Respecteert u het recht van een Kamerlid om informatie op te vragen? Zo ja, hoe verklaart u dan dat u geen informatie verstrekt over wie de vervolgopdracht gaf aan de EDP-auditors aangaande documenten over de CAF 11-zaak? Bent u bereid de opdracht alsnog aan de Kamer te sturen?1
In mijn brief van 21 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 497) heb ik u hierover geïnformeerd, het betreft de volgende passage: «De EDP-auditors hebben ook aangegeven dat zij in hun verslag van 2 oktober zelf een voorstel hebben gedaan voor het vervolg van de werkzaamheden die naar hun mening binnen redelijke tijd door henzelf was uit te voeren. Hun voorstel bestond uit twee varianten. In overleg met het Ministerie van Financiën is de meest uitgebreide variant gekozen. Er was daarbij volgens de auditors geen sprake van een beperking of belemmering. Dit komt overeen met de mail van 2 oktober waarin aan de EDP-auditors wordt bevestigd om de door hen voorgestelde zoekopdracht uit te voeren.»
Wilt u de Kamer eveneens het document doen toekomen waarnaar wordt verwezen in het «proces van beoordeling» over de bevindingen van de EDP-auditors, en waarin de verschillen tussen deze versies zijn toegelicht? Zo nee, waarom niet?
Op 20 november jl. heb ik met uw Kamer de informatie uit deze documenten gedeeld.2 Ik heb de informatie hieruit in mijn brief van 21 juni toegelicht hoe de opdracht en de vervolgopdracht van de EDP-auditors tot stand is gekomen (Kamerstuk 31 066, nr. 497). Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad geen onderwerp van politiek debat te maken.
Wanneer is besloten tot «dieper» en «nader» onderzoek? Wat was de aanleiding tot dit extra onderzoek?
In de Kamerbrief van 11 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 490) heb ik u gemeld dat ik mede in voorbereiding op de adviescommissie uitvoering toeslagen aan Toeslagen heb gevraagd om dieper onderzoek te doen naar de CAF 11-zaak.
Met name in de opstartfase van het CAF-team ontbrak het aan een gestructureerd werkproces en is door Toeslagen ook ongestructureerd gedocumenteerd over CAF-zaken. CAF 11 behoorde tot de eerste zaken van deze aanpak. Helaas was de CAF informatiehuishouding niet goed op orde. Dit maakt dat het destijds gevolgde proces omtrent CAF 11 lastig te achterhalen is.
Wat betekent de formulering dat u ná het onderzoek van de EDP-auditors «later mijn eigen diepgravende exercitie» bent begonnen? Wat behelsde die exercitie?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het onbegrijpelijk voor de ouders is dat er op 28 juni 2019 gesteld wordt dat het over de hele linie fout is gegaan? Kunt u aangeven wat precies de doorslag gaf om zelf tot deze conclusie te komen?
Naar aanleiding van het diepgaande onderzoek dat voorafging aan de adviescommissie uitvoering toeslagen heb ik mij gerealiseerd dat ouders in de knel zijn gekomen en dat excuses alleen niet voldoende zijn. De gesprekken met de ouders hebben dit beeld versterkt. Er is te lang sprake geweest van een tunnelvisie, waarin verdenking van misbruik de overhand had. Daarnaast is mijn beeld dat de wetgeving op onderdelen rigide is en soms te weinig mogelijkheden biedt om tegemoet te komen aan het maatschappelijk rechtvaardigheidsgevoel in deze zaken. De «tunnelvisie» werd gestaafd door de uitkomsten van rechtszaken waarin de (juridische) interpretatie van wetgeving merendeels onderschreven werd. Ik realiseer me dat deze gezinnen door het optreden van de overheid tekort zijn gedaan en dat zij in problemen zijn geraakt. Dit raakt mij zeer en ik zal er dan ook alles aan doen om dat vertrouwen te herstellen.
Kunt u de opdracht van het stopzetten van de kinderopvangtoeslag in 2013 naar de Kamer sturen, alsmede de onderbouwing van de rechtmatigheid van het stopzetten?
Deze opdracht is in het najaar 2018 vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Erkent u dat uw uitspraak in het plenair debat over het evaluatierapport over het onterecht terugvorderen van kinderopvangtoeslagen (21 maart 2019) over een gastouderbureau dat rommelde met de verantwoordingsuren onjuist is? Zo ja, hoe gaat u de schade die deze ondernemer is aangedaan herstellen? Zo nee, waarom blijft u achter uw uitspraak staan?2 3
Ik heb de Handelingen van het debat van 21 maart jl. (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20182019-65-9.pdf) erop nageslagen. In deze bewoordingen heb ik me niet uitgelaten.
Kunt u aangeven welke disciplinaire maatregelen genomen zijn tegen een medewerker van de Belastingdienst? Kunt u ook aangeven welke verdenkingen daaraan ten grondslag liggen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of individuele casussen.
Zijn de medewerkers van de Belastingdienst die betrokken waren bij het onderzoek naar de zogenaamde fraude en het stopzetten van de kinderopvangtoeslag nog steeds betrokken bij dit onderwerp?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of individuele casussen.
Hoe is het mogelijk dat de dossiers van gedupeerde ouders niet compleet zijn? Wanneer is dit vastgesteld en door wie?
Het dossier van de individuele vraagouder bevat informatie om het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen vaststellen. Bij de initiële beoordeling door de behandelende medewerkers van Toeslagen in 2014 bleek dat de verstrekte informatie door de vraagouder veelal als incompleet werd beoordeeld. In circa de helft van de gevallen is na het indienen van bezwaar het dossier door de vraagouder voldoende aangevuld, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag alsnog kon worden vastgesteld.
Dit staat los van de helaas ongestructureerde informatiehuishouding bij CAF/Toeslagen gedurende deze periode, waardoor het lastig is om ruim vijf jaar na het starten van CAF 11 alle informatie uit het CAF 11-dossier te achterhalen. Daar heb ik uw Kamer eerder over geïnformeerd. Tevens worden momenteel voor de herbeoordeling de dossiers van alle betrokken ouders gestructureerd voorbereid.
Op welke grond zou u vertrouwen houden in iemand die keer op keer moet toegeven dat eerder gegeven informatie toch niet klopt? Kunt u deze vraag uitgebreid beantwoorden?
Ik streef ernaar uw Kamer juist, volledig en tijdig te informeren. Ik heb helaas moeten constateren dat de informatiehuishouding bij CAF-zaken van Toeslagen gebrekkig is gebleken. Die informatiehuishouding is onvoldoende op orde om gegevens van ongeveer vijf jaar geleden gestructureerd terug te kunnen vinden. Daardoor wordt er op verschillende momenten relevante informatie gevonden over deze zaak.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór woensdag 3 juli, 12.00 uur, in verband met het algemeen overleg «Stopzetten kinderopvangtoeslag» op donderdag 4 juli 2019?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De CAF 11-zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat pas nadat de Kamer en u de echte documenten van de CAF 11-zaak onder ogen kregen, duidelijk werd hoe ongelooflijk de Belastingdienst ouders in deze zaak in de steek gelaten heeft?
Mede in voorbereiding op de adviescommissie uitvoering toeslagen heb ik Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) gevraagd dieper onderzoek te doen naar het stopzetten van de kinderopvangtoeslag van deze groep ouders. Uit dit diepere onderzoek is informatie naar voren gekomen, waardoor ik tot de overtuiging ben gekomen dat er een te grote focus lag op het bestrijden van misbruik, dat de wetgeving deels te rigide is, er op sommige punten sprake was van een trage en onzorgvuldige uitvoering door Toeslagen en er in het gehele proces te weinig oog was voor de menselijke maat. Hiervoor verwijs ik u ook naar mijn brief van 11 juni jl.1
Wanneer en naar aanleiding waarvan heeft u een eigen diepgravende analyse laten uitvoeren? Kunt u het resultaat hiervan aan de Kamer doen toekomen?1
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 1.
Herinnert u zich dat in de casusbeschrijving Hawaii versie 0.9 (waarop het hele onderzoek en de stopzetting later gebaseerd zouden worden) gesteld is dat de signalen uit 2013 kwamen, terwijl na heel lang doorvragen van de Kamer en journalisten duidelijk werd dat de signalen uit 2011 kwamen en in 2013 al helemaal opgelost waren?
Het is correct dat mede naar aanleiding van Kamervragen deze omissie aan het licht is gekomen. Ik heb echter in de brief van 28 juni jl. aangegeven dat er naast de GGD-documenten uit 2011 ook een GGD-signaal uit 2013 als relevant kwalificeert.3 Deze e-mail is, samen met het GGD-bevindingenverslag en de twee e-mails uit 2011, mede aanleiding geweest voor het starten van de CAF 11-zaak.
Kunt u aangeven van welke datum de twee interne versies 0.1 en 0.2 van de casusbeschrijving zijn? Wanneer zijn deze stukken aangemaakt?
Beide versies van de casusbeschrijving zijn aangemaakt op dezelfde dag, te weten 7 oktober 2013.
Staan in de twee interne versies de signalen uit 2011 benoemd? Zo ja, met welk jaartal?
In de interne versies staat een signaal uit 2011 benoemd. Het document bevat echter een aantal inconsistenties, waaronder dat er abusievelijk 2013 in plaats van 2011 wordt vermeld met betrekking tot een signaal uit 2011.
Kunt u de twee interne versies aan de Kamer doen toekomen?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad geen onderwerp van politiek debat te maken.
Kunt u aangeven waarom de kinderopvangtoeslag van meer dan 300 gezinnen is stopgezet op basis van 16 actualiteitsbezoeken bij gastouders, terwijl u nu plompverloren toegeeft: «er is naar aanleiding van de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude of misbruik vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders»?2
Mijn ambtsvoorganger heeft in mei 2013 een reeks aan maatregelen aangekondigd om toeslagfraude te bestrijden.5 Een van de maatregelen betrof bijvoorbeeld de introductie van risicoprofielen, waarmee aanvragen met een mogelijk verhoogd frauderisico werden gedetecteerd en extra gecontroleerd. Dit leidde ertoe dat betrokken aanvragers langer op een voorschot (toeslag) moesten wachten en/of werden uitgenodigd bij de balies van de Belastingdienst. Als een aanvrager zich niet bij de balie meldde gold het adagium «no show, no money». In de Kamerbrief van mei 2013 werd al het spanningsveld benoemd «tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds.»
De bezoeken bij de gastouders waren gericht op het verzamelen van actuele informatie over de kinderopvang. Van de bevindingen van de actualiteitsbezoeken bij de zestien gastouders is geen algemeen beeld te schetsen, omdat er bij diverse gastouders verschillende constateringen zijn gedaan. De constateringen betreffen bijvoorbeeld gebreken in de administratie, afwezigheid van opvangkinderen en hoge opvanguren. Deze constateringen waren aanleiding om vervolgonderzoek bij het gastouderbureau in te stellen, waarbij urenstaten van de betreffende gastouders zijn opgevraagd. Dit onderzoek gaf aanleiding om het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders te beoordelen. Daartoe is de zaak overgedragen naar de reguliere toezichtsbehandeling bij Toeslagen. Vervolgens is de hele populatie van vraagouders gerelateerd aan het betreffende gastouderbureau gecontroleerd. Daarbij ontbrak het aan een gestructureerd werkproces. Uiteindelijk gaf het totaal van de constateringen onvoldoende aanleiding om een fraudeonderzoek te starten bij het gastouderbureau. Het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders kon op basis van de beoordeling niet in alle gevallen worden vastgesteld.
Sinds wanneer weet u dat er bij de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude en misbruik is vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders?
De Belastingdienst heeft in 2015 vastgesteld dat er onvoldoende onderbouwing was voor een strafzaak tegen het betrokken gastouderbureau. Er is naar aanleiding van de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude of misbruik vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders. De bevindingen bij de zestien bezochte gastouders gaven wel aanleiding tot onderzoek naar het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders.
Kunt u de volgende stukken aan de Kamer doen toekomen?
De voorbereidingen van Toeslagen ten behoeve van het onderzoek van de ADR zijn in gang gezet. De onderzoeksopdracht aan de Auditdienst Rijk (ADR) is nagenoeg afgerond. Deze opdracht zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden toegezonden. Het is staand beleid van het kabinet om interne documenten niet te verstrekken. Dat geldt dus ook voor de inventarisatielijsten. De stukken uit 2011 hebben geen rol gespeeld in de CAF 11-zaak. De informatie over de actualiteitsbezoeken is op 2 juli jl. in geobjectiveerde vorm met uw Kamer gedeeld.6
Indien het antwoord op de voorgaande vraag nee luidt, beseft u dan dat deze twee documenten (en andere in deze vragen gevraagde documenten) gewoon onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen en dat u ze dus aan elke burger beschikbaar dient te stellen indien gevraagd?
De Wet openbaarheid van bestuur bevat een reeks verplichte en facultatieve weigeringsgronden die bij verzoeken om openbaarmaking van documenten bepalen of en in hoeverre een document openbaar gemaakt wordt.
Beseft u dat het kabinet zelf van mening is dat het informatierecht van een Kamerlid (artikel 68 van de Grondwet) verder gaat dan de Wob, maar dat u in deze casus stelselmatig documenten niet aan de Kamer verschaft?
In de brief van 25 april 2016 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is een beschouwing gegeven over de verschillen tussen het inlichtingenrecht van het parlement op grond van artikel 68 Grondwet en het regime van de Wet openbaarheid van bestuur, dat ziet op informatie die in documenten is neergelegd.7
Indien u ook maar een document in deze Kamervragen niet wilt verstrekken, wilt u die weigering dan aan het kabinet voorleggen, alwaar u alleen met een beroep op «het belang van de staat» een document kunt weigeren aan een Kamerlid? Kunt u vervolgens aan de Kamer mededelen voor welke documenten (en op welke datum) het kabinet besloten heeft om deze documenten niet aan de Kamer te verschaffen?
In de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 januari 2002 aan uw Kamer is uitgebreid ingegaan op de gang van zaken indien een beroep wordt gedaan op het belang van de staat om bepaalde inlichtingen niet aan het parlement te verstrekken.8 Zoals ik al eerder heb aangegeven, ben ik altijd bereid inlichtingen te verstrekken.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de dossiers in CAF 11 zo ongelooflijk incompleet zijn? Waren ze compleet genoeg voor het intrekken van de toeslagen?
Deze vraag ziet op twee verschillende typen dossiers.
Het dossier van de individuele vraagouder bevat informatie om het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen vaststellen. Bij de initiële beoordeling in 2014 bleek dat de verstrekte informatie door de vraagouder veelal als incompleet werd beoordeeld. In circa de helft van de gevallen is na het indienen van bezwaar het dossier door de vraagouder voldoende aangevuld, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag alsnog kon worden vastgesteld.
Dit staat los van de helaas ongestructureerde informatiehuishouding bij CAF/Toeslagen gedurende deze periode, waardoor het lastig is om ruim vijf jaar na het starten van CAF 11 alle informatie uit het CAF 11-dossier te achterhalen. Daar heb ik uw Kamer eerder over geïnformeerd. Tevens worden momenteel voor de herbeoordeling de dossiers van alle betrokken ouders gestructureerd voorbereid.
Zitten alle verslagen van de actualiteitsbezoeken in de individuele dossiers van de ouders?
De auditors hebben in hun onderzoek naar de documenten enkele verslagen van actualiteitsonderzoeken aangetroffen. Het gaat daarbij om op een individuele zaak betrekking hebbende documenten. Het vaststellen of alle verslagen van actualiteitsbezoeken zijn opgenomen in de individuele dossiers vergt meer tijd dan beschikbaar is voor de beantwoording van deze vraag.
Welke acties gaat u binnen twee weken nemen richting de getroffen ouders (gastouders en vraagouders)? Of bent u van plan weer een half jaar te wachten, terwijl u er zelf kennis van genomen heeft in de individuele gesprekken dat het handelen van de Belastingdienst geleid heeft tot echtscheidingen, baanverlies, schulden en veel meer?
In mijn brief van 11 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 490.) heb ik aangegeven welke maatregelen ik neem om de situatie voor de betrokken ouders recht te zetten. Ik heb de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd mij daarbij te helpen, en daarbij de gerechtvaardigde belangen van de toeslaggerechtigden voorop te stellen. Ook heb ik de adviescommissie gevraagd advies uit te brengen over de mogelijkheden voor Toeslagen om binnen de wettelijke kaders en de grenzen van de uitvoerbaarheid – waar nodig – maatwerk te bieden. Meer in het algemeen gaat de adviescommissie bezien hoe ouders anderszins tegemoet kunnen worden gekomen. Gelet op de maatschappelijke urgentie heb ik de adviescommissie gevraagd om zo snel mogelijk, rekening houdend met het zomerreces, met een deeladvies te komen over de vraag welke beleids- en beoordelingsruimte Toeslagen naar het oordeel van de adviescommissie heeft in de verdere afhandeling van de zogenoemde CAF 11-zaken en in aanverwante zaken. Het eindrapport van de adviescommissie wordt eind 2019 verwacht.
Om te voorkomen dat ouders in deze CAF 11-zaak (verder) in problemen zouden komen, heb ik de invordering (inclusief verrekening met lopende toeslagen) van de betreffende terugvorderingen kinderopvangtoeslag opgeschort. Dit in afwachting van de adviezen van de adviescommissie uitvoering toeslagen. Tot die tijd zal geen invorderingsrente in rekening worden gebracht. In aanvulling daarop heb ik met mijn brief van 28 juni jl. die opschorting uitgebreid tot andere toeslag- en/of belastingschulden van de betreffende ouders.
Mijn belangrijkste zorg ligt bij de vraagouders. Met dat perspectief zal de adviescommissie uitvoering toeslagen haar werkzaamheden uitvoeren.
Bent u bereid de klokkenluider onmiddellijk en volledig te rehabiliteren?
Ik doe geen uitspraken over individuen of individuele casussen. Wel ben ik bij de brief van 28 juni jl. ingegaan op de ruimte voor medewerkers van de Belastingdienst om misstanden aan de kaak te stellen. Het is cruciaal dat iedere ambtenaar dit kan doen zonder daarbij op enigerlei wijze te worden benadeeld. Uiteraard is daarbij wel van belang dat vertrouwelijke gegevens van burgers en bedrijven bij de dienst veilig zijn en er zorgvuldig wordt omgegaan met informatie. Mede met dit doel heeft iedere ambtenaar een geheimhoudingsplicht. Verder wil ik een ieder die vermoedens heeft van schendingen of misstanden bij de Belastingdienst oproepen zich te melden bij de daarvoor geëigende plekken binnen de Belastingdienst of bij de onafhankelijke en buiten de Belastingdienst gepositioneerde commissie integriteit via commissieintegriteitbelastingdienst@rijksoverheid.nl.
Ik vind sociale veiligheid in de Belastingdienst van groot belang: mijn ambitie is een open cultuur waarbinnen medewerkers vermoedens van integriteitschendingen en misstanden vrijelijk kunnen melden. Bij de behandeling van casuïstiek worden kaders in de regelgeving gerespecteerd en belangen zorgvuldig gewogen. Daarbij verwijs ik ook naar de eerste voortgangsrapportage over de Belastingdienst, waar ik een vierde pijler «cultuur» wil toevoegen aan het Beheerst Vernieuwen programma.
Heeft u signalen dat er bij andere CAF-projecten zaken zijn misgegaan, zoals het stopzetten (i.p.v. opschorten) van kinderopvangtoeslagen – wat wettelijk niet mag –, het niet op tijd behandelen van bezwaarschriften en het handelen op basis van onvolledige signalen? Zo ja, welke en hoeveel signalen heeft u en wat gaat u daarmee doen?
Tijdens het debat van 21 maart jl. heb ik aan uw Kamer een onderzoek toegezegd naar het handelen van Toeslagen in andere CAF-zaken door de Auditdienst Rijk (ADR). Op dit moment heb ik geen concrete aanwijzingen dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen bij andere CAF-zaken op de wijze zoals dat in CAF-11 is gebeurd. Naar verwachting komt de ADR eind 2019 met de bevindingen. Ik heb aan de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd naar een oordeel in meer algemene zin over het handelen van Toeslagen in andere zaken waarin vermoedens van georganiseerde fraude aan de orde zijn en of de positie van de toeslaggerechtigden hierbij voldoende is gewaarborgd.
Bent u bereid de opdracht aan de commissie-Donner zodanig te veranderen dat de hele periode vanaf 2013 onderzocht wordt? Kunt u de nieuwe onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?
Voor mij staan de betrokken ouders voorop. Ik ben vastberaden dit zo snel als mogelijk recht te zetten en heb de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd mij daarbij te helpen. Daarin staat de commissie niets in de weg.
Bent u van mening dat burgers die door de Belastingdienst benadeeld zijn via een normale weg hun recht konden halen?
Bezwaar en beroep bij een onafhankelijke rechter stond voor iedereen open. De burgers konden dus via de normale weg hun recht halen. Wel is er, zoals ik eerder heb gemeld, in het proces veel misgegaan: termijnen zijn overschreden, niet alle stukken zijn in lopende procedures ingebracht en de vaktechnische lijn met juridische waarborgen ontbrak. Dat wil ik recht te zetten. In algemene zin heb ik voor de toekomst de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd advies te geven of de praktische rechtsbescherming van burgers in toeslagzaken verbetering behoeft, naar aanleiding van de motie Omtzigt. Aanvullend zal de motie Leijten worden meegenomen in het traject «Maatwerk in Dienstverlening» zoals ook beschreven in de brief van 11 juni jl.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat burgers bewust niet te horen kregen welke bewijsstukken ze moesten insturen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of eventuele individuele casussen. Tijdens het Algemeen Overleg Belastingdienst van 19 juni jongstleden heb ik aangekondigd uw Kamer in de nieuwe voortgangsrapportage over de Belastingdienst te informeren over de opvolging van de aanbevelingen van de commissie onderzoek Belastingdienst – commissie Joustra-Borstlap – over met name de cultuur bij de Belastingdienst. Deze brief heeft uw Kamer op 2 juli jl. ontvangen. In deze brief heb ik aangegeven dat ik bij de invulling van de toezegging verder wil kijken dan de aanbevelingen van de commissie. Daarom kies ik voor een brede aanpak van de cultuur binnen de Belastingdienst. Ik laat dit traject uitvoeren door een extern onderzoeksbureau, dat gespecialiseerd moet zijn in cultuurvraagstukken en dat tevens ruime expertise heeft om de benodigde gedragsveranderingen te ondersteunen.
In het verlengde daarvan is het belangrijk dat de Belastingdienst leert van deze casus en zo snel mogelijk en binnen de gehele Belastingdienst zorgt voor een open en veilig werkklimaat. Deze casus laat zien dat de wens om te voldoen aan de maatschappelijke roep om fraudebestrijding samen met strikte regelgeving naar mijn opvatting heeft geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». Het was een combinatie van beleid en uitvoering, waarbij in het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening de eerste de overhand heeft gekregen. In dit klimaat is het belangrijk dat fouten op het juiste niveau worden gemeld, nadrukkelijk van die fouten wordt geleerd, dilemma’s worden besproken en moreel leiderschap en rechtstatelijk handelen de mores zijn. En waarbij in de relatie met burgers en bedrijven oog is voor de menselijke maat.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat grote aantallen bezwaarschriften meer dan een jaar zijn blijven liggen?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat de datum van de aanleiding verkeerd is weergegeven in de documenten?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat de dossiers volstrekt onvolledig geweest zijn?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat stukken van burgers zijn achtergehouden tot en met de Hoge Raad?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Kunt u deze vragen een voor een en zeer zorgvuldig beantwoorden en wel vóór woensdag 3 juli, 12.00 uur, in verband met het algemeen overleg «Stopzetten kinderopvangtoeslag» op donderdag 4 juli 2019?​
Ik heb uw vragen zo zorgvuldig mogelijk beantwoord.
Het artikel ‘Zembla doet onderzoek naar Tuindorp-Oost: Careyn zette inspectie op het verkeerde been’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zembla doet onderzoek naar Tuindorp-Oost: Careyn zette inspectie op het verkeerde been»?1
Ja.
Hoe verhoudt het door de Inspectie Gezin en Jeugd (IGJ) van tevoren aankondigen van een bezoek zich tot de beleidslijn dat inspectiebezoeken (standaard) onaangekondigd uitgevoerd worden en anders in elk geval zoveel mogelijk onaangekondigde elementen bevatten, zeker tegen de achtergrond van het feit dat sprake was van een verschil van mening over de gang van zaken bij Careyn tussen (een deel van) de bewoners en Careyn?
Conform haar beleid worden door de IGJ zo veel mogelijk bezoeken onaangekondigd uitgevoerd. Redenen om aangekondigd een bezoek te doen, kunnen zorginhoudelijk zijn, omdat de IGJ patiëntendossiers wil inzien, vanwege toegankelijkheid, of doordat de IGJ met specifieke personen wil spreken. Een aangekondigd bezoek heeft altijd onaangekondigde elementen. De IGJ bepaalt zelf de concrete invulling van het bezoek.
De IGJ heeft dit bezoek kort van tevoren aangekondigd teneinde tijdens het bezoek de beschikbaarheid van de juiste personen te garanderen. Bij dit bezoek heeft de IGJ ter plekke bepaald in welke documenten en cliëntdossiers zij inzage wilde hebben en welke verdiepingen en cliëntkamers zij wilde zien. De bevindingen waren voor de IGJ geen aanleiding voor aanvullende toezichtactiviteiten.
Bent u ook van oordeel dat het juist in deze situatie logisch was geweest als de IGJ ook een of meerdere onaangekondigde bezoeken zou hebben afgelegd?
De IGJ maakt binnen de uitvoering van het toezicht haar eigen professionele keuzes, onder andere met betrekking tot de inrichting van een inspectiebezoek.
Wat vindt u ervan, juist gelet op het onder vraag 2 hierboven bedoelde meningsverschil, dat de IGJ er klaarblijkelijk voor heeft gekozen nagenoeg alleen met medewerkers van Careyn te spreken en niet of nauwelijks met bewoners, familieleden en de ook in het complex wonende jongeren?
Het doel van het inspectiebezoek was om een eigen oordeel te vormen over de wijze waarop Careyn de kwaliteit en veiligheid van de cliëntenzorg waarborgt bij de verhuizing. Het doel was niet om de communicatie rondom de verhuizing of de uitvoering van de verhuizing door de zorgaanbieder te toetsen. Het toetsen van een verhuizing is geen taak van de IGJ.
De IGJ heeft gekozen voor de instrumenten van observatie (rondleiding), gesprek met medewerkers en het bestuur en inzage van enkele cliëntdossiers en documenten. Wanneer de IGJ constateert dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn door een verhuizing is dat reden voor aanvullende toezichtactiviteiten. In dit geval was dat niet aan de orde.
Heeft de IGJ overwogen ook met de inmiddels 101-jarige in het complex woonachtige mevrouw, die zich in de media duidelijk heeft uitgesproken over haar ervaringen met Careyn, te spreken? Waarom is ervoor gekozen niet met haar in gesprek te gaan? Zou u dat niet voor de hand liggend hebben gevonden?
De uitlatingen van mevrouw en andere signalen zijn aanleiding geweest voor de IGJ om de locatie een bezoek te brengen om de kwaliteit en veiligheid van de zorg rond de verhuizing te toetsen.
De IGJ verwacht dat een zorgaanbieder zelf goed communiceert richting bewoners en familie bij een besluit tot verhuizen. Ook verwacht zij dat de zorgaanbieder de cliënt en diens familie de juiste begeleiding biedt. In dit geval heeft de IGJ geconstateerd dat de door Careyn gevolgde communicatieprocedure beter had gekund. Dit heeft de bestuurder van Careyn vervolgens zelf ook erkend.
Wat vindt u ervan dat de IGJ klaarblijkelijk niet met de regionale cliëntenraad van Tuindorp-Oost heeft gesproken? Had het niet voor de hand gelegen dat wel te doen? Welke beleidslijn hanteert de IGJ in dezen?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Gedurende het algemene toezichttraject op Careyn heeft de IGJ contact gehad met een vertegenwoordiging van de cliëntenraad.
Het bezoek aan Tuindorp-Oost betrof een ingelast bezoek, met als doel om een eigen oordeel te vormen over de wijze waarop Careyn de kwaliteit en veiligheid van de cliëntenzorg waarborgt bij de verhuizing.
Wat vindt u ervan dat de IGJ met medewerkers van Careyn heeft gesproken in aanwezigheid van (een of meerdere leden van) de Raad van Bestuur van Careyn? Vindt u dat een wenselijke werkwijze? Kunt u zich voorstellen dat medewerkers in een dergelijk geval mogelijk niet het gevoel hebben in vrijheid te kunnen spreken? Welke beleidslijn hanteert de IGJ in dezen? Waarom is er in dit geval voor gekozen niet met medewerkers te spreken zonder dat daarbij (een of meerdere leden van) de Raad van bestuur dan wel leidinggevenden aanwezig waren?
Toezicht is maatwerk. De IGJ maakt in elke situatie de afweging wat de juiste setting is om relevante informatie te ontvangen. Als de inspecteurs geen openheid ervaren dan passen ze de invulling van het bezoek daarop aan.
Onderschrijft u de stelling van professor Klein dat Careyn de IGJ op het verkeerde been heeft gezet door alleen het (gerenoveerde) sanitair in de aangepaste woningen te laten zien?
Nee, de IGJ heeft zelf gekozen welke verdiepingen en welke cliëntkamers zij wilde zien. De IGJ stelt niet dat alle appartementen zijn gerenoveerd, maar beschrijft in het verslag haar eigen observatie dat appartementen waar nodig zijn of worden gerenoveerd.
Op welke conclusie uit het rapport van de IGJ baseert Careyn haar bewering dat «de inspectie de juistheid van ons besluit (tot verhuizing van bewoners) bevestigt»?
In het inspectieverslag constateert de IGJ dat het pand ooit is gebouwd als serviceflat voor zelfstandig wonende senioren. Het gebouw is gedateerd en in principe niet geschikt voor ouderen met een complexe zorgvraag. Vanuit het oogpunt van kwaliteit en veiligheid van zorg is de IGJ van mening dat de keuzes die Careyn heeft gemaakt met betrekking tot de verhuizing navolgbaar zijn. De IGJ heeft niet getoetst of de verhuizing correct is uitgevoerd. Dit is geen taak van de IGJ. De zorgvuldige verhuizing van bewoners is de verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder. Wanneer de IGJ signalen heeft dat de kwaliteit of veiligheid van zorg hierdoor in het geding zijn neemt zij dat mee in het toezicht.
Vindt u het een gemiste kans dat nu Careyn klaarblijkelijk nieuwe cliënten in de leeggekomen appartementen huisvest, zij er niet voor kiest ook weer appartementen aan jongeren te (doen) verhuren, gelet op het feit dat dat beide groepen in het verleden uitstekend bevallen, of heeft u het idee dat Careynzich in het verleden wellicht verkeken heeft op de solidariteit tussen jong en oud die zij door haar eigen eerdere handelwijze heeft bevorderd en daarmee niet nog een keer wil worden geconfronteerd?
De genoemde aspecten in vraag 10 en 11 betreffen keuzes van de zorgaanbieder. Ik zie geen aanleiding om te speculeren over de achtergrond van deze keuzes of om hieraan een specifieke kwalificatie te verbinden.
Hoe kwalificeert u de handelwijze van Careyn tijdens de totstandkoming van het rapport van de IGJ zoals in het artikel beschreven en hierboven onder 8 bedoeld als ook na de totstandkoming ervan daar waar het gaat om het baseren van conclusies erop zoals in het artikel beschreven en hierboven onder vraag 9 bedoeld?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Bijna één op drie ziekenhuisvacatures moeilijk te vervullen’ |
|
John Kerstens (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna één op drie ziekenhuisvacatures moeilijk te vervullen»?1
Ja.
Herkent en erkent u dat ziekenhuisvacatures moeilijk zijn te vervullen?
Ja. Een deel van de ziekenhuisvacatures is moeilijk te vervullen. Dit geldt met name voor (gespecialiseerde) verpleegkundigen, medisch ondersteunend personeel (bijv. operatieassistenten) en bepaalde medisch specialisten (bijv. SEH-artsen). De ziekenhuissector is hierin overigens niet uniek. Veel andere branches binnen zorg en welzijn hebben te maken met moeilijk vervulbare vacatures. Hierover heb ik u, samen met de Minister en Staatssecretaris van VWS, afgelopen voorjaar bericht2 met de monitor bij de voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg.
Hoe hoog zijn de uitstroomcijfers van ziekenhuizen? Vertonen deze een dalende of stijgende lijn?
Bijgaande tabel laat zien dat zowel de instroom als de uitstroom van werknemers sinds 2016 is toegenomen. Bij instroom gaat het om personen die als werknemer instromen in de branches ziekenhuizen, umc’s en klinieken. Bij uitstroom gaat het om werknemers die de sector zorg en welzijn verlaten. Per saldo stromen er meer werknemers in dan er uitstromen, op het meest recente meetmoment (vierde kwartaal 2018) circa 1.900 personen.
24.210
21.610
23.790
26.130
20.660
20.000
21.060
24.210
3.550
1.610
2.730
1.920
Bron: CBS
Erkent u dat in een sector waarin sprake is van hoge uitstroomcijfers en moeilijk vervulbare vacatures goed werkgeverschap van groot belang is?
Goed werkgeverschap is – los van de arbeidsmarktsituatie – voor iedere organisatie en werknemer van groot belang. In het geval van personele schaarste wordt dit belang scherper gevoeld.
Erkent u dat het zorgen voor goede, (meer dan) concurrerende arbeidsvoorwaarden in een situatie als hiervoor geschetst eveneens van groot belang is?
Bij goed werkgeverschap horen ook goede arbeidsvoorwaarden. Om een concurrerende salarisontwikkeling mogelijk te maken, stelt het Ministerie van VWS jaarlijks extra geld beschikbaar voor arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de zorg. Voor 2019 gaat het om ongeveer € 1,7 miljard voor loonontwikkeling. Het is aan sociale partners om gegeven deze ruimte goede afspraken te maken over aantrekkelijke cao’s. De inhoud van deze afspraken is aan sociale partners en daarom ga ik in mijn antwoord niet inhoudelijk in op de (voorstellen voor) de cao-afspraken.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van ziekenhuizen zich onlangs gedwongen hebben gevoeld een actietraject te starten, omdat zij de voorstellen van werkgevers om te komen tot een nieuwe cao als volstrekt onvoldoende beoordelen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat een situatie waarin bijvoorbeeld een loonbod van werkgevers als volstrekt onvoldoende wordt beoordeeld nou niet bepaald behulpzaam is voor het gewenste (en noodzakelijke) imago van aantrekkelijke werkgever en bij het noodzakelijke «vasthouden» van medewerkers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u inmiddels wel bereid extra geld beschikbaar voor stevigere loonsverhogingen voor medewerkers van ziekenhuizen en elders in de zorg, omdat dat helpt om medewerkers voor de sector te behouden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Minder rechtszaken in Overijssel door tekort aan rechters’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door een tekort aan rechters minder rechtszaken in de rechtbank Overijssel kunnen worden gehouden dan is afgesproken met het openbaar ministerie (OM)?1
Ja.
Hoe kan het dat nu blijkt dat het aantal zittingsdagen niet behaald kan worden? Kon dit bij het maken van de afspraak niet al voorzien worden?
De rechtbank Overijssel heeft het openbaar ministerie laten weten dit kalenderjaar minder zittingen te kunnen afdoen dan eerder is afgesproken. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat er onvoldoende rechters zijn om de groei van het aantal complexe strafzaken te kunnen opvangen. Er zijn meer grotere zaken die meerdere dagen duren, met meerdere verdachten en slachtoffers en hun advocaten. Het gaat dan om ongeveer 3,5 procent van het aantal zittingsdagen dat was afgesproken. Dit tekort kon niet worden voorzien op het moment van het sluiten van het convenant.
Welke gevolgen heeft het capaciteitsgebrek voor de lopende strafzaken? Gaat dit leiden tot meer vertraging voor de verdachten en de slachtoffers? Zo ja, hoe hoog gaat die vertraging dan naar verwachting oplopen?
De strafzaken die al zijn ingepland, lopen geen vertraging op. De verschillende onderdelen van het openbaar ministerie (Arrondissementsparketten, Landelijk Parket, Functioneel Parket en Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie) beoordelen welke zaken aan de rechtbank worden voorgelegd en het moment waarop dit gebeurt. Het is daarom aan het openbaar ministerie om te bepalen welke zaken, die nog niet zijn ingepland, voorrang moeten krijgen. Dat zijn bijvoorbeeld zaken waarbij verdachten vast zitten, zaken met zwaardere maatschappelijke impact en zaken waarbij jeugdigen zijn betrokken. De rechtbank doet er daarnaast alles aan om ook andere zaken, in afstemming met het openbaar ministerie, zo snel mogelijk te plannen en te behandelen.
Welke zaken zullen vooral getroffen worden door het niet kunnen halen van het aantal rechtszaken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat dit worden opgelost?
De rechtbank werkt er hard aan om het tekort aan rechters zo snel mogelijk terug te brengen. Dit is een lastige opgave vanwege een combinatie van krapte op de arbeidsmarkt en het feit dat andere gerechten ook rechters/raadsheren werven. De rechtbank heeft een doorlopende vacature openstaan voor ervaren (straf)rechters en er zijn recent zeven ervaren rechters vanuit andere gerechten in dienst getreden. Verder heeft de rechtbank een 13-tal rechters in opleiding en er loopt een sollicitatieronde om nieuwe rechters in opleiding aan te nemen. Een dergelijke opleiding duurt echter tussen de vijftien maanden en vier jaar, waardoor het tekort geleidelijk wordt opgelost.
Bij mijn beantwoording van vragen van uw Kamer over het rapport «Afstemming zittingscapaciteit OM/ZM in strafzaken» heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd dat de Raad voor de rechtspraak mij heeft laten weten dat in algemene zin door de combinatie van zaakverzwaring en invoering professionele standaarden de capaciteit van gerechten op onderdelen nog niet toereikend is om het gewenste aantal strafzaken daadwerkelijk te behandelen.2 Het rapport bevat concrete aanbevelingen om zittings- en zaaksaanbod beter op elkaar te laten afstemmen. De Rechtspraak en het openbaar ministerie zullen met deze aanbevelingen aan de slag gaan, waarbij belangrijke aandacht zal uitgaan naar het zo vroeg mogelijk signaleren van capaciteitsgebreken en oorzaken daarvan.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht dat 500 zaken overgedragen worden van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan het gerechtshof Den Haag om strafzaken in hoger beroep sneller af te handelen?2
Ja.
Waarom was deze maatregel nodig? Waarom is gekozen om de zaken naar Den Haag te verplaatsen en niet naar een locatie dichterbij, of waarom zijn raadsheren niet tijdelijk naar Arnhem overgeplaatst?
Welke gevolgen heeft dit voor advocaten, hun cliënten en de slachtoffers? Deelt u de mening van strafadvocaat Jan Vlug dat dit leidt tot meer onbetaalde uren van advocaten en hogere reiskosten voor de verdachten en slachtoffers? Wat gaat u doen aan de onbetaalde uren voor de advocaten en de reiskosten voor verdachten en slachtoffers, aangezien zij geen inspraak hebben gehad op de regeling?
De Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019 is in het belang van de direct bij de zaak betrokkenen nu deze beoogt bij te dragen dat vertraging in de behandeling van zaken als gevolg van een tijdelijk gebrek aan zittingscapaciteit zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij deze toepassing van artikel 62a Wet RO is rekening gehouden met hun individuele belangen. Om de reistijd van direct betrokkenen bij deze strafzaken (zoals verdachten, slachtoffers en/of advocaten) te beperken, is de bevoegdheid tot verwijzing beperkt tot strafzaken die in eerste aanleg zijn behandeld door de rechtbanken Gelderland of Midden-Nederland. De regeling strekt zich derhalve niet uit tot zaken van de rechtbanken Overijssel en Noord-Nederland. Op die manier wordt rekening gehouden met het belang van toegankelijkheid – in de zin van nabijheid – van rechtspraak en worden de gevolgen voor rechtzoekenden zo klein mogelijk gehouden.
Wat gaat er gedaan worden in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om het capaciteitsgebrek op te lossen? Op welke termijn kan dit worden opgelost?
Het Hof heeft de werving en selectie geïntensiveerd en de opleidingscapaciteit uitgebreid. In 2018 zijn bij het hof in totaal 31 nieuwe raadsheren benoemd, waarvan 8 raadsheren in opleiding. In de afdeling civielrecht is de bezetting raadsheren inmiddels weer op peil. Begin 2019 had het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ondanks de instroom van nieuwe raadsheren (in opleiding) nog zo’n negen vacatures raadsheren strafrecht openstaan.
Per 1 juli 2019 zijn dat er nog c.a. 6. Het gaat hier dus om een relatief overzichtelijk en tijdelijk personeelsvraagstuk dat zich in de komende jaren geleidelijk zal oplossen.
Het bericht ‘Italy holds Netherlands, EU ‘responsible’ for migrant boat’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Rutger Schonis (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Italy holds Netherlands, EU «responsible» for migrant boat»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Italië heeft gezegd dat het Nederland verantwoordelijk houdt voor het lot van de migranten die momenteel op de Seawatch-3 verblijven?
De drenkelingen die aan boord van de Sea-Watch 3 verbleven zijn op 29 juni 2019 van boord gegaan. Wanneer een schip drenkelingen aan boord neemt kan de vlaggenstaat assisteren bij het vinden van een veilige haven waar de drenkelingen ontscheept kunnen worden in samenwerking met de SAR diensten in de regio waar de drenkelingen aan boord zijn genomen. Dit heeft Nederland gedaan. Nederland kan echter geen toegang tot een veilige haven afdwingen.
Kunt u bevestigen dat de Italiaanse Minister Matteo Salvini afgelopen zondag contact met het Nederlandse regering heeft opgenomen? Zo ja, wat was de inhoud van dit contact, en op welke wijze heeft u hierop gereageerd?
Graag verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid die u op 3 juli 2019 hebt ontvangen (Kamerstuk 32 317, nr. 565) met het antwoord op de brief van de Italiaanse vicepremier Salvini van 23 juni 2019.
Heeft u de Europese Commissie (EC) verzocht de ontscheping van genoemde migranten te coördineren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u hiertoe op welk moment ondernomen of gaat u nog ondernemen?
Nederland heeft de Europese Commissie op 24 juni 2019 verzocht de ontscheping van de Sea-Watch 3 te coördineren. De Europese Commissie heeft dit verzoek geaccepteerd. De Europese Commissie heeft verschillende lidstaten bereid gevonden om de migranten over te nemen. Zoals uw Kamer bekend, neemt Nederland hier niet aan deel.2
Deelt u de mening dat Nederland op grond van het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR), met name artikel 3.19, Italië moet bijstaan bij het zo soepel mogelijk laten verlopen van het aan wal brengen van de personen aan boord van de Seawatch-3? Zo ja, waarom gebeurt dat momenteel dan niet? Indien dit volgens u wel gebeurt, kunt u dan toelichten op welke wijze Nederland Italië bijstaat om een veilige haven te vinden? Kunt u daarbij uiteenzetten welke stappen Nederland tot nu toe heeft ondernomen en/of van plan is om te nemen?
Volgens artikel 3.1.9 van het SAR-verdrag moet er coördinatie en samenwerking plaatsvinden tussen de verdragspartijen zodat kapiteins aan hun verplichtingen met betrekking tot het aan boord nemen van drenkelingen kunnen voldoen zonder al te grote afwijkingen van hun bedoelde reis. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij het land in wiens SAR regio de drenkelingen aan boord zijn genomen. Ontscheping zal zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, moeten plaatsvinden.
Nederland heeft in lijn met het SAR verdrag aan diverse landen rond de Middellandse Zee gevraagd om een veilige haven waar ontscheping veilig plaats zou kunnen vinden. Helaas is daar geen positieve reactie op gekomen.
Is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of het Ministerie van Justitie en Veiligheid (of een ander ministerie) leidend in deze zaak? Hoe zijn de specifieke verantwoordelijkheden verdeeld tussen de verschillende betrokken ministeries?
De veiligheid van het schip en diens bemanning behoort tot het beleidsterrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Indien assistentie wordt gevraagd aan Nederland bij het vinden van een veilige haven, zijn verschillende taken verdeeld over verschillende rijksinstanties, waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of de Kustwacht in principe als eerste aanspreekpunt fungeren. Wanneer het gaat om de herverdeling van drenkelingen binnen de Europese Unie en een eventuele Nederlandse deelname daaraan, ligt de primaire verantwoordelijkheid bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Hoe verhoudt zich de passieve opstelling van Nederland met betrekking tot de ontscheping van de migranten die op Seawatch-3 verblijven met de eerdere uitspraak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dat «de veiligheid voorop staat»?
Er is geen sprake geweest van een passieve opstelling van Nederland. Nederland heeft conform het SAR verdrag diverse landen rond de Middellandse Zee verzocht om een veilige haven te bieden. Helaas heeft dit niet onmiddellijk geleid tot het gewenste resultaat. Het is bekend dat de situatie in het Middellandse Zeegebied de afgelopen maanden veranderd is en het lijkt steeds moeilijker te worden om veilige havens te vinden die willen meewerken aan het ontschepen van drenkelingen.
De veiligheid staat voor mij voorop. Dat is ook de reden dat ik in april 2019 veiligheids- en bemanningseisen heb vastgesteld voor schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen. Zolang de Sea-Watch 3 niet voldoet aan deze eisen, vind ik het onverstandig dat het schip wordt ingezet voor het aan boord nemen van drenkelingen.
Bent u bereid om met Italië in overleg te treden om te komen tot een structurele vorm van bijstand met betrekking tot de ontscheping van mensen aan boord van de Seawatch-3? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet dringt al langere tijd aan op een structurele oplossing, zowel in Brussel als in contacten met andere EU-lidstaten, waaronder Italië. Met uw Kamer, is het kabinet teleurgesteld dat na ruim een jaar sinds de Europese Raad van juni 2018, nog altijd geen oplossing is gevonden voor dit vraagstuk. Kortheidshalve verwijs ik u naar de toelichting in de brief van 14 januari 2019 over het standpunt van het kabinet met betrekking tot de structurele oplossing voor dit vraagstuk.3
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de structurele oplossing die u in uw brief van 14 januari 2019 (Kamerstuk 32 317, nr. 535) noemt?
Tijdens verschillende Algemene Overleggen ter voorbereiding op de JBZ-raden is uitgebreid met uw Kamer over dit onderwerp en het gebrek aan voortgang gewisseld. Kortheidshalve verwijs ik u naar de verschillende Geannoteerde Agenda’s voor en Verslagen van de JBZ-raden en in het bijzonder de aanbiedingsbrief bij het verslag van de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019.4
Zoals toegelicht in deze aanbiedingsbrief en het bijbehorende verslag, hebben de bijeenkomsten niet geresulteerd in een tijdelijk mechanisme dat, wat het kabinet betreft, kan bijdragen aan de gewenste structurele oplossing voor ontscheping. Het kabinet zal blijven aandringen op een mechanisme waarin een zo groot mogelijke groep, zo niet alle lidstaten, haar verantwoordelijkheid neemt. Inclusief de lidstaten van aankomst. Daarnaast blijft het kabinet voorstander van een algemeen verdelingsmechanisme waarin bij aankomst middels een verplichte grensprocedure onderscheid wordt gemaakt tussen kansrijke asielzoekers, kansarme asielzoekers en irreguliere economische migranten. Hierbij draagt het kabinet tevens uit dat herplaatsing alleen aan de orde is wanneer een lidstaat onder aanhoudende, disproportionele druk staat.
Welke acties onderneemt het kabinet om, al dan niet samen met de UN Refugee Agency (UNHCR) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), tot een dergelijke structurele oplossing voor ontscheping in de Middellandse Zee-regio te komen?
UNHCR en IOM zijn op verschillende manieren betrokken bij de uitwerking van de Conclusies van de Europese Raad van juni 2018. Beide organisaties nemen deel aan de discussies over de ontscheping in de EU. Daarnaast zijn zij actief bij het bevorderen van de ontscheping van drenkelingen in Noord-Afrikaanse landen, alsook de daaropvolgende registratie en opvang in het geval dat UNHCR betrokkenen als vluchteling erkend. Voorts zijn beide organisaties betrokken bij de ontscheping van geredde drenkelingen in onder andere Tunesië.
Kunt u alle vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De aanhoudende problemen bij jeugdzorginstelling Juzt |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Boete van 5.000 euro per week dreigt voor Juzt»?1
De IGJ heeft tijdens het inspectiebezoek op 4 juni verschillende locaties bezocht op de locatie Laanzicht. Allereerst het voormalig logeerhuis (Z) waar de jeugdigen sinds 7 mei in verbleven. Dit pand was vies en verwaarloosd. Juzt gaf toen tijdens het inspectiebezoek aan dat de leefgroep medio juli 2019 zou gaan verhuizen naar een ander pand op dezelfde locatie, een voormalig gezinshuis (Y). Dit pand heeft de inspectie op dezelfde dag bezocht. Na het inspectiebezoek heeft Juzt besloten eerder (namelijk 27 juni 2019) en naar een ander voormalig gezinshuis (X) te verhuizen, eveneens op de locatie Laanzicht. Locatie X heeft de inspectie toen niet voldoende gezien om te kunnen beoordelen op de aspecten waarover de aanwijzing en last onder dwangsom gingen. Op 4 juli 2019 heeft de inspectie
locatie X beoordeeld. De conclusie van de inspectie daarvan is dat is voldaan aan de aanwijzing van de inspectie.
Hoe strookt deze dreigende dwangsom met de eerder gegeven reactie van Juzt naar aanleiding van het bezoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op 4 juni waarin staat dat de Inspectie had aangegeven de huisvesting op Laanzicht «zeer geschikt» te vinden zowel qua locatie, faciliteiten, als leef- en behandelklimaat?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de dwangsom zich met de geplande verhuizing van leefgroep Neptunes naar het pand op Laanzicht op 27 juni 2019?
Aangezien Juzt binnen de redelijke termijn van de aanwijzing van de IGJ niet aan de voorwaarden heeft voldaan, kon de aanwijzing niet beëindigd worden. Ter bescherming van de jeugdigen pakt de inspectie in zo’n geval door met een Last onder Dwangsom. Juzt had tijdens het inspectiebezoek op 4 juni 2019 nog het plan om medio juli de jeugdigen te verhuizen. Dit vond de inspectie echter te laat. Later heeft Juzt besloten om de jeugdigen eerder (namelijk op 27 juni 2019) te verhuizen.
Kunt u bevestigen dat zowel het oude pand waarin de leefgroep woonde, als de nieuwe locatie niet voldoen aan de criteria van het toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd (VHJ)? Zo ja, is daarmee voorgenoemde reactie van Juzt onjuist? Zo nee, waarom achtte de IGJ het noodzakelijk een dwangsom op te leggen wanneer de leefgroep een dag later zou worden verhuisd?
De jongeren woonden eerder op Lievenshove, deze locatie voldeed niet. Ook het logeerhuis (Z) voldeed niet. Locatie X zou nog worden getoetst door de IGJ. Het opleggen van een Last onder Dwangsom (LOD) was in deze situatie gewenst aangezien de situatie zo snel mogelijk diende te worden opgelost. In de LOD is een begunstigingstermijn van 2 weken opgenomen om Juzt de kans te geven alsnog binnen twee weken na het opleggen ervan – 19 juni 2019 – te verhuizen, zonder de dwangsom te hoeven betalen.
Kunt u de berichtgeving van BN DeStem bevestigen dat het nieuwe pand op Laanzicht niet geschikt is vanwege schimmel op de muren en vloeren, onvoldoende opbergruimte en het feit dat er een kantoor in de keuken zit?3
Ja, dit klopt. Zie antwoord op vraag 1.
Welke vervolgstappen zal de IGJ maken nadat de maximum dwangsom van 20.000 euro na vier weken bereikt is?
De IGJ heeft de situatie nauwgezet in de gaten gehouden en had verschillende mogelijkheden om de zorgaanbieder te dwingen goede zorg te verlenen, uiteraard conform haar eigen interventiebeleid dat uitgaat van proportionaliteit en subsidiariteit.
Kunnen de jongeren van leefgroep Neptunus er zeker van zijn dat zij in een veilige en geschikte omgeving worden opgevangen? Zo ja, op welke locatie is dat wanneer zullen ze daar naartoe verplaats worden?
Het blijft de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de kwaliteit van jeugdzorg te garanderen, de IGJ ziet hier nauwgezet op toe. Op 27 juni 2019 zijn de jeugdigen van de groep Neptunus verhuisd naar een ander pand op de locatie Laanzicht (X). Op 4 juli 2019 heeft de inspectie getoetst of deze locatie voldoet. Zoals blijkt uit het voorgaande is dit het geval. De aanwijzing zal binnenkort, na de gebruikelijke termijnen voor wederhoor en openbaarmaking, worden beëindigd.
De grote klappen voor de werkgelegenheid in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Banenverlies RUG klap voor de zorg»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
Ik betreur de onrust en het beeld dat wordt geschetst. Zoals ik ook in het notaoverleg met uw Kamer op 1 juli jongstleden over de herziening van de bekostigingssystematiek hoger onderwijs en onderzoek heb aangegeven, is er geen sprake van gedwongen interne herverdeling. Het is dus niet zo dat ik de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) dwing om intern te herverdelen van sociale wetenschappen, letteren en geneeskunde naar bètatechniek, zoals het artikel suggereert. Dat is niet mijn bevoegdheid en zou in strijd zijn met het principe van lumpsumbekostiging en bestedingsvrijheid. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur van de instelling om de rijksbijdrage intern te verdelen.
Waarom kiest u ervoor om te bezuinigen op de kwaliteit van de alfastudies en de geneeskunde in Groningen en elders, terwijl het kabinet beloftes over investeringen in de publieke sector toch al niet nakomt en 5,2 miljard euro op de plank liet liggen, en bovendien een overschot heeft van 11 miljard euro?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is er geen sprake van gedwongen interne herverdeling. Wel heb ik ervoor gekozen om in de bekostiging een aantal wissels om te zetten om tegemoet te komen aan de meest urgente knelpunten ten aanzien van de bekostiging. Zoals ik in mijn brief van 21 juni 20192 heb aangegeven, heb ik de onderwijsbekostiging stabieler gemaakt om de concurrentie tussen instellingen om de student te matigen. Bovendien investeer ik in bètatechniek en gelijke kansen. Een herziening van de bekostiging binnen het bestaande macrokader leidt onvermijdelijk tot herverdeeleffecten tussen instellingen. Ik heb gezorgd voor een zachte landing en beheerste herverdeeleffecten door een ingroeipad van 3 jaar te hanteren en door de extra middelen uit de Voorjaarsnota (€ 37 miljoen) in te zetten ter verzachting van de negatieve herverdeeleffecten.
Heeft u een analyse gemaakt van de gevolgen voor individuele universiteiten van het besluit om te bezuinigen op de alfawetenschappen en geneeskunde? Zo ja, wat zijn de financiële gevolgen voor de Rijksuniversiteit Groningen? Wat zijn de gevolgen voor de andere universiteiten? Zo nee, vindt u ook niet dat dit wel zou moeten voordat u overgaat tot dergelijke bezuinigingen en bent u dan bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik heb een analyse gemaakt van de gevolgen voor individuele universiteiten van de herziening van de bekostigingssystematiek hoger onderwijs en onderzoek. In bijlage 1, tabel 2, bij mijn brief van 21 juni 2019 zijn de effecten per universiteit weergegeven. De effecten voor de RUG zijn in 2020 en 2021 0,0% (als % van de rijksbijdrage 2019), in 2022 –1,1% en in 2023 –0,9%. Dat komt neer op een bedrag van –€ 3,8 miljoen.
Deelt u de mening dat de overheid de werkgelegenheid in Groningen juist zou moeten bevorderen? Klopt het dat de werkgelegenheid in Groningen hard wordt geraakt door deze bezuinigingen, en dat meer dan 180 mensen hun baan dreigen te verliezen? Tot hoeveel banenverlies leidt deze bezuiniging in andere sectoren?
De overheid draagt bij aan het bevorderen van de werkgelegenheid in Groningen. Beschikbaarheid van werk is cruciaal voor de leefbaarheid en het toekomstperspectief van de regio Groningen. Gelet op dossiers krimp, werkgelegenheid en gaswinning is in de aardbevingsregio sprake van een aantal bijzondere problemen die moeten worden opgelost op basis van een regio-gerichte aanpak. Het kabinet zet, in samenwerking met regionale partijen, vol in op het verbeteren van de werkgelegenheid in Groningen. Zo is er vorig jaar een convenant met de Minister van SZW en relevante partijen uit de regio afgesloten om te komen tot 1.000 nieuwe banen in de periode 2018–2021.
Als ik naar de cijfers kijk dan zie ik in 2020 en 2021 geen negatieve herverdeeleffecten voor de RUG. In 2022 heeft de RUG een min van 1,1% van de rijksbijdrage en vanaf 2023 een min van 0,9%. Daar staan andere investeringen in hoger onderwijs en onderzoek tegenover waardoor de budgetten van alle universiteiten, ook die van de RUG, jaarlijks stijgen. Als ik naar deze cijfers kijk kan ik mij niet voorstellen dat ontslagen aan de orde zijn Maar uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van de RUG, die is werkgever.
Deelt u de mening dat ook Groningers, Friezen en Drenten zeker moeten kunnen zijn van toegankelijke zorg? Wat vindt u ervan dat uw bezuinigingsambitie de toegankelijkheid van de zorg dreigt te verminderen? Heeft u onderzocht hoeveel ziekenhuizen en huisartsen zullen moeten verdwijnen? Gaat u compenserende maatregelen nemen om de toegang tot de zorg in Groningen, Friesland en Drenthe te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
De herziening van de bekostiging zal de toegankelijkheid van de zorg niet veranderen. Er zijn geen aanwijzingen dat de RUG de numerus fixus op geneeskunde naar beneden bijstelt als gevolg van de herziening van de bekostigingssystematiek. Er zullen dus evenveel basisartsen opgeleid worden als nu het geval is. Daarnaast is de opleiding tot huisarts een medische vervolgopleiding van geneeskunde. De bekostiging van de medische vervolgopleidingen loopt via het Ministerie van VWS. De bekostiging van de medische vervolgopleidingen is geen onderdeel van de herziening van de bekostiging van OCW. Groningen kan dus even veel huisartsen blijven opleiden als nu het geval is. Compenserende maatregelen zijn om die reden dus ook niet nodig.
Deelt u de mening dat u de leefbaarheid in verschillende regio’s zou moeten bevorderen? Heeft u onderzocht wat de gevolgen van uw bezuinigingsambitie zijn voor de leefbaarheid in de verschillende regio’s? Bent u bereid de Kamer daarover te informeren?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, verwacht ik geen negatieve effecten op de werkgelegenheid en toegang tot zorg in de regio. Desalniettemin deelt het kabinet de mening dat het verbeteren van de leefbaarheid een belangrijke nationale en regionale taak is. Regio’s hebben verschillende kenmerken waardoor elke regio behoefte heeft aan een eigen aanpak en afweging bij het aanpakken van de regionale opgave.
De verschillende krachten en uitdagingen die specifiek zijn voor Groningen vormen de basis voor het in 2018 gestarte Nationaal Programma Groningen, waarbij de nationale overheid in samenwerking met lokale partners investeert in de economische versterking en de kwaliteit van de leefomgeving in het gebied. Het kabinet heeft uw Kamer in oktober 2018 over de start van het Nationaal Programma Groningen geïnformeerd.3
Een rapport over beleggingen in wapenproductie en wapenhandel |
|
Sadet Karabulut , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Controversial Arms Trade and investments of Dutch banks»? Bent u bereid de negen aanbevelingen die in het rapport aan de banken worden gedaan onder hun aandacht te brengen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het rapport van de Eerlijke Geldwijzer.
De naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) is een individuele verantwoordelijkheid van de banken en zij bepalen zelf, in dialoog met hun stakeholders, hoe zij hun beleid ten aanzien van de defensie-industrie vormgeven en toepassen. Het is aan de Eerlijke Geldwijzer, als stakeholder, om hun eigen aanbevelingen te delen met de desbetreffende banken.
Wat is uw opvatting over het feit dat de Nederlandse banken ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen in totaal bijna 600 miljoen euro investeren in wapenbedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en/of Egypte – landen die al jaren verantwoordelijk zijn voor bombardementen op Jemen?2
Het kabinet verwacht van Nederlandse banken dat zij, conform de UNGP’s, voor hun investeringen in de defensie-industrie de risico’s op mensenrechtenschendingen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Als transacties van een bedrijf waarin wordt belegd of waaraan een lening wordt verstrekt, niet aansluiten bij het beleid van de bank, dan behoort de bank haar invloed aan te wenden om de handelwijze van het betreffende bedrijf te veranderen. Als het bedrijf dit niet aanpast, is de beëindiging van de zakelijke relatie een uiterste redmiddel voor de bank.
Alle bedrijven waarin ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen investeren volgens het rapport3, zijn gevestigd in een EU-lidstaat of een NAVO-lidstaat. Voor de export van militaire goederen dienen deze bedrijven in het bezit te zijn van een geldige vergunning die al dan niet verstrekt wordt door de daartoe bevoegde exportcontrole-autoriteiten. Indien een bedrijf in het bezit is van een geldige vergunning, opereert het bedrijf binnen de wettelijke kaders. Datzelfde geldt voor investeringen van Nederlandse banken in de genoemde bedrijven.
Het kabinet wil niet dat er wapens worden geleverd die worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en humanitair recht in Jemen of elders in de wereld. Het afgeven van exportvergunningen is echter een nationale bevoegdheid. EU- en NAVO-landen dienen daarbij wel binnen de in EU- en VN-verband gemaakte afspraken te blijven. Zowel het VN Wapenhandelverdrag als het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport schrijven voor dat overheden vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen of dual-usegoederen met militair eindgebruik in sommige gevallen moeten weigeren. Dit is onder andere het geval wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de goederen gebruikt worden voor onwenselijke doeleinden zoals schendingen van mensenrechten en/of humanitair oorlogsrecht, of een negatieve uitwerking hebben op conflicten. Het kabinet spreekt andere landen regelmatig aan op de noodzaak van een strikte naleving van deze afspraken. Nederland heeft dat ook gedaan naar aanleiding van het conflict in Jemen. Zo roept Nederland andere landen op om hun wapenexportbeleid – net als Nederland – aan te scherpen ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte vanwege hun militaire betrokkenheid bij de oorlog in Jemen.4 De Minister-President deed dat tijdens de Europese Raad van 18 oktober 2018 (conform motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed dit in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie-Sjoerdsma van 14 november 2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) alsmede tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019.
Hoe verhouden naar uw opvatting de investeringen van ING en Van Lanschot Kempen zich met het strikte wapenexportbeleid dat het kabinet voert ten aanzien van Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en Egypte?
Wapenexportcontrole dient te voorkomen dat uit Nederland afkomstige militaire goederen afbreuk doen aan de internationale vrede en veiligheid. Ten aanzien van de oorlog in Jemen ziet het strikte wapenexportbeleid van het kabinet ten aanzien van Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Egypte daarop toe.
Banken en investeerders maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie of cruciale onderdelen daarvan produceren, verkopen of distribueren. Zij behoren hierbij conform OESO-richtlijnen en UNGP’s risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hier verantwoording over af te leggen. Dit geldt ook voor ondernemingen waarvan de staat aandeelhouder is.In het IMVO-convenant van de bancaire sector zijn afspraken vastgelegd over de naleving van deze richtlijnen en principes door de banken. ING, Van Lanschot en ABN AMRO zijn alle drie bij dit convenant aangesloten.
NL Financial Investments (NLFI) is namens de staat de aandeelhouder van de financiële instellingen die als gevolg van de financiële crisis in handen van de overheid zijn gekomen. Ondernemingen waarvan de staat aandeelhouder is, zijn – net als andere ondernemingen – gebonden aan wet- en regelgeving. Staatsdeelnemingen dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie.
Hoe verhouden de investeringen van ABN AMRO, waarin de staat via NL Financial Investments een meerderheidsbelang heeft, zich met het strikte wapenexportbeleid dat het kabinet voert ten aanzien van Saudi-Arabië, de VAE en Egypte?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze praktijk zich tot het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen-convenant (IMVO-convenant) met de banken, waarvan ook deze drie banken deel uit maken, dat is gericht op het tegengaan van negatieve impact op mensenrechten via investeringen en leningen met mogelijke impact op mensenrechten, en waarin zelfregulering op normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is afgesproken?
Met het IMVO-convenant hebben de Nederlandse banken zich gecommitteerd aan het verbeteren van de naleving van de UNGP’s. Dit betekent dat zij hun gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van mensenrechten verder moeten aanscherpen. Het convenant schrijft niet voor welke sectoren of bedrijven banken mogen financieren, dit is de individuele verantwoordelijkheid van de banken zelf.
Zijn er in het bankenconvenant concrete afspraken opgenomen ten aanzien van het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg van bankinvesteringen in controversiële wapenproducenten? Zo nee, bent u bereid om u in te spannen dat deze afspraken er alsnog komen, gelet op de grote mensenrechtenrisico’s van bankinvesteringen in wapenbedrijven die leveren aan regimes die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van mensenrechten en/of deze wapens inzetten tegen de burgerbevolking van laden als Jemen? Zo nee, waarom niet?
Het IMVO-convenant van de bancaire sector is gericht op de rol die banken spelen bij het voorkomen en aanpakken van mensenrechtenschendingen, ongeacht de sector of het bedrijf. Er zijn geen specifieke afspraken opgenomen over het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg financiering aan de defensie-industrie. Niet-gouvernementele organisatie PAX, de auteur van het rapport «Controversial Arms Trade and investments of Dutch banks», is partij bij dit convenant. Onder de afspraken van het convenant kan PAX de aanbevelingen en uitkomsten van het rapport delen met de banken en de banken ondersteunen bij het verder aanscherpen van de gepaste zorgvuldigheid naar aanleiding hiervan.
Het convenant is in december 2017 van start gegaan met een looptijd van drie jaar. In de resterende vijf maanden werken de partijen en betrokken banken aan het behalen van de afgesproken doelstellingen. Dit geeft geen ruimte voor het maken van aanvullende afspraken. De banken kunnen wel best practices van andere convenanten gebruiken. Zo ontwikkelen de partijen bij het IMVO-convenant Verzekeringssector een themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. De overheid is partij bij beide convenanten en zal voorstellen het themakader te delen met de banken zodra dit gereed is.
Bent u bereid om met ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen een gesprek te voeren en deze investeringen te ontmoedigen? Bent u bereid om de uitspraak van de Britse rechter, dat Groot-Brittannië de wet heeft overtreden door wapens te leveren aan Saudi-Arabië, met burgerdoden in Jemen als gevolg3, hierin te betrekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, banken maken hun eigen afweging of zij beleggen in of financiering verlenen aan de defensie-industrie, met in achtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren.
Banken behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording afleggen. Over de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGP’s is de overheid in gesprek met ING, ABN AMRO en Van Lanschot Kempen binnen het IMVO-convenant van de bancaire sector.
Is bij u bekend welke acties de levensverzekeraars ondernemen naar aanleiding van een gesprek dat afgelopen februari door Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is gevoerd met het Verbond van Verzekeraars over investeringen van levensverzekeraars in bedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië, de VAE en Egypte? Wanneer kunnen concrete stappen van verzekeraars verwacht worden op het gebied van hun investeringen in controversiële wapenproducenten?
Op 20 februari 2019 heeft er een gesprek plaatsgevonden met het Verbond van Verzekeraars over investeringen van levensverzekeraars in bedrijven die wapens leveren aan Saudi-Arabië. Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Het is aan verzekeraars zelf om te bepalen in welke bedrijven zij investeren. Echter, zoeken verzekeraars binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector reeds de samenwerking om dit thema verder te verkennen. Momenteel worden binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector al concrete stappen ondernomen. Zo werken verzekeraars samen met maatschappelijke organisaties en de overheid, conform convenant afspraken, aan het opstellen van een Environmental Social and Governance (ESG)-themakader over investeren in wapens en wapenhandel conform de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Ook bespreken verzekeraars met maatschappelijke organisaties en de overheid specifieke casussen met als doel om gezamenlijk lessen te trekken en een voorbeeldset aan vragen te ontwikkelen. Deze kunnen de verzekeraars gebruiken om de juiste vragen te stellen aan bedrijven waarin zij investeren.
Zijn er in het IMVO-convenant voor de verzekeringssector concrete afspraken opgenomen ten aanzien van het tegengaan van de mensenrechtenrisico’s als gevolg van investeringen van levensverzekeraars in controversiële wapenproducenten? Zo nee, bent u bereid om u in te spannen dat deze afspraken er alsnog komen?
Voor thema’s die niet of onvoldoende in de UNGP’s of de OESO-richtlijnen zijn vervat, is in het IMVO-convenant Verzekeringssector afgesproken afzonderlijke ESG thema kaders vast te stellen nadere richtlijnen uit te werken. Controversiële wapens en controversiële wapenhandel is een van deze thema’s. Binnen het IMVO-convenant Verzekeringssector wordt nader uitgewerkt hoe een zorgvuldige risicoanalyse door verzekeraars eruit zou moeten zien, om bij te dragen aan een verantwoord beleggingsbeleid.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse overheid al enkele jaren humanitaire hulp aan de bevolking van Jemen financiert via de VN, het Rode Kruis en NGO’s (Dutch Relief Alliance), en dat een aantal banken en verzekeraars op hun beurt al een aantal jaar investeert in bedrijven die wapens leveren aan landen die Jemen al jaren bombarderen met duizenden burgerdoden als gevolg? Deelt u de opvatting dat deze investeringen tegenstrijdig zijn met het humanitaire beleid van de Nederlandse overheid en daarmee onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet humanitaire hulp in daar waar de nood het hoogst is. Jemen behoort tot de grootste crises van deze tijd en burgers hebben recht op noodhulp, bescherming en veiligheid. Daarom steunt het kabinet al enkele jaren de humanitaire organisaties hierin.
Banken en investeerders dienen zelf een afweging te maken over de beleggingen die zij doen in of de financiering die zij verlenen aan de defensie-industrie.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden voor u zijn om deze investeringen te verbieden?
Het kabinet wil voorkomen dat uit Nederland afkomstige goederen op negatieve wijze bijdragen aan internationale vrede en veiligheid. Wapenexportcontrole is het geëigende middel waarmee het kabinet daarop toeziet. Het kabinet acht het verbieden van de genoemde investeringen daarom niet noodzakelijk. Banken en investeerders dienen zelf een afweging te maken over de beleggingen die zij doen in of de financiering die zij verlenen aan de defensie-industrie.
Duizenden gedupeerden door het faillissement van de Zoetermeerse verkeersschool Aalbregt |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijschool Zoetermeer failliet: duizenden gedupeerden en eigenaar bedreigd»?1
Ja.
Vindt u ook dat het faillissement een drama is voor al die leerlingen en rijschoolinstructeurs?
Ja.
Zien de gedupeerden nog iets terug van hun al betaalde rijlessen of rijexamens? Kunnen zij gebruik maken van een waarborgfonds van een van de brancheorganisaties?
Of de gedupeerden iets terugkrijgen van hun vooruitbetaalde rijlessen en/of examens is afhankelijk van de afhandeling van het faillissement door de curator. De rijschool is weliswaar aangesloten bij een brancheorganisatie, maar deze kent geen waarborgfonds voor gedupeerde leerlingen.
Kunnen de leerlingen waarvan het rijexamen al gepland was nog afrijden? Bent u bereid om gezamenlijk met het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) te kijken of er een oplossing te vinden is voor de gedupeerden? Zijn er eventueel nog andere manieren waarmee u de gedupeerden kunt ondersteunen?
Een faillissement is eerst en vooral een privaatrechtelijke aangelegenheid. De overheid heeft hier geen rol in. Geplande examens worden door het CBR afgenomen zolang er dekking is. Conform de motie2 van Dijk (PvdA) ben ik over deze situatie in gesprek gegaan met de branchepartijen BOVAG/FAM/VRB. Ik heb begrepen dat er op verzoek en tegen betaling lesautos beschikbaar zijn gesteld voor zover de betrokken leerling over voldoende aantoonbare rijkwaliteiten beschikte en veilig een praktijkexamen kon afleggen.
Deelt u de mening dat dit faillissement laat zien dat er een wildgroei is aan rijscholen en dat daar iets aan gedaan moet worden?
Nee. Deze verkeersschool bestond al vele jaren en stond tot voor het faillissement niet ter discussie.
Hoe komt het dat de aangenomen motie-Kuiken uit 2014 om te komen tot een overkoepelend kwaliteitskeurmerk en klachtenmeldpunt in de rijscholenbranche nog steeds niet is uitgevoerd?2 Gaat u ervoor zorgen dat dit overkoepelende keurmerk en klachtenmeldpunt er dit jaar nog is?
In reactie op de motie is de ontwikkeling van een keurmerk destijds nadrukkelijk overgelaten aan de marktpartijen zelf. De oplossing voor de motie Kuiken 4 is door mijn voorganger gevonden door de Rijscholenkiezer van Stichting TeamAlert te lanceren in samenwerking met de branche en het CBR. Stichting TeamAlert had een online platform ontwikkeld met subsidie van mijn departement. Zoals bekend is deze Rijscholenkiezer door rechtszaken uit de lucht gehaald. Verder overleg met de branche, CBR en IBKI hebben geleid tot een door het CBR gelanceerde app en facebookcampagne, met op hoofdlijnen dezelfde strekking, echter zonder reviewmogelijkheid voor consumenten.
Ik ben continu in gesprek met de branche om gezamenlijk te zoeken naar de mogelijkheden om de kwaliteit van de rijschoolbranche te verbeteren.
Bent u bovendien bereid om, in deze vechtmarkt met rijscholen die niet voldoen aan de kwaliteit, extra eisen te stellen aan rijschoolhouders? Hoe kijkt u aan tegen het pleidooi van brancheorganisatie BOVAG?
Ik ben in gesprek met de branche, CBR en IBKI om te bezien op welke aspecten de branche een extra kwaliteitsimpuls nodig heeft. Bij die gesprekken betrek ik ook het verzoek in de motie van het lid Sienot4. De BOVAG pleit voor meer eisen voor mensen die een rijschool willen beginnen. Ook die oproep zal ik betrekken in mijn overleg met de branche.
Het bericht ‘Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de politie over de opkomst van crystal meth?
Ja, methamfetamine (crystal meth) is een zeer schadelijke, verslavende drugsoort. De aanwezigheid en productie in Nederland zijn niet nieuw. In voorgaande jaren zijn ook crystal methlabs aangetroffen.
Zijn er mensen aangehouden naar aanleiding van de vondst in Rotterdam? Kunt u de Kamer een laatste stand van zaken geven van deze zaak?
Er zijn bij de inval geen verdachten aangehouden. Op dit moment is het onderzoek nog in volle gang en kunnen in het belang daarvan geen verdere mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland? Welke aanwijzingen heeft u hiervoor? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Heeft u hierover contact met buitenlandse collega’s?
De politie heeft veel contact met buitenlandse opsporingsdiensten, waaronder de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA). De politie geeft aan geen op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland. Vooralsnog is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen.
Hoeveel laboratoria waar crystal meth werd geproduceerd zijn tot nu toe in Nederland aangetroffen en ontmanteld?
In 2019 zijn in Nederland tot nu toe drie productielocaties aangetroffen en ontmanteld. Deze labs waren gevestigd in Wateringen, Moerdijk en Den Haag. In een bericht van de NOS op 4 juni jl. is het aantal van 4 labs genoemd.2 Dit vierde lab bevond zich in Wuustwezel in België, net over de grens. Bij het ontmantelen van dit lab is Nederlandse inzet betrokken geweest. In onderstaande figuur is op basis van de beschikbare politiegegevens het aantal in Nederland aangetroffen productielocaties van crystal meth sinds 2014 weergegeven.
Wordt op Europees niveau samengewerkt om gewelddadige, buitenlandse drugskartels buiten de deur te houden? Zo ja, hoe?
Binnen Europa wordt intensief samengewerkt in de bestrijding van de internationale georganiseerde (drugs)criminaliteit, bijvoorbeeld binnen de EMPACT-projecten en binnen Europol. Daarnaast vindt veelvuldige samenwerking plaats op grond van bilaterale rechtshulpverzoeken. Nederland en Mexico verlenen elkaar rechtshulp op basis van het TOC-verdrag (United Nations Convention against Transnational Organized Crime, New York, 15 November 2000) en het Verdrag van Wenen (United Nations Convention against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances, Wenen, 20 December 1988)). Deze multilaterale verdragen geven veel mogelijkheden tot justitiële samenwerking op het gebied van zware criminaliteit, waaronder drugsfeiten en witwassen. Ook is er nog het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Mexico uit 1907, op grond waarvan rechtshulp kan worden verleend.
De contacten met Mexico zijn goed, zowel ter plekke met de Nederlandse verbindingsofficier voor Mexico als met de Mexicaanse ambassade in Nederland. Ook de samenwerking met de Mexicaanse autoriteiten verloopt goed.
Bent u nog steeds van mening dat in Nederland sporadisch en slechts door enkele groepen gebruik wordt gemaakt van crystal meth, zoals u beschreef in uw Kamerbrief?2 Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van onder andere de vangst in de Rotterdamse haven?
Crystal meth wordt in Nederland slechts sporadisch gebruikt door specifieke groepen. De Amsterdamse Antenne monitor 2017 signaleert wederom alleen gebruik in kleine niches van het uitgaansleven. De Antenne laat ook zien dat gebruik onder clubbers, ravers en festivalgangers afneemt.4 Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt dat slechts in de underground gayscenes het gebruik van crystal meth in opkomst zou zijn, maar dat het gebruik in deze specifieke groep niet omvangrijk is.5 Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de vangst in de Rotterdamse haven in overwegende mate voor de Nederlandse markt bestemd was.
Is bekend hoeveel methamfetamine-gebruikers er op dit moment zijn in Nederland en/of Europa? Zo ja, kunt u die informatie naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Er zijn geen specifieke landelijke cijfers over de het gebruik van crystal meth. Dergelijke specifieke cijfers zijn er ook niet voor Europa. Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt wel dat er onder de groep mannen die seks hebben met mannen enkele honderden crystal meth gebruikers zijn.6 Het drugsgebruik in Nederland wordt voortdurend gemonitord door het Trimbos instituut. Er is op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar het gebruik van crystal meth in Nederland.
Hoeveel veroordelingen zijn er op dit moment geweest voor productie en handel in crystal meth?
Het OM registreert niet specifiek op crystal meth. Bij de harddrugs gerelateerde strafbare feiten wordt slechts geregistreerd op: heroïne, cocaïne, ecstasy, GHB en amfetamine. Derhalve kan niet worden aangegeven hoeveel veroordelingen er op dit moment zijn geweest voor productie en handel in crystal meth.
Het bericht ‘De zwarte kant van het voetbal’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Joël Voordewind (CU), Chris Stoffer (SGP), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De zwarte kant van het voetbal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij de bouw van faciliteiten voor het wereldkampioenschap voetbal (WK) in Qatar naar schatting 1.400 arbeidsmigranten zijn omgekomen en dat, als de trend zich doorzet, bij aanvang van het WK meer dan 4.000 mensen bij de bouw zullen zijn omgekomen?
Hoewel onduidelijkheid bestaat over het exacte aantal omgekomen arbeidsmigranten – het artikel maakt hier tevens melding van – is het verlies van elk mensenleven vanwege gevaarlijke arbeidsomstandigheden, er één te veel. Het kabinet is van mening dat verdere ongevallen onder arbeidsmigranten in de bouw in Qatar ten allen tijde voorkomen dienen te worden. Dit standpunt draagt het kabinet consequent uit richting de autoriteiten van Qatar, zowel bilateraal als in multilaterale fora.
Nederland ziet ook dat er de afgelopen jaren een aantal verbeteringen zijn doorgevoerd ten aanzien van de positie van arbeiders, en specifiek arbeidsmigranten, in Qatar. Sinds 2017 werkt Qatar met de International Labour Organization (ILO) aan een samenwerking van 3 jaar om hervormingen door te voeren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren in het land. Zo is bijvoorbeeld een nieuwe wet aangenomen in 2018 die bepaalt dat specifieke groepen arbeidsmigranten zonder toestemming van hun lokale sponsor, Qatar tijdelijk of definitief kunnen verlaten tijdens de duur van hun arbeidscontract. Het kabinet ziet dat Qatar de dialoog aangaat over de situatie van arbeiders en arbeidsmigranten en de samenwerking opzoekt met de internationale gemeenschap voor het implementeren van de hervormingen. Het kabinet moedigt deze ontwikkelingen aan zodat verder verlies van mensenlevens bespaard kan blijven.
Welke concrete acties onderneemt u (bilateraal, Europees en internationaal) om het misbruik en de uitbuiting van arbeidsmigranten voor het wereldkampioenschap met de Qatarese regering te bespreken?
Nederland heeft zich in bilaterale gesprekken en multilaterale fora met grote regelmaat uitgelaten over zijn zorgen omtrent de positie van arbeiders en arbeidsmigranten in Qatar, en zal dit blijven doen. Zo heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review van Qatar in de VN Mensenrechtenraad (15 mei jl.) een aanbeveling gedaan ter verdere verbetering van de positie van arbeidsmigranten. Ook stonden mensenrechten, specifiek de positie van arbeidsmigranten, op de agenda tijdens de bilaterale politieke consultaties van april jl. tussen Nederland en Qatar. Minister Blok besprak dit onderwerp ook tijdens zijn ontmoeting met zijn evenknie Minister Al Thani van Qatar in juli 2018 in Den Haag. Nederland ondersteunt de Qatarese samenwerking met de ILO, specifiek op het verbeteren van de Qatarese arbeidsinspectie. Tijdens de bijeenkomst van de ILO Bestuursraad in oktober 2018 werd het eerste voortgangsrapport van Qatar besproken2. De stappen die Qatar had ondernomen werden erkend en het belang van verdere implementatie van de samenwerkingsovereenkomst tussen de ILO en Qatar onderschreven.
Deelt u de analyse dat, hoewel er de afgelopen jaren grote druk is uitgeoefend op de Qatarese regering om een einde te maken aan deze vorm van moderne slavernij, de omstandigheden van arbeidsmigranten in de praktijk nauwelijks zijn verbeterd?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat het geloofwaardig is om een officiële Nederlandse vertegenwoordiging naar het WK in Qatar te sturen, overwegende dat de Nederlandse regering zich wereldwijd inzet voor de bestrijding van moderne slavernij?
Het past niet in het Nederlandse beleid om sportevenementen te boycotten vanwege politieke situaties. Nederland zet in om elke bilaterale en multilaterale gelegenheid te gebruiken om zijn zorgen omtrent de positie van arbeidsmigranten kenbaar te maken. Het WK in 2022 biedt hier onder andere de gelegenheid voor. Via deze weg blijft de dialoog met Qatar open en wordt per saldo meer bereikt.
Het feit dat Defensie liever investeert in een zonneauto dan in veilige Defensie-gebouwen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft slaapbarakken militairen niet brandveilig: «Onacceptabel»»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Defensie investeert in zonneauto Lightyear One»?2
Ja.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat u niet wil ingaan op de kosten van de brandwachten? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt met de transparantiebelofte uit de Defensienota 2018? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van een aanbesteding wordt er geen commercieel vertrouwelijke informatie aan de media gegeven.
Kunt u limitatief aangeven hoeveel kosten verband houden met de brandwachten? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
Sinds de Kamerbrief over de behoeftestelling voor het project Aanpassing Vastgoed Defensie van 21 januari 2015 (Kamerstuk 33 763, nr. 67) bent u in achtereenvolgende voorgangsrapportages op de hoogte gehouden over de stand van zaken. In de brief over de stand van zaken vastgoed Defensie van 25 april jl. (Kamerstuk 34 919, nr. 35) heb ik u geïnformeerd over de legeringsgebouwen die nog niet aan de nieuwe brandveiligheidseisen voldoen. Om in de tussentijd de veiligheid van het personeel te waarborgen zijn mitigerende maatregelen genomen, onder meer de aanstelling van extra bedrijfshulpverleners (BHV-ers) met een brandwachtfunctie. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) was hier als toezichthouder bij betrokken.
De kosten voor BHV-ers voor gebouwen die nog niet voldoen aan de brandveiligheidseisen en die vallen onder het toezicht van de ILT worden gedekt uit het budget voor het project Maatregelen Brandveiligheid Defensie, dat in totaal € 131,9 miljoen bedraagt. De aanschaf van nieuwe brandmeldinstallaties maakt deel uit van het project Aanpassing vastgoed Defensie, waarvoor in totaal € 304,6 miljoen beschikbaar is. Over de actuele stand van zaken van beide projecten bent u onlangs geïnformeerd in het Defensie Projectenoverzicht.
Later zijn hieraan de gebouwen toegevoegd waarvoor gemeenten het bevoegd gezag zijn en legeringsgebouwen in Duitsland en in het Caribisch gebied. Vanaf 1 augustus worden ook in deze categorieën gebouwen BHV-ers geplaatst, zolang deze gebouwen nog niet voldoen aan de brandveiligheidseisen. De totale kosten voor Defensie voor de inzet van o.a. extra BHV-ers voor de duur van dit project zullen ongeveer € 11 miljoen bedragen.
Kunt u limitatief aangeven welke Defensie-gebouwen niet aan de eisen voldoen? Kunt u ook aangeven welke gebouwen dit zijn, welke eisen zijn overtreden en welke vervolgstappen zijn genomen? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
De brief over de stand van zaken vastgoed Defensie van 25 april 2019 bevat de planning van het Project Bouwtechnische Maatregelen Verbetering Brandveiligheid: tussen nu en eind 2021 moeten alle legeringsgebouwen in Nederland, Duitsland en het Caraïbisch gebied aan de brandveiligheidseisen voldoen.
In het Defensie Projectenoverzicht is gemeld dat alle gebouwen vallend onder ILT toezicht eind 2019 zijn aangepast, met uitzondering van een deel van de extra gebouwen als gevolg van de «no regret» maatregel. Deze gebouwen zijn voorzien van brandmeldinstallaties met volledige detectie en hiervoor zijn BHV-ers aangesteld. Fort Erfprins wordt in 2020 gerenoveerd en zal dan aan de nieuwe eisen voldoen.
Ook 78 legeringsgebouwen onder gemeentelijk toezicht, in het Caraïbisch gebied en in Duitsland voldoen nog niet aan de brandveiligheidseisen. De verwachting is dat de gebouwen die vallen onder gemeentelijk toezicht eind 2020 zijn aangepast en eind 2021 de gebouwen in het Caraïbisch gebied.
In de brief over de stand van zaken vastgoed Defensie heb ik u ook geïnformeerd over de voortgang in de uitvoering van brandscans voor de overige 654 gebouwen van Defensie waarvoor volgens het Bouwbesluit een vergunnings- of meldingsplicht bestaat.
Kunt u limitatief aangeven welke klachten en veiligheidsincidenten verband houden met Defensie-gebouwen die niet aan de eisen voldoen? Kunt u ook aangeven waaruit deze klachten en veiligheidsincidenten bestaan, welke gebeurtenissen hieraan ten grondslag lagen en welke vervolgstappen zijn genomen? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
Meldingen over onveilige situaties, incidenten en ongevallen die verband houden met infrastructuur worden centraal geregistreerd. Het departementale jaarverslag van het Ministerie van Defensie over het jaar 2018 (Kamerstuk 35 200 X, nr. 1) bevat in bijlage 7 het Overzicht van meldingen bedrijfsveiligheid 2018. In 2018 waren er 260 meldingen van voorvallen die betrekking hadden op brandveiligheid en 524 meldingen van voorvallen die samenhingen met de infrastructuur en installaties.
De meldingen met betrekking tot brandveiligheid liepen uiteen van een werkelijke brand in een gebouw tot een melding van het brandmeldsysteem wegens het gebruik van een tosti-ijzer. De meldingen over infrastructuur/installaties betreffen onder andere slechte werking van kachels, weggewaaide dakpannen en storingen aan installaties.
Hoewel de meldingen zeer divers van aard zijn, is de achterliggende oorzaak vaak langdurig achterstallig onderhoud, zoals al eerder aan uw Kamer is gemeld. In de brief over het Strategisch Vastgoedplan d.d. 4 juli 2019 is uiteengezet welke middelen Defensie dit jaar uittrekt en wat er voor de langere termijn is voorzien en nodig is om de vastgoedportefeuille op orde te brengen.
Kunt u limitatief aangeven hoeveel kosten verband houden met de investering in de zonneauto Lightyear One? Kunt u ook aangeven welke personen deze auto gaan gebruiken en welke rang en functie zij hebben? Zo nee, kunt u dit onderzoeken en de onderzoeksresultaten aan de Kamer mededelen?
De investering in de Lightyear One bedraagt € 144.000,-, incl. BTW. De Lightyear is via de Pool Niet Operationeel Dienstvervoer (PNOD) beschikbaar voor gebruik door iedere Defensiemedewerker.
De reden voor de aankoop van dit voertuig en het monitoren van de karakteristieken en prestaties ervan is, dat Defensie zo uit de eerste hand kennis en ervaring verkrijgt met deze innovatieve manier van het autonoom opwekken van de benodigde energie om te verplaatsen.
Kunt u alle documenten, o.a. voorbereidingshandelingen, externe en interne correspondentie, besluiten, contracten en toezeggingen, verband houdende met de investering in en het gebruik van zonneauto Lightyear One, openbaar maken? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw inlichtingenplicht en de Wet openbaarheid van bestuur?
Overeenkomstig de inlichtingenplicht van artikel 68 GW informeer ik u in deze antwoorden over de belangrijkste aspecten in de besluitvorming over de zonneauto: de redenen voor deze investering, de kosten van deze investering en het gebruik dat er van deze auto zal worden gemaakt.
Deelt u de mening dat Defensie een dikke leugen verspreidt door te stellen dat de risico’s voor militairen aanvaardbaar zijn, terwijl niet alle Defensie-gebouwen zijn gekeurd en de vluchtroutes van opstappende VVD’ers nog sneller zijn? Hoe verhoudt zich dit met uw zorgplicht om proactief de gezondheid van militairen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie waakt over de veiligheid en de gezondheid van het personeel. Acute situaties worden opgelost. Waar de veiligheid en de gezondheid van het personeel niet kan worden gewaarborgd, gaat Defensie over tot ontruiming of het tijdelijk niet meer gebruiken van gebouwen. Voorbeelden waren de ontruiming van een woontoren van de Trip van Zoudtland kazerne in Breda en van het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide en de tijdelijke buitengebruikstelling van het bedrijfsrestaurant het Meeuwennest in Den Helder. Over deze voorbeelden heb ik u eerder geïnformeerd.
Vindt u het niet beschamend en de waanzin ten top dat u met de aanschaf van de Lightyear One zonneauto streeft naar een gezond leefmilieu, terwijl militairen kampen met ziekmakende arbeidsomstandigheden? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen decennia zijn er door prioriteitsstellingen in het aanwenden van
beschikbare middelen als gevolg van bezuinigingen achterstanden gegroeid, onder andere in het onderhoud van het vastgoed. Inmiddels werken we stap voor stap aan herstel. Tekortkomingen die afbreuk doen aan de veiligheid en de gezondheid van het personeel worden aangepakt.
Vindt u het niet beschamend en krankzinnig dat militairen het moeten doen met onveilige Defensie-gebouwen die lijken op kraakpanden? Zo nee, waarom niet?
De genoemde Kamerbrief over de stand van zaken vastgoed Defensie beschrijft hoe Defensie onveilige situaties proactief aanpakt en voorkomt. Ik herken mij dan ook niet in deze vraag.
Vindt u het niet beschamend en zorgwekkend dat uw wanbeleid niet alleen in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap, maar ook het terrein betreedt van gevaarzettingsdelicten uit het strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Nee. De genoemde maatregelen komen juist voort uit het streven om goed werkgeverschap te tonen, ook waar het onderhoud van gebouwen nog te wensen overlaat. Dat gebeurt door voor de korte en de langere termijn geld beschikbaar te stellen en inzichtelijk te maken wat er wordt gedaan tegen de achterstand en de problemen die daaruit voortkomen. Bij gevaarzetting worden noodmaatregelen zoals ontruiming en tijdelijke buiten gebruikstelling genomen.
Bent u bereid de investering in de zonneauto terug te draaien en te stoppen met Europese defensieprojecten, diversiteitsprojecten en de afkoop van Turkse dienstplicht, zodat het vrijgekomen budget kan worden besteed aan fatsoenlijke gebouwen, goed materiaal en betere arbeidsvoorwaarden voor Defensiepersoneel? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit met uw belofte dat het Defensiepersoneel op nummer 1 staat?
Nee. De redenen voor deze investering zijn vermeld in antwoord 7.
Kunt u deze vragen apart, volledig en desnoods geanonimiseerd beantwoorden zonder gebruik te maken van chicaneuze verweren, drogredenen en Haagse prietpraat? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De verkoop en distributie van pakketjes door Alibaba in Nederland |
|
Arne Weverling (VVD), Wybren van Haga (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoorden op de eerdere gestelde Kamervragen over de verkoop en distributie van pakketjes door Alibaba in Nederland herinneren?1
Ja.
Hoe reëel is het om van Nederlandse ondernemers in de e-commercesector te verwachten dat zij hun webwinkels nog innovatiever en klantgerichter inrichten, wanneer sprake is van oneerlijke concurrentie door staatssteun, productie tegen lagere standaarden en onevenredig gunstige verzendingstarieven?
Het creëren van een gelijk speelveld in de handelsrelatie met China en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken door China zijn belangrijke doelstellingen van het kabinet, zoals ook geformuleerd in de Chinanotitie2. Zoals in de antwoorden op de vorige set Kamervragen van de VVD (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2958, 11 juni 2019) aangegeven hebben de aandachtspunten voor de Nederlandse overheid in dat kader vooral betrekking op verschil in regelgeving ten aanzien van milieu en kwaliteitseisen. Daarnaast worden maatregelen genomen tegen onevenredig gunstige verzendingstarieven. De tarieven voor de afhandeling van Chinese pakketjes zijn sinds 2018 met 26% gestegen. Het totale verschil is in 2021 opgeheven: dan zijn de geldende tarieven voor China en geïndustrialiseerde landen geharmoniseerd (zie verder antwoord bij vraag 6). Bovendien zijn de servicekaders waar we het over hebben onvergelijkbaar. De overkomstduur van een pakket binnen Europa betreft enkele dagen, vanuit China zijn dit meestal meerdere weken. Ook verschilt de kwaliteit en beschikbaarheid van diensten als track & trace sterk.
Ook brancheorganisatie Thuiswinkel.org constateert dat de overeengekomen tariefaanpassingen in Wereldpostunie-verband en het afschaffen van de BTW vrijstelling leiden tot een gelijker speelveld. Thuiswinkel.org stelt wel dat export bevorderende subsidies die de Chinese overheid hanteert een aandachtspunt zijn. Daarnaast zijn voor Europese bedrijven de kwaliteits- en milieueisen waaraan producten moeten voldoen omvangrijker dan voor Chinese, wat ook een effect heeft op de prijs. In de China-strategie heeft het kabinet aangegeven in te zetten op het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken en daarbij te streven naar meer evenwicht en wederkerigheid in de handelsrelatie met China. Dat doet het kabinet door via de WTO, de EU en door in samenwerking met gelijkgezinde landen internationale druk uit te oefenen om China aan te sporen zich te houden aan internationale spelregels. Striktere handhaving en het gebruik van geschilbeslechting binnen de WTO horen daarbij.
Kan PostNL de bevestiging dat het aantal brievenbuspakjes uit China de afgelopen jaren is toegenomen, zoals vermeld in het antwoord op vraag vijf, kwantificeren?
Dit betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie. Daarnaast is de afhandeling van de bezorging van pakketpost in Nederland verdeeld over meerdere pakketvervoerders. De Thuiswinkel Marktmonitor van april 2019 geeft wel informatie over totale online bestedingen in euro’s (25,7 mld) en het deel wat daarvan in Chinese webwinkels wordt besteed (namelijk 31% van de 880 mln die Nederlandse consumenten uitgeven aan online aankopen via anderstalige websites).3
Welk deel van de voor Nederland bestemde zendingen wordt door PostNL afgehandeld, aangezien volgens het door u genoemde persbericht sprake is van een belangrijk deel?2
Het aangehaalde persbericht betrof de klant AliExpress die er voor gekozen heeft om een deel van haar bestellingen door PostNL te laten verzorgen. Uit de Post- en Pakketmonitor van de ACM kan worden afgeleid dat het totaal volume van voor Nederland bestemde pakketten uit het buitenland in 2018 47 mln stuks bedroeg. Qua marktaandelen werd het grootste deel daarvan afgehandeld door UPS (25–30%), gevolgd door DPD en PostNL. Daarnaast is PostNL als UPD verlener 100% verantwoordelijk voor de stroom die op basis van de Wereldpostunie afspraken wordt afgehandeld (omdat de Wereldpostunie afspraken alleen gelden voor poststromen die worden bezorgd door de nationale postvervoerder die is aangewezen als UPD verlener).
Is PostNL, ongeacht het feit dat sprake is van een commercieel contract, bereid toe te lichten hoeveel zij gemiddeld ontvangt voor de distributie van een zending van Alibaba/AliExpress en in hoeverre de vergoeding proportioneel is in relatie de gemaakte kosten, aangezien enkel wordt vermeld dat de vergoeding positief bijdraagt aan het resultaat van PostNL?
Informatie over commerciële afspraken tussen partijen zijn bedrijfsvertrouwelijk en het publiek maken daarvan zou de internationale concurrentiepositie van PostNL schaden. Uit navraag bij PostNL blijkt dat de tarieven die worden gehanteerd voor zendingen van opdrachtgever Alibaba/AliExpress positief bijdragen aan het totale resultaat.
Welke inhoudelijke mededelingen kunt u doen over de uit het Wereldpostunie Verdrag voortvloeiende afspraken tussen PostNL en China Post? Kunt u, indien deze afspraken vertrouwelijk zijn, toelichten hoe of in hoeverre de Nederlandse overheid de inhoud en de mate van overeenstemming met de afspraken binnen de Wereldpostunie kan verifiëren en monitoren?
De afspraken die tussen postvervoerders op basis van het Wereldpostunie Verdrag gelden, zijn openbaar. De Wereldpostunie afspraken van 2016 hebben er toe geleid dat tussen 2018 en 2021 de tarieven die PostNL van ChinaPost ontvangt hoger zijn dan wat PostNL andersom afdraagt aan ChinaPost. Bovendien stijgen de tarieven die ChinaPost moet betalen jaarlijks met 13%. Alle afspraken die deel uitmaken van het Wereldpostunie Verdrag zijn bekrachtigd door de lidstaten.
China zit op dit moment in landengroep III van de Wereldpostunie, zoals uitgelegd in de antwoorden op de eerdere vragen van de VVD over dit onderwerp van 11 april 2019. Nederland behoort tot groep I. Het tariefsysteem bestaat uit een plafond (cap) en een bodem (floor) en is gerelateerd aan het geldende binnenlandse tarief. Op basis van de wijziging van de tariefafspraken die begin 2018 zijn ingegaan betaalt PostNL aan ChinaPost een vergoeding die ligt op het niveau van het zgn «floortarief» (de rode lijn in de onderstaande figuur). Dat tarief stijgt jaarlijks met 2,8%. ChinaPost betaalt PostNL op basis van het zgn. «captarief» dat geldt voor de groep III landen (de stippellijn). Dit tarief stijgt in vier jaar tijd met jaarlijks 13% totdat de captarieven van zowel de groep I als groep III landen op hetzelfde niveau liggen. Dit betekent dat het tarief dat ChinaPost aan de landen in groep I moet betalen voor het afhandelen van post in die landen tot 2021 op een hoger niveau ligt dan andersom (de rode lijn versus de stippellijn). In 2021 zijn zowel het plafondtarief als het bodemtarief voor alle landen geharmoniseerd, behalve voor de groep IV landen (ontwikkelingslanden). De tarieven die deze landen moeten betalen liggen op een lager niveau.
Hoe vaak is sprake geweest van strafrechtelijke onderzoeken op het gebied van vervalsing of inbreuk op merkrecht, zoals beschreven in het antwoord op vraag vier, en hoe vaak is er opgetreden?
In de afgelopen jaren heeft het OM zich in de strafrechtelijke onderzoeken voornamelijk gericht op handelaren in merkvervalste goederen die hun handel vanuit Nederland dreven. In 2017 zijn door het Openbaar Ministerie 128 zaken op grond van artikel 337 Sr afgedaan, in 2018 waren dat er 100. In de vraag gaat het over brievenbuspakketten. Bij (kleine) postpakkethoeveelheden, die veelal aan particulieren zijn gericht, wordt in het algemeen niet strafrechtelijk ingegrepen. Dit heeft te maken met de door de wetgever gekozen vrijstelling van artikel 337 lid 2 Sr voor het in voorraad hebben van enkele vervalste waren/merken voor eigen gebruik. In die gevallen heeft de merkhouder een eigenstandige rol om zijn merkrechten te beschermen.
In hoeverre hebben Nederland of de Europese Unie (EU) gebruik gemaakt van de mogelijkheid binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om nadere afspraken te maken of signalen af te geven over inbreuk op rechten, al dan niet specifiek in relatie tot China?
Op moment van schrijven lopen formele consultaties tussen de EU en China in WTO-verband over de vermeende gebrekkige bescherming van intellectueel eigendom door China. Consultatie is de stap die doorlopen moet worden voordat een panel kan worden ingesteld dat zich uitspreekt over het geschilpunt. De consultaties zijn gestart op 1 juni 2018.5
Hoeveel duurder is het vanuit China versturen van e-commercepost geworden sinds 1 januari 2018?
Voor niet-Wereldpostunie-stromen betreffen dit bedrijfsvertrouwelijke tarieven, die alleen bekend zijn bij de pakketvervoerder en hun klanten. Voor wat betreft de Wereldpostunie-stroom stijgen de tarieven voor China vanaf 2018 tot 2021 elk jaar met 13%. Inmiddels bedraagt de stijging dus 26%. Voor aangetekende post is sprake van een nog sterkere verhoging. In 2018 bedroeg deze 64% en daarna stijgt het tarief dat ChinaPost moet betalen voor aangetekende post met 8% per jaar. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit enkel de kosten van de distributie in Nederland betreft. De ontwikkeling van collectie-, handling- en transportkosten die in China worden gemaakt, is hierin niet meegenomen.
Wat wordt bedoeld met de op China betrekking hebbende bijzin «voor zover zijn (sic) nog lagere tarieven betalen»? Is daar thans wel of geen sprake van?
De gefaseerde tariefhervorming die in 2016 is afgesproken betekent dat China jaarlijks tot 2021 een steeds hoger tarief betaalt (zie het antwoord op vraag 6). Dit proces is pas in 2021 afgerond en tot die tijd ligt het tarief dus nog op een lager niveau dan het afgesproken doel van 2021.
In hoeverre deelt u het Amerikaanse standpunt dat China nog steeds oneigenlijk profiteert van het huidige systeem, zoals geparafraseerd in het antwoord op vraag tien? Kunt u uitgebreid toelichten in hoeverre dit, in het licht van de nieuwe maatregelen, nog steeds het geval is of zal zijn?
In het geval van landen waar de binnenlandse bezorgkosten op een hoger niveau liggen dan de vergoeding die geldt tussen dat land en China is er sprake van een onevenwichtige situatie. Het kan daardoor voorkomen dat de vergoeding die landen ontvangen voor het bezorgen van de post daardoor niet altijd kostendekkend is. Veel landen zijn daarom voorstander van hogere tarieven. Daarom hebben de lidstaten van de Wereldpostunie in 2016 gestemd voor de afspraken waarbij het tarief dat Groep II en III landen betalen, waaronder dus ook China, gefaseerd gelijk wordt getrokken met de tarieven die de Groep I landen betalen. Hierdoor wordt de tariefongelijkheid tussen landen weggenomen en zal ook China meer gaan betalen. Een aantal landen, waaronder de VS, stelt nu dat dit proces niet ver genoeg gaat. Nederland is niet in staat om voor andere landen te beoordelen of en in hoeverre daarbij sprake is van een onredelijke situatie. Daarbij spelen namelijk allerlei factoren een rol, zoals de geografische omstandigheden in een land, de efficiëntie van de postvervoerder, of er sprake is van netto-import of -export van e-commerce pakketjes en de internationale commerciële positionering van de postvervoerder. Wel kan worden vastgesteld dat Nederland op deze factoren goed scoort, zoals eerder ook bleek uit de benchmarkstudie van de Wereldpostunie.6 In 2016 heeft Nederland voor de hervorming van de tariefafspraken gestemd, omdat de inkomende volumes vanuit China dusdanig toenamen, dat ook voor PostNL de te ontvangen vergoeding te laag dreigde te worden om de binnenlandse bezorgkosten op te vangen. Door de tariefverhoging van inmiddels 26% voor brievenbuspakjes en 64% voor aangetekende post is dit probleem in de Nederlandse situatie opgelost. De verhoging van de tarieven leidt in Europees kader tot een verbetering van het gelijk speelveld voor e-commerce aanbieders.
Welke «zeer verregaande hervorming van de eindkostenvergoedingen» hebben de Verenigde Staten (VS) voorgesteld en waarom wordt de impact hiervan als ingrijpend ervaren?
Het voorstel van de VS maakt het mogelijk dat de nationale postvervoerder ervoor kiest om zelf tarieven vast te stellen (zgn. «self declared rates») in plaats van het hanteren van de vastgestelde Wereldpostunie-tarieven. De enige regel die zou gelden is dat er per land een plafond wordt ingesteld op basis van de geldende binnenlandse losse posttarieven, om excessieve tarieven te voorkomen (eindkosten die in rekening worden gebracht mogen niet hoger zijn dan de geldende binnenlandse tarieven). Voorts zou dit nieuwe systeem al vanaf 1 januari 2020 moeten ingaan.
Het voorstel van de VS heeft een aantal negatieve consequenties:
In een studie naar het systeem van self declared rates stellen onderzoekers vast dat in geval van een forse stijging van de totale bezorgkosten (vanwege hogere tarieven, transactiekosten en het verleggen van handelsstromen), deze kosten zullen worden doorberekend aan de consument.
Als gevolg daarvan is de verwachting dat consumenten minder grensoverschrijdende e-commerce aankopen zullen doen.7
Wanneer wordt er over de drie opties, zoals beschreven in het antwoord op vraag tien, gestemd? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en de Nederlandse positie in dezen?
De Wereldpostunie-leden hebben besloten om eind september dit jaar tijdens een buitengewoon congres te stemmen over de voorliggende opties. Nederland heeft tot nu toe een voorkeur uitgesproken van de optie die uitgaat van versnelling van de in 2016 overeengekomen transitieafspraken waarbij de tarieven voor groep II en III landen (waaronder China) gelijkgetrokken worden met die van de groep I landen. Tweede onderdeel van deze optie is om verdere afspraken over gewenste tariefhervormingen pas te maken tijdens het reguliere congres in 2020, zodat zorgvuldige besluitvorming op basis van een gedegen impactanalyse kan plaatsvinden. Te drastische stappen tijdens het buitengewone congres van 24-26 september 2019 kunnen negatieve consequenties, die zijn geschetst in het antwoord op vraag 12, als gevolg hebben. Ik zal de Kamer informeren over de voortgang van dit proces.
Wat bedoelt u met de zin dat de zorgen die Nederland had met betrekking tot de eindvergoedingensystematiek goeddeels zijn weggenomen? Welke zorgen zijn met de nieuwe afspraken nog niet weggenomen? Kunt u dit toelichten?
De in 2016 gemaakte afspraken over de hervorming van het systeem van eindvergoedingen heeft de zorgen van Nederland over de disbalans van tarieven weggenomen. De nieuwe afspraken brengen het eindvergoedingensysteem in lijn met de impact van de sterke groei van de Chinese e-commerce markt op de bezorgkosten van de nationale postvervoerders. De eerdere zorgen van PostNL over de netto kosten die werden veroorzaakt door Chinese pakketjes zijn hierdoor inmiddels vrijwel weggenomen, maar omdat deze afspraken gefaseerd worden ingevoerd, zijn de problemen pas in 2021 geheel weggenomen. Het is wel belangrijk dat de gemaakte afspraken ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en niet worden vertraagd.
Kunt u toelichten waaruit blijkt dat de in 2016 overeengekomen maatregelen nu reeds effect sorteren? Kunt u dit toelichten en indien mogelijk ook kwantificeren?
Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op vragen 6, 9 en 10.
Waarom zijn er geen gegevens beschikbaar over het aantal e-commercepakketjes dat jaarlijks vanuit Nederland naar China wordt verzonden en kan tegelijkertijd wel worden geconstateerd dat die stroom, zij het bij tijd en wijle, zeer substantieel is? Over welke gegevens hieromtrent beschikt u wel?
De pakketmarkt is een concurrerende markt. Hierop zijn meerdere pakketvervoerders actief die om concurrentiële redenen geen of weinig informatie hierover publiek maken. Volgens de Post- en Pakketmonitor van ACM van 2018 bedroeg het totale volume grensoverschrijdende pakketten in 2018 153 mln stuks. Een onderscheid naar bestemming wordt niet gemaakt. Wel kan PostNL op individuele basis uitspraken doen over uitgaande e-commerce pakketstromen die door PostNL worden afgehandeld naar bepaalde landen. Op basis van een vergelijking tussen deze stromen wordt vastgesteld dat de Chinese e-commerce volumes in bepaalde perioden substantieel zijn.
Welke gevolgen zouden bewijzen van directe of indirecte – naar Europese maatstaven ongeoorloofde – staatssteun vanuit China ten gunste van Alibaba hebben voor diens activiteiten binnen de Europese markt? Beschikken Nederland of de EU over instrumenten om dit te sanctioneren? Zo ja, welke?
Ik veronderstel dat u in uw vraag ongeoorloofde in plaats van geoorloofde staatssteun bedoelt. Alibaba kan gewoon op de Europese markt opereren als zij van een Chinese overheid staatssteun zou hebben gekregen. Vanuit het staatssteunrecht zoals geregeld in het VWEU (artikel 107/108) kan dat niet worden tegengehouden. De regel in het VWEU dat staatssteun in beginsel verboden is, richt zich namelijk tot de lidstaten van de EU en niet tot overheden van derde landen buiten de EU. Op dit moment regelt het EU mededingingsrecht (artikel 101/102 VWEU) wel dat ondernemingen uit derde landen die op de Europese interne markt economische activiteiten verrichten zich aan het EU mededingingsrecht moeten houden (kartelverbod, misbruik van economische machtspositie, concentratietoezicht) en kan de EC de in het EU mededingingsrecht geregelde bevoegdheden toepassen op ondernemingen uit derde landen bij verstoring van de mededinging op de interne markt.
De EU kan ook in WTO-verband bepaalde acties starten als blijkt dat China oneerlijke subsidies heeft gegeven aan haar ondernemingen voor zover deze subsidies onder de Agreement on subsidies and countervailing measures (ASCM) vallen.
Welke resultaten heeft de Nederlandse inzet op het versterken van de monitoringsfunctie van de WTO op het gebied van subsidies aan bedrijven reeds opgeleverd? Welke winst valt er volgens u nog op dit vlak te behalen en hoe groot is de kans dat hierover overeenstemming wordt bereikt?
De Nederlandse en EU-inzet ten aanzien van het versterken van de monitoringsfunctie van de WTO heeft nog niet geresulteerd in multilaterale afspraken. Het is gebruikelijk dat dit soort multilaterale onderhandelingen tijdrovend zijn; immers de WTO besluit bij unanimiteit en bestaat uit 164 leden. De winst van de voorliggende voorstellen is dat het secretariaat van de WTO meer ruimte krijgt om zich uit te spreken over in hoeverre WTO-leden bestaande notificatieverplichtingen naleven. Betere notificaties, bijvoorbeeld over industriële subsidies, dragen bij aan meer feitelijke discussies over de maatregel in kwestie en kan voorkomen dat WTO-leden zich genoodzaakt voelen een WTO-zaak te starten om de maatregel aan te vechten. De kans dat overeenstemming wordt bereikt is onzeker, maar de EU zet erop in om bij de 12e Ministeriële Conferentie in Nur-Sultan, Kazachstan (8-11 juni 2020) tot strengere notificatieregels te komen.
Zet de EU zich, in het kader van eerlijke concurrentie, ook buiten de WTO in voor meer transparantie over de relatie tussen de Chinese overheid en bedrijven als Alibaba en China Post? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Transparantie, openheid, eerlijke concurrentie en non-discriminatie zijn onderdeel van de voortgaande dialoog tussen de EU en China. Tijdens de EU-Chinatop van dit jaar is afgesproken dat deze (en andere) principes de basis dienen te zijn van de economische relatie tussen de EU en China. Daarbij is tevens afgesproken dat de EU en China zich zullen inspannen om te komen tot oplossingen voor een aantal belangrijke handelsbarrières. De EU wil een meer gebalanceerde en wederkerige economische relatie opbouwen met China door subsidies en gedwongen technologieoverdracht te verminderen en een bilateraal investeringsverdrag te sluiten. Om eerlijke concurrentie te bevorderen voeren de EU en China tevens een Competition Policy Dialogue.
Kunt u toelichten waarom post- en e-commerce weinig tot geen expliciete aandacht hebben gekregen in de recent door het kabinet gepubliceerde Chinanotitie?3 Kunt u desondanks toelichten welke (nieuwe) maatregelen het kabinet als gevolg van de Chinanotitie voornemens is te treffen op deze terreinen?
De Chinanotitie beschrijft in brede zin de kabinetsinzet binnen de bilaterale relatie met China gebaseerd op de Nederlandse doelstellingen van buitenlands beleid, en hoe deze inzet gerealiseerd gaat worden. Ook komen e-commerce en aanverwante zaken zoals intellectueel eigendom en productiestandaarden aan de orde in de notitie (p.76). De notitie gaat niet specifiek in op verschillende industrieën.
Het creëren van een gelijk speelveld in de handelsrelatie met China en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken door China zijn belangrijke doelstellingen van het kabinet, zoals ook geformuleerd in de Chinanotitie. De aandachtspunten voor de Nederlandse overheid in dat kader hebben vooral betrekking op verschil in regelgeving ten aanzien van milieu en kwaliteitseisen. Het kabinetsbeleid is er verder op gericht om bij het maken van afspraken met China op het gebied van intellectueel eigendom in EU-verband op te trekken. Markttoegang en productiestandaarden en -veiligheid (waaronder ook e-commerce) vallen onder competentie van de EU.
Mijnbouwactiviteiten in het waddengebied |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht 'UNESCO vraagt om opheldering mijnbouw Waddenzee»1 en het bericht «Wiebes, blijf af van ons prachtige werelderfgoed»?2
Ja.
Deelt u de zorgen van de Waddenvereniging ten aanzien van mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Zo ja, welke consequenties voor deze activiteiten verbindt u hieraan? Zo nee, waarom deelt u die zorgen niet?
De geuite zorgen zijn mij bekend. Vanuit die gedeelde zorg voor het gebied worden ook strikte randvoorwaarden voor mijnbouwactiviteiten onder de Waddenzee gehanteerd. Zo vinden er uitgebreide metingen en monitoring plaats van biotische en abiotische parameters om te controleren of er geen schade optreedt aan de natuurwaarden van het gebied. Daarnaast is er een onafhankelijke Auditcommissie die het bevoegd gezag jaarlijks adviseert over de verzamelde meet- en monitoringsgegevens en geldt het «hand aan de kraan»-principe, zodat de diepe delfstofwinning te allen tijde kan worden beperkt of gestopt als de effecten daar aanleiding toe geven.
Kunt u, gezien het feit dat voorspellingen ten aanzien van aardbevingen en het instorten zoutcavernes tot nu toe steeds te optimistisch bleken te zijn, nu wel garanderen dat deze gevolgen van mijnbouwactiviteiten in het waddengebied voortaan voorspelbaar en aanvaardbaar zullen zijn? Zo ja, wat zal de aard en omvang van de gevolgen van deze mijnbouwactiviteiten zijn? Zo nee, deelt u dan de mening dat deze mijnbouwactiviteiten niet verantwoord zijn en dus dienen te worden gestaakt? Hoe gaat u daar dan voor zorgen?
Het beeld dat «voorspellingen ten aanzien van aardbevingen en het instorten van zoutcavernes tot nu toe steeds te optimistisch bleken te zijn» is niet correct. De mate waarin gevolgen van bodembeweging aanvaardbaar zijn, wordt in besluiten en beschikkingen vastgelegd. Tevens is in de besluiten en beschikkingen vastgelegd hoe de effecten gemonitord moeten worden. In verreweg de meeste gevallen blijven de gemeten effecten van mijnbouwactiviteiten in Nederland binnen de vooraf daarvoor vastgestelde bandbreedte. Hierop wordt door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) als toezichthouder toegezien. In veel gevallen is de feitelijke bodembeweging als gevolg van de mijnbouwactiviteit kleiner dan de vooraf in de besluitvorming hiervoor toegestane bandbreedte. De berichtgeving over gevolgen van bodembeweging beperkt zich veelal tot de enkele gevallen waarin – buiten de gaswinning uit het Groningenveld – effecten groter of anders waren dan voorzien, hetgeen het door u geschetste beeld mogelijk verklaart.
Voor de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee is per kombergingsgebied het meegroeivermogen en de gebruiksruimte vastgesteld. Zolang de door de diepe delfstofwinning onder de Waddenzee veroorzaakte bodemdalingssnelheid binnen de gebruiksruimte blijft, zal de natuurlijke sedimenttoevoer uit de Noordzee naar de Waddenzee de daar veroorzaakte bodemdaling als gevolg van diepe delfstofwinning teniet doen en zal er geen schade optreden aan de natuur. De onafhankelijke Auditcommissie gaswinning Waddenzee controleert elk jaar op basis van de meet- en monitoringsgegevens of hieraan wordt voldaan en rapporteert hierover aan de bevoegde gezagen.
Deelt u de mening dat de in het eerste bericht genoemde brief waarin Unesco u om opheldering vraagt over de mijnbouwactiviteiten in het waddengebied aangeeft dat er reden tot zorg is over deze activiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De brief van UNESCO aan Nederland betreft een reactie op een brief van de Waddenvereniging aan UNESCO waarin de Waddenvereniging haar zorgen uit over het effect van mijnbouwactiviteiten op het Werelderfgoed Waddenzee.
UNESCO volgt hier de gebruikelijke procedure dat vragen die gesteld worden over de bescherming van een werelderfgoed, voor een reactie voorgelegd worden aan de betreffende Staat. Gelet op de huidige fase in de procedure wordt de mening niet gedeeld dat UNESCO al zorgen geuit zou hebben over deze activiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze brief aan de Kamer doen toekomen? Op welke termijn gaat u Unesco antwoord geven? Kunt u uw antwoorden met de Kamer delen?
De genoemde brief van de directeur van het Werelderfgoedcentrum van UNESCO treft u aan als bijlage bij deze brief.3 Zoals de Minister van LNV tijdens het AO Wadden van 26 juni 2019 heeft aangegeven, vindt de beantwoording van dit verzoek in afstemming met Duitsland en Denemarken plaats, omdat het hier gaat om een grensoverschrijdend natuurlijk werelderfgoed. Naar verwachting zal Nederland de antwoordbrief aan UNESCO in september 2019 versturen. Uw Kamer zal hierover door de Minister van LNV worden geïnformeerd.
Wat betekenen de vragen en zorgen van UNESCO voor de plannen ten aanzien van het toestaan van nieuwe mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Deelt u de mening dat er in afwachting van uw antwoorden en de reactie van UNESCO een moratorium moet komen voor nieuwe mijnbouwactiviteiten in het waddengebied? Zo ja, vanaf wanneer gaat dat moratorium in? Zo nee, waarom niet?
Met de bestaande wet- en regelgeving wordt zorgvuldig nagegaan of nieuwe activiteiten toelaatbaar zijn in de Waddenzee en of de unieke waarden, de zogenaamde Outstanding Universal Values, waarvoor de Waddenzee is ingeschreven op de Werelderfgoedlijst, hierdoor niet worden aangetast. De hierbij te volgen procedure, inclusief het hiervoor opstellen van een Milieu Effect Rapportage, zijn onderdeel van het totale raamwerk aan wet- en regelgeving, en de trilaterale afspraken en beheer, waarmee de Waddenzee is ingeschreven op de UNESCO Werelderfgoedlijst.
Ook bij de beoordeling van een aanvraag voor een nieuwe mijnbouwactiviteit zal de beschreven procedure met de toepasselijke strikte randvoorwaarden worden doorlopen. Ik heb vertrouwen in de uitkomst van deze procedure en zie dan ook geen noodzaak voor het instellen van een moratorium voor nieuwe mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Vanzelfsprekend zal een reactie van UNESCO worden betrokken bij de verdere afwegingen hieromtrent.
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 50 |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 50?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit zorgelijk is dat volgens de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar schatting enkele honderden jihadistische echtparen en tientallen gezinnen zijn, waarvan één ouder het jihadistische gedachtengoed aanhangt en hun kinderen dus worden opgenomen in jihadistische netwerken en daardoor mogelijk op latere leeftijd een dreiging vormen?
Ja.
Gegeven het feit dat gemeenten een regierol hebben als het gaat om een integrale aanpak preventie radicalisering, kunt u aangeven of zij op de hoogte zijn gebracht van het risico dat specifiek deze kinderen lopen op radicalisering naar aanleiding van de analyse van de NCTV? Zo nee, wat gaat u er aan doen om te zorgen dat zij voldoende informatie hebben om daadwerkelijk succesvol te interveniëren?
Binnen het multidisciplinaire casusoverleg wordt informatie over personen die (mogelijk) geradicaliseerd zijn gedeeld, geduid en er wordt een plan van aanpak opgesteld. Binnen dit plan van aanpak staat de zorg voor en over de eventuele kinderen van deze personen centraal en wordt de directe omgeving meegenomen. De NCTV gaat de komende periode samen met gemeenten en andere partners kijken wat eventueel aanvullend nodig is. Hierin wordt het risico dat specifiek deze kinderen lopen op radicalisering meegenomen.
Kunt u aangeven of de gemeenten/regio’s waar deze echtparen en gezinnen wonen versterkingsgelden ontvangen en/of ook daadwerkelijk beleid voeren ter voorkoming van radicalisering? Zo nee, kunt u aangeven welke gemeenten/regio’s het betreft en hoe u er voor gaat zorgen dat zij deze noodzakelijke taak alsnog oppakken?
Gemeenten vragen versterkingsgelden aan voor projecten en activiteiten gericht op het tegengaan van radicalisering. De aanpak van jihadistische gezinnen vormt hier een onderdeel van. Gemeenten worden gestimuleerd activiteiten uit te voeren met regionale dekking. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze trajecten ligt bij de gemeenten. De komende periode wordt een nadere analyse gemaakt van de aard en omvang van de problematiek als het gaat om jihadistische gezinnen.
Welke middelen hebben gemeenten tot hun beschikking om in te kunnen spelen op de concrete risico’s van radicalisering, die de NCTV beschrijft teneinde te voorkomen dat deze kinderen op latere leeftijd een dreiging gaan vormen? Hebben alle gemeenten toegang tot deze middelen of enkel de circa 150 die middels versterkingsgelden worden bereikt?
Zie antwoord 3 en 4. Daarnaast kunnen gemeenten beroep doen op de kennis en kunde van het Landelijke Steunpunt Extremisme en het Landelijk Adviesteam (minderjarige) Terugkeerders. Wanneer er sprake van is dat een ouder zijn of haar kind(eren) aantoonbaar aanzet tot geweld, kan de Raad voor de Kinderbescherming een raadsonderzoek doen en een kinderbeschermingsmaatregel overwegen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is het beschikbaar komen van de «toolkit evidence based werken en preventie radicalisering» geen verdere vertraging oploopt, omdat het van groot belang is dat alle gemeenten op basis van een gevalideerde aanpak werk maken van het voorkomen van radicalisering, zoals ook eerder door de Kamer verzocht middels motie Becker c.s.?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. De toolkit Evidence Based Werken is op 26 augustus 2019 gelanceerd. Vanaf nu kunnen gemeenten gebruik maken van de toolkit die onderdeel zal zijn van een breder ondersteuningspakket aan gemeenten om evidence based werken te stimuleren.
Het bericht ‘Hungary depriving asylum seekers of food- Council of Europe’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u in aanvulling op de door u gegeven antwoorden op Kamervragen over het bericht het bericht «Hungary depriving asylum seekers of food- Council of Europe» d.d. 26 juni 2019 (2019D27586) aangeven of er naast de strijdigheid van de wijze waarop Hongarije de relevante Europese regelgeving toepast met het acquis, ook strijdigheid is met andere internationale verdragen, waaronder het Vluchtelingenverdrag van de Verenigde Naties? Zo ja, op welke wijze heeft u dit onder de aandacht van uw Hongaarse ambtsgenoot heeft gebracht? En zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld, is het kabinet is van mening dat onderdelen van het Hongaarse asiel- en migratiebeleid strijdig zijn met internationale verplichtingen. In dit kader wijst het kabinet erop dat de Commissie meerdere inbreukprocedures is gestart tegen Hongarije die betrekking hebben op het Hongaarse asiel- en migratiebeleid. Bovendien maken de «fundamentele rechten van migranten, asielzoekers en vluchtelingen» onderdeel uit van de resolutie van het Europees parlement waarmee het de artikel 7-procedure jegens Hongarije activeerde, en zullen daarom naar verwachting onderdeel uitmaken van de dialoog met Hongarije in het kader van deze procedure in de Raad Algemene Zaken. Het kabinet blijft de zorgen over ontwikkelingen in Hongarije op asiel- en migratiegebied in zowel bilateraal als Europees verband uitspreken richting de Hongaarse autoriteiten.
Zijn de (eventuele) schendingen van het internationaal recht als gevolg van de wijze waarop Hongarije het asiel- en migratiebeleid uitvoert ook in andere internationale overlegfora besproken? Zo ja, welke en wat zijn de eventuele gevolgen daarvan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft de zorgen over de wijze waarop Hongarije het asiel- en migratiebeleid uitspreken richting de Hongaarse autoriteiten. Zoals in antwoord op vraag 1 aangegeven, heeft de Commissie het hieromtrent nodig geacht een aantal inbreukprocedures te starten tegen Hongarije. Verder verwijst het kabinet naar het antwoord op de vragen 4 en 5 van de schriftelijke vragen van de leden Van de Hul en Kuiken (Vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3204 d.d. 1 juli 2019).
Heeft de Hongaarse overheid naast het nationale asiel- en migratiebeleid een zorgplicht voor vluchtelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat Hongarije deze zorgplicht voldoende nakomt?
Als lidstaat van de EU dient Hongarije de geldende EU-wet- en regelgeving, het zgn. acquis, correct toe te passen zoals ook in antwoord op de eerdere vragen gesteld (Vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3204 d.d. 1 juli 2019). Het doel van het acquis is om te zorgen dat alle lidstaten een zorgvuldig, humaan en efficiënt asielstelsel voeren. Middels de Procedurerichtlijn is het VN-Vluchtelingenverdrag onderdeel van dat acquis. Zoals ook eerder met de Kamer gedeeld, heeft de Commissie tekortkomingen vastgesteld in hoe Hongarije het acquis implementeert en het noodzakelijk geacht diverse inbreukprocedures tegen Hongarije te starten. Het kabinet deelt de zorgen over het Hongaarse asiel- en migratiebeleid die tot deze inbreukprocedures hebben geleid en verwelkomt dat de Commissie haar rol in deze gevallen neemt. Het is uiteindelijk aan de Commissie als hoedster van de verdragen om erop toe te zien dat lidstaten het acquis correct toepassen. Het kabinet wacht de uitkomsten van de inbreukprocedures af alvorens nieuwe stappen te nemen. Het rapport van de Commissaris voor de Rechten van de Mens is besproken in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Daarbij is niet specifiek gesproken over hulp aan vluchtelingen in Hongarije.
Kunt u nog aangeven welke aanvullende mogelijkheden u ziet -aanvullend en naast het aanspreken van de Hongaarse overheid- om concrete verbetering te bewerkstelligen in de zorgelijke situatie van de vluchtelingen die zich in Hongarije bevinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er in Europees en/of ander internationaal verband gesproken over bijvoorbeeld de mogelijkheden van voedselhulp of andere vormen van hulp voor vluchtelingen in Hongarije zolang de situatie zoals beschreven in het rapport van de Commissaris voor de Rechten van de Mens voortduurt? Zo ja, heeft dit tot concrete hulp kunnen leiden? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog bereid zich hiervoor in te spannen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘RIVM: vaccinatiegraad gestabiliseerd, maar nog niet terug op ‘veilige’ 95 procent’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «RIVM: vaccinatiegraad gestabiliseerd, maar nog niet terug op «veilige» 95 procent»?1
Ja.
Kunt u toelichten in welke mate de ingezette acties hebben bijgedragen aan het stoppen van de daling van de vaccinatiegraad?
Het is te vroeg om deze analyse te maken. De acties zijn recent ingezet of moeten nog worden ingezet. Wel vertrouw ik erop dat de maatschappelijke aandacht voor het debat over de gedaalde vaccinatiegraad en de maatregelen die ik heb ingezet, mensen meer bewust heeft gemaakt van de keuze om te vaccineren. Tegelijk heb ik aangegeven dat ik nog niet tevreden ben met de stabilisatie van de vaccinatiegraad. Ik wil deze weer op een veilig niveau krijgen, bij voorkeur in zoveel mogelijk regio’s. Gemeenten en GGD-en zetten zich hier samen met mij voor in. Het is duidelijk dat de urgentie voor gemeenten met een lage vaccinatiegraad hierbij het grootst is.
Acht u de ingezette maatregelen als voldoende, in ogenschouw nemend de postcodegebieden die ver onder de 90 procent of zelfs 80 procent scoren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat vaccinatiecijfers van grensregio’s vaak gedeeltelijk worden doorgegeven en geregistreerd in Praeventis, zoals valt de lezen op pagina 22 van het jaarverslag?2
Kinderen die in plaatsen wonen dicht bij de grens (zoals Vaals, Kerkrade en Simpelveld) worden vaak in Duitsland of België gevaccineerd. Dit komt bijvoorbeeld omdat ze daar de vaccinatie op school ontvangen. Mensen die in grensregio’s wonen zijn ook voor overige zorg vaak op Duitsland of België gericht. In de ons omringende landen zijn vaccinatieprogramma’s op vergelijkbaar niveau. De vaccinatiegraad is dus in werkelijkheid nog iets hoger dan uit Praeventis blijkt.
Welke invloed heeft het ontbreken van deze cijfers op de landelijke vaccinatiegraad?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke maatregelen gemeenten nemen ten aanzien van de vaccinatiegraad, passend bij de lokale context, zoals valt te lezen in de brief «vaccinatiegraadrapport 2018 en voortgang «verder met vaccineren»?3 Hoe kan worden verklaard dat GGD-regio’s wel de regionale vaccinatiegraad halen, maar niet alle gemeenten?4
In mijn brief heb ik een aantal voorbeelden genoemd waarbij gemeenten hun eigen keuzes maken: de gemeente Rotterdam organiseert de meningokokkenvaccinatie op zo’n manier dat ook inhaalvaccinaties tegelijk gegeven kunnen worden, de gemeente Barneveld nodigt alle ouders uit voor een vaccinatieconsult, de gemeente Neder-Betuwe roept inwoners op om de meningokokkenvaccinatie te halen en de gemeente Utrecht is gestart met een lokale vaccinatie-alliantie. Op 15 oktober is een volgende bijeenkomst van de vaccinatie-alliantie. Een van de programma-onderdelen zal zich specifiek richten op maatregelen in de lokale context. De bedoeling is dat best practices uitgewisseld worden en gemeenten inspiratie bij elkaar opdoen.
In het vaccinatiegraadrapport staat dat de doelstelling uit het Global Vaccine Action Plan van de WHO om te komen tot een regionale vaccinatiegraad van minimaal 80% voor alle vaccinaties voor alle GGD-regio’s wordt gehaald, maar niet voor alle gemeenten. De reden hiervoor is dat het gaat om een gemiddeld percentage van alle gemeenten waaruit de GGD-regio bestaat. Er zijn 25 GGD-regio’s, die dus gemiddeld allemaal 80% of hoger scoren. Op het niveau van de 355 individuele gemeenten die Nederland per januari 2019 telt, wordt dit percentage niet altijd gehaald. Zoals ook in mijn brief gemeld geldt voor bijvoorbeeld de DKTP- en BMR-vaccinatiegraad op 2-jarige leeftijd dat deze in dertien van de 355 gemeenten < 80% is.
Kunt u een toelichting geven op de voortgang van de uitvoering van de motie-Veldman (Kamerstuk 32 793, nr. 359), ingediend tijdens het plenaire debat Vaccinatie in Nederland op 14 februari 2019, welke oproept tot het onderzoeken van mogelijkheden om de vaccinatiegraad te verhogen?
Na een aanbestedingsprocedure heeft onderzoeksbureau Nivel de opdracht gekregen om het onderzoek uit te voeren. In de voorwaarden is conform de motie Veldman opgenomen dat het onderzoek dit jaar opgeleverd moet worden.
Heeft u een tijdspad waarbinnen de gemiddelde dekkingsgraad weer op 95 procent moet zijn?
In het belang van de volksgezondheid streef ik ernaar om zo snel mogelijk de landelijke vaccinatiegraad op 95% te hebben. Tegelijk is dit een complexe opgave, die naast landelijke inzet ook om maatwerk vraagt per regio. Naast de maatregelen die ik al heb ingezet, wil ik helder krijgen of er nog andere opties mogelijk en noodzakelijk zijn, zodat ik zo nodig kan intensiveren. De onderzoeksresultaten van het RIVM naar de ondergrens en de uitkomsten van het onderzoek door Nivel vormen hiervoor belangrijke input.
Het voorkomen van vrouwelijke genitale verminking in Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwenbesnijdenis komt vaker voor dan gedacht»?1
Ja.
Klopt het dat ondanks dat vrouwenbesnijdenis sinds 1993 is verboden er nog geen veroordelingen hebben plaats gevonden, ondanks dat genitale verminking nog wel voorkomt? Hoe kan dit?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is strafbaar als vorm van (zware) mishandeling (art. 300–303 Wetboek van Strafrecht (WvSr)), mogelijk met inachtneming van de strafverzwarende omstandigheid zoals genoemd binnen artikel 304 lid 1 WvSr, wanneer het plaatsvindt binnen de familiaire kringen. Het Openbaar Ministerie registreert bij geweldsdelicten niet of sprake is van VGV, omdat er geen specifieke strafbaarstelling bestaat in het Wetboek van Strafrecht. Het is daarom niet uit de registers te halen hoe vaak door het OM is vervolgd voor VGV sinds 1993.
Klopt het dat 4200 meisjes het risico lopen op verminking? Welke concrete maatregelen neemt u om deze meisjes beter te beschermen? Kunt u een toelichting geven?
In Nederland wonen 38.000 meisjes in de leeftijd van 0 tot 19 jaar met tenminste 1 ouder uit één van de 29 landen waar VGV voorkomt en waar prevalentiecijfers beschikbaar zijn. Van deze 38.000 meisjes lopen ongeveer 4.200 meisjes het risico besneden te worden in de komende 20 jaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat het risico voor meisjes pas echt reëel wordt wanneer zij het land van herkomst bezoeken en wanneer zij de traditie van het land van herkomst volgen. De onderzoekers geven hierbij aan dat het niet te voorspellen is of en zo ja, hoeveel van deze meisjes in de komende 20 jaar daadwerkelijk besneden worden. Er is geen aanwijzing dat besnijdenis van meisjes in Nederland plaats heeft gevonden.
VGV is onterend en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. Het brengt bovendien gezondheidsrisico’s met zich mee. VGV is daarom in Nederland ook strafbaar. De aanpak van VGV in Nederland bestaat uit een combinatie van maatregelen op het gebied van preventie, wetshandhaving en goede zorg voor vrouwen die een besnijdenis hebben ondergaan. Het is van belang dat professionals de signalen van een dreiging van VGV tijdig herkennen, om zo te voorkomen dat een meisje wordt besneden.
In Nederland worden alle kinderen van 0 t/m 19 jaar gezien door de Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ). Het behoort tot de basistaken van de JGZ om bij meisjes (met ouders) uit een prevalentieland voor VGV een risico-inschatting te maken en indien nodig vervolgstappen te nemen. En ook verloskundigen zijn geschoold in het herkennen en bespreekbaar maken van een dreigende VGV.
Het is belangrijk dat ook andere betrokkenen voldoende kennis hebben om een dreiging van VGV eerder en beter te kunnen signaleren. Daarom worden organisaties als Pharos en GGD GHOR financieel ondersteund bij het organiseren van een jaarlijkse campagne binnen het onderwijs in de periode voor de zomervakantie. In deze campagne worden docenten geïnformeerd over de signalen van een dreigende VGV. Ook wordt beschreven op welke wijze docenten op deze signalen kunnen acteren. Ik geef subsidie aan Pharos voor de inrichting van een informatie- en adviespunt waar slachtoffers, omstanders en professionals terecht kunnen met vragen over VGV. Daarnaast ondersteun ik de Federatie van Somalische Associaties Nederland bij de inrichting van een landelijk netwerk van sleutelpersonen. Deze sleutelpersonen treden op als voorlichter, adviseur en bemiddelaar, en hebben dezelfde culturele achtergrond als mensen in de risicogroep. Hierdoor kunnen zij een verbindende factor zijn tussen de meisjes, vrouwen en hun families, en de professionals.
De uitkomsten van het recente prevalentieonderzoek VGV zijn voor mij aanleiding om te bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn om de aanpak van VGV te versterken. Voor het einde van 2019 informeer ik uw Kamer daarover.
Welke maatregelen kunt u nemen om meisjes te beschermen tegen genitale verminking wanneer zij met hun ouders naar het land van herkomst gaan?
Professionals die vallen onder de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en die signalen hebben van een mogelijke besnijdenis of andere vormen van genitale verminking zijn verplicht om de stappen van de meldcode te doorlopen. Dit kan leiden tot een melding bij Veilig Thuis. Dit is op basis van hun professionele standaard in ieder geval zo bij acute en/of structurele onveiligheid.
Veilig Thuis bekijkt dan bij een dergelijke melding welke veiligheidsvoorwaarden en veiligheidsmaatregelen in de desbetreffende casus getroffen moeten worden. Indien ingrijpen in het gezag van de ouders nodig is om VGV te voorkomen, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. De kinderrechter kan dan een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel uitspreken. In acute zaken kan de melding, het verzoek door de RvdK en de toetsing hiervan door de kinderrechter op dezelfde dag plaatsvinden. In het geval van een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Dit geldt ook als een voogdijmaatregel is uitgesproken. Bij de afweging of de minderjarige mag uitreizen betrekt de jeugdbeschermer of voogd ook het potentiële risico op VGV.
Uit gesprekken tussen professionals en ouders uit risicolanden over
VGV blijkt dat ouders die hun kind niet willen laten besnijden, tijdens een bezoek aan het land van herkomst regelmatig druk van familie ervaren. Dit is de reden dat ik de verklaring tegen meisjesbesnijdenis recentelijk heb geactualiseerd. Deze verklaring is onder meer ondertekend door de Minister voor Rechtsbescherming en mijzelf, en is daarnaast opgesteld in meerdere talen. Ouders kunnen met behulp van deze verklaring hun familie attenderen op de risico’s en strafbaarstelling van VGV.
Hoeveel meldingen van genitale verminking worden er jaarlijks door zorgprofessionals gedaan?
In de «Beleidsinformatie Veilig Thuis», dat elk half jaar door het CBS wordt gepubliceerd, staan het aantal adviezen en meldingen van VGV per regio weergegeven.2 Daaruit valt niet een-op-een te halen hoeveel van die meldingen door zorgprofessionals zijn gedaan. Bovendien wordt het aantal meldingen afgerond wegens beperkte aantallen, waardoor bij veel regio’s 0 meldingen staan vermeld.
Brandveiligheid in seniorenwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Seniorencomplexen onveilig bij brand: «We moeten ouderen er letterlijk uit slepen»»?1
Ja.
Heeft u eerdere signalen ontvangen als in het artikel genoemd, zoals de roep om aanscherping van de brandveiligheidsvoorschriften voor seniorencomplexen? Zo ja, welke stappen heeft u hier in reactie op genomen?
Ja. Over de brandveiligheid van seniorencomplexen heb ik eerder met uw Kamer gesproken. Meest recent op het Algemeen overleg Bouwregelgeving en risicovloeren van 20 februari 2019 (Kamerstuk 28 325, nr. 194) naar aanleiding van mijn Kamerbrief van 31 januari 2019 inzake stand van zaken uitvoering diverse toezeggingen en moties over brandveiligheid ouderen (Kamerstuk 32 757, nr. 151). Aansluitend hierop heb ik ongeveer gelijktijdig met deze beantwoording een nieuwe brief gestuurd, waarin ik uw Kamer informeer over een uitgevoerd onderzoek naar een aparte gebruiksfunctie voor seniorencomplexen in het Bouwbesluit. In het kader van dit onderzoek is ook gesproken met de brandweer, het Instituut Fysieke Veiligheid en andere organisaties. Ik meld in deze brief dat ik voornemens ben om de brandveiligheidseisen voor woongebouwen aan te scherpen. In het kader van dit voornemen voert TNO een onderzoek uit naar mogelijke nieuwe eisen, waaronder het beperken van de lengte van de vluchtroute. De uitkomsten van het onderzoek van TNO zullen dit najaar nader worden besproken met partijen, waaronder de brandweer. Ik ben voornemens vervolgens een voorstel tot aanpassing van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), de opvolger van het Bouwbesluit 2012, op te stellen. Deze wijziging kan dan tegelijkertijd met het Besluit bouwwerken leefomgeving op 1 januari 2021 in werking treden. Deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd. Voor het beperken van de rookverspreiding zijn er in het reeds gepubliceerde Besluit bouwwerken leefomgeving al zwaardere eisen opgenomen.
Welke mogelijke maatregelen ziet u om de rookverspreiding en lengte van de vluchtroutes terug te dringen zodat ouderen beter in staat zullen zijn hun huis te verlaten in het geval van brand?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in overleg met de brandweer, het Instituut Fysieke Veiligheid en mogelijke andere organisaties in het veld te evalueren in hoeverre de brandveiligheidsvoorschriften tekort schieten en in samenspraak een plan van actie op te stellen? Zo ja, met welk tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de veiligheid van ouderen niet afhankelijk mag zijn van het bouwjaar van het seniorencomplex waarin zij wonen?
In de bouwregelgeving (Bouwbesluit en straks Besluit bouwwerken leefomgeving) zijn er verschillende eisen voor nieuwbouw en bestaande bouw. Uitgangspunt bij zowel de eisen voor nieuwbouw als bestaande bouw is dat bewoners veilig kunnen vluchten bij brand. De eisen voor nieuwbouw zijn hoger omdat het bij nieuwbouw mogelijk is op kosten-efficiënte wijze een hoger veiligheidsniveau te realiseren. De bouwregelgeving geeft de gemeente (bevoegd gezag) de mogelijkheid van een maatwerkaanpak, waarbij zij bij een specifiek bestaand seniorencomplex het veiligheidsniveau voor nieuwbouw kan op leggen. Een dergelijke mogelijkheid geldt voor alle nieuwbouweisen, dus ook voor de rookweerstandseisen. Het is aan gemeenten zelf, om in gevallen waarin dit noodzakelijk wordt geacht, van deze mogelijkheid gebruik te maken. Ik heb gemeenten en brandweer hierop eerder al geattendeerd. Ik bezie nog hoe ik de toepassing van deze mogelijkheid bij gemeenten verder kan stimuleren.
Welke mogelijkheden ziet u om gemeenten te stimuleren om seniorencomplexen up-to-date te brengen in termen van rookweerstandseisen zodat zij aan dezelfde normen voldoen als nieuwe gebouwen? Welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.