Het bericht ‘Limburg absolute koploper in verstrekken betaalde klussen aan oud-politici’ |
|
Nevin Özütok (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Limburg absolute koploper in verstrekken betaalde klussen aan oud-politici»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het meer dan opvallend is dat de provincie Limburg oud-politici meer betaalde opdrachten heeft verleend dan alle andere provincies tezamen? Zo ja, waarom en hoe kan dit verklaard worden? Zo nee, waarom is dat naar uw mening dan niet opvallend?
Het bericht is inderdaad opvallend en heeft ook bij mij vragen opgeroepen. Om die reden heb ik de commissaris van de Koning, die een specifieke zorgplicht heeft om de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen (artikel 175, tweede lid, van de Provinciewet), om een ambtsbericht gevraagd. Daarbij heb ik de commissaris gevraagd om een feitenrelaas te geven, in te gaan op de rechtmatigheid van de gebeurtenissen en om specifiek in te gaan op het niet overnemen van de draaideurbepaling en een handelingsperspectief te schetsen. Ik heb op 24 juli 2019 het gevraagde ambtsbericht ontvangen en ga daar in onderstaande antwoorden verder op in.
Wat zijn de wettelijke regels en de integriteitsregels voor de inhuur van oud-politici als ambtenaar of als extern ingehuurde adviseur?
Er is een wettelijke verplichting voor provincies, gemeenten en waterschappen om een gedragscode met integriteitsregels voor politieke ambtsdragers op te stellen. In een dergelijke gedragscode kan worden bepaald dat inhuur van oud-politici gedurende een periode na het aftreden niet gewenst is. In de modelgedragscode die door het Ministerie van BZK, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen is opgesteld, is een dergelijke voorbeeldbepaling opgenomen.
Zijn er wettelijke (aanbestedings)regels geschonden door de provincie Limburg bij de inhuur van oud-politici? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waar blijkt dit uit?
In mijn verzoek om ambtsbericht aan de commissaris van de Koning heb ik nadrukkelijk gevraagd of er sprake is van strijdigheid met wet- en regelgeving. Daartoe behoren ook de wettelijke aanbestedingsregels. In zijn ambtsbericht benadrukt de commissaris dat de provincie Limburg geen interne en Europese aanbestedingsregels heeft geschonden. Dat blijkt – zo stelt de commissaris – uit het in opdracht van het college van gedeputeerde staten jaarlijks verrichte onderzoek naar gerealiseerde aanbestedingsprocedures. De bevindingen van dit onderzoek worden aan de accountant en provinciale staten voorgelegd die de resultaten kunnen betrekken bij hun oordeel over de jaarrekening. In 2017 en 2018 zijn er in dit verband geen afwijkingen geconstateerd.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde aanbestedingsexpert dat de provincie bij de inhuur van oud-gedeputeerde Janssen in een of meerdere gevallen meerdere offertes had moeten vragen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de provincie is de heer Janssen via een bedrijf door middel van een detachering driemaal ingehuurd voor opdrachten bij de provincie. De Provincie meldt dat er daarbij geen sprake is geweest van een schending van de Europese aanbestedingsregels. Wel is destijds gehandeld in strijd met de interne beleidsregels voor aanbestedingen van de Provincie Limburg. Er is toen namelijk gekozen voor een lichtere aanbestedingsprocedure dan die in beginsel op grond van de Beleidsregels aanbestedingen Provincie Limburg was voorgeschreven. Dit is in 2017 gecorrigeerd door middel van een besluit van gedeputeerde staten, waarin het college achteraf het niet aanvragen van meerdere offertes heeft geaccordeerd.
Klopt de analyse van de in het artikel aangehaalde aanbestedingsexpert dat de provincie bij de inhuur van oud-gedeputeerde Driessen de Europese aanbestedingsregels heeft overtreden? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de opdrachten aan de voormalig gedeputeerde de heer Driessen heeft de Provincie geconcludeerd dat niet in strijd met de Europese aanbestedingsregels is gehandeld. Er was sprake van drie afzonderlijke opdrachten waarvan de totaalbedragen onder de Europese aanbestedingsgrens lagen. Gedeputeerde staten hebben op grond van de uitzonderingsbepaling in de interne aanbestedingsregels besloten om niet meerdere offertes aan te vragen.
Klopt het dat gedeputeerde Koopmans de voor hem geldende gedragscode bestuurlijke integriteit schond door in het college mee te doen aan de besluitvorming over de benoeming van een sportambassadeur die tot zijn vriendenkring behoort? Zo ja, wat zijn de consequenties hiervan? Zo nee, waarom niet?
De commissaris van de Koning meldt mij dat in artikel 2.3 van de Gedragscode bestuurlijke integriteit leden van gedeputeerde staten Provincie Limburg het volgende is bepaald: «Een bestuurder die familie- of anderszins persoonlijke betrekkingen heeft met een aanbieder van diensten aan de provincie, onthoudt zich van deelname aan de beraadslaging en de besluitvorming over de betreffende opdracht.»
De heer Atsma is, zo vervolgt de commissaris, een bekende van de heer Koopmans. Van familie- of persoonlijke betrekkingen, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de Gedragscode, is echter geen sprake volgens de provincie. Om die reden bestond er volgens de commissaris geen aanleiding voor de heer Koopmans zich te onthouden van deelname aan beraadslaging en besluitvorming. Om elke twijfel die er in dat verband zou kunnen rijzen weg te nemen, heeft de heer Koopmans ervoor gekozen het voorstel tot opdrachtverlening aan de heer Atsma volgens het «vier ogen principe» samen met een andere gedeputeerde tot stand te laten komen. Daarvan is ook expliciet melding gedaan in het betreffende voorstel. Op basis van het voorstel heeft het college van gedeputeerde staten vervolgens besloten.
Klopt het dat dhr. Verhagen namens de provincie Limburg betaald ambassadeur is voor het Limburgse bedrijfsleven en uit hoofde van die functie gesprekken voerde met NedCar-eigenaar VDL terwijl hij bij dat concern betaald adviseur is? Zo ja, deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat iemand die door de belastingbetaler wordt betaald voor een klus tevens betaald wordt door de andere partij die betrokken was bij de desbetreffende klus?
Van de provincie heb ik begrepen dat de heer Verhagen de provincie desgevraagd heeft medegedeeld dat hij fungeert als adviseur van de VDL-groep in Eindhoven en hiervoor een jaarlijkse vergoeding krijgt. Voor de provincie is de heer Verhagen «24 uur per dag» en «365 dagen per jaar» ambassadeur voor de provincie Limburg. Voor deze dienstverlening krijgt hij een overeengekomen vergoeding, waarbij niet voor individuele activiteiten wordt gedeclareerd.
Vanuit de rol van ambassadeur voor de provincie Limburg is er, zo merkt de provincie op, geen «klus» geweest waarbij de heer Verhagen tevens vanuit zijn rol als adviseur van de VDL-groep betrokken was. De «lobby diensten» van de heer Verhagen inzake Nedcar zijn uitsluitend op verzoek van de Provincie Limburg en het Ministerie van EZK gedaan (o.a. het leggen van contacten voor Limburg in China).
Een situatie dat de heer Verhagen voor één en dezelfde klus zowel door de provincie als door VDL zou zijn betaald, is dus niet aan de orde volgens de provincie. Bij een dergelijke algemene vaste vergoeding zoals de heer Verhagen heeft ontvangen als ambassadeur voor de provincie Limburg, is het aannemen van een functie voor een specifiek bedrijf altijd een dilemma. Zeker als beide functies in elkaars werkgebied liggen. Dan verdient het wat mij betreft aanbeveling expliciet afspraken te maken over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling te voorkomen, zoals dat ook is gedaan bij de inschakeling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat (zie de beantwoording van vraag2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dhr. Verhagen zowel betaald wordt door de provincie Limburg als door het Ministerie van Economische zaken voor zijn advieswerk in het dossier F35? Zo nee, waarom niet? Kunt u precies aangeven hoe zijn werkzaamheden en de betalingen in dit dossier verdeeld zijn tussen de provincie en het ministerie?
Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen gemeld3, zijn de twee opdrachten verschillend van aard. De heer Verhagen is Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat. Deze opdracht houdt in een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Verder is hij voorzitter van de Regiegroep Economische Effecten F35 en adviseert hij de Interdepartementale Coördinatiegroep.
De heer Verhagen heeft ook een brede – niet op een bepaalde sector toegesneden – opdracht om als ambassadeur voor de Provincie Limburg onder meer deuren te openen en contacten te leggen voor Limburgse bedrijven. De Provincie Limburg is niet betrokken bij F35 opdrachten.
Bij de aanstelling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger zijn afspraken vastgelegd over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling. Daarbij vindt uitvoerige afstemming over de activiteiten plaats met het Ministerie van EZK (Commissaris Militaire Productie) als opdrachtgever. Hierover wordt vervolgens via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd. Op basis hiervan, en het beschreven verschil in beide opdrachten, is er geen aanleiding om aan te nemen dat er een dubbele betaling heeft plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat de werkwijze van de provincie Limburg door diverse oud-politici en oud-bestuurders zonder open (sollicitatie) procedures in te huren onvoldoende transparant was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp uit het ambtsbericht dat het college van gedeputeerde staten er steeds voor gekozen heeft de opdrachtverleningen, waarbij dit college direct betrokken is geweest, aan de rapportagelijsten met benoemingen toe te voegen en provinciale staten daarmee integraal te informeren. Dit, om in lijn met het Beleidskader benoemingen ook ter zake van de opdrachtverleningen door de provincie Limburg aan externe adviseurs volledige transparantie te betrachten. Hierbij gaat het dan voornamelijk om opdrachten inzake lobbyen en (strategisch) advieswerk. In de rapportages die provinciale staten hebben ontvangen, staan deze opdrachten uitdrukkelijk vermeld. Op verzoek van provinciale staten is in de rapportage over 2018 ook aangegeven in hoeveel gevallen gedeputeerde staten gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid om artikel 16 van de Beleidsregels aanbestedingen toe te passen. Dit artikel biedt gedeputeerde staten de mogelijkheid af te wijken van de beleidsregels.
Hoe verhoudt het contact met en de houding jegens Azerbeidzjan van de Limburgse «ambassadeur» dhr. Van der Linden zich tot de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Azerbeidzjan? Is hier contact over (geweest) tussen het Ministerie van Buitenlandse zaken en de provincie Limburg om te voorkomen dat er vanuit de Nederlandse overheid verschillende (diplomatieke) boodschappen richting de regering van Azerbeidzjan worden gestuurd? Zo nee, waarom niet? Wat is het beleid ten aanzien van het (diplomatieke) contact tussen decentrale overheden en andere landen?
De heer Van der Linden zet zich in voor de regionale economische belangen van de provincie Limburg. Hij spreekt daarbij niet namens het kabinet.
De activiteiten van de heer Van der Linden in Azerbeidzjan vinden plaats in goed overleg met de Nederlandse ambassade te Bakoe. Buiten bevordering van economische belangen draagt de heer Van der Linden geen formele diplomatieke boodschappen over namens de Nederlandse regering. Dit is voorbehouden aan de Nederlandse ambassadeur in Bakoe.
In het algemeen staat het decentrale overheden vrij contacten te onderhouden met overheden van andere landen. Uiteraard moeten zij zich daarbij rekenschap geven van eventuele beperkingen in de vorm van bijvoorbeeld sancties of embargo’s. Dergelijke contacten zijn een gebruikelijke gang van zaken en vinden wereldwijd voortdurend plaats op provinciaal, regionaal, stedelijk en gemeentelijk niveau. Zij kunnen een duidelijke meerwaarde hebben omdat het de verbondenheid van de Nederlandse samenleving met andere landen toont en verder inhoud geeft. Dit geschiedt bijvoorbeeld op initiatief van burgercomités en vaak ook met betrokkenheid van het bedrijfsleven. Daarbij brengen deze actoren geen diplomatieke en/of buitenlandpolitieke boodschappen over namens de Nederlandse regering. Dat is voorbehouden aan de Minister van Buitenlandse Zaken, eventuele relevante vakministers en de respectievelijke ambassades. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in voor een consistent buitenlands beleid door coördinatie en overleg tussen voorgenoemde actoren met het ministerie en de relevante ambassades te bevorderen.
Deelt u de mening dat de verklaring van de Limburgse commissaris van de Koning en de Limburgse gedeputeerde Koopmans dat Limburg zoveel oud-bestuurders inschakelt omdat «de activiteiten van dit rovinciebestuur veelomvattender zijn dan die van andere provincies samen» niet valide is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt dan dat die activiteiten veelomvattender zijn? Als dat al zo is, waarom zou dat dan een reden zijn om oud-politici baantjes toe te schuiven?
De commissaris van de Koning meldt in zijn ambtsbericht hierover dat in de provincie Limburg gedeputeerde staten mede op verzoek van provinciale staten werken aan economische structuurversterking en de daarbij behorende sociale agenda voor het optimaal vervullen van maatschappelijke opgaven en het benutten van economische kansen. De provincie Limburg heeft nadrukkelijk eigen (politiek-bestuurlijke) ambities op autonome beleidsvelden als economie, sport, cultuur, maatschappelijke organisaties en sociaal domein. Om die ambities te realiseren zetten gedeputeerde staten maximaal in op netwerken die hen kunnen helpen. Daarvoor moeten gedeputeerde staten – mede gelet op de internationale ligging van Limburg – doelgericht acteren binnen nationale, euregionale en internationale allianties en netwerken. Gedeputeerde staten werken hiervoor in alle openheid met adviseurs en zogenaamde «ambassadeurs» aan doelgerichte lobby, acquisitie en advieswerk. Hiervoor selecteren zij personen vanwege hun specifiek (inter)nationaal netwerk, bestuurlijke ervaring, relevante kennis en vaardigheden.
In Limburg kiezen gedeputeerde staten ervoor om de vier ambassadeurs rechtstreeks aan hen te binden. Zij doen dat via opdrachtverlening met een daaraan gerelateerde vergoeding en hanteren de daarbij geldende procedures. Met een rechtstreekse opdracht kunnen deze ambassadeurs namens Limburg handelen. Zij informeren het college van gedeputeerde staten periodiek over hun werkzaamheden en activiteiten en doen daarover verslag. Voor gedeputeerde staten zijn voormalige bewindspersonen of volksvertegenwoordigers sleutelfiguren bij het leggen van de verbinding tussen (internationale) kennisinstellingen, bedrijven en overheidsorganen op gebieden als automotive, aviation, health & life sciences en logistiek. De provinciale ambitie ten aanzien van innovatie en de implementatie van het topsectorenbeleid, gekoppeld aan de bredere doelstellingen rond bedrijfs- en exportbevordering van en naar Limburg, is gebaat bij een brede blik in binnen- en buitenland. De vier ambassadeurs zijn voor gedeputeerde staten een permanente vooruitgeschoven post op terreinen waar de provincie actief is. Ook informeren en adviseren zij de provincie Limburg over trends, actualiteiten en de te volgen strategie, mede op basis van hun ervaring. Daarnaast zetten gedeputeerde staten oud-bestuurders in als adviseurs voor majeure opdrachten of projecten, op basis van profielen en (eerder behaald) resultaat.
Deelt u de mening dat dit soort berichtgeving slecht is voor het beeld van de politiek in zijn algemeenheid en voor de politiek in Limburg in het bijzonder? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. De overheid moet prioriteit geven aan het borgen van integriteit. Elke schijn van belangenverstrengeling moet worden voorkomen. De integriteit van de overheid is van essentieel belang voor het vertrouwen van burgers in het openbaar bestuur.
Wat is uw rol als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij het handhaven van de wettelijke normen en de integriteit van het bestuur in Limburg? Hoe gaat u deze rol in dit verband concreet vervullen?
De integriteit van het openbaar bestuur staat bij mij hoog op de agenda. Daar zijn de andere overheden zich van bewust en zij werken daar ook aan mee. Dat geldt ook voor de provincie Limburg.
De integriteit van de provinciale bestuurder is primair de verantwoordelijkheid van de provincie. Het is aan de provincie om passende maatregelen te nemen. De commissaris van de Koning heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid. Ik verwacht dat hier in provinciale staten een debat over zal worden gevoerd en de provinciale democratie zelf zo nodig corrigerend optreedt. Een eerste debat heeft al plaatsgevonden.
Het provinciebestuur heeft inmiddels aangekondigd het beleid te willen herzien. De Zuidelijke Rekenkamer is gevraagd een onderzoek in te stellen. Dit is een belangrijke stap, die duidelijk maakt dat de provincie bereid is haar verantwoordelijkheid te nemen. De resultaten daarvan zullen moeten worden afgewacht.
Zijn er landelijke integriteitsregels waaraan (oud-)politici en (oud-) bestuurders moeten voldoen? Zo ja, wat zijn deze regels? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog beleid op te maken zodat het niet afhankelijk is van de inhoud en de handhaving van decentrale integriteitsregels? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen landelijke integriteitsregels die zien op oud-volksvertegenwoordigers en oud-bestuurders. In de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet zijn integriteitsregels opgenomen die uitsluitend zien op actieve volksvertegenwoordigers en bestuurders. Genoemde wetten kennen onder andere de verplichting om een gedragscode voor volksvertegenwoordigers en bestuurders op te stellen. Ik ga met de bestuurlijke koepels IPO, VNG en Unie van Waterschappen bekijken of de wetgeving en de modelgedragscode op het punt van oud-volksvertegenwoordigers en oud-bestuurders toereikend zijn of aanscherping zouden behoeven.
Het verder versterken van de integriteit van het openbaar bestuur is volop in ontwikkeling. Het belang van integere bestuurders en volksvertegenwoordigers staat hoog op de agenda.
Ik heb nieuwe integriteitsregels voor gemeenten en provincies aangekondigd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 maart 2018.4
Bent u bereid om uw zorgen over de ontstane situatie en het ontstane beeld te bespreken met de commissaris van de Koning van Limburg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit gesprek?
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik de commissaris van de Koning om een ambtsbericht verzocht. De informatie uit het ambtsbericht heb ik gebruikt om uw vragen te kunnen beantwoorden.
Uit het ambtsbericht maak ik op dat het college van gedeputeerde staten regelmatig gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de Beleidsregels aanbestedingen Provincie Limburg, specifiek het aanvragen van meerdere offertes, niet toe te passen als de opdrachtverlening oud-bestuurders en relaties betreft. Daarom ben ik van mening dat, om vragen over (schijnbare) belangenverstrengeling te vermijden, juist bij de opdrachtverlening aan dergelijke personen zoveel mogelijk uit zou moeten worden gegaan van het vragen van meerdere offertes. Is het college toch van oordeel dat er een uitzondering gemaakt moet worden, dan zouden de afwegingen die gedeputeerde staten ter zake maken, extra goed onderbouwd en maximaal transparant moeten zijn. Ik zal het college van gedeputeerde staten van deze bevinding in een brief op de hoogte stellen. Dat komt het vertrouwen van burgers in het openbaar bestuur ten goede.
De provincies kennen hun eigen democratische stelsel dat ook zijn eigen corrigerende werking en zelfreinigend vermogen moet kunnen hebben. Deze kwestie zal, naar ik heb begrepen, met provinciale staten worden besproken na ommekomst van het aangekondigde onderzoek van de Zuidelijke Rekenkamer.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De handel in apen naar Europese proefdiercentra door een Nederlands bedrijf |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat een Nederlands bedrijf, te weten R.C. Hartelust B.V (in het vervolg: Hartelust) te Tilburg, apen verkoopt aan een proefdierlaboratorium in Parma, waar vangstokken worden gebruikt om de dieren te fixeren en waarbij de apen willens en weten drinkwater wordt onthouden, waardoor ze hun eigen urine drinken en aan de spijlen van hun kooien likken? Wat is uw reactie op de beelden die via Animalrights.com te zien zijn?1
Ik vind het belangrijk dat er zorgvuldig en respectvol wordt omgegaan met proefdieren en ik kan goed begrijpen dat de undercover-beelden als schokkend worden ervaren. Ik ga er dan ook vanuit dat de Italiaanse autoriteiten dit verder zullen oppakken. De Europese Richtlijn 2010/63/EU voor de bescherming van proefdieren stelt namelijk strenge voorwaarden aan de huisvesting, verzorging en het gebruik van niet-humane primaten in dierproeven. Deze richtlijn is in alle lidstaten geïmplementeerd, in Nederland in de Wet op de dierproeven.
Er is in Nederland een bedrijf gevestigd dat een vergunning heeft om gefokte niet-humane primaten vanuit niet-EU landen te importeren en, na afloop van een quarantainetijd, te verhandelen naar erkende dierproefcentra in Europa. Dit bedrijf voldoet daarbij aan de wettelijke gestelde eisen, waar de NVWA streng op toeziet. Ik heb geen informatie voor welke soort dierproeven deze apen buiten Nederland worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat een Nederlands bedrijf apen levert aan een proefdierlaboratorium waar zo met de dieren om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het gewenst dat een Nederlands bedrijf optreedt als doorvoerhaven voor apen die afkomstig zijn uit China en deze apen verkoopt aan proefdiercentra in Europa?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzicht geven in het aantal apen dat jaarlijks door Hartelust wordt gekocht en verhandeld? Kunt u daarbij onderscheid maken naar apensoort?
Exact deze vragen zijn reeds in 2010 beantwoord door de Minister van VWS (Aanhangsel Handelingen II 2009–2010, nr. 2852).Hoewel ik het belangrijk vindt om bij dierproeven zo transparant mogelijk te zijn kan ik, in lijn met de eerdere beantwoording, deze Informatie vanwege de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens niet verstrekken.
Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen Hartelust apen mag kopen en transporteren? Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen zijn geïmporteerd of ingekocht?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren apen geleverd door Hartelust?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de dieren getransporteerd worden van en naar Nederland en welke dierenwelzijnseisen aan het transport gesteld worden? Hoe wordt hierop toegezien? Worden de gezondheid en het welzijn van de apen tijdens het transport naar en van Nederland gemonitord? Zo ja, op welke wijze? Zijn er apen gestorven tijdens de transporten? Zo ja, hoeveel en wat was de precieze doodsoorzaak?
Alle instellingen die niet-humane primaten importeren moeten een erkenning hebben onder Richtlijn 92/65/EG (Bezemrichtlijn). Indien het gaat om proefdieren is daarnaast een vergunning vereist onder de Wet op de dierproeven (Wod) artikel 2. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten voor huisvesting en dierenwelzijn van de Wod. De NVWA voert jaarlijks meerdere controles uit op de naleving hiervan. Transport door de lucht van primaten is binnen CITES slechts toegestaan als dit volgens de IATA-richtlijnen plaatsvindt (International Airport Transportation Association) voor het transport van levende dieren. Gezondheidscertificaten maken altijd onderdeel uit van een zending. De regels voor diertransporten binnen Europa zijn vastgesteld in de Verordening (EG) Nr. 1/2005 (Transportverordening). De NVWA houdt steekproefsgewijs toezicht op de naleving van deze voorschriften, er wordt echter geen registratie bijgehouden over gestorvene dieren. Daarnaast controleren ook de ontvangende lidstaten bij de certificering of het transport voldoet aan de eisen.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) schrijft dat het «van groot belang [is] dat de herkomst van alle nhp (niet-humane primaten) die in Nederland gebruikt worden voor dierexperimenten bekend is, zodat wildvang en onnodig internationaal transport uitgesloten zijn»?2
Ja. Het is in Europa verboden om niet humane-primaten uit het wild te gebruiken in dierproeven. Om dit te waarborgen beschikken alle apen die naar Europa geïmporteerd worden over een CITES certificaat dat de herkomst uit een fokinstelling bevestigt. Deze dieren ondergaan wel een internationale transport en een quarantainetijd. Alle Nederlandse onderzoeksinstellingen waar onderzoek met niet-humane primaten plaatsvindt, hebben daarom in 2014 toegezegd om voortaan bij voorkeur dieren te betrekken die in Nederland zijn gefokt (Kamerstuk 32 336, nr. 44). De herkomst van de niet-humane primaten in dierproeven in Nederland wordt ieder jaar gepubliceerd in de jaarregistratie «Zo doende» van de NVWA.
Kunt u uitsluiten dat Hartelust een doorvoorhaven is voor apen die uit het wild zijn gevangen? Hoe controleert u of Hartelust voldoet aan de Cites-regelgeving3 inzake wildvang? Maakt het BPRC4 gebruik van apen afkomstig van Hartelust? Zo ja, wat is de herkomst van deze apen? Kunt u uitsluiten dat ze uit het wild gevangen zijn?
Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven is het in Europa verboden om niet-humane primaten uit wildvang te gebruiken in dierproeven. De dieren moeten afkomstig zijn van een fokinstelling. Bij de invoer van niet-humane primaten is de CITES-overeenkomst van toepassing. Het CITES-certificaat geldt als bewijs voor legale herkomst uit een fokinstelling, afgegeven door de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst. Invoer kan slechts plaatsvinden als in Nederland de onafhankelijke Wetenschappelijke CITES Autoriteit een positief advies heeft uitgebracht. De invoer wordt niet toegestaan indien er gerede twijfel bestaat over de fokstatus van de dieren.
Het BPRC beschikt sinds enkele jaren over zelfstandige fokkolonies voor de verschillende soorten niet-humane primaten en is daarmee onafhankelijk van import van dieren. Voor die tijd heeft het BPRC ook apen betrokken uit niet-EU landen. Deze dieren waren voorzien van de benodigde CITES-documenten die wildvang uitsluiten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse ambitie om het aantal dierproeven op apen te verminderen wordt ondergraven als Nederland een doorvoerhaven is van apen naar buitenlandse proefdiercentra? Zo nee, waarom niet?
Nee, de commerciële activiteit van een bedrijf in Nederland heeft geen enkele invloed op de kabinetsambitie om in Nederland het aantal dierproeven op apen te verminderen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Omwille van een betere leesbaarheid heb ik ervoor gekozen om de vragen 1, 2, 3 en 4, 5, 6 gezamenlijk te beantwoorden.
Het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Op welke datum en door wie bent u ingelicht over het bestaan van het overleg op 25 september 2014?
Ik verwijs hieromtrent naar het antwoord op vraag 2 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl.,
Betrof het overleg van 25 september 2014 een periodiek overleg? Zo nee, wat voor overleg betrof het?
Voor zover mij bekend is dit geen regulier periodiek overleg geweest tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en voorzitter College maar een overleg naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de begeleidende nota bij dit ambtsbericht. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl. en onderstaande antwoorden op de vragen 3 en 4.
Hoe verklaart u dat u «niet bekend bent met wat er is besproken» tijdens het officiële overleg op 25 september 2014 terwijl u wel kunt aangeven dat dit overleg is gevoerd naar aanleiding van het ambtsbericht van september 2014 en de bijbehorende nota en dat het overleg heeft plaatsgevonden tussen oud-minister Opstelten en de oud-voorzitter van het College van procureurs-generaal en zij daar werden bijgestaan door hun ambtenaren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl., is er geen verslag opgesteld van dit overleg waardoor mij niet bekend is wat er tijdens dit overleg is besproken. Op de nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 is «bespreken» geschreven en er is een vergaderverzoek aangetroffen waarin de genodigden staan. Daarnaast is er een e-mailwisseling aangetroffen waarin wordt gesproken over wie aanwezig zal zijn bij dit overleg.
Op wiens initiatief heeft het overleg van 25 september 2014 plaatsgevonden?
Het overleg is vanuit de agenda van de toenmalig Minister ingepland.
Kunt u aangeven wie exact aanwezig waren bij dit overleg waarvan u in antwoord op vraag 4 van eerder gestelde Kamervragen aangeeft dat «navraag bij betrokkenen leert dat er geen verslag is gemaakt van dit overleg»? Zo nee, waarom niet?1
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 26 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) welke zijn beantwoord op 7 juni jl.
Is aan de betrokkenen alleen gevraagd of een verslag is gemaakt van dit overleg? Zo nee, wat is er nog meer gevraagd en wat was het antwoord van de betrokkenen?
Nee, er is ook gevraagd naar de inhoud van dit overleg. Navraag heeft geen inzicht gegeven in wat er inhoudelijk is besproken.
Is de betrokkenen ook gevraagd wat er is besproken tijdens dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Betekent de disclaimer bij de tijdlijn die u aan de Kamer heeft gezonden: «Tijdlijn momenten voor zover mij op dit moment bekend zijn» dat er nog meer stukken zijn?2
Hiermee is bedoeld dat dit de momenten van communicatie zijn tussen het departement en het OM zoals die mij op dat moment bij de beantwoording van die Kamervragen op 20 juni 2019 bekend waren. Daarin is overigens geen verandering gekomen.
Wat was het doel van de ambtelijke contacten tussen het Openbaar Ministerie (OM) en het voormalig departement van Veiligheid en Justitie (VenJ) ter voorbereiding op een eventueel debat in de Tweede Kamer op 24-25 maart 2014, enkele dagen na de uitspraken en nog voor het periodiek overleg van 2 april 2014? Welke informatie heeft het departement verkregen naar aanleiding van die ambtelijke contacten?
In de Kamer was tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 25 maart 2014 een debat aangevraagd met de Minister-President over de uitspraken van de heer Wilders en de gedane aangiften. Het is gebruikelijk om bij voorbereiding op een debat een dossier samen te stellen. Ten behoeve van een dergelijk dossier is in dit geval aan het OM input gevraagd zodat het Ministerie van Algemene Zaken kon beschikken over informatie ter beantwoording van eventuele vragen tijdens het debat. Van het OM is vervolgens informatie ontvangen hoe het aangifteproces verliep, hoeveel aangiften er op dat moment waren en een globaal tijdpad wanneer het OM verwachtte te beslissen op de aangiften. Uiteindelijk is de aanvraag voor het debat ingetrokken.
Waarom was er contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 29 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is het College van procureurs-generaal verplicht de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek bijvoorbeeld wanneer er eventuele parlementaire aandacht of media aandacht te verwachten is met mogelijke vragen voor een bewindspersoon. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid, in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken mijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Waar bestond het contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014 uit?
Het betreft een e-mail vanuit het departement aan het OM waarin wordt gevraagd of er een termijn bekend is waarop de beslissing van het OM te verwachten is, en een antwoord van het OM hierop waarin staat dat er nog geen termijn is aan te geven. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u uitsluiten dat er tijdens het contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014 contact is geweest over het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 en de totstandkoming van het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014?
Mij is niet gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014. Ik voeg er aan toe dat dit interne stukken van het OM zijn en communicatie betreft tussen de hoofdofficier van justitie en het College van procureurs-generaal. Het zijn geen ambtsberichten die zijn gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid zoals het ambtsbericht van 10 september 2014 wel was.
Is het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 door het OM naar het voormalig departement van VenJ gezonden of ingezien?
Nee, daarvan is mij niet gebleken. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 12.
Is het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 ooit besproken met de voormalig Minister van VenJ of ambtenaren van het departement?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258) waarin is aangegeven dat mij niet is gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over het concept-ambtsbericht. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3187) welke zijn beantwoord op 20 juni jl., waarin is aangegeven dat ik geen kennis kan dragen van al hetgeen mijn toenmalig ambtsvoorganger mogelijk ergens al dan niet in informele sfeer heeft uitgesproken. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) waarin ik heb aangegeven dat ik geen kennis kan dragen van wat alle ambtenaren van mijn departement communiceren met medewerkers van het OM. Tot slot wijs ik op het antwoord op vraag 5 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) waarin is aangegeven dat het OM bij herhaling heeft aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Is er op basis van dit concept ambtsbericht van 25 juni 2014 een (concept) ambtelijk advies gemaakt?
Een dergelijk (concept) ambtelijk advies is voor zover mij bekend niet opgesteld binnen mijn departement. Ik kan niet aangeven of er binnen het OM een (concept) advies is opgesteld nu het een intern stuk van het OM betreft. Ik verwijs ook naar het antwoorden op vragen 12 en 13 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Wijkt het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 af van het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 en ambtsbericht van 10 september 2014? En zo ja, in welk opzicht?
Of het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014 afwijken van het ambtsbericht van 10 september 2014 is mij niet bekend. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Kunt u verklaren waarom dit concept ambtsbericht van 25 juni 2014 slechts naar twee leden van het College van procureurs-generaal, te weten de heren Bolhaar en Van den Burg is gezonden in plaats van naar het gehele College?
Dat is mij niet bekend, het betreft interne correspondentie van het OM.
Kunt u verklaren waarom dit ambtsbericht, aldus de beslissing op Wob-verzoek van 1 december 2016 met kenmerk 800337, «altijd een concept is gebleven»?
Dat is mij niet bekend, het betreft interne communicatie van het OM.
Kunt u uitsluiten dat enige uitlating, enig verzoek of enige opmerking formeel dan wel informeel van de zijde van de voormalig Minister van VenJ dan wel zijn ambtenaren in de richting van de heer Bolhaar, dan wel zijn ambtenaren, invloed hebben gehad op de totstandkoming van een nieuw (concept) ambtsbericht?
Zoals in het antwoord op vraag 5 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is aangegeven, heeft het OM bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 door het OM naar het voormalig departement van VenJ gezonden of ingezien?
Nee, daarvan is mij niet gebleken. Zie ook het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 ooit besproken met de voormalig Minister van VenJ of ambtenaren van het departement?
Mij niet is gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over dit ambtsbericht. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 12 en 14 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is op basis van dit concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 een (concept) ambtelijk advies gemaakt?
Een dergelijk (concept) ambtelijk advies is voor zover mij bekend niet opgesteld binnen mijn departement. Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 15 en 20 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Kunt u uitsluiten dat enige uitlating, enig verzoek of enige opmerking formeel dan wel informeel van de zijde van de voormalig Minister van VenJ dan wel zijn ambtenaren in de richting van de heer Bolhaar, dan wel zijn ambtenaren, invloed hebben gehad op de totstandkoming van het (concept) ambtsbericht van 8 augustus 2014?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 19 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Waarom heeft u pas op 26 juni 2019 melding gemaakt van de beslissing op het Wob-verzoek van 1 december 2016?
De reden daarvoor is dat in de Kamervragen met Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805 welke zijn beantwoord op 20 juni jl., in vraag 2 is gevraagd naar een tijdlijn met momenten in de periode van 19 maart 2014 tot heden waarin mijn ambtsvoorganger of ambtenaren van mijn departement op enigerlei wijze contact hebben gehad met het OM over de aangiften die tegen de heer Wilders zijn gedaan naar aanleiding van diens uitspraken op 19 maart 2014. Het Wob-besluit van 1 december 2016 is een van die momenten. Eerdere Kamervragen3 zagen op een smallere tijdsperiode dan de Kamervragen welke zijn beantwoord op 20 juni jl. Overigens is het Wob-besluit zoals gebruikelijk op www.Rijksoverheid.nl gepubliceerd en sindsdien voor een ieder openbaar.
Heeft de heer Riedstra, als ondertekenaar van de beslissing op het Wob-verzoek van 1 december 2016, inhoudelijke kennis van de documenten waarvan de beslissing melding maakt?
De heer Riedstra heeft niet inhoudelijk kennis genomen van het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014. Deze stukken bevinden zich, voor zover mij bekend, niet op het departement omdat het interne correspondentie van het OM betreft en zien op een lopende strafzaak. Voor het Wob-besluit van 1 december 2016 heeft het OM een beoordeling gemaakt van de stukken. Deze beoordeling is door mijn departement overgenomen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen.
Is voormalig Staatssecretaris Teeven op enig moment betrokken geweest bij de kwestie Wilders?
Voor zover mij op dit moment bekend is, is de heer Teeven niet betrokken geweest.
Heeft u de secretaris-generaal, de heer Riedstra, opdracht gegeven om getuigen bijstand en informatie aan te bieden voor de getuigenverhoren? Zo nee, deed hij dit dan in opdracht van iemand anders of op eigen initiatief?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden 8 en 9 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) die zijn beantwoord op 7 juni jl.
Bent u bereid om bij de heer Riedstra en de heer Bruinsma na te gaan hoe de afweging wie welk dossier/welke stukken te verstrekken tot stand is gekomen?
Ik heb dit reeds gedaan voor de beantwoording van vraag 9 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) die zijn beantwoord op 7 juni jl.
Heeft het departement kennis genomen van de adviezen van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) en het Wetenschappelijk Bureau van het OM (WBOM) over de kwestie Wilders? Zo ja, wanneer?
Voor zover mij bekend heeft mijn departement geen kennis genomen van deze adviezen. In het ambtsbericht van 10 september 2014 wordt wel aan de adviezen gerefereerd.
Kunt u een uitputtende tijdslijn naar de Kamer sturen, voorzien van datum per contact/document en aangeven wie de verzender/ontvanger/opsteller is geweest vanaf het moment van de uitspraken op 12/19 maart 2014 t/m heden over welk aspect dan ook van de kwestie Wilders? Met daarin in ieder geval, voor zover van toepassing, melding makend van:
Hieronder is per gevraagde categorie aangegeven of er stukken zijn aangetroffen en of deze in de tijdlijn zijn opgenomen. In de bijlage bij deze antwoorden treft u de tijdlijn aan, die ziet op de periode van de uitspraken 12/19 maart 2014 tot de datum van deze Kamervragen d.d. 3 juli 2019. Vanzelfsprekend beschikt mijn departement ook over interne stukken en correspondentie uit de periode van na de bekendmaking van de vervolgingsbeslissing, ter totstandkoming van bijvoorbeeld antwoorden op Kamervragen en de behandeling en uitvoering van Wob-verzoeken.
Zie bijlage
Niet aangetroffen
Zie bijlage
Niet aangetroffen
Zie bijlage
Deze zijn openbaar en raadpleegbaar op www.om.nl
Niet aangetroffen
Zoals aangegeven wordt er geen verslag gemaakt van de periodieke overleggen en is er geen verslag gemaakt van het overleg op 25 september 2014. Er is alleen een aantekening van 2 april 2014, zie bijlage.
Niet aangetroffen
Zie bijlage (2 april 2014) en het antwoord op vraag 14 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258) en het antwoord op vraag 19 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 7 juni 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034).
Niet aangetroffen
Zie bijlage en het antwoord op vraag 14.
Zie bijlage voor de mails tussen OM en het departement en tussen departement en (medewerkers van het) College van procureursgeneraal.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen correspondentie aangetroffen tussen de landsadvocaat en de advocaat-generaal/ officier van justitie. Zie bijlage voor correspondentie tussen de landsadvocaat en het departement van JenV.
Zoals in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen die zijn beantwoord op 20 juni 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189) aangegeven, is op grond van het reglement van orde van de ministerraad hetgeen besproken is tijdens de ministerraad vertrouwelijk. Ik kan dan ook geen mededelingen doen van hetgeen daar al dan niet is besproken.
Zie bijlage.
Kunt u garanderen dat er geen juridische consequenties zullen volgen voor de anonieme klokkenluider in deze zaak die niet meer durft te getuigen naar aanleiding van de WODC-affaire?
Wanneer de klokkenluider zijn melding doet conform de daartoe geldende regels, geniet hij/zij de daarbij behorende bescherming inclusief anonimiteit. De rijksoverheid beschikt over een interne klokkenluidersregeling4 voor het melden van misstanden. Deze regeling sluit aan bij de Wet Huis voor klokkenluiders. In de regeling staat hoe vermoedens van misstanden op een goede manier gemeld kunnen worden, wat er met de melding gebeurt en welke hulp de klokkenluider kan krijgen. De melding kan intern worden gedaan bij bijvoorbeeld de vertrouwenspersoon integriteit. Extern kan de melding worden gedaan bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders. Als de melding conform de regeling is gedaan, biedt de regeling de klokkenluider ook bescherming tegen eventuele benadeling door de (oud) werkgever. Dit is anders als er sprake is van lekken van interne (vertrouwelijke) informatie. Het lekken van vertrouwelijke informatie is een schending van het ambtsgeheim en een ambtsmisdrijf. Ik verwijs ook naar mijn brief van 24 juni 2019 aan uw Kamer.5
17 maart 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «aangifte Rabbae over uitlatingen dhr. Wilders en besluit OM»
DBO (Directie Bestuursondersteuning)
Leden ministerstaf
24 maart 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «voorgedrukte aangiftes van het OM inzake Wilders»
DBO
Leden ministerstaf
24/25 maart 2014
E-mails inzake mogelijk debat in de Tweede Kamer
JenV
PaG
31 maart 2014
E-mails inzake aangifte contra toenmalig Minister Opstelten
PaG
JenV
31 maart 2014
E-mails inzake aangifte contra toenmalig Minister Opstelten
PaG
JenV
2 april 2014
Aantekening van een periodiek overleg tussen Minister JenV en voorzitter College procureurs-generaal
PaG
22 april 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: De Hond heeft in opdracht van Wilders gepeild hoe Nederland tegenover Marokkanen staat.
DBO
Leden ministerstaf
27 juni 2014
E-mail met als bijlage een conceptambtsbericht van de zaaksovj’s uit Den Haag
Hoofdofficier van Justitie Den Haag
Twee leden van het College
30 juni 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «Analyse Tom Jan Meeus over het politiek landschap & vervolging Wilders»
DBO
Leden ministerstaf
30 juni–1 juli 2014
E-mails inzake de stand van zaken termijn waarop beslissing OM wordt verwacht
JenV
PaG
8 augustus 2014
Brief met bijlagen (AB ovj’s aan hovj d.d. 8 augustus 2014, advies LECD d.d. 28 mei 2014, advies WBOM d.d. 7 augustus 2014, commentaren uit de media op uitlatingen Wilders chronologisch weergegeven)
Hoofdofficier van justitie Den Haag
College van procureurs-generaal
2 september 2014
E-mails inzake berichtgeving Telegraaf dat rechtbank Den Haag al gereed is voor zaak Wilders
JenV
PaG
10 september 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
16 september 2014
Nota ter aanbieding van het Ambtsbericht van 10 september 2014 met digitale minuut met parafen d.d. 19 september 2014
JenV
MJenV
24 september 2014
Memo van het OM bewaken en beveiligen inzake de beveiliging bij een eventuele rechtszaak
OM
JenV
7 oktober 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
7 oktober 2014
E-mails inzake persbericht OM
JenV
PaG
7 oktober 2014
E-mail met concept persbericht OM
OM
JenV
8 oktober 2014
E-mail met definitieve versie persbericht
PaG
JenV
8 oktober 2014
E-mails met concept-persbericht
PaG
JenV
13 oktober 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: Vervolging Wilders
DBO
Leden ministerstaf
8 december 2014
E-mail met ANP persbericht «Wilders verhoord door Rijksrecherche»
JenV
JenV
17 december 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
17 december 2014
Nota bij ambtsbericht van 17 december 2014 met ambtsbericht als bijlage, concept-persbericht en een uitspraak van de Hoge Raad van 16 december 2014
JenV
MJenV
17 december 2014
E-mail met in de bijlage persbericht donderdag 18 december 2014
OM
JenV
23 mei 2016
E-mails inzake uitzetten Wob-verzoek
OM
JenV
1–16 juni 2016
E-mails inzake inventarisatie documenten voor Wob-verzoek
OM
JenV
21 juni 2016
E-mails inzake inventarisatie documenten Wob-verzoek
JenV
OM
13–18 juli 2016
E-mails inzake concept-Wob-besluit
OM
JenV
18 juli 2016
E-mail inzake aanpassing concept-besluit
OM
JenV
19 juli 2016
E-mail inzake beoordeling stukken Wob-verzoek Wilderszaken
OM
JenV
21 juli 2016
E-mail inzake stand van zaken instemming College met concept Wob-besluit
JenV
OM
27–28 juli 2016
E-mails inzake akkoord College met concept-Wob besluit OM
OM
JenV
29 juli 2016
Nota concept Wob-besluit van het College over de Wilders-zaken met als bijlage concept besluit
JenV
MJenV
29 juli 2016
E-mail met stand van zaken nota bij concept Wob-besluit OM
JenV
OM
22 augustus 2016
E-mails inzake nota bij conceptbesluit Wob-verzoek OM
JenV
OM
29 augustus 2016
E-mail ter informatie dat het concept-Wob besluit van het OM met MJenV wordt besproken
JenV
OM
29 augustus 2016
Bespreking concept Wob-besluit OM met MJenV
JenV
MJenV
31 augustus 2016
E-mails met concept-besluit OM en gelakte stukken
OM
JenV
7 september 2016
E-mail inzake aanpassen concept-besluit
JenV
OM
22 september 2016
E-mail inzake concept-besluit Wob verzoek
JenV
OM
28 september 2016
E-mail inzake opmerkingen OM bij concept-besluit
OM
JenV
14 oktober 2016
E-mail inzake zoekslag bij het OM
OM
JenV
20–25 oktober 2016
E-mails inzake concept Wob-besluit
OM
JenV
25 oktober 2016
Nota bij aangepast Wob-besluit Wilders-zaken
JenV
MJenV
26–28 oktober 2016
E-mails inzake stand van zaken Wob-besluit
OM
JenV
31 oktober 2016
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «Directie Voorlichting meldt dat het proces Wilders vandaag hervat wordt»
DBO
Leden ministerstaf
31 oktober–2 november 2016
E-mails inzake documenten 15 en 16 van Wob-besluit 2016
JenV
OM
4–9 november 2016
E-mails inzake stand van zaken Wob-besluit
JenV
OM
15 november 2016
E-mail inzake voorleggen Wob-besluit aan MJenV
JenV
OM
22–30 november 2016
E-mails inzake verzenden Wob-besluit
JenV
OM
1 december 2016
Beslissing op Wob-verzoek van 3 mei 2016
JenV
KRO-NCRV
2 december 2016
E-mail inzake verzending Wob-besluit
JenV
OM
8 december 2016
E-mail inzake spreeklijnen voor na de uitspraak in de zaak Wilders
JenV/ DCOM
MJenV
2 oktober 2017
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: dCom haalt diverse actualiteiten aan: «Diverse media berichtten over de afwijzing door het gerechtshof Den Haag van het verzoek om de behandeling van de zaak Wilders uit te stellen.»
DCOM
Leden ministerstaf
22 mei 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «Het wrakingsverzoek van Wilders is toegewezen.»
DCOM
Leden ministerstaf
4 juni 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «de dgRR geeft aan dat RTL woensdag met een item komt over het proces tegen Wilders.»
DCOM
Leden ministerstaf
11 juni 2018
Actualiteiten ministerstaf: Vorige week werd er door de dgRR in de ministerstaf gemeld dat RTL met een item zou komen over het proces tegen Wilders. Dit is nog niet aan de orde geweest, wel heeft RTL vervolgvragen gesteld.
DCOM
Leden ministerstaf
5 juli 2018
Doorgestuurde e-mail van begin juni met OM over persvragen Wilders.
JenV
OM
6 juli 2018
E-mail om OM te informeren over binnenkomst Wob-verzoek.
JenV
OM
4 juni–10 juli 2018
E-mail inzake persvragen, Wob-verzoek en stukken PaG
OM
JenV
5 september 2018
E-mail van OM over ander Wob-verzoek dat ziet op aangifteproces voorafgaand aan Wilders proces.
PaG
JenV
12 november 2018
E-mail DJOA over binnenkomst KV met de Kamervragen
JenV
OM
12 november 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten/ terugblik vorige week: «Bij RTL vroeg advocaat Knoops om nader onderzoek naar de gang van zaken bij het besluit van het OM om het Lid Wilders te vervolgen.»
DCOM
Leden ministerstaf
14–15 november 2018
E-mailwisseling met reactie OM op concept-antwoorden met de concept-antwoorden
OM
JenV
19 november 2018
E-mail over de stand van zaken beantwoording Kamervragen
OM
JenV
19 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen in Stafoverleg
JenV
MJenV
20 november 2018
E-mail over akkoord vz College met antwoorden Kamervragen
JenV
OM
20 november 2018
E-mail inzake de concept-antwoorden
OM
JenV
21 november 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
21 november 2018
E-mails inzake aanpassing concept-antwoorden
JenV
OM
22–23 november 2018
E-mail inzake zoekslag bij het OM
OM
JenV
27 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
27 november 2018
E-mails inzake aangepaste concept-antwoorden
JenV
OM
27–28 november 2018
E-mails inzake aangepaste concept-antwoorden
OM
JenV
28 november 2018
E-mail inzake brief aan Hoofdadvocaat-generaal inzake aantekening van po van 2 april 2014
OM
JenV
19 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen in stafoverleg
JenV
MJenV
19 november 2018
E-mail met terugkoppeling Stafoverleg en aangepaste concept-antwoorden
JenV
OM
19 november 2018
E-mail met memo OM d.d. 24 september 2014 die met de NCTV is gedeeld
OM
JenV
19 november 2018
E-mail met reactie OM op concept-antwoorden
OM
JenV
20 november 2018
E-mailwisseling over concept-antwoorden
OM
JenV
10/11 februari 2019
E-mail met schema getuigenverhoor
OM
JenV
26–30 april 2019
E-mail over uitzetten Kamervragen nummer 2019Z08240
JenV
OM
5 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
22–23 mei 2019
E-mail over concept-antwoorden
JenV
OM
27/29 mei 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
OM
JenV
27 mei 2019
E-mails inzake behandeling beroepsprocedure Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
29 mei 2019
E-mails inzake afspraak bespreking zaak
LA
JenV/ DWJZ
30 mei/ 21 juli 2019
E-mail inzake kosteninschatting
LA
JenV/DWJZ
30 mei 2019
E-mail inzake sturen stukken aan rechtbank en opstellen verweerschrift
LA
JenV/DWJZ
3–4 juni 2019
E-mails inzake concept-verweerschrift Wob-zaak met in bijlage concept-verweerschrift
LA
JenV
4 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
4 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
OM
JenV
6 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
5–6 juni 2019
E-mails inzake concept-verweerschrift Wob-zaak
JenV/DWJZ
LA
6 juni 2019
E-mails met concept-verweerschrift Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
6 juni 2019
E-mail met afschrift verweerschrift Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
7 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
11 juni 2019
E-mail met brief van Wob-verzoeker aan rechtbank en mail voor het maken van een afspraak om de brief te bespreken
LA
JenV/ DWJZ
12–13 juni 2019
E-mails inzake ontbreken verweerschrift in rechtbankdossier Wob-zaak
JenV/DWJZ
LA
13 juni 2019
E-mail inzake verzoek RVD voor spreeklijn na ministerraad
JenV/ DCOM
JenV
13–17 juni 2019
E-mails inzake concept-pleitnota met concept
JenV/ DWJZ
LA
17 juni 2019
Actualiteiten ministerstaf: «dgRR bericht dat het Lid Wilders (PVV) vrijdag jl. schriftelijke vragen stelde aan MJenV over de beantwoording van vragen over het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed. Verzocht wordt om de vragen uiterlijk 19 juni 2019 beantwoorden. MJenV verzoekt om spoedige beantwoording.
DBO
Leden ministerstaf
13–18 juni 2019
E-mails inzake nieuwe Kamervragen en vraag-antwoorden voor de zitting
JenV/DWJZ
LA
18 juni 2019
E-mail met persbericht OM van 9 oktober 2014
OM
JenV
18 juni 2019
E-mail met input voor concept-beantwoording Kamervragen nummer 2019Z12211
OM
JenV
18 juni 2019
E-mail met opdrachtformulier inschakeling landsadvocaat
JenV/DWJZ
LA
18 juni 2019
E-mail inzake aanwezigheid cameraploeg bij zitting Wob-zaak
LA
JenV/DWJZ
19 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
19 juni 2019
E-mails over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
19 juni 2019
E-mail over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
18–19 juni 2019
E-mails over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
19 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
19 juni 2019
E-mail met verslag zitting Wob-zaak
LA
JenV/DWJZ
20 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
20 juni 2019
E-mail inzake input concept-antwoorden
OM
JenV
3 juli 2019
E-mail met korte terugkoppeling zitting 3 juli 2019
OM
JenV
Het Belgisch spoorbedrijf Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) dat de concurrentie aangaat met de Drielandentrein |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belgisch spoorbedrijf NMBS gaat concurrentie aan met de Drielandentrein»?1
Ja.
Is het waar dat NMBS een halfuurdienst wil starten tussen Luik en Maastricht? Zo ja, bent u hierover ingelicht en wat vindt u ervan?
Ik heb vernomen dat NMBS een verkennend onderzoek doet waarin de potentie van een halfuurdienst tussen Luik en Maastricht wordt onderzocht. NMBS heeft zelf aangegeven dat er geen sprake is van een concreet voornemen in die richting. De verkenning betreft een oriënterend onderzoek. Een dergelijk onderzoek staat de NMBS vrij.
In hoeverre zijn de andere betrokken partijen in Nederland, zoals de provincie Limburg en Arriva, ingelicht over dit voornemen?
De provincie Limburg en Arriva zijn naar ik heb begrepen niet ingelicht over het verkennende onderzoek van NMBS. Zoals toegelicht in antwoord op vraag twee betreft het geen voornemen, maar een oriënterend onderzoek.
In hoeverre schaadt dit voornemen de intentieovereenkomst uit 2016 die door Nederland en België is getekend, waarin de ambitie is uitgesproken om Arriva tussen Luik en Maastricht te laten rijden?
NMBS heeft aangegeven onverminderd medewerking te willen verlenen aan de Drielandentrein conform de intentieovereenkomst. Zij blijft hierover in gesprek met Arriva en NS.
Deelt u de mening dat de Drielandentrein een symbool is voor grensoverschrijdend spoorvervoer en dat deze casus alle aandacht verdient om hier een succes van te maken in samenwerking met andere betrokkenen?
Zoals ik uw Kamer heb laten weten in eerdere brieven is het mijn ambitie om de trein als duurzaam vervoermiddel voor de internationale reis te stimuleren. Het versterken van internationaal reizigersvervoer per spoor kan niet zonder intensieve nationale en internationale samenwerking en afspraken. Ook voor de realisatie van de drielandentrein geldt dat we gezamenlijk optrekken én dat alle betrokken partijen vanuit hun eigen rol hun verantwoordelijkheid nemen. Zo is Arriva verantwoordelijk voor het zo snel mogelijk inbouwen van de vereiste beveiligingssystemen (ETCS) en zet daar de benodigde stappen voor. Zo heeft Arriva daarvoor een concrete offerte-uitvraag lopen. Daarnaast zijn NS en Arriva inmiddels constructief in gesprek met NMBS om de operationele en financiële aspecten van de doortrekking van de drielandentrein in kaart te brengen en op basis daarvan toekomstige exploitatieafspraken te maken. ProRail houdt zicht op tijdige aanpassing van perron Visé door Infrabel en op de capaciteitsaanvraag. Waar nodig zal ik schakelen met de nationale overheid aan Belgische zijde. Door alle betrokken partijen worden concrete stappen gezet om te komen tot een succesvolle doortrekking van de drielandentrein.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat de Nederlandse trein van Arriva gaat rijden? Wat is de afgelopen drie maanden de voortgang geweest?
Arriva rijdt sinds januari 2019 een internationale treindienst tussen Aken en Maastricht. De daartoe benodigde vergunning is eind mei door de ILT opnieuw verleend2. Zoals benoemd bij het antwoord op vraag 5 wordt er door alle betrokken partijen gezamenlijk en vanuit hun eigen rol en verantwoordelijk gewerkt aan noodzakelijke stappen om de verbinding Aken-Maastricht door te kunnen trekken naar Luik. Deze stappen dienen eerst te worden afgerond voordat de drielandentrein door kan rijden naar Luik.
Kunt u aangeven of het voornemen van NMBS een relatie heeft met het feit dat de Drielandentrein op het Belgisch spoor tot op heden wordt geweigerd, omdat Arriva niet het goede beveiligingssysteem zou hebben ingebouwd? Zo ja, welke relatie?
Ik kan niet namens NMBS spreken. Ik ga ervan uit dat het oriënterend onderzoek wordt uitgevoerd in het belang van de reiziger. Datzelfde geldt voor de samenwerking tussen de vervoerders om samen van de Drielandentrein een succes te maken.
Bent u bereid om spoedig in gesprek te gaan met de Belgische autoriteiten over de plannen van NMBS?
Er vindt op dit moment constructief overleg plaats tussen de betrokken vervoerders. Op dit moment is de Belgische regering demissionair. Zodra een nieuw Belgisch kabinet is aangetreden, zal ik met mijn Belgische collega de voortgang van de Drielandentrein bespreken.
Klopt het dat er binnenkort een overleg is tussen de directeuren van NMBS, Arriva en NS? Zo ja, bent u hierbij ook aanwezig?
Dat klopt. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. De vervoerders zijn met elkaar in gesprek om tot concrete afspraken te komen over de toekomstige exploitatie van de drielandentrein. De uitvoering en exploitatie van deze treindienst is immers ook hun verantwoordelijkheid als concessiehouder en vervoerders. De nationale overheden aan beide zijden van de grens waren niet bij dit gesprek aanwezig.
Wat betekent dit bericht voor de invulling van het bestuurlijk overleg dat u hierover heeft in de zomer met de betrokken partijen aan Nederlandse zijde? Verkleint dit de mogelijkheid om te komen tot een oplossing die ook direct acceptabel is voor de Belgische autoriteiten?
De afgelopen periode is met betrokken partijen aan Nederlandse zijde tijdens een aantal bestuurlijke overleggen gesproken over de stappen die gezet moeten worden ten behoeve van de Drielandentrein. We hebben geconstateerd dat de inbouw van het benodigde beveiligingssysteem in de grensoverschrijdende treinen van Arriva voortvarend moet plaatsvinden. Daarnaast moeten de gesprekken over de exploitatie van de drielandentrein op het traject Maastricht-Luik succesvol worden afgerond. Op het moment dat de inbouw van ETCS wordt uitgevoerd en de exploitatie afspraken zijn gemaakt, kan ook een toelatingsprocedure in België worden gestart.
Waardeoverdracht van kleine pensioenen |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het DNB-nieuwsbericht «Waardeoverdracht kleine pensioenen»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse van DNB dat pensioenuitvoerders die een klein pensioen overdragen met een andere ontstaansoorzaak dan een baanwissel in strijd met de wet handelen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Artikel 70a van de Pensioenwet (Pw) geeft de pensioenuitvoerder na beëindiging van de deelneming het recht op automatische waardeoverdracht, maar onder voorwaarden.2 Er moet sprake zijn van (i) opgebouwd pensioen van een gewezen deelnemer (ii) onder de afkoopgrens, en (iii) toetreding tot een pensioenregeling van een nieuwe werkgever. In de memorie van toelichting van de Pensioenwet3 is verduidelijkt dat van die beëindiging geen sprake is indien een werkgever een andere pensioenuitvoerder kiest maar de arbeidsverhouding met de betreffende werknemer in stand blijft. In die gevallen bestaat er ook geen recht op individuele waardeoverdracht.
DNB heeft willen verduidelijken onder welke voorwaarden automatische waardeoverdracht mag plaatsvinden. Dat heeft DNB tijdig en terecht gedaan. Tijdig, want de eerste automatische waardeoverdrachten hebben daadwerkelijk plaatsgevonden vanaf 1 augustus jl. En terecht omdat DNB zo bijdraagt aan de kenbaarheid van de normen uit de wet.
Hoe vaak is sinds de ingang van de «Wet waardeoverdracht klein pensioen» succesvol een klein pensioen overgedragen naar een andere pensioenuitvoerder?
Ik beschik nu niet over exacte cijfers, dit zal pas in de evaluatie van de wet aan de orde komen die is voorzien voor 2021. Ik heb begrepen dat het systeem al wel werkzaam is, en dat er vanaf 1 augustus jl. daadwerkelijk kleine pensioenen automatisch zijn overgedragen.
Hoe kan een pensioenuitvoerder vaststellen dat sprake is van een baanwissel? Klopt het beeld dat in de huidige praktijk een waardeoverdracht pas kan plaatsvinden wanneer is aangetoond dat er sprake is van een baanwissel als oorzaak?
Een pensioenuitvoerder mag, zoals ik al aangaf, alleen gebruik maken van zijn wettelijk recht op automatische waardeoverdracht van het opgebouwde pensioen van (i) een gewezen deelnemer indien sprake is van (ii) een pensioen onder de afkoopgrens, en (iii) toetreding tot een pensioenregeling van een nieuwe werkgever. Deze eisen betekenen dat de betreffende pensioenuitvoerder moet weten of de voormalige werknemer elders pensioen opbouwt.
Een pensioenuitvoerder kan vaststellen dat een werknemer niet langer deelneemt aan de pensioenregeling dan wel gewezen deelnemer is geworden. Indicaties van gewezen deelnemerschap of baanwisseling kunnen zijn dat de werkgever de werknemer heeft afgemeld wegens uitdiensttreding maar de werkgever nog is aangesloten bij de pensioenuitvoerder. Of dat de pensioenuitvoerder structureel geen premie meer ontvangt voor de pensioenopbouw van die gewezen deelnemer terwijl, ook hier weer, de werkgever nog is aangesloten. Een check bij het pensioenregister kan informatie opleveren of een gewezen deelnemer deelnemer is bij een andere pensioenuitvoerder.
Wat gebeurt er met aanspraken die niet overgedragen kunnen worden omdat onduidelijk is of een baanwissel de oorzaak is?
De pensioenuitvoerder kan dan geen gebruik maken van zijn wettelijk recht op automatische waardeoverdracht. Dat geen automatische waardeoverdracht plaatsvindt heeft geen gevolgen voor het behoud van de pensioenbestemming van die kleine pensioenen; die bestemming blijft namelijk behouden. De betreffende pensioenuitvoerder moet de niet overgedragen kleine pensioenen blijven uitvoeren zoals overeengekomen met de werkgever. Voor de goede orde noem ik dat de nodige premie is betaald voor die uitvoering tot in lengte van jaren. De gewezen deelnemer is uiteraard zelf wel op de hoogte van een eventuele baanwisseling, en kan in dat geval zelf waardeoverdracht aanvragen.
Wat gebeurt er met kleine aanspraken van mensen bij een pensioenuitvoerder als hun werkgever overstapt op een andere pensioenuitvoerder?
Een werkgever, die besluit over te stappen op een andere pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder, heeft twee keuzes. Hij kan besluiten, in overleg met de werknemers, om geen collectieve waardeoverdracht aan te vragen. De werkgever kiest er dan voor om alle opgebouwde pensioenen, dus al of niet onder de afkoopgrens, achter te laten bij de oude pensioenuitvoerder. Verdere opbouw van pensioen vindt dan plaats bij een nieuwe pensioenuitvoerder van een andere pensioenregeling. In deze situatie heeft een individuele deelnemer geen recht op waardeoverdracht, en ook de pensioenuitvoerder heeft geen recht op automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen. De deelnemer is immers nog in dienst bij de werkgever. De deelnemer loopt in beginsel ook geen risico op afkoop en dus op verlies van pensioenbestemming.
Die werkgever kan ook besluiten, in overleg met de werknemers, wel collectieve waardeoverdracht aan te vragen. In dat geval gaan in beginsel alle opgebouwde pensioenen op in de nieuwe pensioenregeling van de nieuwe pensioenuitvoerder. De betreffende werknemers hebben dan nog alleen te maken met de nieuwe pensioenregeling.
Het kan zijn dat een werknemer bezwaar maakt tegen collectieve waardeoverdracht van zijn of haar pensioen. Het gevolg van dat bezwaar is dat de opgebouwde pensioenen van deze werknemer achterblijven in de pensioenregeling bij de oude pensioenuitvoerder, die verantwoordelijk blijft voor de uitvoering daarvan.
Klopt het dat alleen al in de sectoren horeca, schoonmaak, landbouw, detailhandel, levensmiddelen en de uitzendbranche ruim 2,5 miljoen zogenaamde «slapers» een pensioenaanspraak hebben die onder de wettelijke afkoopgrens ligt? Wat kunnen mensen die zo’n kleine aanspraak hebben nu doen als zij een waardeoverdracht willen?
Ja, dat klopt.4 Indien deelnemers na baanwisseling zijn toegetreden tot een andere pensioenregeling, kunnen zij vragen om individuele waardeoverdracht. Zij kunnen ook besluiten hun opgebouwde pensioenen achter te laten. Specifiek voor achtergelaten kleine pensioenen hebben pensioenuitvoerders het recht gekregen deze automatisch over te dragen indien de betreffende gewezen deelnemer elders pensioen opbouwt.
De betreffende pensioenuitvoerders hebben geen recht meer op tussentijdse afkoop, tenzij er na vijf pogingen van automatische waardeoverdracht geen nieuwe uitvoerder blijkt te zijn. Pensioenfondsen in deze sectoren schatten de kans niet heel groot in dat sprake is van kleine pensioenen als gevolg van collectieve beëindiging. Het zou maar sporadisch voorkomen dat wisseling van bedrijfsactiviteiten leidt tot opbouw bij een andere pensioenuitvoerder, tot collectieve beëindiging en het ontstaan van kleine pensioenen. Dit zou betekenen dat pensioenfondsen wel vanaf 1 januari a.s. kunnen beginnen met het maken van voorbereidingsplannen voor automatische waardeoverdrachten van de vele bestaande, kleine pensioenen. Ik kan mij voorstellen dat dit anders ligt voor verzekeraars. In de mate waarin collectieve beëindigingen vooral bij hen voorkomen kan het zo zijn dat deze pensioenuitvoerders nog niet kunnen beginnen aan het opstellen van plannen voor automatische waardeoverdracht van bestaande kleine pensioenen.
Herinnert u zich dat de intentie van de «Wet waardeoverdracht klein pensioen» is om ervoor te zorgen dat kleine pensioenen hun pensioenbestemming behouden? Deelt u de mening dat deze intentie in de huidige praktijk onvoldoende wordt waargemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. De «Wet waardeoverdracht klein pensioen» kent meerdere doelen. Inderdaad is het primaire doel om verlies te voorkomen van pensioenbestemming van kleine pensioenen. Daartoe is het recht op afkoop vervangen door het recht op automatische waardeoverdracht. Dat is gedaan voor die gevallen waarin de deelnemer, die wel heeft gekozen voor een andere werkgever met een andere pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder, echter niet heeft gevraagd om individuele waardeoverdracht. Om de kosten van uitvoering van de daardoor ontstane kleine pensioenen te verlagen is in die context het recht op automatische waardeoverdracht ingevoerd.
Bij collectieve beëindiging speelt echter niet de situatie dat de werknemer heeft gekozen voor een andere werkgever met een andere pensioenregeling en een andere pensioenuitvoerder. Integendeel, de werkgever en diens werknemers hebben ervoor gekozen om de opgebouwde kleine (en grote) pensioenen achter te laten. Het passeren van die keuze door uitbreiding van de wet is daarmee van een andere orde dan nu is geregeld. Daarbij is het voor nu nog een vraag of de problematiek van het niet kunnen onderscheiden van kleine pensioenen ontstaan door baanwisseling van die ontstaan door collectieve beëindiging aanzienlijk minder speelt bij pensioenfondsen met verreweg de meeste kleine pensioenen. Mijn beeld is dat de intentie vooralsnog niet in gevaar lijkt te komen.
Deelt u de mening dat een aanpassing van artikel 70a Pensioenwet (recht op waardeoverdracht) nodig is als de huidige praktijk tot problemen leidt voor mensen met kleine aanspraken? Bent u bereid hiervoor voorbereidingen te treffen?
Het hoofddoel van de Wet waardeoverdracht klein pensioen zag op het behouden van de pensioenbestemming van kleine pensioenen. De mogelijkheid van tussentijdse afkoop is zeer ingeperkt. Dat is in het belang van de deelnemers. Om pensioenadministraties niet al te veel te belasten met kleine pensioenen, is het systeem van automatische waardeoverdracht tussen pensioenuitvoerders ingericht. Bij de vormgeving van dit systeem is het uitgangspunt geweest dit zo simpel en efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden.
Indien een pensioenuitvoerder geen gebruik mag maken van het recht op automatische waardeoverdracht, omdat deze er in zijn administratie moeizaam onderscheid kan maken tussen de verschillende soorten kleine pensioenen, dan is dat niet direct nadelig voor deelnemers. De pensioenbestemming blijft immers behouden. Via mijnpensioenoverzicht.nl behoudt de werknemer het overzicht van alle pensioenen, waar ook uitgevoerd of in uitvoering. De betreffende deelnemer kan het wel aantrekkelijk vinden om alle pensioenpotjes bij elkaar te hebben.
Van de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars heb ik op 9 april jl. het verzoek gekregen tot uitbreiding van het recht op automatische waardeoverdracht met ook achtergelaten kleine pensioenen vanwege het niet collectief overdragen aan een nieuwe pensioenuitvoerder. Er zijn pensioenuitvoerders die kennelijk moeite hebben met het onderscheiden van de verschillende soorten achtergelaten kleine pensioenen in hun administraties.
Ik heb de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars per brief laten weten dat ik in beginsel positief tegenover het verzoek sta, maar dat ik nadere informatie nodig heb om een gedegen afweging te kunnen maken.
Ik onderzoek onder meer wat de gevolgen voor werknemers en werkgevers kunnen zijn als ik het recht op automatische waardeoverdracht zou uitbreiden. Ik wil daarbij oog houden voor de belangen van de werknemers. Zij hebben er tenslotte samen met hun werkgever voor gekozen de opgebouwde pensioenen niet collectief over te dragen maar juist achter te laten. Een begrijpelijke reden voor die keuze kunnen bijvoorbeeld garanties zijn. Dit roept de vraag op of het mogelijk en wenselijk is om die kennelijke keuze van werknemers en werkgever te passeren. Waarbij speelt dat de benodigde premies zijn betaald en er in beginsel geen risico op afkoop bestaat. Voorts kan de werkgever te maken krijgen met bijbetaling en, zo ja, wat betekent dat dan? Natuurlijk heb ik bij deze afweging ook oog voor een zo efficiënt mogelijk proces van opschoning van de vele kleine pensioenen in de administraties.
Dubbele petten van Verhagen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De klusjesmannen van Limburg»? Wat is uw reactie op het feit dat de heer Verhagen bij de provincie Limburg adviezen heeft gedeclareerd die Limburgse bedrijven aan opdrachten moeten helpen voortvloeiend uit het contract Joint Strike Fighter (JSF), terwijl de heer Verhagen datzelfde deed in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) als bijzonder vertegenwoordiger F-35?1
Het bericht is mij bekend. De heer Verhagen heeft van de provincie een brede opdracht als ambassadeur met een vaste vergoeding. Er wordt niet voor individuele activiteiten gedeclareerd. Voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft hij een aanstelling voor 0,24 fte met een vaste vergoeding. De invulling van de activiteiten vindt in nauwe afstemming met het Ministerie van EZK plaats. Er is geen sprake van individuele adviezen.
Kreeg de heer Verhagen hiermee dubbel betaald voor hetzelfde werk? Zo ja, welke actie gaat u dan ondernemen om het dubbel betaalde bedrag terug te vorderen? Zo nee, kunt u dan toelichten waarin zijn werkzaamheden voor het Ministerie van EZK verschilden van de werkzaamheden voor de provincie Limburg?
De twee opdrachten zijn verschillend van aard. De heer Verhagen is Bijzonder Vertegenwoordiger Industriële Inschakeling F35 namens de Staat. Deze opdracht houdt in een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Verder is hij voorzitter van de Regiegroep Economische Effecten F35 en adviseert hij de Interdepartementale Coördinatiegroep.
De heer Verhagen heeft ook een brede – niet op een bepaalde sector toegesneden – opdracht om als ambassadeur voor de provincie Limburg onder meer deuren te openen en contacten te leggen voor Limburgse bedrijven. De provincie Limburg is niet betrokken bij F35-opdrachten.
Bij de aanstelling van de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger zijn afspraken vastgelegd over het uitsluiten van strijdige belangen en belangenverstrengeling. Daarbij vindt uitvoerige afstemming over de activiteiten plaats met het Ministerie van EZK (Commissaris Militaire Productie) als opdrachtgever. Hierover wordt vervolgens via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd (zie ook antwoord 5). Op basis hiervan, en het beschreven verschil in beide opdrachten, is er geen aanleiding om aan te nemen dat er een dubbele betaling heeft plaatsgevonden.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat de heer Verhagen betaalde adviezen aan de provincie Limburg uitbracht over het verwerven van opdrachten voor de JSF?
Er is geen sprake van individuele adviezen. Het is mij bekend dat de heer Verhagen sinds 2013 ambassadeur is voor de provincie Limburg en daarvoor een vaste vergoeding ontvangt. Ook bij zijn aanstelling als Bijzonder Vertegenwoordiger in december 2013 was dit bekend. Dit is niet als problematisch beschouwd vanwege het verschil in beide opdrachten en de in de overeenkomst met de heer Verhagen neergelegde afspraken die voorschrijven dat hij geen belangen mag hebben die strijdig zijn met zijn inzet voor de Nederlandse industriële participatie in het F35-programma.
Welke afspraken heeft u met de heer Verhagen gemaakt over het verrichten van andere opdrachten rond de JSF?
In de overeenkomst met de heer Verhagen is opgenomen dat hij geen belangen mag hebben die strijdig zijn met zijn inzet voor de Nederlandse industriële participatie in het F35-programma. Hiernaast maakt de Gedragscode Integriteit Rijk deel uit van de overeenkomst. Hierin is onder andere opgenomen dat er geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling.
Was de provincie Limburg op enigerlei manier betrokken bij de verwerving van opdrachten voor de JSF door de heer Verhagen als Bijzonder Vertegenwoordiger, zoals de provincie Noord-Brabant die deelnam aan de «regiegroep economische effecten Sustainment F-35»? Zo ja, waarom werd de heer Verhagen dan ook afzonderlijk betaald door de provincie Limburg?
De provincie Limburg was niet betrokken bij de verwerving van opdrachten voor de JSF. De heer Verhagen heeft in zijn rol als Bijzonder Vertegenwoordiger zich wel ingespannen om Limburgse bedrijven aan boord te krijgen. Hierover is via de reguliere jaarrapportages gerapporteerd. Gezien de beperkte industriële participatiemogelijkheden was de provincie Limburg geen deelnemer aan de bovengenoemde regiegroep.
Als de provincie Limburg niet betrokken was bij de verwerving van opdrachten door de Bijzonder Vertegenwoordiger, kunt u dan toelichten waarom u de provincie Limburg niet heeft betrokken, terwijl de provincie Limburg klaarblijkelijk wel geïnteresseerd was in de verwerving van opdrachten? Was het niet effectiever geweest om de krachten te bundelen?
Indien er vergelijkbare kansen voor participatie in de F35 zouden zijn geïdentificeerd als in de provincie Noord-Brabant, dan zou een krachtenbundeling een optie zijn geweest. Dit was echter op dat moment niet aan de orde.
Kunt u uitsluiten dat de verwerving van opdrachten voor Limburgse bedrijven ten koste is gegaan van opdrachten voor bedrijven elders in het land en op die manier ten koste ging van het werk van de Bijzonder Vertegenwoordiger?
De opdracht voor de heer Verhagen luidt om een zo groot mogelijke participatie van in Nederland gevestigde bedrijven en instituten bij de ontwikkeling, productie en instandhouding van de F35 te bevorderen. Daar kunnen ook Limburgse bedrijven onder vallen. Zoals eerder gemeld betreft het hier een aanstelling van 0,24 fte, die voor de uitvoering van de opdracht altijd beschikbaar zijn geweest. De Bijzonder Vertegenwoordiger en EZK maken geen regionaal onderscheid tussen bedrijven.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Verkoop personenauto’s zakt flink in eerste halfjaar 2019’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verkoop personenauto’s zakt flink in eerste halfjaar 2019»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de verkoop van personenauto’s over de afgelopen vijf jaar (uitgesplitst per half jaar en uitgesplitst naar de verschillende brandstofsoorten die worden onderscheiden in de motorrijtuigenbelasting (mrb), te weten benzine, diesel, lpg, elektrisch, overig)?
Het gevraagde overzicht is als bijlage bij de beantwoording van deze schriftelijke vragen gevoegd.
Kunt u toelichten waarom de verkoop van personenauto’s met ongeveer 10% achterblijft bij vorig jaar?
Vanuit de autobranche ontvangt het kabinet berichten over een daling van de verkoopaantallen van nieuwe auto’s met ca. 10% in het eerste halfjaar van 2019, ten opzichte van het eerste halfjaar van 2018. Het is lastig om specifieke oorzaken aan te wijzen voor een daling of stijging van nieuwverkopen. Een dergelijke ontwikkeling moet volgens het kabinet ook niet worden bezien vanuit één half jaar. Zo waren de autoverkopen in zowel de eerste helft van 2017 als 2018 juist weer met ruim 10% gestegen. De totale nieuwverkoop van auto’s in Nederland fluctueert overigens al jaren tussen ca. 380.000 à 450.000 auto’s per jaar. Een stijging of daling van bijvoorbeeld 10% is daarom, gelet op de afgelopen jaren, geen uitzonderlijke ontwikkeling.
Klopt het dat het de bpm in het eerste half jaar van 2019 met gemiddeld 15% is gestegen ten opzichte van dezelfde periode in 2018? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar een toelichting op geven?
De BPM-opbrengst over de eerste helft van 2019 is min of meer gelijk aan de BPM-opbrengst van de eerste helft van 2018. Wel is het aantal nieuwverkochte auto’s over de eerste helft van 2019 gedaald. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 zijn dergelijke fluctuaties in het aantal nieuwverkochte auto’s niet ongebruikelijk. Dat de BPM-opbrengst gelijk blijft ondanks een daling van het aantal nieuwverkopen is het gevolg van het feit dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkochte auto’s is gestegen. Dit komt doordat nieuwe auto’s in 2019 gemiddeld zwaarder en duurder (catalogusprijs exclusief BPM) zijn dan in voorgaande jaren. Dit blijkt ook uit onderzoek van TNO.2 Een hogere CO2-uitstoot betekent een hogere BPM. Hier komt bij dat de BPM een zeer progressieve belasting is. Door de progressieve BPM-tarieven kan een relatief kleine stijging van de gemiddelde CO2-uitstoot al snel een flink hogere BPM-opbrengst met zich meebrengen. In 2019 bedraagt de BPM voor een benzineauto met een CO2-uitstoot van 100 g/km € 2.597. Een toename van die CO2-uitstoot naar 120 g/km leidt al tot een verdubbeling van de BPM naar € 5.212. Relatief kleine verschuivingen in de CO2-uitstoot van personenauto’s en de samenstelling van de nieuwverkopen kunnen dus tot aanzienlijke fluctuaties in de totale BPM-opbrengst leiden. Overigens is de totale BPM-opbrengst over een langere termijn bezien nog altijd relatief laag. In 2007 was de totale BPM-opbrengst namelijk nog zo’n € 3,6 miljard. In 2018 was de BPM-opbrengst zo’n € 2,3 miljard.
Herinnert u zich dat u in antwoord op Kamervragen aangaf zich in te zetten om de bpm-opbrengst niet te laten stijgen als gevolg van de Worldwide Harmonised Light Vehicle Test Procedure (WLTP)?2
Op dit moment is de CO2-uitstoot vastgesteld conform de NEDC-testmethode nog altijd de heffingsgrondslag van de BPM. In de brief van 11 juli 2019 heeft het kabinet aangegeven dat per 1 juli 2020 de CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP-testmethode de heffingsgrondslag wordt van de BPM.4 De CO2-uitstoot vastgesteld conform de WLTP-testmethode is gemiddeld hoger dan de CO2-uitstoot vastgesteld conform de NEDC-testmethode. Een hogere CO2-uitstoot betekent ook een hogere BPM. Het kabinet heeft echter zowel richting de Tweede Kamer als de autosector aangegeven dat deze verandering van heffingsgrondslag niet moet leiden tot een stijging van de totale BPM-opbrengst. Aan deze toezegging geeft het kabinet gevolg door, gelijktijdig met de aanpassing van de heffingsgrondslag, de BPM-tarieven en CO2-schijflengtes aan te passen om te compenseren voor de hogere WLTP CO2-uitstoot. Belangrijk om hierbij te vermelden is dat deze aanpassing van de BPM-tarieftabel wordt uitgevoerd aan de hand van het gemiddelde verschil tussen NEDC CO2-uitstoot en WLTP CO2-uitstoot. Voor sommige auto’s is dit verschil echter groter dan dit gemiddelde. Voor andere auto’s is het verschil weer kleiner dan het gemiddelde. Hierdoor is het mogelijk dat, als gevolg van de nieuwe BPM-tarieftabel, de BPM op sommige auto’s stijgt of daalt. Dit is een logisch gevolg van de nieuwe WLTP-testmethode, omdat de nieuwe testmethode de CO2-uitstoot in de praktijk beter benadert. Auto’s die in de praktijk daadwerkelijk CO2-zuiniger zijn komen gunstiger uit de WLTP-test en omgekeerd. Deze aanpassingen in de BPM worden meegenomen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020.
Kunt u toelichten waarom de bpm-opbrengst in de eerste helft van 2019 dan toch met vier miljoen euro is gestegen ten opzichte van de dezelfde periode vorige jaar terwijl er minder auto’s zijn verkocht en wetende dat de verkoop van elektrische auto's vanwege de vrijstelling geen bpm-opbrengst oplevert?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg over autogerelateerde belastingen op 13 februari 2019 heeft aangegeven dat de aanpassing van de bpm-tabellen een afspraak is die u ook met de sector heeft gemaakt en waar u zich aan gaat houden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer wordt gevolg gegeven aan deze eerdere toezeggingen om te komen tot aanpassing van de bpm-tabellen?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt de sector betrokken bij deze aanpassing, heeft u overleg met de sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting op dit proces en de bespreekpunten.
Om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de WLTP op de CO2-uitstoot van personenauto’s heeft het kabinet TNO gevraagd om uitgebreid onderzoek te doen. Dit heeft geresulteerd in drie onderzoeksrapporten. Het derde onderzoeksrapport is op 11 juli 2019 aan uw Kamer gestuurd.5 Op dit moment werkt TNO, in aanvulling op dit derde onderzoeksrapport, aan een aanvullende analyse over de gevolgen van de WLTP voor plug-in hybride auto’s. Deze analyse wordt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor Prinsjesdag, aan uw Kamer gestuurd. De autosector is gedurende het onderzoek naar de WLTP uitvoerig geconsulteerd. Zo heeft de sector punten onder de aandacht kunnen brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot de onderzoeksvragen. Mede op verzoek van de autosector is door TNO bijvoorbeeld uitvoerig onderzoek gedaan naar de NEDC CO2-uitstoot van WLTP-auto’s. Daarnaast is de sector tweemaal uitgenodigd bij de TNO-presentaties van de onderzoeksresultaten. Bij deze presentaties zijn er gesprekken gevoerd over de onderzoeksresultaten van TNO. De autosector is bijvoorbeeld van mening dat de BPM op dit moment al is gestegen als gevolg van de WLTP. Deze conclusie is echter ontkracht door de onderzoeksresultaten van TNO. Uit het onderzoek van TNO komt namelijk het beeld naar voren dat de nieuwverkochte auto’s gemiddeld zwaarder en duurder zijn en over meer motorvermogen beschikken. Dat verklaart een stijging van de CO2-uitstoot en dus ook een stijging van de BPM. De huidige ontwikkelingen rondom de BPM-opbrengst kunnen dan ook niet worden gezien als een gevolg van de nieuwe WLTP-testmethode, de grondslag van de BPM is momenteel immers nog de CO2-uitstoot op basis van de NEDC-uitstoot. Daarnaast is tijdens deze bijeenkomsten uitvoerig van gedachten gewisseld over een logisch moment om de omzetting naar een op WLTP-uitstootcijfers gebaseerde BPM-tarieftabel op te nemen in de wet BPM. Uit deze gesprekken is gebleken dat de omzettingsdatum van 1 juli 2020 voor de betrokken partijen acceptabel is. Om die reden heeft het kabinet ervoor gekozen deze invoeringsdatum te hanteren.
Kunt u het tweede TNO-rapport over de bpm, waarover u tijdens het algemeen overleg over Autogerelateerde belastingen op 13 februari 2019 aangaf dat dit in mei 2019 zou volgen, delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Vanwege de onderlinge samenhang is ervoor gekozen enkele vragen gezamenlijk te beantwoorden.
3
138.807
1.169
1.084
45.005
0
7.320
0
767
7.639
201.794
0
112.927
2.391
2.180
61.566
2
7.230
0
391
4.604
191.291
2
140.118
1.757
307
46.214
6
4.391
0
236
10.218
203.249
1
119.596
1.681
364
84.990
13
11.537
0
232
30.158
248.572
1
151.281
1.846
166
34.382
1
4.058
0
372
2.649
194.756
1
124.315
2.208
506
38.679
6
7.330
1
567
15.970
189.583
0
172.059
3.323
467
40.663
4
9.840
0
685
545
227.586
0
140.663
4.736
817
33.230
1
9.698
1
554
585
190.285
1
194.944
8.020
772
36.872
0
13.307
1
571
1.517
256.005
1
143.375
16.413
446
21.779
13
9.703
0
411
2.019
194.160
0
174.180
17.212
101
20.338
65
14.310
0
439
3.021
229.666
Het bericht ‘Groot onderzoek naar Poolse WW-fraude in Helmond: ‘Voor zeker tonnen aan onterechte uitkeringen betaald’’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot onderzoek naar Poolse WW-fraude in Helmond: «Voor zeker tonnen aan onterechte uitkeringen betaald»»?1
Ja.
Wat was de specifieke aanleiding voor deze inval? En wat is aangetroffen in de woningen in Helmond?
Bij UWV zijn interne meldingen binnen gekomen over een vermoeden van fraude bij verschillende uitkeringsgerechtigden. Daarop is UWV een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek is gebleken dat de betrokkenen gebruik maakten van dezelfde tussenpersoon. De desbetreffende tussenpersoon heeft geen binding met UWV, daarom heeft UWV in juli 2018 een melding gedaan bij het Regionale Informatie en Expertise Centrum (RIEC). Gelet op de omvang van de zaak heeft de Officier van Justitie van het Functioneel Parket besloten de directie Opsporing van de Inspectie SZW opdracht te geven een strafrechtelijk onderzoek te verrichten naar de werkzaamheden van deze tussenpersoon. Dat is begin dit jaar gestart. Over hetgeen tijdens doorzoekingen exact in de panden is aangetroffen, kan ik geen uitspraken doen aangezien het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft.
Gaat het lukken om de in Helmond onterecht uitgekeerde uitkeringen terug te vorderen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is de directie Opsporing van de Inspectie SZW bezig met het strafrechtelijk onderzoek. Nadat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond kan UWV de adressen en de betreffende uitkeringsgerechtigden onderzoeken. UWV heeft de resultaten uit het strafrechtelijk onderzoek van de directie Opsporing van de Inspectie SZW nodig voor haar eigen onderzoek. Op het moment dat UWV constateert dat een onterechte uitkering is verstrekt, wordt deze teruggevorderd.
Is bekend waar deze arbeidsmigranten aan het werk waren en via welk uitzendbureau? Zijn deze werkgevers en uitzendbureaus ook deel van het onderzoek? Zo ja, hoe gaat u tegen ze optreden? Zo nee, waarom niet?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de fraude is nog bezig. Daarom kan ik hierover momenteel geen uitspraken doen. Wel kan ik mededelen dat in deze fraudezaak meerdere personen worden verdacht van het plegen van strafbare feiten.
Indien uit meldingen van UWV of uit eigen onderzoek van de Inspectie SZW blijkt dat sprake is van verdenking van fraude en/of de feiten en omstandigheden geven hier aanleiding toe, dan kan de directie Opsporing van de Inspectie SZW onder gezag van het Functioneel Parket overgaan tot strafrechtelijk onderzoek. Of dit leidt tot huiszoekingen in concrete gevallen is op voorhand niet te zeggen.
Kunt u aangeven hoeveel casussen de Inspectie SZW in het kader van dit onderzoek op dit moment onderzoekt? Hoe groot is het fraudebedrag wat hierbij gemoeid is? Gaan er nog meer van dit soort invallen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Is aan te geven of de fraude zich in bepaalde regio’s – bijvoorbeeld waar veel land- en tuinbouw is – concentreert? Werkt de Inspectie SZW intensief samen met lokale partners – zoals gemeenten en woningbouwcorporaties – om de fraude in deze gebieden op te sporen en tegen te gaan?
Waar de fraude met tussenpersonen zich precies voordoet, is onbekend. UWV registreert sinds oktober 2018 voor de WW alle begeleiders die een WW-gerechtigde vertegenwoordigen of vergezellen naar een UWV-kantoor bij een papieren aanvraag. Op basis hiervan zal UWV de registratie van deze gegevens van tussenpersonen vergelijken (het vóórkomen van dezelfde tussenpersonen) en indien daartoe aanleiding bestaat, onderzoek doen. De directie Opsporing van de Inspectie SZW werkt bij de strafrechtelijke handhaving samen met diverse partners.
Welke mogelijkheden hebben de Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie om betrokkenen in het buitenland op te sporen? Hoe is daarbij de samenwerking met Poolse instanties?
Het Openbaar Ministerie kan door middel van een Europees onderzoeksbevel Polen verzoeken om rechtshulp. De Officier van Justitie of een rechter kan beslissen of een bepaalde onderzoeksmaatregel moet worden toegepast en in een ander land moet worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld monitoring van de bankrekeningen en financiële transactie van de verdachte of beschuldigde personen. Onderzoeksmaatregelen op grond van een Europees onderzoeksbevel worden in beginsel door buitenlandse autoriteiten erkend en uitgevoerd. Bij uitvoering van een Europees onderzoeksbevel is de nationale wet van de uitvoerende staat leidend. In dat verband wordt ook volgens de geldende regels samengewerkt met Polen. De directie Opsporing van de Inspectie SZW kan bij opsporing van grensoverschrijdende fraude samenwerken met opsporingsdiensten in het buitenland. Dit kan door internationale rechtshulpverzoeken en door contacten met Europol, het samenwerkingsverband van de Europese Politiediensten. Op deze manier kan een betrokkene in het buitenland worden opgespoord voor het opsporingsonderzoek en kan hij indien nodig internationaal worden gesignaleerd.
Het bericht dat Yarden klanten toch laat bijbetalen voor hun uitvaart |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat uitvaarten de afgelopen jaren significant duurder zijn geworden? Zo ja, wat is daarvoor de verklaring?1
Uit onderzoeken van de Consumentenbond uit 2006 en 2018 is gebleken dat de kosten van een gemiddelde uitvaart zijn toegenomen van 5000–6.000 euro in 20062 naar een kleine 7.000 euro in 2018.3 Dat is een stijging van zo’n 30%, wat neerkomt op gemiddeld 2,2% op jaarbasis. Een groot deel van die stijging kan worden verklaard door de inflatie, die cumulatief over deze periode 20,6% bedroeg.4 Los daarvan zien we dat een uitvaart steeds specifieker wordt toegespitst op de wensen van de overledene of nabestaanden, waardoor er vaker wordt gekozen voor een uitgebreidere uitvaart, hetgeen hogere kosten met zich meebrengt.
Is het waar dat verzekeraar Yarden probeert extra kosten op verzekerden te verhalen, die daar in principe voor verzekerd waren?
Het is erg vervelend dat een herstelplan voor Yarden noodzakelijk is gebleken en een bepaalde groep polishouders van Yarden daardoor wordt geconfronteerd met een versobering van een pakketpolis. Met ingang van 1 januari 2020 zal deze versobering plaatsvinden en zullen de betreffende polishouders zelf het inflatierisico en inkooprisico moeten dragen (prijsstijgingen van het overeengekomen pakket aan uitvaartdiensten). De betreffende verzekerden (circa 380.000 polissen van de 1,4 miljoen polissen) zijn in het bezit van een pakketpolis met daarin opgenomen een zogenaamde «en-bloc» clausule. De toepassing van de betreffende clausule heeft in dit geval tot gevolg dat een gedeelte van de totale pakketkosten voortaan voor rekening van de polishouder komt.
Hoe is het mogelijk dat voorwaarden van verzekeringen zo eenzijdig aangepast kunnen worden? Deelt u de mening dat dit de betrouwbaarheid van verzekeringen ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Een verzekeraar kan de polisvoorwaarden ten nadele van de verzekeringnemer eenzijdig wijzigen, mits deze mogelijkheid is opgenomen in de polisvoorwaarden, de «en-bloc» clausule. Een versobering van de polisvoorwaarden door een beroep op een dergelijke clausule kan echter slechts worden gedaan in uitzonderlijke gevallen waarin alle overige alternatieven zijn uitgeput. De verzekeringnemer heeft, in het geval dat de verzekeraar van deze clausule gebruik maakt, het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen op te zeggen. Het is belangrijk dat de verzekeringnemer zich het bestaan van dergelijke clausules realiseert en de communicatie van een verzekeraar in zo’n geval helder en transparant is.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een waardige uitvaart op deze manier voor veel mensen onbetaalbaarder wordt? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat voor veel mensen een waardige uitvaart als gevolg van de financiële problemen bij Yarden onbetaalbaar is geworden. Het is vervelend voor alle betrokkenen dat een financiële onderneming zoals Yarden in de problemen is gekomen en dat dit consequenties heeft voor een bepaalde groep polishouders. Dat financiële instellingen in de problemen komen is nooit geheel te voorkomen. Financieel toezicht verkleint de kans daarop.
Hoge marktconcentratie onder dagbladuitgeverijen |
|
Kees Verhoeven (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Independer overgenomen door de Persgroep»1, «De Persgroep en TMG starten joint venture rond occasionmarkt»2 en «2018 was een prima jaar voor dagbladuitgevers»?3
Ja
Kent u voorts de berichten «Freelance (foto)journalisten eisen via de rechter hogere vergoeding van De Persgroep»4 en «Eerste resultaten Monitor: Freelancetarieven Persgroep en Mediahuis verder gedaald?5
Ja
Hoe duidt u het gegeven dat De Persgroep door overnames en andere samenwerkingsvormen qua omvang fors uitbreidt en een steeds grotere speler op de markt van dagbladuitgeverijen wordt?
Nederland kent een hybride mediasector waarin zowel publieke aanbieders als private nieuwsorganisaties actief zijn. Op de van oudsher private dagbladenmarkt is al geruime tijd sprake van een hoge concentratie van eigenaarschap. De Persgroep en Mediahuis Nederland zijn de twee grootste spelers op deze markt,6 die sinds 2000 dalende omzetcijfers laat zien. De transitie van papier naar digitaal toont zich in de jaarverslagen van de sector. Ondanks een duidelijke stijging van inkomsten uit digitaleabonnementen en advertenties daalde de totale lezersmarkt – die voor papier én digitaal – in 2018 met ongeveer € 4 miljoen. De totale inkomsten uit advertenties stegen met bijna € 1 miljoen. Onder druk van de digitalisering zoeken mediaorganisaties naar schaalvoordelen in hun productieproces, naar nieuwe bedrijfsmodellen en naar een positie op de markt voor online advertenties. Het is in het publiek belang dat Nederlanders toegang hebben tot een pluriform en onafhankelijk aanbod van nieuws. Een private markt met rendabele nieuwsorganisaties draagt daaraan bij.
Hoe duidt u het feit dat door met de verdere uitbreiding van De Persgroep de competitie binnen deze markt steeds verder afneemt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat met dergelijke marktconcentratie van dagbladen steeds verdere kartelvorming in de richting van oligopolie plaatsvindt? Hoe duidt u dit in het kader van het publieke belang van onafhankelijke nieuwsvoorziening en onafhankelijke pers?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u de toenemende marktconcentratie van dagbladen in relatie tot de steeds betere verkoopcijfers van dagbladuitgeverijen? In hoeverre is hier nog sprake van een voldoende competitieve markt?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt marktconcentratie van in dit geval De Persgroep getoetst? Welke rol voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet u hier?
Een voorgenomen concentratie moet bij de ACM gemeld worden indien bepaalde omzetdrempels worden behaald. Nadat de partijen hun voornemen hebben gemeld, zal de toezichthouder onderzoeken wat de mogelijke effecten zullen zijn van de voorgenomen concentratie op de mededinging. Hiertoe zal de ACM allereerst kijken naar de marktafbakening (productmarkt en geografische markt). Vervolgens onderzoekt zij de mogelijke effecten van de voorgenomen concentratie op deze markten. De toezichthouder kijkt daarbij onder andere naar de marktposities van de betrokken partijen, concurrentiedruk van andere partijen, mogelijke toetreding tot de markt en eventuele afnemersmacht. In dat laatste geval kan de sterke onderhandelingspositie van afnemers, het grotere marktaandeel van partijen na de concentratie compenseren.
De overname van Independer door De Persgroep is eind oktober 2018 bij de ACM gemeld. De Persgroep is een Nederlandse uitgever en eigenaar van een aantal landelijke (AD, Volkskrant, Trouw, Parool) en regionale kranten. Daarnaast biedt Persgroep een aantal online diensten aan waaronder vacaturesites (Intermediair, Nationale Vacaturebank), advertentieplatform Autotrack, Tweakers.net, Reclamefolder.nl en een video-website (MyChannels). Independer exploiteert het Nederlandse prijsvergelijkingsplatform «www.independer.nl» dat prijsvergelijkingsdiensten aanbiedt voor diverse verzekeringsproducten, financiële producten en energieproducten. De ACM heeft in haar beoordeling van de overname gekeken naar de mogelijke effecten van deze overname op de mededinging, waarbij de rol van data is meegenomen. Na onderzoek heeft de ACM deze concentratie goedgekeurd aangezien zij geen reden had om aan te nemen dat de overname de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren.7
Hoe duidt u het feit dat de tarieven voor freelancejournalisten en -fotografen bij de grootste mediaorganisaties in 2018 zijn gedaald?
De arbeidsmarktpositie van werkenden in de culturele en creatieve sector heeft al geruime tijd mijn aandacht. De SER en de Raad voor Cultuur hebben in 2017 geconstateerd dat werkenden in de culturele en creatieve sector een zwakke onderhandelingspositie hebben.8 Ongeacht het niveau van concentratie in de markt is het van belang dat de journalistieke sector de ruimte heeft om zelf maatregelen te nemen om de positie en de inkomsten van freelance journalisten te verbeteren.
Zoals vermeld in de Kamerbrief «Voortgang uitwerking maatregelen werken als zelfstandige»,9 komt er o.a. een minimumtarief voor zzp’ers van € 16 en werkt de ACM momenteel aan een nieuwe leidraad over zzp’ers en minimumtarieven. Met de nieuwe leidraad wil de toezichthouder meer duidelijkheid scheppen over de omstandigheden waaronder zzp’ers collectief minimumtarieven mogen afspreken en collectieve afspraken mogen maken die hun markt- en inkomenspositie kunnen versterken. Daarnaast geeft het kabinet uitvoering aan de motie Ellemeet/Asscher inzake collectieve onderhandeling in de culturele en creatieve sector, waarbij de eerder genoemde maatregelen in ogenschouw worden genomen.10 Zoals vermeld in de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024 wordt uw Kamer in het najaar geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze motie.11
Hoe verhoudt zich de verlaging van de tarieven voor freelancers bij de grootste mediaorganisaties tot de hoge marktconcentratie van deze organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre benadeelt het gegeven dat zzp’ers niet collectief mogen onderhandelen, hun onderhandelingspositie ten opzichte van deze mediaorganisaties? Hebben freelancers voldoende marktmacht om over hun tarieven te onderhandelen? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre heeft deze marktconcentratie effect op concurrentie onder dagbladen rondom abonneetarieven en vergoedingen voor het inhuren van freelance(foto)journalisten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt de concentratiegraad van dagbladuitgevers in Nederland zich tot andere EU-lidstaten?
Mij zijn geen studies bekend waaruit een cijfermatige vergelijking tussen EU-lidstaten op te maken is.
Het bericht ‘Oefenen voor een no-deal Brexit en een werkbezoek aan de Rotterdamse haven |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oefenen voor een no-deal Brexit» van Maritiem Nederland?1
Ja.
Bent u op hoogte van het feit dat de Rotterdamse haven een Border Inspection Point (BIP) mist aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg?
Wat zijn daarvan de gevolgen bij een no-deal Brexit waarin het Verenigd Koninkrijk een «derde land» zou worden? Welke sectoren worden daardoor geraakt? Deelt u de mening dat vertragingen als gevolg van het ontbreken een BIP op de noordoever van de Nieuwe Waterweg onwenselijk is voor de Rotterdamse haven en de regio?
Deelt u de mening dat een BIP nodig is aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg in de Rotterdamse haven om ervoor te zorgen dat er geen onnodige vertraging wordt opgelopen bij het inspecteren van goederen en een goede doorstroming te realiseren?
Wat is er volgens u voor nodig om een BIP te realiseren aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg? Wie is er verantwoordelijk voor de aanleg van zo’n nieuw BIP en op welke termijn zou dit verwacht kunnen worden?
Wie is er verantwoordelijk voor de financiering van een BIP? Bent u voornemens financieel bij te dragen aan de realisatie van een nieuw BIP?
Is goedkeuring van de Europese Commissie nodig om een BIP aan te leggen? Zo ja, bent u voornemens deze toestemming te verkrijgen in Brussel?
Zijn er elders in het land vergelijkbare knelpunten? Zo ja, welke? Hoe gaan die opgelost worden?
Het bericht ‘Madagascar: Take decisive steps to end torture and killings by security forces’ |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Madagascar: Take decisive steps to end torture and killings by security forces» van 29 juni jl?1
Ja.
Ondersteunt u deze oproep van Amnesty International aan de autoriteiten van Madagaskar om een ‹einde te maken aan de diepgewortelde cultuur van straffeloosheid voor moorden, marteling en andere mishandelingen die worden gepleegd door de veiligheidstroepen? Zo ja, op welke wijze heeft u daar uiting aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Straffeloosheid voor moorden, martelingen en andere mishandelingen door veiligheidstroepen is in iedere context volstrekt onacceptabel. Dus ook in Madagaskar. Nederland kan zich daarom vinden in de oproep van Amnesty International aan Madagaskar om bij verdenkingen van zulk geweld in te grijpen, onderzoek te doen en verdachten te vervolgen en berechten in een eerlijk proces. Nederland bespreekt deze zaken met de autoriteiten van Madagaskar, met name in multilaterale fora, zie hiervoor tevens het antwoord op vragen 5 en 6.
Heeft u zicht op de detentieomstandigheden in gevangenissen in Madagaskar, waar volgens Amnesty International onder meer sprake is van overbevolking, foltering en het niet scheiden van verdachten in afwachting van een proces en veroordeelde criminelen? Zo ja, hoe zijn die omstandigheden volgens u en voldoen zij aan internationale standaarden? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft geen ambassade of beroepsconsulaat in Madagaskar en kan derhalve niet uit eigen waarnemingen putten, bijvoorbeeld over de mate van overbevolking of de hoeveelheid minderjarigen die gevangen zitten in Madagaskar.
Hoewel er omstandigheden zijn die kunnen leiden tot het opleggen van een gevangenisstraf aan minderjarigen, zijn schendingen van de rechten van minderjarigen, zoals Amnesty International deze in hun rapport over detentieomstandigheden in Madagaskar uit 2018 omschrijft, onacceptabel.
Is het u bekend hoeveel van de mensen die gevangen zitten in Madagaskar minderjarig zijn? Zo ja, wat is uw oordeel over het vastzetten van minderjarigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u, zowel in bilateraal als multilateraal verband, om de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van internationale normen die van toepassing zijn op gedetineerden en verdachten?
Nederland heeft de mogelijkheid om via de Europese Unie, en in het bijzonder via de reguliere politieke artikel 8 dialoog tussen de EU en Madagaskar, de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van mensenrechten en internationale standaarden. De meest recente bijeenkomst in dit kader vond plaats op 2 mei jl. te Antananarivo, met de nieuw verkozen President Rajoelina. Nederland nam vanuit de ambassade in Dar es Salaam deel aan deze dialoog. Tijdens de bespreking van het agendapunt mensenrechten sprak de EU haar zorg uit over de overbevolking van de gevangenissen en de cultuur van straffeloosheid binnen veiligheids- en justitiediensten. De recent aangetreden Minister van Justitie van Madagaskar verzekerde de EU dat aanpak van deze onderwerpen hoog op zijn prioriteitenlijst staat. De EU zal de ontwikkelingen op dit gebied blijven volgen.
Welke mogelijkheden ziet u, zowel in bilateraal als multilateraal verband, om de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van de mensenrechten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de oproep van Deprose Muchena, regionaal directeur van Amnesty International, tot het instellen van een onderzoek naar alle bekende en/of gemelde gevallen van foltering en mishandeling? Ondersteunt u deze oproep? Zo ja, hoe geeft u daar invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt de oproep van de heer Muchena. Nederland zal in EU-verband bij de overheid van Madagaskar blijven benadrukken dat bekende en gemelde gevallen van foltering en mishandeling onderzocht moeten worden en dat de verdachten in een eerlijk proces berecht moeten worden.
Heeft u of gaat u in internationaal verband de mensenrechtensituatie in Madagaskar onder de aandacht brengen? Zo ja, op welke wijze en in welke fora? Zo nee, waarom niet?
Madagaskar ondergaat dit jaar het mensenrechten-examen (de Universal Periodic Review) van de VN Mensenrechtenraad. Tijdens deze Universal Periodic Review, die plaats vindt op 11 november 2019 in Genève, zal Nederland zijn zorgen uitspreken over de detentieomstandigheden in Madagaskar en een aanbeveling aan de overheid van Madagaskar doen aangaande het voorkomen van straffeloosheid. Ook zal Nederland binnen de eerdergenoemde politieke dialoog tussen de EU en Madagaskar aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie.
De berichten ‘Criminelen wassen 1 miljard wit via export tweedehandsauto’s’ en ‘Autobedrijven frauderen voor miljoenen bij export ex-leaseauto’s’ |
|
Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Criminelen wassen 1 miljard wit via export tweedehandsauto’s»1 en «Autobedrijven frauderen voor miljoenen bij export ex-leaseauto’s»?2
Ja, ik ben bekend met die berichten.
Hoe groot is de omvang van de fraude met export van ex-leaseauto’s? Om hoeveel autohandelaren gaat het? Om hoeveel tussenpersonen («katvangers») gaat het? Om welke bedragen en hoeveel auto’s gaat het? Is het voornamelijk de Nederlandse georganiseerde misdaad die geprofiteerd heeft van de fraude of valt de fraude ook te herleiden naar buitenlandse criminele bendes? Kunt u de omvang van de fraude uitgebreid toelichten?
Het betreffende strafrechtelijk onderzoek richt zich op vier verschillende autobedrijven. Tezamen zouden zij vanaf 2017 tot en met het eerste kwartaal van 2019 vermoedelijk voor ongeveer 120 miljoen euro aan auto’s hebben geëxporteerd. Het btw-nadeel in dit onderzoek wordt berekend op ongeveer 21 miljoen euro. De fiscus gaat dat bedrag naheffen bij de Nederlandse autodealers. Omdat dit strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kunnen verdere details niet worden vermeld.
Over de omvang van fraude met export van ex-leaseauto’s in zijn algemeenheid zijn geen cijfers bekend. Wel heeft de contante verkoop van tweedehands (lease)auto’s aan buitenlandse handelaren al enige tijd de aandacht van politie, FIOD, Openbaar Ministerie en Belastingdienst. Contante verkopen zijn kwetsbaar voor trade-based money laundering. Dat geldt niet alleen voor de autohandel, maar ook voor andere sectoren. Het risico is dat op deze wijze grote hoeveelheden contant geld – afkomstig uit de zware georganiseerde criminaliteit – witgewassen worden.
Witwassen is een immens en complex probleem. Het is dan ook van groot belang dat witwassen op een gezamenlijke en effectieve wijze wordt tegengegaan.
Daarom hebben de Ministers van Financiën en van Justitie en Veiligheid een gezamenlijk plan van aanpak witwassen opgesteld. Dat plan is op 30 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.3
Kunt u aangeven hoeveel leaseauto’s er zijn in Nederland en hoe groot de omvang van de tweedehandsmarkt is? Hoeveel Nederlandse leaseauto’s zijn in de afgelopen vijf jaar per jaar na verkoop naar het buitenland gegaan?
Zie onderstaande tabel voor de periode 2014 tot en met 2018.
Aantal lease voertuigen (per 31 december)1
Aantal geëxporteerde leasevoertuigen2
Aantal exportmeldingen3
2018
901.472
49.072
371.360
2017
817.652
46.121
340.571
2016
763.426
47.349
337.057
2015
732.405
50.238
341.077
2014
671.219
52.147
356.904
Het gaat in deze kolom van de tabel om het aantal bij de Dienst Wegverkeer (RDW) op 31 december van het betreffende jaar geregistreerde voertuigen die op naam staan van een organisatie die bij de RDW geregistreerd is als leasemaatschappij of waarvan minimaal één van de voertuigverplichtingen (Motorrijtuigenbelasting (MRB), Algemene Periodieke Keuring (APK), Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM), boetes) is overgenomen door een organisatie die bij de RDW geregistreerd is als leasemaatschappij.
Het gaat in deze kolom van de tabel om het aantal leasevoertuigen dat binnen een jaar na het einde van het leasecontract is geëxporteerd.
Het gaat in deze kolom van de tabel om het aantal voertuigen dat in het betreffende jaar als geëxporteerd is geregistreerd.
De omvang van de tweedehandsmarkt was in 2018 ongeveer 2,6 miljoen.7
Kunt u toelichten waarom er meer dan twee jaar is gewacht met ingrijpen? Deelt u de mening dat snellere, gedetailleerde en veelvuldige informatie-uitwisseling tussen verschillende instanties noodzakelijk is om een adequate respons te leveren in witwaspraktijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u de uitwisseling bevorderen?
Allereerst is van belang om te vermelden dat een gedegen voorbereiding nodig is om tot een redelijk vermoeden van enig strafbaar feit te komen. Pas dan kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart.
Effectieve samenwerking en informatiedeling zijn van groot belang bij de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Hiervoor bestaan reeds diverse samenwerkingsverbanden waarbinnen verschillende instanties samenwerken, bijvoorbeeld het Financieel Expertise Centrum (FEC)8 en het Anti Money Laundering Centre (AMLC)9. Binnen deze samenwerkingsverbanden is reeds een publiek-private samenwerking gestart ten aanzien van trade-based money laundering. In het plan van aanpak witwassen waarnaar in de beantwoording van vraag 2 wordt verwezen, wordt benadrukt dat dergelijke samenwerkingsverbanden onmisbaar zijn voor het effectief voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering en dat zij om die reden moeten worden gestimuleerd en verder geïntensiveerd. Daarnaast bevat het plan van aanpak maatregelen die de informatie-uitwisseling verder moeten gaan bevorderen. Dat geldt voor informatie-uitwisseling tussen private partijen onderling, tussen publieke en private partijen alsook tussen publieke partijen. Een voorbeeld hiervan is de uitwisseling van informatie tussen toezichthouders op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en opsporingsorganisaties, waarvoor in het wetvoorstel Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn een grondslag is opgenomen.10 Dit wetsvoorstel is bij uw Kamer aanhangig.
Kunt u toelichten welke rol de regering ziet weggelegd voor Nederlandse instanties bij de versterking en vervolging van dit soort fraudeurs op internationaal niveau? Op welke manier wilt u dit in Europees verband agenderen en aanpakken?
In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 29 mei 201911 is nader uiteengezet wat we in Nederland en in Europees verband doen in het kader van de bestrijding van btw-fraude. Zo vindt Europese samenwerking plaats door middel van Eurofisc. Binnen dat early warning system wisselen lidstaten snel en in een zo vroeg mogelijk stadium informatie uit over mogelijke fraudeketens. Een van de speciale aandachtsvelden binnen Eurofisc betreft auto’s, boten en vliegtuigen. Verder wordt in de brief benoemd dat het Transactie Network Analyse-systeem onlangs is gelanceerd. Met deze IT-tool kunnen sneller en completer frauduleuze handelsnetwerken in kaart worden gebracht.
Daarnaast kan een btw-fraudezaak als onderhavige in de toekomst worden vervolgd door het Europees Openbaar Ministerie.
Ten aanzien van het voorkomen en bestrijden van witwassen wordt ook samengewerkt in internationaal en Europees verband, zowel op het gebied van het opstellen van bindende regels als op operationeel niveau. Dat is noodzakelijk en wenselijk nu witwassen veelal grensoverschrijdende aspecten kent en dus een internationale en Europese aanpak vergt. Internationale standaarden over het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering zijn opgesteld door de Financial Action Task Force (FATF) en neergelegd in de Europese anti-witwasrichtlijn.
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland), de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie hebben veelvuldig contact met internationale en Europese partners op het terrein van de aanpak van witwassen of daaraan verbonden terreinen zoals de aanpak van ondermijnende criminaliteit of afpakken. Nederland deelt informatie met partners via bijvoorbeeld het Egmont Secure Web en FIU.net, Interpol, Europol, Eurojust en CARIN. Ook worden gezamenlijke initiatieven specifiek op witwassen opgepakt onder meer binnen de European Multidisciplinary Platform Against Criminal threats (EMPACT), het Anti-Money laundering Operational Network (AMON) en het platform Joint Chiefs of Global Tax Enforcement (J5) alsmede het daarin onder gebrachte internationale systeem voor het matchen van data (Financial Criminal Investigations Net; FCI-Net). Binnen de FATF wordt een onderzoek uitgevoerd naar nieuwe ontwikkelingen op het gebied van trade-based money laundering. Dit moet leiden tot best practices en typologieën die gebruikt kunnen worden om trade-based money laundering beter te kunnen detecteren. Nederland is naast het Verenigd Koninkrijk co-leader van dit onderzoek. Tot slot wordt voortdurend geïnvesteerd in internationale en Europese rechtshulp, onder meer door middel van het plaatsen van Liaison Officers vanuit opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie in het buitenland.
Hoeveel meldingen van ongebruikelijke transacties worden jaarlijks vanuit de autobranche gedaan? Hoeveel afzonderlijke autohandelaren zijn verantwoordelijk voor deze meldingen? Hoeveel van deze ongebruikelijke transacties worden vervolgens als verdacht aangemerkt? Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst per jaar?
Het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door handelaren in voertuigen, het aantal afzonderlijke instellingen en het aantal verdacht verklaarde transacties door de FIU-Nederland van deze specifieke meldgroep staan vermeld in de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland. Deze jaaroverzichten bevatten ook meer achtergrondinformatie bij de cijfers alsmede de werkwijze van de FIU, en zijn te raadplegen via de website van de FIU12.
Hieronder zijn de gegevens over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst per jaar, weergegeven.
4.386
4.711
5.041
3.969
3.871
533
522
506
493
513
1.475
1.493
2.029
174
411
Welke relatie heeft dit dossier met het onlangs verschenen Plan van aanpak witwassen3? Bevestigt deze inval de gesignaleerde capaciteitsproblemen en geeft het aanleiding tot aanscherping van de voorgenomen maatregelen?
Witwassen is een immens en complex probleem. Het is dan ook van groot belang dat witwassen op een gezamenlijke en effectieve wijze wordt tegengegaan. Het plan van aanpak witwassen waarnaar de Kamerleden verwijzen, moet hieraan een bijdrage gaan leveren. De hier aan de orde zijnde casuïstiek benadrukt de urgentie van het tegengaan van financieel-economische criminaliteit en vormt geen aanleiding voor verdere aanscherping van het plan. Dat plan bevat verschillende maatregelen die in gezamenlijkheid het tegengaan van witwassen naar een hoger niveau moeten tillen. In dit plan is onder meer aangegeven dat voor het intensiveren van de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning o.a. aan de FIOD, de Belastingdienst, de FIU-Nederland en het OM een bedrag ter beschikking is gesteld oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021. Met dit bedrag kunnen extra projecten en onderzoeken worden opgezet. De exacte inzet en verdeling van de middelen worden in onderlinge afstemming bepaald. Uw Kamer zal hierover in het najaar worden geïnformeerd.
Onderschrijft u het standpunt dat de Financial Intelligence Unit (FIU) in dit soort zaken effectiever zou kunnen opereren als het toegang had tot Douane-informatie?
De FIU-Nederland is op basis van de Wwft het centrale meldpunt waar Wwft-instellingen ongebruikelijke transacties dienen te melden. Met haar analyses van ongebruikelijke transacties legt de FIU-Nederland transacties en geldstromen bloot die mogelijk te relateren zijn aan witwassen, financieren van terrorisme en/of onderliggende gronddelicten.
Deze fraudezaak heeft betrekking op intracommunautaire btw-fraude. De Douane houdt toezicht op en heeft gegevens over het goederenverkeer dat de buitengrens van de Europese Unie overschrijdt.
De Douane vormt een belangrijke schakel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. De Douane voert controles uit op reizigers gericht op de handhaving van de Verordening liquide middelen14. Het gaat daarbij om controle op de naleving van de aangifteplicht van een reiziger, die met een bedrag ter waarde van € 10.000 of meer de Europese Unie binnenkomt of verlaat. De Douane verstrekt deze aangiftegegevens aan de FIU-Nederland. Daarnaast heeft de Douane het recht om bij de FIU-Nederland een melding te doen inzake het vervoer van witwasgevoelige goederen dat niet onder de aangifteplicht valt.
In aanvulling op het bovenstaande verkennen de FIU-Nederland en de Douane momenteel of de Douane, naast de verstrekte aangiftegegevens van liquide middelen, de beschikking heeft over additionele informatie, om de FIU-Nederland te ondersteunen in het detecteren van mogelijke witwas- of terrorismefinancieringsdossiers en, indien dit het geval is, op welke grondslag en wijze deze informatie ter beschikking van de FIU-Nederland kan worden gesteld. Controlegegevens van de Douane kunnen van groot belang zijn om buitengrensoverschrijdende goederenstromen en daaraan mogelijk verbonden ongebruikelijke geldstromen te analyseren. Deze analyse kan belangrijke inzichten geven ten behoeve van de voorkoming en bestrijding van grensoverschrijdende fraude en/of complexe gevallen van witwassen, zoals trade based money laundering.
Op welke manier wordt geborgd dat na een ongebruikelijke betaling in cash (van ten minste € 10.000) de gegevens van de katvangers bekend zijn en blijven tot onderzoek is afgerond?
Het bekend zijn en beschikbaar houden van bedoelde gegevens wordt geborgd door de Wwft. Op grond van die wet zijn degenen die beroeps- of bedrijfsmatig in goederen handelen verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten indien contante betalingen worden gedaan of ontvangen van EUR 10.000,– of meer. Ook rust op deze handelaren de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland.
De informatie die deze handelaren en andere instellingen uit hoofde van het cliëntenonderzoek hebben verzameld, dienen zij ten behoeve van opsporings- en onderzoeksdoeleinden gedurende een periode van vijf jaar na het beëindigen van een zakelijkerelatie of het uitvoeren van een transactie te bewaren. Daarna moeten zij de persoonsgegevens vernietigen met het oog op de bescherming van persoonsgegevens. Ook informatie m.b.t. een gemelde ongebruikelijke transactie dient vijf jaar bewaard te worden. De FIU-Nederland kan verder informatie opvragen bij instellingen.
Hoe kijkt u aan tegen de btw-fraude in deze casuïstiek? Overweegt u de strafmaat voor belastingfraude te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting op de manier waarop u dit wilt gaan bewerkstelligen.
De wijze waarop in deze casus btw-fraude is gepleegd, is qua systematiek vergelijkbaar met andere grensoverschrijdende btw-fraude met goederen en/of diensten. Ik overweeg niet om de strafmaat voor belastingfraude te verhogen. Op dit moment acht ik de mogelijkheid van een bestuurlijke boete van ten hoogste 100% van het bedrag van de omzetbelasting dat opzettelijk of grofschuldig niet of niet tijdig is betaald of de inzet van het strafrecht, afdoende om naleving van de wet te bevorderen. Voor fiscale delicten die worden begaan door bedrijven geldt nu ook het nieuwe boetemaximum van 10% van de omzet. Dat maximum kan dus onder omstandigheden uitkomen boven de boetegrens van 100% van het belastingnadeel.
Hoeveel mensen doen onderzoek bij de Dienst Landelijke Recherche naar verdachte handelstransacties? Is dit voldoende om een reëel beeld te krijgen van de wijze waarop witwassen in de praktijk plaatsvindt?
Iedere opsporingsbeambte die werkzaam is bij de Dienst Landelijke Recherche, is bevoegd onderzoek te verrichten naar verdachte handelstransacties. Hoeveel personen daar op dit moment feitelijk onderzoek aan het doen zijn, wordt niet als zodanig geregistreerd.
Overigens zij opgemerkt dat ook bij andere politieonderdelen onderzoek naar witwassen plaatsvindt, zoals bij de gemengde rechercheteams op regionaal en districtsniveau alsmede de specialistische teams financieel-economische criminaliteit op regionaal niveau (FinEC teams). Ook is bij de middelen van het huidige Regeerakkoord 171 FTE aan politiecapaciteit toegekend ten behoeve van de opsporing van ondermijning. Dit moet ertoe bijdragen dat in de samenwerking robuuste verbanden kunnen ontstaan en ook slagvaardiger onderzoek kan worden gedaan naar regio-overstijgende criminele samenwerkingsverbanden. Dat komt ook de aanpak van witwassen ten goede. Er is, gelet op het voorgaande, op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat er onvoldoende capaciteit zou zijn bij de politie om een reëel beeld te krijgen van de wijze waarop witwassen in de praktijk plaatsvindt.
Heeft de FIOD voldoende mogelijkheden en capaciteiten om witwaspraktijken en fraude van deze grootte en professionaliteit aan te pakken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7, waarin reeds is aangegeven dat in het plan van aanpak witwassen voor het intensiveren van de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning aan de FIOD, de Belastingdienst, de FIU-Nederland en het OM een bedrag ter beschikking is gesteld oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021. Met dit bedrag kunnen extra projecten en onderzoeken worden opgezet. Het plan van aanpak witwassen is op 30 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.
Bent u op de hoogte van het rapport «We’re Indians too» van de organisatie Open Doors, waarin een analyse is gemaakt van een toename in mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India?
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat in het rapport ruim 1.600 incidenten van geloofsvervolging van christenen in de periode 2014–maart 2018 worden geanalyseerd en het rapport een beeld schetst van het land India, waarin onder andere geen ruimte is voor niet-Hindoes, anti-bekeringswetten haat en intolerantie in de hand werken en er sprake is van ernstige inperking van de rechten van Dalits en vrouwen? Bent u bereid om deze conclusies te delen met vertegenwoordigers van de Indiase overheid en hen aan te sporen acties van haat en intolerantie te veroordelen en politici en ambtenaren die zich hieraan schuldig maken te vervolgen?
Het kabinet deelt de zorgen over de ontwikkelingen m.b.t. de religieuze vrijheid in India. De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor iedereen, waaronder religieuze en andere minderheden. In deze dialoog komt ook vrijheid van religie en levensovertuiging aan de orde. In India is de vrijheid van religie verankerd in de Grondwet. Indiërs als individu, of Indiase NGO’s hebben, als er sprake is van algemeen belang, de mogelijkheid een petitie in te dienen bij het Hooggerechtshof om vermeende schendingen door het Hof te laten toetsen.
De mensenrechtenambassadeur bracht eind 2017 een bezoek aan India. Tijdens dit bezoek besteedde hij expliciet aandacht aan het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging en de wetten die in een aantal Indiase deelstaten zijn aangenomen die veranderen van geloofs- of levensovertuiging bemoeilijken. Ook ondersteunt Nederland projecten vanuit het Mensenrechtenfonds die bijdragen aan de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Welke mogelijkheden ziet u om via bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade en in contacten met parlementsleden en vertegenwoordigers van Indiase staten, waarin anti-bekeringswetten van kracht zijn, deze wetten ter discussie te stellen of misbruik ervan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Indiase overheid, onder wie ook Minister-President Narendra Modi, te stimuleren in het verduidelijken en uitdragen van de overtuiging dat een vreedzame uitvoering van grondwettelijke bescherming van alle geloofsovertuigingen, inclusief het recht om samen te komen, de geloofsovertuiging te praktiseren en uit te dragen, niet op gespannen voet staat met de secties 153A en 295A uit het Indiase wetboek van strafrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om samen met andere landen de Indiase overheid aan te spreken op de inperkende classificatie van Dalits, zoals vermeld in de Grondwet?
De multilaterale dialoog met India over mensenrechten vindt plaats in de VN en tijdens de EU – India mensenrechtendialoog. Nederland en de EU benadrukken daarbij het belang van respect voor mensenrechten van een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende rechtsstaat evenals gelijke rechten voor vrouwen en meisjes. Tijdens de 27e sessie van de Universal Periodic Review Working Group op 4 mei 2017 in Genève heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad een aanbeveling gedaan over vrijheid van religie en levensovertuiging en de conversiewetten in een aantal Indiase deelstaten.
Bent u bereid de Indiase overheid aan te spreken op de dubbele uitsluiting die optreedt als vrouwen uit religieuze minderheden ook nog gekarakteriseerd worden als Dalits, en u in te zetten voor gelijke rechten van allen, ongeacht geslacht of geloofsovertuiging?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in ontmoetingen op economisch of ander vlak de mensenrechtenschendingen aan de orde te stellen zoals genoemd in dit rapport en andere onderzoeken, zoals het kortgeleden in het Verenigd Koninkrijk verschenen rapport «Independent review for the foreign secretary of FCO support for persecuted Christians»?
Nederland zet zich in voor universele mensenrechten en voor naleving van de internationale mensenrechtenverdragen en zal dat blijven doen. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zijn twee van de zes prioriteiten van het buitenlandse mensenrechten-beleid van Nederland. Het belang hiervan wordt in gesprekken met Indiase autoriteiten aan de orde gesteld.
Welke mogelijkheden ziet u voor initiëring en ondersteuning van een internationaal monitoring systeem om schendingen van de vrijheid van geloof en levensovertuiging nog beter in kaart te brengen?
Nederland ondersteunt – ook in financieel opzicht – de diverse multilaterale monitoringsmechanismen zoals deze onder de internationale mensenrechten-verdragen zijn gecreëerd. Ook ben ik voornemens om de onlangs aangestelde Speciaal Gezant religie en levensovertuiging te vragen naar India te gaan om daar met overheid en maatschappelijke organisaties te spreken over vrijheid van religie en levensovertuiging.
Hoe verwacht u dat de situatie van religieuze minderheden zich zal ontwikkelen nu het ernaar uitziet dat de hindoe-nationalistische partij van premier Modi bij de laatste verkiezingen een grote meerderheid in het parlement heeft behaald?
Het kabinet kan niet speculeren over de ontwikkelingen in India na de verkiezingsoverwinning van Minister-President Modi.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat de behandeling van christenen en moslims in India ook op Europees niveau aangekaart wordt?
De EU heeft met India een reguliere mensenrechtendialoog waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn. De EU staat pal voor deze rechten.
Gedupeerde huurders in Honselersdijk |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bewoners boos op Vestia: «Alsof je wakker wordt met een hap zand in je mond»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
In het bericht wordt de situatie van huurders in Honselersdijk beschreven waar groot onderhoud heeft plaatsgevonden. De huurders in het artikel geven aan met verschillende problemen rond de renovatie van hun woning te maken te hebben. In algemene zin wordt onder renovatie zowel sloop met vervangende nieuwbouw als gedeeltelijke vernieuwing door verandering of toevoeging verstaan. Of in deze zaak nu sprake is van onderhoud (verhelpen van onderhoudsgebreken) of renovatie (aanbrengen van voorheen niet aanwezige voorzieningen waardoor het wooncomfort geacht wordt te zijn gestegen), of een combinatie van beide, is kan ik, aan de hand van het bericht en in mijn rol als stelselverantwoordelijke, niet beoordelen. Wel zet ik graag kort voor u uit een welke wederzijdse rechten en plichten voor verhuurders en huurders in dit soort situaties gelden.
Conform de Wet op het overleg huurders verhuurder (Overlegwet) dient de verhuurder de huurder, bewonerscommissie en huurdersorganisatie te informeren over voorgenomen wijzigingen in beleid en beheer, waaronder het voornemen tot renoveren van woningen. Uit het bericht in het Algemeen Dagblad blijkt niet hoe deze voorbereidende stappen verder zijn verlopen.
In het bericht geven individuele bewoners aan dat zij ontevreden zijn over de uitvoering van de renovatie van hun woning. De verhuurder heeft de plicht de woning te onderhouden. Huurders moeten de verhuurder dus in de gelegenheid stellen om onderhoudsgebreken te herstellen. Tegelijkertijd mag van een verhuurder verwacht worden dat hij de overlast van het herstel van de onderhoudsgebreken voor de huurder tot een minimum beperkt (het leveren van het rustig woongenot).
In algemene zin geldt dat woningcorporaties verplicht zijn om in overleg met gemeente en huurdersorganisaties en bewonerscommissies een reglement op te stellen voor sloop/renovatie en de betrokkenheid van huurders daarbij. Over het blijven bewonen van panden zijn regels vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Enerzijds gaat het er daarbij om dat de verhuurder verplicht is de huurder het woongenot te verschaffen. Anderzijds gaat het er daarbij om dat een huurder dringende onderhoudswerkzaamheden moet gedogen.
Uit het krantenbericht blijkt dat zowel voor de bewoners als voor Vestia de renovatiewerkzaamheden anders zijn verlopen dan voorzien was. Het is dan zaak dat de verhuurder en betrokken huurders een oplossing vinden en nieuwe afspraken maken over het verloop van de renovatie en de eventuele faciliteiten voor huurders om de overlast te beperken (wissel-/logeerwoning, verhuiskostenvergoeding) of een tegemoetkoming voor de ervaren overlast. Ik zou graag zien dat huurder en verhuurder samen tot een oplossing komen. Mocht dat niet lukken, dan kan de huurder in dat geval naar de rechter. Als de verhuurder een klachtencommissie heeft, kan de huurder ook daar een klacht indienen. Daarom is het van belang om vooraf afspraken te maken over een procedure die in werking treedt als de renovatiewerkzaamheden anders lopen dan was voorzien en afgesproken.
Welke rechten en plichten hebben huurders van sociale huurwoningen bij groot onderhoud en renovaties, specifiek ten aanzien van tijdige communicatie, het treffen van voorbereidingen, tijdelijke huisvesting en vergoedingen? Is overeenkomstig gehandeld door Vestia?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met de gemeente Westland en/of Vestia over de onbehoorlijke behandeling van deze huurders door Vestia? Zo ja, wat was daarvan het resultaat? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen om te bevorderen dat huurders fatsoenlijk worden behandeld door Vestia?
Het stelsel van wederzijdse rechten en plichten, zoals hierboven is weergegeven, biedt de huurder en verhuurder genoeg mogelijkheden om in deze specifieke zaak tot een oplossing te komen. Het past derhalve niet in mijn rol van stelselverantwoordelijke om de gemeente Westland of Vestia aan te spreken op een lopende zaak omtrent de behandeling van huurders.
Kunt u aangeven of de huurwoningen op de nominatie staan om verkocht te worden?
Vestia heeft conform het verbeterplan als doelstelling om de woningen in ze zogenaamde maatwerkgemeenten, waaronder de gemeente Westland te verkopen. Hoewel het op basis van dit artikel niet bekend is om welke specifieke woningen het gaat kan ervan uit gegaan worden dat hiervoor hetzelfde geldt als het overige Vestiabezit in de gemeente Westland. Op 9 juli is uw kamer geïnformeerd over het rapport van de bestuurlijk regisseur en de volkshuisvestelijke opgave Vestiagemeenten2. De bestuurlijk regisseur adviseert deze woningen over te dragen aan een andere lokale woningcorporatie en om dit te bespoedigen bestuurlijke tafels te organiseren per gemeente. In de brief waarmee ik u op 9 juli heb geïnformeerd heb ik aangegeven dit te ondersteunen en mij hiervoor in te spannen. Een mogelijke verkoop ontslaat de verhuurder echter niet van een plicht tot goed verhuurderschap.
Aan welke kwalificaties moet personeel voldoen om dergelijke renovaties uit te voeren? Welke veiligheidseisen moeten worden nageleefd bij dergelijke renovaties? Kunt u aangeven of hieraan wordt voldaan?
Er zijn geen wettelijke kwalificaties waaraan dit personeel moet voldoen. Tijdens de uitvoering van bouw- of sloopwerkzaamheden gelden altijd de voorschriften uit hoofdstuk 8 van het Bouwbesluit. Deze voorschriften zijn er op gericht onveilige situaties te voorkomen en hinder zoveel mogelijk te voorkomen. Toezicht op deze voorschriften ligt bij de gemeente.
Wat vindt u ervan dat Vestia reeds met de renovaties is begonnen zonder dat het over de vereiste vergunningen beschikte?
Voor (ver)bouwen is meestal een omgevingsvergunning voor bouwen nodig. Soms heeft men geen omgevingsvergunning nodig. Bijvoorbeeld voor onderhoud of het plaatsen van een dakkapel aan de achterkant van een woning. Het is aan de gemeente om Vestia al dan niet op het juiste moment een bouwvergunning te verlenen. Indien een omgevingsvergunning is vereist, mag de eigenaar (verhuurder) niet met de verbouwing/renovatie beginnen voordat hij de omgevingsvergunning heeft ontvangen.
Is hier naar uw inschatting sprake van onderhoud of een renovatie? Zou het niet beter zijn om huurders tijdelijk elders te huisvesten zodat zij geen grote hinder ondervinden van de werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de huurders recht hebben op financiële compensatie, nu hun huis al bijna een maand open ligt en daardoor deels onbewoonbaar is geworden en schade is geleden aan persoonlijke eigendommen? Zo nee, waarom niet?
Huurders van woningen hebben recht op huurverlaging als zij een verminderd woongenot hebben door een onderhoudsgebrek waarvoor de verhuurder de verplichting heeft die te verhelpen (dus niet bij het «klein en dagelijks onderhoud» dat de huurder zelf moet verrichten).
Als Vestia niet zelf ter compensatie een tijdelijke huurverlaging toekent of niet goedschiks met een verzoek om tijdelijke huurverlaging instemt, kunnen huurders kunnen die huurvermindering langs twee wegen bewerkstelligen.
De ene weg is via de rechter. Dat kunnen huurders direct doen nadat de verhuurder in kennis is gesteld van het onderhoudsgebrek.
Een andere weg is via de Huurcommissie. Dan moeten huurders het onderhoudsgebrek eerst schriftelijk melden aan de verhuurder en die dan eerst zes weken de gelegenheid geven om het onderhoudsgebrek te verhelpen. Als de verhuurder dat niet doet, kan de huurder een verzoek bij de Huurcommissie indienen voor tijdelijke huurverlaging. Als de Huurcommissie van oordeel is dat de huur tijdelijk verlaagd moet worden, gaat die huurverlaging in op de eerste van de maand die volgt op de maand waarin de huurder de schriftelijke kennisgeving van het onderhoudsgebrek aan de verhuurder heeft gedaan.
Huurders kunnen bij Het Juridisch Loket (www.juridischloket.nl) gratis juridisch advies krijgen over welke weg voor hen de meest geëigende weg is.
Het voornemen van Japan om de commerciële walvisjacht te hervatten |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Japan maakt zich klaar om commerciële walvisjacht te hervatten»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak dat door het sluiten van het handelsakkoord tussen de Europese Unie en Japan (JEFTA) de kans op een oplossing voor de Japanse walvisvangst zou worden vergroot? (VAO RBZ-Handel d.d. 17 mei 2018)
Ik heb aangegeven dat Nederland zich verzet tegen illegale walvisvangst door Japan en dat een handelsakkoord met een robuust duurzaamheidshoofdstuk de kansen vergroot om tot een oplossing te komen.
Welke gesprekken zijn sinds het aanvaarden van JEFTA met Japan gevoerd over walvisvangst en dolfijnenslachtingen op bilateraal- en EU-niveau? Wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Nederland geeft in bilaterale gesprekken geregeld aan dat Nederland voorstander is en blijft van de bescherming van walvissen en tegenstander van commerciële walvisvaart. Nederland betreurt het Japanse besluit om de walvisvangst te hervatten en zich terug te trekken uit de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC). Zo zijn de Nederlandse teleurstelling en zorgen tijdens het bezoek van premier Abe aan Nederland op 9 januari jl. duidelijk overgebracht. Meest recentelijk is het onderwerp in gesprek met de Japanse ambassade in Den Haag op 3 juli jl. geadresseerd.
Het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling biedt een aanknopingspunt om over de handelskant van milieuvraagstukken en de naleving van milieuakkoorden in gesprek te treden met Japan. Sinds inwerkingtreding van het handelsakkoord op 1 februari 2019 hebben Japan en de EU gewerkt aan het opzetten van de nationale adviesgroepen. Via deze adviesgroepen kan het maatschappelijk middenveld aanbevelingen doen aan het Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling. De eerste bijeenkomst van dit Comité is voorzien begin 2020.
Welke mogelijkheden biedt JEFTA om nu concreet de dialoog aan te gaan over het Japanse voornemen om de commerciële walvisvaart als zodanig te hervatten en dit niet langer te verhullen als wetenschappelijk onderzoek? Bent u voornemens van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
De EU staat de handel in walvisproducten niet toe, conform de afspraken onder de overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten (CITES). Het handelsakkoord met Japan bevestigt deze afspraak. In het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling herbevestigen Japan en de EU hun multilaterale milieuafspraken. Nederland zal binnen de EU aandringen op het bespreken van de Japanse hervatting van de walvisjacht in het kader van het duurzaamheidshoofdstuk tijdens het Comité inzake handel en duurzame ontwikkeling begin 2020.
Ziet u op het terrein van handel en/of diplomatie mogelijkheden om ook IJsland en Noorwegen te bewegen om permanent te stoppen met het jagen op walvissen? Zo ja, welke?
Nederland heeft in 2018 gezamenlijk met de andere EU lidstaten een diplomatiek appèl gedaan middels demarches aan beide landen om met hun walvisjacht activiteiten te stoppen. Daarnaast heeft de Raad in december 2018 Raadsconclusies aangenomen waarin IJsland en Noorwegen worden opgeroepen het internationaal overeengekomen moratorium op commerciële walvisjacht dat werd vastgesteld onder de IWC te respecteren.
Het klimaatbeleid en de kosten daarvan |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat Nederlanders – die linksom of rechtsom de kosten van het klimaatbeleid moeten betalen – er recht op hebben om volledig en objectief geïnformeerd te worden over de kosten van het beleid en de effecten ervan op het klimaat?
Ja.
Kunt u inzicht geven in de kosten van het Klimaatakkoord zoals berekend door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de totale kosten en de kosten voor huishoudens?
PBL heeft de meerkosten van het ontwerpKlimaatakkoord in kaart gebracht. De nationale meerkosten tonen wat het bereiken van 49% reductie de maatschappij extra kost ten opzichte van het staande beleid. Deze nationale (meer)kosten bedragen volgens PBL € 1,6 tot € 1,9 miljard in 2030. De nationale kosten worden niet uitgesplitst naar burgers en bedrijven, maar zijn de kosten voor de samenleving als geheel.
Keuzes in beleidsinstrumenten bepalen de lasten die bij burgers terechtkomen. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in haar doorrekening van maart jl. de lasten van het ontwerpKlimaatakkoord in kaart gebracht. Daarbij is een uitsplitsing naar huishoudens en bedrijven gemaakt. Ook is in deze doorrekening het energie- en klimaatbeleid uit het basispad betrokken. Het CPB gaf hiermee een integraal beeld van de lasten die bij huishoudens en bedrijven terechtkomen. De lasten voor huishoudens van het ontwerpKlimaatakkoord (via geboden, verboden of normeringen) raamde het CPB op € 0,3 miljard in 2030. De lasten van het totale energie- en klimaatbeleid (inclusief het ontwerpKlimaatakkoord) voor huishoudens schatte het CPB voor 2030 in op € 3,3 miljard (incl. de € 0,3 miljard via geboden, verboden of normeringen).
Het kabinet heeft aangekondigd dat de belastingen op de energierekening aanzienlijk verlaagd worden. Voor de invulling hiervan verwijs ik naar de brief over het Klimaatakkoord van 28 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 342).
Wat zal de gemiddelde kostenstijging zijn voor mensen in afgelegen gebieden en andere forensen als gevolg van het invoeren van rekeningrijden? Hoe wilt u hen compenseren?
Omdat het nog niet duidelijk is of en welke vorm van rekeningrijden op termijn wordt ingevoerd is deze vraag niet te beantwoorden. De inschatting van effecten zal uiteraard onderdeel zijn van de aangekondigde verkenning hierover.
Erkent u dat een doorrekening van uitsluitend de kosten van het Klimaatakkoord, zonder de kosten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid daarbij te betrekken, een onvolledig en misleidend beeld geeft van de werkelijke kosten van het klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
De nationale meerkosten die het PBL presenteert tonen wat het bereiken van 49% reductie de maatschappij extra kost ten opzichte van het staande beleid. PBL heeft uw Kamer eerder toegezegd in de komende periode ook de kosten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid in kaart te brengen.
Het CPB heeft bij de bepaling van lasten- en inkomenseffecten zowel het ontwerpKlimaatakkoord als het klimaat- en energiebeleid uit het basispad in beschouwing genomen.
Bent u bereid om bij de doorrekening ook de effecten van het reeds vastgestelde klimaatbeleid – zoals onder meer is opgenomen in het in 2013 gesloten Energieakkoord – te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De doorrekening van het CPB van maart jl. maakt ook de inkomenseffecten van het klimaat- en energiebeleid uit het basispad inzichtelijk.
Bent u bereid om een second opinion te laten uitvoeren en daarvoor de effecten ook te laten doorrekenen door de Algemene Rekenkamer? Zo ja, zult u daarvoor hetzelfde budget uittrekken als voor de doorrekening door het PBL? Zo nee, waarom niet?
Ik vertrouw op het onafhankelijk oordeel van de planbureaus en hun processen van kwaliteitsborging. De Algemene Rekenkamer besluit net als het PBL en het CPB zelf over het eigen werkprogramma en de inzet van middelen daarbij. De overheid heeft geen specifiek budget uitgetrokken voor de doorrekening door het PBL en CPB.
Bodemwende |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «over hoofdverblijf en erfpachtconstructies» uit «De hypotheekadviseur» van april 2019?1
Ja.
Hoe waardeert u de systematiek van bodemwende en de rol die deze constructie kan spelen bij de verduurzaming van de bebouwde omgeving?
In het Klimaatakkoord is opgenomen dat er een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke én verantwoorde financieringsmogelijkheden beschikbaar dient te zijn voor alle doelgroepen. Dat geeft woningeigenaren de mogelijkheid om verduurzaming van hun woning te financieren op een manier die past bij hun situatie (levensfase, woningtype, financiële positie etc.). Dat kunnen bestaande of nieuwe financieringsmogelijkheden zijn. Bodemwende is een nieuw financieringsinstrument op basis van erfpacht, ontwikkeld op initiatief van enkele gemeenten. In het kader van het Klimaatakkoord heeft het rijk met betrokken partijen afgesproken dat wordt onderzocht of en onder welke voorwaarden financiering via dergelijke erfpachtmodellen acceptabel en verantwoord is voor woningeigenaren, hypotheekverstrekkers en de aanbieders van die erfpachtfinanciering zelf. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert uw Kamer in het najaar over de conclusies.
Hoe beoordeelt u de in het artikel gestelde conclusie dat de te betalen erfpachtcanon bij gebruik van bodemwende aftrekbaar zou moeten zijn wanneer deze wordt gebruikt voor de verbetering van de betreffende woning?
Aanbieders van producten die verband houden met de financiering van de eigen woning kunnen deze producten in het kader van vooroverleg ter beoordeling voorleggen aan de Belastingdienst. De Belastingdienst beoordeelt vervolgens of het standpunt van de productaanbieder over de gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting van het product juist is. Deze feitelijke beoordeling is voorbehouden aan de Belastingdienst en in het kader van de geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan of vooruitlopen op de uitkomst van de beoordeling van het standpunt over een product van een individuele productaanbieder zoals Bodemwende.
Deelt u de mening dat hierover op korte termijn duidelijkheid moet bestaan? Zo ja, wanneer verwacht u deze duidelijkheid te kunnen verstrekken?
Het uitgangspunt dat financiering van de verduurzaming via erfpachtmodellen acceptabel en verantwoord moet zijn, houdt mede in dat de fiscale behandeling van de financieringsvorm duidelijk moet zijn. De Belastingdienst is verantwoordelijk voor de beoordeling van de fiscale consequenties van dergelijke financieringsvormen. Zoals in het antwoord in vraag 3 is opgenomen kan ik niet ingaan op vragen over individuele productaanbieders. De mogelijk fiscale gevolgen van financiering via erfpachtmodellen in het algemeen maakt overigens wel deel uit van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek waarover de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer in het najaar zal informeren.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Rotterdamse rechter passeert Participatiewet' |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rotterdamse rechter passeert Participatiewet»?1
Ja.
Hoe vaak komen situaties als deze voor? Krijgt de Faillissementswet dan altijd voorrang op de Participatiewet?
Het wordt niet bijgehouden hoe vaak situaties als deze voorkomen. In de uitspraak waar het bericht over gaat heeft een rechter in een individueel geval een uitspraak gedaan2. Het dwangakkoord3 dat de rechter heeft afgekondigd, is een wettelijk middel dat ingezet kan worden ter versterking van het minnelijke traject waarbij geprobeerd wordt om een schuldregeling te treffen met de schuldeisers. De rechter maakt hierbij een afweging of – in het individuele geval – een schuldeiser in redelijkheid zijn medewerking aan een minnelijke schuldregeling heeft kunnen weigeren. Daarbij zal een rechter de verschillende belangen van de schuldenaar, de schuldeisers die ingestemd hebben met de regeling en de «weigerende» schuldeiser(s) tegen elkaar afwegen. Het is wenselijk dat een onafhankelijke rechter op basis van de Faillisementswet in individuele gevallen deze afweging kan maken. Er kan dus niet worden gesproken over voorrang van de ene wet op de andere.
Zijn er situaties bekend waarbij de betrokkene gedwongen naar de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) moet, omdat de eigen gemeente niet kan meewerken aan een minnelijke schuldenregeling? Ziet u dit ook als een onwenselijke situatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u antwoordde op vraag 2, worden deze situaties niet bijgehouden.
De huidige wet- en regelgeving creëert geen onwenselijke situatie, omdat deze situatie anders is dan geschetst. Gemeenten kunnen meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Alleen vereist de Participatiewet dat burgers ten onrechte ontvangen uitkeringen helemaal terugbetalen4. Het mag immers niet lonen om fraude te plegen, door via de schuldhulpverlening de schuld niet meer terug te hoeven betalen. Het terugbetalen duurt daarom langer dan bij schulden die gedeeltelijk worden kwijtgescholden of vindt via een aparte afbetalingsregeling plaats. Mensen met een schuld bij de gemeente zijn dus niet gedwongen om naar de Wsnp5 te gaan.
In dit individuele geval heeft de rechter – in het kader van de belangenafweging bij een dwangakkoord – geoordeeld dat de andere schuldeisers onvoldoende op de hoogte waren van het feit dat de gemeente de fraudeschuld niet kwijt kan schelden. De andere schuldeisers hadden volgens de rechter de mogelijkheid moeten krijgen om vrijwillig in te stemmen met die ongelijke behandeling. Want door mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, kiezen de andere schuldeisers er voor om een deel van de schuld kwijt te schelden.
Wat vindt u ervan dat de ene afdeling van de gemeente naar de rechter moet om een andere afdeling van de gemeente te dwingen tot meewerken? Is hier geen makkelijkere oplossing voor?
Ik vind het belangrijk dat een onafhankelijke rechter in individuele gevallen alle belangen integraal kan afwegen. Hierbij zal de rechter zowel het belang van fraudebestrijding als de belangen van schuldenaar en schuldeisers tegen elkaar afwegen.
Op welke manier zouden gemeenten een uitzondering kunnen maken op artikel 60c van de Participatiewet, als zij dat in het kader van schuldhulpverlening gerechtvaardigd vinden? Bent u bereid om de wet hiervoor te wijzigen als dat nodig is?
In mijn antwoord op vraag 3 licht ik toe dat gemeenten onder bepaalde voorwaarden alsnog kunnen meewerken aan een minnelijke schuldregeling. Dit betreft alleen de bestuurlijke boete en niet de terugvordering van te veel ontvangen bijstand. Fraudebestrijding is een essentieel onderdeel van ons sociale zekerheidstelsel. Het oordeel om in individuele gevallen een andere maatschappelijke afweging te maken, is daarom bij de rechter belegd. Daarom zie ik geen noodzaak om de wet te wijzigen.
Het bericht ‘Bijna één op drie ziekenhuisvacatures moeilijk te vervullen’ |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna één op drie ziekenhuisvacatures moeilijk te vervullen»?1
Ja.
Herkent en erkent u dat ziekenhuisvacatures moeilijk zijn te vervullen?
Ja. Een deel van de ziekenhuisvacatures is moeilijk te vervullen. Dit geldt met name voor (gespecialiseerde) verpleegkundigen, medisch ondersteunend personeel (bijv. operatieassistenten) en bepaalde medisch specialisten (bijv. SEH-artsen). De ziekenhuissector is hierin overigens niet uniek. Veel andere branches binnen zorg en welzijn hebben te maken met moeilijk vervulbare vacatures. Hierover heb ik u, samen met de Minister en Staatssecretaris van VWS, afgelopen voorjaar bericht2 met de monitor bij de voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg.
Hoe hoog zijn de uitstroomcijfers van ziekenhuizen? Vertonen deze een dalende of stijgende lijn?
Bijgaande tabel laat zien dat zowel de instroom als de uitstroom van werknemers sinds 2016 is toegenomen. Bij instroom gaat het om personen die als werknemer instromen in de branches ziekenhuizen, umc’s en klinieken. Bij uitstroom gaat het om werknemers die de sector zorg en welzijn verlaten. Per saldo stromen er meer werknemers in dan er uitstromen, op het meest recente meetmoment (vierde kwartaal 2018) circa 1.900 personen.
24.210
21.610
23.790
26.130
20.660
20.000
21.060
24.210
3.550
1.610
2.730
1.920
Bron: CBS
Erkent u dat in een sector waarin sprake is van hoge uitstroomcijfers en moeilijk vervulbare vacatures goed werkgeverschap van groot belang is?
Goed werkgeverschap is – los van de arbeidsmarktsituatie – voor iedere organisatie en werknemer van groot belang. In het geval van personele schaarste wordt dit belang scherper gevoeld.
Erkent u dat het zorgen voor goede, (meer dan) concurrerende arbeidsvoorwaarden in een situatie als hiervoor geschetst eveneens van groot belang is?
Bij goed werkgeverschap horen ook goede arbeidsvoorwaarden. Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stelt het Ministerie van VWS jaarlijks extra geld beschikbaar voor arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de zorg. Voor 2019 gaat het om ongeveer € 1,7 miljard voor loonontwikkeling. Het is aan sociale partners om gegeven deze ruimte goede afspraken te maken over aantrekkelijke cao’s. De inhoud van deze afspraken is aan sociale partners en daarom ga ik in mijn antwoord niet inhoudelijk in op de (voorstellen voor) de cao-afspraken.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van ziekenhuizen zich onlangs gedwongen hebben gevoeld een actietraject te starten, omdat zij de voorstellen van werkgevers om te komen tot een nieuwe cao als volstrekt onvoldoende beoordelen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat een situatie waarin bijvoorbeeld een loonbod van werkgevers als volstrekt onvoldoende wordt beoordeeld nou niet bepaald behulpzaam is voor het gewenste (en noodzakelijke) imago van aantrekkelijke werkgever en bij het noodzakelijke «vasthouden» van medewerkers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u inmiddels wel bereid extra geld beschikbaar voor stevigere loonsverhogingen voor medewerkers van ziekenhuizen en elders in de zorg, omdat dat helpt om medewerkers voor de sector te behouden?
Zie antwoord vraag 5.