Het bericht ‘VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken’ |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VN wil sancties tegen bedrijven uit Myanmar, ook Shell betrokken»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw uitspraken in eerdere plenaire debatten, zoals het dertigledendebat over het VN-rapport over vervolging van de legertop in Myanmar voor oorlogsmisdaden, dat u voorstander bent van gerichte en tegen personen gerichte sancties en derhalve geen bedrijven wenst te sanctioneren? Zo ja, hoe kunt u hieraan vasthouden gezien de conclusies uit het VN-rapport dat winsten van bepaalde bedrijven die aantoonbaar (direct of indirect) in handen zijn van de Myanmarese legertop ertoe dienen om mensenrechtenschendingen te financieren? Zo nee, welke aanpassingen van het beleid gaat u treffen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in het door u genoemde debat aangegeven dat Nederland een voortrekkersrol speelt bij het bevorderen van accountability in Myanmar, o.a. door te pleiten voor verwijzing naar het Internationaal Strafhof (ICC) door de VN-veiligheidsraad en steun voor het Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Het kabinet heeft tevens aangegeven dat Nederland geen voorstander is van brede sancties die negatieve effecten hebben op de bevolking van Myanmar. Ook heeft het kabinet aangegeven dat het in EU-kader actief bepleit om meer gerichte maatregelen te treffen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen. Het rapport van de Internationale Fact-Finding Missie (FFM) bevat ook aanbevelingen daartoe, maar wijst in zijn aanbevelingen, net als het kabinet eerder deed, op de noodzaak om de bevolking te ontzien.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het VN-rapport, namelijk dat de winst die conglomeraten, zoals Myanmar Economic Holdings Limited (MEHL) en Myanmar Economic Corporation (MEC), alsmede vele daaraan gelieerde bedrijven, de autonomie van de Tatmadaw (de strijdkrachten van Myanmar) versterken en de grove mensenrechtenschendingen van de Tatmadaw financieel ondersteunen?2
Het was bekend dat het Myanmarese leger (Tatmadaw) grote belangen heeft in de economie van Myanmar. Deze verwevenheid komt voort uit vijftig jaar militaire dictatuur. Met de democratische verkiezingen in 2015 is een transitie in gang gezet die moet leiden tot een volledige democratie waarin het leger onder civiele controle komt. Zoals bekend geeft de door de militaire machthebbers ingestelde Grondwet de militairen een sterke machtspositie waardoor het niet mogelijk is voor de civiele regering om haar wil op te leggen aan de militairen. Het beleid van de EU, en dus ook Nederland, is gericht op het ondersteunen en versnellen van deze transitie.
Kunt u met zekerheid uitsluiten dat de Nederlandse overheid (direct dan wel indirect) heeft samengewerkt dan wel (direct dan wel indirect) samenwerkt met de in het rapport aangehaalde bedrijven die geassocieerd zijn met de Tatmadaw? Zo nee, welke samenwerking is er aangegaan en heeft dit bijgedragen aan mensenrechtenschendingen? Zo ja, waaruit blijkt dit?
De Nederlandse overheid werkt niet samen met bedrijven met aantoonbare directe relaties met de Tatmadaw. Door de grote verwevenheid van belangen in de Myanmarese economie kan niet volledig worden uitgesloten dat er sprake is van indirecte relaties, bijvoorbeeld bij de aankoop van producten of diensten. De Nederlandse overheid is derhalve alert op de risico’s in Myanmar en treft bij de eigen inkoop en inhuurpraktijken voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat overheidsgeld op de verkeerde plek terecht komt.
Welke aanpassingen in het buitenlandbeleid inzake Myanmar treft u op basis van de uitkomsten van het rapport?
Het Nederlandse beleid inzake Myanmar, zoals diverse malen besproken met uw Kamer, is gebaseerd op een sterke nadruk op het bevorderen van accountability voor ernstige mensenrechtenschendingen die in Rakhine State en elders in het land zijn gepleegd, alsook op het ondersteunen van de democratische transitie, mensenrechten en duurzame economische ontwikkeling. Het FFM-rapport bevestigt het belang van beide onderdelen van het beleid. Het kabinet ziet daarom geen reden om deze uitgangspunten te wijzigen. Nederland pleit er in EU-kader voor verdere gerichte maatregelen te treffen tegen de meest ernstige mensenrechtenschenders in Myanmar.
Wat gaat u met de conclusie in het rapport doen dat overheden gerichte financiële sancties tegen alle bedrijven van de Tatmadaw, in het bijzonder de MEHL en MEC, zouden moeten nemen? Gaat Nederland deze sancties treffen? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderschrijft de aanbevelingen van de FFM dat er gerichte financiële sancties moeten komen tegen bedrijven van de Tatmadaw, dan wel bedrijven die directe banden hebben met de Tatmadaw, tezamen met een wapenembargo. Er is reeds een EU-wapenembargo voor Myanmar van kracht. De FFM benadrukt in haar rapport de noodzaak om negatieve effecten op de bevolking te voorkomen. Het kabinet is bereid om in EU-kader te onderzoeken of het mogelijk is om gerichte maatregelen te nemen tegen bedrijven genoemd in annex II van het FFM-rapport.
Bent u bereid om in EU- en VN-verband te pleiten voor het treffen van gerichte financiële sancties tegen alle bedrijven van de Tatmadaw (o.a. door middel van het plaatsen van deze bedrijven op de sanctielijst van de EU), in het bijzonder MEHL en MEC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Welke Nederlandse bedrijven zijn er volgens u onder de buitenlandse bedrijven die een of andere vorm van samenwerking met (direct of indirect) aan de Tatmadaw gelieerde bedrijven hebben? Bent u bereid om al deze bedrijven aan te spreken op het feit dat het onwenselijk is dat zij op deze wijze mensenrechtenschendingen steunen?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van activiteiten of samenwerkingsvormen van Nederlandse bedrijven met in Myanmar gevestigde ondernemingen. Bedrijven zijn niet verplicht om bij de Nederlandse overheid te melden in welk land en met welke partijen zij zakendoen. Het kabinet deelt het advies uit het FFM-rapport dat buitenlandse bedrijven waakzaam dienen te zijn en gedegen onderzoek verrichten («due dilligence») naar Myanmarese bedrijven waarmee zij zaken doen. Er wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij zowel de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) alsmede de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UN Guiding Principles) onderschrijven en naleven bij het uitvoeren van hun internationale activiteiten.
Mochten er signalen worden ontvangen over mogelijke betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij mensenrechtenschendingen, dan wordt dit met het bedrijf in kwestie besproken. Onze ambassade in Yangon is hier zeer alert op en informeert Nederlandse bedrijven die zaken willen doen in Myanmar over deze richtlijnen.
Bent u bereid om een brede voorlichtingscampagne op te zetten waarin duidelijk wordt gemaakt dat economische bindingen met de in het rapport aangehaalde bedrijven en economische structuren die geassocieerd zijn met de Tatmadaw kunnen bijdragen aan mensenrechtenschendingen en op zijn minst de Tatmadaw zo financieel in het zadel houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
In contacten met ondernemers wordt het Nederlands IMVO-beleid benadrukt, waar mensenrechten nadrukkelijk onderdeel van uitmaken. Mede aan de hand van het FFM-rapport zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken Myanmarese en Nederlandse bedrijven blijven wijzen op het belang van voorzorgsmaatregelen om directe en indirecte betrokkenheid bij of bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Myanmar te voorkomen. Ook op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden bedrijven hierop geattendeerd.
Bent u bereid om alle landen die wapens leveren aan de Tatmadaw met spoed mede te delen dat zij hiermee mensenrechtenschendingen in stand houden en het uiterst raadzaam is deze wapenleveranties stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland is voorstander van strenge toepassing van het EU-wapenembargo tegen Myanmar. Daarnaast is Nederland voorstander van een VN-wapenembargo tegen Myanmar en heeft daarvoor actief gepleit in VN-kader. Helaas is er onvoldoende steun in de VN-Veiligheidsraad voor een VN-wapenembargo, dat alle VN-leden zou verplichten maatregelen te nemen om een einde te maken aan de toevoer van wapens aan Myanmar. Uiteraard is het kabinet bereid in relevante bijeenkomsten bij de VN alle lidstaten te blijven oproepen geen wapens te leveren aan Myanmar.
Bent u bereid om, in plaats van met ze te flirten over het Nederlandse belastingstelsel, Shell berispend toe te spreken over hun overeenkomst met Max Energy Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet herkent zich niet in de door u gekozen formulering dat het met Shell zou «flirten». Zoals gesteld in de beantwoording (13 september jl.) van de Minister voor Buitenland Handel en Ontwikkelingssamenwerking op Kamervragen van het lid Van den Hul (PvdA) over sancties tegen bedrijven die gelieerd zijn aan het militaire regime in Myanmar, is het ministerie in contact met Shell over deze kwestie en de overeenkomst die Shell in 2017 sloot met Max Energy Myanmar.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en uitvoerig beantwoorden?
Ja.
2)
Bent u bekend met de kilometerslange files bij de Europese grensovergangen en dat daarmee vooral EU-ingezetenen de dupe zijn van de extreem lange wachttijden aan de grenzen?
Het is bekend bij het Kabinet dat er lange files kunnen staan bij verscheidene Europese grensovergangen.
Bent u bereid om bij de Servische, Turkse, Hongaarse, Kroatische, Griekse en Bulgaarse overheden informatie in te winnen over de vraag hoe het kan dat de wachttijden bij de grensovergangen nog altijd aanhouden en ze hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De grenscontroles van de autoriteiten van Servië, Turkije, Hongarije, Kroatië, Griekenland en Bulgarije spelen een belangrijke rol bij het tegengaan van terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie. In dit verband is het van belang dat deze controles op een zorgvuldige en effectieve wijze worden uitgevoerd. Dit kan gevolgen hebben voor de wachttijden bij de grensovergangen van de betreffende landen, waar veel verkeer is. Zo is de grensovergang tussen het Bulgaarse Kapitan Andreevo en het Turkse Kapikule één van de drukste landgrensovergangen ter wereld. De betreffende landen ontvangen al geruime tijd ondersteuning vanuit de EU om de personele en technische capaciteit van de betrokken instanties te vergroten. Daarnaast verleent Frontex ondersteuning bij de uitvoering van de grensbewaking.
Het Kabinet heeft geen aanwijzingen dat betrokken landen de beschikbare capaciteit niet inzetten.
Heeft u zicht op de vraag in hoeverre betreffende landen beschikken over voldoende capaciteit en wordt de beschikbare capaciteit voldoende ingezet? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat de capaciteit soms bewust niet wordt opgeschroefd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen ontvangen de betreffende landen via de Europese Commissie ter ondersteuning van het grensbeheer en zijn deze middelen effectief?
De Commissie publiceert op haar website een overzicht van de financiële middelen die lidstaten ter beschikking hebben gekregen op het gebied van asiel- en migratiemanagement, inclusief grensbewaking.1 Ten aanzien van de steun aan Turkije verwijs ik u kortheidshalve naar een overzicht van de steun die Turkije ontvangt in het kader van het toetredingsproces.2
Deelt u de mening dat sinds de invoering van de systematische checks van EU-burgers door de grenswachten van de Europese lidstaten aan de buitengrenzen van de Europese Unie, de wachttijden aan de grens voor vakantiegangers enorm zijn opgelopen? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren is de Europese Unie geconfronteerd met steeds veranderende vormen van terrorisme, criminaliteit en migratiestromen. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen zijn de grenscontroles van Europese unieburgers aan de buitengrenzen van de Schengenlanden verscherpt. In dit verband is de systematische controle van de EU-burgers ingevoerd. Voor Nederland is het van belang dat er een goede balans bestaat tussen mobiliteit en veiligheid. Het is daarom niet uit te sluiten dat er wachtrijen kunnen ontstaan. Om deze situatie zoveel mogelijk te voorkomen is de mogelijkheid gecreëerd om een deel van de systematische checks van EU-burgers op basis van een administratieve controle uit te voeren. Daarbij mogen de EU-lidstaten relevante databases raadplegen op basis van voorafgaand verkregen passagiersgegevens. Daarnaast is het ook mogelijk om de systematische check van EU-burgers uit te voeren door gebruik van automatische selfservice grenspassages. Door beide procedures ondervinden de reizigers minder last, zonder daarbij afbreuk te doen aan de veiligheid.
Verder is het ook mogelijk dat de Schengenlidstaten voor een beperkte duur over kunnen gaan tot niet systematische controles, als blijkt dat systematische controles in de praktijk leiden tot disproportionele lange wachtrijen, en mits er geen sprake is van een situatie waarbij de veiligheid in het geding is. Voor deze tijdelijke gerichte controles van EU-burgers gelden wel strikte criteria.
Ook de niet Schengenlanden kunnen gebruik maken van innovatieve instrumenten om de grensovergangen zo effectief en efficiënt mogelijk te houden.
Op basis van het voorgaande zijn er voldoende maatregelen die Schengen en niet Schengenlidstaten kunnen nemen om reizigers zo min mogelijk te belasten met deze verscherpte controles aan de buitengrenzen, en zonder dat deze afbreuk doen aan de (interne) veiligheid van de lidstaten.
Vindt u dat het belang van de systematische check opweegt tegen de opgelopen wachttijden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het bewerkstelligen van aanzienlijk kortere wachttijden bij grensovergangen naar of uit Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het drastisch verbeteren van de capaciteit aan de Europese grensovergangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de verplichte desinfectie tegen betaling van voertuigen van EU-ingezeten?
Ja.
Deelt u de mening dat de Bulgaarse overheid misbruik maakt van de zogenaamde bestrijding van veterinaire ziekten door voertuigen van EU-ingezetenen verplicht en tegen betaling te desinfecteren?
In algemene zin is Bulgarije gerechtigd om maatregelen te treffen om de veterinaire veiligheid te waarborgen aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Bulgarije is eveneens gerechtigd om de kosten die gepaard gaan met die maatregelen door te berekenen aan diegenen die daaraan onderworpen zijn. Navraag bij de Bulgaarse grensautoriteiten leert dat het ontsmetten van voertuigen momenteel verplicht is voor alle voertuigen die Bulgarije binnenkomen via de grensovergangen met Turkije en Roemenië. Deze maatregel houdt volgens de Bulgaarse autoriteiten onder meer verband met een uitbraak van Mond-en-Klauwzeer in Turkije en met een uitbraak van Afrikaanse Varkenspest in Roemenië. Daarmee is er geen indicatie dat het beleid rondom voertuigdesinfectie discriminatoir van aard is, en ziet het Kabinet geen grond om de Bulgaarse overheid te vragen om de pest-desinfectiekosten te schrappen.
Bent u bereid om informatie in te winnen over de vraag of de algemene regels in Bulgarije met betrekking tot desinfectie, niet op één land of nationaliteit zijn gericht? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u dat de Bulgaarse overheid met deze desinfectie inbreuk maakt op Europese grondbeginselen zoals het vrij verkeer van personen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Europese regelgeving geeft aan welke maatregelen lidstaten moeten treffen ten behoeve van de gezondheid van dieren. Deze regels laten lidstaten de ruimte om aanvullende nationale maatregelen te treffen. Wanneer dergelijke aanvullende maatregelen consequenties kunnen hebben voor het vrije verkeer van goederen of diensten, geldt als eis dat de maatregelen noodzakelijk, doeltreffend en evenredig zijn met het te dienen doel, en dat een dwingende reden van algemeen belang wordt gediend. Ontsmetting van personenwagens is geen Europees verplichte maatregel. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie, en uiteindelijk aan het Hof van Justitie, om te oordelen of deze maatregel verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen of diensten.
Heeft u zicht op de gemiddelde wachttijden aan de Bulgaarse grens tijdens de zomerperiode? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
Nederland houdt geen statistieken bij over de gemiddelde wachttijden aan de Europese buitengrenzen. Deze fluctueren gedurende het seizoen en zijn onderhavig aan externe invloeden. Van de Bulgaarse autoriteiten heeft de Nederland vernomen dat er in de zomer van 2019 op drukke dagen 10.000 voertuigen en 30.000 mensen de Turks-Bulgaarse grens hebben gepasseerd. Dat is een toename van 30% in vergelijking met dezelfde periode in 2018.
Heeft u zicht op het aantal klachten over wachttijden als gevolg van deze regels en over corruptie bij de uitvoering daarvan? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te achterhalen?
De Nederlandse ambassade in Sofia heeft in 2019 geen meldingen over wachttijden ontvangen maar wel drie klachten over onbehoorlijk gedrag aan de Turks-Bulgaarse grens. Deze klagers is aangeraden om de klachten eveneens kenbaar te maken bij de Bulgaarse autoriteiten via de speciaal daartoe in het leven geroepen klachtenlijn van de Bulgaarse autoriteiten.
Kunt u navraag doen bij de Nederlandse ambassade in Bulgarije, over de vraag hoe vaak zij de Bulgaarse autoriteiten in algemene zin over de klachten hebben benaderd? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Sofia heeft het afgelopen jaar de klachten over de grensovergang besproken met de Bulgaarse autoriteiten. Hierbij is eveneens het rapport van Europarlementariër Kati Piri met klachten over de Bulgaars-Turkse grens onder de aandacht gebracht. Daarnaast is de situatie op de grens een terugkerend onderwerp bij het gestructureerd overleg van Europese consulaire medewerkers met de Bulgaarse autoriteiten, waar vertegenwoordigers van de Nederlandse ambassade aan deelnemen.
Bent u bereid om de Bulgaarse overheid te vragen de pest-desinfectiekosten te schrappen?
Zie antwoord vraag 11.
Illegalen die panden kraken |
|
Emiel van Dijk (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat de club krakende illegalen «We are here» al jarenlang ongestraft huizen en gebouwen kan kraken?1 Waarom wordt de anti-kraakwet niet gehandhaafd?
Door het Openbaar Ministerie wordt geen registratie bijgehouden van strafbare feiten die gepleegd zijn door personen die zich rekenen tot de «We are here» groep. De groepering bestaat overigens niet uit één vaste groep personen, maar heeft een wisselende samenstelling. Het OM en de Raad voor de rechtspraak beschikken dan ook niet over cijfers met betrekking tot het aantal vervolgingen c.q. veroordelingen van personen van de «We are here» groep wegens het misdrijf kraken.
Zoals ik in mijn brief van 29 januari 2019 (Kamerstukken 2018–2019, 31 560, nr. 51) heb opgemerkt lost een aanhouding van een kraker een onrechtmatige kraaksituatie nog niet op. Het huisrecht van krakers wordt pas beëindigd indien wordt overgegaan tot ontruiming van een gekraakt pand. Effectief optreden tegen krakers bestaat dan ook eerder uit het toepassen van de ontruimingsbevoegdheid dan uit de aanhouding en vervolging van krakers.
Zijn er weleens krakers van deze bende vervolgd c.q. veroordeeld wegens het kraken, wat toch echt een misdrijf is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er (daarna) weleens krakers van deze bende uit Nederland verwijderd? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De DT&V beschikt niet over cijfers met betrekking tot het aantal personen uit deze groep dat (gedwongen) uit Nederland is vertrokken.
Bent u bereid per direct al deze krakende illegalen uit de door hen bezette kraakpanden te verwijderen en, belangrijker nog, ook uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering geeft het OM de bevoegdheid om een gekraakt pand te ontruimen. Het OM past het (reguliere) beleid toe conform de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal uit 2010.
De DT&V, de gemeente Amsterdam en de politie hebben de afgelopen jaren veelvuldig gesproken over de problematiek omtrent illegaal verblijvenden. Steeds is gebleken dat de overgrote meerderheid van deze groep niet mee wil werken aan terugkeer en ook niet met de DT&V in gesprek wil.
Niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen hebben altijd de mogelijkheid om zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst. Indien zij actief willen werken aan hun terugkeer, kunnen ze zich wenden tot de DT&V om hierbij ondersteund te worden. De opstelling en terugkeerbereidheid van de vreemdeling zijn van doorslaggevende betekenis, zeker in het geval gedwongen terugkeer (op korte termijn) niet mogelijk is.
De hoogte van leges voor een Kinderpardon-aanvraag |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deze families hebben recht op kinderpardon, maar geen geld voor de aanvraag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de persoonlijke financiële situatie van een aanvrager niet van doorslaggevende betekenis mag zijn bij het bepalen of hij/zij recht heeft op verblijf op grond van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het legesvereiste gold alleen voor personen die niet door de ambtshalve herbeoordeling van een eerder ingediende aanvraag onder de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: Afsluitingsregeling) vielen. Personen die niet in aanmerking kwamen voor een ambtshalve herbeoordeling, maar van oordeel waren toch in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling, konden tot 25 februari 2019 op eigen initiatief een aanvraag indienen. Voor deze aanvragen dienden leges betaald te worden. In een aantal gevallen, waarbij personen niet direct de leges konden betalen, heeft de IND meermaals de gelegenheid geboden om alsnog tot betaling over te gaan. Hierin werd maatwerk geleverd.
Normaal gesproken geldt voor niet-tijdelijke humanitaire verblijfsvergunningen, de categorie waar de verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling in valt, een legesbedrag van € 1.033. Het bedrag van € 164 is een substantieel lager bedrag. Dit legestarief van € 164 gold ook voor de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen (hierna: Definitieve Regeling) uit 2013. Daarbij is aansluiting gezocht.
Een aanvraag op grond van de Definitieve Regeling was in eerste instantie gratis. Dit leidde echter tot een aanzienlijk aantal aanvragen waarbij evident niet aan de voorwaarden werd voldaan. In 2014 is door mijn ambtsvoorganger besloten om dergelijke aanvragen te ontmoedigen door onder meer het invoeren van een legestarief van € 152. Uw Kamer is hierover op 14 april 2014 geïnformeerd.2 Door jaarlijkse indexering van de leges, is het tarief inmiddels € 164.
In dit licht bezien, vind ik het legesbedrag van € 164 redelijk en proportioneel.
Kunt u aangeven waarom het heffen van € 164 per persoon aan leges, in het geval van de Afsluitingsregeling, proportioneel en redelijk is? Bent u bereid de hoogte van dit bedrag te herzien, of een uitzonderingsmogelijkheid te treffen voor aanvragers die een dergelijk bedrag redelijkerwijs niet kunnen betalen voor een aanvraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij het bepalen van de hoogte van leges voor aanvragen in brede zin de betaalbaarheid voor minder vermogende aanvragers een factor van betekenis? Zo ja, kunt u dit aantonen?
Bij het bepalen van de hoogte van de leges is, gelet op het antwoord op vragen 2 en 3, de betaalbaarheid van een aanvraag een factor van betekenis geweest. Ik ben niet voornemens verder onderzoek in te stellen naar de betaalbaarheid van de leges.
Bent u bereid te onderzoeken in welke mate de hoogte van leges een belemmering vormt voor het kunnen indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor minder vermogenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De race naar de bodem van beveiligers op Schiphol |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schiphol kan wel eisen dat zijn beveiligingsbedrijf aan de cao voldoet?»1
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat Schiphol een aanbesteding voor de beveiliging uitschrijft met als doel de kosten zoveel mogelijk te verlagen? Ziet u ook het risico dat hierdoor een race naar de bodem ontstaat?
In overeenstemming met het vennootschapsrecht is de raad van bestuur van Schiphol verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken op Schiphol en er tevens voor verantwoordelijk dat de onderneming opereert in overeenstemming met wet- en regelgeving. De raad van commissarissen houdt hier toezicht op. Ik ben als aandeelhouder niet betrokken bij de operationele bedrijfsvoering van Schiphol.
Wel vind ik het van belang dat werkenden in Nederland een fatsoenlijke beloning ontvangen voor het werk dat zij verrichten. Dat geldt ook voor de beveiligers op Schiphol. Staatsdeelnemingen dienen zich bovendien bewust te zijn van hun maatschappelijke positie. Het is echter de verantwoordelijkheid van ondernemingen en werkgevers zelf om samen met hun opdrachtnemers en werknemers de arbeidsvoorwaarden binnen een bedrijf of sector vorm te geven. Het is niet aan mij om Schiphol hierop aan te spreken.
Wat is de reden dat Schiphol op zoek is naar zeven beveiligingsbedrijven, terwijl andere grote Europese luchthavens vaak maar met één beveiligingsbedrijf werken?
Schiphol heeft bij mij aangegeven dat er twee redenen zijn waarom Schiphol niet op zoek is naar één beveiligingsbedrijf. Aan de ene kant wil Schiphol graag vermijden afhankelijk te zijn van één beveiligingsbedrijf. Uit ervaring van Schiphol is gebleken dat enige competitiviteit onder de beveiligingsbedrijven de kwaliteit van hun werkzaamheden ten goede komt. Ook wil Schiphol afhankelijkheid voorkomen van een beveiligingsbedrijf dat bijvoorbeeld in zwaar weer terechtkomt. Aan de andere kant is volgens Schiphol gebleken dat beveiligingsbedrijven gespecialiseerd zijn op verschillende gebieden van de beveiligingswerkzaamheden op de luchthaven. Door op zoek te gaan naar slechts één beveiligingsbedrijf zou Schiphol dergelijke specialismen verliezen.
Deelt u de mening dat alle beveiligers op Schiphol zeker moeten zijn van een fatsoenlijke beloning? Vindt u ook dat Schiphol, door de cao particuliere beveiliging geen onderdeel van de aanbestedingsprocedure te laten zijn, de arbeidsvoorwaarden van beveiligers uitholt?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre strookt het uithollen van de arbeidsvoorwaarden met de, door Schiphol NV getekende, code verantwoordelijk marktgedrag?
Schiphol heeft mij als volgt geïnformeerd. Schiphol is mede-initiatiefnemer van de code verantwoordelijk marktgedrag en onderschrijft derhalve de daarin verwoorde doelstelling dat doorgeschoten marktwerking moet worden tegengegaan. In de onderhavige aanbesteding wil Schiphol dan ook, net als in overige aanbestedingen, concurrentie op lonen voorkomen. In de aanbesteding wordt daarom volgens Schiphol primair gegund op basis van kwaliteit van dienstverlening. Uiteraard speelt ook prijs een rol, maar die is volgens Schiphol bij de gunning ondergeschikt aan de kwaliteit.
Klopt het dat, zoals ook hoogleraar Europees en internationaal aanbestedingsrecht Manunza stelt, het mogelijk is om in aanbestedingen aanvullende eisen te stellen ten behoeve van werknemers? Zo ja, gaat u dan aan Schiphol NV laten weten dat het zich niet achter Europese regels kan verschuilen?
Het is mogelijk bij het uitschrijven van een aanbesteding bepaalde aanvullende eisen te stellen. Het aanbestedingsrecht vraagt wel dat iedere aanvullende eis die de opdrachtgever stelt proportioneel is en past binnen de regels van de interne markt. Hierbij is het dus zaak dat door het stellen van de aanvullende eisen geen marktpartijen worden uitgesloten en dat de gestelde voorwaarden op geen enkele andere manier zijn te bewerkstelligen. Het is aan de aanbestedende dienst om een dergelijke afweging te maken. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 4 en 7.
Vindt u dat Schiphol NV een voorbeeldfunctie heeft met betrekking tot fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor haar beveiligers? Gaat u daarom als aandeelhouder Schiphol NV aanspreken op het feit dat beveiligers op Schiphol een fatsoenlijke beloning moeten krijgen en zodoende dus onder de cao particuliere beveiliging moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat een uitvaartverzekeraar mensen met een psychische aandoening weigert |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uitvaartverzekeringen mensen met een psychische aandoening weigeren?1
Ik ben op de hoogte van het nieuwsbericht hierover.
Welke weigeringsgronden zijn toegelaten voor uitvaartverzekeraars?
In beginsel zijn verzekeraars vrij om hun eigen acceptatiebeleid te voeren en te bepalen welke criteria zij hanteren om een verzekeringsaanvraag af te wijzen. Hiervoor hoeft een verzekeraar zich niet op een (wettelijke) weigeringsgrond te beroepen. Wel perkt de wet de vrijheid om een eigen acceptatiebeleid te voeren voor bepaalde verzekeringen of gevallen in (zie bijvoorbeeld de in de beantwoording van vraag 4 beschreven wetgeving).
Vindt u het ook onwenselijk dat nabestaanden moeten crowdfunden omdat een verzekering niet mogelijk is?
Ik vind het onwenselijk en heel naar voor de betrokkenen als een dierbare overlijdt en onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de uitvaart te bekostigen. Om die reden vind ik toegankelijke en betaalbare uitvaartverzekeringen van groot belang. Ook verzekeraars zijn zich van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid hiervoor bewust. In de Gedragscode verzekeraars is als gedragsregel opgenomen dat verzekeraars zich inspannen om voor zoveel mogelijk (potentiële) klanten risico’s financieel af te dekken en te voorkomen dat mensen tegen hun wil onverzekerd zijn. In het acceptatiebeleid van verzekeraars worden daarmee niet uitsluitend commerciële afwegingen betrokken, maar ook hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Sinds 14 juni 2016 is er op grond van de Wet gelijke behandeling reeds een verbod van toepassing op het maken van direct onderscheid op basis van handicap of chronische ziekte bij het verlenen van toegang tot diensten in de uitoefening van een beroep of bedrijf (zoals het verzekeringsbedrijf). Het is verzekeraars bijvoorbeeld niet toegestaan een risicoselectie te hanteren waarbij vooraf al is aangegeven dat mensen met een bepaalde handicap of chronische ziekte een bepaalde verzekering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd of alleen tegen een bepaalde hoge premie te verkrijgen is. Een langdurige mentale beperking is een handicap in de zin van die wet. Het maken van indirect onderscheid is uitsluitend toegestaan indien dat objectief gerechtvaardigd is door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de verstrekking van financiële diensten, waaronder verzekeringen, kan dus rekening worden gehouden met (gezondheids)risico’s als onderdeel van het acceptatiebeleid. Indien consumenten van mening zijn dat het acceptatiebeleid van uitvaartverzekeraars in individuele gevallen strijdig is met de wet, dan kunnen zij dit voorleggen aan het College voor de rechten van de mens of de rechter.
Bent u bereid deze discriminerende maatregel niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Brussel 900 miljoen uittrekt voor de gevolgen van een harde Brexit |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel trekt 900 miljoen uit voor gevolgen harde Brexit» waaruit blijkt dat de Europese Commissie een no-dealbrexit gelijkstelt aan een natuurramp?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Europese Commissie bijna 900 miljoen euro uit wil trekken uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) (normaliter gebruikt voor natuurrampen) en het globaliseringsfonds voor EU-landen, bedrijven en werknemers die getroffen worden als het Verenigd Koninkrijk de Europese Unie zonder deal verlaat?
Het kabinet steunt de voorstellen van de Europese Commissie om deze twee fondsen in te zetten om de financieel economische consequenties van een no deal Brexit op te vangen. De Europese Commissie laat op deze manier blijken oog te hebben voor de mogelijk aanzienlijke financiële en economische gevolgen van een no deal voor sommige lidstaten, waaronder Nederland. De verwachting is namelijk dat Nederland, vanwege haar sterke economische verwevenheid met het VK, relatief hard geraakt zal worden door een no deal Brexit. Voor de goede orde benadrukt het kabinet dat het verbreden van de werkingssfeer van beide fondsen expliciet wordt bezien vanuit de uitzonderlijke context van de Brexit. Tegen die achtergrond schept dit voorstel geen precedent om de werkingssfeer van andere fondsen te verbreden.
Het kabinet wenst te benadrukken dat de voorstellen niets afdoen aan de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en (mede-)overheden om zich voor te bereiden op een no dealBrexit.
Het kabinet steunt ook de inzet van de Europese Commissie om gebruik te maken van bestaande fondsen binnen de huidige Europese begroting en het huidig MFK. Hiermee zet de Europese Commissie geen onnodige en additionele financiële druk op de bijdragen van de lidstaten aan de Europese begroting. De voorstellen hebben betrekking op de jaren 2019–2020 en lopen niet vooruit op de vormgeving van het volgende MFK en de onderhandelingen daarover; het kabinet steunt deze tijdelijkheid. Bij de beoordeling van beide voorstellen heeft Nederland de eenheid binnen de EU27 meegewogen.
Aangezien het Europees parlement en de lidstaten dit voorstel nog moeten goedkeuren, verwacht u dat dit op korte termijn zal gebeuren? Ondersteunt u dit voorstel? Kunt u het speelveld in de Raad schetsen?
Naar verwachting is er voldoende steun voor het EGF-voorstel van de Commissie in zowel de Raad als het Europees parlement.
Er is nog discussie voorzien tussen lidstaten die het EUSF vooral voor de originele doelstelling wensen te behouden en lidstaten die wijzen op de praktische mogelijkheden om voor het EUSF een aanvraag te kunnen indienen. De tweede groep lidstaten zal hierbij mogelijk pleiten voor een verlaging van de drempelwaarden.
Deelt u de mening dat Nederland bij uitstek één van de landen is die het meest getroffen zal worden in het geval van een no-dealbrexit? Deelt u daarom de mening dat juist Nederland, Nederlandse bedrijven en werknemers aanspraak zouden moeten kunnen maken op deze fondsen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld2, zullen de gevolgen van een no deal Brexit voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid aanzienlijk zijn. Elke vorm van Brexit is nadelig voor Nederland en dat geldt bovenal voor een no deal Brexit. Desondanks kan ik nu nog niet inschatten of de Nederlandse overheid een aanvraag kan indienen omdat het nu nog niet mogelijk is om in te schatten wat de omvang van de financiële en economische schade ten gevolge van een no deal Brexit is.
Op welke wijze gaat u zich er voor inzetten dat Nederland in geval van een no-dealbrexit waarbij Nederland hard getroffen wordt, aanspraak kan maken op deze fondsen?
Het kabinet merkt op dat hiervoor drie zaken van belang zijn: communicatie over de mogelijkheden richting belanghebbenden, tijdige aanpassing van de procedures naar aanleiding van de voorgestelde wijzigingen en goede samenwerking tussen rijksoverheid, mede-overheden en bedrijfsleven om aanvragen met een zo’n groot mogelijke kans van slagen tot stand te laten komen.
Het kabinet is voornemens om via de reguliere informatiekanalen die het bedrijfsleven informeren over de gevolgen van een no dealBrexit, zoals het Brexit loket en de stakeholderbijeenkomsten van de verschillende ministeries, informatie te verschaffen over de mogelijkheden en voorwaarden.
De kennis en kunde om een eventuele steunaanvraag te beoordelen is al aanwezig en het kabinet zal dit borgen. Tevens zal het kabinet ervoor zorgen dat interne procedures, uiterlijk op het moment dat de gewijzigde verordeningen in werking treden, waar nodig geactualiseerd worden zodat deze overeenkomen met de nieuwe situatie.
Om aanvragen met een zo hoog mogelijke kans van slagen tot stand te laten komen, is het van belang dat de rijksoverheid nauw samenwerkt met mede-overheden en het bedrijfsleven. Op die manier kan de informatie benodigd voor een aanvraag zo snel als mogelijk verzameld worden en dat zal het interne proces bespoedigen.
Hoe kunnen Nederlandse bedrijven en werknemers die hard getroffen worden door de Brexit aanspraak maken op het globaliseringsfonds? Welke voorwaarden zullen hierbij gelden? Worden zij hierover geïnformeerd?
Om in aanmerking te komen voor steun uit het EGF kan door de lidstaten een (sector-)aanvraag worden ingediend bij de Europese Commissie. Deze aanvraag dient aan een aantal criteria te voldoen. De voorgestelde aanpassing van de EGF-verordening verbreedt de doelstelling van het EGF maar wijzigt de aanvraagcriteria niet. Dit betekent dat op basis van het voorstel van de Commissie bedrijven en sectoren die hard getroffen worden door de Brexit aanspraak kunnen maken op steun uit het EGF als er minimaal 500 werknemers binnen een referentieperiode ontslagen zijn als gevolg van een no deal Brexit.3 Deze referentieperiode is verschillend voor bedrijven en sectoren. Als het één bedrijf betreft is deze referentieperiode gesteld op vier maanden, wat betekent dat alle ontslagen binnen deze periode moeten vallen. Als het een groep bedrijven ofwel een sector betreft is deze periode negen maanden als de ontslagen zijn gevallen in een bepaalde sector in één of twee aan elkaar grenzende provincies. Aanvragen lopen via het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op de website4 van Uitvoering van Beleid SZW staat meer informatie over de aanvraagcriteria. Uitvoering van Beleid SZW licht bedrijven voor en begeleidt en ondersteunt EGF-aanvragen. Uiterlijk op het moment dat de gewijzigde verordeningen in werking treden, zal de informatie op de website geactualiseerd worden.
Welke specifieke voorwaarden gelden er voor Nederland om aanspraak te kunnen maken op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie?
Om in aanmerking te komen voor steun uit het EUSF moet Nederland een aanvraag indienen bij de Europese Commissie. Deze aanvraag moet voldoen aan een aantal vereisten, zoals gesteld in het voorstel van de Europese Commissie. Zo mag iedere lidstaat slechts één aanvraag indienen. De aanvraag dient uiterlijk eind april 2020 ingediend te worden. Vervolgens geldt een ondergrens om in aanmerking te komen voor financiële vergoeding uit het EUSF. Deze grens bedraagt 1,5 miljard euro of 0,3% van het bruto nationaal inkomen voor totale uitgaven te relateren aan een no deal Brexit. De uitgaven mogen alleen gerelateerd zijn aan maatregelen in reactie op een no deal Brexit, in de periode vanaf de uittredingsdatum van het VK tot uiterlijk eind 2020. In de aanvraag dient de lidstaat deze kosten te onderbouwen en te kwantificeren. De Europese Commissie zal nadere details over deze vereisten binnenkort publiceren.
Klopt het dat de 590 miljoen euro uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie onder meer bedoeld is om de overheidsuitgaven van extra douaniers en grenscontroles op te vangen? Komen de kosten voor de extra aangestelde Nederlandse douaniers en dierenartsen (NVWA) hiervoor in aanmerking?
In het voorstel voor de aanpassing van het EUSF geeft de Commissie aan dat zij nog met aanvullende guidance komt over de manier waarop steunaanvragen beoordeeld moeten worden. De Europese Commissie stelt nadrukkelijk vast dat financiële steun alleen wordt verleend ter compensatie van kosten van een no deal Brexit en dat Contingency maatregelen die voor Brexitdatum gemaakt zijn niet in aanmerking komen. Het kabinet gaat er daarom vanuit dat de door u genoemde kosten niet in aanmerking komen.
Extra onvoorziene kosten na de Brexitdatum komen wel in aanmerking. Het kabinet zal de mogelijkheden om gebruik te maken van dit fonds onderzoeken indien er onvoorziene kosten gemaakt worden.
Kunt deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
De eerdere beantwoording over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de brief van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VVG) en daarbij puntsgewijs ingaan op de punten waarin uw antwoorden op de eerder gestelde vragen van het lid Geurts volgens de VVG onjuistheden bevat?1
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Dit is ingebracht in de lopende gerechtelijke procedures en derhalve heb ik conform deze opvatting de Tweede Kamer geïnformeerd.
Aangezien de VGG en ik het niet eens zijn over deze uitgangspunten en argumentatie wil ik dan ook de uitkomst afwachten van het de lopende procedures bij het EU Hof van Justitie.
Kunt u aangeven of en, zo ja, op welke wijze de Nederlandse Staat in de procedure bij het Hof van Justitie een interventie heeft gedaan in hoger beroep aan de zijde van de terreinbeherende organisaties (TBO's)?
De Staat heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van Natuurmonumenten.
Klopt het, zoals de VVG stelt, dat het Gerecht van de Europese Unie (GvEU) het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie heeft vernietigd mede vanwege serieuze inhoudelijke kanttekeningen bij de regeling particuliere terreinbeherende natuurorganisaties (PNB), zoals het ontbreken van een gescheiden boekhouding bij de TBO's, de discriminerende aard van de PNB-regeling en de financiering van commerciële activiteiten van de TBO's? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet klopt?
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Klopt het dat de uitspraak van het GvEU serieuze gebreken blootlegt in de analyse van de Commissie dat de staatssteun aan de TBO’s verenigbaar is met de interne markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u het dan waarschijnlijker dat de Europese Commissie wederom zal oordelen dat de staatssteun verenigbaar is dan dat de Commissie deze staatssteun onverenigbaar verklaart?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Klopt het dat uit artikel 108, lid 3 (de standstill-verplichting) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgt dat de TBO's rente over de verleende staatssteun moeten betalen, gelet op de CELF-uitspraak van het Hof van Justitie? Zo ja, moet u niet, gelet op de vaste jurisprudentie dat artikel 108, lid 3 VWEU alle autoriteiten van een lidstaat bindt en de vaststelling van de Europese Commissie dat de standstill-verplichting is geschonden, overgaan tot invordering van de rente van de TBO's?2
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Kunt u onderbouwen waarom, zoals u suggereert in uw antwoord op vraag 6 van de eerdere Kamervragen van het lid Geurts, een uitspraak van de nationale rechter of de Europese Commissie nodig zou zijn voordat u tot invordering van de rente overgaat?3
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat de rente op grond van het CELF-arrest ook betaald moet worden als de staatssteun alsnog verenigbaar wordt verklaard met de interne markt?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u, eventueel bij benadering, een berekening geven om hoeveel rente het gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Hebt u de bevoegdheid om de rente over de onrechtmatige staatssteun van de TBO's te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Neemt u de nodige maatregelen om te voorkomen dat deze renteclaim van de Nederlandse Staat op de TBO's verjaart of anderszins oninbaar wordt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat u geen enkele concreet voorstel heeft gedaan voor een schikking? Zo ja, ligt het niet in de rede dat u een voorstel doet dat voorkomt dat deze zaak door de rechter beslecht moet worden, met alle mogelijke negatieve gevolgen van dien? Zo nee, welke concrete voorstellen om te schikken heeft u gedaan, behalve wederom voorstellen om een verkenner aan te stellen?
Eerdere bemiddelingspogingen hebben tot nu toe geen succes gehad, vandaar mijn voorstel van eerder dit jaar voor een verkenner. Ten tweede heeft de VGG de afgelopen jaren weinig tot geen ruimte gegeven voor een bemiddelingspoging. De VGG heeft diverse malen schriftelijk aangegeven slechts bereid te zijn tot bemiddeling indien de door hen gestelde voorwaarden als uitgangspunt worden genomen. Ik wijs u in dit verband op het positionpaper van de VGG van 10 oktober 2013 en de brieven van de VGG van 8 maart 2016 en 30 april 2019. Deze voorwaarden zijn echter de betwiste onderwerpen en zouden dus onderwerp van enige vorm van bemiddeling of verkenning moeten zijn. Ze zijn derhalve voor mij als voorwaarden vooraf of als uitgangspunt niet aanvaardbaar en laten mij op dit moment geen ruimte die voorkomt dat deze zaak door de rechter moet worden beslecht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden daags voorafgaand aan het algemeen overleg Natuur op 12 september 2019?
Ja.
De situatie op Curaçao |
|
Antje Diertens (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de nieuwe Procedure voor bescherming op grond van artikel 3 EVRM van Curaçao? Is de Procedure afdoende bekend bij relevante overheidsbeambten en bij de mensen die potentieel aanspraak kunnen maken op deze procedure? Zo nee, welke stappen zouden moeten worden gezet om deze situatie te verbeteren? Bent u bereid daarbij te helpen?
In mijn brief van 27 september jl.1 aan de leden van de Eerste Kamer heb ik laten weten dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit voorjaar op verzoek van Curaçao de aanvraagprocedure om bescherming op basis van artikel 3 EVRM heeft doorgenomen. De Curaçaose autoriteiten zijn vervolgens voorzien van advies. De aanvraagprocedure is daarop deze zomer aangepast en door de Raad van Ministers van Curaçao aangenomen en online gepubliceerd. De aanvraagprocedure voldoet daarmee aan de internationale vereisten waar Curaçao aan is gehouden. De Curaçaose autoriteiten hebben laten weten dat de nieuwe procedure ook is verstuurd naar alle gemachtigden en advocaten die zich met betreffende zaken bezighouden. Het document wordt nog vertaald, aangezien het document momenteel alleen in het Nederlands beschikbaar is. Als onderdeel van de ondersteuning die Nederland binnen de vreemdelingenketen levert, zijn ook middelen gereserveerd voor meer bekendmaking en vertaling van dit beleid.
Hoeveel verzoeken tot bescherming op basis van deze procedure zijn er tot op heden ingediend? Hoeveel verzoeken zijn reeds afgehandeld, met welk resultaat?
Zoals gemeld in mijn brief van 27 september jl.2 aan de leden van de Eerste Kamer, hebben de autoriteiten van Curaçao medegedeeld dat momenteel 16 aanvragen om bescherming op basis van artikel 3 EVRM in behandeling zijn. Rond de 30 aanvragen zijn na het indienen weer ingetrokken. De Curaçaose autoriteiten laten weten dat verschillende migranten een beroep doen op artikel 3 EVRM, na in bewaring te zijn gesteld, met de hoop hierdoor vrijgelaten te worden. Wanneer dit niet meteen het geval is, geven ze de voorkeur om naar Venezuela terug te gaan en trekken hun verzoek in.
Welke steun geeft Nederland met betrekking tot de implementatie van deze beschermingsprocedure? Geeft Nederland hulp en ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van trainingen, bij de uitvoering van deze procedure? Zo nee, is het kabinet voornemens dat te gaan doen?
Bij brief van 6 september jl.3 heeft uw Kamer een nader overzicht gekregen van de ondersteuning die door Nederland wordt geleverd in relatie tot de uitdagingen die Aruba en Curaçao ondervinden als gevolg van de situatie in Venezuela. Nederland levert technische bijstand ten behoeve van de implementatie van de beschermingsprocedure op basis van artikel 3 EVRM door het geven van opleidingen en trainingen voor lokaal personeel door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Daarnaast wordt waar mogelijk ook ondersteuning geleverd voor het wegwerken van eventuele achterstanden.
Hoe beoordeelt u de capaciteiten van de overheid op Curaçao, de advocatuur en de rechtspraak om op een goede manier invulling te geven aan de procedure? Hoe beoordeelt u de reële mogelijkheid voor effectieve rechtsbescherming op grond van deze procedure in het licht van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens?
In de beschermingsprocedure op basis van artikel 3 EVRM is aangegeven dat migranten tegen deze beslissing – binnen de termijnen en de wijze zoals vastgesteld in de Landsverordening Administratieve Rechtspraak (Lar) – bezwaar kunnen maken dan wel beroep kunnen instellen. De rechtsmiddelen worden in de beschikking vermeld. Het is primair aan het land Curaçao om erop toe te zien dat op goede wijze invulling wordt gegeven aan de procedure en zorg te dragen voor het bestaan van effectieve rechtsmiddelen en de daarbij benodigde capaciteit.
Hoe beoordeelt u de omstandigheden in de zogenaamde vreemdelingenbarakken waar mensen 23 uur per dag vastzitten in een groepsverblijf? Voldoen deze omstandigheden aan de (internationale) regels en normen voor wat betreft (vreemdelingen)detentie? Zo nee, hoe kijkt u dan aan tegen de waarborgfunctie van het Koninkrijk?
Bij brief van 6 september jl. heb ik uw Kamer nader geïnformeerd over de ondersteuning die door Nederland wordt geleverd in het kader van de verbetermaatregelen voor de vreemdelingenbewaring op Curaçao. Naar aanleiding van een verzoek om ondersteuning heb ik samen met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eind 2018 een financiële bijdrage geleverd van 132.000 euro voor de verbouwing en verbetering van het mannenblok in de vreemdelingenbewaring van het Sentro di Detenshon i Korekshon Kòrsou (SDKK). Curaçao heeft aangegeven dat deze verbetermaatregelen op korte termijn worden afgerond. Curaçao heeft Nederland daarnaast verzocht om aanvullende ondersteuning te leveren op het terrein van vreemdelingenbewaring. In dit kader heeft Nederland 2 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de realisatie van de uitbreiding van de vreemdelingenbewaring bij het SDKK. De focus bij de verbouwing en uitbreiding wordt gelegd op het verbeteren van de materiele randvoorwaarden voor het regime van vreemdelingenbewaring in lijn met de internationale verplichtingen. De Dienst Justitiële Inrichtingen en het Rijksvastgoedbedrijf bieden expertise en verrichten adviserende werkzaamheden, voorafgaand aan en tijdens de fase van implementatie.
Hoe beoordeelt u de voortgang met betrekking tot de reconstructie van de vreemdelingenbarakken? Deelt u de mening dat het noodzakelijk is meer tempo te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om hierbij te helpen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat vertegenwoordigers van het Venezolaanse consulaat toegang hebben tot de vreemdelingenbarakken? Is het waar dat een lid van de Venezolaanse veiligheidsdienst toegang heeft tot de vreemdelingenbarakken? Klopt het dat betreffende persoon eerst geen diplomatieke status had en deze alsnog heeft verkregen? Waarom heeft Nederland daarin bewilligd? Hoe beoordeelt u de berichten dat deze vertegenwoordigers druk uitoefenen op Venezolaanse migranten om « vrijwillig» terug te keren? Hoe beoordeelt u dergelijke druk tegen de achtergrond van het verbod op non-refoulement? Indien u van oordeel bent dat deze druk mogelijk op gespannen voet staat met het recht, hoe beziet u dat in het licht van de waarborgfunctie van het Koninkrijk? Hoe beoordeelt u het gegeven dat migranten zonder verblijfsrecht die vastzitten in de vreemdelingenbarakken in eerste instantie zelf hun ticket moeten betalen? Ziet u het risico dat mensen hierdoor onredelijk lang vast blijven zitten? Zo nee, waarom niet? Welke rol ziet u voor organisaties als de International Organization for Migration (IOM) om hierbij te helpen? Bent u bereid hierover met Curaçao in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Op grond van het Weens verdrag inzake consulaire betrekkingen hebben enkel consulaire ambtenaren het recht om te communiceren met een onderdaan van hun land en, indien de onderdaan daarom vraagt, deze te bezoeken wanneer die wordt vastgehouden. Dit valt binnen de reguliere functies van een consulaat. Er zijn geen aanwijzingen dat de Venezolaanse veiligheidsdiensten de barakken bezocht hebben. Een lid van de consulaire staf heeft bezoeken gebracht aan de barakken. Deze persoon was weliswaar geen consulair ambtenaar van het Venezolaanse consulaat, maar wel aangemeld als lid van de consulaire missie. De autoriteiten op Curaçao hebben deze persoon verzocht de vreemdelingenbarakken niet meer te betreden.
De berichten dat vertegenwoordigers van Venezuela druk uitoefenen op Venezolaanse migranten om terug te keren zijn bekend. Er zijn echter geen bewijzen dat er druk is uitgeoefend op Venezolanen. De Curaçaose autoriteiten hebben laten weten dat de geboden mogelijkheid tot terugkeer had te maken met een door Venezuela aangeboden gratis vlucht «Vuelta a la patria», waarvan Venezolanen op vrijwillige basis gebruik konden maken. Er zijn ook Venezolanen die geen gebruik hebben gemaakt van deze mogelijkheid. De Curaçaose autoriteiten laten weten dat de Venezolanen die een beroep hadden gedaan op de beschermingsprocedure op basis van artikel 3 EVRM niet zijn benaderd.
Daar waar het gaat om de procedure tot terugkeer melden de Curaçaose autoriteiten dat mede door de grenssluiting door Venezuela, men thans langer vast zit dan gebruikelijk. Ook melden zij dat de migranten zonder verblijfsrecht die hun eigen ticket kunnen betalen dit zelf kopen. In het kader van het Nederlandse terugkeerbeleid is het ook een uitgangspunt dat migranten zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van hun terugkeer. De betaling van de tickets door de autoriteiten van Curaçao als een migrant onvoldoende middelen heeft, heeft als gevolg dat de financiële middelen die het land heeft voor de terugkeer minder worden. Dit kan weer mogelijke gevolgen hebben voor de daadwerkelijke terugkeer van migranten. Curaçao is reeds in gesprek met IOM om te bezien wat IOM zou kunnen betekenen voor Curaçao.
Hoe beoordeelt u de situatie van illegaal op Curaçao verblijvende Venezolanen? Deelt u de mening dat deze mensen kwetsbaar zijn voor uitbuiting en voldoende medische zorg niet altijd voorhanden is? Wat kunt u doen om hierbij verlichting te bieden? Kan het COA een rol spelen in advisering over de opvang van mensen die aanspraak maken dan wel recht hebben op bescherming? Zo ja, bent u bereid hiertoe stappen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het illegaal verblijven in een derde land brengt risico’s met zich mee, dit geldt niet alleen voor personen van Venezolaanse nationaliteit. Dit betreft niet alleen gezondheidsrisico’s, maar ook veiligheidsrisico’s. Daarnaast bestaat het risico dat kwetsbare groepen illegalen in een uitbuitingssituatie terecht kunnen komen. In de brief van 6 september jl.4 is uw Kamer geïnformeerd dat Nederland op verzoek van Curaçao zal ondersteunen bij de inrichting van de opvang van kwetsbare groepen migranten. In dit verband zal het COA Curaçao adviseren ten behoeve van de inrichting van de opvang.
Bent u bekend met signalen dat een deel van de Venezolaanse migranten op Curaçao is besmet met HIV? Klopt het dat medicijnverstrekking aan deze mensen (in de praktijk) wordt geweigerd? Zijn er voor de mensen voldoende medicijnen beschikbaar? Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid in het hele Koninkrijk? Indien u niet op de hoogte bent van deze berichten, bent u dan bereid deze te (laten) onderzoeken?
Na overleg tussen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Minister van Volksgezondheid van Curaçao, mevrouw Camelia-Römer, kan ik u als volgt berichten. We zijn bekend met de signalen dat een deel van de Venezolaanse migranten op Curaçao besmet is met HIV. HIV komt wereldwijd bij een deel van de bevolking voor. Naar ik begrijp zijn er circa 5 HIV positieve Venezolaanse ongedocumenteerden bekend in het Sehos. Daarnaast geeft Minister Römer aan dat het Sehos onlangs een intern protocol heeft gecommuniceerd waarin expliciet is opgenomen dat alle HIV-patiënten, dus ook ongedocumenteerden, volgens de algemene regels worden behandeld. Behandeling van HIV voorkomt doorontwikkeling tot AIDS en vermindert transmissierisico voor anderen, wat een volksgezondheidsrisico voorkomt. Naast het Sehos biedt de stichting Salú pa Tur voor gereduceerd tarief zorg aan ongedocumenteerden. Bij deze stichting zijn zo’n 8 HIV positieve ongedocumenteerde Venezolanen bekend. De Staatssecretaris van VWS heeft laten weten het net als zijn collega op Curaçao belangrijk te vinden dat alle personen met HIV passende zorg krijgen, dus ook ongedocumenteerde Venezolanen. Daarom beziet de Staatssecretaris van VWS samen met zijn collega op welke wijze in (technische) ondersteuning kan worden voorzien voor de Stichting Salú pa Tur.
Hoe beoordeelt u de algemene veiligheidssituatie op Curaçao?
Rechtshandhaving betreft een autonome aangelegenheid van de landen binnen het Koninkrijk. De beoordeling van de veiligheidssituatie is derhalve aan de landen zelf, in dit geval Curaçao. Curaçao (en Aruba) heeft aangegeven uitdagingen te ondervinden als gevolg van de situatie in Venezuela, ook op het terrein van veiligheid en rechtshandhaving. Het kabinet heeft daarom in samenspraak met Curaçao (en Aruba) als onderdeel van de te leveren ondersteuning in het kader van Venezuela ook gekeken hoe op deze terreinen aanvullende ondersteuning geboden kan worden. Daarnaast zet het kabinet al langere tijd in op samenwerking met de landen waar het aankomt op de aanpak van grensoverschrijdende en ondermijnende criminaliteit in de regio. Criminaliteit heeft – meer dan voorheen – een grensoverschrijdend karakter. Daardoor zijn de opsporingsdiensten genoodzaakt tot meer regionale en internationale samenwerking ten aanzien van onder andere de inzet van capaciteit en specialismen. Dit staat centraal in de nieuwe visie op (versterkte) recherchesamenwerking, waarover uw Kamer door de Minister van JenV en mij is geïnformeerd.5 In regionaal verband wordt daarnaast samengewerkt om de zee- en luchtgrenzen in het Caribische deel van het Koninkrijk te versterken via het baseline-initiatief waarover uw Kamer bij brief6 van 30 september jl. nader is geïnformeerd in het kader van de periodieke rapportage rechtshandhaving naar aanleiding van het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO).
Hoe beoordeelt u de impact van de veiligheidssituatie op Curaçao op Nederland, onder meer tegen de achtergrond van de talrijke verbindingen tussen Curaçao en Nederland?
Het Caribisch deel van het Koninkrijk heeft onder andere te kampen met grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder de doorvoer van contrabande. Dit beschouw ik als zeer zorgelijk. Ook burgemeester Aboutaleb van Rotterdam heeft recentelijk nog aangegeven dit als zorgelijk te beschouwen, gezien de talrijke verbindingen tussen Curaçao en Nederland. Zoals de Minister van JenV en ik uw Kamer in de brief van 30 september jl. informeerden, wordt er in opdracht van het JVO in een Koninkrijksbreed samenwerkingsverband, middels het zogeheten implementatieteam baselines, gewerkt aan het versterken van de zee- en luchtgrenzen in het Caribische deel van het Koninkrijk (Kamerstukken II 2018/19, 35 300IV, nr.9). Het implementatieteam baselines is een voorbeeld van hoe er regionaal op het niveau van de uitvoerende diensten wordt samengewerkt om kennis te delen en gezamenlijk stappen te zetten. Tot slot merk ik op dat de veiligheidsproblemen op Curaçao als gevolg van de situatie in Venezuela vooral drukken op het land zelf. Om die reden investeert het kabinet op een tal van fronten in de aanpak van deze criminaliteit in de regio, bijvoorbeeld door de inzet van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), de flexpool KMar en de Kustwacht voor het Caribisch gebied.
Welke controlemaatregelen worden genomen op het personen- en goederenverkeer tussen Curaçao en Nederland? Hoe zit dat tussen Nederland en de andere eilanden?
De Douane is verantwoordelijk voor het toezicht op het goederenverkeer dat de EU-buitengrens overschrijdt. Omdat het douanegebied van de Unie alleen het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa omvat (artikel 4 van de Verordening (EU) Nr. 952/2013 van het Europees parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie) valt het goederenverkeer vanuit Curaçao bij aankomst in Nederland en bij vertrek vanuit Nederland naar Curaçao onder douanetoezicht van de Nederlandse Douane. Hetzelfde geldt voor het goederenverkeer met de andere eilanden. Het douanetoezicht vindt plaats op de goederen in het maritieme en het luchtverkeer, zowel ten aanzien van de goederen in het personenverkeer als het handelsverkeer. Dit douanetoezicht vindt informatiegericht en risico-gestuurd plaats. De Douane zet verschillende soorten handhavingsinterventies in, zoals fysieke controle, en maakt gebruik van hulpmiddelen zoals speurhonden en scans. Op commerciële vluchten afkomstig uit Curaçao, Aruba, Bonaire en Sint Maarten voert de Douane – vanwege een sterk verhoogd risico op drugssmokkel – het door de Minister van JenV ingestelde zogenaamde «100%-controleregime» uit. De Koninklijke Marechaussee is verantwoordelijk voor het personenverkeer.
Bij het personenverkeer geldt dat personen die via Nederland het Schengengebied in- of uitreizen zijn onderworpen aan grenscontroles op grond van de Schengengrenscode (SGC). De eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden (zowel Curaçao, Aruba, Sint Maarten, als de BES eilanden) vallen niet onder het Schengenacquis. Personen die van of naar de eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden reizen naar of vanuit een van de Schengenlanden (waaronder Nederland), passeren daarmee een Schengenbuitengrens en zijn onderworpen aan grenscontroles op grond van de Schengengrenscode. Voor personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen (EU, EER, Zwitserland) en derdelanders behelst dit een systematische controle die bestaat uit de verificatie van de identiteit en de nationaliteit en van de echtheid en de geldigheid van het reisdocument en het raadplegen van de relevante databanken (Schengeninformatiesysteem (SISII), Interpol Stolen and Lost Travel Documents (SLTD) en het Opsporingsregister (OPS). Voor derdelanders geldt daarnaast ook de grondige controle die onder andere bestaat uit toetsing op het doel, duur en middelen van bestaan van het beoogde verblijf en, waar van toepassing, de controle van het visum.
Welke integrale veiligheidsvisie hanteert u bij het vorm geven van uw beleid met betrekking tot Curaçao?
De vormgeving van het beleid ten aanzien van Curaçao is gericht op samenwerking met het autonome land Curaçao. Op basis van samenwerkingsregelingen en Rijkswetten ondersteunt Nederland de rechtshandhavingsketen. Bij die samenwerking en ondersteuning zijn de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting van artikel 1 van hoofdstuk IV Koninkrijksrelaties (verder: beleidsdoorlichting) leidend.7 Zo is inzet gericht op lokaal eigenaarschap, wordt er maatwerk per (ei)land geleverd en krijgt problematiek die om een lange adem vraagt een aanpak die daarbij past. Deze uitgangspunten vormen ook een rode draad bij bijvoorbeeld de ondersteuning die in het kader van Venezuela wordt verleend. Daarnaast geeft het grensoverschrijdende en ondermijnende karakter van criminaliteit in de regio aanleiding om te investeren in goede informatie-uitwisseling en gezamenlijke inzet op transnationale georganiseerde criminaliteit.
Hoe beoordeelt u de controle op de grenzen van Curaçao door de politie en de kustwacht? Deelt u het oordeel van ervaringsdeskundigen dat de grenzen rondom de Caribische koninkrijksdelen zo lek als een mandje zijn als het gaat om wapen- en drugssmokkel? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer weet valt de politie van Curaçao onder de autonome verantwoordelijkheid van het land Curaçao waar ik niet in kan treden. Ten aanzien van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied (hierna: Kustwacht) kan ik u het volgende melden. De Kustwacht monitort met een walradarsysteem en andere middelen en sensoren 24/7 het maritieme omgevingsbeeld rondom de eilanden. Ook zijn er bootteams beschikbaar op de steunpunten Curaçao en Aruba. Dit laat onverlet dat de Caribische Koninkrijksdelen meer dan 900 kilometer kuststrook kennen, die door middel van technische hulpmiddelen beveiligd moet worden. Dat is nooit 100 procent waterdicht; er blijft altijd sprake van een zekere mate van blinde vlekken. Eerder dit jaar is aan de Kamer gemeld dat Defensie extra ondersteuning aan de Kustwacht heeft geleverd om deze blinde vlekken te dichten. Dit gebeurt onder meer door de inzet van de Curaçaose en Arubaanse militie ter aanvulling van de Kustwachters in de bootteams.8 Aanvullend hierop zijn door het kabinet bij Voorjaarsnota 2019 middelen vrijgemaakt voor de versterking van de maritieme grenzen. Zoals gemeld bij brief van 6 september jl. zal de Kustwacht onder meer overgaan tot de aanschaf van mobiele walradars, camera’s en drones ter ondersteuning van Aruba, Bonaire en Curaçao.9 Voor de langere termijn is de Kustwacht bezig met het vervangen van de waldetectiecapaciteit op de Benedenwindse Eilanden, de doorontwikkeling van informatie-gestuurd politieoptreden en het vervangingstraject van de luchtverkenningscapaciteit. Over het Jaarplan 2019 van de Kustwacht is de Kamer op 21 januari jl. door de Minister van Defensie uitgebreid geïnformeerd.10 Daarnaast vervult het Ministerie van Defensie een belangrijke rol in het tegengaan van wapen- en drugssmokkel. Het stationsschip in het Caribisch Gebied wordt daarbij ingezet voor zowel Defensie- als Kustwachttaken, in overleg met het Ministerie van Defensie en afhankelijk van de ontwikkelingen zoals grensoverschrijdende criminaliteit. Met het stationsschip worden ook anti-smokkel operaties uitgevoerd. De Verenigde Staten en Frankrijk zijn hierbij de belangrijkste internationale partners. Daarnaast vervult de Commandant Zeemacht in het Caribisch gebied zijn taak als Commander Task Group 4.4, een ondercommandant van de Amerikaanse Joint Interagency Task Force South voor drugsbestrijding in de regio.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat in de praktijk geen 24 uurs-controle door de kustwacht bestaat? Welke risico’s brengt dat met zich mee? Wat gaat u doen om deze risico’s te mitigeren?
Zoals in vraag 14 aangegeven, monitort de Kustwacht 24/7 het maritieme omgevingsbeeld rondom de eilanden. In de uitvoering van Kustwachttaken moet onderscheid gemaakt worden tussen Search and Rescue (SAR) taken en overige taken van de Kustwacht. De Kustwacht is 24/7 beschikbaar voor de coördinatie van SAR-taken. Wanneer er mensen in nood of direct levensgevaar verkeren is de Kustwacht op basis van internationale regelgeving verplicht om zelf in actie te komen of de coördinatie van een reddingsactie te verzorgen. In enkele gevallen komt de Kustwacht niet zelf in actie, maar kan dit efficiënter en/of effectiever aan een ander worden overgelaten, bijvoorbeeld aan een schip wat in de buurt vaart. Voor wat betreft de overige taken van de Kustwacht, zie het antwoord op vraag 14.
Hoeveel drugstransporten van en naar Curaçao zijn in de jaren 2017, 2018 en 2019 onderschept? Om hoeveel kilogram gaat het telkens, en om welke drugs?
Op basis van de mij beschikbare cijfers van de Kustwacht, kan ik u het volgende melden. De Kustwacht heeft in 2017 van en naar Curaçao vier drugstransporten onderschept met bijna 90 kilo verdovende middelen aan boord, bestaande uit hasj (grootste deel), marihuana, cocaïne en hennep. In 2018 heeft de Kustwacht van en naar Curaçao vijf drugstransporten onderschept met ruim 960 kg drugs aan boord, bestaande uit cocaïne (overgrote deel) en marihuana. Dit jaar (peildatum 9 september jl.) heeft de Kustwacht van en naar Curaçao in totaal tien drugstransporten onderschept met in totaal bijna 1.900 kilo verdovende middelen en 1070 XTC pillen aan boord. Naast de XTC pillen bestond de lading uit cocaïne (overgrote deel), marihuana, hennep en MDMA.
Hoeveel gesmokkelde wapens van en naar Curaçao zijn in de jaren 2017, 2018 en 2019 onderschept? Om welke typen wapens gaat het?
Op basis van de mij beschikbare cijfers van de Kustwacht, kan ik u het volgende melden. In 2017 heeft de Kustwacht van en naar Curaçao in totaal zestien wapens onderschept (14 handvuurwapens en 2 handgranaten). In 2018 zijn er door de Kustwacht van en naar Curaçao in totaal dertien wapens onderschept (12 handvuurwapens en 1 zogenaamde karabijn converter). Dit jaar (peildatum 9 september jl.) zijn van en naar Curaçao in totaal zeven wapens onderschept, waarbij het in alle 7 gevallen handvuurwapens betrof.
Hoeveel gesmokkelde drugs en wapens zijn in de jaren 2017, 2018 en 2019 onderschept tussen Curaçao en Nederland? Hoe zit dit met betrekking tot de andere eilanden? Welke kosten zijn gemoeid met controles op personen en goederen vanuit Curaçao en de andere eilanden? Deelt u de mening dat het effectiever is contrabande aan de «zuidgrens» van het koninkrijk tegen te houden, dan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In de jaren 2017, 2018 en 2019 zijn in Nederland door de Douane en de KMar bij de controle van de goederenstroom via lucht- en zeevracht, alsmede luchtpassagiers uit Curaçao respectievelijk 166, 288 en 144 gevallen van drugs onderschept met een totaalgewicht van 1.265,3 kg. Uit Aruba zijn respectievelijk 24, 45 en 17 gevallen van drugs onderschept (27,5 kg, 51,6 kg en 14,8 kg), uit Bonaire zijn respectievelijk 9, 7 en 2 gevallen onderschept (8,8 kg, 66,5 kg en 1,6 kg) en uit Sint Maarten zijn respectievelijk 3, 11 en 1 gevallen onderschept (1 kg, 8,6 kg en 0,3 kg). Daarnaast meldt de Douane 8 wapens in 2017, 4 wapens in 2018 en 4 wapens in 2019 te hebben onderschept vanuit de eilanden. Uit de totale kosten van controle, opsporing, vervolging en detentie valt niet toe te delen welk deel Curaçao of andere eilanden betreft. Het kabinet herkent de problematiek van smokkel en deelt de mening dat het effectiever is om contrabande aan de «zuidgrens» van het Koninkrijk tegen te houden dan in Nederland. Om deze reden wordt er in het Caribisch gebied geïnvesteerd in versterkte samenwerking aan de zuidgrens, bijvoorbeeld in het Recherchesamenwerkingsteam (RST), de Kustwacht voor het Caribisch gebied, politie-liaisons in bron- en doorvoerlanden en de samenwerking met (politie)diensten in de regio.
Hoe beoordeelt u berichten over de aanwezigheid van participanten/sympathisanten van de Colombiaanse beweging ELN op Curaçao? Wat is het potentiele effect van hun aanwezigheid op Curaçao en/of Nederland?
Voor zover mij bekend heeft de guerrillabeweging ELN geen aanwezigheid op Curaçao.
Kunt u inmiddels duidelijkheid geven over het bedrag van 23 miljoen euro dat u in de voorjaarsnota heef gereserveerd voor bijstand aan Curaçao en Aruba? Waar komt dit geld precies vandaan? Waarvoor gaat u het inzetten?
In de brief van 6 september jl. is uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de 23,8 miljoen euro die het kabinet bij Voorjaarsnota heeft vrijgemaakt voor enerzijds de respons op de bijstandsverzoeken van Aruba en Curaçao en anderzijds maatregelen in het kader van crisisbeheersing in de regio.11 In nauwe afstemming met Aruba en Curaçao is een samenhangend pakket aan ondersteuningsmaatregelen uitgewerkt dat in het komende jaar in gezamenlijkheid uitgevoerd zal worden. In het ondersteuningspakket is onder meer aandacht voor de versterking van de maritieme grenzen en het optimaliseren van de vreemdelingenketen, maar ook voor diverse sociaal-maatschappelijke projecten op het gebied van onderwijs, opvang van kwetsbare groepen, gezondheidszorg en bejegening van migranten.
De Nederlandse soja-import uit Zuid-Amerika |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Is sojajunk Nederland medeverantwoordelijk voor Amazonebranden?»1
Ja.
Is het waar dat er een verschuiving van de sojaproductie gaande is, van de Amazone naar minder goed beschermde, maar evenzeer waardevolle ecoysystemen in Zuid-Amerika zoals de Cerrado en Chaco? Zo nee, waarom niet?
Sinds het sojamoratorium in de Amazone lijkt de productie-uitbreiding van soja in Latijns-Amerika zich inderdaad te hebben verplaatst naar de Cerrado en de Chaco. Deze verschuiving laat zich echter lastig kwantificeren.
De soja-productie in de Amazone neemt overigens ook nog steeds toe. Verklaringen daarvoor zouden kunnen zijn, dat de sojaproductie op bestaand landbouwgebied is toegenomen en dat veebedrijven zijn overgeschakeld op akkerbouw.
Erkent u dat de ecosystemen zoals het Savannegebied Cerrado en het droge bos Chaco waardevol zijn en volwaardig beschermd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het savannegebied Cerrado en het droge bos van de Gran Chaco behoren met de Amazone tot de belangrijkste en meest biodiverse habitattypen van Latijns-Amerika. In deze regio’s vinden de grootste uitbreidingen van het landbouwareaal plaats. De overheden van Brazilië, Argentinië en Paraguay zijn verantwoordelijk voor wetgeving t.a.v. het landgebruik en de bescherming van deze gebieden. In tegenstelling tot de Amazone, waar een moratorium op ontbossing voor soja effectief is, zijn er in de Cerrado nog weinig middelen om ontbossing tegen te gaan. Ontbossing is daar toegestaan voor 65–80% van het particuliere grondgebied voor agrarische ontwikkeling. Diverse NGO’s en bedrijven onderzoeken op welke wijze de omstandigheden kunnen worden gecreëerd waaronder boeren zich voor agrarische expansie op braakliggende gronden gaan richten in plaats van op bosgebieden. Nederland ondersteunt via het Initiatief Duurzame Handel (IDH) duurzame productie van soja en veeteelt in de deelstaat Mato Grosso, dat een deel van de Cerrado omvat. Daarnaast voert Nederland doorlopend een dialoog met Brazilië over het belang van verdere verduurzaming van de landbouw en het tegengaan van ontbossing.
Is het waar dat 50 procent van de Braziliaanse soja die in Amsterdam en Rotterdam aankomt afkomstig is uit de Cerrado? Vindt u dit verantwoord? Zo ja, waarom?
Volgens berekeningen van Trase2 was in 2017 ca. 2,0 miljoen ton van de ca 4,4 miljoen ton door Brazilië geëxporteerde soja die in Amsterdam en Rotterdam aankomt afkomstig uit de Cerrado3. De herkomstcijfers zijn, net als het ontbossingsrisico, berekend op het niveau van gemeentes. Of de soja uit de Cerrado die in Rotterdam of Amsterdam aankomt rechtstreeks aan ontbossing kan worden gekoppeld, is uit de cijfers niet af te leiden, omdat geen informatie beschikbaar is tot op het niveau van de producenten zelf, binnen die gemeentes. Gemeentes daar zijn in grootte vergelijkbaar met provincies in Nederland.
Op de vraag of de in Nederland geïmporteerde soja uit de Cerrado verantwoord is kan ik daarom geen antwoord geven. Wel voldoet alle soja uit Latijns-Amerika die in ons land via veevoer in vlees, zuivel en eieren bij de Nederlandse consument terechtkomt aan de criteria van de Round Table on Responsible Soy (RTRS), omdat deze is afgedekt met RTRS-certificaten. RTRS garandeert dat de productie van de soja duurzaam en zonder ontbossing heeft plaatsgevonden. De kwaliteit van de RTRS-standaard is in juni jl. in een studie van Profundo in opdracht van IUCN zeer goed beoordeeld4. Nederlandse bedrijven die voor de Nederlandse consumentenmarkt produceren tonen daarmee aan werk te maken van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Wat betreft de inzet van de Nederlandse overheid om de Europese vraag naar ontbossingsvrije soja te stimuleren verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 10.
Vindt u het acceptabel dat van in ieder geval de helft van de soja die in Nederland achterblijft (en dus niet wordt doorgevoerd) niet gegarandeerd kan worden dat er waardevol bos voor gekapt is? Hoe verhoudt zich dat tot de duurzame doelstellingen van het kabinet en het Akkoord van Parijs dat door het kabinet wordt onderschreven?
Het aandeel soja dat in Nederland achterblijft en dus niet wordt doorgevoerd, is de soja die via veevoer in vlees, zuivel en eieren bij de Nederlandse consument terecht komt. Dit volume aan soja is sinds 2015 geheel afgedekt met RTRS-certificaten. RTRS garandeert dat de productie van de soja duurzaam en zonder ontbossing heeft plaatsgevonden.
Herkent u zich in de stelling in het artikel dat de Nederlandse overheid de ontbossingsproblematiek vooral aan de markt overlaat, terwijl de problemen al decennia bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
Daar herken ik mij niet in. De soja die via in Nederland geproduceerde dierlijke producten in Nederland wordt geconsumeerd wordt voor 100% door RTRS-certificaten afgedekt.
Dat is in veel mindere mate het geval in de rest van Europa. In de European Soy Monitor5 over het gebruik van ontbossingsvrije soja over het jaar 2017 wordt gerapporteerd dat slechts 13% van het sojagebruik in de EU28 plus Noorwegen en Zwitserland aantoonbaar vrij was van ontbossing. Wereldwijd beloopt de marktvraag naar ontbossingsvrije soja slechts 1 tot 2%.
Een beleid dat zich uitsluitend richt op de Nederlandse markt is derhalve onvoldoende om de onderliggende problematiek van niet-duurzame productie en ontbossing te adresseren. Nederland spant zich daarom in om te komen tot EU-beleid om de marktvraag naar gecertificeerd duurzame en ontbossingsvrije producten binnen de Unie en daarbuiten te vergroten, en zal er bij de Europese Commissie op aandringen om op de kortst mogelijke termijn in beeld te brengen welke mogelijkheden er zijn om handelsketens volledig vrij te maken van ontbossing, bosdegradatie en ecosysteemconversie. Daarbij moedigt Nederland de Commissie aan alle effectieve maatregelen te overwegen, zowel regelgevende als niet-regelgevende. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Herkent u zich in de stelling dat aan grote veevoederproducenten de afgelopen jaren geen enkele restrictie is opgelegd bij de import van soja? Zo nee, waarom niet?
Daar herken ik mij niet in, zie antwoord op vraag 6.
Waarom wordt niet enkel nog soja geïmporteerd die aan de standaarden van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) voldoen? Welke stappen zet u om dit op de kortst mogelijke termijn alsnog te regelen? Ziet u mogelijkheden om de import dan wel doorvoer van niet-RTRS-soja te verbieden?
Nederland verwelkomt RTRS als vrijwillige, transparante standaard voor duurzaam geproduceerde soja. Maatschappelijke organisaties en marktpartijen zijn betrokken bij de doorlopende monitoring en verbetering van deze standaard. RTRS is sinds 2010 operationeel, maar de vraag naar RTRS gecertificeerde soja is zeer beperkt. Van de wereldwijde productie van soja is slechts 1,28% RTRS gecertificeerd. Hiervan komt 60% op de Nederlandse markt terecht. In de meeste Europese landen ontbreekt de urgentie van omschakeling naar gebruik van verantwoorde soja in diervoeders. Hetzelfde geldt voor de nog veel grotere Chinese afzetmarkt. Hierdoor ontbreekt voor onze exporterende bedrijven een belangrijke stimulans om in een Europese en mondiale concurrerende markt voluit te kiezen voor de duurdere verantwoorde soja. In dat licht zet Nederland voor het bereiken van een volledige transitie in op Europese samenwerking en op de dialoog met China als grootste afnemer van soja.
Is het waar dat multinationals, waaronder Unilever, Ahold en FrieslandCampina, niet op schema liggen om de ontbossing, die nodig is voor de productie van hun producten, in 2020 te hebben gestopt? Heeft u er vertrouwen in dat zij hun belofte alsnog op tijd na komen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u doen om hen aan te sporen zich alsnog meer in te spannen om deze doelstelling wel te halen? Bent u bereid hierover met hen in gesprek te gaan?
Organisaties als de Forest 5006 en Global Canopy7 geven aan dat genoemde bedrijven niet op schema liggen om in 2020 de ontbossing in hun productieketens te hebben uitgebannen. Navraag bij de drie genoemde bedrijven leerde echter dat dit doel wat hen betreft wel is of zal worden behaald.
FrieslandCampina liet weten dat sinds 2015 uitsluitend 100% RTRS-gecertificeerde soja wordt gekocht. Dit geldt zowel voor de soja als voor het sojameel dat in de eigen productie van Nutrifeed wordt verwerkt8.
Ahold liet weten de 2020-doelstelling voor 100% duurzaamheid voor de eigen merkartikelen te halen. Dit wordt ingevuld door uitsluitend palmolie, soja en papieren producten in te kopen die aan de hoogste eisen van duurzaamheid voldoen (RSPO voor palmolie, RTRS en ProTerra voor soja, FSC en PEFC voor hout).
Unilever liet weten dat een klein deel van de soja uit Zuid-Amerika komt, waarvan een deel uit de Cerrado uit gebieden waar ontbossing niet aan de orde is. De sojavolumes waarmee wordt gewerkt zijn RTRS-gecertificeerd. Sojaolie koopt Unilever in de Verenigde Staten waar ontbossing geen rol speelt. Alle palmolie die Unilever gebruikt zal aan het eind van 2019 gecertificeerd duurzaam zijn en alle papier en karton voor verpakkingen FSC-gecertificeerd.
We werken in allerlei verbanden samen met deze bedrijven in de bredere aanpak van het tegengaan van ontbossing bij de productie van agrogrondstoffen, en zullen daarbij ook de ontwikkelingen en hun inzet op tijdgebonden toezeggingen en ambities blijven volgen.
Ziet u voor Nederland, als groothandelaar van soja, extra verantwoordelijkheden om ontbossing en bosbranden te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich in Europees verband actief in voor verduurzaming van de wijze waarop soja wordt geproduceerd, inclusief de milieuproblematiek, de verbetering van arbeidsomstandigheden en de naleving van mensenrechten. In dit beleid stimuleert Nederland de private sector om duurzaam geproduceerde grondstoffen in te kopen en de marktvraag naar gecertificeerd duurzame en ontbossingsvrije producten binnen de Europese Unie en daarbuiten te vergroten.
De Nederlandse overheid stimuleert dit o.a. met een actieve inzet binnen het Amsterdam Declarations Partnership (ADP). In het ADP werkt Nederland samen met Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Mede op aandringen van het ADP heeft de Europese Commissie in juli een Mededeling gepubliceerd waarin maatregelen worden voorgesteld voor een Europese aanpak ter bescherming en het herstel van bossen in de wereld9. Het BNC-fiche over de Mededeling is onlangs aan uw Kamer toegestuurd.
Vanwege de zorgen over en risico’s bij de productie van soja wil de EU minder afhankelijk worden van import en meer zelfvoorzienend worden in de productie van plantaardige eiwitten10. Deze oproep van de EU zal worden uitgewerkt in een nationale eiwitstrategie toegesneden op de Nederlandse situatie.
Deelt u de mening dat bossenwetgeving, waarmee het mogelijk wordt de import van producten uit waardevolle ontboste gebieden wettelijk te verbieden en waardevolle bosgebieden beter worden beschermd, noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
In de mededeling van de Europese Commissie over bescherming en herstel van bossen wereldwijd wordt onderzoek naar wettelijke maatregelen voorgesteld. Nederland zal er bij de Europese Commissie op aandringen om op de kortst mogelijke termijn in beeld te brengen welke mogelijkheden er zijn om handelsketens volledig vrij te maken van ontbossing, bosdegradatie en ecosysteemconversie. Daarbij moedigt Nederland de Commissie aan alle effectieve maatregelen te overwegen, zowel regelgevende als niet-regelgevende.
Een falend warmtepompsysteem in Duindorp |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijk in de kou door falend warmtepompsysteem»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij nog experimentele energiebronnen waarbij er geen alternatief is, niet de bewoners, huurders noch woningeigenaren, in het geval het experiment problemen vertoont voor de ontstane kosten zouden moeten opdraaien? Zo ja, waarom en wie zou de kosten dan wel moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat gebruikers die zijn aangesloten op een warmtenet, en voor hun warmtevoorziening afhankelijk zijn van een monopoloïde warmteleverancier, beschermd moeten worden. Ook experimentele energiebronnen vallen hieronder. In de Warmtewet is hiervoor een aantal beschermende bepalingen opgenomen en is ook voorzien in de mogelijkheid om eventuele geschillen laagdrempelig voor te leggen aan een onafhankelijke geschillencommissie. Daarnaast heeft een gebonden gebruiker van warmte de mogelijkheid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om handhavend op te treden ingeval van een (vermeende) overtreding van de bepalingen van de Warmtewet.
In het geval van levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurder bevat het huurrecht gelijksoortige bepalingen.
Het is aan de geschillencommissie of – ingeval van huur – de Huurcommissie en uiteindelijk aan de rechter om uitspraken te doen over dergelijke conflicten en in samenhang daarmee de vraag wie verantwoordelijk is voor kosten. Het is niet aan mij om me te mengen in dit soort conflicten.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor de overgang naar duurzame energie voor de verwarming van huizen afneemt als blijkt dat de nieuwe energiebron slecht werkt en bovendien duurder is dan conventionele verwarming? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor het draagvlak is het belangrijk dat warmtelevering vanuit een warmtenet zo ongestoord mogelijk plaatsvindt en dat burgers gemiddeld gesproken niet duurder uit zijn dan bij verwarming van hun huis op basis van aardgas. Daarom bevat de Warmtewet zowel bepalingen over de maximumprijs – met een koppeling met de prijs van aardgas – als over de compensatie in geval van storing en onderbreking van de warmtelevering. Omdat de koppeling tussen de aardgasprijs en de warmteprijs op langere termijn minder voor de hand ligt, wordt in het kader van de Warmtewet 2.0. gekeken naar een passend alternatief.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is dat er bewoners moeten worden behoed voor nadeel die ontstaat omdat nieuwe innovatieve, alternatieve energiesystemen niet volgens verwachting functioneren, om teleurstellingen te voorkomen en het draagvlak voor deze systemen te behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen bewoners die aangesloten zijn bij de genoemde pilot in Duindorp doen om ervoor te zorgen dat zij wel een betrouwbare en betaalbare verwarming krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor het vaststellen wat de oorzaak van de storingen is en het oplossen daarvan?
Als het gaat om problemen met de warmtelevering, dan is de warmteleverancier verantwoordelijk voor het vaststellen en het oplossen van storingen.
Bent u bereid om uw invloed aan te wenden en voorzieningen te treffen om te bewerkstelligen dat er een billijke oplossing wordt gecreëerd voor de bewoners die kampen met complicaties en kosten die hun oorzaak vinden in het warmtenet? Zo ja, wat gaat u concreet doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Voorziet de Warmtewet in compensatie van de schade voor bewoners indien de schade aan de warmtepomp zelf door externe factoren wordt veroorzaakt? Zo ja, op welke wijze voorziet die wet daarin? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat de wet daarop moet worden aangepast?
De Warmtewet bevat geen expliciete bepalingen over compensatie bij schade aan apparaten, zoals in dit geval de warmtepomp. De algemene verplichting in de Warmtewet om te voorzien in een betrouwbare en kwalitatief goede levering biedt naar mijn mening voldoende waarborgen. Ik zie daarom geen reden tot aanpassing van de wet op dit punt.
Het bericht dat straaljagers van Defensie zonder vergunning boven het Wad vliegen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Botsende belangen boven het beschermde wad: Defensie vliegt er al jaren zonder natuurvergunning?»1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er, ondanks toezeggingen door uw ambtsvoorgangers, nog altijd zonder natuurvergunning met straaljagers boven het Wad gevlogen wordt?
De vergunningaanvragen betreffen verschillende categorieën van militaire vliegactiviteiten en een variëteit aan beschermde Natura 2000-gebieden. Omdat regulier militair vliegverkeer op basis van de Wet luchtvaart is gebonden aan een minimum vlieghoogte (zie ook het antwoord op vraag 4) en van het laagvliegen door helikopters de meest verstorende effecten werden verwacht, is destijds besloten eerst voor het laagvliegen door helikopters een vergunning aan te vragen. Die vergunning is in 2012 door de Staatssecretaris van Economische Zaken verleend aan de Minister van Defensie (Kamerstuk 33 400 X, nr. 6). Na een bezwaar- en beroepsprocedure is het vergunningtraject voor de helikopterlaagvlieggebieden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak voltooid op 17 september 2014.
Na de voltooiing van deze vergunningprocedure voor de helikopterlaagvlieggebieden kon worden aangevangen met de vergunningaanvraag voor de overige militaire vliegactiviteiten boven of nabij Nederlandse Natura 2000-gebieden, waaronder die voor de militaire vliegactiviteiten boven of nabij het Natura 2000-gebied de Waddenzee. Deze vergunningaanvraag is momenteel in voorbereiding. In maart 2018 is door het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een, in opdracht van het Ministerie van Defensie opgestelde, voortoets voor verschillende categorieën militaire vliegactiviteiten akkoord bevonden. Het Ministerie van Defensie heeft op basis van de uitkomsten van deze voortoets aan een onderzoeksbureau opdracht gegeven om vervolgonderzoek uit te voeren. Met de uitkomsten van deze effectenanalyse vraagt het Ministerie van Defensie in het eerste kwartaal van 2020 voor de verschillende activiteiten een vergunning aan bij het Ministerie van LNV.
Kunt u aangeven om hoeveel vlieguren en om welke gebieden het precies gaat? Kunt u ook aangeven op welke hoogte gevlogen wordt?
De overlast voor mens en natuur wordt zoveel mogelijk beperkt door hier in de naderingsroutes en de vlieghoogte rekening mee te houden. De oefenlocatie De Vliehors wordt bijvoorbeeld zoveel mogelijk via de Noordzee benaderd, wat de overlast verminderd. Bovendien is, nadat de omgeving hierover contact had opgenomen met Defensie, de vliegroute boven Ameland aangepast (zie ook het antwoord op vraag 7). De minimum vlieghoogte (Wet Luchtvaart) in Nederland bedraagt 1.200 voet (ongeveer 365 meter) voor jachtvliegtuigen. Boven de Waddenzee is de vlieghoogte hoger, namelijk 1.500 voet (ongeveer 450 meter). Deze vlieghoogte komt overeen met de minimum vlieghoogte boven de Waddenzee voor civiel luchtverkeer. In het Natura 2000-beheerplan Waddenzee 2016–2022 wordt geconcludeerd dat de reguliere luchtvaart, die boven de gestelde minimum vlieghoogte blijft, geen effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen. In een door een onderzoeksbureau uitgevoerde voortoets voor verschillende categorieën militaire vliegactiviteiten is geconcludeerd dat voor militaire vliegactiviteiten op reguliere vlieghoogten geen verdere beoordeling en daarmee geen vergunningaanvraag nodig is. Het lopende onderzoek naar effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, dat ten grondslag zal liggen aan de bij onder vraag 2 genoemde vergunningaanvraag voor de militaire vliegactiviteiten, moet uitwijzen of aanvullende maatregelen nodig zijn in die delen van het luchtruim waar op lagere hoogten wordt gevlogen, bijvoorbeeld in naderingsgebieden van de militaire luchthavens, schietrange De Vliehors, of helikopterlandingsplaatsen.
Voor de militaire vliegactiviteiten die momenteel in het vervolgonderzoek zijn betrokken, gaat het om eenenvijftig verschillende Natura 2000-gebieden. Het aantal vlieguren en de vlieghoogten boven deze gebieden zijn per militaire vliegactiviteit gedocumenteerd en worden betrokken in het onderzoek. Het ontwerpbesluit op de aanvraag zal met toepassing van de uitgebreide uniforme voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage worden gelegd, waardoor een ieder een zienswijze kan geven op het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken, waaronder de onderzoeksrapporten.
Kunt u aangeven wat momenteel gedaan wordt om overlast te beperken en om verstoring van natuur en dieren te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er in het verleden onafhankelijk onderzoek is uitgevoerd naar de effecten van de vliegoefeningen op de natuur en de dieren? Zo ja, wat waren daarvan de bevindingen en welke conclusies zijn eruit getrokken? Zo nee, bent u bereid alsnog een dergelijk onderzoek in te stellen? Zo ja, hoe zal dit worden vormgegeven?
Sinds de jaren 80 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van civiele en/of militaire vliegactiviteiten op de natuur en de dieren. Het onderzoeksbureau dat het thans lopende onderzoek uitvoert, betrekt hierbij de conclusies uit relevant voorgaand onderzoek.
Is het juist dat het aantal vliegbewegingen dit voorjaar vanaf de vliegbasis Leeuwarden naar de oefengebieden boven de Waddenzee en de Noordzee, met 350 procent gegroeid is naar 23 overvliegende straaljagers per dag? Kunt u de redenen voor deze toename toelichten?
Tussen mei en eind juli dit jaar vonden gemiddeld 23 vliegbewegingen met jachtvliegtuigen per dag plaats vanaf vliegbasis Leeuwarden naar de oefengebieden boven de Wadden- en Noordzee. Dit in verband met een Fighter Weapons Instructor Training (FWIT), een oefening die vrijwel jaarlijks plaatsvindt. Dit is een training waarbij het operationele F-16 squadron op Vliegbasis Leeuwarden de opleiding tot wapeninstructeur organiseert voor de beste F-16-vliegers van verschillende Europese landen. De ligging van Vliegbasis Leeuwarden ten opzichte van de oefengebieden is bij deze opleiding van belang. Zonder een dergelijke oefening zijn er gemiddeld 3 vliegbewegingen per dag.
Waarom is ervoor gekozen deze vliegbewegingen om te leiden tussen Ameland en Schiermonnikoog door, recht boven de Engelsmanplaat? Is daarbij rekening gehouden met het effect op de natuur en in het wild levende dieren, zoals de vogels en zeehonden?
Naar aanleiding van klachten van een provinciale vereniging voor natuurbescherming, mede namens vele toeristen die verbleven op Ameland, is er voor gekozen om Ameland te ontzien door een andere vliegroute te hanteren. Hierdoor is dichter langs de Engelsmanplaat gevlogen. De gehanteerde vlieghoogte was hierbij boven de 1.500 voet (ongeveer 450 meter). Zie ook antwoord op vraag 4.
Klopt het dat natuurorganisaties een jaar geleden al bij Defensie aanklopten met het verzoek te voldoen aan de Wet natuurbescherming en een vergunning te regelen?
Bij de totstandkoming van de vergunningaanvraag voor de militaire vliegactiviteiten consulteert Defensie een klankbordgroep van natuurorganisaties. Dit overleg acht ik waardevol en draagt bij aan de totstandkoming van de onderzoeken die nodig zijn voor de vergunningaanvraag. Daarbij wordt ook gesproken over de planning en voortgang.
Vindt u het wenselijk dat natuurorganisaties u eraan moeten herinneren zich aan de wet te houden, tien jaar nadat de toenmalige Staatssecretaris van Defensie toezegde de natuurvergunning in orde te maken? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen heeft Defensie gezet om de in vraag 9 genoemde toezegging om te zetten in beleid? Kunt u een tijdsoverzicht geven van deze stappen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid deze vergunning zo snel mogelijk in orde te maken?
Ja.
Bent u bereid het recente onderzoek door de universiteit Leiden te betrekken bij de natuurtoets die nodig is voor de vergunning?2
De natuurtoets wordt opgesteld door een onafhankelijk onderzoeksbureau. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid dergelijke oefeningen boven de Wadden geheel op te schorten in het belang van het beschermen van de kwetsbare natuur?
Dit is niet nodig, zie ook het antwoord op vraag 4.
Nederlandse betrokkenheid bij een cyberaanval tegen Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de onthullingen over Nederlandse betrokkenheid bij een cyberaanval op Iran, de zogenaamde Stuxnet aanval?1 Kunt u toelichten hoe deze betrokkenheid er precies uitzag? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten. De publicaties zijn voor rekening van de betreffende journalist. De AIVD heeft in aanloop naar publicatie van het boek van dhr. Modderkolk beoordeeld of met publicatie van het boek eventuele staatsgeheimen zouden worden prijsgegeven en of personen door publicatie van het boek in gevaar zouden kunnen worden gebracht.
Gezien de aard van het werk en de werkwijze van de AIVD en vanwege de wettelijke plicht tot bescherming van bronnen, kan ik niet inhoudelijk reageren op vermeende betrokkenheid van Nederland. In voorkomende gevallen dat de Kamer geïnformeerd dient te worden, zal dit via de geëigende kanalen worden gedaan.
Kunt u toelichten hoe de besluitvorming is verlopen die heeft geleid tot de Nederlandse betrokkenheid bij deze cyberaanval? Wanneer werd precies waartoe besloten?
Zie antwoord op vraag 1.
Is de Nederlandse betrokkenheid op enig moment gemeld aan de Tweede Kamer? Zo ja, wanneer en hoe is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 1.
Waarom heeft Nederland de VS en Israël bij deze cyberaanval op Iran geholpen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van de mate van controle van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) op het nucleaire programma van Iran ten tijde van de cyberaanval in 2007? Stond de faciliteit in Natanz, waar de aanval op is uitgevoerd, toen onder controle van de IAEA?
Het nucleaire programma van Iran stond in 2007 onder controle van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). In 2007 was het toezicht geregeld via het «Comprehensive Safeguards Agreement» (CSA). Met het CSA moest Iran aan het IAEA aangeven welke nucleair-gerelateerde activiteiten Iran uitvoerde en hoeveel nucleair materiaal in Iran aanwezig was. Vervolgens kon het IAEA middels inspecties en monitoring verifiëren of de door Iran aangeleverde informatie klopte. Daarmee stond de nucleaire faciliteit bij Natanz ook onder scherp toezicht van het Agentschap.
Hoe verhoudt de Stuxnet aanval zich tot het internationaal recht? Klopt het dat deze cyberaanval waarschijnlijk haaks staat op de regels zoals vastgelegd in het zogenaamde Tallinn Manual, zoals de opstellers van dit handboek hebben geconstateerd?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de visie van het kabinet op de manier waarop het internationaal recht wordt toegepast in het cyberdomein verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 5 juli jl. (Kamerstuk 33 694, nr. 47). De juridische kwalificatie van individuele incidenten of scenario’s vereist een zorgvuldige beoordeling van alle relevante omstandigheden van het geval. In dat licht en in het licht van de beantwoording van vraag 1, ziet het kabinet ervan af om een uitspraak te doen over de juridische kwalificatie van deze specifieke casus.
Is (intern) juridisch advies aangevraagd vanwege deze cyberaanval op Iran? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit met de Kamer te delen?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Stuxnet aanval ook in landen buiten Iran veel schade heeft aangericht? Kan daarvan een beeld geschetst worden?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe heeft Iran gereageerd op deze cyberaanval en op het bekend worden dat Nederland erbij betrokken was?
Het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Nederland mondeling vragen gesteld over de betreffende publicatie. Daarop is geantwoord dat de publicaties voor rekening komen van de betreffende journalist.
Bent u het ermee eens dat de Stuxnet aanval door andere landen is opgevat als een soort vrijbrief om zelf ook cyberaanvallen uit te voeren?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1.
De lobby van multinationals die al decennia helpen de politieke agenda te formuleren |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel van Follow the Money over de lobby van multinationals die met clubs en subcommissies de politiek beïnvloedden?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het bewuste artikel gaat over belangbehartiging vanuit het bedrijfsleven, specifiek vanuit ABDUP. ABDUP is een informeel overlegorgaan van AkzoNobel, Shell, DSM, Unilever en Philips. Op gezette tijden komen deze bedrijven in informele setting bijeen over thema’s waar deze multinationals mee te maken hebben. ABDUP nodigt soms gasten uit om hier aan bij te dragen.
Belangenbehartiging is een instrument waar alle maatschappelijke actoren zich van bedienen. Ik beschouw een dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. Het kabinet hecht aan persoonlijk, open en vertrouwelijk contact met al deze partijen om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren. Het kan inzicht geven in standpunten, argumenten en belangen, of draagvlak creëren voor beleid. Voor de kwaliteit van ons werk is het van groot belang om signalen van de buitenwereld te ontvangen en mee te wegen in beleidsvorming. Het kabinet maakt ten allen tijde haar eigen afwegingen en keuzes, waar het kabinet verantwoordelijk voor gehouden kan worden.
Zijn er nu ook nog subcommissies actief? Zo ja, hoeveel, welke en op welke beleidsterreinen zijn zij actief? Zo nee, waarom niet?
ABDUP staat los van de rijksoverheid. Ik heb geen zicht op eventuele subcommissies die vanuit ABDUP actief zijn.
Kunt u in een tijdlijn weergeven hoe vaak er overleg plaats heeft gevonden tussen de ABDUB-bedrijven, PHAUSD en/of de subcommissies? Hoe vaak zijn daar kabinetsleden bij aanwezig geweest? Hoe vaak zijn daar hoge ambtenaren bij aanwezig geweest?
Ik beschouw een open dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. Daarom is het ook belangrijk om transparant te zijn over dergelijke contacten. Zo is er doorgaans in wetgevingsvoorstellen een lobbyparagraaf opgenomen dat verslag doet van de internetconsultatie en andere contacten met externen, inclusief een reactie en inzage in de belangenafweging op hoofdlijnen. Per dossier is er dus in de regel goede transparantie over met wie er contact is geweest. Echter, er is geen totaaloverzicht per maatschappelijke organisatie, belangenorganisatie of bedrijf over de contacten met alle verschillende ambtenaren. Voor de volledigheid merk ik op dat de overheid geen lid is van ABDUP en ik dus ook geen tijdlijn kan construeren van overleg dat in dit verband heeft plaatsgevonden.
Zoals ook blijkt uit de documenten die zijn verstrekt in het kader van recente Wob-verzoeken over ABDUP waren tussen eind 2010 en heden de volgende bewindspersonen voor gedachtewisseling te gast bij een ABDUP-overleg, waarbij geen hoge ambtenaren aanwezig waren:
Op 14 februari 2011: Minister president Mark Rutte over onderwerpen als vestigingsklimaat; positie van Nederland in de wereld; concurrentiepositie.
Op 24 november 2011: Minister van Economische Zaken Maxime Verhagen over de macro-economische situatie in Nederland; Europa; en het Topsectorenbeleid.
Op 23 november 2015: Minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem over Europa; de concurrentiepositie van Nederland in Europa/wereld; de Nederlandse groeiagenda; en de rol van de industrie in de Nederlandse economie.
PHAUSD was een overlegorgaan tussen de bedrijven Philips, Hoogovens, Akzo, Unilever, Shell en DSM met de ambtelijke top van het toenmalige DG Industrie van het Ministerie van Economische Zaken. Voor zover nog na te gaan vond dit overleg in de jaren negentig circa vier keer per jaar plaats en dateert het laatste overleg van 2002.
Kunt u tevens weergeven in die tijdlijn welke ministeries daarbij betrokken waren? Welke beleidsterreinen? Wat was het doel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid toe te geven dat de afschaffing van de dividendbelasting wel degelijk door de «Nederlandsche industrieën met groote internationale belangen» aanhangig is gemaakt? Zo nee, hoeveel boeken en/of artikelen zijn er nog nodig om dat wel toe te geven?
Zoals aangegeven op vraag 1 hoort het bij het werk van ambtenaren op ministeries om signalen van de buitenwereld te ontvangen en te wegen. Verschillende Nederlandse (beursgenoteerde) bedrijven dragen al jaren uit dat de dividendbelasting een maatregel is waar zij last van hebben in vergelijking met buitenlandse concurrenten. Dit dateert van ver voor de recente discussie over dit onderwerp. Zo is dit onderwerp uitgebreid besproken op 26 juni 2008 in een hoorzitting/rondetafelgesprek voor de vaste commissie van Financiën.2
Over welke belastingmaatregelen lobbyde ABDUP nog meer?
De ABDUP is een informeel samenkomen tussen AkzoNobel, Shell, DSM, Unilever en Philips waar allerhande onderwerpen besproken kunnen worden. Uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt dat tussen eind 2010 en heden drie maal een bewindspersoon genodigd was. Daar zijn geen notulen van, dus kan ik deze vraag niet beantwoorden. Daarnaast is het van belang dat partijen vrijuit en in vertrouwen met de overheid kunnen spreken. Ook wordt in deze informele overleggen bedrijfsvertrouwelijke informatie gewisseld. Het is het niet aan mij om ingebrachte punten uit dergelijke overleggen naar buiten te brengen.
Duurt het honoreren van de Wob-verzoeken van Follow the Money zo lang omdat u niet wilt dat deze lobby, naast de openlijke lobby, bekend wordt?
Mijn ministerie streeft ernaar om elk Wob-verzoek binnen de wettelijke termijn af te handelen. De herkomst of het doel van de vraag noch de uitkomst ervan heeft invloed op de doorlooptijd van behandeling. Het overschrijden van de termijn kan in algemene zin wel veroorzaakt worden door bijvoorbeeld de omvang of complexiteit van een Wob-verzoek, het opvragen van zienswijze van derden, of het groeiend aantal Wob-verzoeken dat mijn organisatie te verwerken krijgt. Daar hebben we dan contact over met de verzoeker.
Bij welke milieumaatregelen kwam PHAUSD in opstand? Wanneer? Welke wetgeving is veranderd door de lobby van PHAUSD?
Ook in het verleden onderhielden ambtenaren bij het maken van beleid goed contact met de buitenwereld, waaronder met genoemde en andere bedrijven. Deze gang van zaken betekent niet dat er sprake was van ongewenste invloed op beleidvorming en wetgeving. Bovendien gold ook destijds dat het kabinet te allen tijde haar eigen afwegingen en keuzes maakt en hiervoor verantwoordelijk gehouden kan worden.
Welke politieke projecten komen naast het Innovatieplatform en Jet-Net voort uit de lobby van deze clubs?
Ik herken me niet in de bewering dat het ontstaan van het Innovatieplatform, Jet-Net of andere projecten toe te schrijven zijn aan belangenbehartiging vanuit het ABDUP-overleg.
Hoeveel publiek geld is er in dit soort projecten gestoken?
Zie antwoord vraag 9.
Lobbyen deze clubs ook bij provinciale en gemeentebesturen?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden aangezien ik geen zicht heb op de agenda en activiteiten van ABDUP.
Bemoeienis van het ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Op basis van welke wettelijke grondslag worden punten ten aanzien van mogelijk door de verdediging te voeren verweren «meegegeven» aan het openbaar ministerie (OM)?1
Welke punten met betrekking tot mogelijke verweren werden door de desbetreffende ambtenaar aan het OM «meegegeven»? Bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarbij ingaan op de redenen om verweren die blijkbaar door het OM niet waren opgenomen in het ambtsbericht niet met de Kamer te delen?
In hoeverre kan uit het ambtelijk «meedenken» over verweren worden afgeleid dat (ambtenaren van) het departement uitging(en) van vervolging, dan wel daar een voorkeur voor hadden?
Waarom is niet eerder aan de Kamer gemeld dat ambtenaren meedachten over de inhoud van een (eventuele) strafzaak? Hoe beoordeelt u dat? Deelt u de mening dat u op de hoogte had kunnen zijn van deze e-mailwisseling?
Hoe beoordeelt u dit «meedenken» in het licht van uw eerdere antwoord op Kamervragen dat u zich «als Minister van Justitie en Veiligheid niet [mengt] in de behandeling van individuele strafzaken»?
Hoe beoordeelt u dit «meedenken» in het licht van de onafhankelijke magistratelijke rol van het OM?
Wat is de reden dat ambtenaren van het departement een juridische analyse maken over het door het OM opgestelde ambtsbericht? Welke toegevoegde waarde heeft een dergelijke analyse? Bent u bereid deze analyse met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Kunt u daarbij ingaan op de redenen om de analyse die blijkbaar door het OM niet was opgenomen in het ambtsbericht niet met de kamer te delen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6. Voorts verwijs ik u naar mijn brief van 10 september jl. waarbij ik uw Kamer de documenten heb doen toekomen welke, ten behoeve van de procedure bij het Hof, door het OM aan mij zijn verzocht en welke zijn toegevoegd aan het strafdossier.
Het bericht 'Donatiewebsite plotseling offline: tienduizenden euro’s verdwenen' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Donatiewebsite plotseling offline: tienduizenden euro’s verdwenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlanders veilig online zaken met elkaar moeten kunnen doen en dat het aan de overheid is om hiertoe de juiste voorwaarden te scheppen, spelregels af te spreken en toezicht te houden?
Ja, het kabinet deelt de mening dat Nederlanders veilig online zaken met elkaar moeten kunnen doen. Dit is ook een van de speerpunten van de Consumentenagenda van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.2 Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om de juiste voorwaarden te scheppen voor een gezond ondernemersklimaat en consumenten te beschermen waar dat nodig is.
Is bekend hoeveel websites als «Dream or Donate» er in Nederland actief zijn?
Bij de beantwoording van deze vraag, wordt er vanuit gegaan dat uw leden met «websites als Dream or Donate» doelen op crowfundingwebsites die zich richten op donaties of het ondersteunen van een project tegen een niet-financiële tegenprestatie (sponsoring of «reward-based»).
Het is niet exact bekend hoeveel dergelijke platforms er in Nederland actief zijn. De meest complete bron hiervoor is www.crowdfundingcijfers.nl. Hieruit blijkt dat er in 2018 in totaal voor 329 mln. euro gecrowdfund is in Nederland. Hiervan bestond minder dan 10% uit donaties en rewards (resp. 14 en 18 mln. euro). Deze statistiek is samengesteld op basis van de gegevens van 49 bedrijven, maar deze richten zich voor het merendeel op leningen.
Hoe is op dit moment de controle op dit type crownfundingplatformen georganiseerd? Welke wet- en regelgeving is hier van toepassing?
Crowdfunding door middel van doneren of het ondersteunen van een project tegen een (niet-financiële) tegenprestatie (sponsoring of «reward based») valt, voor zover de initiatiefnemer een consument is, onder het toezicht van de ACM. Dit houdt in dat bijvoorbeeld het verbod op oneerlijke handelspraktijken van toepassing is, maar ook dat het bedrijf gebonden is aan transparantie-eisen over zijn aanbod. Tot slot is de strafrechtketen het sluitstuk van de toepasselijke wet- en regelgeving indien sprake is van strafbare feiten.
Vindt u dat voor crowdfundingplatformen op het gebied van doneren dezelfde regels zouden moeten gelden als voor crowdfundingplatformen gericht op beleggingen en investeringen, zoals vermelding in een register, een vergunning- of ontheffingsplicht en controle door de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Bij crowdfunding door uitgifte van effecten, zoals aandelen of obligaties en crowdfunding door het uitschrijven van een onderhandse lening maakt de geldgever aanspraak op een financiële tegenprestatie in de vorm van aflossing, rente of dividend. In deze gevallen verricht het platform bemiddelende werkzaamheden ten aanzien van het verwerven van financiële instrumenten (effecten en obligaties) en het aantrekken van opvorderbaar geld van het publiek (onderhandse leningen). Het toezicht van de AFM vloeit voort uit de aard van deze activiteiten. Die aard – namelijk investeren met als doel het behalen van rendement met behulp van een bemiddelend platform – verschilt fundamenteel van de aard van crowdfunding door middel van donatie. Bij deze laatste vorm doet de geldgever moedwillig afstand van zijn of haar geld met het oogpunt een bepaald doel te ondersteunen.
Crowdfunding door middel van donatie is daarom vergelijkbaar met doneren aan meer traditionele charitatieve instellingen, bijvoorbeeld via een collectebus. Op deze activiteit is er eveneens geen toezicht van de AFM, noch is daar aanleiding voor. Voor doneren aan charitatieve instellingen geldt voor het kabinet zelfregulering als uitgangspunt.
Bent u bereid de huidige wet- en regelgeving ten aanzien van crowdfundingplatformen tegen het licht te houden om situaties als bij «Dream or Donate» in de toekomst te voorkomen?
Zoals het kabinet aangeeft in de beantwoording op de vragen van het lid Alkaya (SP), die uw Kamer gelijktijdig toekomt, moeten burgers erop kunnen rekenen dat donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden. Evenals bij donaties aan meer traditionele charitatieve instellingen, is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf om deze zekerheid aan consumenten te bieden. Aansluiten bij de erkenningsregeling van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), die het Ministerie van Justitie en Veiligheid middels een structurele jaarlijkse bijdrage ondersteunt vanuit zijn coördinerende rol inzake filantropie, is op basis van de criteria en de aard van crowdfunding echter niet goed mogelijk. Betrokken bedrijven, Nederland Filantropieland (NLFL) en het CBF verkennen momenteel wat nodig is zodat het publiek ook gerust kan geven via crowdfundingplatformen.3 Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een gedragscode. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en acht, mede in het licht van deze ontwikkeling, aanvullende overheidsmaatregelen niet nodig.
Is hier volgens u nog een aanvullende rol weggelegd voor het keurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), ook voor wat betreft online crowdfunding voor goede doelen?
Het CBF is een stichting die toezicht houdt op de Erkende Goede Doelen. De kennis en expertise van het CBF is zeer relevant in dit kader. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 verkent CBF momenteel samen met NLFL en partijen uit de sector de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een gedragscode.
Toezicht op crowdfundingplatforms zoals Dream or Donate. |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op mijn eerdere vragen over het crowdfundingplatform Dream or Donate?1
Ja.
Vindt u nu, nadat Dream or Donate onbereikbaar werd en een nog onbekend bedrag aan donaties verdwenen lijkt te zijn, nog steeds dat er voldoende toezicht is geweest op dit platform? Had u dit niet kunnen voorkomen door beter toezicht te houden?2
Het kabinet vindt het erg vervelend voor donateurs en initiatiefnemers dat zij in onzekerheid hebben verkeerd over wat er met hun donaties was gebeurd, nadat de website offline ging. Positief is dat een aantal gedupeerden begin en eind september alsnog is uitbetaald. Verder is het in dergelijke situaties aan de politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen en te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit (bijv. fraude of oplichting).3
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Alkaya van 5 februari 2019, vindt het kabinet dat het toezicht afdoende is geregeld.4 Crowdfunding door middel van doneren of het ondersteunen van een project tegen een (niet-financiële) tegenprestatie (sponsoring of «reward based») valt, voor zover de initiatiefnemer een consument is, onder het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt. In geval van mogelijke fraude of oplichting is de strafrechtketen aan zet.
Aan welke eisen moeten crowdfundingplatforms op het gebied van commercie, dat wil zeggen zogenaamde loan based en/of equity based crowdfunding, voldoen waar andere platforms zoals Dream or Donate nog steeds niet aan hoeven te voldoen?
Bij crowdfunding door uitgifte van effecten, zoals aandelen of obligaties en crowdfunding door het uitschrijven van een onderhandse lening, maakt de geldgever aanspraak op een financiële tegenprestatie in de vorm van aflossing, rente of dividend. In deze gevallen verricht het platform bemiddelende werkzaamheden ten aanzien van het verwerven van financiële instrumenten (effecten en obligaties) en het aantrekken van opvorderbaar geld van het publiek (onderhandse leningen). Het toezicht van de AFM vloeit voort uit de aard van deze activiteiten. Die aard – namelijk investeren met als doel het behalen van rendement met behulp van een bemiddelend platform – verschilt fundamenteel van de aard van crowdfunding door middel van donatie. Bij deze laatste vorm doet de geldgever moedwillig afstand van zijn of haar geld met het oogmerk een bepaald doel te ondersteunen.
Crowdfunding door middel van donatie is daarom vergelijkbaar met doneren aan meer traditionele charitatieve instellingen, bijvoorbeeld via een collectebus. Op deze activiteit is er eveneens geen toezicht van de AFM, noch is daar aanleiding voor. Voor doneren aan charitatieve instellingen geldt voor het kabinet zelfregulering als uitgangspunt. De sector heeft hier ook initiatief genomen (zie het antwoord op vraag 4 hieronder) en verkent momenteel wat nodig is voor deze specifieke vorm van doneren.
Deelt u de mening dat burgers erop moeten kunnen rekenen dat ook donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden, en dus dat hierop toegezien moet worden zoals dat bij crowdfunding gericht op commercie wél gebeurt?
Ja, het kabinet deelt de mening van uw Kamer dat burgers erop moeten kunnen rekenen dat donaties via crowdfunding op een degelijke manier behandeld worden. Evenals bij donaties aan meer traditionele charitatieve instellingen is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf om deze zekerheid aan consumenten te bieden. Een manier waarop de platformen dat kunnen doen, is door te garanderen dat financieringsstromen van donaties buiten de platformen om verlopen (bijvoorbeeld via een Stichting Derdengelden). Aansluiten bij de erkenningsregeling van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), die het Ministerie van Justitie en Veiligheid middels een structurele jaarlijkse bijdrage ondersteunt vanuit zijn coördinerende rol inzake filantropie, is op basis van de criteria en de aard van crowdfunding echter niet goed mogelijk. Betrokken bedrijven, Nederland Filantropieland (NLFL) en het CBF verkennen momenteel wat nodig is, zodat het publiek ook gerust kan geven via crowdfundingplatformen.5 Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een gedragscode. Het kabinet vindt dit een positieve ontwikkeling en acht, mede in het licht van deze ontwikkeling, aanvullende overheidsmaatregelen niet nodig.
Bent u bereid om websites als Dream or Donate vergunningsplichtig te maken en toezicht door de Autoriteit Financiële Markten te laten plaatsvinden op alle crowdfundingplatforms, ongeacht of deze platforms een tussenpersoon zijn bij het aangaan van leningen of het doen van donaties? Zo niet, bent u bereid te onderzoeken hoe beter toezicht op crowdfundingplatforms dan wel georganiseerd kan worden?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 reeds naar voren komt, verschillen crowdfunding door middel van donatie enerzijds en crowdfunding in onderhandse leningen en effecten anderzijds fundamenteel van elkaar. Hierdoor acht het kabinet het niet passend of wenselijk om crowdfunding door middel van donatie onder het toezicht van de AFM te brengen. Voor het tweede deel van uw vraag wordt verwezen naar de beantwoording op vraag 4.
Welke mogelijkheden hebben slachtoffers van Dream or Donate op dit moment naast een civielrechtelijke procedure tegen de eigenaar?
Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen en vast te stellen of er sprake is van een strafbaar feit. De politie heeft gebruikers van het platform opgeroepen om aangifte te doen wanneer zij vermoeden dat ze mogelijk zijn opgelicht. Daarnaast staat gebruikers – zoals gebruikelijk in dit soort contractuele relaties – de civielrechtelijke weg open, bijvoorbeeld met het oog op het verkrijgen van schadevergoeding vanwege wanprestatie.
Het bericht dat het concurrentiebeding vaak oneigenlijk wordt gebruikt |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bedrijven het concurrentiebeding in contracten met werknemers steeds vaker niet gebruiken om oneerlijke concurrentie tegen te gaan, maar om personeel bij zich te houden in de huidige krappe arbeidsmarkt?1
Ik vind het begrijpelijk dat een werkgever in bepaalde situaties een concurrentiebeding kan opnemen in de arbeidsovereenkomst. Het kan een effectieve wijze zijn om te voorkomen dat een werknemer na het einde van het dienstverband bijvoorbeeld klanten of bedrijfsgeheimen meeneemt. Inherent aan een concurrentiebeding is echter dat dit een belemmerende werking heeft voor de werknemer. Gezien het belang van de werknemer dient daarom zorgvuldig gebruik te worden gemaakt van het beding. Juist daarom is het sinds de invoering van de Wet Werk en zekerheid verplicht dat er zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen moeten zijn voor het opnemen van een concurrentiebeding in een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Een concurrentiebeding is niet bedoeld om personeel vast te houden in deze krappe arbeidsmarkt. Tevens biedt de wet aan de rechter de mogelijkheid dat hij aan de werkgever de verplichting tot het betalen van een vergoeding oplegt als de werknemer door het concurrentiebeding in belangrijke (dus te grote) mate belemmerd wordt om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. Overigens valt een relatiebeding onder dezelfde wettelijke regeling als het concurrentiebeding. In de rest van beantwoording wordt de term «concurrentiebeding» gebruikt.
Herkent u het beeld dat juridische dienstverleners DAS en Stichting Achmea Rechtsbijstand schetsen, dat het aantal rechtszaken en schikkingen over het oneigenlijk gebruik van het concurrentiebeding toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de Raad voor de Rechtspraak zijn cijfers verkregen over het aantal rechtszaken dat jaarlijks wordt gevoerd over het concurrentiebeding. De ontwikkeling over de jaren 2014 tot medio november 2019 wordt hieronder weergegeven.
2014
2015
2016
2017
2018
2019 (tot half november)
Aantal rechtszaken concurrentiebeding
329
359
328
316
291
227
Uit de cijfers van de Raad voor de Rechtspraak blijkt geen stijging van het aantal rechtszaken. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen de rechter de werking van het beding heeft ingeperkt. Het aantal gevallen dat een schikking buiten de rechter om wordt getroffen is niet bekend. Dit is een aangelegenheid tussen de werkgever en de werknemer.
Wat is uw reactie op de constatering van de arbeidsjurist, dat in de praktijk concurrentiebedingen dikwijls «een schaamlap» zijn voor het frustreren van de vertrekwens van werknemers? Is dit voor u acceptabel?
Zie antwoord 1.
Klopt het dat één op de vijf arbeidscontracten een concurrentiebeding bevat? Hoe heeft dit aantal zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
In 2015 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van het concurrentiebeding in arbeidsovereenkomsten. 19% van de ondervraagde werknemers gaf toen aan een concurrentiebeding te hebben. Er is geen direct vergelijkbaar onderzoek bekend, maar het aandeel nieuwe contracten met een concurrentiebeding kan voor 2018 worden benaderd voor vaste en tijdelijke contracten. Daarvoor is gekeken naar het aandeel mensen dat in de enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS aangeeft korter dan een half jaar geleden gestart te zijn met een nieuwe baan, waarbij een concurrentiebeding is opgenomen in hun arbeidscontract. Een eerste verkenning laat zien dat van het deel van deze groep werknemers met een vast contract 19 procent een concurrentiebeding heeft opgenomen in zijn of haar arbeidscontract. Van de mensen met een tijdelijk contract is dat 16 procent.
Ik kan niet speculeren over de verklaring van deze ontwikkeling. Wel wordt in de evaluatie van de Wwz nagegaan hoe de maatregel heeft uitgewerkt dat een concurrentiebeding in een tijdelijk contract alleen mogelijk is als dit noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de cijfermatige ontwikkeling van het aantal concurrentiebedingen, met name in tijdelijke contracten.
Erkent u dat het oneigenlijke gebruik van het concurrentiebeding ook een nadelig effect kan hebben op de lonen, omdat werkgevers minder hun best hoeven te doen om werknemers te behouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een concurrentiebeding kan een werknemer gedurende een bepaalde periode belemmeren om te gaan werken voor een concurrerend bedrijf. Hiermee wordt een werknemer belemmerd om over te stappen naar een andere baan. Er zijn verschillende mogelijke effecten van een concurrentiebeding op de lonen. Het is mogelijk dat de werkgever minder prikkels heeft om te investeren in arbeidsvoorwaarden, zoals loon, aangezien de werknemer wellicht minder snel kan profiteren van een hoger loonaanbod van een concurrent. Ook kunnen lonen lager uitvallen doordat vertrekkende werknemers in sectoren terechtkomen waar zij minder productief zijn. Daarnaast kan een verminderde arbeidsmobiliteit leiden tot minder innovatie, doordat er minder kennisverspreiding plaatsvindt.
Hier staat tegenover dat de «kosten» van het ondertekenen van het beding door de werknemer zouden kunnen worden gecompenseerd in andere componenten van het arbeidscontract, zoals het loon. Dit geldt echter alleen bij een voldoende sterke onderhandelingspositie van een werknemer. Daarnaast kan het zijn dat bedrijven waarin veel gebruik wordt gemaakt van concurrentiebedingen meer investeren in innovatie en over meer bedrijfsspecifieke kennis beschikken, waardoor de productiviteit van het bedrijf stijgt. Ook kan een duurzame(re) arbeidsrelatie, die ontstaat door een lagere arbeidsmobiliteit, de productiviteit verhogen doordat de werkgever en werknemer een vertrouwensband hebben opgebouwd en bedrijfsspecifieke kennis (beter) wordt benut. Een hogere productiviteit kan doorwerken in het loon van de werknemers.
Er is sprake van oneigenlijk gebruik wanneer de werknemer door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever. De rechter kan het concurrentiebeding dan geheel of gedeeltelijk vernietigen. Hierdoor vervalt de belemmering van de overstap. Ook kan de rechter de werknemer compenseren voor de belemmering door een vergoeding toe te kennen aan de werknemer.
Het is zeer de vraag of en hoe deze effecten in de praktijk zichtbaar zijn, en zo ja, welk effect dominant is. Er zijn vele factoren die invloed hebben op de loonontwikkeling.
Klopt het dat Nederland één van de weinige Europese landen is zonder een verplichte vergoeding voor concurrentiebedingen? Wat is hiervan volgens u de verklaring?
Uit onderzoek van 2011 over 23 Europese landen blijkt dat 12 van de 23 onderzochte landen voor de geldigheid van een concurrentiebeding een financiële compensatie verplicht hebben gesteld.2 In zeven van deze landen is bij wet een minimale vergoeding bepaald, uiteenlopend van 100 procent van het laatstverdiende loon in Tsjechië, tot 15 procent in Italië. Hieruit blijkt dat ruim de helft van de landen een financiële compensatie vereisen, maar er ook landen zijn die het concurrentiebeding op andere wijze wettelijk reguleren.
Bent u bereid om ook in Nederland een verplichte vergoeding voor concurrentiebedingen in te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog zou die vergoeding volgens u moeten zijn?
Naar aanleiding van de motie van Van Weyenberg en Gijs van Dijk die is aangenomen bij de begrotingsbehandeling SZW zal ik onderzoek doen naar de wenselijkheid van het stellen van nadere voorwaarden aan het gebruik van het concurrentiebeding. Hierbij zal ik ook een verplichte vergoeding overwegen.
De BIG-II |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Ben u op de hoogte van de uitkomst van de enquête van NU»91, waarin 76 procent van de ondervraagden heeft aangegeven functiedifferentiatie niet in de wet te willen regelen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ongeveer 3000 personen hebben gereageerd op de enquête van NU»91. De enquête geeft een beeld van de wensen van een deel van de beroepsgroep. Tegelijkertijd constateer ik dat er in het BIG-register bijna 190.000 verpleegkundigen geregistreerd zijn. Hiermee kan ik niet aannemen dat de resultaten van voornoemde enquête een één-op-één-afspiegeling zijn van de wensen van de totale beroepsgroep van verpleegkundigen.
Wel constateer ik dat deze enquête een ander beeld geeft dan het standpunt dat NU»91 op 5 juni 2019 namens haar leden heeft ingenomen. Immers, op die datum onderschreef NU»91 het advies van de commissie Meurs en de bijbehorende overgangsregeling, weke overgangsregeling deel uitmaakte van het concept wetsvoorstel.
Bent u ervan op de hoogte dat zorginstellingen, anticiperend op de Overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II, al vacatures voor regieverpleegkundige hebben uitgezet, waar mbo-opgeleiden niet voor in aanmerking komen?
Ik heb gezien dat er vacatures voor de functie regieverpleegkundige zijn opengesteld. De instroomeisen variëren daarbij. Sommige werkgevers vragen een hbo-opgeleide verpleegkundige, andere werkgevers vragen een verpleegkundige die mbo-, inservice- dan wel hbo- is opgeleid.
Wat vindt u ervan dat verpleegkundigen zonder een hbo-diploma niet op deze vacatures kunnen solliciteren en daardoor lager ingeschaald kunnen worden als ze van baan willen wisselen?
Het voorgestelde beroep van regieverpleegkundige zou binnen de kaders van het wetsvoorstel BIG II naast het nu al bestaande beroep van verpleegkundige komen. Van de regieverpleegkundige wordt iets extra’s gevraagd, ten opzichte van het beroep van verpleegkundige. Het is aan de werkgevers om vervolgens inhoud te geven aan de functies die gecreëerd worden binnen zorginstellingen. Als voor bepaalde werkzaamheden in een bepaalde setting hbo werk- en denkniveau is vereist, is het aan werkgevers om dat uit te vragen in vacatures. Dat niet iedere werknemer voor de vacature in aanmerking komt, betekent niet vanzelfsprekend dat ze lager ingeschaald worden als ze van baan wisselen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Zorgmedewerkers zeggen weer vaker baan op en zijn weer vaker ziek»2 en dat in 2018 15,8 procent van het personeel in de zorg van baan is gewisseld? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat een deel van deze 15,8 procent door de onrust over de Overgangsregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II de zorg nu zal verlaten?
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Zorgmedewerkers zeggen weer vaker baan op en zijn weer vaker ziek». De cijfers uit het bericht, waaronder de 15,8 procent, komen uit de Barometer Nederlandse gezondheidszorg 2018 van Ernst & Young. Het beeld van een hoog ziekteverzuim en hoge uitstroom is helaas herkenbaar. Juist in tijden van personeel is het belangrijk om ervoor te zorgen dat ze hun werk goed en met plezier kunnen doen. Het behoud van personeel is dan ook één van de prioriteiten binnen het actieprogramma Werken in de Zorg.Op verzoek van uw Kamer ontvangt u separaat een uitgebreidere reactie op het rapport van Ernst & Young.
Deelt u de mening dat, overwegende dat de Overgangregeling bij het concept-wetsvoorstel BIG-II blijkbaar niet breed wordt gedragen en dat er nu al negatieve gevolgen voelbaar zijn, de regeling per direct ingetrokken moet worden?
Zoals ik al eerder heb aangekondigd zie ik het wetsvoorstel rondom de regieverpleegkundige in de huidige vorm niet vliegen. Op dit moment is prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan aan het verkennen welke stappen in dit traject nu wenselijk zijn. Elementen die hierbij aan bod komen zien op de vraag of een wetsvoorstel nodig is, of een CAO-afspraak, of eventueel kwaliteitsstandaarden of dat er andere stappen wenselijk zijn. Ik wacht de resultaten van deze verkenning af en zal dan bezien hoe om te gaan met het concept wetsvoorstel BIG II en op welke wijze ik een rol kan en wil spelen in het vervolgtraject dat partijen voor ogen zien. Ik verwacht het advies van prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan begin oktober 2019.
De app Nextdoor |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Buurtapp Nextdoor zo lek als een mandje»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit het bericht blijkt dat informatie die via deze app wordt gedeeld ook terecht kan komen bij partijen of personen voor wie dat niet bedoeld is? Zo ja, welke gevolgen kan dat hebben met betrekking tot de veiligheid en persoonlijke levenssfeer? Zo nee, waarom niet?
Uit het bericht lijkt inderdaad te kunnen worden afgeleid dat de informatie die via de app wordt gedeeld ook terecht kan komen bij personen of partijen voor wie het niet bedoeld is. Dit zou gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Zo kan de informatie die volgens het artikel «gelekt» wordt mogelijkerwijs leiden tot inbraak, omdat uit de desbetreffende informatie kan blijken dat men niet thuis is.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart naar deze app, bijvoorbeeld vanwege een datalek of andere overtreding van wet- en regelgeving met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft mij bericht in beginsel geen uitspraken over mogelijke en lopende onderzoeken te doen.
Is door personen aangifte gedaan bij de politie tegen deze app? Zo ja, wat is de stand van zaken en welke mogelijke strafbare feiten betreft het?
Uit het politieregistratiesysteem blijkt dat er verscheidende malen aangifte is gedaan met betrekking tot de app Nextdoor. De aangiftes hebben betrekking op verschillende vormen van fraude, zoals identiteitsfraude. Indien er voldoende opsporingsindicaties zijn, kan worden besloten om naar aanleiding van een aangifte een strafrechtelijk onderzoek te starten. Over de behandeling van individuele aangiftes kan ik verder geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat de overheid, waaronder gemeenten en politie, terughoudend moet zijn om deze app en gelijkaardige apps aan te bevelen of onder de aandacht te brengen? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de overheid past terughoudendheid als het gaat om het aanbevelen van applicaties die ontwikkeld zijn door private partijen. De overheid dient bijvoorbeeld te voorkomen dat bij burgers ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat een applicatie diens zaken, en in het verlengde daarvan, diens privacybescherming op orde heeft.
Dat neemt overigens niet weg dat burgers, binnen de grenzen van de wet, vrij zijn om, al dan niet in collectiefverband, vorm te geven aan bescherming van hun directe leefomgeving. Het gebruik van buurtpreventieapps kan daarbij behulpzaam zijn.
Iedere partij die dergelijke diensten aanbiedt dient zich te houden aan de (privacy-)wetgeving. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ziet voornamelijk dat gemeenten hun inwoners juist waarschuwen naar aanleiding van klachten.
Kent u buurtapps waarbij geen informatie of data aan commerciële partijen wordt doorgespeeld en die wel besloten en goed beschermd zijn tegen inmenging van mogelijk kwaadwillende anderen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, ziet u voor u zelf een taak om ervoor te zorgen dat een dergelijke betrouwbare app er wel komt?
Ik zie het niet als mijn taak onderzoek laten doen naar dergelijke apps. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4.