De positie van de nieuwe voorzitter van de OVV |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of bij het besluit over de benoeming van een nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in april binnen het kabinet bekend was dat deze ook kandidaat was voor een functie bij het Internationaal Monetair Fonds (IMF)?
Op het moment van het besluit over de benoeming van een nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in april 2019 was er nog geen sprake van een vacature voor de positie van directeur van het Internationaal Monetair Fonds (IMF).
Vindt u het goed voor het aanzien van de OVV dat een net benoemde voorzitter ook in de race blijkt voor een andere topfunctie?
De voorzitter was en is zeer geschikt. Het feit dat er een internationale functie op een voor Nederland strategische positie beschikbaar kwam, doet daaraan, noch aan zijn positie bij de OVV, niets af.
Deelt u de opvatting dat deze poging tot benoeming bij het IMF van de kort daarvoor benoemde voorzitter van de OVV afbreuk doet aan zijn positie bij deze onafhankelijke onderzoeksraad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Branden in Aramese dorpen in Turkije |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Christelijke dorpen in Turkije geteisterd door brand»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat de afgelopen weken diverse branden schade hebben aangericht in Aramese dorpen in de Turkse provincie Mardin die worden bevolkt door Oosterse christenen, en dat ook het eeuwenoude Mor Hananyoklooster werd getroffen?
De branden hebben schade aangericht aan de omgeving van Aramese, gemengde Aramees/Koerdische en Koerdische dorpen in de regio. De branden hebben de dorpen zelf niet bereikt. De rook van de branden is wel tot in de dorpen gekomen. Hetzelfde geldt voor het Mor Hananyo (of Deyrulzaferan) klooster: de landerijen eromheen zijn voor een groot deel afgebrand, maar de branden hebben het klooster zelf niet bereikt.
Beaamt u dat deze branden onderdeel lijken te zijn van systematische benadeling van, of aanvallen op Turkse christenen door middel van onder meer brandstichting, berovingen en dreigingen, waarbij Turkse autoriteiten niet altijd ingrijpen?
De ambassade in Ankara onderhoudt nauw contact met de Aramese gemeenschap en NGO’s die zich bezighouden met de rechten van minderheden in Turkije. Ook over deze branden is contact geweest met de Aramese gemeenschap enerzijds en de lokale Turkse autoriteiten anderzijds. Bovendien heeft Nederland dit onderwerp op hoog niveau onder de aandacht gebracht bij het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hieruit is de indruk ontstaan dat de autoriteiten zich hebben ingezet voor de bestrijding van de branden, en dat de bestrijding van de branden in deze regio niet substantieel lijkt af te wijken van hoe bosbranden in andere regio’s van Turkije in de afgelopen weken zijn bestreden.
In hoeverre is hier sprake van verwijtbare nalatigheid van Turkse autoriteiten, ook bijvoorbeeld inzake het onderhoud van elektriciteitsinfrastructuur in of rond deze dorpen?
De staat van de infrastructuur in en rond deze dorpen is vergelijkbaar met die in en rond andere plaatsen in het zuidoosten van Turkije.
Indien dit er sprake is van nalatigheid, veroordeelt u dit, en bent u bereid de negatieve gevolgen van de branden en andere bedreigingen aan te kaarten bij de Turkse overheid, juist gezien de van oudsher gemarginaliseerde positie van (Aramese) christenen in Turkije?
Mij is niet gebleken dat er sprake is van op de (Aramese) christenen gerichte nalatigheid. De positie van (Aramese) christenen wordt door Nederland met regelmaat aan de orde gesteld in contacten met de Turkse autoriteiten, als genoemd laatstelijk op hoog niveau naar aanleiding van de genoemde branden.
Een incassobureau dat zijn klanten uitknijpt |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Undercover bij het incassobureau dat zijn eigen klanten uitknijpt» van Follow the Money?1
Incassowerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de bestaande wettelijke kaders zoals de Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK), het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (de BIK), het Burgerlijk Wetboek (BW), de Wet op het financieel toezicht en het Wetboek van Strafrecht. Indien incassowerkzaamheden niet overeenkomstig bestaande wet- en regelgeving worden uitgevoerd, vind ik dat niet acceptabel. Zoals ik eerder al aangaf in antwoord op uw Kamervragen van 22 maart 2019, waar ook het functioneren van een incassobureau aan de orde kwam, is het evenwel niet aan mij als Minister om in te gaan op individuele zaken. 3 Voor de handhaving verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 4 tot en met 7.
Hoe is het mogelijk dat een dergelijk incassobureau zo lang zijn gang kan gaan met het uitknijpen en oplichten van kleine ondernemers?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat onderneemt u om dit bureau van de markt te halen zodat het niet langer actief kan zijn? Gaat het Openbaar Ministerie (OM) deze zaak oppakken?
Zie antwoord vraag 1.
Waar kunnen (kleine) ondernemers terecht die te maken krijgen met dergelijke wanpraktijken in de incassosector?
Indien een onderneming de werkwijze van een incassobureau niet vertrouwt, dan kan contact worden opgenomen met de fraudehelpdesk: https://www.fraudehelpdesk.nl/. Zowel telefonisch als middels een online meldformulier kan fraude gemeld worden. Eveneens kunnen ondernemers indien er sprake is van een strafbaar feit, bijvoorbeeld fraude of oplichting, aangifte doen bij de politie. In het geval er sprake is van een civielrechtelijk geschil kunnen ondernemers dit voorleggen aan de civiele rechter. Daarnaast wil ik door middel van het incassoregister de kwaliteit van de incassodienstverlening verbeteren. Conform het regeerakkoord is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee dit incassoregister wordt opgericht. Ik verwijs voor een nadere toelichting op dit wetsvoorstel naar mijn antwoord op vraag 8.
Wat gebeurt er aan handhaving op dit terrein? Wat hebben de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markt (AFM) ondernomen tegen de wanpraktijken van het Invorderingsbedrijf, het Incassocenter, Moneyfirst en de eigenaren Konings en Lemmens?
Op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming zijn de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Autoriteit Financiële Markten (AFM), afhankelijk van hoe de vordering is ontstaan, bevoegd om in te grijpen wanneer ondernemers zich schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken jegens een consument zijnde een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. ACM en AFM zijn in dit kader dus niet bevoegd om op te treden tegen gedragingen van ondernemers jegens een andere ondernemer. Zie verder de antwoorden op de vragen 6 en 7.
Hoe vaak heeft de ACM een boete opgelegd aan een incassobureau?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, heeft de ACM geen bevoegdheden om op te treden tegen gedragingen van incassobureaus jegens ondernemers. De ACM is wel bevoegd om in te grijpen wanneer ondernemers zich schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken jegens een consument zijnde een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. In dat kader heeft de ACM in het verleden diverse instrumenten ingezet. Zo heeft zij ook één keer een boete opgelegd aan een incassobureau.
Hoe vaak heeft de AFM een boete opgelegd aan een incassobureau?
Incassobureaus vallen alleen onder toezicht van de AFM als er sprake is van financiële dienstverlening zoals het aanbieden van krediet. De AFM heeft aangegeven dat zij nooit een boete heeft opgelegd aan een incassobureau.
Hoe gaat u voorkomen dat dergelijke foute incassobureaus nog langer gebruik maken van (tijd en middelen van) de rechterlijke macht?
Gaat u nu eindelijk wetgeving maken om te zorgen dat dit soort incasso-cowboys niet langer op de markt actief kunnen zijn? Wanneer wordt het Incassoregister ingevoerd?
De enorm gevolgen van langdurig lage en negatieve rente voor de Nederlandse pensioenfondsen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een groot deel van de grote Nederlandse pensioenfondsen een actuele dekkingsgraad heeft van onder de 100 procent en dat kortingen dreigen?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel euro een pensioenfonds in kas moet hebben om over 20 jaar een eenmalige uitkering te doen van 100 euro?
Hoeveel euro een pensioenfonds in kas moet hebben om in de toekomst een eenmalige uitkering te kunnen doen, is voor een groot deel afhankelijk van de rentetermijnstructuur. Als de rentetermijnstructuur daalt, dan zal een pensioenfonds meer in kas moeten hebben om een toekomstige uitkering te kunnen doen. De grafiek hieronder laat voor de jaren 1999 tot en met heden het 20-jaarspunt van de rentetermijnstructuur zien en de daarbij corresponderende bedragen die een pensioenfonds in kas moet hebben om over 20 jaar een eenmalige uitkering van 100 euro te kunnen doen. Zoals uit de grafiek volgt, moest een pensioenfonds op 31 december 1999 daarvoor een bedrag van 29 euro in kas hebben en op 31 juli 2019 is dit een bedrag van 91 euro. Dit heeft ook tot gevolg dat de premies de afgelopen jaren sterk zijn gestegen. De huidige gepensioneerden hebben in het verleden dus een veel lagere premie betaald voor hetzelfde pensioen dan de huidige werkenden nu betalen.
Kunt u dat per jaar aangeven voor elk van de afgelopen 25 jaar, dus hoeveel geld een fonds in kas moest om die 100 euro uitkering te doen precies 20 jaar later (per 31 december)?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de verwachte koopkracht van 100 euro over 20 jaar naar verwachting ongeveer 65 euro zal zijn? Klopt het dus dat je 90 euro in kas moet hebben of in moet leggen om over 20 jaar een koopkracht van 65 euro te hebben in ons kapitaalgedekt stelsel?
Deze vraag borduurt voort op de vragen 2 en 3, waarbij de koopkracht nu meegenomen wordt. Zoals in het antwoord van vraag 2 en 3 reeds opgenomen, moet een pensioenfonds nu een bedrag van 91 euro in kas hebben om over 20 jaar een eenmalige uitkering te kunnen doen. Als we hier ook de koopkracht in meenemen, waarbij we uitgaan van een inflatie van 1,9%, dan bedraagt de koopkracht van deze 100 euro over 20 jaar naar verwachting nu ongeveer 69 euro. Met dezelfde hoeveelheid geld kun je in de toekomst – uitgaande van inflatie – immers minder consumeren. Vanuit dit perspectief kloppen de genoemde getallen.
Echter zal over 20 jaar het bovengenoemde bedrag in euro’s naar verwachting groter zijn dan de reële contante waarde van 69 euro. Om die inschatting te kunnen maken heeft de Commissie Parameters maximale verwachte rendementen vastgesteld. De Parameters benodigd voor een projectie naar de toekomst – bijvoorbeeld in communicatie naar de deelnemers of herstelplannen – hebben echter een andere functie dan de rekenrente waarmee de contante waarde van de nominale verplichtingen moet worden bepaald. De Parameters mogen niet gebruikt worden voor de bepaling van de nominale verplichtingen en de actuele dekkingsgraad. Het naar verwachting hogere toekomstige rendement moet in contante waarde immers wegvallen tegen het hogere risico van beleggen. Wanneer de Parameters ook zouden worden gebruikt voor het contant maken van de nominale verplichtingen gaat dit gepaard met herverdeling. Het toekomstige rendement dat nog niet behaald is – en als het tegenzit ook niet behaald zal worden – wordt dan nu al uitgekeerd aan met name de gepensioneerden terwijl het bijbehorende risico van beleggen wordt doorgeschoven naar de jongere (werkende en toekomstige) generaties. Dit kan worden vergeleken met het verschil tussen beleggen in aandelen of obligaties. Hoewel de contante waarde van beide activa 100 euro is, kunnen aandelen naar verwachting – over bijvoorbeeld 20 jaar – meer toekomstig rendement opleveren.
Hoe houdbaar is een kapitaalgedekt stelsel als de rente langdurig (zeg nog tien jaar) op het huidige niveau blijft?
Bij het debat over het pensioenakkoord op 19 juni jl. heeft het lid Omtzigt vergelijkbare vragen gesteld. Hij verzocht daarbij om deze vragen mee te nemen in de brief over de planning van de uitwerking van het pensioenakkoord die in september is voorzien (de «roadmap»). Ik ben bereid om aan dat verzoek te voldoen. In die brief zal ik ook ingaan op het verzoek om hiervoor een doorrekening of scenariostudie te laten uitvoeren.
Erkent u eindelijk dat de huidige lage rente voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) en dat dat beleid behoorlijk desastreuze gevolgen heeft voor de Nederlandse pensioenfondsen?
De lage rente is een wereldwijd fenomeen voor ontwikkelde economieën (ook voor niet-euro landen). De rente laat al sinds de jaren ’80 een dalende trend zien. Op de langere termijn wordt de dalende rente veroorzaakt door structurele factoren die losstaan van het ECB beleid. De vergrijzing zorgt ervoor dat de potentiële groei en daarmee het verwachte rendement op investeringen afneemt terwijl de behoefte om te sparen (voor pensionering) juist toeneemt. Ook zijn er moderne bedrijfstakken (zoals de IT-sector) die minder kapitaalintensief zijn dan meer traditionele kapitaalintensieve bedrijven en dus minder hoge investeringen vergen. Tegen de achtergrond van deze structurele factoren stuurt de ECB via het monetair beleid financieringscondities in het eurogebied. De afgelopen jaren heeft de ECB (onconventioneel) ruim monetair beleid gevoerd en daarmee bijgedragen aan de lage rente. Dit past in het beleid van de ECB gericht op het handhaven van prijsstabiliteit. Hierin opereert de ECB volledig onafhankelijk van overheden.
Het huidige ECB-beleid heeft een drukkend effect op de rente, maar het is niet te kwantificeren hoe dit exact doorwerkt op de voor pensioenfondsen relevante rente-termijnstructuur. Daarbij geldt ook dat het ECB-beleid de economie een stimulans heeft gegeven, waar ook de pensioenfondsen en hun deelnemers (direct en indirect) van profiteren. Ook die effecten zouden meegewogen moeten worden wanneer er een oordeel wordt geveld, tegelijkertijd zijn ook die effecten lastig te kwantificeren. Ik verwijs hierbij ook graag naar de reactie op de motie van de leden Bruins en Slootweg over de negatieve effecten van kwantitatieve verruiming door de Europese Centrale Bank (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 566, nr. 104).
De impact van renteveranderingen op de financiële positie van pensioenfondsen hangt sterk af van het gevoerde beleggingsbeleid en in het bijzonder de mate waarin renterisico’s zijn afgedekt. Pensioenfondsen dekken gemiddeld ongeveer 40 procent van hun renterisico af, waarbij tussen de fondsen grote verschillen bestaan. De mate waarin fondsen geraakt worden door de rentedaling verschilt daarom per fonds. Waar met name de fondsen met lage(re) renteafdekking de financiële positie hebben zien verslechteren, zijn er ook fondsen die in het verleden het renterisico in hoge(re) mate hebben afgedekt met nog voldoende financiële middelen om de pensioenen jaarlijks met de inflatie te kunnen verhogen.
Is het u opgevallen dat de ECB heeft aangegeven in de forward guidance dat er in september wellicht weer een verruiming van monetair beleid plaatsvindt?
Ik heb kennisgenomen van de beslissing van de ECB genomen op 25 juli om de forward guidance aan te passen met een zogenoemde easing bias. In de forward guidance wordt nu gesteld dat de rentes ten minste tot het eerste halfjaar van 2020 op hun huidige of lagere niveaus zullen blijven. Voorheen werd door de ECB gesteld dat de rentes op hun huidige niveaus zouden blijven. De mogelijk verruimende maatregelen zijn volgens de ECB noodzakelijk omdat toenemend protectionisme en slechtere economische vooruitzichten voor meer neerwaartse druk op de inflatie hebben gezorgd dan voorheen werd geanticipeerd. De gerealiseerde en verwachte inflatie ligt hierdoor volgens de ECB voortdurend onder het niveau van de doelstelling.
Bent u bekend dat er in internationale financiële instellingen, zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF), openlijk plannen besproken worden over substantieel negatieve rentepercentages?1
Ik heb kennisgenomen van onderzoek van verschillende internationale financiële instellingen over mogelijk substantieel negatieve beleidsrentes. Ik verwelkom het onderzoek dat wordt gedaan naar de gevolgen van monetair beleid en de optimale uitvoer hiervan. Dit onderzoek draagt bij aan een beter begrip over de gevolgen van monetair beleid. Het onderzoek is geschreven op persoonlijke titel van de auteurs en betreft niet een officieel IMF standpunt. Dat onderzoek gedaan wordt naar substantieel negatieve rentes betekent daarom ook niet dat deze instellingen nu pleiten voor substantieel negatieve rentes.
Is er een ooit een doorrekening of scenariostudie gedaan van wat er gebeurt met het Nederlandse pensioenstelsel indien de rentetermijnstructuur langdurig (tien jaar) rond het huidige niveau zou blijven? Zo nee, wilt u dat op korte termijn laten doen en hierbij zowel rekening houden met het oude als het nieuwe stelsel?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen, door bijvoorbeeld het Centraal Planbureau (CPB), naar of een kapitaalgedekt stelsel bij de langdurige lage of negatieve rentes optimaal is en welke beleidsopties Nederland heeft met het pensioenstelsel en/of dit ECB beleid?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe groot is de schade van het ECB beleid voor de Nederlandse pensioenfondsen en daarmee de Nederlandse gepensioneerden?
Zie het antwoord op vraag 6.
Waar liggen de grenzen van het ECB-mandaat? Wie toetst actief of de ECB zich aan haar mandaat houdt?
De ECB is volgens haar mandaat, wat is vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, verantwoordelijk voor het behoud prijsstabiliteit in de eurozone. Dat mandaat is door de ECB geoperationaliseerd in het nastreven van de doelstelling waarbij prijsstabiliteit gedefinieerd is als een inflatie van dichtbij maar onder de 2% op de middellange termijn. Het is aan de ECB om te bepalen welke instrumenten de ECB inzet om het prijsstabiliteitsmandaat te vervullen. Uiteraard dient de ECB daarbij binnen de perken van het mandaat te blijven. Het hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) heeft onlangs geoordeeld dat dit voor het aankoopprogramma van staatsobligaties het geval is. De ECB hanteert een aantal waarborgen in de uitvoering van het beleid, en specifiek bij het aankoopprogramma, om te zorgen dat het binnen het mandaat blijft en de besluiten proportioneel zijn ten opzichte van de doelen. Voorbeelden hiervan zijn dat de ECB alleen op de secundaire markt opkoopt en de issue(r) limieten die de ECB hanteert. Het HvJ-EU toetst of besluiten van de ECB verenigbaar zijn met EU-recht waaronder het verbod op monetaire financiering en het mandaat van de ECB. Er zijn over verschillende ECB-besluiten zaken geweest bij het HvJ-EU waaronder over OMT (zaak C-62/14 Gauweiler) en PSPP (C-493/17 Weiss e.a.). Hierbij concludeerde het HvJ-EU dat deze besluiten niet in strijd zijn met EU-recht.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Tijdens vakantie gekochte e-step kan duur uitpakken, waarschuwen verzekeraars’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tijdens vakantie gekochte e-step kan duur uitpakken, waarschuwen verzekeraars»?1
Ja.
Is er een verhoogde deelname van elektrische stepjes en skateboards aan het Nederlands wegverkeer in de afgelopen maanden waargenomen?
Deze informatie wordt niet bijgehouden. Exacte uitspraken kunnen hier dan ook niet over worden gedaan.
Onderschrijft u de waarschuwing van het Verbond van Verzekeraars dat deze elektrische voertuigen niet verzekerd kunnen worden en daardoor tot hoge kosten kunnen leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik begrijp de terechte waarschuwing van het Verbond van Verzekeraars. Deze voertuigen mogen immers pas worden gebruikt op de weg nadat ze zijn aangewezen als bijzondere bromfiets dan wel een Europese typegoedkeuring hebben gekregen. Uit het artikel «Tijdens vakantie gekochte e-step kan duur uitpakken, waarschuwen verzekeraars?» blijkt dat verzekeraars er om die reden ook geen verzekering voor aanbieden. Bijgevolg is de bezitter hiervan aansprakelijk voor deze schade, indien het voertuig schade veroorzaakt. Nu hij hiervoor geen verzekering kan afsluiten, kan dit leiden tot hoge kosten.
Bent u bekend met onderzoek, bijvoorbeeld in het buitenland, of deze elektrische voertuigen nu al een reëel en kostenefficiënt alternatief zijn voor ander gemotoriseerd verkeer in stedelijke centra?
Ja, met de opkomst van deze elektrische voertuigen, verschijnen er stilaan ook studies2, die vooralsnog de focus beperken tot het gebruik ervan in een deelconcept. Deze eerste onderzoeken laten zien dat de kosten in termen van luchtkwaliteit van elektrische stepjes hoger zijn dan zou mogen worden verwacht. De logistieke handelingen (laden, groeperen) worden vaak met zware dieselvoertuigen uitgevoerd. Als de stepgebruiker van het Openbaar Vervoer of de fiets komt, is de milieubalans negatief. Door het vaak wilde of zelfs vandalistische gebruik van de step is de levensduur bovendien te kort voor een stepaanbieder om de investeringskosten terug te verdienen, aldus een studie van McKinsey naar het gebruik van dit soort voertuigen als deelconcept.3 Gelet op de aandacht voor dit soort voertuigen, verwacht ik dat nog wel meer onderzoeken zullen volgen die ook breder kijken dan alleen maar naar het gebruik in deelconcept.
Is het correct dat deze voertuigen te zijner tijd worden beoordeeld aan de hand van het door u aangekondigde Toelatingskader bijzondere bromfietsen?
Zoals geantwoord op vraag 3 mogen deze voertuigen pas worden gebruikt op de weg nadat ze zijn aangewezen als bijzondere bromfiets op basis van de eisen in het Toelatingskader bijzondere bromfietsen ofwel nadat ze een Europese typegoedkeuring hebben gekregen.
Wanneer is het door u aangekondigde Toelatingskader voor deze elektrische voertuigen gereed?
Sinds 2 mei 2019 is het gewijzigde Toelatingskader bijzondere bromfietsen, de zogenaamde Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen, van kracht. Zoals uw Kamer is gemeld4 betreft dit een tussentijds kader en wordt ondertussen ook gewerkt aan een definitief kader.
Bent u bereid in overleg te gaan met buurlanden zoals Duitsland op welke wijze en onder welke voorwaarden deze elektrische voertuigen daar toegelaten worden op de openbare weg? Zo ja, worden de resultaten van dit overleg meegenomen in het eerder genoemde Toelatingskader? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer op 7 juni 2019 geïnformeerd over de regels die andere lidstaten hanteren bij de toegang van dit soort voertuigen tot de weg.5 Daaruit blijkt dat er grote verschillen in de toelating en het gebruik bestaan tussen verschillende lidstaten. Dit onderstreept eens te meer de noodzaak om deze regels op Europees niveau te harmoniseren. Totdat dat gebeurt zal elke lidstaat zelf regels moeten maken over de toelating en het gebruik van elektrische stepjes. Daarom is Nederland in Europees verband een actief pleitbezorger voor een geharmoniseerd kader voor dit soort voertuigen.
Het bericht dat er geen deal is tussen Belastingdienst en Uber over een aftrekpost |
|
Eppo Bruins (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er «volgens bronnen met kennis van de details» toch geen deal is tussen de Belastingdienst en Uber over een aftrekpost?1 2 3 4
Ja.
Heeft u of heeft de Belastingdienst over het al dan niet bestaan van een ruling met Uber op enigerlei wijze (direct of indirect) met de pers gecommuniceerd in de afgelopen week?
Op basis van artikel 67 Algemene wet inzake Rijksbelastingen is het niet toegestaan informatie over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige openbaar te maken. Hieronder valt ook het al dan niet bestaan van een ruling die is overeengekomen tussen de Belastingdienst en een individuele belastingplichtige. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de fiscale geheimhoudingsplicht geschonden is.
Kunt u deze eenvoudige vraag binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de overheid wist van financiële misstanden bij Privazorg, maar niets deed |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Overheid wist van financiële misstanden bij thuiszorgorganisatie Privazorg – maar deed niets»?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst al in 2007 op de hoogte was dat de bestuurders van thuiszorgorganisatie Privazorg zorggeld gebruikten om zichzelf extra te belonen?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingegaan op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. Vanuit deze taak wordt toezicht gehouden op de naleving van fiscale regels. Voor de Belastingdienst is van belang dat deze gelden op een juiste wijze in de fiscale heffing worden betrokken en dat verschuldigde belasting wordt betaald.
In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen2) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg3. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties.
Als partner binnen het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) maakt ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016.
Klopt het dat deze informatie niet gedeeld is met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo ja, waarom is dit niet gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Belastingdienst na 2007 geconstateerd dat er nog andere bestuurders van zorgorganisaties zijn, die zorggeld gebruiken om zichzelf extra te belonen? Zo ja, om welke bestuurders en zorgorganisaties gaat dat dan en zijn deze bevindingen gedeeld met de IGZ en haar opvolger de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de Belastingdienst vanaf 2007 op de hoogte is dat, behalve bij Privazorg, ook bestuurders bij andere zorgorganisaties zorggeld gebruiken om zichzelf extra te belonen en dat niet hebben gedeeld met IGZ en IGJ, wat is daarvan dan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betreffende oprichters en bestuurders van Privazorg nog actief in de zorg als bestuurder of toezichthouder? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De voormalig voorzitter van de Raad van Commissarissen is nog actief in de zorg als bestuurder van een zorgorganisatie. De inspectie zal deze organisatie bezoeken en het gesprek aangaan met de bestuurder.
Wat is uw oordeel over de rol van Grant Thornton die als accountant en adviseur van Privazorg constructies verzint, waardoor een bedrag van zes miljoen zorggeld tegen de geest van de wet wordt weggesluisd door aandeelhouders uit te kopen?2
Accountants en accountantsorganisaties hebben een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid wordt weerspiegeld in strenge eisen die voortvloeien uit de wet en uit regels van de beroepsgroep. Het oordeel of in dit geval daadwerkelijk in strijd is gehandeld met de wet of met regels van de beroepsgroep, is niet aan ondergetekende. De directeur van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. De NBA wil dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de rol van Grant Thornton bij de financiële misstanden rondom zorgorganisatie Privazorg.
Is het wettelijk mogelijk dat een accountant eerst een zorgorganisatie adviseert en daarna als bestuurder binnen diezelfde zorgorganisatie actief wordt? Past het binnen de code van de beroepsgroep accountancy? Zo ja, is dit naar uw mening wenselijk?
De regels van de beroepsgroep sluiten voor zorginstellingen niet uit dat een accountant die adviezen heeft uitgebracht daarna in dienst treedt bij de betreffende cliënt. De beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid, zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid zijn echter verankerd in de
regels van de beroepsgroep. Van iedere accountant mag verwacht worden dat hij niet handelt in strijd met deze beginselen, aangezien zij het publieke belang dienen.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Belastingdienst, de IGJ of Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) accountantskantoor Grant Thornton aangesproken op haar rol bij Privazorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvan het resultaat geweest?
De Belastingdienst kan vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele gevallen. De IGJ en de NZa hebben geen officiële bevoegdheden om Grant Thornton direct aan te spreken op haar rol. Desondanks hebben beide partijen inmiddels met Grant Thornton gesproken en hun zorgen over deze casus medegedeeld. De IGJ en de NZa hebben ook contact gezocht met de AFM en de NBA. De AFM houdt toezicht op Grant Thornton op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta). De vraag of de AFM de accountantsorganisatie in kwestie heeft aangesproken op haar rol bij Privazorg is toezichtvertrouwelijke informatie. Vanwege de wettelijke verankerde geheimhoudingsplicht kan de AFM hierover geen informatie verschaffen. In algemene zin betrekt de AFM klachten, tips en signalen in haar toezicht.
Heeft de Belastingdienst, de IGJ of de NZa kennis of Grant Thornton als accountant en adviseur ook bij andere zorgorganisaties constructies heeft opgetuigd die het mogelijk maken om zorggeld weg te sluizen?
Hier hebben de IGJ en NZa geen onderzoek naar gedaan. De Belastingdienst kan vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele gevallen.
In het artikel van 10 augustus 2019 in Trouw staat: «Schuiven met geld over vennootschappen kan een doel dienen: spreiden van de risico’s»; welke risico’s kent een zorgorganisatie dat er besloten vennootschap (bv)-constructies moeten worden opgericht?
Het is in de zorg niet ongebruikelijk dat specifieke zorgactiviteiten, diensten, ICT of het beheer van vastgoed worden ondergebracht in aparte rechtspersonen, zoals BV’s of stichtingen. Daarmee worden de financiële risico’s die samenhangen met deze activiteiten van elkaar gescheiden en wordt voorkomen dat negatieve resultaten van één activiteiten risico vormen voor de continuïteit van de gehele organisatie.
Is er ook een relatie met het spreiden van risico’s en het oprichten van stichtingen bij een zorgorganisatie? Welke risico’s zijn dat?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er ook zorgorganisaties die geen vennootschappen en stichtingen kennen? Zo ja, is dan ook het omgekeerde waar dat deze zorgorganisaties risicovol bezig zijn omdat ze de risico’s onvoldoende kunnen spreiden?
Zorgorganisaties zijn vrij in het kiezen van een rechtsvorm. Naast vennootschappen en stichtingen zijn er in de zorg bijvoorbeeld maatschappen, coöperaties en vennootschappen onder firma actief. De keuze voor een bepaalde rechtsvorm is onder meer afhankelijk van de omvang van de organisatie en de aard van de werkzaamheden. Het is aan een zorgaanbieder zelf om te bepalen of een bepaalde rechtsvorm past bij diens specifieke situatie. Een zorgaanbieder die niet werkt met aparte dochterondernemingen, maar alle activiteiten onderbrengt binnen één rechtspersoon, is niet per definitie risicovol bezig. Er zijn meer vormen van risicobeheersing binnen een zorgaanbieder mogelijk. Het is aan het bestuur om te bepalen welke bedrijfsstructuur het beste aansluit op de maatschappelijke doelstelling van haar organisatie. Ongeacht de rechtsvorm of bedrijfsstructuur blijft een zorgaanbieder gehouden aan geldende wet- en regelgeving.
Blijkt uit het voorbeeld Privazorg juist niet dat het hebben van talloze vennootschappen en stichtingen eerder een risico is voor de continuïteit van de zorgorganisatie dan een wijze waarop risico’s kunnen worden gespreid?
Zoals in voorgaande antwoorden is beschreven, kunnen organisatiestructuren met meerdere vennootschappen of stichtingen het maatschappelijke doel van continuïteit van goede zorgverlening dienen. Hiervoor is echter wel vereist dat er adequaat intern toezicht is en een zorgorganisatie zich op transparante wijze verantwoordt over haar bedrijfsvoering, waaronder ook de organisatiestructuur, de verbonden entiteiten en financiële geldstromen. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om juist deze zaken te bevorderen; het tegengaan van belangenverstrengeling, een betere positionering van het intern toezicht en het vergroten van transparantie. Met deze maatregelen wil ik zowel het interne toezicht, als het externe toezicht door de IGJ en NZa op deze punten versterken. Eind dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de verdere invulling van deze maatregelen.
De Sponsoring van EU-voorzitters door bedrijven |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat Finland het huidig voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie laat sponsoren door BMW?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Elke lidstaat heeft de verantwoordelijkheid en ruimte om het voorzitterschap zelf in te kleden. Dit betreft ook het sponsorschap. Het is een keuze van het desbetreffende voorzitterschap hoe hier mee om te gaan.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat BMW door de Europese Commissie schuldig is bevonden aan kartelvorming waarbij BMW een boete van 1,4 miljard euro boven het hoofd hangt?2
Het kabinet is op de hoogte van het lopende onderzoek dat de Europese Commissie is gestart naar aanleiding van het mogelijk overtreden van Europese mededingingsregels door enkele autoproducenten, waaronder BMW.
Wat vindt u ervan dat BMW via deze sponsoring groot podium krijgt door de huidig voorzitter van de Raad van de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Het Fins voorzitterschap heeft op de site van het voorzitterschap toelichting gegeven op dit sponsorschap, waaruit op te maken valt dat het sponsorschap bedoeld is om de logistiek te faciliteren.
Deelt u de mening dat inmenging door grote bedrijven op Europese besluitvorming ongewenst is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Vindt u het ethisch dat een land sponsoring accepteert tegen een bepaald bedrag, waarmee sponsoren de kansen en ruimte krijgen om hun producten te laten zien?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Bent u bereid uw Finse ambtsgenoot en de voorzitter van de Europese Raad aan te spreken op deze ongewenste sponsor (BMW) die Europese regelgeving aan zijn laars lapt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het de verantwoordelijkheid van elke lidstaat om het eigen voorzitterschap van de Raad zelf in te kleden, waaronder ook het sponsorschap. Het Fins voorzitterschap heeft proactief toelichting gegeven op de aard van dit sponsorschap. Ik zie daarom geen reden om mijn Finse ambtsgenoot hierover aan te spreken. Overigens loopt het onderzoek van de Europese Commissie naar o.a. BMW momenteel nog.
Deelt u de mening dat er een grens zit aan het «drukken van de kosten» voor EU-voorzitterschappen en dat sponsoring van bedrijven die aantoonbaar onethisch handelen en/of zaken promoten die tegen de doelen en de normen en waarden van een land in gaan ongewenst is?
Het kabinet is van mening dat sponsoring in beginsel niet ongewenst is. Het is aan ieder voorzitterschap zelf hiervoor eventuele kaders op te stellen. In voorbereiding voor het Nederlandse EU-voorzitterschap van 2016 zijn er richtlijnen opgesteld, destijds online gepubliceerd, voor mogelijke sponsorschappen. Bedrijven dienden te voldoen aan een aantal drempelvoorwaarden om in aanmerking te komen voor een sponsorschap, zoals het leveren van kwalitatief hoogstaande en milieuvriendelijke producten, in lijn met de principes, waardigheid en doelen van het voorzitterschap. Ondernemingen betrokken bij de productie van tabaksproducten waren bijvoorbeeld bij voorbaat uitgesloten. Onder andere deelname aan of betrokkenheid bij wederrechtelijke activiteiten vormden voor Nederland een reden om bedrijven uit te sluiten van een mogelijk sponsorschap. Ten slotte expliceerden de opgestelde richtlijnen dat sponsoren geen toegang hadden tot de deelnemers aan overleggen of evenementen van het EU-voorzitterschap.
Deelt u de mening dat sponsoring überhaupt ongewenst is, aangezien het onvermijdelijk leidt tot partijdigheid, waar onpartijdigheid veel belangrijker is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de VS Nederland zou willen helpen Syriëgangers terug te halen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS wil Nederlandse Syriëgangers wel ophalen»?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Staten op enigerlei wijze, formeel of informeel, een aanbod hebben gedaan om Nederland te helpen bij het terughalen van Syriëgangers uit Syrië naar Nederland?
Ja.
Wat hield dit aanbod precies in?
De VS zijn van mening dat landen hun foreign terrorist fighters moeten repatriëren uit de detentiekampen in Noordoost Syrië en dragen dat standpunt actief uit. Om landen te bewegen hieraan uitvoering te geven hebben de VS landen met foreign terrorist fighters in detentie in Noordoost Syrië, waaronder Nederland, het staande aanbod gedaan om te assisteren bij de terugkeer van hun uitreizigers naar het land van herkomst.
De VS heeft Nederland bovendien concreet aangeboden bereid te zijn het transport van 10 Nederlandse vrouwelijke uitreizigers en hun kinderen naar Nederland te faciliteren2.
Wanneer is dit aanbod gedaan?
De VS heeft Nederland op 28 juni 2019 hulp aangeboden bij de repatriëring van deze 10 vrouwen en hun kinderen.
Aan wie is dit aanbod gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het kabinet zelf de Amerikanen om hulp gevraagd bij het terughalen van Syriëgangers en/of Nederlandse vrouwen en kinderen in Syrië naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het staande kabinetsbeleid is dat Nederlandse uitreizigers niet actief worden opgehaald uit Syrië. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 21 februari 2019 (Kamerstuk TK 29 754, nr. 492), heeft het kabinet de mogelijkheden verkend op welke wijze uitvoering kan worden gegeven aan de bevelen tot gevangenneming van de Rechtbank in Rotterdam. Daartoe is onder andere gesproken met de VS. Zie verder het antwoord op vraag 8 en 9.
Wat bedoelde u tijdens uw persconferentie van 12 juli jl. met uw uitspraak «Een eventueel aanbod van Amerika in die richting betekent niet dat aan die randvoorwaarden is voldaan»? Aan welke randvoorwaarde(n) zou met een dergelijk verzoek wel zijn voldaan en aan welke niet?
Amerikaanse assistentie bij het repatriëren van Nederlandse uitreizigers zou eventuele risico’s met betrekking tot de volatiele veiligheidssituatie in de regio mogelijk slechts deels wegnemen. Nederland hoeft dan naar alle waarschijnlijkheid geen ambtenaren naar het onveilige Noord-Oost Syrië te sturen om de terugkeer te organiseren en te begeleiden. De risico’s met betrekking tot de veiligheid van betrokkenen worden niet geheel weggenomen, omdat een transport in deze regio uiteraard niet zonder gevaren is. De problematiek ten aanzien van de internationale betrekkingen blijft bestaan. Het aangaan van formele relaties met niet-erkende, separatistische groeperingen en/of entiteiten brengt risico’s met zich mee in de relaties met landen in de regio. Tenslotte laat het Amerikaanse aanbod onverlet dat het terughalen van Nederlandse uitreizigers bijvoorbeeld directe gevolgen kan hebben voor de nationale veiligheid van Nederland en die van andere Schengenlanden.
Wat is uw reactie op het aanbod van de Amerikanen? Bent u bereid dit in overweging te nemen, daar dit aanbod onder andere de voorwaarde van het kabinet zou wegnemen om geen eigen mensen naar onveilig gebied te sturen bij het terughalen van Nederlandse Syriëgangers en/of Nederlandse vrouwen en kinderen?
Nederland heeft het aanbod niet aanvaard.
Om welke redenen zou het verzoek, met het oog op de voorwaarden die zijn gesteld voor het wel of niet terughalen van Nederlanders uit Syrië, afgewezen dan wel geaccepteerd worden?
Het Amerikaanse aanbod komt weliswaar tegemoet aan het bezwaar dat er Nederlandse ambtenaren naar onveilig gebied worden gestuurd, maar de overige in antwoord 7 geschetste risico’s blijven bestaan.
Hebben de Verenigde Staten dit aanbod tevens gedaan aan andere EU-landen waarvan onderdanen zich in Syrië bevinden? Zo ja, op welke wijze is door hen gereageerd?
Zoals reeds gememoreerd in antwoord op vraag twee, hebben de VS aan alle landen met foreign terrorist fighters in detentiekampen in Noordoost Syrië, waaronder enkele EU-landen, het aanbod gedaan om uitreizigers naar de landen van herkomst te repatriëren. Italië is het enige EU-land waarvan bekend is dat het met ondersteuning van de VS een Italiaanse uitreiziger heeft gerepatrieerd.
Op welke wijze zijn vorig jaar de ruim honderd Kosovaren uit Syrië teruggehaald naar Kosovo? Welke rol hebben de Amerikanen bij deze missie precies gespeeld?
Op 20 april jl. zijn na zeven maanden intensief contact tussen VS en de Kosovaarse overheid, 110 Kosovaarse ISIS-strijders en hun families onder begeleiding van Amerikaanse en Kosovaarse autoriteiten in een Amerikaans vliegtuig naar het vliegveld van Pristina overgebracht.
In hoeverre zou met hulp van de Amerikanen eenzelfde soort missie op touw kunnen worden gezet als de recente Franse missie waarbij twee Nederlandse weeskinderen zijn teruggehaald?
Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer d.d. 10 juni jl. (Kamerstuk 2019D24026) vormde het terughalen van de twee Nederlandse weeskinderen een unieke situatie conform de kaders ten aanzien van (achtergebleven) kinderen van overleden uitreizigers, zoals eerder gemeld aan uw Kamer op 21 februari 2019 (Kamerstuk TK 29 754, nr. 492).
Hoe vaak hebben de Amerikanen het kabinet inmiddels formeel dan wel informeel verzocht om de eigen onderdanen uit Koerdische kampen in Syrië terug te halen? Wat was per verzoek de reactie van het kabinet hierop?
De VS zijn van mening dat foreign terrorist fighters in detentie in Noordoost Syrië door de landen van herkomst moeten worden gerepatrieerd. Daartoe roept de VS zowel bilateraal, publiekelijk als in relevante fora, waaronder bijvoorbeeld de Anti-ISIS Coalitie, herhaaldelijk op. Nederland draagt in reactie daarop het staande kabinetsbeleid terzake uit.
Kunt u deze vragen voor 3 september 2019 beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een bericht van het Operationeel Centrum van de politie-eenheid Den Haag |
|
Helma Lodders (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de politie-eenheid Den Haag (@POL_OCDH)?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de politie-eenheid Den Haag via Twitter communiceert dat het verkopen van kadavers uit vrachtwagens een legale actie is?
Naar aanleiding van binnengekomen meldingen over de verkoop van vlees uit (mini-)vrachtwagens in de regio heeft de politie-eenheid Den Haag enkele locaties gecontroleerd. Uit navraag bij de gemeente bleek dat naar aanleiding van het verzoek tot een incidentele standplaats ten behoeve van de verkoop, in dit geval uitgifte van vlees, toestemming was gegeven door de NVWA. Om meer duidelijkheid te verschaffen aan de burger over de uitgifte van het vlees en drukte op het telefoonnetwerk te beperken, heeft de meldkamer besloten een twitterbericht te versturen met een toelichting.
Deelt u de mening dat dergelijke berichten van de politie het gelijkwaardig- en rechtvaardigheidsgevoel van de lezers aantasten aangezien gelijke gevallen niet gelijk worden behandeld? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Of dergelijke berichten van de politie het gelijkwaardigheids- en rechtvaardigheidsgevoel van lezers aantasten kan ik niet beoordelen, maar normaal gesproken is het goed om gelijke gevallen gelijk te behandelen. Er kunnen echter specifieke uitzonderingssituaties voorkomen waar het wenselijk is om andere regels te stellen, waarbij beheersing van mogelijke risico’s leidend is.
Kunt u verklaren waarom verkoop van kadavers normaliter aan meerdere eisen en regels moet voldoen, onder toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) moet staan en waarom dat in dit geval niet wordt nageleefd?
In het bericht werd gesproken over kadavers, maar gedoeld wordt op de uitgifte van karkassen die zijn goedgekeurd voor menselijke consumptie. Zoals de Europese regelgeving voorschrijft houdt de NVWA intensief toezicht op het slachtproces, inclusief het keuren van karkassen. Voor de slacht en het vervoer vanaf het slachthuis geldt de Europese Verordening (EG) 853/2004 op het gebied van slachthygiëne. Deze verordening maakt het ook mogelijk dat de bevoegde autoriteit, in dit geval de NVWA, toestemming verleent voor het vervoer van vlees en aflevering aan burgers via (mini)vrachtwagens. Op grond van die bevoegdheid heeft de NVWA een permanente generieke toestemming verleend voor vervoer van nog niet afgekoelde karkassen tijdens het offerfeest. Dit maakt dat, binnen wat praktisch mogelijk is, kan worden geslacht en gehandeld in lijn met de Europese regels over voedselveiligheid. Het feit dat de karkassen niet zijn gekoeld overeenkomstig de hoofdregel van de verordening, brengt hier geen noemenswaardig risico voor de voedselveiligheid met zich mee omdat het vlees van de karkassen vrij snel wordt bereid en genuttigd en de overige Europese voorschriften inzake de vleeskeuring wel worden toegepast, waaronder de antemortem- en de postmortemkeuring.
Welke controles hebben de NVWA en/of politie uitgevoerd tijdens de verkoop van kadavers? Hoe is de voedselveiligheid gewaarborgd? Kunt u daarvan een uitgebreide analyse doen toekomen?
In het bericht werd gesproken over kadavers, maar gedoeld wordt op de uitgifte van karkassen die zijn goedgekeurd voor menselijke consumptie. De politie heeft navraag gedaan bij de gemeente en de NVWA. Hieruit bleek dat de benodigde toestemming verleend was. De dieren waarvan de karkassen op deze wijze zijn gedistribueerd, zijn geslacht in erkende slachthuizen. Ter borging van voedselveiligheid en dierenwelzijn houden toezichthouders van de NVWA toezicht op het naleven van de hiervoor geldende wettelijke eisen. Op het vervolgproces van uitsnijden en verdere verwerking van vlees wordt, in lijn met de regelgeving, minder intensief toezicht gehouden. Op de verkoop van karkassen en/of vlees aan consumenten wordt steekproefsgewijs toezicht gehouden.
Waarom wordt dit vlees in vrachtwagens aangeboden en niet via de reguliere verkooppunten? Waar komen deze kadavers vandaan? Met andere woorden waar zijn deze kadavers geslacht en welke controle heeft hierop plaatsgevonden?
De afnemers van dit vlees willen dit in het kader van het Offerfeest zo spoedig mogelijk na de slacht afnemen. Verder verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat verkoop van kadavers in alle gevallen aan de gelijke eisen en regels moeten voldoen? Kan een slagerij ook toestemming krijgen voor de verkoop van vlees uit een vrachtwagen? Zo ja, hoe verloopt die procedure? Zo nee, waarom wordt dit onderscheid gemaakt?
Bij de regels voor de productie, het vervoer en de verkoop van vlees voor menselijke consumptie staat de beheersing van de mogelijke volksgezondheidsrisico’s voorop. Er kunnen situaties zijn waarbij regels worden gesteld, specifiek voor deze situatie, om de mogelijke risico’s te beheersen. Uitgifte van vlees direct aan de eindgebruiker via een distributiepunt wordt tot op heden door de NVWA alleen toegestaan voor een aan het Offerfeest deelnemend slachthuis. Ik verwijs uw Kamer verder naar mijn antwoord op vraag 4.
De uitgifte van dode dieren vanuit vrachtwagens tijdens het Offerfeest |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de politie-eenheid Den Haag, waarin wordt gemeld dat het «verkopen van kadavers» uit vrachtwagens tijdens het Offerfeest legaal is?1
Ja.
Is voor deze praktijk een ontheffing op wet- en regelgeving gegeven?
In het bericht werd gesproken over kadavers, maar gedoeld op de uitgifte van karkassen die zijn goedgekeurd voor menselijke consumptie. Zoals de Europese regelgeving voorschrijft houdt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) intensief toezicht op het slachtproces, inclusief het keuren van karkassen.
Voor de slacht en het vervoer vanaf het slachthuis geldt de Europese Verordening (EG) 853/2004 op het gebied van slachthygiëne. Deze verordening maakt het ook mogelijk dat de bevoegde autoriteit, in dit geval de NVWA, toestemming verleent voor het vervoer van vlees en aflevering aan burgers via (mini)vrachtwagens. Op grond van die bevoegdheid heeft de NVWA een permanente generieke toestemming verleend voor vervoer van nog niet afgekoelde karkassen tijdens het offerfeest. Dit maakt dat, binnen wat praktisch mogelijk is, kan worden geslacht en gehandeld in lijn met de Europese regels over voedselveiligheid. Het feit dat de karkassen niet zijn gekoeld overeenkomstig de hoofdregel van de verordening, brengt hier geen noemenswaardig risico voor de voedselveiligheid met zich mee omdat het vlees van de karkassen vrij snel wordt bereid en genuttigd en de overige Europese voorschriften inzake de vleeskeuring wel worden toegepast, waaronder de antemortem- en de postmortemkeuring.
Zo ja, wie komt in aanmerking voor een dergelijke ontheffing?
De toestemming was alleen van toepassing op slachthuizen die slachtten ten behoeve van het Offerfeest op de dagen die waren aangewezen voor het Offerfeest.
Geldt een dergelijke ontheffing voor bepaalde of onbepaalde tijd?
De toestemming gold voor bepaalde tijd.
Is per uitgiftepunt een aparte ontheffing nodig of wordt de gehele sector (tijdelijk) ontheven?
Er was geen aparte toestemming per uitgiftepunt nodig, omdat het een generieke toestemming betrof voor een specifieke aangelegenheid. Er was dus geen sprake van een tijdelijke ontheffing voor de gehele sector.
Aan welke (eventueel aanvullende) eisen moeten de aanbieders van het vlees voldoen om op deze manier een uitgiftepunt te vormen?
De toestemming was alleen van toepassing op de afgifte van vlees dat geproduceerd werd in slachthuizen die slachten ten behoeve van het Offerfeest. Dit vlees werd uitgegeven vanuit een distributiepunt. De voor het vervoer van het vlees verantwoordelijke exploitant diende aan alle geldende wettelijke regels voor het hygiënisch vervoer van vlees te voldoen.
Op welke manier wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gecontroleerd of de dieren in de vrachtwagens conform wettelijke eisen verkocht, vervoerd en geslacht worden?
De dieren zijn geslacht in erkende slachthuizen. De toezichthouders van de NVWA waren hier aanwezig om keuring en toezicht op de wettelijke eisen uit te voeren.
Hoe vaak en wanneer worden deze controles uitgevoerd?
Er zijn in 2018 in totaal 222 steekproefsgewijze inspecties uitgevoerd op vervoersmiddelen die een vlees-of visproduct vervoerden. Er is niet specifiek gecontroleerd op vervoer van vlees ten behoeve van het Offerfeest.
Kunt u uitsluiten dat deze dieren illegaal geslacht werden? Zo nee, waarom niet?2
Ook tijdens de slacht voor het Offerfeest zijn de reguliere wettelijke voorschriften van kracht en de NVWA ziet hierop toe. Er is tijdens het Offerfeest echter vaak sprake van grotere slachtaantallen op een slachterij dan tijdens een reguliere slachtdag. Daarom kiest de NVWA voor een uitgebreider toezichtsregime op de slachthuizen dan tijdens reguliere slacht en zijn de toezichthouders langer en/of vaker op het slachthuis aanwezig. De karkassen vertrekken vanuit een erkend slachthuis dat deelneemt aan het Offerfeest. Een voor menselijke consumptie geschikt karkas wordt voorzien van gezondheidsmerken die het erkenningsnummer van het slachthuis bevat. Op deze wijze is goed te traceren waar het vlees vandaan komt. Tijdens een eventuele vervoerscontrole door de NVWA wordt hier op toegezien.
Op welke manier wordt door de NVWA op de wettelijke eisen rond de uitgifte toegezien?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 2 en 9
Op welke manier wordt op de voedselveiligheidseisen toegezien?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 2 en 9.
Op welke manier is de herkomst van het vlees in de vrachtwagens te herleiden en hoe, waar, wanneer en hoe vaak wordt hierop toegezien?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u toelichten waarom de politie een tweet plaatst waarin wordt gemeld dat het «verkopen van kadavers» vanuit vrachtwagens tijdens het Offerfeest legaal is?
Naar aanleiding van binnengekomen meldingen over de verkoop van vlees uit (mini)vrachtwagens in de regio heeft de politie-eenheid Den Haag enkele locaties gecontroleerd. Uit navraag bij de gemeente en de NVWA bleek dat de benodigde toestemming afgegeven was. Het betrof hier afvoer en distributie van vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren ten behoeve van het Offerfeest, waarbij het vlees meteen tijdens het Offerfeest aan de eindconsument wordt verstrekt. De toestemming om nog niet volledig teruggekoeld vlees te vervoeren en af te leveren aan burgers via (mini)vrachtwagens, werd door de NVWA afgegeven op basis van de Europese Verordening (Vo (EG) nr. 853/2004) op het gebied van slachthygiëne.
Vindt u het de taak van de politie mensen te waarschuwen «niet te schrikken» van het lichaam van een dood dier? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Om meer duidelijkheid te verschaffen aan de burger over de uitgifte van het vlees en om drukte op het telefoonnetwerk te beperken heeft de meldkamer besloten een twitterbericht te versturen met een toelichting. Het is aan de politie-eenheid om te bepalen in welke situaties dergelijke communicatie wenselijk en gepast is.
Waarom is ervoor gekozen mensen ervoor te waarschuwen «niet te schrikken» en te danken voor hun «begrip»?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 14.
Hoe is het besluit tot dergelijke communicatie tot stand gekomen?
Het is aan de politie zorg te dragen voor het gebruik van sociale media binnen de wettelijke kaders en afspraken. De politie-eenheid weegt af in welke lokale situaties inzet van sociale media gewenst en gepast is.
Bent u of is de NVWA bij dit besluit betrokken geweest? Kunt u dat toelichten?
Ikzelf of de NVWA zijn niet betrokken bij dit besluit. Voor de totstandkoming van dit besluit verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 16.
Vindt u dat dit in het vervolg op dezelfde manier kan gebeuren? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de politie zorg te dragen voor het gebruik van sociale media binnen de wettelijke kaders en afspraken. De politie-eenheid weegt af in welke lokale situaties inzet van sociale media gewenst en gepast is.
Klopt het dat de politie haar uitspraak dat het om de verkoop van kadavers zou gaan, in plaats van om uitgifte van karkassen, inmiddels heeft gerectificeerd? Zo nee, waarom niet?
In de tweet wordt gerefereerd aan «de legale verkoop van kadavers», bedoeld werd de legale uitgifte van karkassen. De tweet is voor zover ik op dit moment kan nagaan niet gerectificeerd. Wel heeft de politie laten weten dat de woordkeuze ongelukkig was.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder naar eerdere antwoorden te verwijzen?
Zoals uw Kamer kunt zien in de beantwoording, heb ik ervoor gekozen sommige vragen samen te beantwoorden.
Het opschorten van de hulp aan UNRWA |
|
Wybren van Haga (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Vindt u, net als de opstellers van de rapportage van de ethische commissie van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA), dat de top van de UNRWA vervangen moet worden indien de beschuldigen blijken te kloppen?1
Eind juli heb ik besloten de algemene vrijwillige bijdrage van Nederland voor 2019 voor UNRWA (13 miljoen euro) voorlopig aan te houden, na een interne rapportage waarin ontoelaatbaar gedrag van meerdere topfunctionarissen van de organisatie werd geconstateerd.
Nederland heeft direct bij UNRWA en de Verenigde Naties benadrukt dat alle klachten over het management van UNRWA zorgvuldig en onafhankelijk moeten worden onderzocht. De bevindingen worden momenteel door een onafhankelijke inspectie van de VN gevalideerd. Het is aan de VN om opheldering te geven en toereikend op te treden.
Bent u ook van mening dat de beweringen van het rapport, namelijk dat leden van de inner circle «have engaged in misconduct, nepotism, retaliation ... and other abuses of authority, and that the management is highly dysfunctional, with a significant breakdown of the regular accountability structure» niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de gehele UNRWA-top?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dit niet een voorwaarde voor de herstart van de financiering van UNRWA?
Zorgvuldig management en een veilige werkomgeving zijn altijd randvoorwaarden voor Nederlandse financiering. De VN moet deze randvoorwaarden borgen voor UNRWA. De hulpverlening die UNRWA biedt is voor het kabinet van essentieel belang voor de Palestijnse vluchtelingen en de stabiliteit in de regio. Niettemin kan pas worden overgegaan tot betaling als aan de reguliere randvoorwaarden wordt voldaan.
Zou het niet beter zijn de conclusies van het onderzoek af te wachten vóórdat verdere betalingen van Nederlands belastinggeld aan UNRWA kunnen plaatsvinden? Is het in het licht van deze nieuwe situatie niet beter om de conclusies van het onderzoek eerst met de Kamer te bespreken alvorens de betalingen te hervatten?
Ik wacht nu het oordeel van de onafhankelijke inspectie van de VN af. Nederland gaat niet over tot betaling van financiële bijdragen (van zowel de algemene vrijwillige bijdrage als de reguliere eindejaar bijdrage) totdat de VN toereikend heeft opgetreden. Ik kan niet op de bevindingen van de inspectie vooruitlopen. Zoals gebruikelijk neemt het kabinet een eigenstandige beslissing over betalingen als die aan UNRWA.
Waarom beweert u dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden terwijl het vervolgonderzoek nog loopt?3
Ik heb niet gemeld dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet echter voornemens de jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Daarbij moet uiteraard sprake zijn van de randvoorwaarden die in alle gevallen gelden voor Nederlandse financiering van organisaties.
Waarom schrijft u in de beantwoording van de Kamervragen dat er geen sprake is van financiële malversaties, terwijl het rapport juist stelt dat er in de UNRWA-top sprake is van «bypassing established procurement and financial processes and decision making», en dat de commissaris-generaal «structurally away from his duty station of Jerusalem on duty travel ... claiming DSA (Daily Subsistence Allowance) for 28–29 days per month»? Duidt dit niet juist op malversaties welke effect kunnen hebben op het uitvoeren van de kerntaken van UNRWA?4
Bij de technische briefing die de onafhankelijke inspectie van de VN begin augustus in New York heeft gegeven werd te kennen gegeven dat er geen malversaties of onregelmatigheden bij de uitvoering van de kerntaken van UNRWA bekend zijn. De rapportage van de ethische commissie betreft misstanden bij de leiding.
Als het rapport stelt, zoals Al Jazeera beweert, dat er sprake was van machtsmisbruik van de positie van de heer Krahenbuhl, omdat hij eind 2014 «expressed a particular interest» in de medewerker Mohammedi en dat «their relationship went «beyond the professional»»; deelt u dan de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat de heer Krahenbuhl niet meer in functie kan blijven, ook gezien uw eerdere uitspraken dat u zero tolerance-beleid zou toepassen op hen die (seksueel) misbruik maken van hun positie?
Zoals bij u bekend heeft Nederland onder dit kabinet een voortrekkersrol ingenomen bij de bestrijding van seksuele intimidatie en machtsmisbruik bij multilaterale instellingen en NGO’s. Nederland hanteert daarbij een zero tolerance for inactionbeleid in geval van verdenking van niet-integer gedrag. Het kabinet kan echter in het specifieke geval van UNRWA op dit moment niet vooruit lopen op de bevindingen van het VN rapport en de daarin gestelde conclusies en te nemen maatregelen.
De extra wachttijd voor VGZ-verzekerden bij Zuyderland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra wachttijd voor VGZ-verzekerden bij Zuyderland»?1
Ja.
Wat betekent dit voor de patiënten van het Zuyderland ziekenhuis die verzekerd zijn bij VGZ?
VGZ heeft in gezamenlijkheid met Zuyderland voor 2019 afspraken gemaakt over het maximaal door Zuyderland aan zorg voor VGZ-verzekerden te besteden bedrag. Dit afgesproken bedrag wordt in 2019 naar verwachting overschreden. VGZ heeft om die reden samen met Zuyderland afgesproken om een extra wachttijd van 8 weken in te stellen voor een beperkt aantal planbare zorgvragen.
Als iemand al patiënt is bij het Zuyderland ziekenhuis, dan heeft dit geen gevolgen. Het heeft alleen gevolgen voor nieuwe VGZ-patiënten die vanaf 9 augustus worden doorverwezen naar het Zuyderland voor een beperkt aantal planbare behandelingen. Deze zorgvragen zijn: staar, heup- of een knievervanging, liesbreuk en enkele planbare KNO-aandoeningen. Patiënten krijgen te maken met een extra wachttijd. Het is aan de patiënt om deze extra wachttijd te accepteren of met VGZ op zoek te gaan naar een andere zorgaanbieder. Hiertoe wordt de patiënt in het eerste telefonische contact met Zuyderland gewezen op de mogelijkheden van zorgbemiddeling door de afdeling Zorgadvies en bemiddeling van VGZ. De zorgadviseurs van VGZ bekijken samen met de patiënt naar de persoonlijke situatie, geven persoonlijk advies en begeleiden waar nodig. Er zijn in de buurt van het Zuyderland een beperkt aantal ziekenhuizen beschikbaar. Maar VGZ geeft aan dat er in de regio ruim voldoende kwalitatieve, hoogwaardige zorg beschikbaar is, waar patiënten naar doorverwezen kunnen worden. Volgens het oordeel van de NZa is er inderdaad voldoende alternatief zorgaanbod. Bij eventuele knelpunten die in de komende periode zouden ontstaan in de zorgplicht, zal de NZa bezien of nadere actie nodig is.
Vindt u het ook onwenselijk dat voor patiënten die verzekerd zijn bij VGZ een extra wachttijd wordt gehanteerd voor een aantal planbare operaties? Kunt u een toelichting geven?
Ik vind het vervelend als mensen langer moeten wachten. Dit is het gevolg van afspraken tussen het ziekenhuis en de zorgverzekeraar.
VGZ-verzekerden kunnen zich voor zorgbemiddeling melden bij de afdeling Zorgadvies van VGZ. Een zorgadviseur informeert de verzekerde vervolgens over de wachttijd bij andere zorgaanbieders in de regio en kan doorverwijzen naar andere hulpverleners in de regio als de patiënt niet kan of wil wachten. De zorgadviseur houdt hierbij zoveel mogelijk rekening met de persoonlijke omstandigheden en voorkeuren van de verzekerden. Eventuele extra kosten, zoals reis- en parkeerkosten worden door VGZ vergoed.
Vindt u het ook oneerlijk dat deze wachttijd alleen geldt voor patiënten die verzekerd zijn bij VGZ? Kunt u een toelichting geven?
Nee, dat vind ik niet oneerlijk. Dat is inherent aan de mogelijkheid die er is om te kiezen tussen een natura- en een restitutiepolis. Mensen kunnen kiezen voor een restitutiepolis, voor een naturapolis waarbij budgetplafonds zijn afgesproken, maar ook voor een naturapolis waar dergelijke afspraken tussen ziekenhuis en verzekeraar niet worden gemaakt. Ik verwijs u voor een volledige toelichting op de rechten en voorwaarden van de verschillende typen verzekeringen naar mijn brief dd 20 december 2018 aan uw Kamer (Kamerstuk 29 689, nr. 956).
Het is voor mij juist een groot goed dat mensen vrijheid in de keuze van een zorgverzekeraar en type zorgverzekering hebben. Het is hierbij wel van groot belang dat het voor verzekerden helder is wat de voorwaarden zijn die gelden. VGZ geeft aan dat verzekerden in december 2018 geïnformeerd zijn over de afspraak met Zuyderland (en andere ziekenhuizen) en de mogelijke consequenties voor verzekerden. Deze informatie is direct na het sluiten van het contract in december 2018 in de Zorgzoeker opgenomen.
Wat kunt u voor de gedupeerde patiënten die verzekerd zijn bij VGZ betekenen?
Ik zou de term «gedupeerd» niet gebruiken. Waar het mij om gaat is dat mensen die een dergelijke polis hebben afgesloten, waarbij onderliggend budgetplafonds zijn afgesproken, op een heldere wijze worden gewezen op de mogelijkheden. Daar let ik, via de NZa, ook op. Ook kijkt de NZa hoe dit nog verder kan worden verbeterd. De NZa is op dit moment bezig om de «regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» aan te passen om deze meer aan te laten sluiten bij de informatiebehoefte van verzekerden, hierbij is ook een wijziging voorzien in de informatieverstrekking rondom volumeafspraken en omzetplafonds.
Bent u bereid om met het Zuyderland ziekenhuis in gesprek te gaan om op zoek te gaan naar een andere oplossing waarbij patiënten niet gedupeerd worden? Zo ja, op welke termijn verwacht u met het ziekenhuis in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de oplossingen die nu geboden worden, passen bij de afspraken die gemaakt zijn tussen verzekeraar, ziekenhuis en verzekerde. Zuyderland en VGZ hebben laten weten dat het zorgaanbod in de regio en de doorgeleiding van VGZ-verzekerden goed geborgd is. VGZ en Zuyderland werken op deze manier samen
om ook in de toekomst de zorg toegankelijk en betaalbaar te houden en de gemaakte afspraken uit het bestuurlijk akkoord medisch-specialistische zorg 2019–2022 na te komen en dit is ook de rol die ik van hen verwacht.
Vorige week werd bekend dat ook in het Ikazia ziekenhuis in Rotterdam een patiëntenstop voor VGZ-verzekerden is afgekondigd; maakt u zich zorgen om patiënten die bij VGZ verzekerd zijn? Krijgen zij nog de zorg die zij kunnen verwachten?
Ik maak mij geen zorgen over patiënten die bij VGZ verzekerd zijn. VGZ heeft, net zoals andere zorgverzekeraars, hun zorgplicht. Daar zie ik, met behulp van de NZa, op toe.
Gaat u hierover met VGZ in gesprek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om ervoor te zorgen dat alle patiënten van het Zuyderland ziekenhuis en het Ikazia ziekenhuis, dus ook patiënten die verzekerd zijn bij VGZ, zeker kunnen zijn van goede en snelle zorg? Kunt u een toelichting geven?
Ik neem geen specifieke maatregelen voor die twee ziekenhuizen. Met de aanpak zoals beschreven in de beantwoording op voorgaande vragen is goede en toegankelijke zorg geborgd.
Het bericht dat de oud-bestuurders van PrivaZorg ruim 14 miljoen zorggeld uit de zorginstelling hebben gesluisd |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het onderzoek van Follow the Money en Trouw waaruit blijkt dat oud-bestuurders van PrivaZorg ruim 14 miljoen euro zorggeld uit de zorginstelling hebben gehaald?1
Bij Privazorg is een complexe structuur aan bv’s en stichtingen gecreëerd. Interne en externe toezichthouders hadden geen zicht meer op de geldstromen binnen de organisatie. Door het gebrek aan intern toezicht, mogelijke belangenverstrengeling en een intransparante organisatie is het maar zeer de vraag of zakelijke belangen van individuen te verenigen zijn met het belang van de zorgorganisatie als geheel en met de maatschappelijk belangen van de zorg. Het is dan ook goed dat de IGJ en de rechter dit jaar vooralsnog hebben voorkomen dat er nog eens 12 miljoen euro aan een dochtermaatschappij is onttrokken. De IGJ heeft dit voorjaar een uitgebreid rapport uitgebracht over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–20192. De IGJ concludeert daarin dat het niet heeft kunnen vaststellen of met de herstructurering in 2013 middelen oneigenlijk aan de zorg zijn onttrokken. Privazorg levert namelijk ook kraamzorg en thuiszorg, waarop geen winstuitkeringsverbod rust. Daarmee is echter niet gezegd dat dit soort gedrag wenselijk is. Excessen zoals in deze casus leiden niet tot een doelmatige besteding van zorggeld en zijn daarmee onwenselijk. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering te versterken en om voorwaarden te stellen aan dividenduitkering in de extramurale zorg. Voor het einde van het jaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de verdere invulling van deze wetgeving.
Kloppen de beweringen van de onderzoekers naar uw mening? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De onderzoekers hebben een zeer grondige analyse gemaakt van hetgeen zich binnen Privazorg door de jaren heen heeft afgespeeld. Over de wenselijkheid van het gedrag binnen Privazorg heb ik mij in het antwoord op vraag 1 uitgelaten. Over de stelling dat de overheid wist van de financiële misstanden en niets deed, merk ik het volgende op.
De IGJ ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en heeft een uitgebreid rapport gepubliceerd over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–2019. In 2013 heeft de IGJ onderzoek gedaan naar aanleiding van signalen met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015, vanwege zorgen over de kwaliteit van zorg, verscherpt toezicht is ingesteld bij drie steunpunten van Privazorg. In 2015 ontving de IGJ ook signalen over de wijze waarop Privazorg is georganiseerd. Destijds had de IGJ in haar toezicht nog minder aandacht voor governance en bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
In 2018–2019 heeft de IGJ samen met de NZa naar aanleiding van een melding onderzoek gedaan naar Privazorg. In dit onderzoek stond de naleving van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (wkkgz), de Governancecode Zorg en de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) centraal en lag de focus op de governance en bedrijfsvoering. De IGJ heeft het eerder ingestelde verscherpt toezicht, dat was ingesteld vanwege bestuurlijke onrust bij Privazorg, aangevuld met de bevindingen uit dit onderzoek.
De IGJ en de NZa hebben eerder aangegeven dat ze nog onvoldoende bevoegdheden hebben om onderzoek te doen naar integere en professionele bedrijfsvoering, belangenverstrengeling, wegsluizen van zorggelden en het optuigen van complexe ondoelmatige bedrijfsstructuren.3 In mijn brief van 9 juli 20194 aan Uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn werkzaamheden met betrekking tot het opstellen van wettelijke normen op het gebied van de transparante, integere en professionele bedrijfsvoering. Daarnaast spannen de toezichthouders zich maximaal in om problematiek op het gebied van de integere en professionele bedrijfsvoering bespreekbaar te maken, en ongewenste situaties te onderzoeken en adresseren. Daartoe hebben zij in 2018 een gezamenlijk programma Toezicht op integere bedrijfsvoering opgericht en werken zij intensief samen in verschillende dossiers.
Als u dit niet zeker weet, bent u dan bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dit tot op de bodem te laten uitzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het geld dat ten onrechte uit de zorg is weggesluisd worden teruggehaald?
De IGJ en de NZa hebben, binnen de huidige wettelijke kaders, geen onrechtmatigheden of fraude kunnen vaststellen. Ook het CIBG, dat toezicht houdt op de Wet Normering Topinkomens (WNT), heeft na onderzoek niet kunnen vaststellen dat bezoldigingen binnen de Wtzi-toegelaten instellingen in strijd waren met de WNT. Het terugvorderen van geld is dan ook niet aan de orde.
Vindt u dat de IGJ zich actiever had moeten opstellen omtrent PrivaZorg, die met haar bijzondere structuur van besloten vennootschappen (bv’s) en personeel dat grotendeels als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) werkzaam was, en gezien de IGJ al vanaf 2013 signalen ontving dat de zorg kwalitatief niet op orde was en er sprake was van een niet goed inzichtelijke organisatiestructuur, dubbelfuncties, (de schijn van) belangenverstrengeling van privébelangen en zakelijke belangen en het niet voldoen aan de eisen van de governancecode? Hadden niet alle alarmbellen af moeten gaan?2
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat vindt u van het volgende oordeel van de cliëntenraad: «De cliëntenraad stelt zich op het standpunt dat «de structuur van de bestuurslagen niet inzichtelijk is, de bestuurders van de zorgvennootschappen te gemakkelijk kunnen worden overruled door bestuurders van de zich daarboven bevindende stichting Gustos Laetus die niet primair de belangen van de zorgvennootschappen en de door de zorgvennootschappen geboden zorg tot doel hebben althans lijken te hebben, de scope van de CR over een aantal zorgvennootschappen veel te beperkt is en verder geen helder beeld bestaat over de geldstromen van zorgvennootschappen, andere vennootschappen en de zich daarboven bevindende stichting Gustos Laetus. Dit geldt temeer, nu het sinds eind 2017 statutair mogelijk is dividenduitkeringen te doen vanuit zorgvennootschappen naar genoemde stichting»?
De conclusies van de IGJ onderschrijven het oordeel van de cliëntenraad. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat gaat de IGJ nu doen met hetgeen nu bekend is geworden?
De IGJ heeft in april 2019 Privazorg onder verscherpt toezicht geplaatst. Privazorg heeft opdracht gekregen om de statuten in lijn te brengen met de Governancecode Zorg. Dit betekent dat inspraak en tegenspraak moet worden georganiseerd. Dit heeft onder andere betrekking op inspraak vanuit de cliëntenraad.
Wordt het onderzoek naar de financiële handel en wandel van PrivaZorg nog uitgebreid nu de IGJ zelf constateert dat zij niet heeft niet kunnen vaststellen of met de herstructurering in 2013 al dan niet middelen oneigenlijk aan de zorg zijn onttrokken en volgens de governancecode 2010 is gehandeld, waarbij de IGJ aangeeft dat de besluitvormingsprocedure rondom de herstructurering 2013 niet door de inspectie nader onderzocht is?
Ingevolge artikel 1.2 en 3.1 van het uitvoeringsbesluit WTZi is een winstoogmerk voor thuiszorginstellingen toegestaan. Uitkering van dividend is toegestaan. Een dividenduitkering mag de continuïteit en kwaliteit van zorg niet in gevaar brengen.
De IGJ heeft een extern bureau laten kijken naar de bedrijfsvoering van Privazorg. De IGJ heeft naar aanleiding hiervan het advies gekregen dat nader onderzoek naar alle waarschijnlijkheid geen bewijzen op gaat leveren voor strafbare feiten.
Gaat er na 1 september 2019 nog een dividenduitkering plaatsvinden aangezien de voorzieningenrechter slechts een verbod op dividenduitkering heeft uitgesproken tot 1 september 2019?
De Ondernemingskamer heeft een verbod op dividenduitkering opgelegd tot 1 september 2019. Op voordracht van de Ondernemingskamer zijn drie nieuwe bestuurders aangesteld. De IGJ heeft in het verscherpt toezicht geëist dat de statuten en reglementen moeten voldoen aan de Governancecode Zorg. Onderdeel hiervan is dat voorafgaand aan dividenduitkering zorgvuldige besluitvorming dient plaats te vinden. De leden van het voormalige bestuur zijn niet meer betrokken bij Privazorg.
Wordt het Openbaar Ministerie nog ingeschakeld om te kijken of er niet frauduleus is gehandeld?
De IGJ heeft het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) geïnformeerd over haar bevindingen. De opsporingsdiensten iSZW en FIOD zijn partij bij het IKZ en kunnen onder gezag van het OM bezien of aanknopingspunten aanwezig zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Belastingdienst die al in 2007 constateerde dat zorggeld als achterstallig loon, management fees en pensioenbetalingen naar de eigenaren/bestuurders stroomde, maar daarop geen verdere actie heeft ondernomen en dit ook niet heeft gemeld bij de toenmalig Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingegaan op individuele gevallen.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. Vanuit deze taak wordt toezicht gehouden op de naleving van fiscale regels. Voor de Belastingdienst is van belang dat deze gelden op een juiste wijze in de fiscale heffing worden betrokken en dat verschuldigde belasting wordt betaald.
In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen6) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg7. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties.
Als partner binnen het IKZ wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De IGJ maakt ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016. Het uitwisselen van gegevens via het IKZ stuit nu nog op enkele knelpunten. Er zijn niet altijd wettelijke grondslagen aanwezig om onderling gegevens te mogen verstrekken, waardoor (informatie-)achterstand op frauderende partijen in stand blijft. Met het wetsvoorstel Wbsrz (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) wordt gegevensuitwisseling via het IKZ verder verbeterd door het IKZ een eigen wettelijke taak en grondslag te geven. Het streven is dit wetvoorstel begin 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Had de Belastingdienst zich niet actiever moeten opstellen bij deze constateringen waar toch tenminste het vermoeden uit ontstaat dat zorggelden onterecht worden aangewend voor privégunsten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat doet de Belastingdienst nu met dergelijke signalen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van het gegeven dat een gerenommeerd consultancybureau meewerkt aan dergelijke constructies?
Accountants en accountantsorganisaties hebben een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid wordt weerspiegeld in strenge eisen die voortvloeien uit de wet en uit regels van de beroepsgroep. Het oordeel of in dit geval daadwerkelijk in strijd is gehandeld met de wet of met regels van de beroepsgroep, is niet aan ondergetekende. De directeur van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. De NBA wil dat er nader onderzoek wordt gedaan naar de rol van de betreffende accountant bij de financiële misstanden rondom zorgorganisatie Privazorg.
Bij hoeveel andere zorginstellingen denken consultants mee over een bedrijfsstructuur waarmee zoveel mogelijk geld uit de zorg kan worden getrokken?
Het is mijns inziens niet mogelijk, ook niet met nader onderzoek, met zekerheid te zeggen bij hoeveel andere zorginstellingen consultants meedenken over een bedrijfsstructuur waarmee zoveel mogelijk geld uit de zorg kan worden getrokken. Zelfs wanneer dit niet veel voorkomt, acht ik het van belang dat dit onwenselijke gedrag aan banden wordt gelegd. Daarom werk ik aan maatregelen om integere en professionele bedrijfsvoering te bevorderen, om de WNT uit te breiden en om randvoorwaarden aan dividenduitkering in de extramurale zorg te stellen.
Als u daar geen zicht op heeft, wilt u dan daar onderzoek naar doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Het lager vaststellen van de maximumprijzen voor ggz-zorg door de Nederlandse Zorgautoriteit |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de lagere maximumtarieven die voor 2020 zijn vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), zijnde 0,7% voor specialistische ggz, 3,4% voor verblijf en 1% voor basis-ggz-zorg?1
Ik ben van mening dat de vastgestelde maximumtarieven voor 2020 zijn gebaseerd op een zorgvuldig uitgevoerd kostenonderzoek. Als zelfstandig bestuursorgaan is de NZa wettelijk belast met het vaststellen van tarieven en prestaties op het terrein van de Nederlandse gezondheidszorg. Wanneer deze zorg onder tariefregulering op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg valt, moet de NZa tarieven vaststellen die redelijkerwijs kostendekkend zijn en waarmee zorgaanbieders in staat zijn om goede zorg te verlenen. Voor de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (ggz) en voor de generalistische basis-ggz stelt de NZa maximumtarieven vast. De NZa heeft de maximumtarieven voor 2020 vastgesteld naar aanleiding van een zeer uitgebreid kostenonderzoek. Bij dit kostenonderzoek heeft de NZa uitvoerig zorgaanbieders en zorgverzekeraars geconsulteerd.
Gaat dit ertoe leiden dat zorgverzekeraars gemiddeld lagere tarieven zullen afspreken dan de huidige geldende tarieven? Zo ja, om hoeveel geld zou het dan landelijk gaan voor de afzonderlijke drie sectoren als wel voor de gehele sector?
Een verlaging van de maximumtarieven leidt niet automatisch tot een verlaging van de vergoeding die zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspreken. Navraag bij de NZa leert dat de nieuwe maximumtarieven gemiddeld boven het vergoedingsniveau uit de praktijk liggen.
De NZa laat weten dat het bij 100% van de zorgaanbieders in de gespecialiseerde ggz en bij 99% van de zorgaanbieders in de generalistische basis-ggz binnen de ruimte van de nieuwe maximumtarieven mogelijk is om – bij een gelijk zorgvolume en gelijke casemix – dezelfde of een hogere omzet te behalen als in 2018.
Daarnaast blijft in de ggz de mogelijkheid bestaan om – als daarover een afspraak met de zorgverzekeraar bestaat – tot 10% hogere tarieven in rekening te brengen dan het maximumtarief. Het maximumtarief plus deze bandbreedte van 10% wordt het «max-maxtarief» genoemd.
Bent u niet bang dat door de lagere tarieven de kwaliteit en continuïteit van de ggz-zorg onder druk komt te staan en meer ggz-instellingen in de financiële problemen zullen komen in ogenschouw nemende het onderzoeksrapport van KPMG waarin geconstateerd wordt dat met name grotere ggz-instellingen die integrale ggz-zorg leveren de uitgaven sneller zien stijgen dan de inkomsten?2
Gelet op mijn antwoord op de vorige twee vragen ben ik daar niet bang voor.
Bent u het eens met de mening van de heer Stephan Valk, bestuursvoorzitter van de Parnassia Groep en bestuurslid van GGZ Nederland, die stelt dat de NZa wel goed onderzoek heeft gedaan maar uitgaat van de feitelijke uitgaven en niet van gewenste bezettingsnormen? Moet bij de berekeningen niet de gewenste bezettingsnorm het uitgangspunt zijn net zoals bij de verpleeghuizen is gedaan?3
Ik ben het met de heer Valk eens dat de NZa goed onderzoek heeft gedaan (zie mijn antwoord op vraag 1).
De NZa heeft in het kostprijsonderzoek onderzocht wat de feitelijke kosten zijn van het personeel dat instellingen inzetten bij de verschillende categorieën verblijfsdagen die zij kunnen declareren. De vergelijking met de verpleeghuiszorg gaat niet op. Er is in de ggz geen kwaliteitsnorm die bij verblijf in een ggz-instelling aangeeft hoeveel personeel bij een bepaalde zorgvraag moet worden ingezet. Aan de stappen die de NZa zet in de verpleeghuiszorg ligt een kwaliteitskader ten grondslag. Voor de ggz zijn de afgelopen jaren – in lijn met bestuurlijke afspraken hierover – wel diverse kwaliteitsstandaarden ontwikkeld en gedeponeerd in het Register van het Zorginstituut. Deze bevatten echter geen kwantitatieve norm voor de inzet van personeel bij een bepaalde zorgvraag bij verblijf in een ggz-instelling.
Welke categorie verblijfsdag (en dus ook welk tarief) ggz-instellingen kunnen declareren, wordt volgens de NZa-regels overigens voor een belangrijk deel bepaald door de feitelijke personeelsinzet die nodig is. Als vanwege de zorgvraag van de cliënt een hogere personeelsinzet nodig is die in een hogere bandbreedte valt (in termen van fte), kan in principe een hoger tarief gedeclareerd worden. Daarnaast biedt het eerder genoemde max-maxtarief de ruimte om op lokaal niveau afspraken te maken over een hogere vergoeding voor een hogere inzet van personeel.
De tarief- en prestatieregulering van de NZa blokkeert dus niet dat er een passende vergoeding voor de inzet van ggz-personeel wordt afgesproken.
Leiden de nieuwe tarieven niet tot een minimale bezettingsnorm hetgeen ongewenst is voor zowel de kwaliteit als de veiligheid van patiënt en personeel in de wetenschap dat er in 2017 een onderschrijding op het ggz-budget was van € 300 miljoen?4
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de heer Valk een punt als hij stelt dat sinds 2017 er weer het nodige is veranderd waarbij het opvallend is dat de kosten voor beveiliging van de klinieken juist fors zijn gestegen, mogelijk doordat de gemiddelde zorgzwaarte voor ggz-patiënten is toegenomen door de versnelde afbouw van de intramurale capaciteit met 30%?
Het klopt dat de gemiddelde zorgzwaarte van ggz-cliënten die in een instelling verblijven door de jaren heen is toegenomen als gevolg van de ambulantisering. De Landelijke Monitor Ambulantisering en Hervorming Langdurige GGZ 2018 van het Trimbos-instituut (Kamerstuk 25 424, nr. 433) laat zien dat tussen 2013 en 2017 het aandeel van plaatsen met een intensievere verzorgingsgraad in het totaal aantal plaatsen elk jaar toenam (van 48 procent naar 63 procent over de hele periode). Het is mogelijk dat die toename zich tussen 2017 en nu heeft voortgezet. Eind 2019 zal ik de Monitor Ambulantisering ontvangen die de gegevens over 2018 laat zien.
Als voor verblijfscliënten gemiddeld een zwaardere verzorging en/of beveiliging nodig is, kunnen instellingen voor die cliënten een gemiddeld zwaarder zorgproduct met een hoger tarief declareren. Met de nieuwe maximumtarieven blijft dat mogelijk.
De NZa heeft ook de kosten van personeel dat niet in loondienst is (PNIL) meegenomen in de kostprijzen waarop de tarieven zijn gebaseerd. Zorgaanbieders hebben aangeleverd hoeveel uren per week elke betreffende persoon werkte voor de zorgaanbieder en wat de kosten hiervan waren. Voor externe inhuur zijn dit de gefactureerde kosten voor de werkzaamheden uitgevoerd in 2017.
Naast dat deze kosten zijn meegenomen in de opbouw van de tarieven, blijkt uit onderzoek dat Sira Consulting in samenwerking met Capgemini Invent in opdracht van de NZa heeft uitgevoerd, dat de gemiddelde kostprijzen van aanbieders met meer dan 10% PNIL nagenoeg gelijk zijn aan de kostprijzen van aanbieders met minder dan 10% PNIL (zie: «Kostprijsonderzoek geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg 2020», https://puc.overheid.nl/nza/doc/PUC_285678_22/1/). Hoewel de kosten van PNIL volgens Sira Consulting regelmatig als hoog worden ervaren, zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de kostprijzen. Een verklaring die Sira Consulting hiervoor noemt is dat de ggz-aanbieder voor PNIL geen rekening hoeft te houden met zaken als vakanties, opleidingen en ziekte. Een andere verklaring is gelegen in de verschillende manieren waarop organisaties omgaan met de inhuur van PNIL. Zeker wanneer door uitval van vast personeel op korte termijn vervanging moet worden geregeld, zijn de kosten van PNIL duidelijk hoger dan de kosten van het personeel dat in loondienst is. Er zijn echter ook organisaties die werken met een vaste groep van zelfstandigen waarmee prijsafspraken worden gemaakt. De kosten van deze wijze van inhuur zijn volgens Sira Consulting niet hoger dan van het personeel in loondienst.
Is het niet reëel deze kosten te verdisconteren in de tarieven alsmede ook de extra inhuur van flexibel personeel door de personeelstekorten in de ggz, kosten van flexibel personeel die niet duidelijk zijn verankerd in het hoofdlijnenakkoord waarbij alleen harde afspraken zijn gemaakt over personeel in loondienst?5
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de oproep van de NZa aan de zorgverzekeraars om niet tot sectorbrede generieke kortingen op de ggz-tarieven over te gaan? Is dit niet een aanwijzing dat de maximumtarieven op het scherpst van de snede zijn vastgesteld?6
Ik zie in de oproep van de NZa geen aanwijzing dat de tarieven op het scherpst van de snede zijn vastgesteld. De NZa laat weten met het toepassen van sectorbrede of generieke afslagen door zorgverzekeraars te bedoelen dat het in het verleden gebruikelijk was om standaard lager dan de maximumtarieven te contracteren voor de hele sector. Daarbij werd dan niet of te weinig gekeken naar de context van een zorgaanbieder of een groep van zorgaanbieders. De NZa roept op om deze context weldegelijk mee te nemen in de onderhandelingen.
De artikelen over Privazorg van Follow the Money en Trouw |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen over PrivaZorg van Follow the Money en Trouw?1 2
Ja.
Bevatten genoemde artikelen voor u nieuwe feiten? Welke zijn dat en zijn die feiten aanleiding tot nader onderzoek en/of aanvullende maatregelen (in de casus PrivaZorg als ook meer algemeen in het kader van het tegengaan van misstanden zoals hier aan de orde)?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft dit voorjaar een uitgebreid rapport uitgebracht over haar onderzoek dat in 2018 en 2019 heeft plaatsgevonden en betrekking had op Privazorg in de periode 2013–20193.
In 2013 heeft de IGJ onderzoek gedaan n.a.v. signalen met betrekking tot de kwaliteit van zorg. Dit heeft ertoe geleid dat in 2015 verscherpt toezicht is ingesteld bij drie steunpunten van Privazorg. In 2015 ontving de IGJ ook signalen over de wijze waarop Privazorg is georganiseerd. Destijds had de IGJ in haar toezicht minder aandacht voor de governance en bedrijfsvoering van zorgaanbieders.
In 2018 heeft de IGJ, samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), naar aanleiding van een melding opnieuw een onderzoek gestart naar Privazorg. In dit onderzoek stond de naleving van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen (Wkkgz), de Governancecode Zorg en de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) centraal en lag de focus op de governance en bedrijfsvoering. De IGJ heeft het eerder ingestelde verscherpt toezicht, dat was ingesteld vanwege bestuurlijke onrust bij Privazorg, aangevuld met de bevindingen uit dit onderzoek.
De IGJ en de NZa hebben eerder aangegeven4 dat hen de bevoegdheid ontbreekt specifiek onderzoek te doen naar integere en professionele bedrijfsvoering, belangenverstrengeling, wegsluizen van zorggelden en het optuigen van complexe twijfelachtige bedrijfsstructuren.
In mijn brief van 9 juli 20195 aan Uw Kamer heb ik u geïnformeerd over mijn voornemen om wetgeving voor te bereiden met betrekking tot wettelijke normen op het gebied van de transparante, integere en professionele bedrijfsvoering en randvoorwaarden voor dividenduitkering in de extramurale zorg.
Ook binnen de huidige wettelijke kaders spannen de toezichthouders zich maximaal in om problematiek op het gebied van de integere en professionele bedrijfsvoering bespreekbaar te maken, en ongewenste situaties te onderzoeken en adresseren. Daartoe hebben zij in 2018 een gezamenlijk programma Toezicht op integere bedrijfsvoering opgericht en werken zij intensief samen in verschillende dossiers.
Wat vindt u ervan dat voor toezichthoudende overheidsorganen in de zorg, relevante gegevens door een ander overheidsorgaan (in dit geval de Belastingdienst) niet met hen zijn gedeeld, waardoor misstanden langere tijd «onder de radar bleven» en miljoenen euro’s aan zorggeld konden worden weggesluisd?
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst is belast met de uitvoering van fiscale wet- en regelgeving. In 2007 was het enkel mogelijk om een fiscaal delict met inachtneming van de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten en douanedelicten (hierna: ATV-richtlijnen6) aan te melden voor het zogenoemde tripartiete overleg7. Hiertoe is in de regel geen aanleiding bij betalingen die als salarissen en beloningen zijn aangegeven, aangezien het niet aan de Belastingdienst is om te oordelen over de hoogte van de beloningen aan bestuurders van zorgorganisaties. Als partner binnen het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) wisselt de Belastingdienst bij de uitvoering van zijn fiscale taken en binnen de kaders van wet- en regelgeving signalen uit die het toezicht op het zorgdomein raken en waarbij tevens een vermoeden van onrechtmatigheid bestaat. De IGJ en NZa maken ook onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Het IKZ bestaat sinds 1 november 2016.
Is inmiddels geborgd dat het in bovenstaande vraag aan de orde gestelde zich in voorkomende gevallen niet meer voordoet en relevante informatie dus wordt gedeeld?
Het IKZ is in 2016 opgericht. Het IKZ is een samenwerking van de Belastingdienst (inclusief FIOD), het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), de IGJ, de Inspectie SZW (ISZW), de NZa, het Openbaar Ministerie (OM), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Het IKZ beoogt de integriteit van de zorgsector verder te versterken. Het doel is om via het combineren van informatie de IKZ-partners in staat te stellen fraude in de zorg effectiever aan te pakken. Binnen het IKZ kunnen partijen informatie uitwisselen binnen de kaders van wet- en regelgeving daarvoor.
Indien u de vierde vraag niet onverkort bevestigend kunt beantwoorden, wat zijn dan de belemmeringen (geweest) om een en ander te regelen en bent u bereid (in samenspraak met uw collega’s) alsnog te zorgen dat relevante informatie tussen betrokken overheidsinstanties in voorkomende gevallen vlot en volledig wordt gedeeld?
Het uitwisselen van gegevens via het IKZ stuit nu nog op enkele knelpunten. Er zijn niet altijd wettelijke grondslagen aanwezig om onderling gegevens te mogen verstrekken, waardoor (informatie-)achterstand op frauderende partijen in stand blijft. Met het wetsvoorstel Wbsrz (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) wordt gegevensuitwisseling via het IKZ verder verbeterd door het IKZ een eigen wettelijke taak en grondslag te geven. Het streven is dit wetvoorstel begin 2020 aan de Tweede Kamer te verzenden.
Wat vindt u ervan dat blijkbaar pas na herhaaldelijk aandringen actie is ondernomen op de concrete melding van een klokkenluider, die nota bene behoorlijk wat kennis had van de gang van zaken bij PrivaZorg, als ook dat daarover nauwelijks terugkoppeling naar betrokkene heeft plaatsgevonden? Welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?
Begin 2018 is een melding binnengekomen bij de IGJ en de NZa. In april 2018 is het dossier onderzocht en beoordeeld binnen het IKZ. Vervolgens heeft de IGJ het onderzoek samen met de NZa in de zomer van 2018 opgepakt. Met de melder zijn diverse gesprekken gevoerd door de NZa in de periode voor het onderzoek. De IGJ heeft met de melder de afspraak gemaakt deze op de hoogte te houden van het onderzoeksproces, niet van de onderzoeksinhoud. Dit is ook gebeurd.
De melder is voorafgaande aan de publicatie van het verscherpt toezicht niet geïnformeerd vanwege het feit dat de zorgaanbieder nog tot de dag van publicatie bezwaar kan aantekenen tegen de publicatie. De melder was verrast over de publicatie en heeft vragen vanuit de media gekregen. De IGJ heeft met de melder hierover gesproken en excuses aangeboden.
Kunt u zich voorstellen dat het bovenstaande potentiële klokkenluiders ervan kan weerhouden misstanden te melden, waardoor die misstanden langer dan nodig kunnen voortduren en geld dat voor zorg is bestemd niet aan zorg wordt besteed? Hoe borgt u dat meldingen van klokkenluiders voortvarend worden opgepakt?
Evenals de IGJ vind ik het belangrijk dat misstanden gemeld worden. Het melden van misstanden moet veilig kunnen gebeuren. Gedurende een lopend onderzoek verschaft de IGJ geen informatie over de inhoud van het onderzoek aan melders. Dit is noodzakelijk voor een zorgvuldig verloop van het onderzoek.
Vindt u het een wenselijke situatie dat zorgbestuurders toezicht houden op zorgbestuurders (zoals in dit geval, waarin de bestuurder van een andere zorginstelling deel uitmaakte van de Raad van Toezicht van PrivaZorg)? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dat te voorkomen?
Ik vind het niet onwenselijk wanneer zorgbestuurders tevens toezichthouder zijn bij een andere zorginstelling. Zij kunnen immers hun kennis en ervaringen als bestuurder aanwenden voor het toezicht. Hierbij is het uiteraard wel van belang dat er geen sprake is van belangenverstrengeling. De Goverancecode Zorg 2017 bevat bepalingen om dit te voorkomen. Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel met maatregelen omtrent integere en professionele bedrijfsvoering waarin bepalingen omtrent het tegengaan van (de schijn van) belangenverstrengeling worden opgenomen.
Bent u bereid te regelen dat in een Raad van Toezicht van een zorginstelling altijd iemand zitting heeft namens cliënten?
In artikel 7 van de huidige Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) en in artikel 10 van de nieuwe Wmcz die komend jaar in werking zal treden, is geregeld dat een zorginstelling in haar statuten (of, indien zij geen rechtspersoon is, anderszins schriftelijk) vast moet leggen dat de cliëntenraad in de gelegenheid wordt gesteld om een bindende voordracht te doen voor de benoeming van ten minste één lid van het toezichthoudend orgaan. Met deze regeling wordt het cliëntenbelang naar mijn oordeel afdoende gediend.
Wat vindt u van de wirwar van constructies die PrivaZorg in de loop der tijd heeft opgetuigd? Dragen die naar uw mening bij aan het verlenen van goede zorg of worden er vooral andere «doelen» mee gediend? Bent u bereid aan een en ander paal en perk te stellen?
De IGJ heeft geconcludeerd dat Privazorg niet voldoet aan artikel 3 Wkkgz omdat de voorwaarden voor goede zorg niet op orde zijn vanwege gebrek aan goed bestuur en goed toezicht. De wijze waarop de besturing van Privazorg is vormgegeven, leidt tot het risico dat de maatschappelijke doelstelling van Privazorg als zorginstelling niet gewaarborgd is en de centrale positie van de cliënt onvoldoende tot zijn recht komt. Interne toezichthouders, noch externe toezichthouders konden adequaat toezicht houden op het bestuur van en de geldstromen binnen Privazorg. Kortom, bij Privazorg was er sprake van gebrekkig intern toezicht en belangenverstrengeling binnen een organisatie die niet transparant was. Ik werk dan ook aan wetgeving met maatregelen om juist deze zaken te bevorderen; het tegengaan van belangenverstrengeling, een betere positionering van het intern toezicht en het vergroten van transparantie. Met deze maatregelen wil ik zowel het interne toezicht, als het externe toezicht door de IGJ en NZa op deze punten versterken. Wanneer deze zaken geborgd zijn, is het niet nodig om bepaalde ondernemingsrechtelijke constructies te verbieden. Dit zou bovendien gezien de grote verscheidenheid aan ondernemingsvormen lastig te operationaliseren zijn en een grote en onnodige lastendruk voor de sector met zich meebrengen.
Wat vindt u van de rol van de accountant in dezen? Ziet u aanleiding voor overleg met bijvoorbeeld de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA)?
Na het uitbrengen van haar rapport hebben IGJ en NZA contact gezocht met de AFM en zij hebben reeds gesproken met de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) voor overleg. IGJ, NZa en NBA hebben afgesproken het gesprek over kwaliteitsverbetering van accountants in de zorg voort te zetten. Daarnaast heeft de directeur van de NBA in een openbare reactie aangegeven dat accountants het publiek belang dienen en de samenleving mag verwachten dat ze wegblijven van hetgeen daarmee in strijd is. Het is dus ongewenst als accountants – ook in hun adviesrol – medewerking verlenen aan dubieuze constructies. Daarnaast behoort het tot de taak van een controlerend accountant om zich te vergewissen van de integriteit van hun cliënt en gesignaleerde misstanden aan de orde te stellen, aldus de NBA. Ik sluit mij volledig aan bij deze zienswijze.
Heeft u zicht op het aantal zorginstellingen dat, nu zorgkantoren en zorgverzekeraars daar in hun inkoopvoorwaarden eisen aan stellen, net als PrivaZorg actie dient te ondernemen rondom de verhouding eigen werknemers/zzp-ers, teneinde een nieuw contract te krijgen? Zo nee, wilt u dan actie ondernemen om dat inzichtelijk te krijgen? Heeft u er zicht op of alle zorgkantoren en zorgverzekeraars deze eisen stellen? Heeft u zicht op het aantal instellingen dat daar niet aan kan voldoen en wat dat uiteindelijk betekent voor het kunnen ontvangen van zorg door cliënten?
Zorgkantoren hanteren landelijk de richtlijn dat zorgaanbieders tenminste 2/3 van de verwachte gecontracteerde zorg zelf leveren. Zorgkantoren vragen om een bestuursverklaring van alle zorgaanbieders die in aanmerking willen komen voor een contract. Hierin vermelden zorgaanbieders hoeveel onderaannemers/zzp’ers ze inzetten. Zorgkantoren controleren hierop bij inschrijving. In een zeer beperkt aantal zijn afspraken gemaakt dat een zorgaanbieder, zolang deze niet aan de voorwaarden voldoet, geen nieuwe klanten mag aannemen. Daarnaast hebben zorgkantoren overeenkomsten gesloten met zorgboeren/ coöperaties van kleine zorgaanbieders. Dergelijke constructies worden de komende tijd nader bekeken i.v.m. kwaliteit.
In de wijkverpleging zijn er individuele zorgverzekeraars die bij de contractering voorwaarden stellen aan het deel van de zorgverlening dat de zorgaanbieder niet zelf levert, maar uitbesteedt aan bijvoorbeeld een zzp’er.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het vreemd vinden dat, bijvoorbeeld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), in dezen geen aangifte bij het Openbaar Ministerie is gedaan? Wat zijn daarvoor de overwegingen geweest?
De IGJ heeft het IKZ geïnformeerd over haar bevindingen. De opsporingsdiensten iSZW en FIOD zijn partij bij het IKZ en kunnen onder gezag van het OM bezien of aanknopingspunten aanwezig zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u zich voorstellen dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van aanvullend onderzoek, alsnog aangifte wordt gedaan? Vindt u dat dergelijk onderzoek, bijvoorbeeld naar de in 2013 plaatsgevonden herstructurering van PrivaZorg, alsnog moet plaatsvinden? Zo ja, gaat u daartoe opdracht geven?
De IGJ heeft een extern bureau laten kijken naar de bedrijfsvoering van Privazorg. De IGJ heeft naar aanleiding hiervan het advies gekregen dat nader onderzoek naar alle waarschijnlijkheid geen bewijzen op gaat leveren voor strafbare feiten.
Ingevolge artikel 1.2 en 3.1 van het uitvoeringsbesluit WTZi is een winstoogmerk voor thuiszorginstellingen toegestaan. Uitkering van dividend is toegestaan. Een dividenduitkering mag de continuïteit en kwaliteit van zorg niet in gevaar brengen. In de periode na 2013 was dit niet aan de orde. Om die reden heeft de IGJ ook geen nader onderzoek gedaan.
Houdt u er rekening mee dat PrivaZorg zoals gesteld «op omvallen staat»? Bent u bereid proactief (bijvoorbeeld in coördinerende zin) actie te ondernemen, zodat de continuïteit van zorg voor cliënten bij daadwerkelijk omvallen van PrivaZorg gewaarborgd is?
Indien Privazorg failliet zou gaan, rust op zorgverzekeraars en gemeenten een zorgplicht waardoor zij elders voldoende zorg in moeten kopen en moeten bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een aanbieder terecht kan. De IGJ heeft mij op basis van gesprekken met Privazorg laten weten dat er op dit moment geen aanleiding is om te vrezen voor de continuïteit van zorg, noch de continuïteit van Privazorg.
De wettelijke grondslag van de pilot van de Raad voor Rechtsbijstand met LegalGuard/Achmea |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over deze pilot? Bent u bekend met het feit dat inmiddels discussie is ontstaan over de wettelijke grondslag van de pilot rechtshulp van LegalGuard/Achmea?1
Ja, ik herinner mij deze vragen. Ik ben bekend met de in de vraag genoemde discussie.
Wat is uw reactie op de constatering dat artikel 13 Wet op de rechtsbijstand regelt door wie rechtsbijstand verleend mag worden en dat inmiddels uit een Wob-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand geen regels heeft gesteld voor het aangaan van overeenkomsten met anderen tot het verlenen van rechtshulp? Als geen regels zijn gesteld, waar is dan de bevoegdheid op gebaseerd om anderen (dan de reeds in de Wet op de rechtsbijstand genoemden) rechtshulp te laten verlenen?
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) heeft het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand onder meer tot taak om zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de verlening van rechtsbijstand. Op grond van artikel 8, tweede lid, Wrb kan het bestuur van de Raad met het oog op de uitoefening van zijn taken een of meer voorzieningen treffen. De Raad heeft gebruik gemaakt van deze bevoegdheid om een voorziening ex artikel 8, tweede lid, Wrb te treffen, waarbij LegalGuard belast is met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. Uit artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb volgt dat medewerkers van een voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid, Wrb hiertoe bevoegd zijn tot verlening van rechtsbijstand. Hiervoor hoeven op grond van artikel 13, derde lid, Wrb door het bestuur van de Raad geen beleidsregels te worden gesteld.
Klopt het dat LegalGuard geen medewerkers in dienst heeft en de werkzaamheden verricht worden door werknemers van de stichting Achmea Rechtsbijstand? Hoe beoordeelt u dat?
Op grond van artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb kunnen medewerkers van een voorziening belast zijn met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. De Wrb stelt geen eisen aan de aard van de arbeidsverhouding tussen de voorziening in de zin van artikel 8, tweede lid, en de medewerkers van die voorziening die de rechtsbijstand daadwerkelijk verlenen.
Wat is volgens u de wettelijke grondslag van deze pilot? Is deze pilot volgens u geheel in overeenstemming met alle wetten en regels? Zo niet, welke consequenties moet dit hebben?
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt de pilot uitgevoerd binnen de wettelijke kaders van de artikelen 7, eerste lid, 8, tweede lid, en 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb. Ik verwijs voorts naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het bericht ‘Tonnen winst: saucijsjes en gehakt onterecht verkocht als biologisch’ |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tonnen winst: saucijsjes en gehakt onterecht verkocht als biologisch»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is om normaal vlees te verkopen als zijnde biologisch?
Ja. Ik vind het belangrijk dat consumenten kunnen vertrouwen op het biologische keurmerk.
Wat is volgens u de reden dat de directeur van het betreffende bedrijf niet strafrechtelijk is vervolgd voor zijn praktijken?
De overweging om strafrechtelijk onderzoek in te stellen maakt de NVWA-IOD samen met het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie.
Belangrijke criteria voor het opstarten van een strafrechtelijk onderzoek zijn de vermoedelijke aard, ernst en omvang van de fraude en de beschikbare opsporingscapaciteit. Bij de selectie voor opvolging zaken via het strafrecht moeten prioriteiten worden gesteld. Casussen waarbij er sprake kan zijn van risico’s voor de volksgezondheid zullen als eerste worden opgepakt.
In de praktijk betekent dit dat de NVWA-IOD onvoldoende capaciteit heeft om alle vermoedelijke fraude met biologisch voedsel strafrechtelijk te onderzoeken.
Voor deze casus is besloten om een ander handhavingsinstrument te gebruiken om de vermenging van biologisch en gangbaar vlees te stoppen. De NVWA heeft namelijk door een uitgebreide administratieve controle vastgesteld dat de traceerbaarheid bij het bedrijf niet op orde was, waardoor ingekocht gangbaar vlees als biologisch is uitgeslagen en gefactureerd, en andersom. Skal heeft op basis daarvan kunnen optreden door het certificaat van het bedrijf in te trekken. Daarmee mag het bedrijf producten niet als biologisch op de markt brengen.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het in het artikel genoemde capaciteitstekort bij de Nederlanse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Ja. Ik zal uw Kamer bij de rapportage over de definitieve resultaten van de herbezinning van de NVWA hierover informeren. Ik verwijs naar mijn brief van 12 juli 2019 (Kamerstuk 33 835, nr. 127).
Bent u van plan om een onderzoek uit te voeren naar frauderende vleesverhandelaars? Zo nee, waarom niet?
De NVWA-IOD heeft de afgelopen jaren al diverse strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar frauderende vleeshandelaren. Als daar aanleiding toe is zal dit in de toekomst ook gebeuren.
Is er volgens u een juridische mogelijkheid om bedrijven die aantoonbaar hebben gefraudeerd het keurmerk «biologisch» te ontzeggen? Zo ja, bent u in het geval van dit bedrijf bereid om deze maatregel toe te passen zodra de vermeende fraude is aangetoond?
Het ontzeggen van het keurmerk «biologisch» bij bedrijven die vermoedelijk of aantoonbaar hebben gefraudeerd valt binnen de bestaande sanctiemogelijkheden van toezichthouder Skal Biocontrole. Skal trekt het certificaat in van bedrijven die hebben gefraudeerd. Van de door RTL Nieuws benoemde vleesverwerker is het certificaat in juni 2017 door Skal ingetrokken. Hiermee wordt de consument beschermd en is de betrouwbaarheid van het biologisch keurmerk gewaarborgd.
De wanhoop van huurders in Middelstum |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel over de wanhoop die huurders in Middelstum ervaren? Wat is hierop uw reactie?1
Ja, ik ken het artikel. Ik begrijp goed dat het voor bewoners heel belastend kan zijn om ongevraagd niet één maar zelfs twee keer te moeten verhuizen. Ik vind dat corporaties huurders daarbij goed moeten ondersteunen, ook in financiële zin. Tegelijkertijd heb ik begrip voor de druk die de Groningse corporaties ervaren door de aardbevingsproblematiek. Corporaties worden net als andere partijen geplaatst voor een grote uitdaging. Omdat dit een terugkerend probleem is zal ik het initiatief nemen om in overleg te treden met NCG en woningcorporaties.
Hoe is precies de situatie van alle huurwoningen in het gaswinningsgebied? Kunt u in een overzicht aangeven waar de versterking is gestaakt door de NAM en woningcorporaties, en waar huurwoningen gesloopt worden en opnieuw worden gebouwd?
De versterkingsaanpak maakt geen onderscheid naar huur- of koopwoningen. Woningen in het gaswinningsgebied die niet aan de veiligheidsnorm voldoen moeten worden versterkt. Voorop staat daarbij de veiligheid van de woningen, prioriteit ligt bij de aanpak van de meest onveilige woningen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld werkt de NCG momenteel aan een dashboard over de voortgang van de versterking.
Hoeveel huurwoningen gaan gesloopt worden in het aardbevingsgebied en hoeveel sociale huurwoningen worden er teruggebouwd? Kunt u een eventueel verschil in aantallen verklaren?
Op basis van hetgeen de Groningse corporaties (exclusief Woonzorg Nederland) in hun prognose informatie (dPi) van eind 2018 voor de komende vijf jaar hebben opgegeven, komt naar voren dat zij in de periode 2019 t/m 2023 in totaal ongeveer 3.200 woningen willen slopen, terwijl zij van plan zijn ongeveer 6.300 woningen te bouwen in diezelfde periode. Het is niet mogelijk dit uit te splitsen naar gemeente omdat de gegevens uitsluitend beschikbaar zijn op het niveau van de organisatie. Het is dus niet duidelijk in hoeverre het sloop en nieuwbouw betreft in het aardbevingsgebied, in het krimpgebied of in Groningen stad. Het verschil tussen sloop en nieuwbouw kan onder andere verklaard worden uit het feit dat in Groningen stad veel nieuwbouw gepland staat, zoals in de woondeal Groningen (Kamerstuk 32 847, nr. 465) is overeengekomen. Woonzorg Nederland is buiten beschouwing gelaten omdat deze landelijk werkzaam is en de beschikbare gegevens niet te herleiden zijn tot Groningen.
Wat is uw reactie op het feit dat huurders dubbele, hoge kosten krijgen doordat zij twee keer moeten verhuizen, terwijl zij zelf nooit om deze situatie hebben gevraagd?
Zoals gesteld begrijp ik heel goed dat het erg ingrijpend is om ongevraagd te moeten verhuizen. Woongroep Marenland geeft aan zich ervoor in te zetten om huurders één keer te laten verhuizen door eerst veilige woningen te bouwen. Bewoners kunnen dan meteen verhuizen van oud naar nieuw. Veel huurders hebben te kennen gegeven dat graag te willen. Dit is echter niet altijd mogelijk en er zijn ook huurders die graag terug willen keren naar de locatie waar ze al wonen. Ik heb vernomen dat in de situatie in Middelstum huurders kunnen kiezen voor nieuwbouw elders maar ook voor terugkeer op de huidige locatie. Bij die laatste optie is het wonen in een wisselwoning en daarmee twee keer verhuizen niet te voorkomen. In verband met de extra verhuizing wordt de huurders een aanvullende vergoeding geboden.
Waarom hoeft bij het verhuizen naar een wisselwoning de verhuurder slechts één keer een verhuisvergoeding te betalen, terwijl er sprake is van twee verhuizingen? Is het mogelijk dat huurders in het aardbevingsgebied, naast de verhuisvergoeding, een schadevergoeding kunnen krijgen of tweemaal een verhuisvergoeding en gaat u zich hiervoor inspannen?
Corporaties zijn er wettelijk aan gehouden bij een gedwongen verhuizing huurders te compenseren door een verhuiskosten- en herinrichtingsvergoeding. De hoogte daarvan is wettelijk geregeld, betreft ruim € 6.095, en is alleen variabel voor wat betreft het type woning dat men verlaat. In de regelgeving is geregeld dat de verhuiskostenvergoeding slechts één keer verstrekt hoeft te worden, ook al is er sprake van een wisselwoning. Wel kunnen de huurders verzoeken om extra schadevergoeding, als de vergoeding de kosten niet dekt. In het geval van Woongroep Marenland is de huurders die terug willen keren op de oorspronkelijke locatie en daarmee twee keer moeten verhuizen ontvangen een aanvullende vergoeding van € 609,5. Huurders kunnen kiezen voor de wettelijke + aanvullende vergoeding van € 6.095 + € 609,5 of voor een keuzepakket. Dit pakket voorziet in keuzes voor het stofferen van de woning (wand, vloer en raamafwerking) en verhuizing waarmee de huurders worden ontzorgd.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur dat er één lijn getrokken moet worden door alle woningcorporaties? Hoe verklaart u dat tijdens de versterkingspilot sommige mensen wel een onkostenvergoeding kregen, anderen niet en weer anderen een veel hogere vergoeding? Waarop is die ongelijkheid gebaseerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, in het licht dat u meermalen heeft benadrukt dat geld geen probleem mag zijn, aangeven wat u direct voor alle mensen gaat doen die (meermalen) moeten verhuizen door herstel van schade en/of versterking?2
De manier waarop woningcorporaties huurders betrekken en compenseren, is opgenomen in statuten. NCG geeft aan dat woningcorporaties geld ontvangen vanuit de NCG voor gemaakte afspraken omtrent dubbele verhuizingen vanuit de richtlijn vergoedingen. Daarna sluiten woningcorporaties met hun eigen huurders een overeenkomst. Voor deze compensatie zijn en worden separate afspraken gemaakt met de woningcorporaties in het aardbevingsgebied. In het geval van Woongroep Marenland heeft dat geresulteerd in een keuzepakket.
Wat gaat u specifiek voor de groep huurders (extra) doen in het gaswinningsgebied en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Welke zeggenschap hebben de huurders in Middelstum, die twee keer moeten verhuizen, wanneer woongroep Marenland het gesprek met ze aangaat? Op welke manier ondersteunt u deze huurders en huurders in het aardbevingsgebied specifiek?
Uit de informatie van de corporatie komt het volgende naar voren. Het plan voor Middelstum is tot stand gekomen in overleg met de 13 huishoudens (huurders). Een aantal huurders, met name gezinnen, heeft gekozen voor gezinswoningen aan de rand van het dorp en kan verhuizen van de oude woning naar een nieuwe. Op de huidige locatie worden 11 levensloopwoningen gebouwd en twee gezinswoningen. Veel van de huurders zijn op leeftijd en hebben gekozen voor een levensloopwoning.
Alle huurders krijgen woonlastengarantie wat betekent dat de huur- en energielasten niet hoger zullen worden dan in de uitgangssituatie. Ook wordt maatwerk geleverd en daar waar nodig extra ondersteuning en hulp geboden. Bewoners kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen dat de woning wordt voorzien van behang of sauswerk uit de verhuiskostenvergoeding. Binnen het budget kunnen bewoners ook stoffering, vloer- en wandafwerking kiezen.
Huurders die dit onvoldoende achten, kunnen bezwaar aantekenen bij de corporatie en de klachtencommissie. Ook kunnen dergelijk zaken aan de orde gesteld worden in de prestatieafspraken met de gemeente en de corporatie. De inspraak en betrokkenheid van huurders is wettelijk gewaarborgd, ik zie dan ook geen rol weggelegd om huurders verder te ondersteunen.
Hoe gaat u woongroep Marenland ondersteunen om binnen zes weken met deze honderden gedupeerden te spreken en een plan te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Woongroep Marenland heeft de huurders onlangs een keuzepakket geboden om hen tegemoet te komen. De huurders zijn hier niet mee akkoord gegaan. In eerste aanleg is het aan de corporaties en de huurders om hier uit te komen. Gemeente Loppersum is nauw betrokken en heeft een mediator ingeschakeld om overeenstemming te bereiken tussen de huurders en Woongroep Marenland. Wij volgen dit gelet op het belang nauwgezet en zullen zoals bij vraag één genoemd een overleg plannen over de hoogte van verhuisvergoedingen in dergelijke situaties. Ik verwijs hier verder naar de reguliere mogelijkheden die huurders en hun organisaties thans hebben om kwesties aan te kaarten bij de corporatie en/of de onafhankelijke klachtencommissie. Ook kunnen de huurdersorganisaties dit soort zaken inbrengen in prestatieafspraken met de gemeente en corporatie.
Hoe gaat de overheid (de gemeentelijke en/of de landelijke) ervoor zorgen dat genoemde huurders over zes weken zo zorgeloos mogelijk kunnen verhuizen naar een tijdelijke woning, en in een later stadium naar een nieuwe, permanente woning, met in achtneming van de zorgplicht van een gemeente en de grondrechten van mensen op het gebied van hun welzijn, gezondheid en volkshuisvesting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
De ruling van Uber in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Uber verhuist onderdeel van Bermuda naar Nederland om winstbelasting»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Uber verklaard heeft dat: "The primary differences between the effective tax rate and the federal statutory tax rate are due to the valuation allowance on the Company’s U.S. and Netherlands» deferred tax assets and foreign tax rate differences. In March 2019, the Company initiated a series of transactions resulting in changes to its international legal structure, including a redomiciliation of a subsidiary to the Netherlands and a transfer of certain intellectual property rights among wholly owned subsidiaries, primarily to align its structure to its evolving operations. The redomiciliation resulted in a step-up in the tax basis of intellectual property rights and a correlated increase in foreign deferred tax assets in an amount of $ 6.1 billion, net of a reserve for uncertain tax positions of $ 1.3 billion»?2
Ja.
Kunt u uitleggen welke transactie precies heeft plaatsgevonden of in ieder geval wat zich in Nederland heeft afgespeeld van deze transacties?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
In zijn algemeenheid geldt dat een bedrijf activa aanschaft om een onderneming te kunnen drijven. Dit kunnen materiële activa zijn, bijvoorbeeld machines, of immateriële activa, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom. Indien een overdracht van een activum, bijvoorbeeld een intellectueel eigendom, plaatsvindt tussen twee groepsmaatschappijen moet dit op grond van het zakelijkheidsbeginsel (het arm’s-lengthbeginsel) plaatsvinden tegen de waarde in het economisch verkeer. Daardoor wordt de tot het moment van verplaatsing aanwezige, maar nog ongerealiseerde, waardestijging door de verplaatsing gerealiseerd. De gerealiseerde waardestijging is belastbaar in het land waar die waardestijging plaatsvond. Indien dit land geen of een relatief lage winstbelasting kent, wordt over die waardestijging (vrijwel) geen belasting betaald.
De winsten die na de verplaatsing met het intellectueel eigendom worden behaald, zijn onderworpen aan winstbelasting in het land waarheen het intellectueel eigendom is verplaatst. Daarbij dient, eveneens op grond van het zakelijkheidsbeginsel, de verkrijgende groepsmaatschappij over de vereiste relevante functionaliteit te beschikken om de relevante risico’s die zijn verbonden aan het betreffende intellectueel eigendom te kunnen beheersen. Als het intellectueel eigendom naar Nederland is verplaatst, is de toekomstige winst toerekenbaar aan het intellectueel eigendom onderworpen aan vennootschapsbelasting in Nederland. Op grond van het beginsel van goed koopmansgebruik kan in beginsel op de aangeschafte activa worden afgeschreven. Dat geldt voor zowel materiële als immateriële activa. De afschrijvingen zullen in beginsel ten laste van het fiscale resultaat komen. Tegenover deze afschrijvingslasten zullen over het algemeen belastbare opbrengsten staan die worden behaald met de aangeschafte activa. Bovendien ontstaat er in de toekomst bij een (eventuele) overdracht van het intellectueel eigendom een in Nederland te belasten overdrachtswinst voor zover de waarde in het economische verkeer van het intellectueel eigendom op dat moment de fiscale boekwaarde ervan overschrijdt. Afschrijvingen verlagen de boekwaarde en verhogen daarmee een eventuele toekomstige overdrachtswinst.
Welke bemoeienis heeft u gehad met rulings van Uber de afgelopen twee jaar?
Op grond van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Om die reden kan ik ook niet ingaan op vragen over de totstandkoming van een mogelijke ruling.
Welke contacten zijn er tussen oktober 2018 en maart 2019 geweest tussen ministers en ambtenaren (inclusief zbo’s, etc.) aan de ene kant en vertegenwoordigers van Uber aan de andere kant en wat was het onderwerp van elk van die contacten?
De contacten tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven worden niet systematisch bijgehouden. In het algemeen geldt wel dat dergelijke contacten op diverse niveaus plaatsvinden. Dit gebeurt bijvoorbeeld om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Ik beschouw een open dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven dan ook als waardevol. Tegelijk is het belangrijk om transparant te zijn over dergelijke contacten. Het Ministerie van Financiën kent daarom een gedragslijn voor externe contacten. Hierin staat onder andere dat bij wetgevingsvoorstellen een lobbyparagraaf wordt opgenomen. Deze paragraaf bevat een verslag van de internetconsultatie en andere contacten met externen, inclusief een reactie en inzage in de belangenafweging op hoofdlijnen. Daarnaast kan ik vanwege artikel 67 AWR niet ingaan op contacten die betrekking hebben op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Voor mijzelf kan ik aangeven, zoals ook uit mijn openbaar te raadplegen agenda blijkt, dat ik geen contact heb gehad met een vertegenwoordiger van Uber.
Indien het intellectuele eigendom van Bermuda naar Nederland verhuisd is, is er dan op enig moment winstbelasting betaald over (de groei van) het intellectueel eigendom?
In zijn algemeenheid geldt dat Bermuda geen winstbelasting-systeem kent. Winst van een op Bermuda gevestigde vennootschap zal daardoor op Bermuda niet aan winstbelasting zijn onderworpen. Dit geldt ook voor een eventuele overdrachtswinst bij verplaatsing van een immaterieel activum. Afhankelijk van de fiscale wetgeving van de staat waarin een (onmiddellijke of middellijke) aandeelhouder van de op Bermuda gevestigde vennootschap is gevestigd, zou de winst van de op Bermuda gevestigde vennootschap overigens nog in die staat (deels) in de heffing kunnen worden betrokken.
Is het u opgevallen dat Uber ook meldt dat de belastingaanslagen voor de afgelopen 10 jaren in hun belangrijkste jurisdicties nog openstaan en dat er onderzoeken lopen naar transferpricing bij Uber?
Naar ik aanneem wordt gedoeld op de door Uber hierover gemaakte opmerkingen op pagina 31 van het Formulier 10-Q zoals door Uber verstrekt aan de Amerikaanse toezichthouder SEC.3 Hiervan heb ik kennis genomen.
Kunt u zich voorstellen dat Uber informeel kapitaal gebruikt heeft voor deze transfer, aangezien het intellectueel kapitaal een waarde van tientallen miljarden moet vertegenwoordigen voor deze transactie en dat het dus zeer goed mogelijk is dat er geen zakelijke prijs betaald is voor het intellectueel kapitaal tussen verschillende juridische entiteiten van Uber?
In zijn algemeenheid geldt dat informeel kapitaal zich kan voordoen indien op grond van de aandeelhoudersrelatie activa, waaronder immateriële activa, om niet of tegen een (te) geringe vergoeding worden overgedragen. Er is dan sprake van een eenmalige informeel kapitaalstorting. Indien de overdracht echter plaatsvindt op basis van een vergoeding gelijk aan de waarde in het economische verkeer is er geen sprake van een informeel kapitaalstructuur.
Bij de overdracht van immateriële activa kan het moeilijk zijn om op het moment van overdracht de waarde vast te stellen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende soortgelijke markttransacties zijn of er onvoldoende inzicht bestaat in de toekomstige voordelen en risico’s. De Nederlandse Belastingdienst neemt het standpunt in dat het onzakelijk is een vaste prijs overeen te komen wanneer de waardering op het tijdstip van de transactie hoogst onzeker is en economisch rationeel handelende onafhankelijke partijen in een soortgelijke situatie geen vaste prijs zouden zijn overeengekomen. In dergelijke gevallen dient bijvoorbeeld een aanpassingsclausule te worden opgenomen in de overeenkomst tussen de gelieerde partijen waarbij de prijs mede afhankelijk is van de latere inkomsten.4 In dat geval loopt de overdrachtsprijs in de pas met de voordelen die het immateriële activum in de toekomst genereert. De Belastingdienst kan in dat geval achteraf de daadwerkelijk met het immateriële activum behaalde resultaten gebruiken bij de beoordeling van de prijs op het moment dat de overdracht heeft plaatsgevonden.
Herinnert u zich dat u op 23 februari 2018 aan de Kamer schreef: «Onderzoek arm’s-lengthbeginsel: Op basis van het arm’s-lengthbeginsel worden gelieerde ondernemingen voor fiscale doeleinden verondersteld onderling te handelen zoals onafhankelijke partijen onder vergelijkbare omstandigheden zouden doen. Toepassing van het arm’s-lengthbeginsel kan ertoe leiden dat de fiscale winst op basis van het arm’s-lengthbeginsel opwaarts of neerwaarts wordt bijgesteld. In het bijzonder dat laatste effect kan knellen met het oog op de door het kabinet beoogde aanpak van belastingontwijking. Het is vooral die implicatie van het arm’s-lengthbeginsel in de winstbelasting die mij aanleiding geeft te gaan onderzoeken of het arm’s-lengthbeginsel aanpassing behoeft.»?3
Ja.
Wanneer bent u gestart met het onderzoek naar het arm’s-lengthbeginsel en dus naar het gebruik van informeel kapitaal, dat de facto nodig is voor dit soort grote overdrachten?
Het onderzoek naar de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel in de vennootschapsbelasting is vóór de zomer gestart.
Wat is de precieze vraagstelling van dit onderzoek en wie voert het onderzoek uit?
Het onderzoek bevat de volgende twee onderzoeksvragen:
Het onderzoek wordt primair uitgevoerd door ambtenaren van mijn ministerie. Bij het onderzoek worden – zo nodig – andere departementen betrokken als ook externen zoals wetenschappers, het bedrijfsleven en belangenorganisaties.
Wanneer zal dit onderzoek afgerond zijn?
In mijn brief «bouwstenen voor een beter belastingstelsel» van 15 april 2019 heb ik uw Kamer toegezegd om begin 2020 de uitkomsten op te leveren. Het nu voorziene afrondingmoment waarborgt dat de eventuele bevindingen van de Commissie belastingheffing van multinationals tijdens het onderzoek ook nog kunnen worden meegewogen.
Heeft u al tussenresultaten van het onderzoek?
Het onderzoek is nog gaande. Zoals in het antwoord op vraag 12 is opgenomen zal ik de uitkomsten van het onderzoek begin 2020 aan uw Kamer opleveren. Er zijn geen tussenresultaten die nu of voor begin 2020 al kunnen worden gedeeld.
Mag onder de nieuwe rulingpraktijk – die op 1 juli 2019 is ingegaan – een ruling worden afgegeven waarbij het effect is dat 6,1 miljard dollar in een belastingparadijs belast wordt en Nederland een step-up verleent?
De in het kader van de vernieuwde rulingpraktijk genomen maatregelen zijn neergelegd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het besluit beschrijft in onderdeel 3 in welke gevallen door de Belastingdienst geen vooroverleg zal worden gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen. Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van economische nexus, indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor de rechtshandeling, of indien een transactie plaatsvindt met een land dat is opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties_. Indien het in de vraag bedoelde belastingparadijs is opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties zal geen vooroverleg worden gevoerd en geen ruling tot stand komen over deze transactie, ook niet over de waarde waartegen het immaterieel activum kan worden geactiveerd.
Herinnert u zich nog dat u in 2018 aankondigde de rulingpraktijk per 1 januari 2019 aan te passen, maar dat dit uiteindelijk pas per 1 juli 2019 gebeurd is?4
Het klopt dat ik in mijn brief van 18 februari 2018 de ambitie heb uitgesproken om de nieuwe vormgeving van de rulingpraktijk te hebben staan per 1 januari 2019. In antwoorden op Kamervragen heb ik daarna de verwachting uitgesproken uw Kamer in het najaar nader te kunnen informeren over de plannen van de herziening en het verdere tijdpad van implementatie. In het najaar 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het proces van de herziening van de rulingpraktijk en het feit dat ik mijn eerdere ambitie heb moeten bijstellen naar 1 juli 2019.
Hoeveel bedrijven hebben door vertraging nog in de eerste zes maanden van 2019 een ruling kunnen afsluiten (of verlengen) met de Belastingdienst, waarin rechtszekerheid geboden wordt, die onder het nieuwe beleid niet meer geboden wordt, zoals bij een ruling met het bestaande belastingparadijs Bermuda?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf binnen daarvoor geldende kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Hierbij is de datum van afgifte van een ruling bepalend. Op 23 april 2019 heb ik mijn voorgenomen maatregelen voor rulings met een internationaal karakter bekend gemaakt. Na het AO vernieuwde rulingpraktijk van 4 juni 2019 is het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter vervolgens per 1 juli 2019 in werking getreden. Dit besluit beschrijft in onderdeel 3 in welke gevallen door de Belastingdienst geen vooroverleg zal worden gevoerd en derhalve geen ruling tot stand zal komen. Kort samengevat is dit het geval indien geen sprake is van economische nexus, indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige of doorslaggevende reden is voor de rechtshandeling, of indien een transactie plaatsvindt met een land dat is opgenomen in de Nederlandse lijst met laagbelastende jurisdicties. Dergelijke vereisten golden derhalve niet voor 1 juli 2019 en daarover is in de verzoeken dan ook geen (verplichte) informatie verstrekt. De Belastingdienst heeft om bovenstaande redenen in de periode 1 januari 2019 tot 1 juli 2019 niet kunnen bijhouden of er, en zo ja hoeveel, rulings zijn afgegeven die op basis van de per 1 juli 2019 aangescherpte criteria niet afgegeven zouden kunnen worden. Op basis van de voorlopige cijfers kan ik op dit moment aangeven dat in het eerste half jaar 2019 603 APA (inclusief DVL) en ATR verzoeken zijn afgedaan. Er zijn 493 verzoeken toegekend, waarvan 8 informeel-kapitaal rulings. De overige 110 verzoeken zijn afgewezen, ingetrokken of buiten behandeling gesteld. Vanaf 1 juli 2019 kunnen geen informeel-kapitaalrulings (met internationaal karakter) meer worden afgesloten.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.