brengt zijn zorgen over de mensenrechtensituatie in bredere zin bij alle in aanmerking komende gelegenheden over aan de Braziliaanse autoriteiten. Hierbij komen de vrijheid van meningsuiting en de gelijke rechten van LHBTI’s uiteraard aan bod. Ook in overleg met EU-partners is dit een terugkerend thema. Ook wordt actief ingezet op «zichtbare» ondersteuning van genoemde vrijheden, o.a. door het organiseren van activiteiten met en voor de LGBTI-gemeenschap, deelname aan Gay Prides en financiering van een She Decides-project van het bevolkingsfonds van de Verenigde Naties (UNFPA), ter ondersteuning van seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen en meisjes in Brazilië.
Deelt u de mening dat sinds het aantreden van president Bolsonaro de mensenrechten in Brazilië onder druk zijn komen te staan?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bereid om met uw Braziliaanse ambtsgenoot in gesprek te gaan over de mensenrechtensituatie in Brazilië?
Ja. Mensenrechten vormen een vast onderdeel van gesprekken met de Braziliaanse autoriteiten.
Hebt u uw zorgen over de situatie in Brazilië onder de aandacht gebracht binnen de EU?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
De uitzending van De Monitor over ICT in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over ICT in de zorg? Hoe erg is het volgens u dat de twee partijen die systemen ontwikkelen om gegevens in de zorg uit te wisselen, Epic en Chipsoft, zoveel macht hebben?
Er zijn meerdere partijen die uitwisseling in de zorg mogelijk (kunnen) maken. Ik ben op de hoogte van de markt voor ziekenhuis EPD leveranciers (= Elektronisch Patiëntendossier; verwijzend naar een centraal informatiesysteem voor patiëntendossiers in een ziekenhuis). Deze markt wordt inderdaad gekenmerkt door een beperkt aantal aanbieders en alternatieven.
Op dit moment bekijk ik samen met het zorgveld hoe ik kan ondersteunen bij het bundelen van krachten in de onderhandelingen met de EPD leveranciers. Het doel hiervan is om gemeenschappelijke wensenlijsten op te stellen (voor doorontwikkeling en innovatie), beter passende en open systemen te krijgen, gewenste veranderingen sneller door te laten voeren en betere prijsonderhandelingen te kunnen doen. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is de onafhankelijke toezichthouder. De ACM ziet op grond van de Mededingingswet erop toe dat bedrijven eerlijk met elkaar concurreren en treedt onder meer op tegen bedrijven die hun machtspositie misbruiken. Bedrijven kunnen bij de ACM terecht met hun signalen over mogelijk oneerlijke concurrentie. Het is de rol van de ACM om te oordelen over of in te grijpen op eventueel verstoorde markten. De ACM heeft mij laten weten in gesprek te gaan met de zorgsector over de mogelijkheden en risico’s van voorgenomen samenwerkingen tussen zorgaanbieders bij de inkoop van ICT.
Wat is uw oordeel over bedrijven in de zorg die extreem veel geld verdienen terwijl medici steen en been klagen over wat ze doen?
Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT-producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Bedrijven mogen een eerlijke prijs vragen voor het leveren van hun producten of diensten, er mag geen sprake zijn van misbruik van een economische machtpositie. Ik neem signalen over hoge winsten van ICT leveranciers die actief zijn in de gezondheidszorg serieus. In mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 133) heb ik u reeds mijn standpunt over winstuitkering in de zorg medegedeeld. Hetzelfde standpunt heb ik in relatie tot winsten van ICT leveranciers actief in de zorg.
Bij deze maatschappelijke verantwoordelijkheid horen ook de juiste bekostigingsmodellen (met zoveel mogelijk vermijding van bijvoorbeeld perverse prikkels die uitwisseling in de weg staan; zoals kosten per uitwisseling) en transparantie van onder andere ontwikkelkosten en prijsopbouw. In dat kader vind ik het onwenselijk dat ICT-leveranciers bijvoorbeeld niet aan dezelfde transparantieverplichtingen dienen te voldoen als de sector waarvoor ze werken.
Wat is uw reactie op het bericht in de uitzending dat een grote ICT-leverancier ziekenhuizen en hun personeel totaal onder controle heeft en alleen helpt voor geld terwijl ze de uitwisseling van patiëntengegevens ophouden? Vindt u dit acceptabel?
Ziekenhuizen en ander zorgverleners zijn vrij in de keuze voor systemen waarmee zij patiëntgegevens verwerken. Het is aan zorgpartijen zelf om met ICT leveranciers te onderhandelen over de juiste prijzen en eisen. Tegelijkertijd vind ik het ook van belang dat informatie goed uitgewisseld kan worden. In december 2018 heb ik daarom aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van gegevensuitwisseling, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166).
Digitalisering van gegevensuitwisseling is een behoorlijke uitdaging. Er zijn tekortkomingen in taal en techniek. Zo spreken alle betrokken beroepsgroepen hun eigen taal en die moet op elkaar worden afgestemd in alle mogelijke gegevensuitwisselingen. Daarnaast zijn er ook heel veel technische standaarden (die voor beelden bijvoorbeeld anders zijn dan voor documenten) en is er niet in elke regio al een infrastructuur voor elektronische uitwisseling. In mijn brief over elektronische gegevensuitwisseling van 12 juli jl. heb ik aangegeven gedetailleerde technische eisen aan ICT-producten te stellen op het gebied van eenheid van taal en techniek en aangekondigd leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden door dit via certificering af te dwingen. VWS voert zo actief beleid op het open maken van systemen. Deze wettelijk verplichte technische standaarden voor infrastructuren en gegevensuitwisseling maken dat de markt open wordt gemaakt voor andere aanbieders die voldoen aan deze eisen. Dit moet leiden tot meer innovatie, nieuwe toetreders en meer transparantie in de markt en draagt daardoor bij aan een beter functionerende markt.
Hebben ICT-bedrijven volgens u een belang bij (het verlenen van) goede zorg en een goede informatie-uitwisseling of bent u van mening dat de belangen van deze bedrijven ergens anders liggen, bijvoorbeeld bij het verdienen van veel geld?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er eigenlijk van dat allerlei partijen in de zorg met verschillende systemen werken die onderling niet goed met elkaar samen kunnen werken waardoor zorgverleners in de uitwisseling van gegevens op allerlei barrières stuiten? Hoe kan het bijvoorbeeld dat zelfs ziekenhuizen die gebruik maken van dezelfde ICT-systemen van dezelfde leverancier onderling geen informatie uit kunnen wisselen? Vindt u dit ook onwenselijk en onbegrijpelijk? Hoe kan het dat de systemen helemaal niet zijn afgestemd op hoe artsen werken? Waarom zijn de systemen niet ontworpen vanuit de gebruikers, namelijk de patiënt en zorgverlener?
Een technische koppeling (eenheid van techniek) is slechts een van de onderdelen die nodig is voor goede gegevensuitwisseling. Zo ook afspraken over proces, dossiervoering en taal. Ziekenhuizen en andere zorgverleners hebben zelf systemen geselecteerd waarmee zij patiëntgegevens voor eigen gebruik opslaan. Lange tijd zijn deze systemen aangepast op de eisen en wensen van de individuele zorginstellingen, passend bij hun eigen proces. Ook EPD’s van dezelfde leverancier bij verschillende ziekenhuizen kunnen hierdoor fors verschillen qua inrichting. Ook hierom ondersteun ik (zoals in mijn antwoord op vraag 1 al gesteld) het zorgveld bij het bundelen van gemeenschappelijke inrichtingseisen en wensen.
Ziekenhuizen werken nou eenmaal met verschillende informatiesystemen, maar dat die niet of moeilijk met elkaar kunnen communiceren vind ik niet wenselijk. Daarom heb ik in december 2018 aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van gegevensuitwisseling en aangekondigd leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166).
Deelt u de mening dat de zorg soms suboptimaal is en daarmee ook beter zou kunnen als de ICT-systemen beter zouden werken en uitwisseling van informatie makkelijker wordt?
Een veilige en goed werkende elektronische uitwisseling van gegevens kan zorgen voor een efficiënter en effectiever zorgproces. Zorgverleners beschikken te vaak niet over de informatie die ze nodig hebben en zijn teveel tijd kwijt met faxen of het op DVD branden van gegevens. Mensen moeten te vaak opnieuw hun verhaal vertellen terwijl ze denken «dokter dat weet u toch wel». Ik vind daarom dat digitaal het nieuwe normaal moet worden en ik ga – zoals ik hierboven schreef – in concrete stappen elektronische gegevensuitwisseling wettelijk verplicht stellen.
Hoeveel tijd kost het zorgverleners op dit moment om alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar te krijgen? Kunt u hiervan een inschatting maken?
De wijze waarop zorgverleners op dit moment alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar krijgen, maar ook de winst die te behalen valt met betere elektronische gegevensuitwisseling, is sterk afhankelijk van de individuele patiënt, het zorgproces, de zorgverlener en casuïstiek. Er zijn helaas voorbeelden uit de praktijk te noemen waarin het zorgverleners veel tijd kost om alle benodigde gegevens over een patiënt beschikbaar te krijgen. Er is dus voldoende aanleiding dat dat snel anders moet, ter verbetering van de veiligheid van patiënten en voor de verlaging van de administratieve werklast van zorgverleners.
Erkent u dat het momenteel niet mogelijk is om over te stappen naar een ander ICT-systeem vanwege de kosten die daarmee samenhangen? Erkent u tevens dat ICT-leveranciers misbruik maken van die positie?
De implementatie van een groot en belangrijk ICT systeem in een zorginstelling (zoals een EPD), gaat gepaard met hoge kosten en een grote impact voor een organisatie. Het wisselen van EPD is voor een ziekenhuis een risicovol, complex en kostbaar traject. Bij het overstappen dienen ziekenhuizen te investeren in nieuwe apparatuur, voorzieningen, training van medewerkers, adviseurs en verlies aan productie. Toch stappen in de praktijk ziekenhuizen over naar een andere EPD-leverancier.
Ik wil elementen die nu het overstappen hinderen, zoveel mogelijk wegnemen. Dit doe ik bijvoorbeeld door (in de aanpak van het Programma elektronische gegevensuitwisseling) het in wet en normen gaan afdwingen van open systemen en door het doorvoeren van standaardisatie, zodat gegevens ook door andere systemen te gebruiken zijn. Zo kan er een markt ontstaan, doordat de informatie niet langer opgesloten zit in een enkel systeem en ook overstappen technisch eenvoudiger kan dan nu.
Ik omarm dan ook het initiatief vanuit het bedrijfsleven en de zorgsector, samen met VNO-NCW; het Manifest «Samen Vooruit». De ondertekenaars hiervan spreken steun uit voor de wettelijke verplichting van digitale gegevensuitwisseling, open systemen en open infrastructuren.
Klopt het dat de bereikbaarheid van de ICT-leveranciers na implementatie vaak te wensen over laat?
De mate van ondersteuning na implementatie is onderwerp van gesprek tussen zorginstelling en aanbieder en wordt onderhandeld en contractueel vastgelegd, zo laten zorgpartijen mij weten.
Deelt u de mening dat de winst van de ICT-leveranciers omgezet zou moeten worden in betere functionaliteit, ook aangezien het hier gaat om publiek geld? Vindt u de 45% netto winst van Chipsoft te verdedigen als een betere functionaliteit geen prioriteit is voor het bedrijf?
Een optimale inzet van ICT-systemen is een combinatie van openheid van dat systeem, functionaliteit maar zeker ook inpassing in het werkproces van de eindgebruiker. De zorg heeft dus goede ICT leveranciers nodig om haar zorgverlening te ondersteunen. Het is aan zorgpartijen zelf om de juiste ICT producten tegen de juiste prijzen in te kopen. Of de geleverde dienstverlening in verhouding staat tot de kosten, is aan de klant van de diensten om te beoordelen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, komen mijn standpunt over winsten van ICT leveranciers actief in de zorg, overeen met de eerder in mijn brief van 9 juli jl. (Kamerstuk 35 000-XVI, nr. 133) genoemde standpunten.
Bent u op de hoogte van de winst die Epic de afgelopen jaren heeft gemaakt? Zo ja, wat is deze winst? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Bent u van mening dat aangezien de ICT-systemen voor informatie-uitwisseling een belangrijk onderdeel zijn van een goede zorgverlening een dergelijk gegeven, als de gemaakte winst, transparant moet zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u de gemaakte winst van vele miljoenen in verhouding staan met de geleverde prestaties? Bent u van mening dat slecht ontworpen informatie-uitwisselingssystemen ten koste gaan van de gezondheid (en soms zelfs het leven) van mensen en de kosten van de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 10.
Wat gaat u doen om de informatie-uitwisseling tussen zorgverleners te verbeteren en wanneer kunnen zorgverleners effect verwachten?
Ik vind het van groot belang dat informatie tussen zorgverleners op een goede en veilige manier wordt uitgewisseld. In december 2018 heb ik daarom al aangekondigd regie te nemen op het versnellen van de totstandkoming van elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, onder anderen door het wettelijke verplicht stellen van elektronische gegevensuitwisseling (Kamerstuk 27 529, nr.166). Ik heb in december 2018 ook mijn voornemen uitgesproken leveranciers van ICT-systemen hieraan te gaan binden. In mijn brief van 12 juli jl. (Kamerstuk 27 529, nr. 189) heb ik aangegeven dit te doen door gedetailleerde technische eisen aan ICT-producten te stellen op het gebied van eenheid van taal en techniek. Dit zal ik vervolgens via normering en certificering af dwingen. In 2020 dien ik daarom een wetsvoorstel in waarmee ik stapsgewijs elektronische gegevensuitwisseling verplicht zal stellen. De laatste jaren heb ik door versnellingsprogramma’s de informatie-uitwisseling tussen patiënt en professional bevordert (VIPP ziekenhuizen en VIPP voor overige medisch specialistische instellingen). In de nieuwe VIPP regeling voor instellingen voor medisch specialistische zorg wordt ook de uitwisseling tussen instellingen onderling gestimuleerd. Ik verwacht deze regeling eind dit jaar te publiceren.
Bent u bekend met het bericht «Multicultureel Netwerk Defensie (MND) viert jubileum»?1
Ja
Kunt u aangeven op welke wijze Defensie het MND ondersteunt? Kunt u ook aangeven waaruit deze ondersteuning bestaat en welke bedragen en voorwaarden hiermee zijn gemoeid? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid?
De ondersteuning aan het MND valt in het kader van een bredere ondersteuning aan de diversiteitsnetwerken van Defensie. In mijn brief over de Opbrengsten Programma Behoud en Werving (Kamerstuk 34 919 X, nr. 38 van 15 mei 2019) geef ik inzicht in de financiële middelen die beschikbaar zijn voor de bevordering van diversiteit- en inclusiviteit.
Kunt u aangeven waaruit de samenwerking tussen Defensie en het MND bestaat? Kunt u ook limitatief aangeven welke aanbevelingen en adviezen het MND heeft gedaan en tot welke stappen dit heeft geleid? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit met uw belofte tot meer openheid?
De samenwerking tussen Defensie en het MND bestaat o.a. uit het geven van advies en het deelnemen aan relevante bijeenkomsten. Zoals ook in het bericht is aangegeven, heeft het MND bijvoorbeeld geadviseerd om militairen met een Antilliaanse achtergrond in te zetten bij de noodhulp na orkaan Irma. Daarnaast is het MND betrokken op het terrein van werving zoals bijvoorbeeld tijdens het jaarlijkse Kwaku-festival. Dergelijke adviezen zijn niet geformaliseerd en het is ook niet mijn voornemen om dit in de toekomst te formaliseren. Een limitatieve opsomming is daarom niet te geven. Volledigheidshalve vermeld ik dat de samenwerking met de diversiteitsnetwerken van Defensie, gebaseerd is op afspraken die gelden voor ieder netwerk. De invulling van de adviesrol is overigens aan de netwerken zelf.
Bewijst de opmerking «De krijgsmacht draait op teams. En sterke teams zijn divers.» dat Defensie een diversiteitsbeleid voert, waarin diversiteit prevaleert boven kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Diversiteit draagt bij aan de kwaliteit. Defensie bevordert diversiteit en kwaliteit is daarbij het leidende principe. Van prevaleren van diversiteit boven kwaliteit is geen sprake.
Vindt u het niet beschamend dat Defensie wel intensief samenwerkt met het MND, terwijl initiatieven voor defensieslachtoffers en veteranen (zoals bijv. NLPoms, KOVOM en KNIL) aan hun lot worden overgelaten? Betekent dit dat diversiteit prevaleert boven de zorg voor defensieslachtoffers en veteranen? Zo nee, waarom niet?
Bij Defensie wordt er veel aandacht besteed aan slachtoffers en veteranen. De zorg voor veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers is solide belegd bij het Veteraneninstituut en het Veteranenloket. Via dit stelsel biedt Defensie dienstverlening aan Nederlandse veteranen, dienstslachtoffers en hun gezinsleden. Voor details over het veteranenbeleid verwijs ik u graag naar de jaarlijkse Veteranennota (Kamerstuk 30 139, nr. 218 van 11 juni 2019). Meer specifiek waar het de nazorg voor medewerkers van de zogenaamde POMS-locaties betreft, verwijs ik u naar mijn brief over chroom-6 van 4 juli 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 147)
Daarnaast is het nodig diversiteit en inclusiviteit te bevorderen. Dit omdat het bijdraagt aan de kwaliteit van onze inzet. Zie voor de aanpak mijn beleidsbrief van 11 oktober 2018 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 12). Kortom, voor beide zaken is aandacht.
Kunt u de gestelde vragen tijdig en afzonderlijk van elkaar beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Zuid- en Oost-Europeanen die omgeschoold worden voor de Nederlandse zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Zuid- en Oost-Europeanen worden omgeschoold voor de Nederlandse zorg?1
De afweging om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen is aan zorginstellingen. Ik zie het werven van personeel uit het buitenland niet als een structurele oplossing voor personeelstekorten in zorg en welzijn. Het staat zorginstellingen evenwel vrij om buitenlandse zorgverleners in dienst te nemen, mits die aan alle vereisten voldoen. Voor EU-onderdanen geldt uiteraard het principe van vrij verkeer. Daarnaast kent de Wet BIG een erkenningsystematiek voor diploma’s waarmee BIG-registratie versneld kan plaatsvinden. Beheersing van de Nederlandse taal is een belangrijke voorwaarde.
Wat vindt u ervan dat organisaties zoals de European Multi Talent Group (EMTG) personeel rekruteren voor de Nederlandse zorg? Zijn er meer organisaties die personeel voor de Nederlandse zorg rekruteren? Kunt u hier een overzicht van sturen?
Ik vind het van belang dat het inschakelen van zorgpersoneel uit het buitenland door Nederlandse zorgorganisaties gebeurt binnen de geldende regelgeving voor het vrij verkeer van personen en de kwaliteit van zorg (zie ook het antwoord op vraag2. Er is geen compleet beeld van de mate waarin zorginstellingen buitenlandse zorgverleners naar Nederland willen halen, maar we ontvangen met enige regelmaat signalen over (kleine) individuele initiatieven. Daarnaast is bekend dat het aandeel buitenlandse verpleegkundigen relatief klein is in Nederland. Van de 192.633 verpleegkundigen die ingeschreven staan in het BIG-register komen er 2.476 uit het buitenland3 (waarvan 1.595 met een diploma uit een EER-land).
Is u bekend hoeveel en welke zorgorganisaties (actief) gebruik maken van bureaus zoals EMTG om zorgpersoneel uit het buitenland te kunnen aannemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend hoeveel geld Nederlandse zorgorganisaties aan bureaus zoals EMTG voor buitenlands zorgpersoneel betalen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Worden risico’s genomen met buitenlands zorgpersoneel die de taal niet compleet vaardig zijn, bijvoorbeeld bij medicatieverstrekking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kwaliteit van zorg en veiligheid van de patiënt staan voor mij voorop. Ik hecht er groot belang aan dat zorgverleners die in Nederland zelfstandig aan de slag gaan, voldoen aan alle vereisten die de Wet BIG stelt. Om in aanmerking te komen voor BIG-registratie moeten buitenlandse zorgverleners een bewijs van Nederlandse taalvaardigheid op het juiste niveau kunnen overleggen. Voor alle buitenlandse zorgverleners geldt dat zij de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen.
Vindt u het zorgelijk dat zorgverleners uit Spanje worden gehaald om de tekorten aan zorgpersoneel in Nederland op te lossen, terwijl in Spanje een tekort is van 131.000 verpleegkundigen? Deelt u de mening dat we niet moeten inzetten op zorgpersoneel uit het buitenland, maar nog meer inzet moeten plegen op het behouden en werven van zorgpersoneel uit Nederland zelf? Welke aanvullende maatregelen gaat u treffen?
Het relatieve kleine aandeel van buitenlandse verpleegkundigen is een indicatie dat het aantrekken van mensen uit andere lidstaten niet veel voorkomt. Ik ben het met u eens dat voor het oplossen van personeelstekorten het veel belangrijker is om in te zetten op het werven en behoud van zorgpersoneel. Dit is precies waar we met het actieprogramma Werken in de Zorg op inzetten. Ik heb u dit voorjaar geïnformeerd over de voortgang4. Dit najaar doe ik dit opnieuw.
Het bericht ‘Polen sleept kritische juristen voor de rechter’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de beantwoording van de schriftelijke vragen over het bericht «Polen sleept kritische juristen voor de rechter», ingezonden op 21 juni 2019?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 2, waarin gevraagd werd hoe u het bericht duidt dat de Poolse regering kritische academici, bijvoorbeeld de hoogleraar Wojciech Sadurski, voor de rechter sleept (zoals genoemd in aangehaald artikel van Euractiv) en waarop u antwoordde dat het Poolse Ministerie van Justitie deze aanklacht heeft afgezien?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 5 en 7 dat u het niet opportuun achtte deze specifieke casus op te brengen in de Raad Algemene Zaken, omdat de aanklacht was ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarop u uw antwoorden baseerde, waarin u de indruk wekt dat er geen procedures meer lopen tegen academici in Polen vanwege kritiek op de door Recht en Rechtvaardigheid (PiS) geleide regering zoals tegen de genoemde hoogleraar Wojciech Sadurski?
Klopt het dat u zich alleen baseerde op een enkele zaak tegen zes Poolse academici die inderdaad is ingetrokken, maar dat u andere lopende zaken tegen academici vanwege het bekritiseren van de regering (zoals Wojciech Sadurski) niet heeft meegenomen in uw antwoord, ondanks dat deze hoogleraar specifiek is genoemd in de schriftelijke vragen?
Bent u het ermee eens dat u met het antwoord op vraag 2, 5 en 7 de indruk wekt dat er geen aanklachten meer lopen tegen academici vanwege het bekritiseren van de regering en dat dit feitelijk onjuist is, aangezien er nog steeds drie zaken lopen tegen professor Wojciech Sadurski, zoals hij zelf ook aangaf in zijn tweet van 25 augustus 2019?3
In hoeverre heeft het Nederlandse kabinet voldoende zicht op de realiteit in Polen als het gaat om het vervolgen van kritische academici en intellectuelen vanwege hun kritiek op de regering in Polen en het heersende klimaat als het gaat over de vrijheid van meningsuiting?
Wat is uw reactie op het feit dat er nog steeds rechtszaken lopen tegen academici vanwege hun kritiek op de PiS-regering in Polen en daarmee vrijheid van meningsuiting onder druk staat? Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting een hoeksteen is van de democratische rechtsstaat en daarom te allen tijde gewaarborgd dient te worden?
Bent u bereid, nu duidelijk is dat er in Polen nog steeds wel degelijk academici vervolgd worden vanwege hun kritiek op de PiS-regering, dit in Europees verband in de Raad Algemene Zaken en in bilaterale contacten met uw Poolse collega aan te kaarten en de Kamer te informeren over de reactie van de Poolse autoriteiten?
De uitrol van 5G |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hoe veilig is het nieuwe 5G-netwerk»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Welke toestemming en/of vergunningen dient de rijksoverheid nog te geven voor het grootschalige gebruik van deze techniek?
De verwachting is dat 5G in eerste instantie gaat worden toegepast in de zogenaamde 700 MHz- en 3,5 GHz-frequentiebanden. De vergunningen voor het gebruik van de 700 MHz-band worden halverwege 2020 geveild. Het voornemen is om vergunningen in de 3,5 GHz-band te veilen in 2021/2022. Het is waarschijnlijk dat na het veilen van vergunningen in de 700 MHz-band de winnaars van die vergunningen de frequenties gaan gebruiken om 5G mee toe te passen.
Overigens is het de verwachting dat 5G ook zal worden toegepast in alle andere frequentiebanden waarvoor reeds vergunningen voor mobiele communicatie zijn of worden verleend. Dit betreft de 800, 900, 1800, 2100 MHz, en 2,6 GHz. De vergunningen zijn namelijk «technologieneutraal». Het staat de vergunninghouder vrij om elke technologie van zijn keuze toe te passen, zo lang hij zich maar houdt aan de vergunningvoorschriften.
Kunt u in een tijdlijn aangeven wat de planning is van de uitrol van 5G per regio?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een schatting geven van het aantal extra antennes dat er in totaal bijgeplaatst moet worden om een dekkend 5G-netwerk te implementeren (in absolute aantallen en in aantal per vierkante kilometer in stad en platteland)?
De overheid bepaalt niet waar en wanneer er 5G wordt uitgerold. 5G-netwerken worden aangelegd door private ondernemingen zoals KPN, T-Mobile, en VodafoneZiggo. Zij bepalen waar en wanneer zij investeren in de netwerkinfrastructuur die nodig is voor 5G, zoals antennes en het leggen van glasvezelkabels. De keuzes die zij hierbij maken zijn afhankelijk van de bedrijfsstrategie, die bedrijfsvertrouwelijk is. Mede hierdoor kan ik ook niet aangeven hoeveel extra antennes er bijgeplaatst moeten worden om landelijk dekkende 5G-netwerken te creëren. Het samenwerkingsverband van telecomproviders, Monet, heeft becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
Deelt u de mening dat het verwijderen van bomen (en andere groenvoorzieningen) niet het gevolg zou mogen zijn van de uitrol van het 5G-netwerk? Zo nee, waarom niet?
Bossen en andere houtopstanden vormen een uniek natuurtype. Naast de klassieke functies van natuur, landschap, productie in de vorm van houtoogst, behoud van cultureel erfgoed en recreatie, wordt de afgelopen decennia steeds meer belang gehecht aan andere functies van houtopstanden, zoals het vastleggen van kooldioxide, het leveren van ecosysteemdiensten als het bergen en bufferen van water, het dempen van grote temperatuurschommelingen in en nabij stedelijke gebieden, het filteren van fijnstof en het bijdragen aan het kwaliteit van het leven en aan een aangename leefomgeving.
Vanwege hun belangrijke functie worden houtopstanden op basis van nationaal beleid beschermd en is deze bescherming gericht op het behoud van het areaal van houtopstanden en van hun kwaliteit. Die bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming en die regels worden ongewijzigd overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving dat uitvoering geeft aan de Omgevingswet. Dat wordt geregeld via het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, dat momenteel is voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer.
Deze regels hebben uitsluitend betrekking op houtopstanden buiten de bebouwde kom. Gemeenten wijzen in hun omgevingsplan de «bebouwingscontour kap» aan. Binnen die bebouwingscontour gelden uitsluitend de in het omgevingsplan gestelde regels over de kap van bomen. Deze regels worden dus gesteld door de desbetreffende gemeente. De provincie kan bij omgevingsverordening voorschriften stellen waaraan gemeenten zich hebben te houden in hun omgevingsplan.
Buiten de bebouwde kom zijn gedeputeerde staten in de regel bevoegd gezag voor het in ontvangst nemen van meldingen en het opleggen van een kapverbod, tenzij het gaat om situaties als bedoeld in art. 1.3 van de Wet natuurbescherming waarvoor het Rijk bevoegd gezag is.
Of bomen en andere groenvoorzieningen in het kader van de uitrol van het 5G-netwerk mogen worden gekapt moet dus worden beoordeeld aan de hand van het omgevingsplan en anders is dat ter beoordeling van provincie of Rijk, waarbij het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming en in 2021 de Omgevingswet in acht moet worden genomen. Bij de beoordeling of bomen en andere groenvoorzieningen verwijderd mogen worden dient overigens niet alleen het beschermingsregime voor hout- en houtopstanden in acht te worden genomen, maar ook het beschermingsregime voor soorten in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Ook dat beschermingsregime zal per 1 januari 2021 ongewijzigd onderdeel zijn van de Omgevingswet.
Het klopt dat het gebladerte van bomen voor demping zorgt van het antennesignaal. Dat is al zo bij de frequenties die de huidige telecomnetwerken (2G, 3G en 4G) gebruiken. Een antenne-opstelpunt zal logischerwijs geplaatst worden op een plek waar de dekking optimaal is, rekening houdend met de aanwezige vegetatie en gebouwen. We hebben geen scenario’s vernomen waarbij bomen gekapt moeten worden voor de dekking van 5G. Ook het samenwerkingsverband Monet heeft aangegeven het niet als wenselijk te zien om bij de uitrol van 5G bomen en andere groenvoorzieningen te verwijderen.
Klopt het dat bomen (en andere groenvoorzieningen) in bepaalde programma’s en/of modellen worden gezien als obstakels bij de planning van 5G-netwerken waar voorheen bomen (en andere groenvoorzieningen) dat predicaat niet hadden? Zo ja, kunt u voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier worden bomen (en andere groenvoorzieningen) gezien als te verwijderen obstakels bij de planning van 5G-netwerken?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het met de toekomstige uitbreiding van de gemeentelijke bevoegdheden, als gevolg van de invoering van de Omgevingswet, mogelijk om bomen (en andere groenvoorzieningen) een andere status (juridisch of anderszins) te geven in planningsdocumenten zoals bestemmingsplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van elektromagnetische velden (EMV) op mensen en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Op 17 april jl. heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer geïnformeerd over het onderwerp 5G en gezondheid.3 Er is vanaf de komst van mobiele netwerken veel onderzoek gedaan naar mogelijke gezondheidseffecten. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat coördineert ZonMw al sinds 2006 een grootschalig onderzoeksprogramma van 16,6 miljoen euro op het gebied van hoog- en laag frequent EMV. Het programma richt zich op (1) de biologische interactie tussen blootstelling aan EMV en het menselijk lichaam; (2) epidemiologische onderzoeken naar het verband tussen blootstelling aan EMV en het optreden van gezondheidseffecten; (3) de gepercipieerde risico’s van EMV; en (4) technologische aspecten van EMV. Een van de studies uit het ZonMw-programma (COSMOS4) is verlengd tot 2023. Dit betreft een zeer groot Europees cohortonderzoek, waarin enkele honderdduizenden mensen gevolgd worden met als doel langetermijn-gezondheidseffecten te achterhalen. Daarbij wordt onder meer hun gebruik van telecommunicatiemiddelen vastgelegd en wordt hun gezondheidsstatus door de tijd heen gemeten, zodat verbanden tussen blootstelling aan EMV en gezondheid kunnen worden onderzocht. Nederland is één van de deelnemende landen. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid (Kennisplatform EMV) geeft aan dat in het geheel van alle onderzoeken er geen bewijs is dat langdurige blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten schadelijk is voor de gezondheid.5
Voor een overzicht van het specifiek in Nederland uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar het ZonMw-programma «Elektromagnetische Velden en Gezondheid».6 Op de website van ZonMw staat een overzichtspagina van onderzoek dat binnen het programma is verricht. Daar bevindt zich een publicatielijst en een overzicht. In het onderzoeksprogramma is niet specifiek naar 5G gekeken omdat 5G toen nog niet bestond. De Gezondheidsraad heeft aangegeven dat er in het verleden enkele onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van EMV op planten, dieren en natuur.
Volgens het Kennisplatform EMV concluderen wetenschappelijke adviesorganen, zoals de World Health Organization (WHO) en de Gezondheidsraad, dat in wetenschappelijke onderzoeken geen bewijzen zijn gevonden voor negatieve effecten op de gezondheid door blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten. Het Kennisplatform EMV geeft bij vragen of zorgen in de samenleving snel duidelijkheid over mogelijke gezondheidseffecten van elektromagnetische velden. In het Kennisplatform EMV werken RIVM, TNO, DNV GL, GGD GHOR Nederland, Agentschap Telecom, ZonMw en Milieu Centraal samen om wetenschap te duiden en kennis te ontsluiten voor burgers, werknemers en lagere overheden. De Gezondheidsraad heeft een adviserende functie. De Gezondheidsraad volgt de ontwikkelingen rond elektromagnetische velden en gezondheid en rapporteert daar zo nodig over.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op dieren (inclusief insecten) en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op de natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke andere (internationale) onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op respectievelijk mensen, dieren (inclusief insecten) en natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G?
Zie antwoord vraag 9.
Welke onderzoeken bestaan er om de effecten van de verwachte cumulatieve straling van 5G-netwerken op respectievelijk mensen, dieren en natuur in kaart te brengen van de naar schatting 100 en 350 cellen per vierkante kilometer die nodig zijn voor een landelijk dekkend netwerk?3
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 4 heeft het samenwerkingsverband Monet becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
De huidige blootstellingslimieten voor 3G en 4G gelden straks ook voor 5G. Met 5G moet de optelsom van alle elektromagnetische velden nog steeds onder de Europees aanbevolen blootstellingslimieten blijven. Agentschap Telecom houdt dit in de gaten en is begin 2019 gestart met de metingen bij testlocaties voor 5G-antennes. Zo kan Agentschap Telecom, voor en na de uitrol van 5G, de samenleving via metingen blijven informeren over de veldsterktes en blootstelling in Nederland. Agentschap Telecom werkt in deze voorbereiding samen met het RIVM. De eerste resultaten van metingen door Agentschap Telecom bij 5G-testlocaties zijn beschikbaar op de website van het Antennebureau en het Agentschap Telecom. De eerste resultaten wijzen erop dat de gemeten veldsterktes een factor 10 tot 20 onder de blootstellingslimieten zaten.8 Agentschap Telecom doet al metingen aan de elektromagnetische velden en ziet erop toe dat de door de EU aanbevolen blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plekken niet worden overschreden. Zowel de selectieve veldsterkte (veldsterkte van de aanwezige signalen afzonderlijk) als de cumulatieve veldsterkte (veldsterkte van alle signalen gezamenlijk) wordt gemeten door het Agentschap. In beide gevallen moeten de gemeten veldsterkten onder de limieten blijven. Om burgers zekerheid te bieden dat de EMV-blootstelling binnen de limieten blijft, worden deze limieten vastgelegd onder de Telecommunicatiewet, zoals aangekondigd in het Actieplan Digitale Connectiviteit van het kabinet.
Hoe wordt voorkomen dat, door het toegenomen aantal antennes en intensiever gebruik van frequenties, er negatieve cumulatieve effecten ontstaan voor respectievelijk mensen, dieren en natuur?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe wordt het voorzorgsbeginsel gewaarborgd dat er geen schadelijke gezondheidseffecten op mensen, dieren en natuur mogen zijn als 5G wordt ingevoerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wie is verantwoordelijk voor het voorkomen van negatieve cumulatieve effecten van EMV als gevolg van de grootschalige uitrol van 5G?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een zo volledig mogelijk internationaal overzicht verschaffen van alle 5G-normen (ICNIRP «mobile telephones» en «base station»-normen, of de voor Nederland hiervan afgeleide normen) voor mensen, dieren en natuur?
Om gezondheidsschade van sterke elektromagnetische velden te voorkomen heeft een internationale commissie, de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP), blootstellingslimieten opgesteld voor elektromagnetische velden, die ook in Nederland worden gehanteerd. Deze limieten bevatten een ruime veiligheidsmarge, die rekening houdt met kwetsbare groepen, zoals ouderen, kinderen en mensen met een zwakke gezondheid. De veiligheidsmarges zijn vijftig keer lager dan het niveau waarboven gezondheidseffecten kunnen optreden. De ICNIRP beoordeelt hiervoor regelmatig de stand van de wetenschap op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid. Er zijn verschillende blootstellingslimieten voor elektromagnetische velden van verschillende frequenties. Deze limieten gelden voor de frequenties die in de huidige netwerken worden gebruikt en ook voor toekomstige 5G-frequenties. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) houdt het internationale beleid op het gebied van elektromagnetische velden bij en publiceert daar overzichten van. In het meest recente rapport geeft het RIVM een overzicht van het beleid ten aanzien van laagfrequente en radiofrequente elektromagnetische velden in de 28 EU-lidstaten en 7 andere geïndustrialiseerde landen.9
Op grond van het Besluit radioapparaten 2016 en de Europese Radio Richtlijn dienen radioapparaten, zoals mobiele telefoons, voor het op de markt aanbieden te voldoen aan de ICNIRP-limieten. Om aan te tonen dat deze apparatuur veilig is, hanteert de industrie de blootstellingslimieten zoals die beschreven zijn in de Europese normen. Producten met een CE-markering voldoen volgens de fabrikant aan deze normen. Dezelfde eis is ook van toepassing op de eerste ingebruikname van zenders/antennes, zoals voor 5G. Zoals in antwoord op vragen 13 t/m 16 aangegeven houdt het Agentschap hier toezicht op en doet veldsterktemetingen door het gehele land om te controleren of de blootstellingslimieten niet worden overschreden.
Kunt u aangeven hoe deze 5G-normen voor mensen, dieren en natuur zich door de tijd hebben ontwikkeld, in Nederland en in het buitenland?
Zie antwoord vraag 17.
Welke besluiten met betrekking tot de vaststelling of verandering van Nederlandse EMV-normen als gevolg van de uitrol van 5G in Nederland staan het komende jaar op de agenda?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de gevolgen van (veranderingen in) het gebruik van de telecomfrequenties op mensen, dieren en natuur, alvorens grootschalige uitrol van 5G toe te staan? Zo nee, hoe garandeert u dat er geen schadelijke gevolgen zullen zijn?
Het is belangrijk dat de leefomgeving van mensen gezond en veilig is en ook als zodanig wordt ervaren. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft sinds 2006 ruim 16 miljoen euro geïnvesteerd in wetenschappelijke onderzoeken om te achterhalen of er gezondheidsrisico’s optreden door aanwezigheid van EMV. Uit alle inmiddels afgeronde onderzoeken en Gezondheidsraadadviezen waarin alle literatuur is meegenomen, blijkt echter dat er geen bewijzen hiervoor zijn, zolang de blootstelling beneden de blootstellingslimieten blijft. Dat geldt ook na introductie van het 5G-netwerk. Agentschap Telecom zal toezicht blijven houden op de naleving van de blootstellingslimieten. Alle veldsterktemetingen (EMV) die Agentschap Telecom uitvoert worden ook op genomen in het publiek toegankelijke antenneregister. Tevens zullen de ICNIRP-limieten voor EMV geborgd worden onder de Telecommunicatiewet, zodat het Agentschap hier ook passend toezicht op kan houden. Daarnaast blijf het kabinet de nieuwste wetenschappelijke resultaten op de voet volgen. Ook spelen het Kennisplatform EMV en organisaties als het RIVM, Gezondheidsraad en GGD’en een belangrijke rol in de advisering en ontsluiting van kennis op het gebied van EMV.
Het bericht dat de Minister de fabrikant Leadiant ter verantwoording heeft geroepen vanwege het 500 maal zo duur maken van het geneesmiddel CDCA |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het bericht waar dat uw brief waarin u de farmaceutische industrie oproept hun prijsstelling van medicijnen transparant en openbaar te maken in concreto gericht was op de fabrikant Leadiant?1
In mijn open brief die is geplaatst in de Volkskrant dd. 27 augustus jl. roep ik alle farmabedrijven op om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te pakken en transparant te zijn over de prijsstelling van (dure) geneesmiddelen waar patiënten van afhankelijk zijn. Om aan te geven op welke manier ik deze oproep zelf ook actief uitdraag noemde ik als voorbeeld geplande gesprekken met een farmaceutisch bedrijf over dit onderwerp. In eerste instantie heb ik er ervoor gekozen hun naam niet bekend te maken. Inmiddels is via een artikel in het Financieel Dagblad duidelijk geworden dat het hier om het bedrijf Leadiant gaat.
Gaat u nu «naming and shaming» toepassen?
De gesprekken met dit bedrijf zijn gaande. In deze gesprekken vraag ik het bedrijf om een transparante uitleg over de prijsstelling van een specifiek geneesmiddel. Mocht het bedrijf hier niet toe bereid zijn dan zal ik mij beraden op vervolgstappen van diverse aard.
Welke vervolgstappen gaat u nu concreet zetten om aan deze onmaatschappelijke prijsstelling een einde te maken?
Ik zal het gesprek met farmaceutische bedrijven – afzonderlijk en via hun belangenbehartigingsorganisatie – blijven voeren. Daarnaast zal ik internationaal (EU, WHO) actief vragen dit onderwerp met andere landen te (blijven) agenderen.
Het toenemende aantal signalen dat werkgevers in de zorg vooruitlopen op het (nog niet ingediende en mogelijk nooit ingediend wordende) wetsvoorstel BIG-II |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de signalen dat blijkbaar steeds meer werkgevers in de zorg handelen alsof het concept-wetsvoorstel BIG-II al wet is en onder verwijzing daarnaar bijvoorbeeld verpleegkundigen taken en/of verantwoordelijkheden worden afgenomen dan wel aangepaste vacatures worden opengesteld (beide gepaard gaand met arbeidsvoorwaardelijke consequenties, bijvoorbeeld een lagere inschaling)? Bent u bekend met de signalen dat ervaren verpleegkundigen worden afgewezen voor de vacature «regieverpleegkundige», omdat ze niet aan de criteria voldoen in de overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel?1
Het actiecomité BIG II in overgang heeft mij een document toegestuurd waarin zij voorbeelden aandraagt van ontwikkelingen die zij signaleren op de werkvloer. Ik heb daarvan kennisgenomen. Hoewel de voorbeelden helder zijn, zijn deze voorbeelden niet altijd direct het gevolg van het concept wetsvoorstel BIG II. We zien namelijk in de voorbeelden terug dat bepaalde ontwikkelingen ook het gevolg zijn van gewijzigd beleid van zorgverzekeraars, gewijzigd beleid van zorginstellingen intern dan wel gebaseerd zijn op afspraken die veldpartijen onderling met elkaar maken. Die beleidswijzigingen of veldafspraken zijn niet altijd terug te voeren op het concept wetsvoorstel BIG II.
Ten aanzien van uw vraag of ik bekend ben met signalen dat ervaren verpleegkundigen worden afgewezen voor de vacature «regieverpleegkundige», merk ik op dat dit in beginsel een aangelegenheid is tussen kandidaat en de potentiele werkgever. Het is aan werkgevers functie-eisen op te stellen en te beoordelen of kandidaten daaraan voldoen. Echter, los daarvan, ben ik dankbaar voor iedereen die in de zorg wil werken en zoek dan ook wegen om dat enthousiasme voor werken in de zorg te bevorderen.
Indien dergelijke signalen u niet bekend zijn, bent u dan bereid daarnaar onderzoek te doen verrichten en/of in overleg te gaan met het Actiecomité «BIG II in de overgang», dat dergelijke voorbeelden heeft verzameld?2
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 1. De signalen zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat betreffende de (overigens terechte) commotie, die over de overgangsregeling bij uw concept-wetsvoorstel is ontstaan, het terugbrengen van de rust niet gebaat is met acties van werkgevers als hierboven bedoeld en bent u dan ook bereid in de beantwoording van deze vragen het heldere signaal af te geven dat aanpassing van functies, herplaatsing van verpleegkundigen, het lager inschalen van functies, het afwijzen van mensen omdat ze niet aan de criteria van de overgangsregeling voldoen en meer van zulke zaken met een (direct dan wel indirect) beroep op de overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II allemaal niet aan de orde kunnen zijn?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 is het maar de vraag of alle aangehaalde voorbeelden een directe link hebben met het concept wetsvoorstel BIG II. Het wetsvoorstel is gebaseerd op een uitdrukkelijke, langgekoesterde wens van veldpartijen. Om die reden voert het te ver om van veldpartijen te vragen in het geheel geen wijzigingen door te voeren betreffende het functiehuis in zorginstellingen. Aanpassingen van het functiehuis binnen zorginstellingen is een continu aandachtspunt en is belangrijk, omdat de te leveren zorg aansluiting dient te vinden bij de zorgvraag van nu en in de toekomst.
Wat vindt u van het bericht dat werkgevers in meerdere gevallen hun medewerkers zouden hebben verboden zich bijvoorbeeld op sociale media over de overgangsregeling uit te laten? Vindt u dat een dergelijke handelwijze past bij de Nederlandse arbeidsverhoudingen in de 21e eeuw? Bent u bereid als Minister afstand te nemen van dergelijk gedrag en daarover een duidelijke uitspraak te doen?3
Het staat iedereen vrij zijn of haar mening over voorgenomen beleid te uiten. In dat kader acht ik het niet passend om mensen te verbieden zich uit te laten over de overgangsregeling.
Wilt u, gelet op bedoelde commotie en het belang van snelle helderheid in dezen, deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid het (aangekondigde) wetsvoorstel BIG-II per direct van tafel te halen en (nu van overeenstemming tussen bijvoorbeeld beroepsorganisaties, vakbonden en werkgeversorganisaties geen sprake meer is) de pogingen om te komen tot wettelijke verankering van beroeps- en of functiedifferentiatie te staken?
Zoals ik al eerder heb aangekondigd zie ik het wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in de huidige vorm niet vliegen. Op dit moment is prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan aan het verkennen welke stappen in dit traject nu wenselijk zijn. Elementen die hierbij aan bod komen zien op de vraag of een wetsvoorstel nodig is, of een CAO-afspraak, of eventueel kwaliteitsstandaarden of dat er andere stappen wenselijk zijn. Ik wacht de resultaten van deze verkenning af en zal dan bezien hoe om te gaan met het concept wetsvoorstel BIG II en op welke wijze ik een rol kan en wil spelen in het vervolgtraject dat partijen voor ogen zien. Ik verwacht het advies van prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan begin oktober 2019.
Het bericht ‘Kinderen in de gesloten jeugdzorg te vaak opgesloten’ |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de conclusie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat de afspraken tussen u en het werkveld over het terugdringen van het aantal gedwongen afzonderingen niet gehaald gaan worden?1
Op 18 juni 2019 heb ik u het Factsheet «Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen» van de IGJ toegezonden.2 Daarin constateert de IGJ dat er factoren zijn die het tempo en de kwaliteit van de doorvoering van het verder terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen belemmeren. In het factsheet staat niet dat de afspraken met het werkveld niet gehaald gaan worden. In het artikel staat dat evenmin; het stelt dat het dreigt niet gehaald te worden.
Wat vindt u ervan dat in een paar weken tijd in tien instellingen 860 keer sprake is geweest van een gedwongen afzondering? Hoe kan het dat het aantal afzonderingen nog steeds zo groot is?
In het actieprogramma Zorg voor de Jeugd staat als gezamenlijke ambitie dat we het aantal gedwongen afzonderingen willen terugdringen. In het hierboven genoemde factsheet van de IGJ staat dat bij alle instellingen voor gesloten jeugdhulp het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen een proces is dat volop in ontwikkeling is. Daarin past het project «Ik laat je niet alleen», waarvan ik u op 18 juni 2019 het verslag heb gestuurd. Een van de onderdelen van dat project is de nulmeting waaruit het aantal van 860 gedwongen afzonderingen komt. De instellingen gaan nu met de inzichten uit de nulmeting aan de slag om het aantal gedwongen afzonderingen te verlagen. Op 1 juni 2020 zijn de uitkomsten van de volgende meting beschikbaar.
Deelt u de analyse van hoofdinspecteur De Vries dat het inzetten van gedwongen afzonderingen samenhangt met personeelstekorten en het hoge personeelsverloop? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
In bovengenoemd factsheet noemt de IGJ als één van de belemmerende factoren de stabiliteit van het team en de personeelsbezetting. Ik deel de zorgen over arbeidsmarktsituatie en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector. De achterliggende problematiek hiervan is divers en hardnekkig. Dat vraagt om een actiegerichte aanpak voor de lange termijn. In samenwerking met gemeenten, aanbieders en beroepsorganisaties neem ik actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Met het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we aan de slag met een aanpak voor de gehele sector zorg en welzijn. In alle regio’s werken partijen samen om medewerkers aan te trekken en te behouden voor de sector. Daarnaast worden in de verschillende sectoren binnen zorg en welzijn aanvullende acties ingezet. In het verlengde hiervan heeft Jeugdzorg Nederland, mede namens het Platform arbeidsmarkt Jeugdzorg, aan VWS gevraagd om een «arbeidsmarkttafel jeugdhulp» te faciliteren. Hierop heb ik positief gereageerd. Op dit moment wordt gewerkt aan een aparte arbeidsmarktagenda.
Bent u het met Jeugdzorg Nederland eens dat er meer investeringen nodig zijn om meer personeel aan te trekken en ook kleinere groepen en kleinschalige instellingen te realiseren? Zo nee, wat moet er dan gebeuren?
Naast de ingang gezette acties rond ontwikkeling vakmanschap en de aanpak van arbeidsmarktknelpunten is van belang dat de financiële randvoorwaarden op orde zijn. Ik vertrouw erop dat de extra financiële middelen die deze kabinetsperiode beschikbaar zijn gesteld voor jeugdhulp en jeugdbescherming (in 2019 € 420 miljoen extra en in 2020 en 2021 jaarlijks € 300 miljoen extra) bijdragen aan het aantrekkelijk(er) maken en houden van het werken in de jeugdsector. Ik heb aanvullende bestuurlijke afspraken gemaakt met de gemeenten over het betalen van faire tarieven (inclusief loon- en prijsbijstelling) om te kunnen investeren in vakmanschap én afspraken over verminderen regeldruk en administratieve lasten.
Wat gaat u doen om de afspraken over het terugdringen van het aantal afzonderingen te halen?
Inmiddels is Jeugdzorg Nederland gestart met het vervolg op het project «Ik laat je niet alleen». Hiervoor ontvangt Jeugdzorg Nederland subsidie van het Ministerie van VWS.
Is het volgens u haalbaar en wenselijk om in 2022 het aantal afzonderingen van kinderen terug te dringen naar nul?
De doelstelling uit het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» om het gedwongen afzonderen terug te brengen naar nul onderschrijf ik. De haalbaarheid zal de komende jaren blijken uit nieuwe metingen. De ervaringen in de ggz leren dat het een weerbarstig vraagstuk is. Positief is daarom dat de IGJ geconstateerd heeft dat alle instellingen hiermee bezig zijn.
Het bericht ‘Commotie na hard optreden politie Utrecht tegen dronken studenten’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Commotie na hard optreden politie Utrecht tegen dronken studenten»1 en het filmpje waarin een van de aanhoudingen wordt verricht?
Ja.
Is naar uw oordeel de aanpak van de agenten, waarin een persoon van ongeveer rond de 20, hardhandig door een agent tegen de grond wordt gewerkt en zeker enige tijd met een armklem wordt vastgehouden en vervolgens zelfs met een been de nek van de persoon in kwestie klemt, terwijl meerdere malen door deze persoon «auw» wordt gezegd, proportioneel? Zo ja waarom?
Laat ik voorop stellen dat mij terughoudendheid past bij de beoordeling van het gebruik van geweld door politieambtenaren. De beantwoording van een Kamervraag leent zich niet voor het vaststellen van de rechtmatigheid van het handelen van een politiefunctionaris.
Ik hecht er in zijn algemeenheid echter waarde aan het volgende op te merken. Politieambtenaren die geweld gebruiken overeenkomstig hun geweldsinstructie kunnen rekenen op mijn steun. Het gebruik van geweld is een stap die zij nooit licht nemen. Ik vertrouw daarbij op het juiste handelen van de politieambtenaar totdat uit het oordeel van de korpschef, de officier van justitie dan wel de rechter anders is gebleken.
Dat de politie echter soms over moet gaan tot het gebruik van geweld, als de-escaleren niet meer werkt en de openbare orde gehandhaafd moet worden, staat voor mij buiten kijf. Of het nu gaat om een overlast gevende trouwstoet of dronken studenten afkomstig van een hockeyfeestje – in de weerbarstige praktijk waarin politieambtenaren opereren en geconfronteerd worden met provocatie, aantasting van hun gezag en geweld, is de uitvoering van de politietaak niet gemakkelijk.
Het handelen van de politie moet altijd in context worden geplaatst. Het feit dat een dergelijk optreden op beeld wordt vastgelegd, waarop de feiten en omstandigheden die leiden tot de aanhouding buiten beschouwing blijven, doet hier geen afbreuk aan.
Wat vindt u van de reactie op Facebook van de Politie eenheid Utrecht het incident?2
Het optreden van de politie is onderwerp van gesprek in de samenleving. Vooral indien daarvan videobeelden beschikbaar zijn en in media worden gedeeld. Beeldmateriaal alleen schetst niet altijd het volledige of juiste beeld van de situatie waarmee de politieambtenaren zich in de praktijk geconfronteerd zien. Bij gelegenheid acht ik het daarom zinvol dat de politie via media uitleg geeft aan de wijze van haar optreden.
Welke verbeteringen ziet u voor de wijze waarop agenten aanhoudingen verrichten bij personen die niet (direct) willen meewerken? Vindt u dat de politie dergelijke aanhoudingen op een adequate en verantwoordelijke manier verricht? Kunt u dit toelichten?
In de politieorganisatie en bij politieambtenaren is continu aandacht voor het leren van het gebruik van geweld. Dit hoort bij het verantwoord omgaan met de bij wet toegekende geweldsbevoegdheid. Geweldsaanwending wordt geregistreerd en beoordeeld. Een teamchef bij de politie kan naar aanleiding van een beoordeling een kleine of een grote leercirkel instellen. Bij een kleine leercirkel zijn de individuele politieambtenaar, een docent en een hulpofficier van justitie betrokken. Bij een grote leercirkel zijn dat het team, een docent en de teamchef betrokken.
Op welke manier wordt door de politie lering getrokken uit uit de hand gelopen aanhoudingen? Zijn verbeteringen zichtbaar naar aanleiding van incidenten uit het verleden en zo ja welke?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre wordt in de politieopleiding aandacht besteed aan hoe iemand het beste kan worden aangehouden, ook bijvoorbeeld gelet op postuur en leeftijd, en de situatie waarin deze aanhouding wordt voltrokken?
Om studenten zo goed mogelijk toe te rusten op de vaak weerbarstige praktijk wordt in de opleiding uitgebreid aandacht besteed aan aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken, onder zeer diverse omstandigheden. Daarnaast worden executieve politieambtenaren tijdens de verplichte RTGP-trainingen getraind en elk jaar getoetst op deze vaardigheden. Tijdens de trainingen ondergaan studenten zelf de aanhouding, de opbrenggrepen en het aanleggen van handboeien zodat studenten zich bewust worden van de mogelijke mate van pijnbeleving bij verzet tegen de aanhouding.
In hoeverre bent u van mening dat bij de politieopleiding voldoende stil wordt gestaan bij het gegeven dat politieoptredens steeds vaker gefilmd worden en op social media geplaatst worden, de wijze waarop dit de taakuitoefening van agenten beïnvloedt en hoe agenten hier het beste mee om kunnen gaan? Welke verbeteringen ziet u?
Het filmen van een aanhouding waarbij verzet wordt gepleegd door de verdachte behoort tot de dagelijkse praktijk. In het onderwijs worden studenten bewust gemaakt van het feit dat politiemensen tijdens de uitoefening van de functie in toenemende mate gefilmd worden. Dit gebeurt onder andere tijdens rollenspellen en bij het oefenen van aanhoudings- en zelfverdedigingstechnieken. Studenten wordt aangeleerd tijdens de aanhouding de verdachte onder controle te houden en de eigen veiligheid te waarborgen. Dit gebeurt ook in de reguliere verplichte RTGP-trainingen voor executieve politieambtenaren. Ik ben daarom van mening dat er voldoende aandacht wordt besteed aan het bewustwordingsproces.
Hoeveel geweldsincidenten hebben er de afgelopen drie jaar plaatsgevonden tijdens een aanhouding? Kunt u deze geweldsincidenten uitsplitsen naar het gebruik van verbaal en fysiek geweld tegen agenten? Kunt u aangeven welke geweldsmiddelen werden ingezet, seperaat of in combinatie met andere geweldsmiddelen? Kunt u ook aangeven in hoeveel gevallen sprake was van een verwonding bij de aangehouden persoon of personen? Kunt u tevens aangeven in hoeveel gevallen sprake was van een verwonding van een politieagent of politieagenten?
Geweld tegen politieambtenaren (GTPA) wordt als een apart incident geregistreerd. Zoals uit de openbare cijfers op politie.nl3 blijkt zijn er in 2017 9.598 meldingen gedaan van GTPA en in 2018 10.593 meldingen. In de eerste zes maanden van 2019 (tot 1 juli) zijn er 5.113 meldingen geregistreerd. Uit deze cijfers blijkt dat er in toenemende mate geweldsincidenten tegen politieambtenaren worden geregistreerd. Politieambtenaren worden gestimuleerd melding te maken van en aangifte te doen wanneer zij geweld ervaren. Op basis van de beschikbare informatie is niet vast te stellen of dit de toename in GTPA-registraties verklaart. Vaststaat dat de politie en andere hulpdiensten dagelijks te maken krijgen met fysiek en verbaal geweld. Dit is onacceptabel, ongeacht of er sprake is van een toename.
Geweldsaanwending door de politie wordt ook geregistreerd. In 2016 heeft de politie in 9.908 gevallen geweld toepast bij een aanhouding, in 2017 9.251 maal en in 2018 was dit 8.807 maal het geval.4
Zowel verwondingen bij politieambtenaren als verwondingen bij aangehouden personen worden niet op centrale basis geregistreerd. Aantallen zijn hiermee niet voorhanden.
Het gebruik van geweld door de politie dient te worden verantwoord. Eenduidige registratie vormt daarom één van de pijlers van het project Stelselherziening geweldsaanwending opsporingsambtenaar. Het doel van dit project is onder andere om een beter inzicht te krijgen in het geweldgebruik door politieambtenaren en om dit geweldsgebruik op een uniforme wijze te toetsen aan de geweldsinstructie. Zoals ik uw Kamer op 20 september jl. in mijn brief heb laten weten, is het mijn voornemen zo spoedig mogelijk met dit traject te starten.5
Blijkt volgens u uit de cijfers dat sprake is van een toename van geweld door politieagenten tegen personen en/of van een toename van geweld door burgers tegen de politie en kunt u dit toelichten? Indien u niet over deze cijfers beschikt, wanneer en hoe bent u van plan om geweldsincidenten systematisch in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre zijn de cijfers van gebruik van geweld door en tegen agenten tijdens een aanhouding vergelijkbaar met cijfers in andere Europese landen? Zo nee, waarom niet en waar blijkt dat uit?
Mij zijn geen te vergelijken statistieken bekend uit andere Europese landen.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk voorafgaand aan de plenaire behandeling van de herziening van het stelsel geweldsaanwending opsporingsambtenaar en de kabinetsreactie op het onderzoek van het WODC over het stroomstootwapen?
Ja.
De rol die transferverpleegkundigen en transferbureaus spelen in persoonsgerichte zorg |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw brief «Maatwerk in de Wlz-zorg thuis»1, waarin u onder meer schrijft over uw inzet op het verbeteren van de informatievoorziening voor transferverpleegkundigen, die in hun dagelijkse werk cliënten begeleiden bij de overgang van een instelling naar hun eigen huis en vice versa?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel transferverpleegkundigen er in Nederland werkzaam zijn? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
Er is geen goed overzicht van het aantal transferverpleegkundigen en het aantal fte’s. Enkele jaren geleden heeft de afdeling Transferverpleegkundigen van Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) uitvraag gedaan onder de transferpunten. Daar hebben echter niet alle transferpunten aan meegewerkt.
Klopt het dat het merendeel van de transferverpleegkundigen werkzaam is bij transferbureaus in ziekenhuizen? Zo niet, kunt u een procentueel overzicht geven van waar transferverpleegkundigen werken?
Ja, het merendeel van de transferverpleegkundigen is inderdaad werkzaam in ziekenhuizen, maar er is een voorzichtige ontwikkeling in de verpleeg- en verzorgingshuizen en de thuiszorg en psychiatrie. Soms hebben ze een andere functienaam, zoals zorgbemiddelaar. De V&VN heeft nog geen zicht op de precieze werkzaamheden die zij uitvoeren en in hoeverre deze verschillen van de transferverpleegkundigen in het ziekenhuis.
Deelt u de mening dat transferbureaus en transferverpleegkundigen een grote rol kunnen spelen als het gaat om het leveren van een integraal zorgaanbod voor mensen die vanuit een zorginstelling terug naar huis gaan en vice versa?
Ja. De transferverpleegkundigen maken een belangrijk deel uit van de keten in de professionele zorg die geboden wordt in zorginstellingen in Nederland. Om patiënten de mogelijkheid te geven om sneller terug te keren naar de vertrouwde thuisomgeving zonder dat de kwaliteit van zorg in het geding komt is de rol van de transferverpleegkundigen essentieel. De transferverpleegkundige werkt daarbij samen met vervolgzorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgkantoren. Daarbij dient genoemd te worden dat de transferverpleegkundige volledig tot vrijwel volledig werkt voor patiënten vanuit een zorginstelling en niet voor mensen die vanuit huis naar een zorginstelling gaan.
Klopt het dat de meeste transferbureaus van ziekenhuizen enkel op werkdagen tijdens kantooruren geopend zijn? Deelt u de mening dat de diensten die een transferbureau levert juist ook in het weekend en buiten kantooruren nuttig kunnen zijn? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met transferbureaus om te bezien hoe de bereikbaarheid vergroot kan worden?
Uit navraag bij de V&VN over dit onderwerp heb ik het volgende begrepen. De meeste transferbureaus in de zorginstellingen zijn veelal tijdens kantoortijden geopend. Dit heeft er o.a. mee te maken dat de zorgbemiddeling van verzorgings- en verpleeghuizen, de planning van de thuiszorg en bijvoorbeeld ook het Centrum Indicatie Zorgstelling niet buiten kantoortijd te bereiken zijn en in de avonden en weekenden dus geen zorg te organiseren is.
Momenteel zijn er veel transferbureaus in zorginstellingen hun openingstijden wel aan het uitbreiden naar de avonden voor met name de acute zorg vanaf de SEH. Hiermee worden oneigenlijke ziekenhuisopnames voorkomen en wordt er gebruik gemaakt van regionale afspraken voor crisis- en spoedzorg binnen de verpleeghuizen, tijdelijk verblijf of thuiszorg.
Klopt het dat transferbureaus en transferverpleegkundigen voor mensen in een Zvw-instelling, zoals een ziekenhuis of eerstelijnsverblijf, enkel zorg regelen vanuit de Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg, zoals revalidatie, wijkverpleging of (tijdelijk) verblijf in een verpleeghuis?
De meeste zorg vanuit een zorginstelling wordt geregeld vanuit de Zvw en/of de Wlz. Zorg gerelateerd aan een ziekenhuisopname is meestal kortdurend en herstelgericht, maar kan ook palliatief of langdurig/permanent zijn. Ook medicatie, verpleegtechnische hulpmiddelen en tijdelijke hulpmiddelen voor thuis zijn vaak noodzakelijk vanuit het ziekenhuis. Hierin voorziet de Zvw of Wlz.
Er wordt ook soms gebruik gemaakt van zorg en ondersteuning vanuit de Wmo, zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat als transferverpleegkundigen een integraal zorgaanbod willen regelen, zij ook standaard contact dienen te hebben met gemeenten, opdat ook de ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning aansluit bij de zorg vanuit andere domeinen? Zo ja, ziet u mogelijkheden om gemeenten en transferbureaus hierin te ondersteunen, met als doel deze samenwerking te versterken?
Bij transferverpleegkundigen is het bekend dat er een aanbod aan zorgproducten vanuit de WMO geboden wordt, zoals o.a. ondersteunende begeleiding, woningaanpassingen, Wmo-spoed en respijtzorg. Gemeenten hebben hierin op grond van de Wmo 2015 en de Wet publieke gezondheid een taak. Iedere gemeente heeft hierin eigen beleid en afspraken, een zorginstelling heeft meestal met meerdere gemeentes te maken en soms zelfs met zorg door heel Nederland. In de praktijk sluit de termijn van indiceren door de Wmo niet aan bij de snelheid waarin de zorg vanuit een zorginstelling moet worden geregeld, waardoor in zulke situaties Wmo-voorzieningen bijvoorbeeld vanuit de thuissituatie worden opgestart.
Het vergt voor transferverpleegkundigen een grote inspanning om helder te krijgen welke afspraken bij welke gemeente van toepassing zijn en wie hiervoor de contactpersonen zijn. Het lijkt mij daarom belangrijk dat er op lokaal niveau afspraken gemaakt worden tussen zorginstellingen en gemeenten. Ik zal bij de afdeling V&VN Transferverpleegkundigen navraag doen in hoeverre dit gebeurt en indien nodig zal ik in overleg treden met V&VN en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en hen verzoeken hier gezamenlijk afspraken over te maken. Ook zal ik vragen in hoeverre transferverpleegkundigen en de regionale coördinatiefuncties elkaar op enigerlei wijze kunnen versterken.
Overigens wordt op veel plaatsen in Nederland, zoals in Groningen, Drenthe en Amsterdam, gewerkt volgens de transmurale zorgbrug of een vergelijkbaar concept, waarmee een warme overdracht tussen zorginstelling en thuis wordt georganiseerd. Via de vindplaats www.juistezorgopdejuisteplek.nl stimuleer ik de verspreiding van goede voorbeelden.