Het eindvonnis in zaaknummer UTR 18/3505 |
|
René Peters (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak UTR 18/3505 waarin een Turkse vluchtelinge bezwaar maakte tegen het niet verstrekt krijgen van eenzelfde lening die openstaat voor andere vluchtelingen?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het wenselijk is dat nieuwkomers uit Turkije zo snel mogelijk deelnemen aan de maatschappij en de Nederlandse taal leren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens met deze stelling.
Hoe beoordeelt u het vernietigen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak ECLI:NL:CRVB:2011:BR4959 ten aanzien van de toepasbaarheid van het associatierecht EU-Turkije op migranten met een vluchtelingenstatus?
Op basis van de huidige situatie kom ik nu tot de conclusie dat de inburgeringsplicht reeds vanaf 2011 had moeten gelden voor Turkse asielstatushouders. Verder verwijs ik naar mijn verzonden brief aan de Tweede Kamer inzake de inburgeringsplicht van Turkse asielstatushouders, die hierover gaat.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om in aanloop naar de implementatie van de motie Paternotte/Heerma het inburgeringstraject en de bijbehorende DUO-lening open te stellen voor Turkse nieuwkomers met een vluchtelingenstatus?1 Zo ja, bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak dat ook te gaan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er meer te melden over het onderzoek naar het op individueel niveau inburgeringsplichtig maken van Turkse asielmigranten, waarover u eerder heeft aangegeven hoopvol te zijn wat betreft de juridische mogelijkheden daartoe zoals geschetst in de motie Paternotte/Heerma?2
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Natuurorganisaties willen weten: waar blijft de schadevergoeding voor de aangespoelde containers?' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Natuurorganisaties willen weten: waar blijft de schadevergoeding voor de aangespoelde containers?»1
Ik onderschrijf het standpunt dat MSC verantwoordelijk is voor het vergoeden van de schade en snel tot betaling moet overgaan.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de afhandeling en uitkering van de schadevergoeding door MSC Zoë?
Wat betreft de geclaimde schadevergoedingen kan ik u het volgende melden.
De claims die via het schadeloket van Rijkswaterstaat namens de overheden en terreinbeherende natuurorganisaties bij MSC zijn ingediend bedroegen op 15 april 2019 in totaal 3,33 miljoen Euro. Sinds die tijd zijn er nog voor enkele tienduizenden Euro’s aan nieuwe claims ingediend bij het schadeloket.
Eind juni van dit jaar heeft MSC 0,6 miljoen Euro vergoed.
Ook heeft MSC 0,32 miljoen Euro aan claims rechtstreeks uitbetaald aan de betreffende bedrijven. Verder is door claimanten voor nog eens circa 0,48 miljoen Euro aan claims ingetrokken, omdat deze kosten onterecht waren opgevoerd.
Het totaal aan openstaande claims bedraagt nu nog 1,93 miljoen Euro. Dit bestaat uit circa 1,5 miljoen Euro claims van het Rijk en 0,43 miljoen Euro van gemeenten en terreinbeherende organisaties.
Rijkswaterstaat coördineert de afhandeling van de schade voor alle betrokken overheden en de terreinbeherende natuurorganisaties. Op 9 september jl. heeft MSC het aanbod gedaan om op korte termijn de resterende claims van de Waddeneilandgemeenten onder voorwaarden deels te voldoen. Met de Waddengemeenten wordt overlegd over de vraag of kan worden ingestemd met deze voorwaarden. Daarnaast wordt met MSC onderhandeld over de snelle afwikkeling van alle andere claims.
Naast de afwikkeling van de schadeclaims wordt er met MSC ook gesproken over de afronding van de bergingsoperatie op zee, het opruimen van lading die mogelijk in de toekomst nog aanspoelt en het onderzoek naar de ecologische effecten. Afspraken over al deze onderwerpen zouden moeten worden opgenomen in een met MSC te sluiten minnelijke overeenkomst. Alleen zo is de Staat bereid om de aansprakelijkheidsstelling van MSC te beëindigen. Om te komen tot een dergelijke overeenkomst moet MSC voldoende inspanningen hebben verricht om alle verloren lading te bergen, moeten de overheden en terreinbeherende natuurorganisaties schadeloos zijn gesteld en de te verwachten toekomstige opruimkosten in voldoende mate zijn afgedekt. Rijkswaterstaat voert intensieve gesprekken met MSC om een dergelijke overeenkomst vast te stellen.
Ook vissers hebben schade opgelopen als gevolg van verloren lading van de MSC Zoe. De afhandeling van deze schades heeft plaatsgevonden in goed overleg met het Ministerie van LNV. Ik kan u melden dat nagenoeg alle vissers met aantoonbare schade door de verloren lading, inmiddels een regeling hebben getroffen met MSC voor de vergoeding van deze schade.
Deelt u de mening dat de rederij MSC de schade als gevolg van de overboord geslagen containers volledig moet vergoeden?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat direct gemaakte opruimkosten nog maar slechts deels vergoed zijn door rederij MSC, negen maanden na het verliezen van de 342 containers?
MSC heeft – door de aansprakelijkheidsstelling van de Staat – voor eigen rekening een bergingsoperatie op zee georganiseerd waarvan de kosten op circa 35 miljoen Euro worden geschat. Bovendien heeft MSC in de eerste weken verschillende ondernemers rechtstreeks betaald die door gemeenten en terreinbeherende natuurorganisaties waren ingehuurd. Ik vind het zeer teleurstellend dat MSC voor de betaling van het restant van de claims – een relatief klein bedrag afgezet tegen de voornoemde kosten – zoveel tijd neemt.
Kunt u aangeven waarom de volledige opruimkosten nog niet zijn vergoed door de rederij? Hoe moet dit gezien worden in het licht van eerdere uitspraken die u deed in de brief (Kamerstuk 29 684, nr. 184, d.d. 10 juli 2019), waarbij u blijft inzetten op snelheid?
De beweegredenen van MSC zijn mij niet bekend. Na de eerste betaling van 0,6 miljoen EUR door MSC in juni van dit jaar is door MSC op 2 juli een lijst met vragen ingediend over het resterende deel van de claims. Deze vragen zijn door Rijkswaterstaat, samen met de betreffende claimanten, in augustus beantwoord. Dit heeft geleid tot een aanpassing van sommige claims (zie ook het antwoord op vraag 2). Van de zijde van Rijkswaterstaat wordt bij MSC steeds aangedrongen op een snelle betaling.
Kunt u aangeven hoe het contact met de rederij en de verzekeraar van de rederij verloopt?
Er is vrijwel dagelijks contact tussen vertegenwoordigers van MSC en Rijkswaterstaat over de afhandeling van de claims en de verdere afhandeling van de gevolgen. Er wordt in deze gesprekken op bepaalde onderwerpen nog steeds voortgang geboekt. Maar, gelet op waar we nu staan, zullen de komende weken door MSC nog wel belangrijke stappen moeten worden gezet om te kunnen komen tot een goede en verantwoorde, minnelijke afwikkeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dan de rederij spoedig overgaat tot betaling van de kosten als gevolg van de schade?
Mijn voorkeur gaat nog steeds uit om er langs minnelijke weg met MSC uit te komen. Als onverhoopt mocht blijken dat een minnelijke overeenstemming met MSC niet mogelijk is, dan rest alleen nog de inzet van juridische instrumenten om te proberen de resterende kosten op MSC te verhalen.
Deelt u de mening dat er grote verantwoordelijkheid bij de rederij ligt en dat er meer tempo gemaakt moet worden om wrevel in de regio, bij de gemeenten maar ook bij de vissers zoveel mogelijk te voorkomen?
Ja.
Wat gaat u de komende tijd doen richting de rederij om de afhandeling van de schade voortvarender te laten verlopen?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Kunnen deze vragen worden beantwoord voor het VAO Wadden?
Ja.
Het bericht ‘Taakstrafverbod voor geweld tegen agenten is onzinnig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Taakstrafverbod voor geweld tegen agenten is onzinnig»?1
Ja
Klopt het dat volgens politiecijfers het aantal geweldsdelicten tegen dienders toeneemt? Klopt de stelling van de korpschef (onder andere in De Wereld Draait Door van donderdag 5 september 2019) dat elk uur sprake is van een geweldsincident tegen een politieman? Wat vindt u van de stelling van Klomp dat de stijging in de politiecijfers vooral door een registratie-effect komt? In hoeverre klopt het dat de stijging in de gepubliceerde politiecijfers te wijten is aan een registratie-effect? Kunt u met nadere informatie duidelijkheid verschaffen welke van de twee opvattingen correct is?2
Politieambtenaren en andere hulpverleners krijgen dagelijks te maken met fysiek en verbaal geweld. Dit is onacceptabel. Daar moet tegen worden opgetreden, hoe vaak dit ook voorkomt.
Zoals uit de openbare cijfers op www.politie.nl3 blijkt zijn er in 2017 9.598 meldingen gedaan van Geweld tegen politieambtenaren (GTPA) en in 2018 10.593 meldingen. In de eerste zes maanden van 2019 (in totaal 4.344 uur) zijn 5.113 meldingen geregistreerd. Dit betekent inderdaad dat er bij wijze van spreken ieder uur een politieambtenaar met (verbale) agressie of geweld te maken heeft.
Politieambtenaren worden vanuit de politieorganisatie gestimuleerd melding en aangifte te doen wanneer zij GTPA ervaren. Of er sprake is van een registratie-effect en of dit de toename in GTPA registraties (geheel, of gedeeltelijk) verklaart, is op basis van de beschikbare informatie niet vast te stellen.
Bent u bereid een overzicht te geven hoe vaak geweld tegen hulpverleners, uitgesplitst per functiegroep, voorkomt? Kunt u daarbij specificeren hoe vaak er sprake is van fysiek of verbaal geweld?
Wanneer mensen met een publieke taak (niet zijnde politiemedewerkers) melding maken of aangifte doen van fysiek of verbaal geweld bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wordt dit in het registratiesysteem van de politie geregistreerd onder de code VPT (Veilige Publieke Taak). Bij deze registratie wordt de functiegroep van de betrokkene niet eenduidig geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze VPT gecodeerde registraties uit te splitsen per functiegroep.
In 2017 heeft de politie 2.594 incidenten geregistreerd onder de code VPT, in 2018 betrof dit 2.750 incidenten. In 2019 zijn tot 1 oktober 1.982 VPT-incidenten geregistreerd.
Is de politie inmiddels overgegaan op een eenduidige en consequente manier van het registreren van geweldsmisdrijven tegen politieambtenaren of andere hulpverleners? Wordt in iedere eenheid op eenzelfde wijze geregistreerd? Wordt in die registratie ook vastgelegd in hoeveel gevallen aangifte is gedaan door de politie? Zo ja, hoe wordt dit dan geregistreerd? Sinds wanneer wordt op een eenduidige wijze geregistreerd? Zo nee, hoezo niet?
In het kader van de integrale aanpak van GTPA en van VPT zijn in 2013 afspraken gemaakt tussen politie en OM onder de noemer Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). De eenduidige registratie van incidenten is hier onderdeel van. GTPA wordt geregistreerd in de systemen Delta (meldingen) en Basisvoorziening Handhaving (BVH) (aangiftes). VPT wordt geregistreerd in BVH (zowel meldingen als aangiftes).
In het registratiesysteem Delta worden GTPA-incidenten sinds 2016 op eenduidige wijze geregistreerd. Deze registratie heeft tot doel het inzichtelijk maken van GTPA en het in het kader van goed werkgeverschap borgen dat politieambtenaren die te maken krijgen met GTPA de juiste nazorg en ondersteuning krijgen. In Delta wordt niet geregistreerd of van het incident tevens aangifte is gedaan. De cijfers die onder vraag 1 worden genoemd en die tevens vermeld zijn op www.politie.nl, zijn afkomstig uit Delta.
Daarnaast gebruikt de politie het systeem BVH voor de registratie van incidenten, het opnemen van aangiftes en het opmaken van strafdossiers. In 2017 zijn 3.964 aangiften van GTPA in BVH geregistreerd. In 2018 betrof dit 3.973 aangiften. In 2019 zijn tot 1 oktober in totaal 3.079 aangiften van GTPA geregistreerd.
Het aantal GTPA-aangiften in BVH is lager dan de GTPA-meldingen in Delta. Ondanks dat politieambtenaren worden gestimuleerd om aangifte te doen van GTPA, doen zij dit niet altijd. Tevens is het mogelijk dat de politieambtenaar van aangifte afziet in verband met beperkte strafbaarheid van het incident, omdat er onvoldoende vervolgingsindicatie is of omdat de dader onbekend is. Voor een totaalbeeld van het aantal GTPA-gerelateerde incidenten wordt de registratie in Delta door de politie als richtinggevend gehanteerd.
Incidenten gericht tegen andere hulpverleners bij uitvoering van hun publieke taak worden in het BVH geregistreerd onder de code VPT. Dit kunnen zowel aangiftes als meldingen betreffen, afhankelijk van de strafbaarheid van het incident. In 2017 resulteerden 2.248 van de 2.594 VPT-registraties in een aangifte. In 2018 betrof dit 2.347 van de 2.750 VPT-registraties. Van 1 januari tot 1 oktober 2019 werden 1.982 VPT-incidenten geregistreerd waarvan 1.694 een aangifte betroffen.
Het bericht ‘Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen’ |
|
Paul van Meenen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen op Nederlandse scholen leren dat Allah homoseksualiteit verafschuwt?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr.2. De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Bent u het er mee eens, dat ook als deze teksten worden begeleid met het advies aan docenten om aandacht te schenken aan de passage waarin staat dat moslims zelf geen geweld mogen gebruiken tegen homoseksuelen, het nooit onderdeel mag zijn van lesmateriaal op school?
Bijzondere scholen mogen lesmethoden hanteren die gebaseerd zijn op godsdienstige of levensbeschouwelijke uitgangspunten. Die vrijheid komt alle bijzondere scholen toe. Ik hecht er aan om dit grondwettelijke uitgangspunt te respecteren. Maar dat is geen vrijbrief voor scholen om onderwijs aan te bieden dat aanzet tot haat of discriminatie. Onderwijs mag nooit in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en op basis van de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen mag van scholen verwacht worden om deze te bevorderen.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor kinderen om zichzelf te kunnen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. De bevordering van basiswaarden van de democratische rechtsstaat betekent in de praktijk onder meer dat sprake moet zijn van een positief en veilig schoolklimaat, waarin leerlingen worden gewaardeerd en ondersteund in hun ontwikkeling. Aanvullend kan worden opgemerkt dat alle scholen wettelijk verplicht zijn om jaarlijks de veiligheidsbeleving en het welbevinden van leerlingen te monitoren met een betrouwbaar en valide instrument. De inspectie neemt de resultaten van deze monitoring mee in haar toezicht. Indien uit de monitoring blijkt dat leerlingen zich onveilig voelen, dan zal de inspectie de school daarop aanspreken.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor LHBTI-kinderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het boek «Help! Ik word volwassen» dat al in 2013 juist is ontwikkeld omdat scholen werden verplicht om aandacht te besteden aan seksuele diversiteit?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen leren dat het maken van oogcontact geldt als een vorm van overspel, waarop een grote straf staat in het hiernamaals?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het er mee oefeningen in strenge gedrags- en kledingvoorschriften voor meisjes nooit onderdeel zou mogen zijn van de les?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat dit lesmateriaal in strijd is met de kerndoelen van seksualiteit, seksuele diversiteit en de geest van deze kerndoelen?
Ik wil op dit punt het onderzoek van de inspectie afwachten. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, beoordeelt de inspectie altijd of het onderwijs als geheel voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.
Worden er kwaliteitseisen gesteld aan lesmateriaal?
De kerndoelen en eindtermen zijn leidend bij het samenstellen van lesmateriaal door scholen. Scholen zijn vrij in de keuze. Zij kunnen gebruik maken van methoden die worden aangeboden door ontwikkelaars, maar ook zijn ze vrij om eigen materialen te maken. Hiervoor zijn geen voorschriften. Wel geldt dat via (centrale) toetsing en examinering wordt beoordeeld of leerlingen voldoende kennis hebben opgebouwd over de kerndoelen en eindtermen, en dat het onderwijs dat scholen verzorgen (inclusief de materialen die daarbij worden gebruikt) niet in strijd mag zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) een toezichthoudende taak op de inhoud van lesmateriaal, zeker gezien het feit dat het onderdeel is van de invulling van de kerndoelen?
In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Welke stappen gaat u ondernemen om zo snel mogelijk dit lesmateriaal uit de klas te halen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
Klopt het dat de onderwijsinspectie geen aanleiding ziet tot ingrijpen, omdat de teksten niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat?
Ik wil het onderzoek van de inspectie op dit punt afwachten.
Deelt u de mening dat in het kader van burgerschap kinderen zouden moeten leren om kritisch na te kunnen denken en keuzes te kunnen maken, en dat dit lesmateriaal daar geen ruimte voor biedt?
Voor wat betreft deze casus wil ik het onderzoek van de inspectie afwachten. In het algemeen kan worden gesteld dat de wettelijke burgerschapsopdracht onder meer betekent dat van scholen mag worden gevraagd de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te bevorderen en leerlingen te begeleiden bij de toepassing daarvan in de praktijk.
De Kerncijfers asiel en migratie, juni 2019 |
|
Jan Paternotte (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u de Kerncijfers asiel en migratie, juni 2019?1
Ja.
Ontvangen Jemenitische asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de procesopvanglocaties (hierna: POL) in afwachting van de algemene asielprocedure. Dit aanbod geldt momenteel nog niet voor Jemenitische asielzoekers. Zo snel als mogelijk voor de uitvoering, uiterlijk per 1 januari 2020 wordt de doelgroep van asielzoekers die een aanbod krijgen, geactualiseerd. In principe komen asielzoekers afkomstig uit een groep van minimale omvang en een hoog inwillingspercentage in aanmerking voor NT2-lessen. Dit betekent dat Jemenitische asielzoekers vanaf dat moment ook een aanbod NT2-lessen krijgen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Het taalonderwijs vormt hiervan de kern. Dat bestaat o.a. uit 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Syrische asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Ja, op dit moment krijgen Syriërs al NT2-lessen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, wordt het taalonderwijs vervolgd binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Eritrese asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Ja, op dit moment krijgen Eritreeërs al NT2-lessen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, wordt het taalonderwijs vervolgd binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Turkse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt momenteel niet voor Turkse asielzoekers. Zo snel als mogelijk voor de uitvoering, uiterlijk per 1 januari 2020 wordt de doelgroep van asielzoekers die een aanbod krijgen, geactualiseerd. Dit betekent dat Turkse asielzoekers vanaf dat moment ook NT2-lessen krijgen. Per 1 januari 2020 kunnen Turkse asielstatushouders ook inburgeren.2 Indien de Turkse asielstatushouders hiervoor kiezen, kunnen zij de NT2-lessen vervolgen binnen het programma Voorbereiding op Inburgering op het azc.
Ontvangen Iraanse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt niet voor Iraanse asielzoekers, ook niet na de actualisatie per 1 januari 2020, vanwege de genoemde vereisten in antwoord 2. Zodra Iraanse asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Iraakse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt niet voor Iraakse asielzoekers, ook niet na de actualisatie per 1 januari 2020, vanwege genoemde vereisten in antwoord 2. Zodra Iraakse asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
In hoeverre worden de taallessen door vrijwilligers gegeven, dan wel door experts?
Het aanbod Basaal Nederlands dat beschikbaar is voor alle asielzoekers wordt gegeven door vrijwilligers. De NT2-lessen op de POL worden gegeven door gecertificeerde NT2-docenten. Hetzelfde geldt voor de taallessen binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc; ook deze worden gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
In hoeverre vindt er differentiatie op niveau plaatsvinden?
Zowel bij de NT2-taallessen op de POL als bij de NT2-taallessen binnen het programma Voorbereiding op inburgering vindt differentiatie naar niveau plaats. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie niveaus, te weten analfabeten, laagopgeleiden en midden/hoogopgeleiden. Bij de start van de lessen wordt door de NT2-docent van het COA een toets afgenomen die inzicht geeft of iemand een snelle, gemiddelde of langzame leerling is. Het betreft een leerbaarheidstoets van het COA voorafgaand en ten behoeve van het programma Voorbereiding op inburgering. Voor analfabeten bestaat er een aparte toets. Aan de hand van deze toets kan de docent het traject bepalen dat het beste aansluit bij het niveau van de vergunninghouder.
In hoeverre sluiten de huidige taallessen aan op het inburgeringstraject?
Na afronding van de NT2-lessen uit het programma Voorbereiding op inburgering wordt, indien mogelijk, door het COA een eindtoets afgenomen (gericht op spreekvaardigheid). De resultaten van zowel de eerdere leerbaarheidstoets als de eindtoets krijgt de deelnemer mee in zijn persoonlijk informatiedossier en worden tevens in het klantprofiel opgenomen dat door het COA aan de gemeente wordt gezonden. Het streven is dat een deelnemer, die het programma met goed gevolg heeft doorlopen, het Nederlands ten minste op A1min niveau beheerst. Daarbij maakt het COA gebruik van een NT2-lesmethode die ook veel wordt gebruikt tijdens de inburgering in gemeenten. Op deze manier wordt zo veel als mogelijk de aansluiting gezocht met het inburgeringstraject in gemeenten.
Deelt u de mening dat de combinatie van de lange wachttijden bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst(IND) om te starten met een asielprocedure, waarbij geen prioriteit wordt gegeven aan spoor drie (evidente inwilligingen), en de regel dat asielzoekers pas met taalles mogen beginnen zodra hun procedure is gestart, ervoor zorgt dat kansrijke asielzoekers direct een achterstand in hun integratieproces oplopen? Hoe beoordeelt u dit
Lange doorlooptijden tijdens de asielprocedure staan een snelle integratie in de weg. Het terugdringen van de doorlooptijden bij de IND heeft daarom mijn prioriteit. Het extra personeel bij de IND zal voor het overgrote deel worden ingezet voor het afhandelen van asielaanvragen in spoor 4 (algemene en verlengde asielprocedure), waarin ook de meer kansrijke aanvragen worden behandeld. Hoewel de doorlooptijden in spoor 4 in de aankomende maanden nog zullen toenemen, is het niet zo dat asielzoekers geen taalles kunnen krijgen gedurende de tijd dat ze wachten. Zoals hierboven gemeld, ontvangen alle asielzoekers een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers en is het voor asielzoekers uit bepaalde herkomstlanden mogelijk om NT2-taallessen op de POL te volgen.
Deelt u de mening dat het überhaupt vreemd is bepaalde categorieën kansrijke asielzoekers uit te sluiten van taalles, waardoor hun integratie wordt vertraagd? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de afspraak uit het regeerakkoord «taalles vanaf dag één»?
Ik onderschrijf de afspraak uit het regeerakkoord dat het van belang is dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag vanaf dag één taalles behoren te krijgen. Daarom is het reeds voor Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen mogelijk om NT2-lessen op de POL te volgen. De doelgroep van asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag die een aanbod krijgt, wordt zo snel als mogelijk voor de uitvoering en uiterlijk per 1 januari 2020 geactualiseerd en uitgebreid. Niet alle asielaanvragen van asielzoekers in procedure (spoor 4) zijn kansrijk. De actualisering houdt rekening met recente inwilligingspercentages en de omvang van de asielinstroom per herkomstland. Dit betekent dat asielzoekers uit groepen met een hoog inwillingspercentage en een minimale omvang in aanmerking komen voor NT2-taallessen.
Deelt u de mening dat snelle integratie en taalles vanaf dag één zowel de Nederlandse samenleving als de asielzoeker enorm ten goede komt en dat u zich er voor moet inspannen dit zoveel mogelijk te stimuleren, ook als dat betekent dat meer nationaliteiten in aanmerking moeten komen voor taallessen in Asielzoekerscentra (AZC)? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen teneinde ervoor te zorgen dat in ieder geval álle kansrijke nationaliteiten zo snel mogelijk met taallessen in AZC kunnen beginnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat snelle integratie en taalles vanaf dag één voor asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag van groot belang zijn, zowel voor de Nederlandse samenleving als de asielzoekers in kwestie. Binnen het programma Flexibilisering Asielketen wordt reeds gewerkt aan de afspraak uit het regeerakkoord dat het van belang is dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag vanaf dag één taalles behoren te krijgen. Door het ontwikkelen van een afwegingskader moet in de toekomst sneller en beter onderscheid worden gemaakt tussen kansrijke en minder kansrijke asielaanvragen. Daarbij wordt onder andere op basis van nationaliteit en landenbeleid bepaald welke evident kansrijke asielaanvragen prioriteit dienen te krijgen, ook wat betreft integratie en taalles.
Deelt u de mening dat asielzoekers die in de AZC mogen starten met taallessen ook de mogelijkheid moeten hebben vrijwilligerswerk te verrichten?
Ja, ik deel deze mening. Zowel asielzoekers als vergunninghouders hebben op dit moment al de mogelijkheid om vrijwilligerswerk te verrichten. Partijen zoals het COA, Pharos en de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk hebben hier de afgelopen jaren stevig op ingezet en zullen dit ook in de toekomst blijven doen.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Negatieve spaarrente voor consumenten lijkt onvermijdelijk’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieele Dagblad van 9 september 2019: «Negatieve spaarrente voor consumenten lijkt onvermijdelijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het scenario dat burgers wellicht binnenkort moeten betalen om spaargeld te stallen bij een bank?
Ik ben mij ervan bewust dat het de lage rente voor spaarders lastig is. Vooralsnog is een negatieve rente op spaardeposito’s van consumenten echter niet aan de orde. Renteverlagingen door centrale banken resulteren niet per se in negatieve rentes op spaardeposito’s van consumenten. Dit is afhankelijke van de keuzes die commerciële banken maken. Zoals ik schrijf in antwoord op vragen van het lid Nijboer (PvdA) kunnen banken er in veel gevallen ook voor kiezen om een negatieve rente op spaardeposito’s te voorkomen. Daarnaast heeft de ECB maatregelen aangekondigd die een deel van de door de banken bij de ECB gestalde reserves uitzonderen van de negatieve rente («tiering»), waardoor de kans op een negatieve rente voor gewone spaarders afneemt.
Het is niet op voorhand te zeggen wat de exacte gedragseffecten van een mogelijke negatieve rente op spaardeposito’s zullen zijn. Zoals ik schrijf in antwoord op vragen van het lid Nijboer (PvdA) lijken de macro-economische gevolgen te overzien. Desalniettemin zal ik de ontwikkelingen in Nederland en de Eurozone vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit zorgvuldig blijven monitoren.
Bent u bekend met het verbod op een negatieve spaarrente zoals dat in België geldt? Zo ja, ziet u een dergelijk verbod ook als mogelijke maatregel voor Nederland om daarmee Nederlandse spaarders te beschermen tegen de negatieve effecten van de lage rentestand?
België kent in haar inkomstenbelasting een vrijstelling voor rente-inkomsten uit spaardeposito’s die voldoen aan bepaalde voorwaarden. De fiscale voorwaarden voor spaardeposito’s zijn vastgelegd in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen.2 Voorwaarde is dat de vergoeding van spaardeposito’s bestaat uit een basisrente en een getrouwheidspremie. Ook mag aan de houder van een spaardeposito geen debetrente worden gevraagd. Het ligt daarom voor de hand dat spaardeposito’s die banken aanbieden aan Belgische klanten in de meeste gevallen voldoen aan deze fiscale voorwaarden.
Ik realiseer me dat burgers zich zorgen maken over de dalende rente en dat een verbod op een negatieve spaarrente als gevolg daarvan wordt genoemd als een mogelijkheid. Een hard verbod op negatieve rente is echter een zeer forse ingreep in de markt, die ook nadelen kent. Zo kan het wettelijk verbieden van een negatieve spaarrente ten koste gaan van de effectiviteit van monetair beleid en in een extreem scenario zelfs de financiële stabiliteit schaden.3Banken kunnen verder ook op andere manieren kosten doorberekenen aan hun klanten, wat de effectiviteit van een verbod op negatieve rente mogelijk beperkt.
Het invoeren van een negatieve rente op spaardeposito’s is voor banken een forse stap. Ik zal met de banken in gesprek gaan over de lage rente en de onrust die bestaat over een mogelijke negatieve rente op spaardeposito’s. Ook zal ik in die gesprekken het dilemma aan de orde stellen van het al dan niet ingrijpen door middel van een verbod. Verder blijf ik de ontwikkelingen in Nederland en de Eurozone zorgvuldig monitoren, zodat eventuele gedragseffecten tijdig kunnen worden gesignaleerd en er waar nodig op kan worden ingespeeld.
Daarnaast is het kabinet zich al langer bewust van de zorgen over de dalende rente voor spaarders. Het kabinet heeft daarom recentelijk voorgesteld het huidige box 3-stelsel aan te passen zodat het beter aansluit bij het rendement op spaargelden.Daarin is gekozen om spaargeld af te bakenen door aan te sluiten bij de definitie van een deposito in de Wft. De komende tijd wordt dit uitgewerkt in een wetsvoorstel, dat voor de zomer van 2020 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.4
Indien u dit niet als een mogelijke oplossing ziet; wat bent u van plan te doen aan een mogelijke negatieve spaarrente voor consumenten? Bent u bereid onderzoek te doen naar een mogelijk verbod op negatieve spaarrente?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijke weglekeffecten van spaarders die hun spaargeld in België gaan stallen, wanneer de Nederlandse banken besluiten een negatieve spaarrente te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Een negatieve rente op spaardeposito’s van consumenten is vooralsnog niet aan de orde is. Ik wil daarom ook niet speculeren over mogelijke effecten. Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet. Verder spreek ik geregeld met mijn collega’s in het buitenland over de regulering van het bankwezen en daarbij zal ik ook dit onderwerp aan de orde stellen.
Het bericht ‘Kabinet laat Caribische ouderen achter in ‘mensonwaardig bestaan’’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet laat Caribische ouderen achter in «mensonwaardig bestaan»»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ouderen op Bonaire, St.-Eustatius en Saba in bittere armoede leven?
Het rapport bevestigt dat het voor ouderen in Caribisch Nederland moeilijk is om de eindjes aan elkaar te knopen. Het rapport ondersteunt daarmee de noodzaak van de inzet van het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen.
Deelt u de mening van de Nationele Ombudsman dat de overheid te laks is?
Nee. Het kabinet constateert dat er een aanzienlijke opgave ligt om de situatie voor inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. De ambitie van het kabinet om het sociaaleconomisch perspectief in Caribisch Nederland verder te verbeteren, is de afgelopen periode richtinggevend geweest om een aantal beslissende stappen vooruit te zetten. Met het vaststellen van het ijkpunt voor het sociaal minimum heeft het kabinet een belangrijke stap gezet op weg naar een situatie waarin alle inwoners van Caribisch Nederland voldoende inkomen hebben om te kunnen voorzien in de minimale kosten van levensonderhoud. Om kinderen een perspectiefvolle start te bieden en ouders in staat te stellen hun kinderen met een gerust hart naar de kinderopvang te brengen is het programma BES(t) 4 kids ingericht. Bij de verlaging van de huurlasten geldt dat inwoners van Caribisch Nederland als een nieuwe doelgroep binnen de huurtoeslag worden opgenomen, waardoor zij vanaf 2020 een bijdrage ontvangen die evenredig is aan de bijdrage van huurtoeslagontvangers in Nederland.
Het doel is om de situatie stap voor stap te verbeteren, rekening houdend met het absorptievermogen van de eilanden en de effecten voor de economie en de arbeidsmarkt. De aanzienlijke opgave die er nog ligt, vergt een gezamenlijke inzet van het Rijk en de openbare lichamen. Bij het uitvoeren van de verschillende maatregelen ligt voor een deel ook een verantwoordelijkheid bij de eilandbesturen. Het kabinet ondersteunt een aantal eilandelijke taken nadrukkelijk, zoals kinderopvang en sociale woningbouw, maar heeft daarbij ook de inzet van eilandbesturen nodig. Om gezamenlijk stappen te zetten heeft het kabinet in het Bestuursakkoord Bonaire en de Saba Package bestuurlijke afspraken gemaakt met de besturen van de eilanden. Het verbeteren van zowel het beleid als de uitvoering heeft daarmee de continue aandacht van het kabinet.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Nationale ombudsman dat de maatregelen die zijn aangekondigd rondom het sociaal minimum onvoldoende concreet zijn en dat het onvoldoende duidelijk is welke overheid wanneer welke stappen zet en waar de regie ligt?
Een groot aantal maatregelen die het kabinet in 2018 en 2019 en verder heeft genomen zijn ons inziens zeer concreet. Bijvoorbeeld de maatregelen op het gebied van kinderopvang, sociale woningbouw en de verschillende maatregelen om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren (o.a. verhogingen van de kinderbijslag, het wettelijk minimumloon en de uitkeringen).
Het kabinet begrijpt de wens van de Nationale ombudsman om meer houvast voor wat betreft het tijdpad van de aangekondigde maatregelen. Het ijkpunt voor het sociaal minimum is een doelstelling waar stap voor stap naar toe wordt gewerkt. Het is op dit moment helaas niet mogelijk om een exacte termijn vast te stellen waarbinnen de kostenverlagingen gerealiseerd zijn. Reden hiervoor is dat het terugbrengen van de kosten tot een redelijk niveau gepaard gaat met structurele wijzigingen. Bijvoorbeeld als het gaat om het verbeteren van de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang en het terugbrengen van de kosten van wonen. Ook verschilt de termijn per kostenpost. Voor de verschillende kostenposten wordt gewerkt aan het tijdpad voor het realiseren van de beoogde verlaging van de kosten.
In het «schriftelijk verslag voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland» hebben wij toegezegd om uw Kamer te informeren over het tijdpad per kostenpost als daar meer zicht op is. Aan de Tweede Kamer is daarnaast toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal de Tweede Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
De verantwoordelijkheid voor het verlagen van de kosten van levensonderhoud ligt bij het departement dat verantwoordelijk is voor de betreffende kostenpost. Zo is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor het verlagen van de kosten van kinderopvang. Voor het verlagen van de kosten van elektriciteit, telecom en kosten van levensmiddelen is dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet in op een betrouwbare en betaalbare drinkwatervoorziening die voor eenieder toegankelijk is. Als het gaat om de kosten van wonen is het Ministerie van BZK aan zet.
Hoeveel ouderen hebben geen aanvullend pensioen naast de AOV?
Voor ambtenaren, leraren en zorgmedewerkers geldt dat zij verplicht zijn aangesloten bij het Pensioenfonds Caribisch Nederland. Dit is het enige pensioenfonds in Caribisch Nederland. Voor andere werknemers geldt dat alleen sprake is van een aanvullend pensioen als hiervoor een verzekering is afgesloten. De inschatting is daarom dat het aantal mensen met aanvullend pensioen beperkt is.
Hoeveel ouderen ontvangen aanvullende bijzondere onderstand?
Bijzondere onderstand is een instrument om maatwerk te leveren op het punt van het vergoeden van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan die mensen zelf niet kunnen voldoen. De inkomensgrens voor de bijzondere onderstand is per 1 januari 2019 verhoogd naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. In totaal zijn in het eerste kwartaal van 2019 208 aanvragen voor bijzondere onderstand toegekend. Circa 30 procent van de toekenningen betreft ouderen.
Hoeveel ouderen zouden op basis van hun inkomen recht hebben op aanvullende bijzondere onderstand?
Per 1 januari 2019 is de inkomensgrens voor bijzondere onderstand verhoogd van 100 naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat alle ouderen die voldoen aan de voorwaarden en wier inkomen, ongeacht de aard daarvan, onder deze grens blijft in aanmerking kunnen komen voor bijzondere onderstand. Een van de voorwaarden is dat er sprake moet zijn van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan (bijvoorbeeld dieetkosten, tandartskosten, noodzakelijke kosten vervanging huisraad). Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van het aantal ouderen dat voldoet aan deze voorwaarde en daarmee recht heeft op aanvullende bijzondere onderstand.
Welke stappen worden ondernomen om deze groep ouderen te bereiken?
Voor het kabinet staat voorop dat inwoners van Caribisch Nederland moeten merken dat zij erop vooruitgaan. Een voorwaarde hiervoor is dat inwoners de weg weten te vinden naar de voorzieningen die beschikbaar zijn. De RCN-unit SZW spant zich daarom in om alle inwoners van Caribisch Nederland te informeren. Per doelgroep wordt afgewogen op welke manieren dat het beste kan gebeuren. Door middel van radiospotjes, interviews op lokale radiostations, krantenadvertenties en informatie op sociale media zijn inwoners van Caribisch Nederland geïnformeerd over de maatregelen die per 1 januari 2019 zijn ingevoerd.
De RCN-unit heeft ouderen via verschillende kanalen geïnformeerd. Er is een folder in drie talen verspreid met informatie over AOV, partnertoeslag in de AOV, AWW, bijzondere onderstand en recht op kinderbijslag bij het verzorgen van kleinkinderen. Ook zijn er verschillende voorlichtingsbijeenkomsten gehouden. Bijvoorbeeld wijkbijeenkomsten in buurtcentra op Bonaire en voorlichting in verzorgingstehuizen op de bovenwinden over onder andere de AOV en de bijzondere onderstand. Ook ketenpartners die werken met ouderen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geïnformeerd over wijzigingen. Daarnaast was de RCN-unit SZW vertegenwoordigd op de dag van de ouderen.
Voor de aanstaande maatregelen zullen soortgelijke kanalen gebruikt worden. De RCN-unit SZW heeft voortdurend aandacht voor de vraag of, en zo ja op welke wijze, verbeteringen doorgevoerd kunnen worden in de communicatie over de beschikbare voorzieningen.
Wat is de huidige staat van het openbaar vervoer op de eilanden?
Op de eilanden is momenteel nagenoeg tot geen openbaar vervoer beschikbaar.
Deelt u de mening dat openbaar vervoer niet alleen voor ouderen maar ook voor werkenden van essentieel belang is, zowel voor sociale contacten als voor werk en voor toegang tot goedkopere voorzieningen?
Ja.
Welke stappen zijn tot nu toe ondernomen om het openbaar vervoer op de eilanden te versterken?
De eilanden zijn zeer klein. Een openbaarvervoersnetwerk zoals in EU-Nederland lijkt niet realistisch. Bonaire beziet momenteel in overleg met het Ministerie van IenW en gemeenten in Europees Nederland welke mogelijkheden er zijn om efficiënt en duurzaam openbaar vervoer te organiseren.
Klopt het dat er een tekort is aan opvangplekken voor ouderen? Hoe groot is het tekort? Welke acties worden ondernomen voor meer opvangplekken?
De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in de dagopvang. Ondanks deze investeringen zien we helaas dat nog niet iedereen op de dagopvang terecht kan door de toename van het aantal mensen dat gebruikt maakt van de dagopvang. Vooral op Bonaire is het een uitdaging om de benodigde personele capaciteit georganiseerd te krijgen. Het Ministerie van VWS en het openbaar lichaam zijn in gesprek met de dagopvang en andere zorgaanbieders om te kijken hoe we het tekort aan capaciteit op een zo kort mogelijke termijn kunnen oplossen.
Hebben ouderen in Caribisch Nederland toegang tot thuiszorg?
Ja.
Deelt u de mening dat alleen met goede en betaalbare basisvoorzieningen de economie verder kan worden versterkt?
Ja, in Caribisch Nederland zijn investeringen in infrastructuur, deels door het Rijk, publieke voorzieningen, commercieel vastgoed en woningen belangrijke randvoorwaarden voor een gezonde economie. Maar fysieke investeringen zijn niet het enige. Ook wordt er gewerkt aan een verbetering van de arbeidsmarkt op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bijvoorbeeld door betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de vraag uit het bedrijfsleven. Op de eilanden is dat met name de toeristische sector, in de meest brede zin, dus inclusief toeleverende diensten als schoonmaak, groenonderhoud en reisgidsen. Hierbij spelen de scholen die voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs verzorgen, en de lokale Raad voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA CN), een belangrijke rol. Tenslotte is de stimulering van ondernemerschap in het midden- en kleinbedrijf belangrijk voor de economie. Dit vergt vooral lokale expertise, bij de Openbare Lichamen, maar ook bijvoorbeeld bij de Kamers van Koophandel.
Deelt u de analyse van de Nationale ombudsman dat er behoefte is aan snelle verbetering van de voorzieningen?
Het kabinet werkt continu aan het verbeteren van (zorg)voorzieningen in Caribisch Nederland. Net als de openbare lichamen vindt het kabinet goede ouderenzorg belangrijk. VWS en het Openbaar Lichaam Bonaire slaan de handen ineen met een recent ondertekende samenwerkingsovereenkomst om de thuiszorg, wijkverpleging en dagopvang te versterken en het tekort aan personele capaciteit op te lossen. Het rapport en de aanbevelingen van de Nationale ombudsman worden hierbij betrokken.
Welke stappen zijn genomen om de prijs van basisvoorzieningen in Caribisch Nederland, zoals boodschappen, huur, energie, water en internet te verlagen?
Met de uitvoering van de motie Kuiken c.s.2 heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen op verschillende terreinen om de kosten van levensonderhoud te verlagen. Het gaat hierbij om de inspanningen, het effect van de inspanningen en de ambitie om te komen tot een verlaging van de kosten als het gaat om de kosten van wonen, elektriciteit, telecom, drinkwater, levensmiddelen en kinderopvang. Voor het antwoord op deze vraag wordt daarom verwezen naar het «Reactie op rapport Nationale ombudsman «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland» en de uitvoering van de motie Kuiken c.s.3» dat op 13 september jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is de planning voor het verder verlagen van de kosten van deze voorzieningen?
Zie antwoord vraag 16.
Wanneer bent u tevreden met de voortgang?
De inzet van het kabinet is om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen. De inzet is niet vrijblijvend. Met het ijkpunt voor het sociaal minimum committeert het kabinet zich aan het verlagen van de hoge kosten van levensonderhoud en het verbeteren van de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland. In combinatie met de bijbehorende maatregelen zoals aangekondigd in de voortgangsrapportage zet het kabinet daarmee deze kabinetsperiode al een aantal onomkeerbare stappen. Aan de Tweede Kamer is daarnaast toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal de Tweede Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
Kunt u deze vragen tijdig voor de plenaire begrotingsbehandeling beantwoorden?
Ja. De antwoorden zullen worden verstuurd voor de begrotingsbehandeling van Koninkrijksrelaties, SZW, BZK, VWS, EZK, IenW en OCW.
De berichtgeving ‘Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen’ |
|
André Bosman (VVD), John Kerstens (PvdA), Mustafa Amhaouch (CDA), Joël Voordewind (CU), Eppo Bruins (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving: «Nieuwe onderzeeboten: Nederlandse marine-industrie dreigt alleen kruimels te krijgen»1 en het artikel «Het langzame herstel van de krijgsmacht» in de Telegraaf van 3 juli jl.?
Ik heb kennis genomen van de genoemde berichten. De Kamer heeft vorige week de B-brief ontvangen van het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit. Hierin zijn de besluiten opgenomen over het gewenste type onderzeeboot, het aantal aan te schaffen onderzeeboten, het budget dat daarvoor beschikbaar is, de shortlist van de kandidaat-werven en de verwervingsstrategie.
In de B-fase is ten aanzien van deze vier kandidaat-werven een aantal onderzoeken uitgevoerd. Er heeft een kosten-batenanalyse (KBA) plaatsgevonden, waarbij verschillende vervangingsopties zijn vergeleken. Binnen dit project worden deze alternatieven als varianten benoemd. In een apart onderzoek heeft Defensie de eigenschappen van deze werven tegen het licht gehouden. Verder heeft Defensie de mogelijkheden voor internationale samenwerking in kaart gebracht en heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderzoek gedaan naar industriële aspecten. Als uitwerking van het Regeerakkoord is in november 2018 de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepubliceerd. In februari 2019 is de DIS in de Tweede Kamer behandeld. Na de publicatie van de DIS is een aanvullend onderzoek uitgevoerd om te inventariseren in welke mate de kandidaat-werven een bijdrage kunnen leveren aan de doelstellingen van de DIS2.
Bij de uiteindelijke keuze van een leverancier zullen onder andere factoren zoals beste boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen. Vanuit een economische en industriële invalshoek is de toekomstige positie van het Nederlandse marinebouwcluster van belang, inclusief MKB en kennisinstituten. Na het gezamenlijk vaststellen van de gunningseisen, werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat in een parallel spoor met de kandidaat-werven een industriële samenwerkingsovereenkomst uit. Tevens zijn wegingselementen zoals strategische samenwerking met NAVO-bondgenoten en andere strategische partners en bijdragen aan Europese defensiesamenwerking van belang.
Erkent u de grote zorgen die vanuit de Nederlandse marine-industrie geuit worden over de toekomst van de Nederlandse marinebouw en het behoud van nationale strategische belangen en nationale militaire kennis?
Ik ben op de hoogte van opvattingen die leven in de Nederlandse marine-industrie. Ook is er het Triarii-rapport «Economische effecten marinebouwcluster» dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat op 10 september 2018 naar de Kamer heeft gestuurd.3
Voor Nederland is, zoals beschreven in de DIS, een sterk marinebouwcluster van strategisch belang teneinde de wezenlijke belangen van de nationale veiligheid te kunnen beschermen, ook tijdens de instandhouding van een wapensysteem.
Kent u het artikel in de Financial Review «Defence Minister gets frank with French over submarine build» van 16 augustus 20192, en de uitzending «Breaking French submarine contract a «bargain» at $ 330m3»?
Ja
Kent u de berichtgeving uit het artikel: «Onderhandelingen over toekomstige Leopard-tank verlopen stroef» over het vastlopen van de onderhandelingen tussen twee Duitse bedrijven en een Frans bedrijf, omdat het Franse bedrijf een positie van 50% opeist in de ontwikkeling van de toekomstige Leopard 3 tank?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het artikel: «U-Boote machen wieder Probleme»4 over het niet-functioneren van de Duitse nieuwe onderzeeboten? Hoe beoordeelt u deze berichtgeving in het licht van een mogelijke samenwerking met de Duitse aanbieder voor de onderzeebootorder?
Erkent u in uw antwoord op vraag 23 feitelijke vragen Defensie-industrie strategie5 dat «Uitbesteding van een project aan een buitenlandse industrie kan leiden tot een erosie van het kennisniveau.»? Klopt de analyse dat, doordat de order voor mijnenbestrijdingsvaartuigen gegeven is aan een Frans-Belgisch consortium, de Nederlandse kennis op mijnenbestrijdingsgebied (deels) erodeert en de Nederlandse industrie structureel een exportmarkt verloren heeft voor toekomstige mijnenbestrijdingsvaartuigen? Klopt het dat de aanbesteding van de mijnenbestrijdingsschepen niet conform de Defensie Industrie Strategie (DIS) was? Zal de aanbesteding van de onderzeeboten nu wél conform de DIS gaan? Hoe beoordeelt u het risico van kennis-erosie voor het later kunnen uitvoeren door de Nederlandse marinebouw van het benodigde onderhoud en upgrades aan de onderzeeboten, waarin Nederland nu excelleert, indien niet over het intellectual property (IP) van deze onderzeeboten kan worden beschikt? Hoe beoordeelt u het voortbestaan van de Nederlandse marinebouwcluster wanneer er wordt gekozen voor een hoofdaannemer die geen structureel partnerschap heeft met de Nederlandse marinebouw en niet bereid is tot het volledig delen van het intellectuele property (IP)? Bent u bereid om werven uit te sluiten die het IP niet willen delen, zodat erosie van strategische kennis kan worden voorkomen? Kunt u alle onderdelen van vraag 6 separaat beantwoorden?
Erkent u dat een goed functionerend samenwerkingsverband zoals «de Gouden Driehoek» noodzakelijk is voor het beste product voor de beste prijs binnen de gegeven tijd? Deelt u de opvatting dat het vroegtijdig betrekken van de Nederlandse «Gouden Driehoek» bij het ontwikkelen van de nieuwe onderzeeboot, sterk zal bijdragen aan een ontwerp dat later tegen lage kosten is te onderhouden en slimmer kan worden voorbereid op toekomstige upgrades?
Klopt het dat voor een product dat niet van de plank kan worden gekocht maar waaraan een ontwikkelingsfase vastzit, met nog onbekende technische risico’s, concurrentiestelling niet per definitie leidt tot een lagere prijs? Kan de werking van de «Gouden Driehoek», waarin gezamenlijk oplossingen voor technische problemen worden gezocht, kosten en vertraging voorkomen, waardoor de ontwikkelrisico’s aanzienlijk lager liggen?
In hoeverre kennen de verschillende aanbieders een werkwijze van gezamenlijk ontwikkelen en bouwen zoals binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek», die er de laatste decennia in resulteerde dat Nederlandse marineschepen immer op tijd en binnen budget werden opgeleverd?
Alle kandidaat-werven hebben intentie getoond om invulling te geven aan de DIS aspecten. Zo heeft Naval Group onder meer aangegeven met Royal IHC samen te werken, heeft Saab Kockums de samenwerking gezocht met Damen Schelde Naval Shipbuilding en heeft tkMS aangegeven de bouw van onderzeeboten in de Noordkop te laten plaatsvinden. De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) samenwerkingspartners zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht. Defensie doet dit onder meer met het Ministerie van EZK.
Klopt het dat het voor Defensie in geval van concurrentiestelling heel lastig kan worden om de volledige informatie van subsystemen beschikbaar te krijgen, omdat buitenlandse aanbieders vanwege eigen nationale veiligheidsbelangen niet volledig open kaart zullen spelen over hun landeigen, strategische innovaties en militaire kennis?
In de volgende fase worden de eisen, knock out- en gunningscriteria en wegingsfactoren vastgesteld, waarbij factoren zoals beste boot voor de beste prijs, risicobeheersing en de uitwerking van het nationaal veiligheidsbelang en de strategische autonomie als uitgangspunten dienen.
Welke kwaliteitsimpuls kunnen nieuwe orders voor de Nederlandse marinebouw opleveren, zowel op het gebied van onderzeeboten als daarbuiten in de civiele Nederlandse maritieme industrie? Bent u bereid de spin-off en spill-over effecten te onderzoeken van Nederlandse industriële participatie?
Erkent u dat de Nederlandse defensie-industrie in het nadeel verkeert ten opzichte van sommige buitenlandse staatsbedrijven, die op velerlei wijze kunnen rekenen op steun van hun overheid? Deelt u de opvatting dat nu doorgaan met een langdurig proces van concurrentiestelling de Nederlandse marinebouw extra benadeelt, doordat sommige buitenlandse aanbieders de vertragingskosten kunnen opvangen door staatssteun?
In hoeverre vraagt de internationale veiligheidssituatie om meer, conventioneel aangedreven, vooral expeditionaire onderzeeboten die goedkoper en minder complex zijn dan nucleaire onderzeeboten? In hoeverre versterkt deze tendens de exportpositie van Nederland, indien de ontwikkeling en bouw van de vervanger van de Walrus-klasse binnen de Nederlandse Marinebouw met haar buitenlandse partner plaats vindt? Klopt het dat het hiervoor voorwaarde is dat in ieder geval het IP van deze boten door de buitenlandse partner volledig moet worden gedeeld? Hoe zijn de ervaringen van eventuele export van de Walrusklasse destijds?
Nu alle marktpartijen een gelijkwaardige samenwerking met de Nederlandse maritieme industrie pretenderen, is de participatie van Nederlandse (toe)leveranciers en kennisinstellingen bij al die marktpartijen (nagenoeg) gelijk? In hoeverre versterkt samenwerking met deze marktpartijen de Nederlandse positie in de consolidatie van de Europese marinebouw?
Staat u nog steeds achter de navolgende zinsnedes in de Kamerbrief met stand van zaken project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» van 24 april 20196: » In november vorig jaar hebben Defensie en EZK de Defensie Industrie Strategie (DIS) gepresenteerd (Kamerstuk 31 125, nr. 92). Vervolgens hebben enkele werven of hun overheden nieuwe of aangepaste plannen over de industriële aspecten van de onderzeebootvervanging gepresenteerd. Op grond hiervan is besloten een aanvullend onderzoek te doen waarin alle vier de genoemde werven worden betrokken.»? Kunt u precies aangeven wat voor onderzoeken hiertoe zijn verricht en kunt u die uitkomsten zo volledig mogelijk met de Kamer delen?
Kunt u in de beantwoording van deze schriftelijke vragen in ieder geval in detail ingaan op de volgende onderdelen, waarbij (waar van toepassing) wordt verwezen naar de artikelen genoemd in vraag 1, 3, 4 en 5:
De balans voor de kennis en informatie over de ontwikkeling, engineering en bouw van onderzeeboten (en alles wat daarmee samenhangt) helt tussen Defensie en de kandidaat-werven over in de richting van de industrie. Bij een verwervingsvoorbereiding in concurrentie heeft Defensie de mogelijkheid om de informatie van meerdere aanbieders te vergelijken om genoemde onbalans te ondervangen.
Indien uit het laatste onderzoek, waarbij de input van alle betrokken marktpartijen aan de DIS is getoetst, blijkt dat een bepaalde hoofdaannemer het meest bijdraagt aan het gedachtengoed uit de DIS en dus aan een belangrijk streven uit het Regeerakkoord (behouden en vergroten eigen handelingsvermogen), bent u dan bereid om op basis daarvan nu de keuze te maken voor die marktpartij? Zo niet, kunt u dan in de B-brief zo precies mogelijk aangeven welke factoren ervoor zorgen dat u die keuze nu niet kunt maken?
Is het oordeel van de eindgebruiker (CSZK) meegewogen in uw besluit dat in de B-brief aan de Kamer wordt gestuurd? Zo ja, is deze in lijn met uw besluit? Zo nee, waarom niet?
Bij elk materieelproject is het advies van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) als behoeftesteller en tevens hoogste militair adviseur relevant. De CDS betrekt daarbij zijn ondercommandanten, in dit geval CZSK.
Bent u bereid, nu artikel 346 Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) wordt ingeroepen, te besluiten om bij voltooiing van de B-fase de keuze te maken om verder te gaan met díe marktpartij die geen beperkingen kent op intellectual property? Bent u aldus bereid werkelijk uitvoering te geven aan de -breed in de Kamer aangenomen- motie Bruins Slot9 die erop is gericht het ontwerp, de ontwikkeling, de bouw, de instandhouding en de eindregie (rol van integrator) binnen de Nederlandse «Gouden Driehoek» te beleggen? Bent u derhalve bereid om af te zien van verdere concurrentiestelling?
In hoeverre zijn alle aanbieders in staat om op de krappe arbeidsmarkt voldoende technisch personeel te rekruteren voor de bouw van onderboten in Den Helder, Vlissingen of Kinderdijk?
De exacte afspraken tussen kandidaat-werven en (door hen benoemde) Nederlandse samenwerkingspartners zullen in de volgende fase van het project door Defensie nader worden onderzocht.
In hoeverre heeft het kabinet de ambitie om onderzeebootbouw in Nelderland te stimuleren?
Zie antwoord bij vraag 6f.
Kunt u alle (ook deel-) vragen separaat beantwoorden?
Vragen zijn zoveel als mogelijk separaat beantwoord. Daar waar vragen een relatie hebben worden deze in samenhang beantwoord.
Het bericht ‘Ruime meerderheid van Q-koortspatiënten ontevreden over zorg’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat driekwart van de Q-koortspatiënten ontevreden is over de zorg? Wat is uw reactie op het onderzoek «Zorg voor Q-koorts beter bekeken: aanpak van chronische Q-koorts en CVS, wat is er al bereikt en hoe kan dit worden geoptimaliseerd»?1 2
Het rapport «Zorg voor Q-koorts beter bekeken» geeft opnieuw een indringend beeld van de problemen bij patiënten met chronische Q-koorts of QVS. De bijna 500 deelnemers geven hun gezondheid een laag rapportcijfer. Verzekeraar CZ heeft dit onderzoek mede in gang gezet in het streven naar meer efficiënte zorg voor de Q-koortspatiënt, ik ben blij met dit initiatief van een grote verzekeraar.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de impact van Q-koorts op gezondheid, participatie en arbeid enorm is en dat 94,4 procent van de patiënten na 10 jaar nog steeds kampt met gezondheidsklachten?
Het verhaal van patiënten is schrijnend: ernstige en langdurige klachten die het dagelijks leven zwaar maken, waar de zorg vaak geen antwoord op weet en de machteloosheid bij naasten. Bij een deel van de mensen ziet de buitenwereld niet welke problemen zij hebben, waardoor zij op onbegrip stuiten, dat kan het nog zwaarder maken. Dat leed trek ik mij aan en ik zet mij dan ook in voor zinvolle acties om dit leed te helpen voorkomen of te verzachten. Over de impact van Q-koorts spreek ik regelmatig met patiënten.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat Q-koortspatiënten gemiddeld een 4.0 geven voor de door hun ontvangen zorg?
Ik herken de problematiek waarbij de tevredenheid over de zorg daalt als er geen effectieve behandeling geboden kan worden. Dat is voor de patiënt moeilijk en ook voor de arts is het lastig om geen antwoord te hebben op de vraag van de patiënt. Het vergt dan inzet om ondanks teleurstellingen te blijven werken aan het verbeteren van het welzijn van de patiënt. Arts en patiënt kunnen samen verder zoeken naar oplossingen. Voor een deel van de patiënten zal bij de behandeling ook gezocht moeten worden naar manieren om symptomen te verlichten.
Om de behandeling van Q-koorts te kunnen verbeteren vind ik het van groot belang dat de kennis over Q-koorts bij artsen vergroot wordt en dat onderzoek niet stil staat. Dit jaar zal er een nieuw onderzoeksprogramma infectieziekten van start gaan bij ZonMw. Daarbij financier ik, samen met de provincie Brabant, via ZonMw, onderzoek naar QVS bij jongeren.
Ook is er al onderzoek gedaan. Vanuit het ZonMw-programma Q-koorts, dat is begonnen in 2010 en waarover begin 2016 een afsluitende bijeenkomst heeft plaatsgevonden, is onderzoek naar chronische Q-koorts en Q-koorts-vermoeidheidssyndroom (QVS) gefinancierd. Ook zijn er vanuit de stichting Q-support nog eens 16 onderzoeken naar Q-koorts bekostigd. De resultaten van deze onderzoeken, ook die van Q-support, worden met een samenvatting gepubliceerd op de website van ZonMw. Daarmee blijven ze beschikbaar voor patiënten, onderzoekers en professionals die met patiënten werken. Bovendien houdt het RIVM, op verzoek van het ministerie en stichting Q-support, een database bij van alle onderzoeken in Nederland. Ook de onderzoeken die door anderen gefinancierd worden, vallen hier onder. De lijst van onderzoeken in Nederland is voor iedereen te raadplegen op de website van het RIVM.
Tot slot financier ik separaat het up-to-date houden van de Nationale database Q-koorts bij het Universitair Medisch Centrum in Utrecht. Hier worden alle gegevens over patiënten in Nederland verzameld ten behoeve van monitoring, patiëntenzorg en verder onderzoek.
Al dit onderzoek wordt uitgevoerd en de resultaten worden bekend gemaakt om te zorgen dat de zorg voor patiënten met Q-koorts zo goed mogelijk is.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat 38,7 procent van de werkzame mensen (n=128) volledig stopte met werken en dat 33,2 procent minder uren is gaan werken (n=110)? Deelt u de mening dat de impact van Q-koorts op de arbeidsparticipatie enorm is?
De conclusie uit dit onderzoek komt overeen met die in eerder onderzoek, de impact van chronische Q-koorts en QVS op de arbeidsparticipatie van patiënten is groot. Veel Q-koortspatiënten voelen zich ook op het gebied van werk geconfronteerd met een gebrek aan erkenning en ondersteuning. Q-support kan hen daarbij helpen en ook gemeenten hebben met de invoering van de Participatiewet een breed instrumentarium beschikbaar om, afgestemd op de mogelijkheden, mensen uit de doelgroep aan het werk te helpen. Dit instrumentarium kan ook gebruikt worden voor Q-koorts patiënten.
Op welke wijze wordt in de begeleiding en revalidatie van Q-koortspatiënten de diversiteit van de gevolgen van chronische Q-koorts meegenomen? Hoe wordt maatwerk in dezen gegarandeerd?
De klachten van Q-koorts zijn divers en uiteenlopend. Zij verschillen niet alleen per ziektebeeld maar ook per patiënt. Elke vorm van zorg betekent maatwerk en dit geldt ook voor de zorg voor Q-koortspatiënten. Om de zorg voor patiënten met chronische Q-koorts te verbeteren heb ik, naast het stimuleren van meer onderzoek, opdracht gegeven om patiënten met een nog niet ontdekte chronische Q-koorts op te sporen.
Bij de screening voor chronische Q-koorts gaat het om mensen die op dit moment (ogenschijnlijk) geen ziekteverschijnselen hebben, maar mogelijk wel ergens in hun lichaam, buiten het bereik van hun eigen immuunsysteem, Q-koortsbacteriën hebben. In een situatie van verminderde weerstand zouden die bacteriën bij deze mensen alsnog een Q-koortsinfectie kunnen veroorzaken. Door hen via de screening op te sporen en hen vervolgens te behandelen met antibiotica wordt beoogd nieuwe ziektegevallen als gevolg van chronische Q-koorts te voorkomen.
Tot nu toe hebben de huisartsen ongeveer 1000 mensen benaderd en zijn er rond de 500 mensen getest. Bij twee van die patiënten komt uit de test een aanwijzing voor chronische Q-koorts. Deze mensen worden verder onderzocht en eventueel behandeld.
Om de zorg voor patiënten met QVS te verbeteren heb ik opdracht gegeven de QVS richtlijn te herzien. Omdat ik het van groot belang vind dat de behandeling van QVS volgens de laatste stand van de wetenschap is en onderzoek van de laatste jaren tot nieuwe inzichten heeft geleid, heb ik in 2017 de opdracht gegeven om de richtlijn voor de behandeling van QVS te herzien. Het doel van de richtlijn is om te komen tot betere herkenning, diagnostiek, behandeling, re-integratie en verzuimbegeleiding van patiënten met QVS. Ik vind het van belang dat hulpverleners in staat zijn elkaar goed te vinden, dat artsen beschikken over voldoende kennis en patiënten goed worden ingelicht over de behandelopties. Hiervoor is de richtlijn bedoeld en zo draagt de richtlijn ook bij aan een integrale behandeling van QVS. Onder leiding van het RIVM heeft een werkgroep van experts en ervaringsdeskundigen zich gebogen over de inhoud van de richtlijn. In deze werkgroep waren patiënten en zorgprofessionals breed vertegenwoordigd. Afgelopen zomer is deze richtlijn, in overleg met de beroepsgroep, Q-support en Question, herzien en gepubliceerd. In de nieuwe richtlijn zijn onder andere ook de kwaliteitscriteria vanuit patiëntenperspectief opgenomen die zijn opgesteld zijn door patiënten in samenwerking met Q-uestion. Hierover heb ik op 12 juli jl. de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr.3
Deelt u de mening van de professionals in het onderzoek dat de financiering voor patiënten met Q-koorts geregeld moet worden via het basispakket van de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
In het algemeen geldt dat bewezen effectieve zorg gefinancierd wordt via het basispakket van de zorgverzekeraars. De behandelingen die opgenomen zijn in de in het antwoord op vraag 5 genoemde QVS richtlijn, zijn verzekerde zorg.
Wat vindt u ervan dat er te weinig kennis is over Q-koorts, dat er geen begrip is en dat de zorg te laat of helemaal niet komt, een constatering van patiënten én professionals? Wat gaat u doen om deze problemen spoedig op te lossen?
Q-support heeft een nascholingsprogramma rond zoönosen, waaronder Q-koorts, ontwikkeld voor huisartsen en specialisten. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft dit nascholingsprogramma voor huisartsen onder zijn hoede. Het RIVM informeert de GGD over veedichtheid en diagnoses van zoönosen in hun regio. De GDD kan hierdoor gericht informatie geven aan bijvoorbeeld huisartsen en dierenartsen. Op diverse plekken worden bijeenkomsten voor artsen georganiseerd over zoönosen. Het is aan zorgprofessionals zelf om, vanuit hun expertise, opleiding en nascholing inhoudelijk te bepalen wat de beste behandeling is.
Herkent u de volgende knelpunten in de zorg voor Q-koortspatiënten: het gebrek aan kennis en erkenning bij zorgprofessionals en het beperkte wetenschappelijk bewijs van effectieve behandelingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven, stimuleer en financier ik onderzoek naar de behandeling van Q-koorts. Ook Q-support werkt aan het dissemineren van kennis naar zorgprofessionals. Ik herken de knelpunten. Begin dit jaar heb ik bijvoorbeeld een gesprek gehad met een aantal jongeren die aan hun besmetting met Q-koorts langdurige vermoeidheids- en concentratieklachten hebben overgehouden. Zij hebben mij verteld wat het Q-koortsvermoeidheidssyndroom voor hen betekent en hoe het hun leven beïnvloedt. De jongeren gaven aan dat zij in hun leven veel last ondervinden van het Q-koortsvermoeidheidssyndroom. Zij vertelden onder andere over problemen op school, met stages, met het krijgen van de juiste zorg, met werken en met het krijgen van een uitkering. Veel van de problemen komen doordat andere mensen weinig begrip hebben voor QVS, hier weinig kennis over hebben of de ziekte niet erkennen.
De verhalen van deze jongeren illustreren op een indringende manier dat de aandacht voor QVS niet altijd overal voldoende is. Het is van groot belang dat artsen aandacht hebben voor de klachten voortkomend uit de Q-koorts.
Neemt u de vijf verbeterpunten van de professionals op het gebied van Q-koorts over, namelijk om te komen tot een goede nascholing van artsen met aandacht voor herkenning en begrip, een centraal laagdrempelig expertisecentrum, betere samenwerking tussen de eerste- en tweedelijns zorg en tussen het medisch en arbeidsdomein, een multidisciplinaire aanpak en meer onderzoek naar de werkingsmechanismen en behandeling? Zo ja, wanneer bent u van plan hierop actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In overleg met Q-support heb ik afgesproken dat Q-support gedurende haar projectperiode de functie van één loket voor patiënten en gemeenten en zorgaanbieders blijft vervullen. We bekijken nu gezamenlijk hoe de uiteindelijke borging van de zorg voor deze specifieke doelgroep kan plaatsvinden, wie de regiefunctie voor patiënten op zich neemt, en op welke wijze de begeleiding en ondersteuning voor patiënten, zorgaanbieders en gemeenten vormgegeven kan worden. Ik wil op deze manier tegemoet te komen aan de wensen die leven onder patiënten en een bijdrage te kunnen leveren aan deze vijf verbeterpunten.
De financiële problemen die Curaçaose oud-studenten ondervinden bij het aflossen van studieschulden |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat oud-studenten op Curaçao door DUO in financiële problemen raken bij de aflossing van hun studieschuld?1 Klopt het dat u een brief van uw Curaçaose collega hierover hebt ontvangen? Zo ja, bent u bereid een afschrift van uw antwoord aan de Kamer te sturen?
Ja. Ik voeg een afschrift van mijn brief bij.2
Klopt het dat DUO eraan in de weg staat dat deze groep oud-studenten hun studieschuld aflost? Klopt het dat DUO deze oud-studenten langdurig in onzekerheid laat over een passende aflossingsregeling, maar in de tussentijd wél snel is met het toepassen van incassomaatregelen?
Ik herken het beeld niet dat DUO aflossing van de studieschuld door deze groep oud-studenten in de weg staat. Het is de taak van DUO om studieschulden te innen en dat op een behoorlijke manier te doen. Dat betekent dat het voor oud-studenten snel duidelijk moet zijn hoe hoog hun studieschuld is en welk bedrag zij maandelijks moeten terugbetalen. DUO informeert studenten hier ook over.
Oud-studenten hoeven niet meer af te lossen dan zij gezien hun inkomen kunnen dragen. Als het inkomen waarvan wordt uitgegaan is verslechterd, dan kan de oud-student verzoeken om bij de berekening van een ander inkomensjaar uit te gaan. Tevens is het voor de oud-student ook mogelijk om een aflossingsvrije periode aan te vragen. Mocht desondanks toch een betalingsachterstand (dreigen te) ontstaan, dan is het verstandig om direct contact op te nemen met DUO. Er kan dan in overleg met de oud-student naar een passende oplossing worden gekeken. De oud-student wordt dan ook gevraagd aan te tonen waarom de geboden opties niet tot het gewenste resultaat leiden. Een DUO medewerker kan op basis van de specifieke persoonlijke situatie van een oud-student in onderling overleg tot een aangepaste afspraak komen.
De Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport (OWCS) heeft mij laten weten signalen te hebben ontvangen dat het voor oud-studenten in de praktijk lastig is om onder andere vanwege het tijdsverschil telefonisch in contact te komen met DUO en informatie te ontvangen over het treffen van een betalingsregeling. Daarom kunnen studenten op Curaçao veel zaken zelf regelen in Mijn DUO en is DUO ook per e-mail te bereiken. In het najaar zullen medewerkers van DUO een aangesloten periode op Curaçao aanwezig zijn, zodat het wordt vergemakkelijkt om in contact te treden met DUO.
Verder wil ik benadrukken dat DUO niet zomaar een incassobureau inschakelt voor het innen van de studieschuld. Als oud-studenten de betalingsverplichting niet nakomen, is er sprake van een achterstallige schuld en zal DUO een betalingsherinnering sturen. Als ook dit niet tot een betaling leidt, zal een aanmaning worden verstuurd. Als daarop wederom geen reactie is ontvangen door DUO, zal een tweede aanmaning worden gestuurd. DUO zet pas een deurwaarder in als alle herinneringen en aanmaningen niet tot betaling of tot contact over een mogelijke betalingsregeling hebben geleid. Ook de deurwaarder zal eerst proberen via de minnelijke weg te incasseren. Indien ook dit niet het gewenste resultaat oplevert, zal overgegaan worden tot een gerechtelijke inningsprocedure.
In hoeverre wordt bij het bepalen van de aflossingsregeling rekening gehouden met lokale omstandigheden? Deelt u de mening dat met het oog op de lagere lonen en het afwijkende belastingstelsel voor Curacaose oud-studenten andere aflossingsbedragen moeten worden vastgesteld? Klopt het bijvoorbeeld dat er gevallen bestaan waarin de hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag hoger is dan het op Curaçao gehanteerde minimumloon?
De voorwaarden waaronder oud-studenten hun studieschuld moeten terugbetalen zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 en zijn voor alle oud-studenten hetzelfde. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt, hoeft de studieschuld te worden terugbetaald. Dat gebeurt bij oud-studenten die in Europees Nederland wonen automatisch omdat DUO door automatische koppeling met de gegevens van de Nederlandse Belastingdienst kan beschikken over de inkomensgegevens van deze oud-studenten. De oud-studenten op Curaçao kunnen – net als alle andere oud-studenten die buiten Europees Nederland wonen – een draagkrachtmeting aanvragen. Bij het bepalen van de draagkracht van een oud-student is het inkomen van de oud-student zelf van belang en dat van een eventuele partner. DUO vraagt de inkomens van Curaçaose oud-studenten die eerder draagkracht hebben aangevraagd periodiek op bij de Belastingdienst van Curaçao om proactief de draagkracht te continueren. Indien de Belastingdienst van Curaçao deze informatie (nog) niet kan verstrekken, wordt de debiteur gevraagd zelf inkomensgegevens te verstrekken, om op die manier de draagkracht vast te stellen.
Bij een inkomen onder het Nederlandse minimumloon, hoeft een oud-student niets terug te betalen. Het Nederlandse minimumloon ligt hoger dan het minimumloon op Curaçao, dus als oud-studenten inkomsten hebben onder het op Curaçao gehanteerde minimumloon hoeven zij niets terug te betalen. Uitgaan van het (hogere) Nederlandse minimumloon is dit dus in het voordeel van oud-studenten op Curaçao.
DUO roept oud-studenten op om de aanvraag te doen om naar draagkracht terug te mogen betalen. Alleen dan kan rekening gehouden worden met het daadwerkelijke inkomen van de oud-student. Ook bij oud-studenten met betalingsachterstanden die DUO verzoeken om een betalingsregeling, wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de oud-student. In individuele gevallen kan rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
Bent u bereid om de huidige aflossings- en incassopraktijk te onderzoeken en maatregelen te treffen om oud-studenten een proportionele aflossingsregeling aan te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u hierover uitsluitsel te kunnen bieden en bent u bereid in de tussentijd af te zien van incasso’s?
Medewerkers van DUO reizen dit najaar en in het voor- en najaar van 2020 voor een aaneengesloten periode af naar Curaçao om samen met debiteuren met betalingsproblemen naar een oplossing voor hun probleem te zoeken.
Zoals ik verder in mijn reactie op de brief van de Minister van OWCS ook heb aangegeven, vind ik dat onderzocht moet worden of de manier van het innen van achterstand van de studieschuld volgens de regels plaatsvindt. Geen enkele oud-student mag in de problemen komen door het afbetalen van een studieschuld. DUO heeft het Ministerie van OWCS gevraagd om concrete casussen om de signalen over de incassopraktijken te kunnen onderzoeken. Als uit de nadere informatie van de Minister van OWCS blijkt dat daar zaken mis zijn gegaan, zal ik zeker maatregelen nemen.
De opvang van Venezolaanse migranten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Human Rights Caribbean zeer teleurgesteld is over de besteding van 23,8 miljoen euro die Nederland beschikbaar stelt aan Curaçao en Aruba voor de opvang van Venezolaanse migranten?1
Ja.
Klopt het dat zo’n beetje het hele bedrag bestemd is voor het tegenhouden en het detineren van Venezolaanse migranten? Zo nee, kunt u aangeven waaraan het beschikbare bedrag wél wordt besteed? Hoeveel van het beschikbaar gestelde bedrag komt ten goede aan de versterking van de asielprocedure en de verbetering van opvangvoorzieningen?
In de brief van 6 september jl. (Kamerstuk 29 653, nr. 58) is uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de 23,8 miljoen euro die het kabinet bij Voorjaarsnota heeft vrijgemaakt voor enerzijds de respons op de bijstandsverzoeken van Aruba en Curaçao en anderzijds maatregelen in het kader van crisisbeheersing in de regio. In nauwe afstemming met Aruba en Curaçao is een samenhangend pakket aan ondersteuningsmaatregelen uitgewerkt dat in het komende jaar in gezamenlijkheid uitgevoerd zal worden. In het ondersteuningspakket is onder meer aandacht voor de versterking van de maritieme grenzen en het optimaliseren van de vreemdelingenketen, maar ook voor diverse sociaal-maatschappelijke projecten op het gebied van onderwijs, opvang van kwetsbare groepen, gezondheidszorg en bejegening van migranten. Van de 23,8 miljoen euro is 7,2 miljoen gereserveerd voor het optimaliseren van de vreemdelingenketen. Uitgangspunt voor de Nederlandse ondersteuning aan de landen is dat conform de staatsrechtelijke verhoudingen binnen het Koninkrijk de verantwoordelijkheid voor het migratiebeleid een autonome aangelegenheid betreft. De landen bepalen zelf of en, zo ja, welke voorzieningen zij willen treffen voor migranten die om bescherming vragen. Er is geen algemene verplichting tot het geven van opvang en andere vormen van bijstand. Wel kan in uitzonderlijke gevallen – wanneer de vreemdeling volkomen afhankelijk is van de Staat – de noodzaak bestaan enige vorm van opvang te bieden. Dit zal per geval bekeken moeten worden en vraagt een individuele beoordeling.
Zowel Aruba als Curaçao geven aan dat voor bepaalde kwetsbare groepen gekeken wordt naar mogelijke vormen van tijdelijke opvang. Op Curaçao wordt in individuele opvang voorzien in gevallen van slachtoffers van mensenhandel. Om deze personen te beschermen is in samenwerking met het Ministerie van Sociale ontwikkeling, Arbeid en Welzijn, voor woongelegenheid gezorgd. In het kader van de door Nederland te leveren bijstand wordt een deel van de 7,2 miljoen euro voor de vreemdelingenketen beschikbaar gesteld voor de inrichting van circa 36 opvangplekken voor kwetsbare groepen op Curaçao. Op Aruba biedt de stichting Fundacion pa Hende Muher den Dificultad opvang aan slachtoffers van onder andere mensenhandel, mensensmokkel en huiselijk geweld. Het kabinet heeft op verzoek van de regering van Aruba 255.000 euro beschikbaar gesteld aan de stichting voor de uitbreiding van de opvangcapaciteit met circa 30 extra plekken.
Wat vindt u van het pleidooi van Human Rights Caribbean om een gedeelte van het budget beschikbaar te stellen voor een eerlijke en fatsoenlijke behandeling van Venezolaanse vluchtelingen en hen in staat te stellen zichzelf in hun minimumbehoeften te voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een substantieel gedeelte van het beschikbaar gestelde bedrag ten goede te laten komen aan de verbetering van de asielprocedure en opvang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Honderden ouderen in Caribisch Nederland hebben nauwelijks te eten’ |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Honderden ouderen in Caribisch Nederland hebben nauwelijks te eten»1 en kennis genomen van de publicatie «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland» van de Nationale ombudsman?
Ja.
Deelt u de mening dat de in dit rapport beschreven levensomstandigheden van ouderen in Caribisch Nederland schrijnend en onacceptabel zijn?
Het rapport laat zien dat het voor ouderen in Caribisch Nederland moeilijk is om de eindjes aan elkaar te knopen. Het rapport bevestigt daarmee de noodzaak van de inzet van het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen.
Kabinet en eilandbesturen hebben hierin een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
De openbare lichamen kunnen voor ouderen het verschil maken door het voeren van eilandelijk armoedebeleid en het reduceren van kosten van levensonderhoud (o.a. landbouw, prijsbeleid en openbaar vervoer). Het kabinet is verantwoordelijk voor inkomensbeleid (o.a. AOV en bijzondere onderstand), voorzieningen voor ouderen en kan ook het verschil maken bij het reduceren van de kosten van levensonderhoud (o.a. sociale woningbouw). Zoals ook de bestuurscolleges in hun brief van 16 september 2019 hebben aangegeven in reactie op de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland, moeten we deze opdracht gezamenlijk oppakken. Het kabinet heeft in de voortgangsrapportage bestaanszekerheid Caribisch Nederland verschillende maatregelen ingezet en aangekondigd, die ook de levensomstandigheden van ouderen in Caribisch Nederland moeten verbeteren. De bestuurscolleges hebben naar ons beeld dezelfde ambitie ten aanzien van hun verantwoordelijkheden. Het is zaak dat we samen deze nu ook door de Nationale ombudsman geconstateerde situatie onder ouderen aanpakken.
Heeft u contact opgenomen of gaat u contact opnemen met de Nationale ombudsman over zijn rapport en de aanbevelingen die daarin staan? Zo nee, waarom niet? Welke aanbevelingen uit de publicatie gaat u overnemen? Op welke termijn gaat u daarmee beginnen?
Medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zullen met de onderzoekers van de Nationale ombudsman in gesprek gaan over de bevindingen uit het rapport en de aandachtspunten voor beleid en uitvoering die daaruit voorvloeien. Hierbij moet worden aangemerkt dat de onderzoekers van de Nationale ombudsman alleen voorafgaand aan de start van het onderzoek oriënterend contact hebben gehad met ambtelijk BZK en SZW.
In het vierde en laatste hoofdstuk van het rapport is de visie van de Nationale ombudsman geformuleerd waarbij een aantal aandachtspunten wordt meegegeven aan het kabinet. Het kabinet vindt het aandachtspunt van de Nationale ombudsman om breder te kijken dan alleen het inkomen van ouderen waardevol. De afgelopen periode lag er – terecht – veel focus op het vraagstuk van het (vaststellen van het) sociaal minimum, in het bijzonder het verhogen van het inkomen en het verlagen van de kosten van levensonderhoud. Dit blijft een belangrijk focuspunt voor het kabinet, zie ook het verslag van het schriftelijk overleg naar aanleiding van de voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland van 13 september jl. Tegelijkertijd blijft het van belang om ook aandacht te vestigen op het verbeteren van voorzieningen voor ouderen. Dit punt heeft eveneens de aandacht van het kabinet.
Gaat u het voorstel om een zogenaamde Caribische tafel te creëeren overnemen? Zo nee waarom niet? Zo ja, op welke termijn wilt u dit geregeld hebben?
Vanaf 2013 komt ongeveer elke zes weken de CN-tafel met afgevaardigden op hoog ambtelijk niveau (SG of DG) bijeen. Vanaf 2018 is dit de stuurgroep Caribisch Nederland. De stuurgroep bespreekt lopende trajecten en neemt besluiten ten aanzien van Caribisch Nederland. Voor wat betreft de coördinatie aan Rijkszijde verwijst het kabinet naar de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO), die u separaat zult ontvangen.
Hou verhoudt het ijkbedrag zich met de leefsituatie van de ongeveer 2.500 genoemde ouderen, gezien het feit dat het kabinet een ijkpunt heeft vastgesteld voor een sociaal minimum in Caribisch Nederland, een richtbedrag dat iemand ten minste nodig heeft om van te leven?
Met de beleidsmatige verhoging van de AOV per 1 januari 2020 en de introductie van de toeslag voor AOV-gerechtigden via de onderstand komen ouderen uit rond het ijkpunt voor het sociaal minimum. Met het ijkpunt voor het sociaal minimum committeert het kabinet zich aan het verlagen van de hoge kosten van levensonderhoud en het verbeteren van de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland. De kosten moeten worden teruggebracht tot een redelijk niveau. Voor een aantal kostenposten waar het kabinet van (ingezet) beleid een verlaging van de kosten verwacht, is in het ijkpunt voor het sociaal minimum daarom een bedrag opgenomen dat afwijkt van het door Regioplan waargenomen bedrag voor de betreffende kostenpost. Voorbeelden hiervan zijn wonen en kinderopvang.
Naast het verlagen van de kosten van levensonderhoud tot een redelijk niveau, zet het kabinet in op het verbeteren van de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland. Dit geldt ook voor ouderen in Caribisch Nederland. Per 1 januari 2019 zijn het wettelijk minimumloon en de uitkeringen met 5 procent verhoogd bovenop de reguliere bijstelling op basis van de prijsontwikkeling. Daarnaast heeft het kabinet per 1 januari 2019 de onderstand voor mensen die zelfstandig wonen verhoogd. Per 1 januari 2020 wordt de onderstand voor mensen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn dusdanig verhoogd dat een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte in de onderstand die zelfstandig woont op maandbasis uitkomt op het wettelijk minimumloon. Ook kunnen alleenstaande AOV-gerechtigden in aanmerking komen voor een aanvulling vanuit de onderstand. Per 1 januari 2020 worden daarnaast het wettelijk minimumloon en de uitkeringen opnieuw verhoogd. Op Bonaire en Saba gaat het om een verhoging van 5 procent, op Sint Eustatius 2 procent.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de leefsituatie van deze ouderen te verbeteren?
Met de in 2018 aangekondigde maatregelen heeft het kabinet een stap gezet om de inkomenspositie van ouderen in Caribisch Nederland te verbeteren. Zo is per 1 januari 2019 de AOV op Bonaire, Sint Eustatius en Saba met 5 procent verhoogd. Daarnaast is de inkomensgrens om in aanmerking te komen voor bijzondere onderstand verhoogd van 100 naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. Per 1 januari 2020 komt hier een aantal maatregelen bij. De AOV gaat op Bonaire en Saba met 5 procent omhoog en op Sint Eustatius met 2 procent. Daarnaast introduceert het kabinet per 1 januari 2020 een toeslag voor alleenstaande AOV-gerechtigden via de onderstand.
Voor het verbeteren van de leefsituatie van ouderen is niet alleen het inkomen van belang. Ook de kosten van levensonderhoud en de beschikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen is hier een belangrijk onderdeel van. Met het ijkpunt voor het sociaal minimum committeert het kabinet zich aan het verlagen van de hoge kosten van levensonderhoud. Aan de Tweede Kamer is toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal de Tweede Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
Gaat u ook onderzoeken hoe het staat met de armoede onder kinderen in Caribisch Nederland? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van BZK heeft UNICEF kwalitatief onderzoek gedaan naar de rechten van kinderen en jongeren in Caribisch Nederland. In het onderzoek is in het bijzonder aandacht besteed aan onder meer armoede. Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van BZK ontvangt uw Kamer een brief over de uitkomsten van het rapport.
Het bericht dat mensen onvoldoende op de hoogte zijn om een passende zorgverzekering te kiezen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen onvoldoende op de hoogte zijn om een passende zorgverzekering te kiezen?1
Het artikel bericht over een onderzoek dat Independer door onderzoeksbureau Q&A heeft laten uitvoeren over de bekendheid van het verlagen van de collectiviteitskorting van 10% naar 5% in 2020. Uit de steekproef blijkt dat 90% daarvan niet op de hoogte is. Eerder heb ik aangegeven dat het wat mij betreft aan zorgverzekeraars en andere aanbieders van zorgverzekeringen is om de klanten hierover te informeren. Ik zie dit ook al gebeuren. Veel zorgverzekeraars informeerden hun verzekerden na Prinsjesdag over de wijzigingen voor komend jaar, waaronder de verlaging van de maximale collectiviteitskorting van 10% naar 5% in 2020. Ook heb ik al vergelijkingssites gezien die hun bezoekers hierover informeren.
Wanneer en hoe gaat u verzekeraars aanspreken om verzekerden beter voor te lichten?
Ik heb zorgverzekeraars opgeroepen om hun verzekerden te informeren over de verlaging van de maximale collectiviteitskorting van 10% naar 5%. Zorgverzekeraars geven aan al begonnen zijn. Ik verwacht dat zij hiermee zullen doorgaan of starten in het aankomende overstapseizoen.
Hoe en wanneer gaat u controleren of verzekeraars daadwerkelijk voldoende informatie en voorlichting geven over de wijzigingen in de collectieve verzekeringen?
Over collectiviteiten wordt al geruime tijd gesproken. Aanvankelijk met de betrokken veldpartijen en uw Kamer. Vorig jaar heb ik mijn besluit over de maatregel aangekondigd om de maximale wettelijke korting te verlagen van 10 naar 5% en is daar in de media uitvoerig aandacht aan besteed. Inmiddels heb ik invulling gegeven aan de maatregel door de AMvB in werking te laten treden, die de maximaal toegestane korting verlaagt naar 5% in 2020. Idee is dat zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten bewuster omgaan met het verstrekken van de korting en deze korting in de toekomst kunnen legitimeren, in plaats van financieren uit een opslag. De overheid is geen partij bij de overeenkomst tussen zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten en beschikt niet over een integrale lijst van alle collectiviteiten. Het is aan zorgverzekeraars en aanbieders van collectiviteiten om te bepalen hoe de nieuwe korting wordt vastgesteld. Ik ga ervan uit dat die onderhandelingen tussen partijen gaande zijn. Het is dan ook aan deze partijen om de aangesloten verzekerden te informeren over het nieuwe kortingspercentage voor het betreffende collectief. Dat zal in ieder geval gebeuren bij de prolongatiebrieven met het nieuwe polisaanbod. De NZa ziet er als toezichthouder op toe dat de wettelijke kaders worden nageleefd op de zorgverzekeringsmarkt. Dat doet de NZa met het huidige wettelijk maximum van 10% korting en dat zal de NZa doen met het nieuwe maximum van 5% korting.
Hoeveel verzekerden zijn met hun huidige collectieve verzekering duurder uit dan met een individuele polis?
Het bericht geeft aan dat mensen vooral bij collectieve verzekeringen een relatief dure aanvullende polis afsluiten. Of iemand daarmee duurder uit is dan wanneer hij of zij een individuele basisverzekering zou hebben afgesloten (met een goedkopere aanvullende verzekering of zonder aanvullende verzekering), hangt af van hoeveel en welke zorg iemand nodig verwacht te hebben in het betreffende jaar. Omdat dit voorafgaand aan het jaar onzeker is, speelt de risicobereidheid van de betrokken verzekerden een belangrijke rol in het bepalen waar iemand beter mee af is. Is de risicobereidheid laag, dus is iemand nauwelijks bereid het risico te lopen een deel van zijn zorgkosten buiten het basispakket om zelf te dragen, dan past een meer uitgebreide en daarmee relatief dure aanvullende verzekeringspolis. Ook is het relevant om af te wegen of hogere kosten zelf opgevangen kunnen worden of dat het beter opgevangen kan worden via een aanvullende verzekering.
Over de brede linie laat de Monitor Zorgverzekeringen 2019 van de NZa zien dat het relatieve prijsvoordeel van collectief verzekerden op de basisverzekering gemiddeld steeds verder afneemt van 4,4% in 2015 naar 1,9% in 2019. Dit komt doordat de korting uit een premieopslag wordt gefinancierd en de individuele polis gemiddeld steeds goedkoper wordt. Het is echter een gemiddelde. Of de collectief verzekerde financieel voordeel heeft bij de korting is afhankelijk van het feit of de korting hoger is dan de gemiddelde opslag op de polis. Er worden polissen zonder collectiviteiten aangeboden, waarin dus ook geen opslag is verwerkt in de premie. De verzekerde betaalt de netto prijs. Verzekerden die individueel verzekerd zijn op een polis die wel collectiviteiten aanbiedt, betalen via de opslag mee aan de korting die anderen ontvangen. Dit geldt ook voor de collectief verzekerden met een lagere korting dan de opslag. Dit alles betreft de basisverzekering.
De aanvullende verzekering kan ook een extra dekking bevatten, omdat de werkgever bijvoorbeeld waarde hecht aan extra fysiotherapie voor zijn werknemers vanwege de belastende arbeid die zij verrichten. De werknemer krijgt dan via de aanvullende verzekering bijvoorbeeld 18 behandelingen vergoed in plaats van 15. Met extra aanspraken stijgt over het algemeen de premie. Omdat deze extra fysiotherapie ook in het belang is van de werkgever om verzuim te voorkomen en arbokosten te besparen, vergoeden werkgevers via sommige CAO’s deze hogere premie. Of dit relevant is voor de betreffende verzekerde is aan de persoon zelf om te beoordelen.
Ik heb geen inzicht in het precieze aanbod van alle duizenden collectiviteiten in Nederland. Evenmin ken ik de verwachte zorgvraag en risicobereidheid van alle Nederlanders. Ik raad mensen altijd aan in het najaar goed na te denken over hun persoonlijke situatie en te kijken naar het aanbod, om zodoende een passende basisverzekering af te sluiten (al dan niet in combinatie met een aanvullende verzekering en al dan niet gebruik makend van een collectief aanbod).
Vindt u het ook de taak van verzekeraars om mensen te informeren dat zij met een collectieve verzekering vaak te ruim verzekerd zijn en in een aantal gevallen goedkoper uit zijn met een individuele verzekering? Zo nee, waarom niet, zo ja, op welke wijze gaat u daarbij controleren of verzekeraars hier voldoende informatie over verspreiden?
Zorgverzekeraars hebben als taak om mensen een duidelijke polis aan te bieden, goede zorg in te kopen en die tegen een scherpe premie aan te bieden. Via de NZa krijgen de zorgverzekeraars diverse aanwijzingen om mensen op een transparante manier van de juiste informatie te voorzien. Wat het beste bij iemand past, hangt af van de individuele voorkeuren en behoefte van verzekerden (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Verzekerden doen er goed aan om zich breed te oriënteren en daarbij verschillende zorgverzekeraars, polissen en eventueel ook collectiviteiten met elkaar te vergelijken. Veel mensen raadplegen vergelijkingssites, die via vragentools en telefonische ondersteuning mensen kunnen helpen bij het maken van een keuze.
Vindt u het alleen een taak voor verzekeraars om verzekerden goed te informeren over de inhoud van zorgverzekeringen, of vindt u dat de overheid daar ook een taak in heeft. Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Uiteraard is er bij het informeren over de inhoud van de zorgverzekeringen ook een taak weggelegd voor de overheid. Burgers kunnen via rijksoverheid.nl en ikregelmijnzorggoed.nl informatie vinden over hoe de zorgverzekering in Nederland is geregeld. Deze websites bevatten informatie over een verscheidenheid aan onderwerpen, zoals wat er in het basispakket zit, wanneer het eigen risico van toepassing is en wanneer niet.
Vanuit het Ministerie van VWS gaat jaarlijks een voorlichtingsteam het land in die in persoonlijke gesprekken met burgers wijzen op de mogelijkheid om over te stappen, de inhoud van zorgverzekeringen en bijvoorbeeld het eigen risico. Dit team wordt door het Ministerie van VWS getraind. Daarnaast worden er tijdens de najaarscampagne rond het overstapseizoen radiospotjes uitgezonden. Ook op social media publiceert het Ministerie van VWS video’s die wijzen op de mogelijkheid om over te stappen. Deze video’s zijn ook terug te vinden op de website van het ministerie. Begin 2020 informeert het Ministerie van VWS burgers via social media over wanneer het eigen risico betaald moet worden en wanneer niet.
Deze informatie is ook beschikbaar bij de zorgverzekeraars en wordt ook gebruikt in hun communicatie richting verzekerden. Zo zorgen de overheid en zorgverzekeraars er samen voor dat mensen zo goed mogelijk via verschillende kanalen geïnformeerd worden over de zorgverzekering.
Op welke datum maakt u de balans op ten aanzien van de informatie die zorgverzekeraars aan hun verzekerden geven en gaat u zo nodig zelf zorgen dat mensen goed geïnformeerd hun zorgverzekering kunnen kiezen en niet onnodig te veel betalen?
Ieder jaar wordt het overstapseizoen gemonitord door de NZa. Zij houden daarbij toezicht op hun eigen Regeling informatieverstrekking ziektenkostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-017). Als zorgverzekeraars iets doen wat in strijd is met deze regeling worden zij hierop aangesproken door de NZa. Als zij vervolgens geen aanpassingen doen kan de NZa handhavend optreden. Binnen het Ministerie van VWS wordt het overstapseizoen ook in de gaten gehouden. Als wij signalen ontvangen of opvangen dan geven wij die door aan de NZa. De NZa doet dit najaar specifiek onderzoek naar de vindbaarheid van informatie, omdat uit de onderzoeken tijdens het vorige overstapseizoen bleek dat deze nog te wensen overlaat. Bovendien laat ik komend jaar verschillende onderzoeken doen naar onder meer het polisaanbod en overstapbelemmeringen voor zorggebruikers. Zo houden we zorgverzekeraars scherp om constant de informatievoorziening op de behoeften van verzekerden te laten aansluiten.
Het bericht dat ouderen nauwelijks geld overhouden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat ouderen nauwelijks geld overhouden?1 Wat is uw reactie op het in bovenbedoeld bericht genoemde rapport van Regioplan?
Ja ik ben op de hoogte van het bericht. Het onderzoek van Regioplan richt zich specifiek op de hoge eigen bijdrage die betaald wordt door cliënten die zorg ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) én die verblijven in een instelling. De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en dus gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. De eigen bijdrage die de cliënt betaalt voor verblijf in een instelling kan door het inkomen en vermogen van de cliënt hoog oplopen. Daarentegen heeft de cliënt geen aanvullende kosten voor woning, energie en voeding. Omdat Regioplan alleen in gaat op de eigen bijdrage die betaald wordt voor verblijf in een instelling, de zogenoemde hoge eigen bijdrage, gaan zij voorbij aan de circa 100.000 Wlz-cliënten die de lage eigen bijdrage betalen.
Ik vind het belangrijk om oog te hebben voor de kosten van de cliënt, zonder voorbij de gaan aan de rol die de eigen bijdrage speelt in het zorgstelsel. In Nederland hebben we een ongekend solidair systeem. In 2020 bedragen de eigen bijdragen voor de Wlz 1,9 miljard; dit is 7,6% van de Wlz-uitgaven van 25,1 miljard. Het overige deel is daarmee collectief gefinancierd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat zorgkosten kunnen stapelen en heeft daarom een pakket aan maatregelen genomen om deze stapeling te verlagen. Voor de eigen bijdrage van de Wlz is het marginale tarief verlaagd en de vermogensinkomensbijtelling gehalveerd. Hierdoor tellen zowel inkomen als vermogen minder zwaar mee in de berekening van de eigen bijdrage.
Wat betekent het dat een oudere met alleen AOW in bedoeld bericht een genoemd bedrag van € 480 per maand, zou overhouden? Welke kosten gaan hier nog van af, bijvoorbeeld waskosten, zorgkosten, vervoer, tv en telefoon, kosten voor bril of gehoorapparaat, enzovoort. Welk bedrag houden deze ouderen (mogelijk) daadwerkelijk over?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heeft Regioplan in zijn rapport alleen de hoge eigen bijdrage (HEB) gebruikt. De HEB wordt betaald door cliënten die in een Wlz-instelling verblijven. Deze cliënten hebben naast de eigen bijdrage geen extra uitgaven meer voor wonen, energie en voeding. Onder de voeding vallen tenminste de hoofdmaaltijden. Instellingen bepalen daarnaast, in samenspraak met de cliëntenraden, of er onder de cliënten een behoefte is aan aanvullende voedselvoorzieningen en of daarvoor een aparte bijdrage gevraagd wordt. Naast het verblijf in de instelling, de bijbehorende zorg en voeding voorziet de Wlz ook in recreatieve- en sociaal-culturele activiteiten, het wassen van bedden- en linnengoed, vervoer naar de plek van behandeling en hulpmiddelen zoals een rolstoel. Ook deze voorzieningen vallen onder de aanspraak. De cliënt heeft hiervoor geen extra kosten. Tevens hanteert het CAK bij de berekening van de hoge eigen bijdrage de zak- en kleedgeldgrens. De zak- en kleedgeldgrens is het bedrag dat de cliënt maandelijks minimaal moet overhouden na het betalen van de eigen bijdrage.
Buiten de voorzieningen en eigen bijdrage van de Wlz om zijn er nog enkele andere kosten die de cliënt zou kunnen maken. Het is hierbij onmogelijk te bepalen welk bedrag ouderen precies overhouden, omdat dit bedrag sterk afhankelijk is van de persoonlijke voorkeuren en keuzes van de individuele cliënt.
Kunt u een aantal rekenvoorbeelden geven voor verschillende inkomensgroepen en een uitgebreid overzicht van alle mogelijke bijkomende kosten, zodat er een beter beeld ontstaat van de financiële situatie van ouderen in een verpleeghuis?
Buiten de voorzieningen en eigen bijdrage van de Wlz om zijn er nog enkele andere kosten die de cliënt zou kunnen maken. Het is hierbij onmogelijk om te bepalen welk bedrag ouderen precies overhouden, omdat dit bedrag sterk afhankelijk is van persoonlijke voorkeuren en keuzes van de cliënt en van de instelling waarin de cliënt verblijft. Instellingen zijn namelijk vrij, om in samenspraak met de cliëntenraad, te bepalen welke extra services worden aangeboden en hoe hoog de bijbehorende eigen bijdrage is.
Figuren 1 en 2 laten zien wat verschillende inkomensklassen aan eigen bijdrage betalen als percentage van het besteedbaar inkomen2. Het resterende deel is beschikbaar voor andere kosten. De eigen bijdrage als percentage van het besteedbaar inkomen loopt op van circa 53% tot 71% voor de hoge eigen bijdrage. Deze cliënten hebben echter naast de eigen bijdrage geen extra uitgaven meer voor wonen, energie en voeding. Voor de lage eigen bijdrage (inclusief volledig pakket thuis) ligt dit percentage aanzienlijk lager: tussen circa 10% en 14%. Het aandeel daalt nog verder als er wordt gekeken naar de lage eigen bijdrage voor modulair pakket thuis of persoonsgebonden budget (1% tot 7%).
In de figuren is uitsluitend gekeken naar cliënten zonder vermogen. Indien cliënten over een vermogen beschikken, zal de eigen bijdrage als percentage van het besteedbaar inkomen toenemen. Echter, deze cliënten kunnen ook aanvullende kosten vanuit het vermogen financieren.
Figuur 1: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor alleenstaanden, 2019
Figuur 1: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor alleenstaanden, 2019
Figuur 2: Eigen bijdrage als percentage van besteedbaar inkomen voor paren, 2019.
Wat is het effect van het eerder ingaan van de hoge eigen bijdrage voor mensen tot nu toe?
Vanaf 2019 betalen cliënten bij opname in een Wlz-instelling de eerste vier maanden de lage eigen bijdrage. Daarna gaan zij de hoge eigen bijdrage betalen, tenzij een van de uitzonderingssituaties geldt. Voorheen besloeg deze periode zes maanden. Cliënten betalen de lage eigen bijdrage voor verblijf in een Wlz-instelling indien zij een thuiswonende partner hebben of voorzien in het levensonderhoud van thuiswonende kind(eren). De overgangstermijn heeft als doel cliënten in staat te stellen bestaande verplichtingen met betrekking tot het «oude huishouden» af te wikkelen. Hierdoor wordt voorkomen dat er dubbele lasten zijn. Om te voorkomen dat cliënten in betalingsproblemen komen als de afwikkeling van het oude huishouden langer duurt, kunnen zij een aanvraag doen voor de «betalingsregeling in verband met een onverkocht huis». Deze betalingsregeling stelt de cliënt in staat de aanvang van de hoge eigen bijdrage uit te stellen tot de verkoop van het huis rond is. Het verschil tussen de lage en hoge eigen bijdrage wordt als schuld opgebouwd bij het CAK. Na verkoop van het huis wordt deze afbetaald. Ik heb het CAK gevraagd te rapporteren over het aantal aanvragen voor deze betalingsregeling. Het CAK heeft van januari 2019 tot en met juni 2019 vier aanvragen voor deze regeling gehad. Hieruit leid ik af dat de maatregel nagenoeg niet tot problemen leidt.
Klopt het dat de maandelijkse lage eigen bijdrage Wet langdurige zorg (Wlz) al ten minste negen keer hoger is dan de eigen bijdrage Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, wat vindt u hiervan en wat denkt u dat dit betekent voor mensen die nog thuis wonen maar eigenlijk Wlz-zorg nodig hebben?
De eigen bijdragen in de Wlz zijn inkomens- en vermogensafhankelijk en gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. Dit geldt voor zowel de hoge als de lage eigen bijdrage die de cliënt betaalt voor verblijf in een Wlz-instelling of Wlz-zorg thuis. Op het moment dat een cliënt zorg vanuit de Wmo ontvangt en over gaat naar de Wlz is het afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en de gekozen leveringsvorm in hoeverre de eigen bijdrage omhoog gaat. Cliënten die Wlz-zorg thuis willen ontvangen kunnen kiezen voor de leveringsvormen volledig pakket thuis, modulair pakket thuis en een persoonsgebonden budget. Voor deze leveringsvormen betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage. Het modulair pakket thuis en het persoonsgebonden budget kennen een minimale eigen bijdrage van € 23,40 per maand. Dit is € 4,40 per maand meer dan de eigen bijdrage voor de Wmo van € 19 per maand. 70% van de cliënten met een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget betaalt deze minimale eigen bijdrage. Voor het volledig pakket thuis geldt er een minimale eigen bijdrage van € 164,20 per maand. Hier staat tegenover dat de cliënt geen aanvullende kosten meer maakt voor voeding. Voeding valt namelijk onder de aanspraak van het volledig pakket thuis.
Welke signalen heeft u dat mensen later naar het verpleeghuis gaan vanwege hogere eigen bijdragen?
In de praktijk zien we de afgelopen jaren een behoorlijke toestroom van cliënten naar de verpleeghuizen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de capaciteitsontwikkeling verpleeghuiszorg3 is het aantal cliënten met een Wlz-indicatie voor verpleeghuiszorg in de periode 2015–2018 met gemiddeld circa 4% per jaar toegenomen. De capaciteit voor verpleeghuiszorg inclusief pgb en vpt groeide in deze periode met circa 2,5% per jaar. De groei van de capaciteit werd voor 1% per jaar gerealiseerd in het traditionele verpleeghuis. De overige groei is gerealiseerd via het pgb en vpt, waarmee cliënten op basis van scheiden van wonen en zorg in een geclusterde setting hun zorg kunnen krijgen. De toename van het aantal indicaties en de groei van het zorggebruik duiden er niet op dat mensen de overstap naar de Wlz of naar een verpleeghuis uitstellen. Ook vanuit het Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) en de verpleeghuissector krijg ik signalen dat de vraag alleen maar gaat toenemen.
Tegelijkertijd krijg ik ook, vooral van gemeenten, signalen dat cliënten de overgang naar de Wlz uitstellen vanwege de eigen bijdrage. Ik erken deze signalen en het feit dat de overgang naar Wlz-zorg gepaard kan gaan met hogere eigen bijdragen. Daarom heb ik de commissie Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen gevraagd een oplossing hiervoor te betrekken in zijn advies. Dit advies wordt eind 2019 verwacht.
Wat betekent het voor de zorg en de zorgvraag van mensen die (nog) thuis wonen, dat zij verhuizing naar een verpleeghuis uitstellen vanwege de hogere kosten?
Ik vind het belangrijk dat als cliënten thuis willen blijven wonen, wij dat met zorg thuis mogelijk maken. Deze zorg kan via de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Wmo 2015 geleverd worden, maar ook vanuit de Wlz. Zelfs als de cliënt al Wlz-zorg thuis ontvangt en de uren zorg niet toereikend zijn, zijn er mogelijkheden waardoor de cliënt langer thuis kan blijven wonen. Door de verruiming van de regeling extra kosten thuis kunnen cliënten namelijk meer uren zorg thuis krijgen. Deze regeling maakt mogelijk dat een cliënt langer thuis kan blijven wonen en dat er voldoende zorg geleverd kan worden op het moment dat de cliënt een grotere zorgvraag krijgt. Onder de voorwaarde dat deze zorg thuis wel verantwoord is. Op het moment dat het niet meer verantwoord is voor de cliënt om thuis te blijven wonen, is het onwenselijk dat ze vanwege de kosten niet naar een verpleeghuis gaat.
Voor de zomer is de verruiming van de maatregel geëvalueerd door Significant in samenwerking met verschillende patiëntenorganisaties. Uit de evaluatie kwam naar voren dat de verruiming van de regeling extra kosten thuis als positief wordt ervaren.
Herkent u het dilemma voor veel ouderen die thuis wonen, dat zij enerzijds meer zorg nodig hebben dan zij thuis kunnen krijgen maar anderzijds toch maar thuis willen blijven omdat zij de hogere kosten in het verpleeghuis niet kunnen betalen?
Mensen kunnen de zorg en ondersteuning krijgen die bij hun situatie past. Dit kan zowel vanuit de Zvw of Wmo zijn of vanuit de Wlz, thuis of in een instelling. Indicatiestelling voor de Wlz vindt plaats op basis van objectieve criteria. Ik erken dat de overgang naar een verpleeghuis groot kan zijn. Niet zozeer vanwege de financiële consequenties, maar omdat mensen hun oude, vertrouwde omgeving en misschien zelfs hun partner moeten achterlaten. Dat is nog al wat. Ik vind het belangrijk dat cliënten zelf de keuze kunnen maken welke zorg, al dan niet thuis of in een instelling, bij hun voorkeuren en behoeftes past. Met de verruiming van de regeling extra kosten thuis kan de cliënt meer uren zorg thuis ontvangen en is deze niet direct aangewezen op verblijf in een instelling. Op het moment dat de cliënt over gaat naar een instelling gaat, moet ook de bijbehorende eigen bijdrage betaald worden. Deze eigen bijdrage is inkomens- en vermogensafhankelijk en gebaseerd op de draagkracht van de cliënt. In deze eigen bijdrage zitten ook de kosten voor wonen, energie en voeding verwerkt. De eigen bijdrage gaat dus omhoog bij opname in een instelling, maar daar staat tegenover dat andere kosten, die thuis naast de eigen bijdrage zelf bekostigd moeten worden, wegvallen.
Bent u het met mij eens dat de beslissing om naar een verpleeghuis te gaan alleen gebaseerd zou moeten zijn op medische indicatie en dat financiële overwegingen daarbij geen rol zouden mogen spelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u er zeker van dat financiële overwegingen op dit moment geen rol spelen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre worden mensen gedwongen om naar een verpleeghuis te verhuizen omdat zij onvoldoende zorg thuis krijgen? Heeft u signalen ontvangen die hierop wijzen? Zo ja, in hoeveel gemeenten speelt dit?
Ik heb geen signalen die hierop wijzen. Een Wlz-indicatie voor zorg thuis of in een instelling kan aangevraagd worden door de cliënt zelf of door de zorgaanbieder namens de cliënt. Een gemeente kan er aansturen op een het aanvragen van een Wlz-indicatie op het moment dat er signalen zijn dat cliënt meer zorg en ondersteuning nodig heeft dan mogelijk is op basis van de Wmo. Een Wlz-indicatie wordt door het CIZ afgegeven op basis van objectieve criteria. Cliënten kunnen op basis van deze indicatie in een Wlz-instelling gaan verblijven. Cliënten kunnen Wlz-zorg thuis ontvangen met een volledig pakket thuis, modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget. Voor deze leveringsvormen betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage.
Het duidelijk verslechterde economisch beeld van het midden- en kleinbedrijf (mkb) |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) schetst in de conjunctuurklok voor het derde kwartaal van 2019?1
Het mkb is het fundament van de Nederlandse economie. Daarom volg ik het economisch beeld van het mkb op de voet via de «mkb conjunctuurklok». De klok is samengesteld uit factoren die het economisch beeld voor het mkb beïnvloeden. Het bericht waar het lid Futselaar op doelt beschrijft dat de ontwikkeling van onder andere export, ondernemersvertrouwen en aantal vacatures afneemt. Dit zijn belangrijke voorspellende factoren voor de conjunctuur. Sinds het derde kwartaal van 2016 zijn alle indicatoren «boven trend», en liggen daarmee boven het langjarig gemiddelde van de afgelopen 10 jaar. Deze klok zorgt ervoor dat we de conjunctuur ontwikkelingen van het mkb op de voet kunnen volgen.
De resultaten laten zien dat het nog steeds goed gaat met het mkb, maar ook dat de stemming onder ondernemers het afgelopen kwartaal is verslechterd. Dat is ook niet zo gek: na lange tijd van aanhoudende hoge economische groei, ligt een afvlakking binnen de verwachtingen. Dit sluit aan bij andere voorspellingen, zoals de Augustusraming van het CPB die lagere economische groei voor 2020 voorspelt.
Deze afvlakking wordt deels veroorzaakt door binnenlandse factoren: personeelsschaarste zorgt ervoor dat bedrijven minder snel kunnen groeien. Anderzijds wordt deze afvlakking veroorzaakt door ontwikkelingen in het buitenland. De onzekerheid rondom de Brexit, en de handelsoorlog tussen de VS en China raken ook de Nederlandse economie. Zo hebben deze ontwikkelingen een impact op investeringen en de uitvoer.
Sinds 1 oktober staat ook de tool «MKBarometer» online op www.staatvanhetmkb.nl. Dit is een afgeleide van de mkb conjunctuurklok en geeft in één blik weer wat de stand van de conjunctuur van het mkb is (zie figuur 1).
Figuur 1: MKBarometer in het 3e kwartaal van 2019
Deelt u de mening dat de indicatoren die het CBS toont op deze conjunctuurklok een grillig verloop hebben, maar dat het conjunctuurverloop niet louter positief is voor het Nederlandse mkb?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de algemene conjunctuurklok en de MKB-conjunctuurklok zich tot elkaar? Kan een vergelijkbare conjunctuurklok voor het grootbedrijf worden gemaakt om verschillen in prestaties en resultaten van uw beleid aan te tonen?
Er is bij de uitwerking van de MKB-conjunctuurklok gestreefd om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de methodologie en het conjuncturele gedachtengoed van de bestaande CBS conjunctuurklok voor de hele Nederlandse economie.
De conjunctuurklok beoogt een beeld te geven van de stand van de economie, niet om de prestaties en resultaten van mijn beleid te evalueren. Daarom voer ik regelmatig monitoring, evaluaties en onderzoeken uit naar het ingestelde beleid. Zo kom ik dit najaar met een visie op de financieringsmarkt naar aanleiding van een onderzoek naar de werking van die markt en het ingestelde financieringsinstrumentarium.
Hoe is het huidige conjuncturele beeld voor het grootbedrijf en hoe verschilt dit met dat voor het mkb? Kunt u aangeven of uw beleid hiermee succesvoller het mkb stimuleert of eerder het grootbedrijf?
De conclusie van de conjunctuurklok over het economisch beeld geldt niet alleen voor het mkb, maar voor alle Nederlandse bedrijven. De CBS conjunctuurklok laat namelijk ook zien dat het conjunctuurbeeld minder gunstig geworden is, evenals de ramingen van het CPB. Deze bronnen gaan uit van het hele bedrijfsleven en niet alleen het mkb.
Het generieke deel van het bedrijvenbeleid is zowel ingesteld voor grote als kleine bedrijven. Voor zover er specifiek beleid is, richt zich dat vooral op het mkb.
Zo heb ik vorig jaar het MKB-actieplan gepresenteerd om het mkb te versterken.
Hierin staan verschillende maatregelen op diverse thema’s, waaronder digitalisering, financiering, menselijk kapitaal en internationaal ondernemen. Ik vind het mkb erg belangrijk omdat het de motor is van onze economie. Het is daarom van belang dat het mkb de aandacht krijgt die het verdient. Voor de zomer heb ik u de voortgangsrapportage van het MKB-actieplan toegezonden (Kamerstuk 32 637, nr. 379), waarin de ontwikkelingen op de verschillende thema’s zijn aangegeven. De voortgangsrapportage laat zien dat er het afgelopen jaar mooie resultaten zijn geboekt, zoals de start van MKB!dee, de start van de regionale Smart Industry Hubs en de MKB-werkplaatsen om het mkb te helpen met digitalisering, de invoering van de MKB-toets voor nieuwe wet- en regelgeving. Deze en de andere initiatieven uit het MKB-actieplan zal ik de komende periode verder uitbouwen.
Deelt u de mening dat binnenlandse bestedingen een aanzienlijke factor zijn in de prestaties van het mkb en dat het achterblijven hiervan ten opzichte van de economische groei het mkb ernstig hindert?2
De binnenlandse bestedingen zijn een belangrijke factor in de prestaties van het mkb. Het merendeel van de mkb-bedrijven is georiënteerd op Nederland en exporteert geen goederen of diensten naar het buitenland (Nederland Handelsland, CBS, 2019).
Het is echter voorbarig om te stellen dat het achterblijven van de binnenlandse bestedingen het mkb ernstig heeft gehinderd. Veel mkb ondernemingen bedienen zakelijke markten en daardoor is ook de uitvoer een aanzienlijke factor in de prestaties van het mkb. Deze bedrijven leveren namelijk ook goederen en diensten aan Nederlandse bedrijven die exporteren.
Deze kanttekening geldt ook bij de binnenlandse bestedingen. Hogere binnenlandse bestedingen komen naast goederen en diensten van het mkb ook aan het grootbedrijf toe.
Data van De Staat van het mkb en het CBS laten zien dat de groei van de toegevoegde waarde van het mkb de groei van de totale economie volgt.
Figuur 2: Ontwikkeling van de toegevoegde waarde van het mkb (business economy) index: 2011=100, bron: CBS
Deelt u de mening dat binnenlandse bestedingen het effectiefst gestimuleerd kunnen worden door het besteedbaar inkomen van degenen met de laagste inkomens te vergroten? Zo ja, bent u bereid om een loongolf in Nederland te helpen tot stand te komen om dit te bereiken?
Het CBS heeft recent laten zien dat de consumptie achterblijft bij de groei van het bruto binnenlands product omdat een groter deel van het inkomen van huishoudens naar schuldaflossing is gegaan.3 Gegeven besparingen en aflossing worden binnenlandse bestedingen niet noodzakelijk het sterkst aangewakkerd door het besteedbaar inkomen van huishoudens te vergroten. Overheidsconsumptie kan dan bijvoorbeeld effectiever zijn om de binnenlandse bestedingen te vergroten.
Bij de huidige stand van de conjunctuur en krapte op de arbeidsmarkt hoort een relatief hoge loongroei. Het CPB raamt voor 2019 en 2020 een loongroei van 2,5%. Hierdoor stijgt de arbeidsinkomensquote de komende twee jaar met 1,8%-punt. Daarnaast wordt ook de verwachte economische groei in 2019 en 2020 voornamelijk gedragen door de binnenlandse bestedingen. De Sociale Partners onderhandelen over de lonen. De loonsverhoging die passend is, verschilt per sector.
De volstrekt onhoudbare situatie op vluchtelingenkampen op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderen die niet meer praten»?1
Ja
Deelt u de mening dat het beeld dat in het bericht geschetst wordt voor de zoveelste keer aangeeft dat de situatie in het vluchtelingenkamp op Lesbos volkomen onhoudbaar en inhumaan is? Zo nee, waarom niet?
Deze berichtgeving bevestigt eens te meer dat de situatie op Lesbos, maar ook op andere Griekse eilanden, uiterst zorgwekkend is. Het kabinet deelt dan ook uw zorgen en ongeduld. Wat het kabinet betreft is er duidelijk sprake van een dringende noodzaak om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Nederland dringt daar voortdurend op aan, op ambtelijk en politiek niveau, bilateraal en in EU-verband. Griekenland dient daarvoor zelf verantwoordelijkheid te nemen. In dat licht verwelkomt het kabinet de prioriteiten van de nieuwe Griekse regering op het terrein van migratie, waaronder het verbeteren van de opvang, het versnellen van asielprocedures, het versterken van grensbewaking en het opschalen van terugkeer. Wat Nederland betreft verdient Griekenland daar alle steun bij, zowel van de Commissie als van de EU lidstaten. Deze is Griekenland ook vaak aangeboden.
Nederland heeft de Griekse autoriteiten steun aangeboden bij het doorvoeren van hogergenoemde prioritaire verbeteringen, bijvoorbeeld door het delen van kennis, expertise en ervaring. Minister-President Rutte heeft dit ook in zijn recente gesprek met zijn Griekse counterpart nogmaals benadrukt. De uitspraken van de nieuwe Griekse regering bieden vertrouwen dat reeds lang benodigde stappen nu daadwerkelijk worden gezet. Op welk termijn dat tot resultaat leidt is afhankelijk van de inspanningen van de Griekse autoriteiten en de steun die zij daarbij ontvangen van Europese partners.
Deelt u de mening dat in dit vluchtelingenkamp op grove wijze tal van kinderrechten worden geschonden? Zo ja, aan welke kinderrechten denkt u zoal? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat de opvang op de Griekse eilanden niet voldoet aan de Europese en internationale standaarden. Dit zorgt voor schrijnende omstandigheden, met name voor de meest kwetsbaren, waaronder kinderen. Het is van belang dat de geldende internationale en nationale normen worden gehandhaafd en Griekenland hier de nodige stappen in zet. Daarom dringt Nederland al langer aan op het doorvoeren van structurele verbeteringen. Voorts biedt Nederland via EASO experts aan die zijn gespecialiseerd in de opvang van kwetsbare groepen zoals alleenstaande minderjarigen. Momenteel zijn Nederlandse experts gedetacheerd bij EASO die zich inzetten voor onder andere de begeleiding en opvang van alleenstaande minderjarigen op Samos en het doorvoeren van structurele verbeteringen in de opvang.
Deelt u de mening dat niet alleen Griekenland verantwoordelijk kan worden gehouden voor het oplossen van de problemen met de vluchtelingen op Lesbos en met name de kinderen daaronder? Zo ja, hoe gaan de EU en Nederland concreet op korte termijn voor de oplossing zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de situatie in het vluchtelingenkamp voor met name kinderen zodanig is, dat de tijd van op Europees niveau praten en onderhandelen voorbij is en dat er snel gehandeld moet worden? Zo ja, hoe gaat u het initiatief hiertoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw ongeduld. Zoals vaak met uw Kamer gewisseld, vraagt Nederland doorlopend aandacht voor de schrijnende situatie op de Griekse eilanden. Ook heeft Nederland meermaals het aanbod gedaan om de Griekse autoriteiten te ondersteunen om structurele verbeteringen door te voeren op het gebied van opvang en het versnellen van asiel- en terugkeerprocedures. Daarbij wordt bij voorkeur in Europees verband samengewerkt met de Commissie, EASO, Frontex en andere EU lidstaten.
Nu de nieuwe Griekse regering maatregelen heeft aangekondigd die hier nauw op aansluiten, verwacht het kabinet dat er nu ook, met Europese steun, stappen zullen worden gezet. Een van de acute maatregelen die de Griekse regering heeft getroffen is het overplaatsen van kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen naar het vasteland.
Op 10 september jl. heeft de Griekse regering via de Europese Commissie de lidstaten verzocht om maximaal 2.500 alleenstaande minderjarige asielzoekers te herplaatsen. Dit verzoek wordt momenteel bestudeerd.
Hierbij wordt wel aangetekend dat het kabinet in principe geen voorstander is van een nieuwe herplaatsingsronde. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, draagt herplaatsing niet bij aan een structurele oplossing. Het is bovenal zaak dat structurele verbeteringen worden doorgevoerd in de opvang om onder andere adequate zorg te kunnen bieden aan kwetsbare groepen als alleenstaande minderjarige asielzoekers.
Deelt u de mening dat «om blijvende psychologische schade te voorkomen, deze kinderen onmiddellijk uit het Moria-kamp, van Lesbos af, [moeten] worden weggehaald.»? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op welke zeer korte termijn? Hoeveel kinderen is Nederland bereid op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De zorggroep Aventura |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van diverse berichten inzake de zorggroep Aventura?1
Ja.
Wat vindt u van de managementvergoeding van bijna een kwart miljoen euro die aan beide eigenaren van Aventura (bovenop hun salaris) wordt uitbetaald? Is naar uw mening hier sprake van een constructie met als doel dan wel gevolg dat de Wet normering topinkomens wordt omzeild? Bent u bereid dergelijke constructies via wetgeving de pas af te snijden?
Het CIBG, de toezichthouder in de zorg op de naleving van de Wet normering topinkomens (Wnt), heeft Aventura zeer recent in onderzoek genomen. Op dit moment is daarom nog geen uitspraak te doen over de managementvergoedingen en de relatie met de Wnt.
Vindt u het bedrag van € 4.700 dat Aventura blijkbaar maandelijks per cliënt ontvangt in verhouding staan tot de diensten, zorg en begeleiding die door Aventura worden geleverd? Kunt u beschrijven waar een cliënt naar uw mening voor een dergelijk bedrag aanspraak op zou moeten kunnen maken? Bent u bereid in dezen maximumtarieven vast te leggen?
De Friese gemeenten geven aan het bedrag van € 4.700 niet te herkennen.
Op basis van de AMvB reële prijs Wmo 2015 stellen gemeenten met inachtneming van een aantal kostprijselementen een reëel tarief vast voor ondersteuning die geboden wordt in het kader van de Wmo 2015. De reële prijs voor ondersteuning wordt dan ook mede beïnvloed door de lokale infrastructuur en door lokaal vastgelegde kwaliteitseisen en uitvoeringseisen.
Het stellen van maximumtarieven zou betekenen dat ondersteuning (landelijk) genormeerd dient te worden. Mijns inziens staat dat haaks op hetgeen beoogd is met de Wmo 2015, namelijk maximaal maatwerk leveren, passend bij de behoeften van de cliënt en de lokale infrastructuur.
Wat vindt u van de constructie dat cliënten van een in handen van de eigenaren van Aventura zijnde organisatie («de tak beschermd wonen») dagbesteding doen bij een andere organisatie van dezelfde personen (een autobedrijf)? Wat vindt u van het woud aan BV’s en stichtingen dat deel uitmaakt van Aventura, waarbij over en weer opdrachten worden verleend? Vindt u nader onderzoek daarnaar gewenst? Bent u bereid daaraan via regelgeving paal en perk te stellen?
De concernrelaties van Aventura bv zijn bij aanvang van de overeenkomst overlegd door de aanbieder. De concernrelaties in de vorm van meerdere bv's zijn op zichzelf niet verboden en zien we vaker binnen het sociaal domein. De gemeente Smallingerland heeft aangegeven meer toezicht te willen houden op de financieringsstromen tussen de verschillende bv’s. Dat vind ik een goede ontwikkeling.
In de aanbesteding Beschermd Wonen in Friesland zijn geen afspraken gemaakt over waar de dagbesteding moet plaatsvinden en of dit mag op locaties/andere organisaties van de aanbieder. Zolang de besteding van zorggeld rechtmatig plaatsvindt en de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is, is de bedrijfsconstructie van een zorgaanbieder geen punt van bijzondere aandacht.
Wat vindt u van het feit dat Aventura zonder toestemming logo’s van bijvoorbeeld gemeente, openbaar ministerie en politie gebruikt? Welke consequenties heeft dat voor Aventura?
Het ongevraagd gebruik maken van de logo’s van genoemde instellingen vind ik onwenselijk en is in strijd met wet- en regelgeving. Bij het constateren van dit feit heeft de gemeente de zorgaanbieder direct gesommeerd het logo te verwijderen. Dit is ook gebeurd. Ik vertrouw erop dat de gemeente vervolgstappen onderneemt, mocht het toch nogmaals gebeuren.
Herkent en erkent u het beeld dat aanbieders van beschermd wonen regelmatig geen zorgachtergrond hebben en dat dergelijke aanbieders als paddestoelen uit de grond schieten? Ziet u dit als (ongewenst) gevolg van marktwerking?
Het beeld dat aanbieders regelmatig geen zorgachtergrond hebben, herken ik niet. Wel ontvang ik signalen van gemeenten dat zij zich soms zorgen maken over de kwaliteit die sommige aanbieders leveren. Zij kunnen hier in de eventuele aanbesteding en contractering goede afspraken over maken. Ook als sprake is van marktwerking zijn er mogelijkheden om te sturen op het leveren van zo goed mogelijke kwaliteit aan cliënten.
In de brief van 9 juli aan uw Kamer (35 000 XVI, nr. 133) staan maatregelen genoemd met als doel om zoveel mogelijk te voorkomen dat organisatorische en/of financiële constructies worden gehanteerd die doelmatige besteding van zorggeld in gevaar brengen (bestrijden van «excessen»).
Hoe vindt u dat, vierenhalf jaar (!) na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving en nadat gemeenten (meer) verantwoordelijk zijn geworden voor beschermd wonen inclusief het toezicht daarop, aan dat toezicht en de daarbij horende handhaving wordt vormgegeven?
Op basis van artikel 6.1 van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten doen dit door een of meerdere toezichthouders aan te wijzen. Dat toezicht is volop in ontwikkeling. Niet alles verloopt altijd even soepel en er is altijd ruimte om te leren en te verbeteren. Juist dat leren wil ik graag versnellen.
Instellingen voor Beschermd Wonen ondersteunen doorgaans de meest kwetsbaren binnen de groep mensen die een vorm van maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. Het is daarom van belang dat het toezicht hierop proactief wordt vormgegeven in plaats van (alleen maar) reactief. In het kader van thematisch risicogestuurd toezicht, heb ik van de IGJ vernomen dat zij samen met gemeenten in 2020 meer focus legt op Beschermd Wonen. Bij toezicht op Beschermd Wonen is vaak sprake van gecombineerd toezicht, waarbij zowel de gemeentelijk toezichthouder als een Rijksinspectie betrokken is. De Minister van VWS ondersteunt dit waar nodig, om op deze manier de ontwikkeling van het Wmo-toezicht te versnellen. In zijn beleidsreactie op de jaarlijkse rapportage van de IGJ over het Wmo-toezicht, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, zal hij nader ingaan op welke manier instellingen voor Beschermd Wonen bezocht worden.
Daarnaast ondersteunt de Minister van VWS gemeenten om toezicht en handhaving in het Wmo-domein uit te voeren en te versterken. De VNG organiseert – op ons verzoek – expertmeetings, waarbij toezichthouders van elkaar en elkaars methodes kunnen leren. Tevens heeft de Minister van VWS aangegeven werk te maken van openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages. Dit is een instrument om het Wmo-toezicht (nog) verder te professionaliseren.
Omdat bij Aventura ook Wlz cliënten in zorg zijn, staat Aventura ook onder toezicht van de IGJ. De IGJ heeft naar aanleiding van de signalen uit de media contact opgenomen met de gemeente en daaropvolgend zeer recentelijk een onaangekondigd toezichtbezoek afgelegd aan Aventura. Indien nodig onderneemt de IGJ zelf stappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Durft u de garantie te geven dat een en ander in het hele land inmiddels op een goede wijze wordt vormgegeven, zodat vaak kwetsbare jongeren worden beschermd en «foute» zorgaanbieders worden geweerd of bent u van mening dat een en ander nog onvoldoende op orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u het gevoel dat gemeenten soms terughoudend zijn met handhaving, nu het niet altijd eenvoudig is in voorkomende gevallen cliënten elders onder te brengen?
Nee, dat gevoel heb ik niet. Mijn beeld is dat gemeenten hun zorgplicht en de kwaliteit van ondersteuning serieus nemen. De gemeente Smallingerland heeft ook aangegeven dat geen sprake is van een beperkte capaciteit rondom intramuraal beschermd wonen.
Wat ziet u als úw verantwoordelijkheid in dezen en bent u bereid die te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in dezen niet nog langer af te wachten of gemeenten toezicht en handhaving in dezen op orde krijgen en zèlf de regie te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u in het kader van het hiervoor bedoelde bijvoorbeeld bereid om het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) óók volledig van toepassing te verklaren op aanbieders van beschermd wonen?
Nee. Het wetsvoorstel Wtza richt zich primair op een verbetering van het kwaliteitstoezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders. Aangezien Wmo-ondersteuning niet behoort tot het toezichtsdomein van de IGJ, past het niet om de Wtza daarnaar uit te breiden. Wel bestaat er een afsprakenkader voor de Wmo toezichthouders en de Rijksinspectie om de samenwerking bij gezamenlijk toezicht te bevorderen. Dit afsprakenkader wordt momenteel herzien. Begin 2020 zal de VNG dit afsprakenkader verspreiden onder gemeenten en toezichthouders.
Bent u bereid, daar waar het gaat om het toezicht op aanbieders van beschermd wonen, binnen afzienbare termijn met een actieplan te komen met maatregelen om misstanden zoals hier en in andere gevallen geconstateerd te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen' |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen Tweede Kamer na onderzoek salafistische moskeescholen»1? Hoe beoordeelt u dit onderzoek van het NRC en Nieuwsuur?2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit nieuws, zeker nadat eerder dit jaar de AIVD al wees op salafisten die via informeel onderwijs en weekendscholen een steeds stevigere greep op het onderwijs in Nederland krijgen?3 Welke stappen heeft u gezet naar aanleiding van dit AIVD-onderzoek?
Het kabinet vindt het in geen geval acceptabel indien mensen in Nederland onze vrijheden misbruiken om antidemocratische, anti-integratieve en onverdraagzame boodschappen te verspreiden. Het kabinet heeft daartoe een aantal maatregelen in gang gezet. We werken met de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering.4 Binnen deze Taskforce werken de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (inclusief de AIVD), Justitie en Veiligheid (inclusief de NCTV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Zaken nauw samen met politie en gemeenten. Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden begin volgend jaar verwacht.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat degenen die het meest door deze praktijken geraakt worden de islamitische gemeenschappen zelf zijn. Zij worden dubbel geraakt. Ten eerste direct door de problematische invloed van deze salafistische aanjagers, waardoor kinderen met de rug naar de samenleving komen te staan en zij zich steeds minder thuis voelen in hun eigen land. En ten tweede omdat de islamitische gemeenschappen ten onrechte als geheel worden aangekeken op het problematisch gedrag van deze kleine groep. Zo wakkeren zij bewust polarisatie aan en dat is onacceptabel. Het kabinet steunt de mensen binnen de islamitische gemeenschappen die de signalen uit de Nieuwsuuruitzendingen evenzeer onacceptabel vinden. Het is dan ook van het grootste belang dat van binnenuit tegengeluid komt en weerbaarheid wordt versterkt. Daarover zijn we voortdurend met vertegenwoordigers van islamitische gemeenschappen in gesprek.
Deelt u de mening dat hier sprake lijkt te zijn van een zeer goed georganiseerde, geraffineerde en uitgekiende strategie van vijftig salafistische organisaties met enkel het doel om met hun salafistische lesmethoden kinderen los te weken van de Nederlandse samenleving? Deelt u de mening dat er dus geen sprake lijkt van een incident?
In het Dreigingsbeeld Terrorisme, Extremisme en Radicalisering rapporteert de NCTV geregeld over de invloed van salafistische «aanjagers» (of voormannen) op informele islamitische lesinstituten. De inschatting van de NCTV is al langer dat deze aanjagers gebruik maken van een infrastructuur van religieuze instellingen. Deze infrastructuur is de afgelopen jaren door een aantal Nederlandse salafistische aanjagers opgebouwd. Nederland kent tientallen salafistische aanjagers, die veelal verbonden zijn aan salafistische centra in hun woonomgeving, maar daarnaast prediken op allerlei plaatsen in het land. De meesten hebben een sterke online aanwezigheid. Ook beschreef de NCTV al eerder hoe salafistische voormannen of aanjagers voortdurend nieuwe educatieve en vormende initiatieven opzetten en mede hierdoor de informele islamitische lesinstituten domineren.
Mede door de studie in Saoedi-Arabië komen salafistische predikers beschikbaar die het salafistische gedachtegoed verspreiden en salafistische organisaties in Nederland versterken. Dit heeft bijgedragen aan salafistische dominantie in het Nederlandstalig aanbod van islamitische kennis: zowel in boeken, online als in islamitische jongerenverenigingen en het informele islamitische onderwijs dat in Nederland wordt gegeven. Het kabinet maakt zich daar zorgen over. De overheid constateert groeiende impact van individuen (aanjagers) en organisaties die vanuit bepaalde salafistische leerstellingen (eventueel middels heimelijke activiteiten) aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid, afwijzen van het gezag van de overheid en van de instituties van de democratische rechtsorde, een anti-integratieve opstelling en het trachten om de vrijheid van anderen (waarbij valt te denken aan verkettering, gepaard gaand met uitsluiting en zelfs bedreiging) in te perken. Deze aanjagers hebben een onevenredige impact binnen islamitische gemeenschappen in Nederland door hun actieve sociale media gebruik, aanbod van niet-regulier onderwijs en uitgeverijen. Dit is zorgwekkend en dient te worden tegengegaan.
Bent u het eens met de stelling dat dit onacceptabel is? Deelt u de mening dat alleen een harde aanpak dit tegen kan gaan? Welke stappen heeft u gezet om deze vorm van gestructureerde indoctrinatie via informeel onderwijs tegen te gaan?
We werken met Rijkspartners en gemeenten aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Een beschrijving hiervan is, zoals ik ook hierboven heb aangegeven, eerder aan uw Kamer gestuurd.5 Daarnaast zetten we in op het uitbreiden van de mogelijkheden om in te grijpen. Ten eerste zetten we in op het transparant maken van internationale geldstromen (donaties) naar maatschappelijke organisaties. Dit voorstel is onlangs naar de Raad van State gezonden voor advies. Ten tweede wordt een proeve van wetgeving voorbereid om financiële stromen uit onvrije landen richting maatschappelijke organisaties te verbieden. De inzet voor deze proeve is deze begin dit jaar aan de Raad van State voor te leggen voor advies. Ten slotte hebben we recent een wetsvoorstel aan uw Kamer aangeboden, waarmee de mogelijkheden worden verruimd voor het verbieden van rechtspersonen waarvan de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde, als bedoeld in artikel 2:20 BW.6
Ten aanzien van informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering bij informele scholing. De resultaten van dit onderzoek worden begin dit jaar verwacht. In de tussentijd worden binnen de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering zorgwekkende signalen bijeengebracht en werken we met Rijk en gemeenten aan een gezamenlijke aanpak.
Wat is uw aanpak voor scholen waar deze salafistische lessen gegeven worden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort onderwijsindoctrinatie via bijvoorbeeld weekendscholen, met als enige doel het omver werpen van Nederland, per direct aan banden worden gelegd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de onderwijsinspectie de bevoegdheid te geven om ook bij informeel onderwijs te toetsen op burgerschap om zo bij anti-integratief en segregerend onderwijs tot sluiting te kunnen overgaan? Welke stappen zet u nu om sluiting af te dwingen?
In de onderwijswetgeving voor het funderend onderwijs stelt de wetgever vanuit zijn grondwettelijke verantwoordelijkheid voor het onderwijs eisen aan het formele onderwijs waarmee kinderen aan de leerplicht kunnen voldoen en waarmee zij worden voorbereid op een vervolgopleiding en deelname aan de samenleving. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van die eisen aan het formeel onderwijs. Het toevoegen van informeel onderwijs aan dit wettelijke regime past niet bij deze verantwoordelijkheid van de staat voor het formeel onderwijs. In Nederland kennen we daarnaast al lange tijd naast het formeel onderwijs een scala van uiteenlopende vormen van informeel onderwijs, zoals huiswerkbegeleiding, samen leren in het buurthuis, de zondagschool en ook het principe van de weekendschool. Ouders hebben het recht om hun kinderen hieraan te laten deelnemen. Het is niet passend bij de taak en opdracht van de Inspectie van het Onderwijs om op dergelijke vormen van informeel onderwijs toezicht te houden.
Bent u het eens met de stelling dat de onderzochte salafistische lessen op alle mogelijke manieren aangepakt moeten worden en niet zonder consequenties mogen blijven voor de betreffende scholen, de betreffende docenten en ook de ouders die moedwillig kiezen hun kinderen hier naartoe te sturen?
In het belang van de kinderen zet het kabinet in op het uitbreiden van de mogelijkheden om in te grijpen. Uit onderzoek van het WODC blijkt dat diverse salafistische organisaties streven naar een exclusieve beheersing van onder meer onderwijs.7 Problematische aanjagers lijken ook te beschikken over hoogwaardig lesmateriaal in het Nederlands. Ook weten we dat bij sommige islamitische ouders de behoefte leeft om hun kinderen te laten onderwijzen in hun religieuze tradities. In Nederland is daar ook ruimte voor. Het is daarom van groot belang dat overheden met gemeenschappen blijven samenwerken aan bewustwording van dit soort problematische invloeden en aan het waarborgen van een veilige omgeving waar kinderen les kunnen krijgen in taal, cultuur en religie. Vanuit de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering wordt hier dan ook aan gewerkt.
In hoeverre was u bekend met de genoemde werkwijze en de vijftigtal organisaties die op deze manier het onderwijs ontwrichten? Welke salafistische groeperingen, zowel beschreven in dit artikel als daarbuiten, houdt in u de gaten omdat zij een kwalijke invloed hebben op het onderwijs? Welke stappen zet u tegen deze groepen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens aanvullende maatregelen te nemen naar aanleiding van deze berichtgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zoals bekend werken Rijkspartners en gemeenten aan een integrale aanpak van problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering. Specifiek voor informele scholing wordt in opdracht van SZW een verkenning uitgevoerd, waarin ook gekeken wordt naar de mogelijkheden voor toezicht en kwaliteitsverbetering. De resultaten van dit onderzoek worden begin dit jaar verwacht. De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering is beschikbaar om gemeenten te adviseren als er vragen zijn naar aanleiding van de berichtgeving.
Was u bekend met het feit dat er concreet lesmateriaal bestaat dat bijdraagt aan het indoctrineren in salafistisch gedachtegoed, zoals beschreven in dit artikel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de bizarre uitspraken van de diverse docenten uit het genoemde artikel, zoals Aboe Aicha? Bent u het eens met de stelling dat dit soort docenten op alle mogelijke manieren uit het onderwijs verbannen dienen te worden? Wat is uw weging van de verschillende uitspraken uit het artikel, zijn bepaalde uitspraken in het kader van haatzaaiing of opruiing bijvoorbeeld strafbaar?
Het Wetboek van Strafrecht (Sr) kent verschillende artikelen waarin uitingen strafbaar zijn gesteld. Denk aan: eenvoudige belediging (art. 266 Sr), groepsbelediging (137c Sr) aanzetten tot haat, geweld of discriminatie (art. 137d Sr), bedreiging (art. 285 Sr) en opruiing tot een strafbaar feit (art. 131 Sr). Zoals gebruikelijk doet het Openbaar Ministerie op voorhand geen uitspraken over de vraag of bepaalde uitlatingen strafbaar zijn of niet en of het OM daar een onderzoek naar doet o.a. omdat dit per geval afhankelijk is van de feiten en omstandigheden.
Was u ervan op de hoogte dat de docenten al sinds de jaren 80 worden opgeleid om het salafisme te verspreiden? Wat gaat u eraan doen om de opleiding van deze docenten te stoppen? Welke strafrechtelijke stappen kunnen er worden genomen om deze docenten te vervolgen en bent u bereid die te zetten?
Zie antwoord vraag 11.
Wie financiert deze instellingen die informeel onderwijs geven? Welke stappen zet u om deze financiering en inmenging tegen te gaan? Welke mogelijkheden ziet u om de genoemde scholen, de betrokken organisaties en hun besturen aansprakelijk te stellen? Kunnen we de buitenlandse financiering van dit soort initiatieven stoppen?
De financiering van instelling waar informele scholing aangeboden wordt, is onderdeel van de verkenning naar informele scholing die wordt uitgevoerd door RadarAdvies. Zoals bekend zetten we in op het transparant maken van internationale geldstromen (donaties) naar maatschappelijke organisaties. Dit voorstel is onlangs naar de Raad van State gestuurd voor advisering. Ook wordt een proeve van wetgeving voorbereid om financiële stromen uit onvrije landen richting maatschappelijke organisaties te verbieden. De inzet voor deze proeve is deze begin dit jaar aan de Raad van State voor te leggen voor advies.
Hoe weegt u de uitspraken van salafistische docenten in relatie tot de criteria die we hanteren om buitenlandse haatpredikers de toegang tot Nederland te weigeren? Welke binnenlandse maatregelen neemt u om te verhinderen dat dit soort types hun gif verspreiden? Is het op basis van lokale bevoegdheid mogelijk om deze mensen te weigeren, zodat we zorgen dat deze mensen kinderen niet kunnen beïnvloeden? Welke maatregelen neemt u hiervoor?
In mijn brieven aan Uw Kamer van 28 mei 20188 en van 20 december 20179 over het instrumentarium bij de aanpak van extremistische sprekers heb ik de mogelijkheden beschreven om extremistische sprekers te weren of het spreken te belemmeren. Voor sprekers die niet uit Nederland kunnen worden geweerd, concentreert de aanpak zich op het weerbaar maken van de samenleving via de zogenoemde driesporen-aanpak (dialoog, aanspreken en handhaven) bij problematische gedragingen. De aanpak zal vaak niet-justitieel van aard zijn. Bij wetsovertreding is de rol van de overheid duidelijk: handhaven, straffen. Dit ligt anders bij meer sluipende processen, zoals het ondermijnen van de democratische rechtsstaat of het aantasten van verhoudingen tussen burgers. De driesporen-aanpak wordt door gemeenten toegepast in geval van omstreden sprekers die actieve onverdraagzaamheid of andere vormen van anti-integratief gedrag uiten dat niet strookt met de uitgangspunten van de Nederlandse rechtsstaat. Hierbij heeft de overheid de mogelijkheid om duidelijk te maken welke gedragingen en uitingen, offline of online, als ongewenst worden beschouwd.
In het artikel kunt u lezen dat in 2015 de Syriër Ahmed Salam zijn strategie al in een lezing verspreidde, was u hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom bereikt dit nieuws u nu pas? Zo ja, waarom zijn er geen stappen gezet om te zorgen dat deze strategie zich niet verspreidt?
Over specifieke casuïstiek doet het kabinet zoals gebruikelijk geen uitspraken.
Zijn er cijfers bekend over hoeveel docenten zijn opgeleid om deze salafistische lessen te geven en hoeveel er nog in opleiding zijn? Bent u bereid om een actieplan op te zetten om deze opleidingen door imams per direct te eindigen?
Voor zover bekend zijn er geen opleidingen in Nederland om deze lessen te geven.
Bent u bereid vanuit het oogpunt van integratie, in navolging van voorbeelden rond bijvoorbeeld sektes, een apart team te formeren dat in dit soort gevallen op alle vlakken kan optreden, van de vergunningsaanvraag voor de locatie tot de strafbaarheid van uitspraken, aanpak richting ouders, et cetera?
De Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering werkt aan een integrale aanpak met Rijkspartners en gemeenten voor dit soort problematiek.
Het bericht ‘Randstad bij vuilste gebieden Europa: 'Ik zou wonen in Amsterdam zeker niet aanraden'’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Randstad bij vuilste gebieden Europa: «Ik zou wonen in Amsterdam zeker niet aanraden»»?1
Ja.
Klopt het dat de omwonenden van Schiphol drie keer zoveel gezondheidsrisico’s lopen door vieze lucht en geluidsoverlast als inwoners van bijvoorbeeld Groningen en Drenthe?
De Staatssecretaris van IenW en ik hechten veel belang aan een gezonde leefomgeving en aan de bescherming tegen milieugezondheidsrisico’s. Het bericht «Randstad bij vuilste gebieden Europa» toont een kaart van het RIVM met het gecumuleerde gezondheidsverlies door geluid en luchtverontreiniging in Nederland. Deze kaarten vormen een bruikbaar middel om weer te geven of het milieugezondheidsrisico op een bepaalde locatie boven of onder het gemiddelde in Nederland ligt. De getoonde kaart geeft het milieugezondheidsrisico ook weer op locaties waar niemand woont (bijvoorbeeld midden op bedrijventerreinen of op snelwegen). Als op woonlocaties wordt gekeken, zijn de verschillen in risico tussen bijvoorbeeld bewoners in de gemeente Haarlemmermeer (regio Schiphol) en die in de provincies Groningen en Drenthe circa 1,6. Dat is minder dan de in de vraag benoemde factor drie.
Kunt u toelichten op welke wijze er nu maatregelen worden getroffen om de gezondheidsrisico’s van Schiphol aan te pakken? Wilt u hierbij per maatregel toelichten in hoeverre deze geluidsoverlast tegengaan en de luchtkwaliteit verbeteren?
De milieuruimte voor Schiphol is vastgelegd door de zogeheten gelijkwaardigheidscriteria. Voor geluidbelasting zijn er criteria voor het maximaal aantal woningen binnen de 58dB(A) Lden en de 48dB(A) Lnight contouren, het maximaal aantal ernstig gehinderden personen binnen de 48dB(A) Lden contour en het maximaal aantal ernstig slaapverstoorden binnen de 40dB(A) Lnight contour. Voor externe veiligheid is er een criterium voor het maximale aantal woningen binnen de 10–6 persoonlijk risico contour. Voor luchtkwaliteit zijn er criteria voor de maximale uitstoot van vijf luchtverontreinigende stoffen (CO, SO2, NOx, VOS en PM10) in gram per ton startgewicht. Het vliegverkeer van Schiphol mag niet tot overschrijding van deze criteria leiden. Daarom wordt vóór en ná elk nieuw gebruiksjaar en bij elke wijziging van procedures aan deze criteria getoetst.
Verder is in 2008 het convenant Hinderbeperking afgesloten. Daarin is een pakket maatregelen afgesproken dat beoogt de hinder voor de omgeving, gegeven de groei naar 510.000 (is in 2015 verlaagd naar 500.000) vliegtuigbewegingen, zoveel mogelijk te beperken. Het convenant heeft onder meer geleid tot het wijzigen van vliegroutes, het verlengen van nachtprocedures en het vliegen van glijvluchten met vaste naderingsroutes.
Op 30 januari 2019 (Kamerstuk 29 665, nr. 353) heb ik uw Kamer een brief gestuurd met daarbij gevoegd het verslag van de besprekingen van de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol over de toekomst van Schiphol. Daarin wordt onder meer een overzicht gegeven van de ontwikkelingen en resultaten die zijn geboekt sinds het Aldersakkoord van 2008.
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW in 2017 aan het RIVM opdracht gegeven om een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de gezondheidseffecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De eindrapportage van dat onderzoek wordt medio 2021 verwacht. Aanvullend daarop heeft de Staatssecretaris van I&W toegezegd de Gezondheidsraad om advies te vragen over ultrafijn stof.
Ook heeft het ministerie aan Schiphol gevraagd om een actieplan ultrafijn stof op te stellen, waarin wordt aangegeven wat men gaat doen om de uitstoot van en blootstelling aan ultrafijn stof terug te dringen, ook van werknemers. Dat actieplan komt naar verwachting nog dit jaar.
Zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Deelt u de mening dat er nu eerst maatregelen getroffen moeten worden om de gezondheidsrisico’s significant terug te dringen, voordat er een besluit over groei genomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 5 juli 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 646) is opgenomen dat groei van Schiphol alleen aan de orde is bij aantoonbare reductie van hinder, dat wil zeggen een reductie van het aantal ernstig gehinderden. De uitwerking hiervan vindt plaats in het kader van het opstellen van de tweede wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB-2) voor de middellange termijn.
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW in 2017 aan het RIVM opdracht gegeven om een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de gezondheidsaspecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De eindrapportage van dat onderzoek wordt medio 2021 verwacht. In het verlengde daarvan heeft de Staatssecretaris toegezegd de Gezondheidsraad om advies te vragen over ultrafijn stof. De uitkomsten van het RIVM-onderzoek kunnen hieraan een bijdrage leveren.
In de brief van 5 juli 2019 is aangegeven dat Schiphol bezig is met het opstellen van een actieplan voor de reductie van ultrafijn stof. Dit actieplan zal naar verwachting eind 2019 gereed zijn. Verder wordt in de Luchtvaartnota aandacht besteed aan leefomgeving en gezondheid. Het ontwerp van de nota wordt eind 2019 verwacht.
Kunt u nader uiteenzetten hoe u de motie-Paternotte «Heldere milieugrenzen voor de luchtvaart» (Kamerstuk 31 936, nr. 614) aan het uitvoeren bent?
Deze motie wordt opgepakt in het kader van de Luchtvaartnota.
Kunt u toezeggen om op korte termijn met een actieplan te komen waarin staat hoe u de luchtkwaliteit rondom Schiphol gaat verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de EU mogelijk de fiscale regels wil versoepelen vanwege uitblijven van de groei |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de EU mogelijk de begrotingsregels wil versoepelen vanwege het uitblijven van de groei?1
Ik ben bekend met het nieuwsartikel waar u aan refereert.
Klopt het dat er een document voorligt bij de Eurogroep/Ecofinraad dat strekt tot het versoepelen van de regels? Zo ja, wat is de inhoud van dit document?
Het Fins voorzitterschap heeft een zogeheten «presidency issues note» opgesteld om de gedachtewisseling over de Europese begrotingsregels tijdens de informele Ecofinraad in Helsinki te faciliteren.2 Dit stuk heb ik op 12 september jl. aan de Kamer doen toekomen en is publiek beschikbaar op de website van het Finse voorzitterschap.3 Het is niet gericht op het versoepelen van regels, maar geeft een breed overzicht van de vraagstukken die spelen bij het bespreken van de begrotingsregels. Daarnaast zal in de Ecofin mogelijk gesproken worden over het rapport dat het Europees begrotingscomité op 11 september jl. heeft gepubliceerd over de Europese begrotingsregels. Dit rapport is publiek beschikbaar op de website van het Europees Begrotingscomité.4
Kan dit document met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, kunt u er bij de Eurogroep/Ecofinraad op aandringen dat dit document gedeeld mag worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de tweede vraag, is het document reeds met de Kamer gedeeld.
Hoe verhoudt dit document zich tot de eerdere beantwoording dat er geen concreet voorstel voorlag over de begrotingsregels?2
Zoals ik recent heb aangegeven middels de beantwoording van Kamervragen6 en in een Kamerbrief7, ligt er op dit moment geen voorstel van de Europese Commissie om de begrotingsregels te wijzigen. Het document dat is opgesteld door het Fins voorzitterschap heeft als doel het faciliteren van de gedachtewisseling over de Europese begrotingsregels tijdens de informele Ecofinraad.
Is uw standpunt rond de begrotingsregels ongewijzigd?
Ja.
Kunt u in het verslag van de Eurogroep/Ecofinraad uitgebreid ingaan op dit document, de discussie erover en het krachtenveld?
Ja.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.