Het artikel ‘Marokkaanse Nederlanders bevrijd ons van dubbele nationaliteit’ |
|
Sven Koopmans (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Marokkaanse Nederlanders bevrijd ons van dubbele nationaliteit»1 en het manifest voor keuzevrijheid in nationaliteit?2
Ja.
Constaterende dat in het regeerakkoord staat dat nakomelingen van migranten in de toekomst voor een nationaliteit moeten kiezen, wat doet u om mensen te helpen die nu al van hun dubbele nationaliteit af willen? Wat kan u nog meer doen?
Nederland is van mening dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. Om die reden roept Nederland landen die het afstand doen van hun nationaliteit juridisch of in de praktijk niet toestaan op om hierover hun wetgeving of handelwijze te heroverwegen.
Klopt het dat het koninkrijk Marokko «een scala aan instituties in het leven heeft geroepen om Marokkanen in Nederland te bespioneren, te intimideren, te verleiden, te rekruteren, te corrumperen?»
Contact tussen overheden van andere landen en personen in Nederland is in beginsel niet problematisch zolang dit op vrijwillige basis plaatsvindt. Ditzelfde geldt ook voor overheden van andere landen in Nederland en de contacten die zij onderhouden met Nederlanders, die ook over de nationaliteit van dat land beschikken.
In algemene zin zijn er staten die proberen invloed te houden op personen in Nederland die uit die staat geëmigreerd zijn. In sommige gevallen beschikken deze emigranten nog wel over de nationaliteit van hun land van herkomst of hebben ze daar familie wonen, maar wonen zij zelf inmiddels al lang in Nederland. Het kan ook gaan om mensen die hun land om politieke redenen ontvlucht zijn en in ons land slachtoffer worden van intimidatie. Dergelijke inmengingsactiviteiten creëren een permanent gevoel van onveiligheid in de betreffende gemeenschappen. Hiermee kunnen ook nationale spanningen geëxporteerd worden naar ons land. De invloed gaat soms zo ver dat mensen zich beperkt voelen in de uitoefening van hun grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting.
Hoe kijkt u aan tegen de in het manifest genoemde lange arm van Marokko in Nederland? Wat is uw aanpak op de omschreven voorbeelden uit het manifest? Bent u bereid om, net zoals voor de Turkse diaspora politiek, een aanpak op de Marokkaanse diaspora politiek te ontwikkelen?
Het staat Marokko vrij banden te onderhouden met Marokkanen die in Nederland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat. Er kan geen sprake zijn van ongewenste beïnvloeding op de individuele levens van Nederlanders en de keuzes die zij maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de diasporapolitiek van een land de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt of de participatie van de diaspora belemmert, dan is er sprake van ongewenste buitenlandse inmenging. Hiervoor heeft het kabinet een aanpak. Voor de verschillende instrumenten die het kabinet tot haar beschikking heeft verwijs ik naar de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.3 Hierin wordt een landen neutrale aanpak geschetst met een overzicht van het instrumentarium dat het kabinet kan inzetten, afhankelijk van de concrete situatie. Er worden tevens enkele voorbeelden gegeven.
Bent u bereid om Marokkaanse en Turkse Nederlanders maximale praktische hulp te bieden bij het afstand doen van hun tweede nationaliteit? Zo ja, op welke wijze? Bijvoorbeeld door middel van een stappenplan, praktische informatie en/of beleid?
Het is aan landen zelf om te bepalen op welke wijze hun nationaliteit verkregen kan worden, en ook op welke wijze hiervan wel of niet afstand gedaan kan worden. Met betrekking tot de Marokkaanse nationaliteit is bekend dat de nationaliteitswetgeving bepalingen bevat die toestaan dat van de Marokkaanse nationaliteit afstand kan worden gedaan. Vanuit het verleden is ook bekend dat een Nederlander, met ook de Marokkaanse nationaliteit, in de praktijk geen afstand van de Marokkaanse nationaliteit kon doen.
Voor Nederlanders, die ook de Turkse nationaliteit hebben kent de Turkse wet- en regelgeving het recht om afstand te doen van de nationaliteit. Verzoeken om afstand te doen van de nationaliteit worden in de regel ook gehonoreerd door Turkije.
Is er een Europese Unie (EU)-standpunt met betrekking tot derde landen die EU-onderdanen verhinderen om van hun dubbele nationaliteit af te komen? Kunt u toelichten hoe Nederland een leidende rol zal gaan pakken in deze discussie?
Er is geen EU-standpunt over dit onderwerp omdat nationaliteitsrecht niet onder de bevoegdheid valt van de EU, maar onder die van de afzonderlijke lidstaten. Pas wanneer het gaat om de aan de nationaliteit van een lidstaat verbonden Unieburgerschapsrechten komt het EU-recht in het geding. Daar is in dit geval geen sprake van.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en nog voordat de begrotingsbehandelingen aanvangen beantwoorden?
Uw Kamer ontvangt deze antwoorden gezamenlijk met het antwoord op het verzoek van lid Paternotte (D66) bij de Regeling van Werkzaamheden van 24 september 2019 om een schriftelijke reactie op het manifest «Keuzevrijheid in nationaliteit».
Een teamchef van de politie Leiden die naar huis is gestuurd |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiechef die racisme aankaartte, is naar huis gestuurd»?1
Ja.
Is het waar dat de kritische houding van de genoemde teamchef ten aanzien van «racisme, machtsmisbruik en pesten binnen de politieorganisatie» «te veel interne spanningen» binnen haar eenheid opleverde? Zo nee, wat is dan niet waar?
De korpsleiding heeft mij gemeld dat de teamchef niet op non-actief is gezet. Voor verder informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.
Deelt u de mening dat in genoemde berichtgeving gelezen kan worden dat de politieorganisatie niet goed overweg kan met kritiek vanuit eigen kring als het om discriminatie gaat? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding heeft aangegeven open te staan voor kritiek en heeft medewerkers juist opgeroepen om zich te melden als in hun ogen sprake is van misstanden. Het verkrijgen en behouden van een gewenste werkomgeving vraagt om inspanning en een kritische houding van zowel de (korps)leiding als individuele politiemedewerkers in alle lagen van de organisatie. Eerder is uw Kamer geïnformeerd over het huidige beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden.2
Deelt u – in zijn algemeenheid – de mening dat het mogelijk moet zijn dat een politiefunctionaris ook in het openbaar zijn of haar mening over discriminatie binnen de politie moet kunnen uiten? Zo nee, waarom niet?
Politiemedewerkers moeten zich vrij voelen zich te uiten en kritisch te zijn binnen de grenzen van de ambtseed, dan wel belofte. Bij voorkeur gebeurt dit binnen de eigen organisatie, zodat waar mogelijk samen een oplossing gevonden kan worden. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van deze signalen, zoals (maar niet uitsluitend) het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten en het Landelijk Meldpunt Misstanden. Ook besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctionaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Het bericht dat het CETA verdrag lokaal beleid bedreigt |
|
Ronald van Raak (SP), Mahir Alkaya |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de notitie van Milieudefensie e.a. aan gemeenteraadsleden over het handelsverdrag tussen de Europese Unie en Canada, Comprehensive Economic and Trade Agreement (Brede Economische en Handelsovereenkomst) (CETA)?1
Ja
Wie draagt de kosten indien een gemeente een schadevergoedingsclaim krijgt via het speciale arbitragesysteem Investment Court System (ICS) dat is opgenomen in CETA-verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voorzie geen claims op basis van het CETA-verdrag. CETA biedt buitenlandse investeerders bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Dit is niet anders dan in het huidige Nederlands recht.
De Staat der Nederlanden is de verdragspartij, en zal in eventueel voorkomende gevallen aangesproken worden. Individuele gemeenten kunnen niet rechtstreeks worden aangesproken onder het CETA verdrag. Daarbij wil ik wel benadrukken dat ik geen schadevergoedingsclaims op basis van het CETA-verdrag voorzie. In de afgelopen vijftig jaar is nog nooit een zaak tegen Nederland gestart over een totaal van meer dan 80 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten. Ik zie dat niet veranderen op basis van het CETA-verdrag. Verhaal van de centrale overheid op de decentrale overheid wegens schending van een verdragsverplichting heeft evenmin plaatsgevonden. Ook daarin voorzie ik geen verandering door het CETA-verdrag.
Zijn er nog meer gemeentelijke bevoegdheden die een risico lopen op een claim via het ICS-systeem buiten die genoemd zijn in de notitie? Indien onbekend, bent u bereid dat te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verdrag beschermt investeerders tegen onrechtmatig overheidsoptreden zoals onredelijk en discriminatoir handelen. Daarbij herbevestigt en expliciteert het verdrag het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen zoals de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu, of de openbare zeden, sociale of consumentenbescherming, of bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid. Dit is een niet-limitatieve lijst. Daarnaast verduidelijkt CETA dat het enkele feit dat een overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering of ingrijpt in de verwachtingen (inclusief winstverwachtingen) van een investeerder op zich geen schending van de verplichtingen uit hoofde van het verdrag vormt. In Annex 8-A bij het verdrag wordt een en ander wat betreft onteigening nog verder uitgewerkt en onder andere bepaald dat non-discriminatoire maatregelen die genomen worden om het publieke belang te beschermen, geen indirecte onteigening vormen, tenzij de impact van deze maatregel(en) zo zwaar zijn dat deze duidelijk buitensporig zijn.
Bereidt u zich voor op eventuele claims die komen? Zo ja, hoe doet u dat?
Nee, ik voorzie geen claims op basis van het CETA-verdrag. CETA biedt buitenlandse investeerders bescherming tegen onrechtmatig overheidsoptreden. Dit is niet anders dan in het huidige Nederlands recht.
Kunt u garanderen dat inwoners van Nederland nooit de financiële gevolgen, direct en/of indirect, ondervinden van eventuele ICS-claims naar aanleiding van gemeentelijke besluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een overheid onrechtmatig handelt jegens een investeerder, dan kan Nederland in theorie aangesproken worden op basis van het CETA-verdrag. Het is echter waarschijnlijker dat in een dergelijk geval de overheid aangesproken zal worden op grond van Nederlands recht. Zoals nader toegelicht onder vraag 3, herbevestigt het CETA verdrag het recht van overheden om wet- en regelgeving vast te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen. Het verdrag biedt investeerders alleen de mogelijkheid om onrechtmatig overheidsoptreden aan te vechten. Daarbij is tevens afgesproken dat een schadevergoeding die wordt toegekend nooit hoger mag zijn dan de feitelijk geleden schade. Daarmee zijn de afspraken over investeringsbescherming in CETA in overeenstemming met het Nederlands recht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag vooral goed is voor buitenlandse investeerders, maar niks doet om de gemeenten te beschermen tegen ICS-claims? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Het hoofdstuk over investeringsbescherming bevat materiële standaarden voor gevestigde investeringen en afspraken over de behandeling van investeringen. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals die ook in het Nederlandse recht zijn vastgelegd. CETA verandert niets aan de positie van gemeenten.
Bent u bereid zich tegen het verdrag te keren als de gemeenten en haar inwoners niet beschermd zijn tegen de financiële gevolgen van het CETA-verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5. Alleen onrechtmatig overheidsoptreden kan leiden tot een succesvolle claim. Schadevergoeding in dergelijke gevallen is nu ook reeds gangbaar in nationale rechtszaken.
Het bericht ‘De elektrische wegwerppeuk: nieuw gevaar voor longen en milieu’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «De elektrische wegwerppeuk: nieuw gevaar voor longen en milieu»?1
In het artikel wordt een nieuw soort e-sigaret beschreven. Dampwaren zoals e-sigaretten vallen onder de Tabaks-en rookwarenregelgeving. Dit betekent dat deze producten aan eisen ten aanzien van leeftijd, reclame en gezondheidswaarschuwingen moeten voldoen.
Deelt u de mening van tabaksonderzoeker Reinskje Talhout van het RIVM «een smaakjesverbod bij de e-sigaret zou echt wel wat doen»? Is het mogelijk de toevoeging van smaakstoffen aan de e-sigaret te verbieden? Kunt u dit toelichten?
Het RIVM heeft onderzoek uitgevoerd naar de aantrekkelijkheid van e-sigaretten2. Daaruit blijkt dat smaakstoffen belangrijk zijn voor consumenten van de e-sigaret. Ook blijkt uit dat onderzoek dat niet-rokende jongeren de ruime keuze in smaken zien als een risico voor jongeren tot gebruik van de e-sigaret en kan zorgen voor een opstap naar het roken van tabakssigaretten. De Europese Tabaksproductenrichtlijn geeft lidstaten de ruimte om smaakstoffen voor vloeistoffen van de e-sigaret op nationaal niveau te verbieden. Hongarije heeft hier als enige lidstaat gebruik van gemaakt.
Zijn wegwerpbare e-sigaretten toegestaan in Nederland? Zo ja, kunt u toelichten op basis waarvan dit is toegestaan? Hebben producenten en importeurs voldaan aan hetgeen artikel 4.7, eerste lid, van het tabaks- en rookwarenbesluit vereist, namelijk: «het jaarlijks verstrekken aan Onze Minister van gegevens en bescheiden met betrekking tot de markt voor hun producten»?
Een wegwerpbare e-sigaret is toegestaan op basis van de Tabaks- en rookwarenwet in Nederland. Een e-sigaret zonder nicotine is zelfs per definitie wegwerpbaar en niet navulbaar, omdat deze producten anders bijgevuld kunnen worden met nicotinehoudende vloeistoffen. E-sigaretten moeten voldoen aan de Tabaks- en rookwarenregelgeving, en moeten minstens zes maanden voorafgaand aan het op de markt brengen worden aangemeld in het «Common Entry Gate Systeem». Dit betekent dat producenten en importeurs van tabaksproducten, elektronische sigaretten en navulverpakkingen de belangrijkste gegevens over hun producten indienen bij de autoriteiten in de EU-landen waar ze deze willen verkopen. Voor Nederland beheert het RIVM dit systeem.
Waar moet iemand een wegwerpbare e-sigaret weggooien na gebruik? Klopt het dat door de mix van elektronische componenten en chemische stoffen (waaronder nicotine), e-sigaretten niet alleen als gevaarlijk afval maar ook als e-afval beschouwd worden? Is het vervolgens correct dat hier nog geen regelgeving over bestaat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Een e-sigaret die door een consument wordt afgedankt valt binnen de reikwijdte van de Nederlandse regelgeving voor afgedankte elektrische en elektronische apparaten en dient te worden beschouwd als e-afval. Dat betekent dat elke e-sigaret, dus ook een wegwerpbare e-sigaret, niet op straat of bij het huishoudelijk restafval mag worden gegooid, maar bij een daartoe geschikt inzamelpunt voor e-afval moet worden gedeponeerd. Deze inzamelpunten staan in of nabij vele winkels, doe-het-zelfzaken, tuincentra en andere locaties. Ook kan een afgedankte e-sigaret worden ingeleverd in de winkel op het moment dat daar een nieuwe e-sigaret wordt aangeschaft, de verkoper is dan verplicht de afgedankte e-sigaret in te nemen. Voor de verwerking van het ingezamelde e-afval zijn regels gesteld met het oog op een milieuverantwoorde wijze van ontmanteling en verwerking van eventuele schadelijke materialen. Een sluitende inzamel- en verwerkingsketen voor afgedankte e-sigaretten is dus beschikbaar. Het is echter aan de consument van een e-sigaret om de primaire correcte handeling in die keten uit te voeren.
Controleren de webshops die deze wegwerpbare e-sigaretten verkopen effectief op leeftijd? Zo nee, hoe gaat u organiseren dat dit alsnog gebeurt?
Het tabaks- en rookwarenbesluit, Artikel 5.6, tweede lid stelt: «Een detaillist die een tabaksproduct of aanverwant product aanbiedt voor binnenlandse verkoop op afstand hanteert een leeftijdsverificatiesysteem dat op het tijdstip van de verkoop vaststelt dat de consument de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.» Veel websites maken gebruik van een leeftijdsvraag om op de website te komen. Het toezicht op de naleving van de leeftijdsverificatie door verkopers is complex, omdat voor het constateren van een overtreding er een testkoop uitgevoerd moet worden. De NVWA is op dit moment bezig met het ontwikkelen van een testkoopmethode met 17-jarigen. Ik zal uw Kamer hier voor het einde van het einde van het jaar over informeren.
Controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het handhaven van de leeftijdsgrens bij de online-verkoop van e-sigaretten? Zo ja, op welke wijze wordt deze handhaving vormgegeven? En hoe effectief deze leeftijdscontrole?
Zie antwoord vraag 5.
Uitspraken van de minister in de media inzake de strijd tegen georganiseerde criminaliteit |
|
Ronald van Raak (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u in Buitenhof heeft gezegd dat er een speciale brigade gaat komen om georganiseerde criminaliteit op te sporen en aan te pakken, en dat deze brigade niet ten koste mag gaan van de bestaande politiesterkte?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de speciale brigade uit een man of honderd zou moeten gaan bestaan en dat die mensen zowel bij de politie, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), het OM, de Koninklijke Marechaussee, de Douane en het jeugdwerk vandaan moeten komen? Zo ja, komen deze mensen dan uit de bestaande capaciteit? Ten koste van welke huidige taken van deze mensen gaat de oprichting van deze speciale brigade dan?
De speciale brigade ofwel het multidisciplinair interventieteam gaat bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten, van in ieder geval politie, FIOD en Koninklijke Marechaussee, onder het direct gezag en aansturing van gespecialiseerde officieren van justitie van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Het landelijk interventieteam laat zich bijstaan door experts van andere bijzondere toezichts- en opsporingsdiensten als de Douane.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste gaat van de bestaande sterkte en de huidige taken van de verschillende instanties, zoals hierboven benoemd?
De uitbreiding van de capaciteit (van politie) van het multidisciplinair interventieteam komt bovenop de bestaande capaciteit. In mijn brief van 13 november 2019 aan uw Tweede Kamer heb ik nogmaals benadrukt voor welke opgaven de korpschef staat om deze extra capaciteit te verwezenlijken. Zulks is niet van de ene op de andere dag te realiseren.
Klopt het dat u heeft gezegd dat de politiek de komende jaren echt fors moet blijven investeren en dat de 100 miljoen euro die nu in het ondermijningsfonds zit een eerste stap is? Zo ja, kunt u nader verduidelijken wat u verstaat onder fors blijven investeren? Is in de ministerraad al gesproken, dan wel besloten tot het investeren van fors meer geld? Zo ja, wat was de uitkomst van de ministerraad? Zo nee, waarom laat dit op zich wachten terwijl u in de media wel stevige taal bezigt over noodzakelijke investeringen? 5. Klopt het dat u in Buitenhof en de Minister-President bij zijn wekelijkse persconferentie na de ministerraad spraken over de intentie om het fonds voor ondermijning te gaan versterken? Wat betekent dit concreet?2
Het huidige kabinet heeft de aanpak van ondermijning geïntensiveerd met een anti-ondermijningsfonds van 100 miljoen euro, een structurele reeks van 10 miljoen euro en een omvangrijk traject ondermijningswetgeving. Verdere versterking van de aanpak is noodzakelijk. Na bespreking in de ministerraad zijn in de brief en bijlage die op 18 oktober jl. naar de Tweede Kamer zijn gezonden de eerste contouren geschetst van het brede offensief dat het kabinet beoogt uit te voeren tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de € 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij de najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier u precies «heel veel op preventie [wilt] inzetten»? Behelst dit slechts de toevoeging van jeugdwerkers bij de speciaal op te richten brigade of heeft u hiervoor meer plannen en kunt u die plannen dan nader (financieel) onderbouwen?
Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. In het voorjaar zal het kabinet, op basis van een uitgewerkt plan, besluiten over de verdere structurele dekking voor een breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit.
Kunt u nader verduidelijken op welke manier de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) deel uitmaken van uw plannen? Wanneer kunnen we hierover meer informatie verwachten?
Effectief tegengaan van ondermijnende georganiseerde criminaliteit vraagt naast repressie ook om preventief beleid. Samen met de betrokken ambtscollega’s van BZK, OCenW, VWS en SZW zal gewerkt worden aan een preventieve aanpak, onder meer om wijken weerbaar te maken en kwetsbare jongeren te behoeden voor het criminele pad. Daarmee wordt de voedingsbodem voor georganiseerde ondermijnende criminaliteit aangepakt. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de brief van 28 oktober 2019 over Gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid aangegeven vanuit dat perspectief ook bij mijn inzet op preventie in wijken aan te sluiten.
Wat bedoelde u precies met de volgende uitspraak bij Buitenhof: «Zowel op het punt van informatie-uitwisseling als informatievergaring wil ik een paar onorthodoxe maatregelen nemen»? Wat verstaat u onder onorthodoxe maatregelen? Wanneer kunnen we die maatregelen verwachten?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Bent u op de hoogte van de kritiek van de AIVD en hoogleraar Inlichtingenstudies Paul Abels om de inlichtingendiensten te betrekken bij de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit? Kunt u uitvoerig op elk van de door de AIVD en de heer Abels in het artikel genoemde punten van kritiek reageren?3
Voor de brede aanpak van ondermijning is het uitwisselen of verwerken van informatie tussen verschillende partijen een cruciale randvoorwaarde. Het landelijk interventieteam zal maximaal gebruikmaken van de mogelijkheden die de huidige wetgeving daartoe biedt. Bezien wordt hoe knelpunten die zich in dit verband voordoen weggenomen kunnen worden, indien nodig middels (nood)wetgeving. Tevens wordt bekeken hoe knelpunten voor de samenwerking van het interventieteam met de private sector kunnen worden weggenomen. We werken dit verder uit in het uitgewerkte plan ten behoeve van de bespreking van de voorjaarsnota.
Hoe staat u tegenover het plan van de politie om een team op te richten van in totaal 445 voltijdse politieagenten, een mix van recherche, maar vooral ook financieel experts, die geldstromen in kaart gaan brengen om criminele bendes te raken? Bent u bereid de volgens de politie benodigde investeringen van 100 tot 300 miljoen per jaar vrij te maken voor dit team? Zo nee, waarom niet?4
Ja, ik ben bekend met het artikel in de NRC. Er is binnen het Nederlands bestel een strikte scheiding gemaakt tussen opsporing en vervolging enerzijds en inlichtingenmatig onderzoek anderzijds. Inlichtingeninformatie is daarom niet één op één bruikbaar voor de opsporing. De regering heeft Uw Kamer geïnformeerd over de versterking van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Op dit moment is daarin geen andere rol voor de inlichtingendiensten voorzien.
Begrijpt u de vrees van de politievakbond dat de vorming van de door u genoemde speciale brigade ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden, die nu al sterk onderbezet zijn? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen? Kunt u garanderen dat de oprichting van de speciale brigade niet ten koste zal gaan van regionale recherche-eenheden?
De slagkracht in de aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit wordt vergroot als we investeren in een landelijk multidisciplinair integraal team dat zal opereren op (inter)nationaal niveau en zal bestaan uit gelabelde HBO/WO-opgeleide specialisten van in ieder geval politie, FIOD, Koninklijke Marechaussee en Openbaar Ministerie. In het voorjaar kom ik met een uitgewerkt plan en de bijbehorende dekking.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 3.
De beelden waaruit blijkt dat circus Freiwald zich opnieuw niet aan de wet houdt en een olifant daarvan de dupe is |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u de beelden van de olifant van circus Freiwald, die aangeraakt wordt door publiek in Heerlen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat één van de voorwaarden verbonden aan de tijdelijke ontheffing voor circus Freiwald (voor het meereizen, verplaatsen en op het circusterrein houden van een olifant) een verbod op direct contact is, dat wil zeggen het aanraken van de olifant door publiek?2
Ja.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat «het dierenwelzijn van Buba voldoende gediend is met een verbod op optreden en een verbod op direct contact»? Zo ja, kunt u bevestigen dat een overtreding van het verbod op direct contact een ernstige aantasting van het welzijn van de olifant kan betreffen?3
Ik ken deze uitspraak. Het verbod op direct contact is een van de voorwaarden die is ingesteld om het welzijn van de olifant te beschermen. Een overtreding hiervan kan het welzijn dus aantasten.
Erkent u dat de beelden geen enkele twijfel laten dat sprake is van een overtreding van deze voorwaarde door circus Freiwald?
Tijdens de inspectie op 27 september 2019 is vastgesteld dat Circus Freiwald artikel 2 van de ontheffingsvoorwaarden heeft overtreden, omdat het circus de olifant in contact heeft laten komen met omstanders. Hiervoor heeft het circus een schriftelijke waarschuwing ontvangen conform het interventiebeleid van de NVWA. Een onaangekondigde herinspectie zal nog plaatsvinden.
Erkent u dat uit de beelden blijkt dat de kennelijke dompteur dit aanraken door het publiek aanmoedigt door met een emmer wortels voor de olifant uit te lopen en deze wortels uit te delen onder de omstanders?
Ja.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) handhavend op zal treden tegen circus Freiwald?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 4.
Wordt in de risicoanalyse van de NVWA inmiddels rekening gehouden met het feit dat er een verhoogde kans is dat circus Freiwald de regels aan zijn laars lapt, gezien de geschiedenis van voorvallen van de voorgaande jaren, en kunt u dat toelichten?4
De NVWA controleert circussen op basis van meldingen. Omdat circus Freiwald een schriftelijke waarschuwing heeft ontvangen zal er conform het interventiebeleid een onaangekondigde herinspectie worden uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak de NVWA het circus gecontroleerd heeft in de periode 2015–2019?
De NVWA heeft het circus in deze periode vier keer gecontroleerd.
Kunt u uiteenzetten of er in de periode 2015–2019 overtredingen zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot bestuursrechtelijke of strafrechtelijke maatregelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de periode 2015–2019 is tweemaal een schriftelijke waarschuwing gegeven. Eenmaal in 2015 en eenmaal in 2019. Conform het interventiebeleid van de NVWA wordt bij herhaalde overtreding binnen drie jaar een zwaardere sanctie opgelegd, in deze zaak was de periode tussen de geconstateerde overtredingen langer.
Bent u bereid de inspectierapporten met de Kamer te delen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze rapporten worden niet actief openbaar gemaakt. Reden daarvoor is het belang van het beschermen van de privacy van personen die betrokken zijn bij de inspectie.
Kunt u toelichten of u de hoeveelheid en de mate van overtredingen zorgwekkend vindt?
Na grondig onderzoek naar de mogelijkheden voor het herplaatsen van olifant Buba is besloten een tijdelijke ontheffing te verlenen aan het circus. Aan deze ontheffing zijn voorwaarden gesteld. Het circus dient zich te houden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de vrijstelling. Als dat niet het geval is, treedt de NVWA ook op.
Kunt u toezeggen dat de NVWA het circus regelmatig zal inspecteren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Op basis van welk (maatschappelijk) belang is de tijdelijke ontheffing voor circus Freiwald in 2017 opnieuw verleend?
Er is, rekening houdend met de specifieke situatie van Buba, gezocht naar een geschikte opvangplek. Deze bleek niet beschikbaar in Europa en daarom heeft Circus Freiwald voor Buba een tijdelijke ontheffing ontvangen.5
Kunt u toelichten aan welke termijn moet worden gedacht bij een «tijdelijke» ontheffing?
De ontheffing geldt tot en met 30 juni 2020.
Kan er na het aflopen van de tijdelijke ontheffing voor Circus Freiwald op 30 juni 2020 opnieuw een tijdelijke ontheffing worden verleend? Zo ja, bent u dat van plan en op basis van welke criteria?
Er zal tegen die tijd opnieuw worden gekeken of er een geschikte opvangplek is voor de olifant in Europa. Op basis van de uitkomsten hiervan wordt besloten of er opnieuw een tijdelijke ontheffing moet worden verleend.
Bent u bereid tegen die tijd de Kamer te informeren over uw voorgenomen besluit?
Ik zal uw Kamer tegen die tijd informeren over mijn besluit.
Kent u het oordeel van drie dierenartsen dat de olifant «mentaal en fysiek» in staat is om herplaatst te worden?5
Ja.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat «in de ideale situatie alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerktreding [sic] van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum» en staat u nog steeds achter die uitspraak?6
Ja.
Kunt u toezeggen dat u bij de beoordeling van een eventuele verlenging van de tijdelijke ontheffing, opnieuw zal zoeken naar een geschikte opvangplek voor de olifant in Europa, aangezien het ontbreken van een opvangplek de reden is dat een tijdelijke ontheffing destijds is verleend? Zo ja, wie zal worden gevraagd te zoeken naar een opvangplek? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal opnieuw zoeken naar een geschikte opvangplek in Europa. Ik besluit te zijner tijd aan wie ik medewerking hiervoor vraag.
Is het juist dat uw ambtsvoorganger heeft toegezegd daar een bemiddelende rol in te spelen en bent u van plan zich aan die toezegging te houden? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken? Zo nee, waarom niet?7
Voormalig Staatssecretaris Van Dam heeft toegezegd dat het Ministerie een bemiddelende rol oppakt bij het opvangen van dieren, indien dat nodig is. Ook ik houd mij hieraan.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat een circus bijna vijf jaar na de invoering van het verbod op wilde dieren in circussen nog altijd een olifant mee mag laten reizen?
In de ideale situatie zouden alle wilde dieren onmiddellijk na de inwerkingtreding van het verbod op wilde dieren in het circus zijn opgevangen in een opvangcentrum. De praktijk is dat er ten tijde van het verstrekken van de tijdelijke ontheffing geen plaats was in een opvangcentrum binnen Europa voor de Afrikaanse olifant Buba. Daarom is een tijdelijke ontheffing verstrekt.
Kunt u zich voorstellen dat het rechtsgevoel van mensen wordt aangetast dat een circus met een dergelijke uitzonderingspositie de voorwaarden van die positie ook nog eens aan zijn laars lapt en deelt u de mening dat hiertegen opgetreden moet worden?
Het circus dient zich te houden aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de ontheffing. De NVWA ziet hierop toe.
Deelt u de mening dat de olifant een beter leven verdient dan zijn dagen te slijten in een circus?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 21.
Het stagnerende aantal vrouwen in adviescolleges voor de bij het Rijk |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Aantal vrouwen in adviescolleges Rijk stagneert»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat het aantal vrouwen in adviescolleges de laatste jaren stagneert en de vertegenwoordiging van mensen met een migratieachtergrond daalt? Kunt u daarbij ingaan op wat uw verklaring is voor de kantelpunten in de verhoudingen na 2010 en 2016?
Hoe verklaart u dat het wettelijke streven naar een evenredige verhouding in adviescolleges sinds 1997 nog altijd niet is gehaald?
Wat is uw reactie op de bevinding dat de handreiking om tot dit streven te komen niet bij elk adviescollege bekend is? En op welke termijn gaat u er zorg voor dragen dat elk adviescollege deze handreiking kent?
Deelt u de mening dat diversiteit van meerwaarde is voor de kwaliteit van adviescolleges? Zo ja, wat gaat u doen om de adviescolleges meer divers te maken? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een tijdpad vast te stellen om met alle adviescolleges tot een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen te komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u in het licht van een evenredige vertegenwoordiging in adviescolleges aan tegen een wettelijke verplichting daartoe, en kunt u daarbij ook ingaan op het onlangs verschenen rapport van de SER omtrent quota?
Het bericht ‘Politiechef die racisme aankaartte weggestuurd’ |
|
Monica den Boer (D66), Niels van den Berge (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Politiechef die racisme aankaartte weggestuurd»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de teamchef van de politie in Leiden, die zich kritisch heeft uitgelaten over racisme, machtsmisbruik en interne pesterij binnen de politie, op non-actief is gesteld door de korpsleiding van de politie? Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt? Zo nee, kunt u uitleggen wat er is gebeurd?
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. Zo ook de melding van de betrokken teamchef. In mijn brief van 3 september jl. heb ik het beleid van de korpschef toegelicht dat gericht is op het realiseren en behouden van een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving.
Deelt u de mening dat de cultuur betreffende discriminatie en uitsluiting binnen de politie zeer zorgelijk is? Kunt u toelichten waarom juist een teamchef die deze problematiek aan de kaak stelt naar huis wordt gestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nader ingaan op de interne spanningen die volgens andere leidinggevenden zijn ontstaan in de eenheid Den Haag?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast heeft de politiechef aan een extern bureau opdracht gegeven om een teamanalyse (management) te laten uitvoeren.
In mijn brief van 3 september jl. heb ik uw Kamer bericht over het beleid van de korpschef om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en bevorderen.2 Het streven is een klimaat waar eenieder zich vrij voelt zich te uiten en waarin collega’s voor elkaar zorgen, naar elkaar luisteren, open staan voor kritiek en daar samen van willen leren. Daarnaast heeft de korpschef besloten een ombudsfunctonaris aan te stellen waar collega’s die in de knel komen terecht kunnen om te voorkomen dat ze vastlopen in de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Deelt u de mening dat, gelet op de gang van zaken, het er op zijn minst de schijn van heeft dat de aangekaarte problematiek onvoldoende serieus wordt genomen binnen de korpsleiding?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het op non-actief stellen van de Leidse teamchef zich tot de eerdere uitspraken van de korpsleiding dat het wegkijken bij meldingen over fout gedrag van politieagenten «pijnlijk en onacceptabel" is?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit blijkt volgens u dat de politie de meldingen over de verziekte cultuur serieus neemt?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht «Discriminatie en wangedrag bij politie Den Haag»?2
Ja.
Hoe verhouden uw antwoorden «Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus.», «De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen», «De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt», «Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat» zich tot de berichten zoals gemeld door NRC over de op non-actief gestelde teamchef?
De korpsleiding heeft mij gemeld dat de teamchef niet op non-actief is gesteld. De korpsleiding heeft mij daarnaast verzekerd dat iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. In mijn brief van 3 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3848) heb ik u geïnformeerd over het bestaande beleid van de korpschef en over de aanvullende maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen. Verder heb ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 10 oktober (Kamerstuk 29 628, nr. 914) toegezegd met de korpschef in gesprek te gaan over de inzet voor de totstandkoming van een cultuurverandering bij de politie, evenals de registratie en opvolging van interne klachten en meldingen.
Kunt u zich het ongemak voorstellen om personele zaken in de Tweede Kamer aan te kaarten, maar dat het belang van een open cultuur binnen de politie in deze casus zwaarder weegt? Deelt u de mening dat de signalen over discriminatie en uitsluiting mogelijk het vertrouwen in de politieleiding schaden?
Met uw Kamer ben ik van mening dat ons grote terughoudendheid past in te gaan op individuele casussen. Ik zie het als mijn taak om met de korpschef in gesprek te zijn over het belang van een open cultuur en de noodzaak om signalen van discriminatie en grensoverschrijdend gedrag serieus te nemen. De korpschef is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid van de politie en die verantwoordelijkheid neemt hij ook.
De betreffende teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl. Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij deze teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de teamchef uit Leiden over de problematiek die zij aankaart? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol is niet de enige: ook 5 andere Nederlandse vliegvelden missen natuurvergunning»?1
Ja.
Klopt het dat Rotterdam The Hague Airport, Eindhoven Airport, Maastricht Aachen Airport, Lelystad Airport en Groningen Airport Eelde geen natuurvergunning hebben voor hun economische activiteiten? Zo ja, waarom niet?
Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport en Eindhoven Airport beschikken niet over een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Groningen Airport Eelde beschikt wel over een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Deze is op 2 december 2009 door gedeputeerde staten van Groningen en Drenthe verleend.
De exploitant van een luchthaven is verantwoordelijk voor het aanvragen van de benodigde vergunningen op grond van wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het verlenen van de vergunningen op grond van de Wet luchtvaart, waaronder de gebruiksvergunning en een veiligheidscertificaat. In verband met andere wet- en regelgeving (bijvoorbeeld natuur) kan het zijn dat een luchthaven ook andere vergunningen nodig heeft waarvoor andere instanties bevoegd gezag zijn. Het kan hierbij om verschillende vergunningen gaan, bijvoorbeeld een natuurvergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor zover schade wordt aangericht aan de natuur, een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de (ver)bouw van een terminal of een vergunning op grond van de Waterwet voor het lozen van (afval)water.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is op grond van de Wnb bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving ten aanzien van aanleg, uitbreiding, inrichting, wijziging, gebruik, beheer en onderhoud van militaire luchthavens, de luchthaven Schiphol en overige burgerluchthavens van nationale betekenis als bedoeld in de Wet luchtvaart, voor zover dat kan leiden tot verslechtering van de kwaliteit van habitats of significante verstoring van soorten. Wanneer significante gevolgen (gevaar voor het halen van de instandhoudings-doelstellingen) niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, moet een passende beoordeling worden gemaakt voordat vergunning kan worden verleend.
Een natuurvergunning kan noodzakelijk zijn indien er sprake is van een project of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, bijvoorbeeld als gevolg van (extra) stikstofdepositie. Van belang hierbij is de Europese referentiedatum van 7 december 2004, het moment waarop de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn zijn gaan gelden voor het betrokken gebied (aanwijzing Vogelrichtlijngebied of plaatsing Habitatrichtlijngebied op de communautaire lijst). Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Voor die tijd was natuurbeoordeling nodig voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Daarna, bijvoorbeeld bij wijzigingen in het gebruik, kan mogelijk wel een natuurvergunning nodig zijn.
Ten aanzien van Schiphol, Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport, Groningen Airport Eelde en Eindhoven Airport zijn er handhavingsverzoeken bij het Ministerie van LNV ingediend waarbij gesteld wordt dat deze luchthavens niet over een geldige Wnb-vergunning beschikken. Deze handhavingsverzoeken zijn door de Minister van LNV, het bevoegd gezag voor de Wnb, in behandeling genomen en worden volgens de gebruikelijke procedure afgehandeld. In het kader van deze handhavingsverzoeken zal het Ministerie van LNV de benodigde informatie verzamelen en zienswijzen opvragen. Op basis daarvan zullen besluiten op de handhavingsverzoeken worden genomen. Ik kan daarop nu niet vooruitlopen.
Vanuit deze context en vanuit mijn verantwoordelijkheid op grond van de Wet luchtvaart ga ik nader in op de situatie bij de regionale luchthavens van nationale betekenis die geen natuurvergunning hebben (Lelystad Airport, Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport en Eindhoven Airport). Voor de genoemde luchthavens geldt dat ten behoeve van de besluitvorming over de vigerende gebruiksvergunningen op grond van de Wet luchtvaart relevant milieu, respectievelijk natuuronderzoek is verricht als onderdeel van de Milieueffectrapportage (MER). Daarbij is de gebiedsbescherming van de Habitatrichtlijn (alsmede de Vogelrichtlijn) betrokken. Dat betekent dat in de betrokken MER-en inzichtelijk is gemaakt of en zo ja welke Natura2000-gebieden beïnvloed worden door het gebruik van de luchthaven en in welke mate.
Ten tijde van het MER Lelystad Airport 2014 en de actualisatie van het MER in 2018 is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie in Natura2000-gebieden in verband met de openstelling van de luchthaven voor (groot) handelsverkeer. De stikstofdepositie als gevolg van de uitbreiding van Lelystad Airport bleek beperkt te zijn waarmee destijds volstaan kon worden met een melding in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Als gevolg van de recente PAS-uitspraak van de Raad van State, is daarom door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de project-specifieke aanpak opgepakt om tot een passende beoordeling te komen. Op basis daarvan wordt bezien of, en zo ja, welke vervolgstappen noodzakelijk zijn.
Het huidige gebruik van Lelystad Airport met klein verkeer valt binnen de kaders van de oude gebruiksvergunning, het Aanwijzingsbesluit uit 2001 op grond van de Wet luchtvaart. Dit besluit is vastgesteld voor de Europese referentiedatum van
7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur.
Voor Rotterdam The Hague Airport is in 2001 een aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart vastgesteld. Dit is voor de referentiedatum van 7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat voor deze datum nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur. Nadien hebben twee wijzigingen van het Aanwijzingsbesluit plaatsgevonden, de laatste wijziging in 2010. Ten behoeve van de besluitvorming voor dit wijzigingsbesluit in 2010 op grond van de Wet luchtvaart heeft relevant milieu en natuuronderzoek plaatsgevonden (onderdeel van het MER). Conclusie van het deelonderzoek natuur («Effecten van vliegveld Rotterdam in relatie tot de vigerende natuurwetgeving», Bureau Waardenburg, 2008) van dit MER is dat beschermde Natura2000-gebieden op een afstand van 15 km of meer van Rotterdam The Hague Airport liggen, dat vliegtuigen hier op hoogtes (ruim) boven de 3.000ft passeren en dat derhalve geen (significante) effecten te verwachten zijn.
Voor Maastricht Aachen Airport is op 27 december 2004 een aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart vastgesteld. Weliswaar is deze datum gelegen na de referentiedatum van 7 december 2004, maar voor het moment waarvoor op grond van de sinds 2005 van kracht zijnde Natuurbeschermingswet 1998 een afzonderlijke natuurtoestemming (natuurvergunning) nodig was. Ten behoeve van de besluitvorming voor dit aanwijzingsbesluit op grond van de Wet luchtvaart heeft relevant milieu en natuuronderzoek plaatsgevonden (onderdeel van het MER). Vanwege ingediende bezwaren zijn in de periode daarna door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu twee beslissingen op bezwaar vastgesteld. Ten behoeve de laatste beslissing op bezwaar in 2011 is door Bureau Waardenburg nieuw onderzoek verricht («Effecten van veranderingen in het vliegverkeer van en naar luchtvaartterrein Maastricht Aachen Airport in relatie tot de vigerende natuurwetgeving bijdrage in de beslissing op bezwaar 2011», Bureau Waardenburg, 2011) en is een passende beoordeling door Bureau Waardenburg opgesteld in verband met de additionele stikstofdepositie door vliegverkeer en wegverkeer in het Bunder & Elsloërbos (Bureau Waardenburg, 2011). Conclusie van deze passende beoordeling die in het kader van het aanwijzingsbesluit Wet luchtvaart is opgesteld, is dat de extra stikstofdepositie als gevolg van de beslissing op bezwaar niet leidt tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000 gebied.
Voor militaire luchthaven Eindhoven, inclusief de civiele medegebruiker Eindhoven Airport, is onder bevoegd gezag van het Ministerie van Defensie (en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als medebevoegd gezag) een luchthavenbesluit vastgesteld in 2014 op grond van de Wet luchtvaart. Ten behoeve van het Luchthavenbesluit Eindhoven is relevant milieu respectievelijk natuuronderzoek verricht (onderdeel van het MER). Uit de analyses naar de effecten van stikstofdepositie blijkt een beperkte toename in de stikstofdepositie in de nabij de luchthaven gelegen Natura2000-gebieden. Uit de ecologische beoordeling blijkt dat de kwaliteit van de aanwezige habitattypen en het leefgebied van de soorten overwegend goed is en dat er sprake is van minimaal behoud en een positieve trend. In het MER is dan ook geconcludeerd dat de toename van stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen activiteit (ontwikkeling naar 43.000 civiele vliegtuigbewegingen) voor geen van de Natura2000-gebieden negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden.
Kunt u aangeven of de natuurvergunning nodig was voor de uitspraak van de Raad van State en of de natuurvergunning nodig is na de uitspraak van de Raad van State?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven wat de natuurvergunning precies inhoudt, waar precies op wordt getoetst, of gaat het om één of meerdere vergunningen en of het Europese of nationale regelgeving is? Is deze natuurvergunning alleen nodig rond Natura 2000-gebieden of in het algemeen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke Nederlandse natuurgebieden die deel uitmaken van Natura 2000 worden niet beïnvloed door de uitstoot van stikstof als gevolg van luchtvaart van en naar Rotterdam The Hague Airport, Eindhoven Airport, Maastricht Aachen Airport, Lelystad Airport en Groningen Airport Eelde?
In de verschillende uitgevoerde natuuronderzoeken (onderdeel van de opgestelde MER-en) ten behoeve van besluitvorming over de gebruiksvergunningen voor de regionale luchthavens op grond van de Wet luchtvaart is dit uitgewerkt. Zie daarvoor het antwoord op vraag 2.
Bij welke van deze eerdergenoemde luchthavens is de toename van het aantal vluchten dusdanig groot dat deze gezien moeten worden als uitbreiding van een «project» in de zin van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) of de MER-richtlijn (2014/52/EU)? Heeft in deze gevallen ooit een passende beoordeling als bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn plaatsgevonden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen hebben deze onvergunde activiteiten voor het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit voor luchtvaart?
Het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) en Luchthavenindelingbesluit (LIB) hebben betrekking op Schiphol. Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het bij het Ministerie van LNV ingediende handhavingsverzoek en daarmee de conclusie dat er sprake is van onvergunde activiteiten. Ik verwijs verder naar de antwoorden op Kamervragen van de leden Paternotte (D66) en Bruins (ChristenUnie) over het bericht «Schiphol heeft al jaren geen natuurvergunning: «100.000 vluchten illegaal»» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 542).
Wat betekent het ontbreken van de natuurvergunning voor de continuïteit van de betreffende luchthavens?
Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van de bij het Ministerie van LNV ingediende handhavingsverzoeken en daarmee de conclusie dat er sprake is van onvergunde activiteiten.
Kunt u deze vragen elk apart beantwoorden?
Ja.
Het IPCC ‘Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate’ |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) «Special Report on the Ocean and Cryosphere in a Changing Climate»?1
Ja.
Kent u de berichten «De oceanen zijn geen bodemloze put, ze zitten aan hun taks» en «The world has a third pole – and it's melting quickly»?2 3 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Deze berichten vragen aandacht voor de conclusies van het SROCC. Het kabinet heeft inmiddels een uitgebreide appreciatie van dit rapport aan de Kamer gezonden.
Kent u de berichten «VN-rapport benadrukt noodzaak voor meer beschermde gebieden in de oceanen» en «One billion people threatened by climate change risks to oceans, polar and mountain regions, UN report warns»?4 5 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ken de berichten. Een intergouvernementele conferentie (IGC) bijeengeroepen onder auspiciën van de Verenigde Naties onderhandelt sinds 2018 over de totstandkoming van een Uitvoerende Overeenkomst (juridisch bindend instrument) onder het VN Zeerechtverdrag, over het behoud en duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit in gebieden buiten nationale rechtsmacht in de oceanen (BBNJ-proces). Een van de onderwerpen van deze onderhandelingen betreft gebiedsgerichte beheerinstrumenten, met inbegrip van beschermde gebieden op volle zee. Nederland coördineert zijn positie met betrekking tot de onderhandelingen over de Uitvoerende Overeenkomst met de andere lidstaten van de EU.
Erkent u dat, in het huidige tempo, aan het eind van deze eeuw mogelijk twee derde van het gletsjerijs in het Himalayagebergte zal zijn verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC geeft in haar rapport aan dat voor een hoog emissiescenario (RCP8.5) het massaverlies van gletsjerijs in de hooggebergten van Azië, waaronder de Himalaya, aan het eind van deze eeuw ca. 2/3 kan bedragen.
Erkent u dat, zelfs als het 1,5°C-doel behaald zou worden, naar verwachting een derde van het gletsjerijs in het Himalayagebergte zal zijn verdwenen? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport geeft geen specifieke cijfers voor het verwachte massaverlies bij 1,5 graden opwarming. Voor een laag emissiescenario (RCP2.6), dat overeenkomt met ca. 2 graden opwarming, verwacht het een massaverlies van ca. 44%. In het IPCC-rapport wordt gerefereerd aan een studie van Kraaijenbrink et al. (2017)6 naar massaverlies in de Himalaya, die de bevindingen van de mondiale modellen bevestigt. Die studie verwacht inderdaad een massaverlies voor de gletsjers in de Himalaya van ca. 1/3 bij een mondiaal gemiddelde opwarming van 1.5 graden.
Erkent u dat een dergelijk smelttempo grote gevolgen zal hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk snel smelttempo zal volgens IPCC inderdaad grote gevolgen hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier.
Voorziet u ook directe of indirecte gevolgen voor Nederland en Europa, gegeven de erkenning dat het smelttempo grote gevolgen zal hebben voor diverse Aziatische rivieren, ecosystemen en leefgebieden van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
De directe of indirecte gevolgen voor Nederland en Europa zijn niet eenvoudig te voorspellen.
Onderschrijft u de boodschap dat de klimaatcrisis ook een crisis in de oceanen is? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC-rapport laat inderdaad zien dat klimaatverandering ook ernstige consequenties met zich meebrengt voor de oceanen.
Erkent u dat we mogelijk nog in deze eeuw een nieuw oceaanklimaat zullen meemaken dat ongekend is ten opzichte van het pre-industriële tijdperk? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC geeft aan dat de oceaan in de 21e eeuw naar verwachting een overgang zal maken naar ongekende omstandigheden met verhoogde temperaturen (vrijwel zeker), grotere stratificatie van de bovenste oceaanlagen (zeer waarschijnlijk), verdere verzuring (vrijwel zeker), zuurstofafname (gemiddeld vertrouwen) en veranderde netto primaire productie (laag vertrouwen). Hittegolven op zee (zeer hoog vertrouwen) en extreme El Niño/La Niña-gebeurtenissen (gemiddeld vertrouwen) zullen naar verwachting steeds frequenter worden. De Atlantische golfstroom (AMOC) zal naar verwachting verzwakken (zeer waarschijnlijk). De snelheid en de omvang van deze veranderingen zullen kleiner zijn in scenario's met lage broeikasgasemissies (zeer waarschijnlijk).
Erkent u dat de effecten van klimaatverandering en menselijke uitbuiting op onze oceanen langdurig en in bepaalde gevallen onomkeerbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
De effecten van klimaatverandering op de oceanen is inderdaad langdurig, omdat de oceanen veruit het grootste deel van de extra ingevangen energie als gevolg van de toenemende concentraties broeikasgassen in de atmosfeer hebben opgenomen en ook een groot deel van de uitgestoten CO2. Dit vertaalt zich onder meer een zeespiegelstijging die eeuwen tot millennia doorgaat. Op menselijke schaal zijn veel effecten – zoals verandering van oceaanstromingen en zeespiegelstijging – ook onomkeerbaar.
Kunt u een uitputtend overzicht verschaffen waaruit blijkt op welke wijze u in het Nederlandse beleid rekenschap geeft van deze kennis over decennialange, onomkeerbare en onherstelbare menselijke uitbuiting en de gevolgen daarvan op onze oceanen?
Een uitgebreide kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer is aan de kamer toegezonden.
Erkent u dat het aannemelijk is dat het aantal mariene hittegolven verdubbeld is tussen 1982 en 2016? Zo nee, waarom niet?
Het IPCC geeft inderdaad aan dat wereldwijd het aantal mariene hittegolven tussen 1982 en 2016 is verdubbeld en zeer waarschijnlijk ook langduriger, intenser en uitgebreider zijn geworden. Het is zeer waarschijnlijk dat tussen 84 – 90% van de mariene hittegolven die zich tussen 2006 en 2015 hebben voorgedaan, te wijten zijn aan de antropogene temperatuurstijging. Verwacht wordt dat de frequentie, duur, ruimtelijke omvang en intensiteit (maximale temperatuur) van mariene hittegolven verder zal toenemen (zeer hoog vertrouwen).
Erkent u dat het aannemelijk is dat de wereldwijde frequentie van hittegolven op zee met ongeveer een factor 50 zal toenemen? Zo nee, waarom niet?
Klimaatprojecties laten volgens IPCC een toename van de frequentie van mariene hittegolven rond 2.081–2.100 ten opzichte van 1850–1900 zien met ongeveer 50 keer onder een hoog emissiescenario (RCP8.5) en 20 keer onder een laag emissiescenario (RCP2.6) (gemiddeld vertrouwen). De grootste frequentieverhogingen worden verwacht voor de Noordpool en de tropische oceanen (gemiddeld vertrouwen). De intensiteit van mariene hittegolven zal naar verwachting ongeveer 10-voudig toenemen onder RCP8.5 tegen 2.081–2.100 ten opzichte van 1850–1900 (gemiddeld vertrouwen).
Erkent u dat de voortdurende opname van koolstof door de oceaan tot 2100 de verzuring van de oceanen zal verergeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Overigens betreft het niet opname van koolstof maar van CO2, dat in het water koolzuur vormt.
Welke gevolgen voorziet u voor de zuurstof afgevende capaciteit van zeeën en oceanen door het steeds zuurder worden van het water in zeeën en oceanen?
Er is geen eenduidig antwoord op deze vraag. Verzuring van de oceanen heeft gevolgen voor de soortensamenstelling en de ecosystemen in de oceanen, maar de precieze gevolgen zijn nog niet goed te voorspellen. Daarmee is ook het effect op de zuurstofproductie door deze ecosystemen nog onvoldoende bekend. Nederland zoekt hier nadrukkelijk de internationale samenwerking. Zo draagt Nederland in OSPAR-verband bij aan een beter begrip van de effecten van oceaanverzuring (onder andere op ecosystemen) en een beoordeling van de huidige situatie met betrekking tot verzuring van de OSPAR-gebieden, en trad Nederland in september 2018 toe tot de Alliance Against Ocean Acidification.
Erkent u dat gezonde oceanen een cruciale rol spelen bij het verminderen van de gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het IPCC rapport maakt, net als eerder de GEO67 en IPBES8 rapporten, duidelijk dat gezonde oceanen weerbaarder zijn voor de effecten van klimaatverandering.
Erkent u dat gebieden waar «blauwe koolstof» in grote hoeveelheden wordt opgeslagen, zoals in de bodem van een mangrovebos of de diepe zeebodem, betere bescherming nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het verlies van grote hoeveelheden opgeslagen «blauwe koolstof» aan de atmosfeer draagt bij aan klimaatverandering en dient derhalve te worden voorkomen.
Erkent u het belang van het aanwijzen van natuurnetwerken in zee om zo de weerbaarheid van zeeën en oceanen te vergroten ten opzichte van het veranderende klimaat?
Ja.
Wat is uw inzet om, zowel nationaal als internationaal, bij te dragen aan het creëren van reservaten in zeeën en oceanen?
Op de Noordzee zet het kabinet zich in voor het beschermen en verbeteren van het mariene ecosysteem in op basis van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Dit heeft onder andere geresulteerd in de aanwijzing van de Doggersbank, Klaverbank, Friese Front, Noordzeekustzone, Voordelta en de Vlakte van de Raan. Deze natuurgebieden zijn opgenomen in het Europese Natura 2000-netwerk. Voor de natuurgebieden zijn specifieke doelstellingen vastgelegd voor verbetering van het marine habitat (zeebodem) en specifieke doelsoorten (o.a. vogels, zeezoogdieren en vissen). Ook in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie zijn specifieke bodembeschermings-gebieden ingesteld (Friese Front en Centrale Oestergronden). Dit om invulling te geven aan de doelstelling uit de Mariene strategie deel I om 10 tot 15% van de Nederlandse Noordzeebodem te vrijwaren van noemenswaardige bodemberoering9.
In Caribisch Nederland is een reservaat ingesteld ter bescherming van zeezoogdieren en haaien (Yarari). Binnen Yarari is de Sababank aangewezen als nationaal park ter bescherming van het koraal. In de regio wordt samengewerkt met Frankrijk, de Verenigde Staten en de Dominicaanse republiek, die vergelijkbare reservaten hebben ingesteld. Ook wordt in het Caribisch gebied internationaal samengewerkt in het kader van de Cartagena Conventie en het Protocol for Specially Protected Areas and Wildlife (SPAW-protocol) in het bijzonder.
Nederland zoekt internationale samenwerking om op basis van diverse internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR-verdrag) en Convention for the Conservation of Antarctic Marine Living Resources (CCAMLR), ook buiten de nationale rechtsmacht beschermde gebieden te realiseren. Het beheer van deze gebieden buiten nationale rechtsmacht is momenteel gefragmenteerd geregeld. Een groot aantal internationale organisaties en arrangementen heeft een mandaat t.a.v. een bepaald gebied, een bepaalde component van biologische diversiteit, een bepaalde activiteit of combinaties van het voorgaande. Om verbetering aan te brengen in de geschetste situatie is de Nederlandse inzet internationaal om in een juridisch verbindend instrument onder het VN Zeerechtverdrag een systeem voor effectieve samenwerking t.a.v. gebiedsgerichte beheerinstrumenten tot stand te brengen. Nederland coördineert zijn positie in dit verband met de EU en haar lidstaten.
Wat zijn de implicaties van het IPCC-rapport op het Noordzeebeleid?
Een uitgebreide kabinetsappreciatie van het IPCC-rapport over oceanen en de cryosfeer is aan de kamer toegezonden.
Is het IPCC-rapport aanleiding om haast te maken met het aanwijzen van het onderwater natuurnetwerk in de Noordzee? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u deels naar het antwoord op vraag 19 en voorts naar de uitgebreide appreciatie van het rapport die aan de kamer is toegezonden.
Welk percentage van de Noordzee is daadwerkelijk beschermd voor alle soorten visserij?
Op dit moment zijn de zone I gebieden in het Natura2000-gebied Noordzeekustzone beschermd tegen alle soorten van visserij, ook recreatieve visserij. Dit betreft 140 km2 oftewel 0,2% van de NL Noordzee.
Erkent u dat de wereldwijde visbestanden zijn gedaald, in de Noordzee zelfs met 35%, door het warmere zeewater?6 Zo ja, kunt u toelichten hoe u hiermee rekening houdt in uw visserijbeleid?
Erkent u dat visbestanden in warm zeewater dubbel worden geraakt door overbevissing, doordat het ze kwetsbaarder maakt voor de hogere temperatuur van het water en het bovendien het herstel van de bestanden hindert? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten hoe u in uw visserijbeleid rekening houdt met deze dubbele negatieve impact op visbestanden in warm zeewater?
Bent u bereid dit gegeven over de dubbele negatieve impact op visbestanden in warm zeewater onder de aandacht te brengen bij de Europese onderhandelingen over de vangstquota dit najaar? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat door het warmere zeewater de maximaal duurzame vangst naar beneden bijgesteld moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat een goed beheer van mariene gebieden niet gezien moet worden als vervanging van de immer noodzakelijke snelle vermindering van de broeikasgasemissies? Zo nee, waarom niet?
Ja, beide zijn nodig.
Erkent u dat diepgaande economische en institutionele transformaties nodig zijn om de klimaatcrisis het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet?
Op de implicaties van de IPCC-rapporten voor het nationale en internationale beleid is ingegaan in de kabinetsappreciatie die aan de kamer is toegezonden.
Erkent u dat het missen van de Nederlandse klimaatdoelen, te beginnen met het klimaatdoel van 2020, volstrekt onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland heeft zijn klimaatdoelen, zoals afgesproken in mondiaal (Kyoto Protocol) en EU kader (voor de niet ETS sectoren) niet gemist. Voor 2020 heeft Nederland geen nationaal doel geformuleerd, maar tracht het Kabinet om de uitspraak in de Urgenda zaak na te leven. Met de klimaatdoelstelling van 49% reductie in 2030 ten opzichte van 1990 ligt Nederland op schema voor een reductie van 95% in 2050, zoals vastgelegd in de Klimaatwet. Deze nationale doelstellingen zijn volgens het PBL in lijn met de afspraken onder de Overeenkomst in Parijs om de mondiaal gemiddelde temperatuur te beperken tot ruim beneden 2 graden en zo mogelijk 1,5 graad en derhalve is het kabinet van mening een verantwoord klimaatbeleid te voeren.
Het bericht ‘Supersnelle politie-Audi’s staan stil’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Supersnelle politie-Audi’s staan stil»?1
Ja.
Klopt het dat de politie Audi’s heeft aangekocht om jacht te maken op criminelen en verkeershufters, maar dat ruim de helft van deze Audi’s al een half jaar stil staan en waarschijnlijk nog een jaar stil zullen blijven staan? Zo ja, wat is de reden daarvan? Wat is de oorzaak dat deze aangekochte Audi’s nog minimaal een jaar in de garage kunnen blijven staan?
Nee, dat klopt niet. Alle geleverde voertuigen worden ingezet voor reguliere werkzaamheden. De werkzaamheden om jacht te kunnen maken op criminelen vragen een aanvullende rijopleiding. Deze rijopleiding is in de meeste eenheden door de medewerkers doorlopen. De meeste voertuigen zijn hierdoor ook al inzetbaar voor deze specifieke werkzaamheden.
Deelt u de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan en dat dat hier niet is gebeurd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke situaties in de toekomst worden voorkomen?
Ja, ik deel de mening dat zorgvuldig met belastinggeld moet worden omgegaan. Dat is bij deze aanbesteding ook gebeurd.
Waarom is de aanbesteding van de auto’s gedaan zonder vooraf de zekerheid te hebben dat er ook inderdaad voldoende chauffeurs beschikbaar zouden zijn?
Voor de inzet van de voertuigen bij de specifieke werkzaamheden is een aanvullende rijopleiding noodzakelijk vanwege de hogere kruissnelheid van de voertuigen, die boven de brancherichtlijn ligt. De beschikbaarheid van de voertuigen is randvoorwaardelijk voor deze opleiding waardoor pas gestart kon worden met de opleiding nadat de voertuigen waren geleverd.
Was dit probleem van te voren bij u bekend? Hoe is de Kamer geïnformeerd over de aangekochte auto’s die al maanden stilstaan?
De kwaliteit van de bedrijfsvoering is een eerste verantwoordelijkheid van de korpschef. Daarom ben ik over dit onderwerp niet geïnformeerd. Bovendien worden de voertuigen alvast ingezet voor reguliere werkzaamheden. Hierdoor heeft de bedrijfsvoering geen negatieve effecten ondervonden.
Klopt het dat het 200 agenten betreft, zoals in het artikel wordt genoemd, die op de wachtlijst staan voor een speciale rijopleiding en dat het nog minimaal een jaar zal duren voordat al deze agenten de speciale rijopleiding hebben afgerond? Zo ja, wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat voldoende agenten de speciale rijopleiding eerder afronden?
Nee, er is geen wachtlijst met 200 agenten voor de speciale rijopleiding. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bleek een aanvullende module noodzakelijk op deze rijopleiding. Ervaren gebruikers hebben deze module inmiddels gevolgd. De volledige speciale rijopleiding (inclusief aanvullende module) voor gebruikers met geen of weinig ervaring is sinds augustus van dit jaar beschikbaar. De inschrijving is afhankelijk van de capaciteit binnen de teams en daarvoor geselecteerde medewerkers in de eenheden. De capaciteitsvraag in de teams voor het uitvoeren van reguliere werkzaamheden heeft daarbij prioriteit ten opzichte van het volgen van aanvullende opleidingen.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt genoemd, zo’n 70 auto’s geleverd zijn waarvan de helft op het moment in de garage staat? Zijn deze cijfers correct en wat is de huidige stand van zaken?
Nee dit klopt niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef worden alle geleverde voertuigen, dat zijn inderdaad zo’n 70 auto’s, ingezet voor reguliere werkzaamheden.
Deelt u de mening dat het voor de verkeersveiligheid van groot belang is om op de vlucht geslagen criminelen en verkeershufters zo snel mogelijk aan te kunnen houden? Is er een manier om de auto’s alsnog eerder in gebruik te nemen? Zo ja, hoe?
De verkeersveiligheid is gebaat bij het optimaal gebruik van deze voertuigen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn alle voertuigen in gebruik en worden ook de meeste voertuigen voor de specifieke werkzaamheden ingezet. Van de verkoop van deze voertuigen is geen sprake.
Wat bent u van plan te doen indien niet alle auto’s op korte termijn in gebruik worden genomen? Wordt in dat geval bijvoorbeeld verkoop van de auto’s overwogen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor dit probleem?
Zoals ik heb aangegeven werkt de politie aan het opleiden van voldoende mensen voor de beschikbare auto’s (in alle eenheden).
Het bericht ‘Gepensioneerden metaalfondsen gaan korting sneller voelen’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gepensioneerden metaalfondsen gaan korting sneller voelen»?1
Ja, met dat bericht ben ik bekend. Voor de volledigheid merk ik nog op dat ik, mede naar aanleiding van de motie Gijs van Dijk2 nog in gesprek ben met sociale partners, de pensioensector en de toezichthouders. Voor de begrotingsbehandeling informeer ik u over de handelingsperspectieven die uit deze gesprekken zijn voortgevloeid.
Wat vindt u ervan dat pensioenfondsen afwijken van de wettelijke mogelijkheid om pensioenkortingen over tien jaren uit te spreiden?
De Pensioenwet staat toe om, als er een onvoorwaardelijke korting doorgevoerd moet worden, deze ofwel direct door te voeren ofwel te spreiden in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt in het herstelplan. Het bestuur van een pensioenfonds heeft een discretionaire bevoegdheid wat betreft de wijze waarop pensioenkortingen worden doorgevoerd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat pensioenfondsen hierin geen zorgvuldige afweging (kunnen) maken.
Wat zijn de meerkosten voor pensioenfondsen bij gespreid korten ten opzichte van korten in enkele grote klappen? Gaat het om eenmalige aanpassingskosten of om structurele meerkosten? Kunt u iets doen om deze kosten te helpen beperken?
De exacte meerkosten van een spreiding zullen van fonds tot fonds verschillen. Een deel van de kosten zit in aanpassing van administratiesystemen. Daarnaast maakt een pensioenfonds ook structurele kosten tijdens de spreidingsperiode: zo moet ieder jaar de verlaging middels een brief worden aangekondigd en moet bij ieder life-event de nog niet verwerkte verlagingen worden betrokken. Deze kosten zijn onderdeel van de feitelijke uitvoering en van de informatievoorziening aan deelnemers. Daarom zie ik voor mijzelf geen mogelijkheid om deze kosten te beperken. Ik ga er ook vanuit dat fondsen zelf al het mogelijke doen om de kosten voor de deelnemers te beperken.
Deelt u de mening dat hiermee een onaanvaardbare of op zijn minst hoogst onwenselijke trend wordt gezet?
Nee deze mening deel ik niet. Zie ook antwoord 2.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van het pensioenkapitaal van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
Uit het jaarverslag uit 2018 volgt voor PME een pensioenkapitaal van € 46.536 miljard3, voor PMT bedroeg het pensioenkapitaal ultimo 2018 € 71.271 miljard4. Aangezien PME en PMT twee verschillende fondsen zijn zie ik er geen meerwaarde in om de pensioenkapitalen bij elkaar op te tellen. Daarnaast wil ik graag opmerken dat deze cijfers op zichzelf slechts van weinig informatieve waarde zijn, het pensioenkapitaal moet immers afgezet worden tegen de pensioenverplichtingen die ertegenover staan.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van de jaarlijkse pensioen-uitkeringen van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
De omvang van de jaarlijkse pensioenuitkeringen van PME bedraagt € 1.192 miljoen, voor PMT bedraagt de omvang van de jaarlijkse pensioenuitkeringen € 1.366 miljoen.
Wat is volgens de meest recente cijfers de omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten van PME en PMT (apart en bij elkaar opgeteld)?
De omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten van PME bedraagt € 1.254 miljoen, voor PMT bedraagt de omvang van de jaarlijkse premie-inkomsten € 1.899 miljoen.
Hoeveel (% en nominaal) zijn de nationale pensioenverlichtingen gestegen sinds 2008, wanneer de daling van de (reken)rente over deze periode geheel buiten beschouwing wordt gelaten?
Voor deze berekening moet het rente-effect weggehaald worden uit zowel de voorziening als het verloop van de voorziening (zowel het verloop van de uitkeringen als het premieverloop). Dat is een complexe zo niet onmogelijke exercitie, en het is dan ook niet mogelijk om antwoord te geven op deze vraag.
Bent u bereid om de genoemde pensioenfondsen aan te spreken op het zetten van een onaanvaardbare of hoogst onwenselijke trend ten aanzien van kortingen op pensioenen?
Nee daar ben ik niet toe bereid. Zie ook antwoord 2.
Het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) was toch bedoeld om schokken te voorkomen? Deelt u de mening dat er nu toch sprake is van schokken? Zo, nee waarom niet? Deelt u de mening dat het doel van het nieuwe FTK niet bereikt wordt door deze ontwikkeling en het nieuwe FTK jammerlijk faalt?
Met de inwerkingtreding van het FTK is het inderdaad mogelijk geworden om financiële schokken gespreid in de tijd, en dus gelijkmatiger, te verwerken. De spreiding van de financiële schokken zit verweven in de herstelplansystematiek en in het feit dat pensioenfondsen maximaal tien jaar de tijd krijgen om te herstellen. Ook het feit dat, als een korting doorgevoerd moet worden, deze uitgesmeerd mag worden over maximaal de tijd die gebruikt wordt in het herstelplan, draagt bij aan het voorkomen van grote schokken in de pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen van deelnemers en pensioengerechtigden. Zoals reeds bij antwoord 2 toegelicht is het ook mogelijk om een korting in één keer door te voeren, dan wel te spreiden over een kortere periode. Het feit dat deze mogelijkheid er is, dan wel dat er gebruik van wordt gemaakt door een pensioenfonds, betekent nog niet dat het FTK qua werking faalt.
Is het wettelijk afdwingen van gespreide kortingen voor u een optie wanneer de genoemde pensioenfondsen en/of andere pensioenfondsen niet afzien van deze praktijk?
Nee dat is voor mij geen optie. Zie ook antwoord 2.
Maakt het pensioenakkoord een einde aan de mogelijkheid voor pensioenfondsen om snel te korten in plaats van gespreid over 10 jaar?
Het uitgangspunt in het nieuwe pensioencontract is een aanpassingsmechanisme op basis van open spreiding. De exacte uitwerking hiervan wordt de komende maanden door de stuurgroep opgepakt en hierover wordt uw Kamer middels een voortgangsrapportage aan het einde van het jaar geïnformeerd.
Klopt het dat de voorstelling van zaken van het pensioenakkoord, geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat fondsen veel sneller willen korten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het pensioenakkoord dood is als de gegeven voorstelling van zaken over kortingen, zo enorm afwijkt van de praktijk? Indien nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. Ik heb er het volste vertrouwen in dat het pensioenakkoord de komende maanden door de stuurgroep zal worden uitgewerkt.
Het uitblijven van een akkoord met de Franse Staat over het waarborgen van de Nederlandse publieke belangen na de aandelenaankoop van Air France-KLM |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vraagtekens rond Air France-KLM»1 en «Koers Air France-KLM keldert na speculatie over Franse overname»?2
Ja.
Wat zijn uw vorderingen met het afgesproken streven om uiterlijk «voor het einde van juni 2019» een akkoord te bereiken met de Franse Staat over onder andere de staatsgaranties en het borgen van de Nederlandse publieke belangen, zoals de netwerkverbindingen van KLM en daarmee de hubconnectiviteit van Schiphol?3
Op 1 maart heb ik samen met de Franse Minister Le Maire besloten een werkgroep te starten om over belangrijke onderwerpen omtrent Air France – KLM van standpunt te wisselen. Ook is de Nederlandse staat met de onderneming in gesprek over de precieze invulling van haar rol als aandeelhouder.
Er liggen belangrijke onderwerpen op tafel die meer tijd vergen. Het zijn complexe gesprekken, waarbij veel partijen zijn betrokken. Naast het feit dat Air France – KLM een beursgenoteerde onderneming is, is het ook niet verstandig om tussentijds iets te delen over deze gesprekken. Dit betekent niet dat er ondertussen geen voortgang is geboekt. De gesprekken versterken het wederzijdse begrip en helpen bij de bepaling hoe het aandeelhouderschap verder ingevuld kan worden. Ongeduld is een slechte raadgever in dit proces. We gaan zo snel als mogelijk en zo langzaam als onvermijdelijk.
Kunt u nader toelichten wat er de afgelopen maanden wel is gebeurd en wat dat heeft opgebracht? En waar deze onderhandelingen staan als het gaat om het versterken van de staatsgaranties en het beter waarborgen van de Nederlandse publieke belangen?
Het intercontinentale bestemmingennetwerk op Schiphol is van groot belang voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. KLM is essentieel voor het in stand houden van dit netwerk op Schiphol. De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om dit Nederlandse publieke belang beter te borgen.
Door het aandeelhouderschap heeft de Nederlandse staat de rechten die aan aandeelhouders toekomen onder Frans recht. Door deze rechten heeft de Nederlandse staat, onder andere, invloed in de holding van de luchtvaartmaatschappij.
Vanuit de positie als aandeelhouder heeft de Nederlandse staat daarnaast de afgelopen maanden met diverse belangrijke stakeholders, waaronder de Franse staat, andere grote aandeelhouders en de onderneming zelf, uitvoerig contact gehad.
Kunt u toelichten waarom dit streven niet is gehaald? En wanneer verwacht u dat de afspraken die u beoogde met de aankoop van de aandelen Air France-KLM wel klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van het uitblijven van duurzame afspraken over de staatsgaranties tussen de Nederlandse en Franse Staat voor de positie van KLM? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse staat is aandeelhouder geworden van Air France – KLM om de Nederlandse publieke belangen op de lange termijn beter te borgen. De verschillende gesprekken die momenteel gevoerd worden dragen daar aan bij. Er is geen noodzaak om deze gesprekken te overhaasten en dit zou ook niet bijdragen aan het bereiken van het best haalbare resultaat.
Kunt u ons informeren wat er sinds de aankoop in februari dit jaar feitelijk veranderd is in de zeggenschap en benoemingen in de raden van commissarissen (c.q. board of directors) van respectievelijk Air France-KLM, Air France en KLM?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze heeft de Nederlandse Staat verder zijn aandeelhouderschap ingevuld sinds de aankoop van de Air France-KLM-aandelen? Welke acties zijn ondernomen, bijvoorbeeld op gebied van verduurzaming?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Air France een overnamebod heeft gedaan op de failliete vliegmaatschappij Aigle Azur?
Dit betreft mogelijk koersgevoelige informatie, dus op de inhoud van deze casus kan niet worden ingegaan. Het bestuur van Air France – KLM is verantwoordelijk voor dit soort beslissingen. De Nederlandse staat heeft er het vertrouwen in dat het bestuur een juiste afweging maakt. Het bestuur heeft immers evenals de Nederlandse staat het streven om van Air France – KLM de nummer één airline van Europa te maken.
Op welke wijze is de Nederlandse Staat betrokken geweest bij de beslissing van Air France om een bod te doen op Aigle Azur? Wat was uw gewenste uitkomst hierbij, op welke wijze heeft u gepoogd dit te bereiken, en wat is het resultaat hiervan geweest?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de analyses dat dit bod voornamelijk gedaan is om de Franse publieke belangen veilig te stellen, zoals de werkgelegenheid die hiermee gemoeid is in Frankrijk en de verbindingen op vliegveld Paris Orly? Wat betekent dit voor uw streven om bij Air France-KLM juist de winstgevendheid te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe duidt u de koersdaling als gevolg van de bewegingen van Air France rondom de overname van de failliete vliegtuigmaatschappij Aigle Azur? En klopt het dat deze koersdaling de reden is geweest voor het beëindigen van deze overnamepoging?4
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de uitgave van de converteerbare obligatie door Air France-KLM, zoals aangekondigd 20 maart jl., ertoe geleid dat het aandelenpakket van de Franse Staat is toegenomen? Zo ja, wat zijn de gevolgen geweest voor het Nederlands aandelenpakket? Zo nee, welke consequenties heeft deze uitgave gehad voor de aandelen van de Nederlandse Staat?
De converteerbare obligatie werkt als een normale obligatie met couponrentes en aflossingstermijnen, met dit verschil dat de houders van de obligatie de mogelijkheid hebben om hun deel van de lening om te zetten in aandelenkapitaal, net als de onderneming zelf als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Gebruik maken van deze mogelijkheid voor aandeelhouders is financieel gezien pas voordelig wanneer de koers van het aandeel boven de nominale waarde van de obligatie (€ 17,92) staat. Indien de Franse staat gebruik maakt van deze mogelijkheid, neemt het aandelenbelang van de Franse staat toe met ongeveer 1%. De Nederlandse staat heeft besloten niet in te tekenen op de obligatie, omdat eventuele verwatering van het belang momenteel niet aan de orde is. Mocht die situatie zich wel voordoen, dan bekijkt de Nederlandse staat op dat moment of het nodig is de verwatering tegen te gaan.
Het advies van de commissie-Remkes over de stikstofkwestie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Stikstofmethode in Duitsland en België soepeler»?1
Ja.
Erkent u dat de Duitse aanpak vanuit juridisch perspectief geheel voldoet aan de vigerende EU-regelgeving? Zo nee, waarom niet?
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn schrijven geen stikstofnormen voor. Bij toestemmingverlening moet getoetst worden of uitgesloten kan worden dat significante effecten door stikstofdepositie optreden op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden. Zo’n significant effect is bijvoorbeeld wat op de heide gebeurt: vergrassing en het verdwijnen van bloemen en insecten. De norm die daarvoor in eerste instantie geldt, is de kritische depositiewaarde (KDW): onder de KDW zijn significante effecten uitgesloten. Die KDW verschilt per type natuur. In 118 gebieden komen typen natuur voor waarvan de KDW wordt overschreden, in de meeste gevallen in ruime mate. Die overschrijding moet zoveel mogelijk worden verminderd en bij toestemmingverlening moet erop worden gelet dat er geen stijging plaatsvindt.
Onderdeel van de Europese regels is dat het effect van een project of plan niet geïsoleerd moet worden bekeken, maar in combinatie met andere plannen en projecten. Dat heet cumulatie. De natuur kan immers last krijgen van de stikstofdepositie van heel veel projecten tegelijk. En al die kleine beetjes zorgen voor een groot effect. De vraag waar het hier om draait, is of je een deel van de opgetelde depositie, die op een bepaalde locatie neerkomt, buiten beschouwing kunt laten door een drempel- of grenswaarde in te stellen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de grenswaarde zoals Nederland die hanteerde onvoldoende onderbouwd werd met de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en daarom in het licht van de eisen van de Habitatrichtlijn niet houdbaar is. Het gaat om een uitspraak van onze hoogste bestuursrechter, die voor ons een gegeven is. Een belangrijk onderdeel van deze uitspraak (en van meerdere uitspraken uit het verleden) was de cumulatie van afzonderlijke effecten, die meestal op zichzelf staand niet significant zijn.
De benadering in andere landen focust sterk op meetbare effecten op de natuur. Op dat punt is er niet zoveel verschil van inzicht. In Duitsland wordt daarvoor veiligheidshalve een grens van 7 mol gehanteerd, in België 5% van de KDW (wat overeenkomt met 25 mol voor de laagste KDW). Uit het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een dergelijke drempelwaarde in Nederland niet zonder meer mogelijk is. Er moet worden aangetoond dat uitgesloten kan worden dat de cumulatie van activiteiten onder een drempelwaarde geen significant effect heeft op de kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden. Door een drempelwaarde in te voeren die de cumulatieve effecten daarvan negeert, wordt niet voldaan aan wat de Habitatrichtlijn vereist.
Een andere reden waarom vergunningverlening in andere landen soepeler verloopt, is dat in deze landen de KDW minder vaak wordt overschreden. Nederland is een klein, intensief gebruikt land waar verschillende functies dicht bij elkaar liggen. Stikstofdepositie-veroorzakende activiteiten liggen gemiddeld veel dichter bij stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden dan in Duitsland. En omdat stikstof in belangrijke mate dichtbij de bron neerslaat, is dit een relevante factor. De staat van instandhouding van de Nederlandse habitats is bovendien gemiddeld veel slechter dan in Duitsland. In de meest recente cijfers bungelt Nederland vrijwel onderaan de Europese lijst van de staat van instandhouding, terwijl Duitsland in de bovenste helft van de lijst staat.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State worden de normen in Nederland voor het stikstofbeleid niet aangepast aan het Duitse voorbeeld. Uit de uitspraak van de Raad van State volgt dat de reeds bestaande regelgeving juist strikter moet worden toegepast.
Kunt u aangeven hoeveel het niet wijzigen van de huidige stikstofnorm Nederland per jaar kost vergeleken met de situatie waarin het Programma Aanpak Stikstof (PAS) nog van kracht was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de stikstofnorm naar Duits voorbeeld te moderniseren, zodat tal van stilgelegde projecten weer door kunnen gaan? Zo nee, waarom niet? Hoeveel geld zou toepassing van de Duitse methode in Nederland ons opleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel soorten flora en fauna worden gered dankzij de Nederlandse methode, vergeleken met wanneer we de Duitse methode zouden toepassen? Welke soorten zijn dit? Hoeveel geld geven we per soort uit? En hoe verhoudt dit bedrag zich tot de prijs die de overheid hanteert om een mensenleven te redden bij een overstroming, zoals beprijsd bij de bouw van de Deltawerken? Vindt u dit te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
Te veel stikstof zorgt voor verschraling van de natuur en aantasting van de biodiversiteit. Dat veroorzaakt een kettingreactie, waarvan de gevolgen meer en meer zichtbaar worden. Na de planten verdwijnen de dieren, zoals bijen en insecten, die op hun beurt weer nodig zijn voor bestuiving van onze gewassen en voedselproductie. Planten, dieren en mensen zijn onderdeel van één ecosysteem.
Het redden van soorten is het doel van de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Deze richtlijnen beogen de biodiversiteit duurzaam te behouden. Een aanzienlijk deel van de verschillende typen ecosystemen in ons land valt onder de Habitatrichtlijn en daarmee ook de soorten die daarvan afhankelijk zijn. Het totaal aantal soorten dat van nature in Nederland voorkomt, is bijna 50.000. Het is niet precies bekend welk deel daarvan profiteert van beschermingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden, maar dat zijn er op zijn minst tienduizenden. Een groot deel daarvan is afhankelijk van stikstofgevoelige habitats en dus gebaat bij maatregelen om de depositie te verminderen.
Als met de «Nederlandse methode» wordt bedoeld het in beginsel niet toestaan van een toename van depositie op overbelaste locaties, dan kan daarmee geen directe relatie worden gelegd met het aantal soorten dat gered wordt. Het in beginsel niet toestaan van een toename van het stikstofprobleem is namelijk slechts één van de noodzakelijke voorwaarden om een zeer groot aantal soorten (in hun beschermde habitats) te beschermen, met name in 118 overbelaste Natura 2000-gebieden. Maar daarvoor zijn ook een vermindering van de overbelasting nodig én natuurherstelmaatregelen.
Zoals in de beantwoording van vragen 2, 3 en 4 reeds is aangegeven, is het in Nederland juridisch niet mogelijk de Duitse methode toe te passen. Een ruimer toetsingskader zoals in Duitsland geldt, heeft in Nederland in het verleden geen stand gehouden. Dus hoe de genoemde prijsverhouding ook uit zou vallen, de Duitse methode is niet toegestaan in Nederland.
Bent u van mening dat de veestapel gehalveerd moet worden? Hoeveel boeren zouden hun baan dan verliezen? Hoeveel geld zou dit Nederland jaarlijks kosten? Deelt u de mening dat deze consequenties onacceptabel zouden zijn?
Nee, het kabinet heeft als doel om met een gebiedsgerichte aanpak een daling van stikstofdepositie te realiseren. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien. Alle sectoren zullen een bijdrage moeten leveren in het nemen van (bron)maatregelen, ook de landbouw. In de landbouw is het mijn uitgangspunt dat boeren die vrijwillig willen stoppen, en zo een bijdrage kunnen leveren aan de reductie van stikstofdepositie, gebiedsgericht worden geholpen. Naast vrijwillige sanering kan ook innovatie, bijvoorbeeld in nieuwe stalsystemen, daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Deelt de u de opvatting dat de betrouwbaarheidsintervallen in het AERIUS-model dermate groot zijn dat men op basis van dat model over de hoeveelheid stikstof in natuurgebieden geen precieze uitspraak kan doen? Zo nee, waarom niet?
Het AERIUS-model is gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke kennis en is internationaal wetenschappelijk gereviewed.
Depositie in natuurgebieden wordt daadwerkelijk gemeten. Natte depositie wordt op de grond gemeten in de vorm van neerslag. Droge depositie wordt op enkele locaties gemeten als een flux op verschillende hoogten. Het is niet nodig om op elke locatie waarvoor informatie nodig is over stikstofdepositie ook meetapparatuur te installeren. Er worden rekenmodellen gebruikt om informatie te verkrijgen voor heel Nederland over de luchtkwaliteit en de depositie. Deze rekenmodellen zijn gebaseerd op, en worden gevalideerd aan de metingen. De bepaling van de stikstofdepositie is altijd gebaseerd op een combinatie van metingen en modelberekeningen. Dit gebeurt volgens de best beschikbare technieken. De huidige meetpunten en modelberekeningen zijn meermaals wetenschappelijk internationaal gereviewed en goed bevonden. Het is hier mee goed mogelijk om voldoende betrouwbare uitspraken te doen over beleid om de stikstofdepositie in natuurgebieden te verlagen.
Het AERIUS-model geeft voldoende betrouwbare uitkomsten. Er is op dit moment ook geen vergelijkbaar model beschikbaar waarvan uitkomsten betrouwbaarder zijn. Ik hecht waarde aan de transparantie hiervan en ben voornemens om de metingen en berekeningen van stikstofdepositie waar mogelijk samen met externe partijen blijvend te verbeteren en transparanter te maken. Daartoe zal onder andere het meetnet worden uitgebreid, zoals toegezegd in de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Daarbij zal ook worden gekeken naar nieuwe technieken.
Bent u bereid echte metingen te laten uitvoeren in alle Natura-2000 gebieden om de daadwerkelijke hoeveelheid stikstof in en op de grond vast te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u de consequenties van de PAS-uitspraken van de Raad van State voor de transportsector?
De uitspraak van de Raad van State over het PAS heeft geen directe gevolgen voor de transportsector voor wat betreft het gebruik van de weg. Wel kan de transportsector gevolgen ondervinden van de uitspraak in het kader van de toestemmingsverlening voor nieuwe projecten, zoals bij de uitbreiding van een transportbedrijf of door de vertraging van wegprojecten.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) komt het kabinet eind dit jaar met een pakket aan bronmaatregelen op basis waarvan begin volgend jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Hierbij wordt ook gekeken naar bronmaatregelen in het goederenvervoer.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Minder hard is nauwelijks meer schoon»?2
Ja.
Klopt het dat de stikstofuitstoot van het wegverkeer slechts 6% van het totaal bedraagt? En klopt het dat het stikstofverlies nog geen half procent zou zijn als het verkeer overal 100 km/u in plaats van 130 km/u zou rijden en dat de verlaging van de stikstofdepositie in de praktijk nog lager zal uitvallen, omdat de maximumsnelheid nu niet overal 130 km/u is? Bent u bereid deze effecten voor de stikstofdepositie te berekenen voordat u de maximumsnelheid verlaagt?
Er is een verschil tussen stikstofuitstoot en stikstofdepositie. De huidige stikstofproblematiek vindt de basis in de stikstofdepositie. De bijdrage van wegverkeer aan de totale depositie van stikstof is 6,1%. Hiervan is 3,1% afkomstig van wegverkeer op snelwegen.
De komende maanden zal per Natura 2000-gebied in beeld worden gebracht welke bronmaatregelen het meest (kosten)effectief zijn. Hierbij wordt ook berekend welke bijdrage de maatregel levert aan het verlagen van de totale stikstofdepositie. Lokaal – dicht bij de weg – kan een verlaging van de maximum snelheid een groter effect hebben. In de kamerbrief is daarom aangegeven dat wordt gedacht aan gebiedsgerichte verlagingen van de maximum snelheid op rijkswegen en provinciale wegen daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Erkent u dat een verlaging van de maximumsnelheid op snelwegen potentieel risicovol is, omdat de meeste Nederlandse snelwegen zijn ingericht op een maximumsnelheid van 130 km/u en automobilisten op wegen met een dergelijk wegbeeld bij 100 km/u hun aandacht eerder verliezen? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen voordat u deze maatregel doorvoert? Zo nee, waarom niet?
Ik herken niet het beeld dat dit potentieel risicovol is. Gelet op de informatie die reeds bekend is over de effecten van verlaging van de maximum snelheid op de verkeersveiligheid acht ik verder separaat onderzoek niet noodzakelijk. De besluitvorming rondom gebiedsgerichte verlagingen van de maximumsnelheid zal zorgvuldig worden vormgegeven.
Deelt u de mening dat het verlagen van de maximumsnelheid volkomen onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
In het regeerakkoord is aangegeven: «De bestaande maximumsnelheden blijven in stand, waarbij de geldende veiligheids- en milieunormen steeds leidend zijn.» Derhalve is in de kabinetsreactie op het rapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek dan ook aangegeven dat wordt gekeken naar gebiedsgerichte verlagingen van de maximumsnelheid, daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De berichten dat studenten op camping neerstrijken |
|
Sandra Beckerman (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel studenten slapen in tenten op campings, hostels of bungalowparken omdat er onvoldoende betaalbare woningen te vinden is?1 2 3 Bent u bereid om te inventariseren hoeveel studenten op campings, hostels of bungalowparken slapen, om welke campings, hostels of bungalowparken het gaat en hoeveel deze studenten betalen per nacht en eventueel andere voorzieningen? Wat is de ontwikkeling hierin geweest de afgelopen 3 jaar? Wanneer u dit niet wilt onderzoeken, waarom niet?
In het kader van het Landelijke Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021 vindt reeds actieve monitoring plaats van de voortgang in de diverse studentensteden, ook op het gebied van tijdelijke noodvoorzieningen en worden gesignaleerde knelpunten actief opgepakt via het Landelijk Platform Studentenhuisvesting.
Wat betreft uw vragen over aantallen studenten in tijdelijke noodvoorzieningen (campings, hostels en vakantiebungalows) en de kosten voor de student, heb ik bij verschillende gemeenten en onderwijsinstellingen navraag gedaan.
Hieruit blijkt dat de situatie genuanceerder is dan in de genoemde media artikelen wordt gesteld.
Overigens heb ik u eerder via een brief over piekbelasting studentenhuisvesting aangegeven dat ik dergelijke huisvesting als uiterste maatregel zie om studenten tijdelijk van huisvesting te voorzien, om op die manier te voorkomen dat studenten bij aanvang van hun studie geen dak boven hun hoofd hebben. Daarbij zoeken steden creatieve en soms onorthodoxe maatregelen, zolang er redelijk uitzicht is op vervolghuisvesting.
Uit de inventarisatie die ik heb uitgevoerd blijkt dat iedere stad zijn eigen aanpak kiest, passend bij de lokale situatie. Diverse steden, zoals Delft, Nijmegen en Wageningen geven aan geen van genoemde noodvoorzieningen te hebben getroffen. Nijmegen geeft aan dat de in het artikel van De Gelderlander genoemde studenten op campings dit op eigen initiatief hebben geregeld. Ook in Tilburg heeft een studentenvereniging een tijdelijk tentenkamp georganiseerd. Alle studenten die hier gebruik van hebben gemaakt zijn overigens aan een kamer geholpen. In Tilburg zijn daarnaast initiatieven gestart om studenten tijdelijk accommodatie aan te bieden, zoals in een vakantiepark (70 studenten), een hostel (80 studenten) en bij een hospita (30 studenten). Eén van de faculteitsgebouwen is verbouwd en biedt plek aan 89 studenten. De housing office van Tilburg University treedt op als actieve bemiddelaar. Vele studenten hebben alsnog permanent huisvesting gevonden. Met betrekking tot het vakantiepark zijn er afspraken gemaakt om de kosten voor studenten te beperken.
De UvA heeft 380 noodeenheden gefaciliteerd, waarvan 100 woningen op een bungalowpark. De contracten op het bungalowpark lopen tot eind januari 2020. Dit is ook duidelijk richting studenten gecommuniceerd. Voorafgaand aan deze samenwerking tussen de UvA en het bungalowpark zijn gesprekken gevoerd om de prijzen zo laag mogelijk te houden voor studenten.
In Utrecht zijn er 125 tijdelijke bedden voor september geregeld, waarvan er ongeveer 100 benut zijn. Hiervan zijn er 48 plekken bij een bungalowpark gefaciliteerd met de afspraak dat studenten dit tot half oktober kunnen verlengen. Bij de huur op het bungalowpark krijgen studenten een korting vanwege de ongunstige ligging en is er een buspendeldienst opgezet.
Op welke wijze worden deze studenten begeleid in het zoeken naar fatsoenlijke, betaalbare studentenwoningen, zodat zij niet meer op campings of bungalowparken hoeven te bivakkeren?
Goede voorlichting aan aankomend studenten over het tijdig starten met het zoeken naar geschikte huisvesting en hen wijzen op de daarvoor beschikbare kanalen, is van groot belang. Met name voor internationale studenten, daar zij niet kunnen terugvallen op huisvesting bij familie of vrienden. Alle hoger onderwijsinstellingen die internationale studenten ontvangen, moeten op hun website informatie geven over diensten die zij aanbieden op het gebied van huisvestingsmogelijkheden en aanpak van belemmeringen. Dit doen zij veelal in zowel het Nederlands als in het Engels. Verschillende onderwijsinstellingen adviseren internationale studenten, die nog geen kamer hebben gevonden voor aanvang van het studiejaar, niet naar de gemeente af te reizen.
Kunt u, vooruitlopend op de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting die volgende maand verschijnt, cijfers geven per studentenstad over tekorten aan studentenwoningen?
In de brief die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens mij aan u verzond op 24 juni jl., is een overzicht opgenomen van de geconstateerde tekorten in de verschillende studentensteden. Daarbij is tevens een overzicht opgenomen van de ambities op de korte en langere termijn om deze tekorten op te lossen. Met de inmiddels verschenen Landelijke Monitor Studentenhuisvesting zijn nieuwe cijfers per studentenstad beschikbaar. De Monitor is onlangs naar de Tweede Kamer gestuurd4.
Vindt u dat studenten momenteel voldoende beschermd zijn tegen veel te hoge huurprijzen en asociale contracten?
In de afgelopen twee jaar is er een campagne geweest die met name studenten wees op hun rechten ten aanzien van de hoogte van de huurprijs. Deze campagnes («Wegwijs met je huurprijs» voor Nederlandse studenten en «Real about rent» voor de internationale studenten), hebben geleid tot veel extra bezoekers op de website van de Huurcommissie. Daar kunnen huurders hun huurprijs laten checken op basis van de kenmerken van hun kamer, die gelijk staan aan een aantal punten op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Ook wij signaleren dat er nog steeds sprake is van excessen op de huurmarkt, zoals bijvoorbeeld achterstallig onderhoud gecombineerd met hoge huren of een verhuurder die huurders intimideert en daarmee de weg naar de Huurcommissie bemoeilijkt. Middels de aanpak «Goed Verhuurderschap» probeert het Ministerie van BZK, samen met vele betrokken partijen, onder meer gemeenten, goed te equiperen om de handhaving op lokaal niveau van dit soort praktijken op orde te krijgen en waar mogelijk te intensiveren. Zo draaien er vijf pilots waarin malafide verhuurderschap wordt onderzocht. De steden Amsterdam (veelplegers), Rotterdam (discriminatie), Den Haag (informatiepositie huurder en verhuurder en rol huurteam), Utrecht (regionale aanpak) en Groningen (lokaal vergunningensysteem voor alle kamerverhuurders) bekijken elk een aspect van analyse of aanpak van de problematiek. Ook onderwijsinstellingen spelen een rol om studenten bijvoorbeeld te verwijzen naar betrouwbare verhuurders en bemiddelaars, zodat malafide verhuurders met juridisch onhoudbare contracten minder voet aan de grond krijgen.
Zijn er afspraken gemaakt tussen instellingen, studentenhuisvesters en eigenaren van campings, hostels of bungalowparken en gemeenten, zodat studenten tegen gereduceerd tarief kunnen overnachten of betalen zij de volle mep? Op welke wijze worden studenten financieel tegemoet gekomen in het geval zij slapen op een camping, hostel of bungalowpark?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is de maximale huurprijs van een tent, waarin een student bivakkeert op een camping, op basis van het huurpuntensysteem? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het huurpuntensysteem richt zich alleen op onroerend goed. Tenten zijn geen onroerend goed. Dit maakt dat het niet mogelijk is een maximale huurprijs voor een tent op een camping te bepalen op basis van huurpuntensysteem.
Wat bedoelt u precies met «daarnaast heb ik in mijn brief van afgelopen juni over de voortgang van het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting aangegeven dat ik de komende tijd met partijen in gesprek zal gaan om de hardheid van alle plannen te toetsen.» Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat partijen hun afspraken nakomen? Welke consequenties volgen er als partijen zich niet aan de afspraak houden?5
Meerdere keren per jaar zitten de partijen uit het Landelijk Platform Studentenhuisvesting, bestaande uit de ministeries van BZK en OCW, de (koepels van) studentenhuisvesters, onderwijsinstellingen, gemeenten en studentenorganisaties, om tafel om de voortgang van het Landelijk Actieplan te bespreken. Daarnaast vindt er bilateraal contact plaats met individuele gemeenten om hun ambities en plannen voor aanvullende huisvesting voor studenten te bespreken. Het Ministerie van BZK draagt ook bij aan het verder verfijnen en completeren van de informatie en beschikbare cijfers over het bestaande aanbod aan studentenhuisvesting en daarmee ook, op lokaal niveau, over de benodigde extra aantallen studentenhuisvesting.
We hebben met het Landelijk Actieplan met al deze partijen de afspraak gemaakt dat we ons inzetten om over 9 jaar een evenwicht te bereiken in vraag en aanbod. Ik verwacht van iedere partner daarin de volledige steun en inzet om dit ook te bereiken.
Wilt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
Het bericht dat kinderrechters alarm slaan vanwege de groeiende wachtlijsten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderrechter in Breda over problemen jeugdzorg: «We stapelen wachtlijst op wachtlijst»»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Vindt u het zorgwekkend dat nu zelfs kinderrechters aan de bel trekken omdat zij zien dat kwetsbare kinderen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Dit bericht dateert reeds van enige tijd terug. De vragen hebben echter nog niets aan actualiteit ingeboet. Ik vind alle signalen uit de sector over het uitblijven van de zorgcontinuïteit van kinderen zorgwekkend.
Bent u het eens met de kinderrechter dat de staat van de jeugdzorg extreem penibel is wanneer kinderen die thuis met geweld of mishandeling te maken hebben niet uit huis geplaatst kunnen worden omdat ze maandenlang op een wachtlijst staan?
Uitgangspunt is uiteraard dat alle kinderen zo snel mogelijk de juiste hulp en bescherming krijgen die zij nodig hebben. Daar waar een acute bedreiging voor de veiligheid van het kind bestaat en waarbij directe uithuisplaatsing aan de orde is, moet direct worden ingegrepen. Er zijn geen signalen dat kinderen die spoedeisende bescherming nodig hebben niet worden gezien en geholpen. Ook niet na de ontstane situatie in Brabant bij Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.2
Ten aanzien van de staat van de jeugdbescherming constateren de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: inspecties) in hun landelijk rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021» dat er sinds 2019 veel is verbeterd bij de Gecertificeerde Instellingen (GI’s), waardoor de meeste GI’s erin slagen om tijdig een vaste jeugdbeschermer in te zetten voor jeugdigen met een maatregel. Bij 92% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was sprake van een vaste jeugdbeschermer. Ook wordt meestal tijdig (binnen zes weken) een gedragen koers uitgezet met de jeugdige en zijn gezin, wat inhoudt dat de doelen en noodzakelijke hulp zijn bepaald. Voor 89% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was die koers tijdig en gedragen uitgezet.
Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateren de inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met een maatregel is gelukt tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) passende hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Tegelijkertijd lukt het niet in alle jeugdbeschermingsregio’s kinderen en gezinnen in kwetsbare situaties tijdig de hulp te geven die zij nodig hebben. De inspecties zullen in deze regio’s voor een periode van een half jaar verscherpt toezicht uitvoeren en indringende gesprekken voeren met de gemeenten in de regio’s, opdat elk kind met een maatregel alsnog tijdig passende hulp krijgt.
De Minister voor Rechtsbescherming en ik nemen het signaal van de inspecties zeer serieus en zijn voornemens in de desbetreffende regio’s stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht. We gaan op korte termijn met de verantwoordelijke coördinerende wethouders van deze regio’s in gesprek.3
Heeft u soortgelijke signalen ontvangen van andere kinderrechters? Zo ja, uit welke gemeenten ontvangt u dergelijke signalen?
In de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jl. naar Uw Kamer is verzonden4 is naar aanleiding van de Motie Bisschop (over een actievere toets op zorgvuldigheid en rechtmatigheid bij maatregelen van de kinderbescherming)5 onder meer verwezen naar de signalen van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) dat de in de hele jeugdbeschermingsketen reeds lang bestaande structurele problemen van tekort aan (gekwalificeerde) medewerkers, wachtlijsten en ontbreken van beschikbare hulp en diagnostiek maken dat de rechtsbescherming niet altijd optimaal kan zijn. Naar aanleiding van de door Jeugdbescherming Brabant afgekondigde tijdelijke instroomstop heeft de Rvdr laten weten dat door de ontstane situatie kinderen die in de knel zitten en bescherming nodig hebben, die benodigde bescherming en hulp niet kunnen krijgen.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming en ik Uw Kamer ook in de Voortgangsbrief Jeugd heb laten weten, herkennen wij de geschetste problematiek en onderschrijven wij dat de problemen binnen de jeugdbeschermingsketen ook effect hebben op de Rechtspraak. Tegelijkertijd wordt binnen de keten hard gewerkt om te waarborgen dat tijdig de gepaste jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet.
Naast acties op korte termijn is het nodig de jeugdbescherming structureel te verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 4 van de Voortgangsbrief Jeugd, waarin onder meer is ingegaan op de arbeidsmarktproblematiek, de doorbraakaanpak en het toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming.
In Brabant hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik inmiddels stap 3 in het kader van interbestuurlijk toezicht gezet vanwege de afgekondigde instroomstop door Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.6 Ook in Zeeland was dat reeds het geval sinds december 2020, door dreigende discontinuïteit van zorg als gevolg van de precaire financiële situatie van Intervence en inmiddels het faillissement van Briedis. In deze regio’s zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen Rijk en regio die moeten leiden tot continuering en verbetering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds vermeld, zijn de Minister voor Rechtsbescherming en ik voornemens ook in de drie andere door de inspecties in hun rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021»» benoemde regio’s (Noord-Holland/Amsterdam, Rotterdam-Rijnmond en Zuid-West) op korte termijn stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Er is inmiddels voor 2021 en 2022 extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen het jeugdstelsel aan te pakken.
Hoe legt u deze kwetsbare kinderen uit dat zij niet geholpen zullen worden ondanks het feit dat er een miljard uit uw budget op de plank blijft liggen? Bent u van mening dat er genoeg aan wordt gedaan om deze kinderen in veiligheid te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het feit dat zelfs de rechterlijke instanties de problemen in de jeugdzorg opmerken en alarm hierover slaan voldoende reden om uitzonderlijke actie te ondernemen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een medewerker bij de IND door zijn leidinggevende onder druk werd gezet om zijn eigen dossiers te herbeoordelen |
|
Maarten Groothuizen (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Roelof Bisschop (SGP), Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Klokkenluider geschorst ondanks mails die hem vrijpleiten»?1
Ja.
Klopt het dat uit interne mails van de IND blijkt dat de betrokken medewerker met diens chef regelmatig heeft overlegd over «constructies» rond de beoordeling en ondertekening van IND-beslissingen?
De interne mails zijn door de commissie meegenomen in het onderzoek. Op basis van dit onderzoek heeft de commissie geconcludeerd dat niet gebleken is van weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een aanvullend onderzoek.
Hoe verhoudt de inhoud van deze interne mails zich tot de conclusie van de Commissie De Leeuw, die stelt: «Weloverwogen en gerichte aanwijzingen met betrekking tot te nemen beslissingen (dienstopdrachten) door leidinggevenden aan medewerkers om wettelijke voorschriften of beleidsregels te schenden, zijn de Commissie niet gebleken»?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gelet op de strijdigheid tussen de interne mails en de conclusies van de Commissie De Leeuw, bereid aanvullend onderzoek te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe betrouwbaar beoordeelt u het rapport van de Commissie De Leeuw, gelet op de eerder gepubliceerde gespreksverslagen en deze nieuwe berichtgeving?
Omdat er geen discrepantie bestaat tussen het rapport en de interne verslagen noch tussen het rapport en de interne mails, zie ik geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van het rapport te twijfelen.
In hoeverre is er contact geweest tussen ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Commissie De Leeuw over de inhoud van het rapport? Indien er contact is geweest, hoe vaak heeft dit contact plaats gevonden en wat was de inhoud van dit contact?
De onafhankelijke totstandkoming van het rapport is als volgt geborgd. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waaronder medewerkers van de IND, hebben geen invloed gehad op de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen. De commissie heeft voor het onderzoek in twee rondes 45 interviews gehouden en een uitvoerig data-onderzoek in het ICT-systeem van de IND verricht. De commissie heeft – conform het onderzoeksprotocol voor de werkzaamheden van de commissie – voorafgaand aan de vaststelling van het eindrapport haar bevindingen voor een feitencheck voorgelegd aan de J en V-integriteitsfunctionaris en aan de Hoofddirecteur IND. Tevens is op verzoek van de commissie door een forensisch onderzoeksbureau een onafhankelijke toets uitgevoerd op de bevragingen in het ICT-systeem van de IND en op de aselecte steekproeven met dossiers. Het rapport over deze onafhankelijke toets is als bijlage opgenomen in de commissierapportage.
Kunt u garanderen dat het rapport van de Commissie De Leeuw volledig onafhankelijk tot stand is gekomen en de Commissie volledig onafhankelijk haar werk heeft kunnen doen, en dat er geen enkel moment sprake is geweest van een bepaalde vorm van invloed van ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dan wel van medewerkers van de IND?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft de IND de betrokken medewerker pas na lang aandringen de desbetreffende mails in handen gesteld?
In verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren doe ik geen uitspraken over individuele zaken en kan het deel van de vragen dat betrekking heeft op de contacten tussen de IND en de betrokken medewerker, niet worden beantwoord. Zoals geantwoord op de vragen 2, 3, 4 en 11 heeft de commissie de desbetreffende interne mails meegenomen in het onderzoek.
Waarom heeft de IND niet eerder op basis van genoemde mails zelf het besluit genomen de schorsing van de betreffende medewerker op te heffen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat de IND stelt dat het disciplinair onderzoek, ondanks de bekendheid van voornoemde mails, niet eerder is afgerond vanwege de door de medewerker gedane klokkenluidersmelding?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn de genoemde interne mails door de IND ter beschikking gesteld aan de commissie De Leeuw, die het onderzoek deed naar de klokkenluidersmelding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels persoonlijk gesproken met de betrokken klokkenluider, conform uw toezegging in het algemeen overleg vreemdelingen- en asielbeleid van 4 juli 2019? Zo ja, wat heeft u geconcludeerd op basis van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Gezien mijn antwoorden op de voorafgaande vragen zie ik geen reden voor dit gesprek. De melder is gehoord door de commissie en de informatie die hij heeft verstrekt is door de commissie meegenomen en meegewogen. Voor verdere toelichting verwijs ik u naar de brief over de toezegging inzake de commissie de Leeuw die ik u vandaag heb gestuurd.
Het betalen door de regering voor het werk van koningin Máxima als speciaal pleitbezorger namens de Verenigde Naties |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «regering betaalt jaarlijks 150.000 euro voor VN-werk Máxima»?1
Ja.
Is het waar dat Koningin Máxima jaarlijks € 150.000 besteedt uit de post «speciale multilaterale activiteiten» op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor haar VN-activiteiten? Zo ja, om hoeveel geld gaat het over de afgelopen 10 jaar?
Koningin Máxima zet zich als speciale pleitbezorger van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties (UNSGSA) actief in voor inclusieve financiering, in het bijzonder in ontwikkelingslanden. Dit doet ze door dit onderwerp onder de aandacht te brengen op multilaterale fora, bij gesprekken met regeringsleiders, maar ook door werkbezoeken te brengen aan (ontwikkelings)landen waar projecten op het gebied van inclusieve financiering en ontwikkeling lopen. Het werk van de Koningin als UNSGSA sluit aan bij het beleid van de Nederlandse regering op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en de verwezenlijking van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) in het bijzonder.
De inhoudelijke ondersteuning van de VN-werkzaamheden van de UNSGSA wordt hoofdzakelijk gedaan door het UNSGSA-kantoor, dat is gehuisvest binnen UNDP (United Nations Development Programme) bij de VN in New York. Deze ondersteuning bestaat onder meer uit de inhoudelijke voorbereiding, organisatie en opvolging van de werkzaamheden van UNSGSA, activiteiten en reizen, het schrijven van toespraken, het jaarverslag en andere teksten, communicatie en het onderhouden van contacten en de uitvoering van activiteiten met de samenwerkingspartners van UNSGSA.
De werkzaamheden van het UNSGSA-kantoor worden gefinancierd door de VN, die hiervoor een bijdrage ontvangt van de Bill en Melinda Gates Foundation. De financiering van het UNSGSA-kantoor (op jaarbasis gemiddeld 1,5 miljoen dollar) heeft betrekking op uitgaven voor salarissen, reis- en verblijfkosten van zeven medewerkers, huur kantoorruimte, administratie, drukkosten, evenementen en communicatie. De UNSGSA zelf ontvangt een symbolisch jaarsalaris (USD 1). Het contact van UNSGSA met het UNSGSA-kantoor en de partners van UNSGSA verloopt in belangrijke mate via telefonische gesprekken en videoconferenties.
Bij de ondersteuning van werkzaamheden van UNSGSA vanuit de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) gaat het voor een belangrijk deel om de kosten ten behoeve van reis en verblijf, met inbegrip van transportkosten ter plaatse, voor UNSGSA en een medewerker van de Dienst Koninklijk Huis (DKH). Deze uitgaven vallen binnen de begroting van BHOS onder het budget voor «speciale multilaterale activiteiten».
Omdat de uitgaven door de jaren heen variëren, is desgevraagd naar de media een bedrag van gemiddeld 150.000 euro per jaar aangehouden. Uit de administratie van BHOS blijkt dat het totaal van deze uitgaven onder het budget voor speciale multilaterale uitgaven voor de negen boekjaren 2010–2018 bijna 1,2 miljoen euro bedraagt. De uitgaven voor het lopende boekjaar 2019 bedragen tot op heden ongeveer 100.000 euro. Zie ook het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Is het waar dat er nog meer kosten zijn die buiten de begroting van de Koning vallen, zoals beveiligingskosten of het werk voor Koningin Máxima in haar hoedanigheid als speciaal pleitbezorger, voor medewerkers van de Rijksvoorlichtingsdienst of de Dienst Koninklijk Huis, die op de begrotingen van Algemene Zaken en Justitie & Veiligheid staan? Als dit waar is, om hoeveel geld gaat dit (sinds haar aantreden als speciaal pleitbezorger)?
Tijdens de bezoeken van Koningin Máxima als UNSGSA wordt ondersteuning verleend vanuit lokale kantoren van de VN en (logistieke) ondersteuning door medewerkers van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen. Verder wordt zij bij deze bezoeken, zoals ook bij haar andere activiteiten gebruikelijk, begeleid door medewerkers, zoals van de Dienst Koninklijk Huis (DKH), de Rijksvoorlichtingsdienst (RVD) en de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB). In lijn met de algemene opzet van de rijksbegroting worden de uitgaven geraamd op basis van algemene beleidsdoelstellingen waarbij specifieke kosten voor onderdelen hiervan niet als zodanig in de departementale begrotingen zijn vermeld. De raming van hun personeelslasten en/of reis- en verblijfskosten, evenals incidenteel gebruik door UNSGSA van het regeringsvliegtuig, vormt een onderdeel van de begrotingen van de respectieve ministeries. Medewerkers maken géén uitsplitsing van hun uren naar werk ten behoeve van de Koningin en ten behoeve van de Koningin in haar hoedanigheid als speciale pleitbezorger.
In 2009 heeft de Commissie Zalm (Kamerstuk 31 700 I, nr. 5) aanbevelingen gedaan om te komen tot een transparant stelsel van te ramen en te verantwoorden uitgaven die samenhangen met de uitoefening van het koningschap. Dit heeft, vanaf 2010, geleid tot een nieuwe opzet van de begroting van de Koning. Na vijf jaar is er een externe evaluatie geweest en dit heeft geleid tot een aanvulling van de begroting van de Koning met een extracomptabele bijlage bij de begroting. Hierin worden de uitgaven gepresenteerd die binnen de rijksbegroting op begrotingen van andere ministeries worden geraamd en die in verband kunnen worden gebracht met het koningschap. Dit vormt het geheel van de uitgaven die direct te relateren zijn aan het koningschap.
Daarnaast zijn er uitgaven die geen relatie hebben met het functioneren van het koningschap en derhalve niet worden opgenomen op de begroting van de Koning. Dit is ook in 2009 beschreven. Het kan daarbij gaan om een subsidie waar men als persoon aanspraak op kan maken. Een voorbeeld hiervan is de subsidie voor het Kroondomein die via de begroting van LNV loopt en die de Koning ontvangt als vruchtgebruiker van het landgoed. Het kan ook gaan om een doeluitgave van een ministerie voor een bepaalde activiteit. Dat is aan de orde bij de VN-activiteiten van Koningin Maxima. Binnen de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking worden haar werkzaamheden als speciale pleitbezorger ondersteund door het vergoeden van hiervoor genoemde kosten, omdat deze werkzaamheden aansluiten bij Nederlandse beleidsdoelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (zie ook het antwoord op vraag 2). Voor dergelijke uitgaven dragen de ministers van de onderscheiden beleidsterreinen ministeriële verantwoordelijkheid. In het aangehaalde citaat uit 2014 heb ik ten onrechte de indruk gewekt dat onder de hiervoor beschreven doeluitgaven alleen de subsidie voor het Kroondomein viel.
Hoe verhoudt het bedrag dat de Nederlandse regering jaarlijks betaalt voor het VN-werk van Koningin Maxima via de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zich tot hetgeen u tijdens de begroting Algemene Zaken en begroting van de Koning op 7 oktober 2014 hebt gezegd?2 Klopt deze bewering nu nog? Zo nee, kunt u aangeven op welke posten, van welke begroting, er nog meer kosten van het Koninklijk huis opgenomen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, hoe verhouden deze kosten, die gemaakt worden voor een lid van het Koninklijk Huis via een andere begroting dan de eerder door u genoemde begrotingen, zich tot de regels die opgesteld zijn door de commissie-Zalm?
Zie antwoord vraag 3.
Besteedt de Nederlandse Staat geld aan het kantoor en personeel van Koningin Máxima bij de Verenigde Naties? Zo ja, hoeveel geeft de Nederlandse Staat hier aan uit en uit welke begrotingen komt dit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid deze vragen vóór de behandeling van de begroting van de Koning te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Expertisecentrum SLO wil Enschede verlaten voor Amersfoort»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht over de voorgenomen verhuizing van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) naar Amersfoort.
Kunt u, omdat u op eerdere vragen over een mogelijk vertrek van SLO2 uit Enschede antwoordde dat een verhuizing «nauwelijks tot geen effect heeft op de directe of indirecte werkgelegenheid in de regio Twente», aangeven hoeveel directe en indirecte werkgelegenheid er concreet verloren gaat in de regio als SLO daadwerkelijk zou vertrekken uit Enschede?
Op dit moment hebben 97 medewerkers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd bij SLO. Het effect op de directe werkgelegenheid in de regio Twente is nihil. SLO heeft alle medewerkers baanzekerheid geboden. Het effect op de indirecte werkgelegenheid is vanwege de kleine en beperkte personele omvang minimaal.
Waarom heeft u zich niet, net als uw voorganger, bereid getoond een dringend appel te doen op de directie van SLO om het voorgenomen besluit over herhuisvesting te heroverwegen, mede omdat dit kabinet meermaals heeft bevestigd waarde te hechten aan «spreiding van door het Rijk gefinancierde diensten»?
SLO is sinds de wet SLOA (2013) een privaatrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taken. De bestuurder van SLO gaat over haar eigen organisatie en huishouden. De organisatie heeft zich de afgelopen jaren ontwikkeld naar een open expert centrum, dat intensief en integraal samenwerkt met docenten, scholen en stakeholders uit het hele land. Het is aan de bestuurder, om in overleg met het personeel vast te stellen welke huisvesting, het meest bijdraagt aan een effectieve en efficiënte uitvoering van de wettelijke taken en de werkwijze. Ik kan en wil hier niet op ingrijpen.
Als SLO daadwerkelijk uit Enschede zou vertrekken, gaat het kabinet zich dan inspannen om vervangende werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde diensten te realiseren in de regio Enschede?
Zoals op eerdere vragen van uw kamer over dit onderwerp al is geantwoord, is er sinds de start in 1975 van de spreiding van door het Rijk gefinancierde instellingen, een groot aantal veranderingen opgetreden.2 De belangrijkste verandering is in het kader van de bovenstaande vraag, dat er op dit moment in heel Nederland sprake is van een groeiende werkgelegenheid. Ook voor de regio Twente is er een groeiend arbeidsmarkperspectief. Deze ontwikkelingen, gecombineerd met het minimale effect van de verhuizing op de indirecte werkgelegenheid in de regio, maakt dat een inspanning voor vervangende werkgelegenheid niet aan de orde is.
Het bericht dat er een klokkenluider bij de politie naar huis is gestuurd |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat een teamchef van de Leidse politie op non-actief is gesteld omdat haar kritische houding teveel spanning bij collega’s zou oproepen?1
De teamchef is niet op non-actief gezet. Voor verdere informatie verwijs ik u naar mijn brieven van 9 oktober en 15 oktober jl.2 Inmiddels is vastgesteld dat de betrokken teamchef niet meer terugkeert naar de eenheid Den Haag. De korpsleiding heeft bij de desbetreffende teamchef een aanbod uitstaan om met een onafhankelijk verkenner te zoeken naar een duurzame oplossing.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot de uitspraak van de korpschef die naar aanleiding van de signalen van de agente benadrukte dat de leiding soms wegkeek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze schorsing zich tot het benadelingsverbod dat geldt voor klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt deze klokkenluider in ere hersteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u zich in het beeld dat agenten die zich misdragen niet worden aangepakt omdat er capaciteitsproblemen zijn bij de politie?
Nee.
Welke maatregelen zijn genomen bij het Haagse politiebureau Hoefkade?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 628, nrs. 909 en 911) heb gemeld is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast hebben de team- en sectorleiding gesprekken gevoerd met de medewerkers en zijn de medewerkers geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en reeds genomen stappen.
Waarom is het zo arbeidsintensief om het aantal geregistreerde eerdere klachten boven tafel te krijgen? Werden deze eerder niet goed bijgehouden?2
Het klopt dat de bestaande registraties ontoereikend waren om zonder arbeidsintensief, individueel dossieronderzoek de gevraagd informatie op te leveren. Daarom is op verzoek van de korpsleiding een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Een overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 bovendien in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Bent u nu wel bereid onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar veiligheid op de werkvloer bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Voor de korpschef en voor mij is het onderwerp veiligheid op de werkvloer van eminent belang. Ik steun de korpschef in zijn beleid om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden. Evident is dat sommige maatregelen daarvan meer tijd kosten dan anderen om volle effectiviteit te bereiken. De korpschef heeft alle ruimte om ieder aanvullend onderzoek te doen wat hij nodig acht. In dat kader zie ik op dit moment aan mijn kant geen reden om aan te dringen op een nader onafhankelijk onderzoek.