De nieuwe interne regels van de Europese Investeringsbank (EIB) voor het uitlenen van geld aan energieprojecten |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wijzigingen die zijn aangebracht aan de interne regels voor het uitlenen van geld van de EIB op het oorspronkelijke, ambitieuzere voorstel?1 Klopt het dat de volgende Board of Directors meeting van de EIB plaatsvindt op 15 oktober 2019 en dat Nederland hier ook vertegenwoordigd zal zijn?
Ja, ik ben bekend met het eerste en het herziene voorstel van de EIB om het energiebeleid, de zogenaamde Energy Lending Policy, aan te passen.2 Het klopt dat de volgende vergadering van de Board of Directors plaatsvindt op 15 oktober 2019 en dat Nederland daar vertegenwoordigd zal zijn.
Deelt u de mening dat er geen gemeenschapsgeld en geen geld van de EIB moet gaan naar fossiele energieprojecten, aangezien dit niet past bij het doel dat is gesteld onder het Klimaatverdrag van Parijs?
Het Akkoord van Parijs stelt als doel de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met het streven deze tot 1,5 graden Celsius te beperken. Nederland heeft zich aan dit akkoord verbonden. Om dit doel te halen hebben EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 40% minder moet uitstoten. Met het oog op de Nederlandse inzet op aanscherping van de EU-klimaatdoelen voor 2030 en 2050 en schaarse publieke financiering, steunt NL zoals benoemd in de Kamerbrief van 2 september jl.3 de ambitieuze herziening van de Energy Lending Policy. De EIB stelt voor om aan te sluiten bij het Akkoord van Parijs en de EU energie- en klimaatdoelen en daarbij zo effectief mogelijk gebruik te maken van de beperkte publieke middelen. Om deze doelen te halen stelt de EIB voor om financieringen van fossiele brandstoffen uit te faseren. Nederland steunt deze inzet die aansluit bij de leidende rol die Nederland ziet voor multilaterale banken, inclusief de EIB, in de financiering van de energietransitie en koolstofarme ontwikkelingspaden en daarbij uitfasering van financiering van fossiele brandstoffenprojecten, zoals ook benoemd in de Kamerbrief Internationaal financieren in perspectief.4
Bent u bekend met de wijziging op pagina 34 waardoor een uitzondering wordt gemaakt voor centrales die een «credible plan» hebben om «low-carbon gas» bij te mengen en zo eventueel gemiddeld aan de uitstootlimiet zouden kunnen voldoen? Deelt u de vaststelling dat een «credible plan» geen zekerheid geeft en «low-carbon gas» een vaag begrip is? Deelt u de mening dat deze wijziging ongewenst is en er een harde uitstootlimiet zou moeten zijn? Bent u bereid in de dagen voorafgaande aan de meeting op 15 oktober 2019 proactief bij andere landen vertegenwoordigd in het de EIB-bestuur te pleiten voor een harde uitstootlimiet en te werken aan een alliantie op dit punt?
De EIB heeft na een publieke consultatie een eerste voorstel en een herzien voorstel om het energiebeleid, de zogenaamde Energy Lending Policy, aan te passen gepubliceerd. Sindsdien is het voorstel onderwerp van lopende onderhandelingen. Nederland zet zich in deze onderhandelingen met andere gelijkgestemde landen in op het in lijn brengen van het beleid met het Akkoord van Parijs en het aansluiten op de lange-termijndoelen van de Europese Unie. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 ben ik bekend met de herziene versie van de EIB, de voorgestelde wijzigingen en opgenomen termen. Ik ben het daarbij met u eens dat een heldere visie en definitie van kernbegrippen in het beleid belangrijk zijn voor de effectiviteit van het nieuwe energiefinancieringsbeleid. Daarbij is ook een duidelijke uitstootlimiet van belang waarbij Nederland de voorkeur heeft voor de definitie van de uitstootlimiet in het oorspronkelijke concept van de Energy Lending Policy. Nederland maakt zich hier in de onderhandelingen hard voor en zet zich in om andere landen mee te krijgen voor een beleid dat helder en ambitieus is.
Bent u bekend met de wijzigingen op pagina 42 waardoor fossiele energieprojecten die op de lijst van EU Projects of Common Interest staan een jaar extra de tijd krijgen? Deelt u de verwachting dat hiermee pijpleidingen toch nog kunnen worden gefinancierd met gemeenschapsgeld? Deelt u de mening dat dit ongewenst is? Zo ja, bent u bereid in de dagen voorafgaande aan de meeting op 15 oktober 2019 bij andere landen vertegenwoordigd in het de EIB-bestuur proactief tegen deze verlenging te pleiten en te werken aan een alliantie op dit punt?
Verwacht u een akkoord tijdens de vergadering van de Board of Directors op 15 oktober 2019? Kunt u garanderen dat de vertegenwoordiger van Nederland zich stevig zal uitspreken tegen de bovengenoemde ongewenste wijzigingen tijdens de vergadering? Bent u bereid aan te sturen op uitstel van een besluit indien de afzwakkingen er niet uitgehaald worden?
De herziening van het beleid is onderdeel van lopende onderhandelingen. Binnen deze lopende onderhandelingen zet Nederland zich met gelijkstemde landen onverkort in voor een ambitieus beleid, waaronder op het uitfaseren van financieringen in fossiele brandstoffen. Voor de Board meeting van 15 oktober staat een tweede discussie over de Energy Lending Policy gepland. Besluitvorming binnen de EIB Board of Directors gaat gepaard met gewone meerderheid naar rato stemgewicht in de EIB. Uitstel van een besluit kan plaatsvinden wanneer er geen meerderheid voor het voorstel is en is daarom afhankelijk van de inzet van alle lidstaten.
Kunt u de vragen voor 15 oktober 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat klanten slecht beschermd zijn tegen faillissement van hun energieleverancier |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond, waaruit blijkt dat klanten slecht zijn beschermd in geval van faillissement van hun energieleverancier?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de resultaten, waaruit blijkt dat een aanzienlijk deel van de leveranciers in serieuze financiële nood verkeert en een volgend faillissement een kwestie van tijd lijkt?
Ik heb begrip voor de bezorgdheid van de Consumentenbond t.a.v. de mogelijke financiële gevolgen voor een consument bij een faillissement van een energieleverancier. Ik snap de bezorgdheid over het lage eigen vermogen, maar het hebben van een laag eigen vermogen impliceert niet meteen dat een bedrijf niet aan de verplichtingen jegens consumenten kan voldoen. De levering aan kleinverbruikers is aan toezicht onderhevig en er is een vergunningsplicht voor leveranciers. De ACM is toezichthouder op vergunninghoudende partijen. Dit betekent dat zij instrumenten heeft om te handhaven als zij signaleert dat een energieleverancier de regelgeving voor vergunninghoudende partijen niet naleeft. Faillissementen zijn natuurlijk heel vervelend, maar kunnen zich voordoen in een markt waarbij partijen elkaar beconcurreren. Omdat energie voor consumenten van groot belang is, is bij een faillissement van een energieleverancier wettelijk gewaarborgd dat consumenten nooit zonder licht of in de kou komen te zitten. Mede naar aanleiding van de motie Beckerman e.a.2 over eisen aan energieleveranciers, ben ik zoals toegezegd, in de aanloop naar een nieuwe Energiewet, aan het bezien of aan de levering aan kleinverbruikers strengere eisen moeten worden gesteld. Dit zal mogelijk tot een aanscherping van de vergunningseisen en het toezicht door ACM daarop leiden. Het onderzoek van de Consumentenbond zal ik daarbij eveneens in de overwegingen betrekken.
Hoe oordeelt u over het feit dat gedupeerden buiten hun schuld om honderden euro's kwijt zijn als gevolg van het faillissement van hun energieleverancier? Bent u bereid erop toe te zien dat deze mensen het verschuldigde bedrag, inclusief teveel betaalde (energie)belastingen, zo snel mogelijk teruggestort krijgen? Zo nee, waarom niet?
De energiemarkt is een geliberaliseerde markt waarin consumenten tussen tientallen leveranciers kunnen kiezen. In een geliberaliseerde markt kan een leverancier failliet gaan. Het faillissement van een energieleverancier brengt voor consumenten allerlei vervelende consequenties met zich mee, zoals onzekerheid over de energielevering en ook financiële consequenties. Bij een faillissement van een leverancier verliest de consument eventueel een deel van het voorschotbedrag (inclusief doorberekende netwerkkosten en belastingen), een eventueel betaalde waarborgsom en eventueel een toegezegde (cashback) bonus. Zoals de markt is georganiseerd, past de systematiek van terugstorten na faillissement niet. De Faillissementswet regelt hoe de failliete boedel moet worden verdeeld.
Erkent u dat het toezicht op de markt tekort schiet, zoals ook de Consumentenbond stelt? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De energiemarkt is een geliberaliseerde markt waarin consumenten tussen tientallen leveranciers kunnen kiezen en leveranciers failliet kunnen gaan. Ondanks dat dit een geliberaliseerde markt is, is regulering gewenst om het publieke belang van de leveringszekerheid veilig te stellen. Daarom is gegarandeerd dat een consument nooit zonder elektriciteit of gas zit op het moment dat een energieleverancier failliet gaat. Daarnaast is geregeld dat bij levering van gas en elektriciteit aan kleinverbruikers de vergunninghouder verplicht is om te blijven voldoen aan de vergunningseisen. Een vergunninghouder wordt namelijk geacht te beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak. De ACM houdt toezicht op deze drie aspecten. Met andere woorden; er wordt getoetst of de aanvrager de consument goed kan bedienen. Met de vergunningseisen is bedoeld te voorkomen dat bedrijven zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt. Daarnaast vraagt de ACM in het najaar aan leveranciers of zij voldoende geëquipeerd zijn voor het komende jaar. Mede naar aanleiding van de motie Beckerman e.a. over eisen aan energieleveranciers, wordt onderzocht of aan de levering aan kleinverbruikers strengere eisen moeten worden gesteld. Dit zal mogelijk tot een aanscherping van de vergunningseisen en het toezicht door de ACM daarop leiden.
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat de staat een zorgplicht heeft om consumenten te beschermen tegen dit soort uitwassen van de markt, aangezien energie een nutsvoorziening is? Zo ja, hoe gaat u uiting geven aan deze zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt de motie-Beckerman c.s., waarin wordt verzocht om betere bescherming van klanten en strengere eisen voor leveranciers, uitgevoerd?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de mogelijkheid tot het oprichten van een waarborgfonds te onderzoeken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen over de gevolgen van faillissementen van energiebedrijven voor consumenten4 zie ik verschillende risico’s bij het oprichten van een waarborgfonds in de energiesector. Deze risico’s acht ik nog steeds reëel en de effecten ervan op de energiemarkt als geheel acht ik niet in proportie tot de gevolgen van het faillissement van een energieleverancier.
Veranderingen voor het huidige vliegverkeer vanaf Lelystad Airport |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre is sprake van verplaatsing van activiteiten vanaf Lelystad Airport van «general aviation»-partijen die zich mogelijk minder, of lastiger verhouden met de komst van vakantievluchten op het vliegveld?
Lelystad Airport wordt ontwikkeld ten behoeve van het overnemen van vakantievluchten van Schiphol. Zoals opgenomen in het ondernemingsplan van de luchthaven is de verwachting dat, naarmate het aantal vliegtuigbewegingen handelsverkeer (op de IFR routes) groeit de hoeveelheid klein verkeer (op de VFR routes) zal afnemen. De luchthaven heeft de huidige gebruikers de afgelopen jaren op de hoogte gehouden van de (voortgang van de) veranderingen op de luchthaven. Daarnaast is aan de Alderstafel Lelystad een werkspoor hiertoe ingericht, een en ander onder leiding van de provincie Flevoland.
Mede naar aanleiding van verzoeken van de general aviation (GA), heeft de luchthaven recent, in samenwerking met LVNL, de capaciteit voor GA-verkeer in de periode tot 10.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer onderzocht. De luchthaven heeft de lokale gebruikers hierover op 16 mei jl per brief geïnformeerd.
Uit dit onderzoek blijkt dat de verwachte capaciteit toereikend is voor het huidige aanbod aan GA-verkeer. Wel is het zo dat op de drukste momenten de vraag het aantal mogelijke vliegtuigbewegingen kan overstijgen. Hiertoe is betere spreiding over de dag nodig en ontwikkelt de luchthaven een planningstool. Op basis hiervan kan het huidige GA-verkeer de eerstkomende jaren naar verwachting worden geaccommodeerd. Gelet hierop is het gedwongen uitplaatsen van huidig GA-verkeer van de luchthaven Lelystad, en eventuele compensatie daarvoor, niet aan de orde.
Voor de situatie na 10.000 bewegingen handelsverkeer, zal door de luchthaven in samenwerking met LVNL nader worden onderzocht welke aantallen GA-verkeer ook op deze langere termijn kunnen worden geaccommodeerd. Daarnaast is de GA betrokken bij het proces van de luchtruimherziening en worden ze geconsulteerd in het kader van de luchtvaartnota. Ontwikkelingen en actuele vraagstukken die spelen in de sector worden besproken in regulier overleg met het ministerie (GA-platform).
Hoe en door wie worden partijen eventueel uitgekocht of gecompenseerd voor waardeverlies, als zij ruimte verliezen om te opereren voor bijvoorbeeld lesvluchten, onderhoudswerk of andersoortig hobbymatig, leisure- of zakelijk vliegverkeer?
Zie antwoord vraag 1.
Waar gaan ze met hun activiteiten naartoe en hoe waarborgen we de belangen van general aviation in Nederland, waarvoor Lelystad Airport tot op heden de voornaamste en beste plek in Nederland was?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, tegen de achtergrond van het feit dat op 7 november a.s. voor Lelystad Airport nieuwe regels gaan gelden die invloed hebben op de operatie van huidige ondernemers in de luchtvaart en general aviation, bekend met zorgen die leven onder partijen die hier nu actief zijn?
Ja.
Klopt het dat er internationaal vastgestelde data zijn om noodzakelijke wijzigingen aan het luchtruim door te voeren?
Ja. LVNL en CLSK zijn voor publicatie van luchtruimwijzigingen in de luchtvaartgids gebonden aan internationaal (ICAO) vastgelegde termijnen.
Door de inregelperiode op 7 november te laten starten kan vanuit luchtverkeersleidingperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 op een veilige wijze tot openstelling voor handelsverkeer worden overgegaan. Om dit mogelijk te maken moeten opeenvolgende en samenhangende stappen genomen worden. Naast de wijzigingen in de luchtvaartgids (AIP) zijn er ook grootschalige systeemaanpassingen nodig in het luchtverkeersleidingssysteem en training van luchtverkeersleiders. Het is van belang dat luchtruimgebruikers, conform de internationaal vastgelegde termijn, tijdig worden geïnformeerd over wijzigingen.
Klopt het dat de operatie voor general aviation ingewikkelder wordt door de nieuwe regels, bijvoorbeeld als het gaat om het tijdig aanleveren van een vluchtplan?
Bij de transitie van luchthaven Lelystad naar een gecontroleerde luchthaven wordt aangesloten bij de eisen en regels zoals deze reeds op de andere gecontroleerde Nederlandse luchthavens gelden. Omdat het luchtverkeer bij de luchthaven Lelystad onder begeleiding van luchtverkeersleiding komt, zal bij de start en landing een klaring van de verkeersleiding moeten worden verkregen. Tevens dient een vliegplan te worden ingediend. Dit is een regulier onderdeel van de vluchtvoorbereiding. Aan het indienen van een vliegplan zijn geen kosten verbonden.
In hoeverre blijft de werksituatie werkbaar voor de huidige gebruikers? In hoeverre worden zij geconfronteerd met beperkingen en lastenstijgingen? Hoe vindt overleg plaats tussen de gebruikers en de uitbater van het vliegveld en worden belangen gewogen?
Voor wat betreft de werksituatie verwijs ik graag naar het antwoord op vragen 1,2,3 en 6.
De luchthaven Lelystad heeft maandelijkse periodiek overleg met de gebruikers van de luchthaven over actuele en operationele zaken die spelen rondom het gebruik van de luchthaven. Naast dit overleg is er een intensief en zorgvuldig communicatie traject, met als doel een zorgvuldige en veilige transitie. De luchthaven trekt daarbij samen op met de luchtverkeersleiding.
Voor wat betreft de lastenverhoging heb ik besloten om vooralsnog géén heffing voor de (toren)dienstverlening in rekening te brengen bij de gebruikers van luchthaven Lelystad. Zodra duidelijkheid is ontstaan over een openingsdatum van de luchthaven voor handelsverkeer, zal ik besluiten over het moment waarop ATC kosten in rekening zullen worden gebracht. Een dergelijke heffing is er ook op de andere luchthavens waar LVNL (toren)luchtverkeersdiensten verleent.
De luchtruimstructuur en het routeontwerp van Lelystad Airport betekenen een grote wijziging voor luchtruimgebruikers en het luchtverkeersysteem. Ten behoeve van een veilige openstelling van Lelystad Airport voor handelsverkeer moeten alle noodzakelijke stappen dus zorgvuldig worden doorlopen. Voorafgaand aan openstelling is daarom een periode van inregelen met het bestaande verkeer noodzakelijk om de wijzigingen in procedures en systemen toe te passen. Zo kunnen zowel de luchtverkeersleiding als huidige gebruikers daarmee ervaringen op doen, zonder dat er handelsverkeer is. Het veilig en gecontroleerd inregelen van de luchthaven Lelystad is daarmee ook in het belang van de huidige gebruikers.
Om huidige gebruikers voor te bereiden op de inregelperiode organiseert LVNL informatiebijeenkomsten en is informatiemateriaal ontwikkeld. Zo worden huidige gebruikers van de luchthaven optimaal voorbereid op de nieuwe situatie.
Klopt het dat aanvliegroutes en reporting points op de grens van het nieuwe gecontroleerde luchtruim (CTR) liggen en zijn infringements uit te sluiten?
De reporting points voor VFR verkeer liggen net buiten de CTR grens. Dit is ook bij andere Nederlandse luchthavens het geval. Omdat VFR-verkeer navigeert op zichtbare, herkenbare objecten in de buitenruimte, wordt vaak gekozen voor een markante, vanuit de cockpit zichtbare, locatie (b.v. boven een brug of kruispunt). Deze punten zijn bedoeld om de verkeersleiding een beeld te geven van de hoeveelheid (klein) verkeer wat uit het ongecontroleerde luchtruim de Lelystad CTR wil binnen vliegen. Ook draagt dit bij aan het omgevingsbewustzijn (situational awareness) van de vlieger.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 organiseert LVNL informatiebijeenkomsten om huidige gebruikers van de luchthaven optimaal voor te bereiden op de nieuwe situatie. Hierbij is ook aandacht voor airspace infringements. Daarnaast zal LVNL gedurende de inregelperiode mogelijke infringements monitoren en, indien nodig, daarop actie ondernemen.
Is er bereidheid om een aantal grootgebruikers uit te nodigen mee te denken, of zijn zaken al definitief beslist?
Nadat op 26 juni 2017 de Kamer is geïnformeerd over de concept aansluitroutes1 is, na de zomer van 2017 een intensief consultatieproces gestart. Naast een internetconsultatie voor het brede publiek, besprekingen met bestuurders en een advies van een bewonersdelegatie, zijn ook de luchtruimgebruikers, waaronder de kleine luchtvaart, actief geconsulteerd.
Het resultaat van deze consultatie was een set aan verbetervoorstellen2. Beoordeling van deze voorstellen door LVNL en CLSK heeft geleid tot een reeks verbeteringen in het ontwerp van de aansluitroutes en luchtruimstructuur ten opzichte van het op 26 juni 2017 gepresenteerd concept. Deze verbeteringen zijn op 21 februari 2018 aan de Tweede Kamer gemeld3.
Naast verbeteringen ten behoeve van de omgeving, gaat het voor wat betreft de kleine luchtvaart, en naar aanleiding van hun input, met name om:
Verder is de Lelystad TMA, in lijn met de CTR, aan de hand van de gedane voorstellen aan de noordwestzijde verkleind. Ook hierdoor ontstaat meer ruimte voor de recreatieve luchtvaart ten opzichte van het initiële ontwerp.
De GA-sector heeft in bovenstaand consultatieproces een waardevolle bijdrage geleverd. Mede op basis van hun input is het ontwerp aangepast en verbeterd. Daarnaast hebben ook in de eerste helft van 2019 gesprekken plaatsgevonden met lokale gebruikers over het ontwerp van de VFR-routes.
Zoals in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven organiseert LVNL in aanloop naar de start van de inregelperiode informatiebijeenkomsten voor huidige gebruikers. Deze bijeenkomsten zijn ook bedoeld om goed in dialoog te blijven en ervaringen te delen.
Heeft u informatie van «general aviation»-partijen ontvangen en kunnen gebruiken bij de bepaling van de nieuwe spelregels voor vliegen vanaf en rondom de luchthaven?
Zie antwoord vraag 9.
Als de opening van Lelystad Airport komende zomer 2020 of vlak daarna plaatsvindt, vanaf welk moment ondervinden de huidige partijen dan de gevolgen van eventuele wijzigingen?
De inregelperiode start op 7 november. Vanaf dat moment zullen de huidige gebruikers van de luchthaven worden begeleid door de luchtverkeersleiding, waarbij gebruik wordt gemaakt van de nieuwe route- en luchtruimstructuur. Deze inregelperiode is met name bedoeld om verkeersleiders, gebruikers en de luchthaven te laten wennen aan de nieuwe procedures en werkwijze in de situatie van relatieve rust (zonder handelsverkeer). Door deze inregelperiode op 7 november te laten starten kan vanuit luchtverkeersleidingperspectief op elk politiek gewenst moment ná april 2020 tot openstelling voor handelsverkeer worden overgegaan.
Onrust bij het Commissariaat voor de Media |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Is er inmiddels een nieuwe voorzitter benoemd zodat er bestuursrechtelijke besluiten kunnen worden genomen? Zo nee, wanneer wordt deze benoeming verwacht?1
Met ingang van 15 november 2019 zal mevrouw drs. R.H.M. (Renate) Litjens benoemd worden als interim-voorzitter voor de duur van maximaal een jaar. Daarmee kan de bestuursrechtelijke besluitvorming op collegeniveau op korte termijn weer ter hand genomen worden.
Wat zijn de consequenties voor (lokale) media als er geen bestuursrechtelijke besluiten kunnen worden genomen? Kan bijvoorbeeld de concessievergunningsverlening voor lokale omroepen vertraging oplopen?
Voor het overgrote deel van de reguliere toezichthoudende en uitvoerende werkzaamheden van het Commissariaat kan de besluitvorming op grond van het mandaatbesluit van het Commissariaat gewoon doorgaan. De besluitvorming over de vergunningverlening voor lokale omroepen loopt geen gevaar omdat deze besluiten rechtsgeldig genomen kunnen worden door de manager afdeling Onderzoek & Toegang.2 Er is geen noodprocedure en die is ook niet nodig gelet op het mandaatbesluit.
Is er voorzien in een noodprocedure mocht er niet op korte termijn een voorzitter benoemd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat behelst deze?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de regels rondom transparantie en toetsing van nevenfunctie ook als eis gesteld aan een nieuwe voorzitter of worden ze alleen met de beoogd opvolger besproken?
In alle gevallen zal transparantie en toetsing van nevenfuncties plaatsvinden, dus zowel ten aanzien van de interim-voorzitter, de op termijn te benoemen permanente voorzitter als de overige in functie zijnde of te benoemen andere leden van het Commissariaat. Ik zal zo spoedig mogelijk met het Commissariaat in gesprek gaan over de wijze waarop die transparantie en toetsing voortaan in de praktijk structureel gewaarborgd wordt.
Het bericht ‘Verplicht bijmenging waterstof in gasnet om vraag te creëren’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verplicht bijmenging waterstof in gasnet om vraag te creëren»1? Wat is uw reactie op het voorstel van de waterstofgezant om harde doelen te stellen voor de waterstofproductie?
Ja. Ik zie het voorstel van de waterstofgezant in de context van een beginnende Europese discussie. Aanleiding is de noodzaak om in Europees verband de CO2- uitstoot van het gassysteem te verminderen. Inzet van duurzame gassen, zoals groen gas en waterstof, levert daaraan een belangrijke bijdrage. Duurzame moleculen zijn efficiënter en goedkoper grootschalig te transporteren en op te slaan dan elektronen (elektriciteit) en blijven nodig voor het energiesysteem en de industrie. Overheden en marktpartijen denken er over na met welke marktprikkels de grootschalige productie van deze duurzame gassen op gang kan worden gebracht. Het stellen van een doel of verplichting voor bijmenging van waterstof of groen gas is een voorbeeld hiervan. Dit kan worden bereikt via fysieke bijmenging, maar ook via certificaten voor duurzaam gas.
Het is belangrijk dat we in Europees verband deelnemen aan de discussie en actief de opties verkennen. De Nederlandse gasmarkt is onderdeel van de geïntegreerde Europese gasmarkt, met grensoverschrijdend transport en EU- en nationale regelgeving, o.a. over gassamenstelling. Voor het realiseren van het potentieel van duurzame gassen, inclusief waterstof, is ook een Europese aanpak gewenst.
Het is hierbij van belang om te realiseren dat de omvang en inrichting van de gasinfrastructuur verschilt per land. Nederland heeft een uitgebreide gasinfrastructuur, met zowel een laagcalorisch als een hoogcalorisch gasnetwerk. Nederland kan overwegen om op termijn een gedeelte van de netwerken te gebruiken voor 100% waterstof. In de meeste andere landen is bijmengen de enige optie.
Met welke percentages kan waterstof bij aardgas gemengd worden? Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende percentages?
Voor de veiligheid bij transport, opslag en gebruik van aardgas is er in de ministeriële regeling Gaskwaliteit een maximum waterstofgehalte toegestaan: 0,5% in regionale distributienetten en 0,02% in de (landelijke) transmissienetten. Het gehalte waterstof hoeft overigens niet het gevolg te zijn van specifiek bijmengen, maar kan ook het gevolg zijn van de samenstelling van het gebruikte aardgas of groen gas, waar van nature waterstof in kan zitten.
De veiligheidsrisico’s van bijmenging liggen bij het transport (met name voor de op leidingen aangesloten apparatuur zoals compressoren) en vooral bij het verbruik. Bij verbruik verschilt het risico naar het type verbruik. Zo zit het risico voor huishoudelijke toestellen bij de vlamstabiliteit en voor industriële branders en gasturbines bij het verbrandingsgedrag. Ook zal onderzocht moeten worden wat het inzetten van met waterstof gemengd aardgas als grondstof betekent voor diverse toepassingen. Ten slotte heeft waterstof een lagere calorische waarde dan aardgas, hetgeen voor bepaalde toepassingen ook gevolgen heeft.
Voor bepaalde toestellen zijn tijdens testen percentages van 10% tot 20% mogelijk gebleken. Bestaande toestellen zijn in het algemeen echter niet gecertificeerd voor hogere gehaltes. De gaspijpleidingen zelf zijn in het algemeen te gebruiken voor mengsels en ook voor 100% waterstof. Ook zijn er inmiddels branders en cv-ketels ontwikkeld die 100% waterstof aankunnen.
In Nederland is hier enige praktijkervaring mee opgedaan: testen in huizen in Ameland (bijmengen tot 20%) en Rozenburg (100% waterstof) en het hergebruik van een gaspijpleiding voor transport van waterstof tussen Dow en Yara in Zeeland. Ook in landen als Frankrijk en Italië wordt bijmengen in de praktijk onderzocht. In het Verenigd Koninkrijk loopt een project om grootschalig 100% waterstof te gaan gebruiken in de gebouwde omgeving.
Het grootschalig bijmengen (zelfs tot 100%) kan dus technisch mogelijk gemaakt worden mits rekening wordt gehouden met een aantal aspecten. Allereerst moeten alle gebruikers het mengsel veilig kunnen gebruiken. Dit vergt dat alle bestaande toestellen opnieuw gecertificeerd moeten worden voor de gehanteerde waterstofgehaltes, of dat toestellen opnieuw moeten worden ingesteld of geheel vervangen. Daarnaast dient het bijmengen van waterstof plaats te vinden op een locatie in de aardgastransportnetwerken waarbij het verzekerd is dat het aardgas-waterstofmengsel alleen bij gebruikers terecht komt die veilig dit mengsel kunnen gebruiken.
De potentie van en haalbaarheid voor het bijmengen van duurzame waterstof varieert daarnaast ook per sector (energiecentrales, industrie, gebouwde omgeving, transport). Eventueel beleid kan dan ook rekening houden met waar bijmenging relatief het meest bijdraagt aan CO2-reductie.
In hoeverre kan de huidige productie van waterstof gebruikt worden voor de menging met aardgas?
Waterstof wordt nu voornamelijk gemaakt uit aardgas en toegepast in de industrie. Het ligt niet voor de hand om deze waterstof weer bij te mengen in het aardgasnet, omdat het niet zal bijdragen aan CO2-reductie. De huidige waterstofmarkt- en infrastructuur is daarvoor ook niet ingericht.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het op korte termijn verplicht bijmengen van waterstof aan het gasnet? Zal zo’n verplichting bijdragen aan een vliegende start van de ontwikkeling van waterstofproductie in Nederland?
Een verplichting kan de ontwikkeling van de productie van duurzame waterstof versnellen. Over de uitvoerbaarheid daarvan kan ik nog geen volledige uitspraak doen. Er is zowel in Nederland als in het buitenland al het nodige onderzoek gedaan naar de technische aspecten van het bijmengen van waterstof in het aardgasnet. Belangrijk onderdeel van de gezamenlijke Europese discussie is dat we ook de beleidsmatige, juridische en markttechnische aspecten van een verplichting verkennen.
Deelt u de mening dat de meeste logische toepassing van de menging van waterstof met aardgas op korte termijn in de industrie is? Is het mogelijk om een dergelijke verplichting in te voeren specifiek voor de industrie?
De industrie is inderdaad de sector waar duurzame waterstof substantieel kan bijdragen aan CO2-reductie. Waterstof wordt nu al grootschalig als grondstof in de industrie gebruikt. Dit is voornamelijk waterstof gemaakt uit aardgas, waarbij veel CO2vrijkomt. Met oog op CO2-reductie is het belangrijk dat hiervoor ook duurzame waterstof wordt ingezet. Daarnaast kan duurzame waterstof in de industrie worden ingezet voor toepassingen waar nu aardgas voor wordt ingezet.
Het zal per bedrijf en per industrieel proces verschillen in hoeverre duurzame waterstof kan worden ingezet in plaats van fossiele waterstof of aardgas. Deze specifieke overweging is aan de marktpartijen zelf.
Marktpartijen hebben wel duidelijk de intentie om duurzame waterstof via deze routes in te zetten. Waterstof is een prominent onderwerp in afspraken over de verduurzaming van de industrie in het Klimaatakkoord. Samen met de industrie zullen deze afspraken worden uitgewerkt, een verplichting is niet aan orde.
Een belangrijk bijkomend aspect is dat bedrijven die L-gas2 gebruiken dit gas via hetzelfde gasnet als huishoudens geleverd krijgen. De toestellen van deze gebruikers moeten dan ook een hoger gehalte waterstof aankunnen. Voor H-gas3 is de vraag wat bijmenging betekent voor de stikstofinstallaties waar H-gas wordt geconverteerd naar L-gas.
Bent u van mening – zolang het om bijmenging van grijze waterstof gaat – dat dit geen winst oplevert voor het klimaat, onnodig duur is en er andere stappen nodig zijn om een markt voor groene waterstof te ontwikkelen. Zo ja, aan welke stappen denkt u dan zelf?
Het is niet logisch om grijze waterstof bij te mengen. De bijmenging van duurzame waterstof in het aardgasnet is echter wel een interessante optie, die we in ieder geval in Europees verband zullen bespreken.
Voor de gewenste waterstofmarktontwikkeling is een breed pakket aan maatregelen en randvoorwaarden nodig. Over de te nemen stappen hebben we afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord, waar we middels een waterstofprogramma uitvoering aan zullen geven. Ik zal nader op dit programma ingaan in de toegezegde kabinetsvisie op waterstof.
Het bericht ‘Streep door gehate wet over rol verpleegkundigen’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Streep door gehate wet over rol verpleegkundigen», naar aanleiding van uw brief naar de Kamer waarin u uw gesprekken over het wetsvoorstel BIG-II terugkoppelt?1 2
Ja.
Bent u het ermee eens dat nu u de vraag of en zo ja, op welke wijze functiedifferentiatie er komt (terecht) aan verpleegkundigen en werkgevers overlaat, het niet zo kan zijn dat (individuele) werkgevers daar eenzijdig toe overgaan?
Zoals gemeld beoogde het wetsvoorstel om een onderscheid te maken tussen de mbo- en de hbo-verpleegkundige in de Wet BIG. De betrokken partijen (V&VN, Boz, FNV, CNV en NU’91) wilden hiervoor een wettelijke regeling en gaven toen niet de voorkeur aan het onderscheid via een alternatieve weg, zoals CAO-afspraken of kwaliteitsstandaarden. Uiteindelijk bleken de achterbannen van de betrokken partijen toch kritisch over de route van het wetsvoorstel en de voorgenomen overgangsregeling. Dat heeft geleid tot het «on hold» zetten van het wetsvoorstel. Inmiddels is de wettelijke regeling definitief van tafel, wegens het ontbreken van draagvlaak hiervoor. Afgezien daarvan staat het werkgevers vrij om, in samenspraak met de medezeggenschap, ontwikkelingen binnen hun functiegebouw te verkennen en wijzigingen door te voeren binnen hun functiegebouw. Dat gebeurt al jaren in verschillende vormen, onder andere via proeftuinen. Ik ga er daarbij vanuit dat werkgevers hun werknemers nauw betrekken bij de ontwikkelingen van het functiegebouw. Zie ook het artikel van Zorgvisie over functiedifferentiatie in het ETZ-ziekenhuis (d.d. 14 oktober 2019).
Bent u het ermee eens dat het nu evenmin zo kan zijn dat een onderzoek naar functiedifferentiatie (waarvoor door u maar liefst vijf miljoen euro wordt uitgetrokken) kan plaatsvinden zonder betrokkenheid van verpleegkundigen?
Het wetenschappelijk onderzoek van de NVZ, NFU, Erasmus Universiteit, Hogeschool Utrecht, Spaarne Gasthuis, Radboud UMC en UMC Utrecht, vindt plaats met nauwe betrokkenheid van verpleegkundigen. De meeste betrokken onderzoekers zijn zelf verpleegkundige. In een belangrijk deel van het onderzoek zullen zij met verpleegkundigen en andere betrokkenen in de praktijk in gesprek gaan over vragen als: hoe kunnen we ieders capaciteiten maximaal benutten, hoe kunnen verpleegkundigen meer invloed krijgen op hun beroepsbeoefening, hoe kunnen verpleegkundigen worden ondersteund bij het uitoefenen van verpleegkundig leiderschap en het verder uitdenken en vormgeven van gedifferentieerd werken in de verpleging en hoe kunnen de loopbaanmogelijkheden worden verbeterd?
Bent u bereid zowel werkgevers die nu al (eenzijdig) over willen gaan dan wel overgegaan zijn op functiedifferentiatie terug te fluiten, als ook niet tot het onder 3. bedoelde onderzoek over te gaan, dan wel dat onderzoek stop te zetten tot daarover overeenstemming is bereikt tussen verpleegkundigen en werkgevers?
Zoals ik eerder heb aangegeven gaan werkgevers, in samenspraak met de medezeggenschap, over de totstandkoming en de opbouw van de functiegebouwen. Er bestaan al jaren op verschillende plekken initiatieven om naar de behoefte van de desbetreffende organisaties verbeteringen aan te brengen in de functies. Dat is ook belangrijk om de inzet van alle werknemers te laten aansluiten op de benodigde werkzaamheden en verbetering van de (toekomstige) zorgverlening van de cliënt. Ook het stopzetten van het onderzoek is mijns inziens niet aan de orde. Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt het onderzoek plaats met nauwe betrokkenheid van verpleegkundigen.
Wilt u het onder 4. gevraagde met spoed doen zodat geen onomkeerbare stappen worden gezet?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 4.
Het blog ‘Andere tijden voor de rechtsbescherming’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het blog «Andere tijden voor de rechtsbescherming»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het blog.
Wat is uw reactie op het feit dat advocaten de eerste twee weken van 2020 massaal niet beschikbaar zullen zijn voor piketdiensten? Wat zijn volgens u hier de juridische, organisatorische en praktische gevolgen van? Trekt u dit zich aan? Waarom heeft u het zo ver laten komen?
Ik betreur de actie van de advocatuur die feitelijk neerkomt op een staking in de eerste twee weken van 2020. Voor de stelselherziening rechtsbijstand waarin het belang van de rechtzoekende centraal staat, is goede samenwerking namelijk onmisbaar. Graag zou ik samen met de advocatuur onze energie stoppen in het samen bouwen aan een toekomstbestendig stelsel.
Door de staking kunnen rechtzoekenden, waaronder ook kwetsbare mensen, niet op de gebruikelijke wijze van rechtsbijstand gebruik maken. Waarschijnlijk ontstaan hierdoor vertragingen, lopen doorlooptijden op en gaat zittingscapaciteit verloren. Ook hindert het mogelijk opsporingsonderzoeken als verdachten zonder rechtsbijstand niet kunnen worden gehoord. Ik breng op dit moment de potentiële gevolgen van de staking in beeld samen met onder meer de politie, het OM, de IND, de rechtspraak en de Raad voor rechtsbijstand (hierna: Raad). Ook bespreek ik met hen manieren om de gevolgen zoveel mogelijk te ondervangen.
De prioriteit voor de inzet van advocaten die wél voor het strafpiket beschikbaar zijn in de eerste twee weken van januari ligt bij de zwaardere zaken, omdat daar de potentiële gevolgen van het ontbreken van rechtsbijstand maatschappelijk het grootst zijn. Ik ben met de betrokken ketenorganisaties in gesprek om zoveel als mogelijk is te voorkomen dat (kwetsbare) rechtzoekenden de dupe worden van de staking en de strafrechtketen in deze periode zo goed mogelijk kan functioneren.
Deelt u nog steeds de mening dat sociaal advocaten nu geen redelijke vergoeding krijgen, zoals eerder herhaaldelijk door u geuit? Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die hieraan de afgelopen 20 jaar hebben bijgedragen?
Ik ben nog steeds van mening dat er op rechtsgebieden die de Commissie Van der Meer noemt een scheefgroei is ontstaan tussen de gemiddelde tijdsbesteding en de voor die categorieën vastgestelde puntenaantallen. De door de commissie geconstateerde scheefgroei doet zich tamelijk breed binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand voor, maar er zijn wel relevante verschillen te duiden tussen de diverse rechtsgebieden. Met name bij sommige zaken in het personen- en familierecht is de scheefgroei groot. Dit leidt voor sociaal advocaten die veel zaken doen op die rechtsgebieden niet meer tot een redelijke vergoeding.
Over de afgelopen twintig jaar zijn de volgende begunstigende en beperkende maatregelen van invloed geweest op de vergoeding:
Samenvattend is er een onderscheid te maken tussen de maatregelen die in werking traden voor 2008 en de maatregelen die na de start van de economische crisis zijn genomen. De maatregelen die vanaf de crisis zijn genomen waren ingegeven door de taakstellingen die in de crisisperiode ook in andere sectoren zijn ingezet, zoals het stopzetten van de jaarlijkse indexering.
In de jaren voorafgaand aan de crisis werden maatregelen genomen die tot effect hadden dat de aanwas van advocaten en mediators in het stelsel toenam. Het feit dat toevoegingszaken een vaste bron van inkomsten voor advocaten is lijkt hierbij een rol te spelen.
Kunt u uitleggen dat zelfs de meest ervaren en gespecialiseerde sociaal advocaten € 108 per punt (en dus niet per uur!) ontvangen, terwijl zelfs stagiaires van het kantoor van de Landsadvocaat meer betaald krijgen (€ 165 uurtarief) en de de Landsadvocaat wel € 384 per uur ontvangt?2
Het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand enerzijds en de inzet van de landsadvocaat anderzijds zijn twee in hun aard verschillende zaken.
Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het tarief dat we aan de landsadvocaat betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtgeving.
Kunt u uitgebreid ingaan op de serieuze kanttekeningen die bij uw argumenten worden geplaatst over de stijging van de kosten (de uitgaven voor toevoegingen zijn sinds 2012 juist fors afgenomen), dat uw vergelijking met andere rechtsstelsels mank gaat (vergeleken met andere landen staat Nederland rond de 20ste plaats als je kijkt naar de totale uitgaven voor rechtspleging) en dat de enige relevante vraag nu zou moeten zijn of in Nederland voor een sociaal advocaat een billijk inkomen haalbaar is?
Nederland staat, in vergelijking met andere rechtsstelsels, met een jaarlijkse uitgave aan rechtsbijstand van € 27,42 per hoofd van de bevolking in de top van de 41 onderzochte landen staat. Dit blijkt uit het rapport van de Raad van Europa, European judicial systems, Efficiency and quality of justice, CEPEJ 2018. Als wordt gekeken naar het vergelijkende onderzoek over rechtsstelsels als geheel dan geeft dat een vergelijkbaar beeld. In het rapport (grafiek3 is te zien dat Nederland op de zevende plaats staat als het gaat om de totale algemene overheidsuitgaven aan rechtspleging per inwoner.
Het bedrag dat op de Rijksbegroting bestemd is voor rechtsbijstand blijft in deze kabinetsperiode onveranderd, en internationaal gezien dus relatief hoog. Toch staat de houdbaarheid van het systeem onder druk. Hoewel er de afgelopen tijd jaren zijn geweest waarin minder toevoegingen zijn afgegeven dan het jaar ervoor (bijvoorbeeld in 2014, 2015 en 2017), is er over de langere termijn een stijging van het aantal toevoegingen met 42% in 17 jaar zichtbaar. Tegen die achtergrond heb ik contouren geschetst voor modernisering van het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het kabinet wil de oorzaken van de stijging van het aantal toevoeging bij de kern aanpakken én een stap zetten in het verbeteren van vergoedingen voor de advocatuur in de toevoegingenpraktijk. Opgave is om dit binnen het huidige budget te realiseren. De doorrekening van de maatregelen uit de contourenbrief laat zien dat het geheel aan maatregelen van de modernisering een verhoging van de vergoeding van advocaten mogelijk maakt. Deze verhoging bedraagt tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het blog?3
Wij willen tempo maken met de stelselherziening, juist vanwege de noodzaak om tot betere vergoedingen te komen. Door het samenspel aan maatregelen die ik neem om het stelsel te herzien ontstaat er ruimte voor een betere beloning voor advocaten die werken in het stelsel. Zoals aangegeven bij vraag 5, bedraagt de verhoging tussen de 10% en 20% ten opzichte van de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
De transformatie komt op stoom. Maar een stelselherziening van deze omvang is complex en vraagt om zorgvuldigheid, niet in de minste plaats omdat het gaat over kwetsbare rechtzoekenden. Zorgvuldigheid vraagt tijd. Dat neemt niet weg dat ik de urgentie voel om snel veranderingen door te voeren.
De Nederlandse Orde van Advocaten heeft mij in hun brief d.d. 4 september jl. bericht over de acute nood bij de sociale advocatuur.
Bovendien is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2019 de motie Jetten (D66) en Segers (CU) aangenomen die vraagt om het in beeld brengen waar de nood het hoogst is en te bezien welke maatregelen daar op korte termijn genomen kunnen worden. Ik breng op dit moment in kaart hoe ik uitvoering ga geven aan deze motie. Een verhoging van het punttarief binnen het huidige stelsel is daarbij om twee redenen geen optie. In de eerste plaats maakt een dergelijke verhoging het stelsel niet duurzamer en beter beheersbaar. Daarnaast schrijft het regeerakkoord voor dat ik een nieuw stelsel invoer binnen de bestaande budgettaire ruimte. Ik kijk dus, bij voorkeur in overleg met de advocatuur, naar andere mogelijkheden om de hoogste nood op korte termijn te lenigen dan een verhoging van het punttarief.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en ruim voorafgaand aan het Algemeen Overleg gesubsidieerde rechtsbijstand op 7 november te beantwoorden?
Ja.
'Baggersector ligt goeddeels stil door strengere norm chemische stoffen PFAS' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het RIVM dat 3 microgram per kilo al «de laagste risicogrens» noemt en dat er geen wetenschappelijke onderbouwing is voor de laagste norm van 0,1 microgram die het ministerie in juli jl. instelde?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
De genoemde 0,1 microgram per kilogram droge stof is gebaseerd op de bepalingsgrens. Vanaf deze grens kunnen concentraties van PFAS in de bodem worden gemeten. Het gebruik van de bepalingsgrens is gebaseerd op het voorzorgbeginsel. Op basis van het voorzorgsbeginsel dienden grond en baggerspecie voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader PFAS ook al getoetst te worden aan de bepalingsgrens bij een vermoeden van de aanwezigheid van PFAS.
Voor genormeerde stoffen geldt dat grond vrij mag worden toegepast tot de achtergrondwaarde. De achtergrondwaarde van een stof geeft de huidige gehalten aan zoals die in Nederland in de bodem wordt aangetroffen. Omdat de achtergrondwaarden voor niet-genormeerde stoffen veelal niet bekend zijn, wordt hiervoor overeenkomstig het stand still-principe van onze bodemregelgeving de bepalingsgrens gehanteerd. Het stand still-principe stelt immers dat de kwaliteit van de bodem na het verplaatsen van grond en baggerspecie niet mag verslechteren. Op deze manier borgt de bodemregelgeving dat vervuiling niet wordt verspreid naar een schoner gebied. Voorafgaand aan het tijdelijk handelingskader PFAS waren er nog geen landelijke normen voor PFAS en werd in de praktijk getoetst aan de bepalingsgrens. Dit leidde tot stagnatie bij projecten. Op basis van het onderzoek door het RIVM is daarom vastgesteld dat grond voor de functie wonen en de functie industrie de zogenaamde 3-7-3 norm veilig kan worden toegepast. Voor deze functies is er daarmee ruimte voor toepassing boven de bepalingsgrens ontstaan. Voor de volledigheid merk ik op dat voor de functies landbouw en natuur de bepalingsgrens nog geldt, maar dat mag worden afgeweken tot de gemeten achtergrondwaarde met een maximum van 3-7-3.
Om te voorkomen dat voor iedere toepassing apart de achtergrondwaarde bepaald moet worden, heb ik de andere overheden opgeroepen de bodemkwaliteitskaarten zo snel mogelijk aan te passen. Om te zorgen dat de toepassing van grond niet hoeft te wachten tot bodemkwaliteitskaarten zijn vastgesteld, heb ik in het tijdelijk handelingskader de mogelijkheid ingebouwd dat uitvoerders zelf de achtergrondwaarde bepalen van de bodem waar zij grond willen toepassen en deze vergelijken met de grond die zij willen toepassen. Daarmee wordt overeenkomstig de bodemregelingeving gezorgd dat grond niet vervuild wordt.
Ik hecht er belang aan om te benadrukken dat er meer mogelijk is dan wordt gedacht. Tegelijkertijd begrijp ik de zorgen van bouwers en baggeraars en werk ik samen met alle partijen om binnen verantwoorde kaders zoveel mogelijk knelpunten weg te nemen. In mijn brief van 29 oktober 2019 met mijn reactie op de motie van het lid Ziengs, ga ik ook in op het instellen van een taskforce PFAS en het organiseren van werkconferenties. Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd om mij met spoed te laten weten of er inmiddels al voldoende data beschikbaar zijn waarmee binnen afzienbare tijd een voorlopige achtergrondwaarde voor de meest relevante PFAS kan worden vastgesteld. Wanneer deze voorlopige achtergrondwaarde bekend is, kan bij bijna alle gebieden met de functie landbouw en natuur deze waarde als norm gelden in plaats van de 0.1. Met een voorlopige achtergrondwaarde kan er daarom meer ruimte ontstaan voor het verplaatsen van grond zonder dat er risico’s voor mens en milieu ontstaan.
Wat is in uw ogen de positie van het RIVM inzake PFAS?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ondersteunt burgers, professionals en overheden bij de uitdaging ons zelf en onze leefomgeving gezond te houden. Het RIVM onderzoekt wat er nodig is voor goede zorg, veilige producten en een gezonde leefomgeving. Dit doet RIVM via onafhankelijk (wetenschappelijk) onderzoek.
Voor PFAS werkt het RIVM aan risicogrenzen voor de onderbouwing van normstelling van zowel de Rijksoverheden als decentrale bevoegde gezagen. Risicogrenzen zijn concentraties in het milieu waarboven effecten op mens of milieu kunnen optreden. Deze worden afgeleid met een specifiek doel. Dat doel kan de onderbouwing van normen zijn.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn door eigenstandig normen te bedenken een aanzienlijk gedeelte van de baggersector plat te leggen?
De bepalingen uit de Wet en regelgeving met betrekking tot bodem zijn leidend. Op grond daarvan geldt het voorzorgsbeginsel, dat houdt in dat als een niet genormeerde stof wordt aangetroffen, de bepalingsgrens (in dit geval 0.1) aangehouden moet worden tenzij de achtergrondwaarde bekend is. Die achtergrondwaarde kan per gemeente verschillen, dit leidt tot verschillen in toepassingsruimte per gemeente.
Mijn inzet is om zo snel mogelijk te komen tot een werkbare en veilige omgang met PFAS-houdende grond en baggerspecie. Dit doe ik aan de ene kant om risico’s voor mens en ecologie te voorkomen. Aan de andere doe ik dit om onnodige stagnatie van werkzaamheden te voorkomen. Juist om die ruimte in beeld te brengen, heb ik het RIVM gevraagd om risicogrenzen af te leiden voor PFAS in de bodem. De toepassingsnormen van het tijdelijk handelingskader PFAS zijn gebaseerd op het advies van het RIVM om de nu beschikbare risicogrenzen te hanteren in combinatie met het stand still-principe.
Hoe kunt u er voor zorgen dat er binnen vier maanden een werkbare oplossing komt voor de baggersector in afwachting van het definitieve handelingskader eind 2020? Welke oplossingsrichtingen heeft u daarbij in gedachten?
Ik ga de komende weken en maanden aan de slag met waterschappen, provincies, gemeenten en bedrijven om te zorgen dat alle partijen over voldoende informatie beschikken om binnen het tijdelijk handelingskader werkzaamheden te kunnen verrichten. Daartoe organiseer ik de komende weken informatiebijeenkomsten. Om knelpunten actief op te sporen en aan te pakken, organiseer ik daarnaast regionale werkconferenties en stel ik een taskforce in. Dit laatste conform het verzoek van uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en mijn bovengenoemde brief met mijn reactie op de motie van het lid Ziengs.
Voor de overige acties en stappen richting een definitief kader verwijs ik u naar mijn kamerbrief van 9 oktober 20192 over de stand van zaken van het tijdelijk handelingskader PFAS. In deze brief heb ik de aanpak beschreven van de knelpunten die in de praktijk optreden als gevolg van PFAS in grond en baggerspecie. Ook heb ik in die brief de stappen opgenomen die ik samen met de koepels en sector zet in de richting van een wetenschappelijk voldoende onderbouwd definitief handelingskader, dat zal worden neergelegd in de Regeling Bodemkwaliteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat?
Nee, deze vragen zijn wel deels aan bod gekomen tijdens de begrotingsbehandeling, maar ik heb deze beantwoording niet voorafgaand aan het debat kunnen toesturen.
De nog volstrekt onhoudbare en verslechtende situatie op vluchtelingenkampen op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overal rottend vuil en huilende kinderen in Kamp Moria, terwijl de bootjes blijven komen» en herinnert u zich de nog steeds niet beantwoorde vragen van het lid Kuiken over dit onderwerp (ingezonden 11 september 2019)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beeld dat ook weer in dit bericht geschetst wordt voor de zoveelste keer aangeeft dat de situatie in het vluchtelingenkamp op Lesbos volkomen onhoudbaar en inhumaan is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw zorgen over de opvangomstandigheden op de Griekse eilanden. Deze zijn de afgelopen maanden verder verslechterd. Vanwege de toegenomen instroom en een gebrek aan terugkeer zijn de hotspots voller dan ooit. Deze verslechterende situatie heb ik tijdens mijn werkbezoek aan Griekenland op 30-31 oktober jl. zelf kunnen aanschouwen, inclusief de situatie rond het kamp Moria op Lesbos.
Deelt u de mening dat de veiligheids- en gezondheidssituatie ter plekke inmiddels zodanig verslechterd is dat er van een humanitaire ramp gesproken moet worden? Zo ja, welke hulp dient er op korte termijn geboden te worden en wat gaat Nederland daarin betekenen? Zo nee, waarom niet?
De veiligheids- en gezondheidssituatie in en rond Moria is onmiskenbaar slecht. Het kabinet acht het dan ook van groot belang dat de Griekse autoriteiten snel zorgen voor humane opvang, die ook bestand is tegen het aankomende winterse weer. Nederland biedt daarin ondersteuning, bijvoorbeeld via de inzet van een Nederlandse expert om de hiervoor beschikbare EU fondsen ook daadwerkelijk te benutten. Daarnaast heeft de Nederlandse regering onlangs gehoor gegeven aan het verzoek van de nieuwe Griekse regering om met het oog op de aankomende winter 30.000 dekens ten behoeve van de vluchtelingen en migranten op de Griekse eilanden beschikbaar te stellen.
De enige duurzame oplossing voor de huidige overbevolking op de eilanden is dat Griekenland sneller vaststelt wie mag blijven en wie veilig terug kan naar Turkije of het land van herkomst. Het is van belang dat deze laatste groep vervolgens daadwerkelijk wordt teruggestuurd. Op 1 november jl. heeft de Griekse regering hier een stap in gezet door de nieuwe asielwet goed te keuren, die een versnelling van de asielprocedure en grootschalige terugkeer mogelijk maakt.
Nederland ondersteunt de Griekse autoriteiten in het doorvoeren van structurele verbeteringen, onder andere via kennisdeling en de inzet van experts. Naast de reguliere inzet via EASO en Frontex, zijn Nederlandse experts van de IND, COA, en DT&V regelmatig in Griekenland om steun te bieden bij structurele verbeteringen op het terrein van opvang, asiel en terugkeer. Over de Nederlandse inzet in Griekenland is uw Kamer op 14 november reeds per brief geïnformeerd.2
Borstvergrotingen pillen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 7 oktober jl.?1
Ja.
Is het u bekend dat in Nederland supplementen worden verkocht waarvan wordt beweerd dat de borstomvang toeneemt maar waarvan de gezondheidseffecten op de lange termijn onbekend zijn? Zo ja, sinds wanneer is dit bij u bekend?
Het was bekend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat voedingssupplementen met effecten op de borstontwikkeling van vrouwen werden verkocht, aangezien in 2008 een claim hierover werd ingediend overeenkomstig artikel 13, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1924/2006.
Bent u ook bekend met de bijwerkingen en lange termijn gezondheidseffecten die door de experts in de uitzending van Radar worden genoemd, bijvoorbeeld een toename van het aantal tumorcellen?
De in de uitzending genoemde producten «BreastGro» en «Bigger breast» bevatten beide plantaardige producten waarin van nature isoflavonen voorkomen. Isoflavonen vormen een groep van stoffen die voorkomen in bijvoorbeeld soja en hop. Isoflavonen hebben mogelijk een oestrogeenachtige werking en worden ook wel fyto-oestrogeen genoemd. Van oestrogenen is bekend dat ze een rol kunnen spelen in de ontwikkeling van tumoren in sommige organen en dat ze een verstoorde hormoonbalans kunnen veroorzaken. De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) heeft in 2015 een risicobeoordeling gepubliceerd over voedingssupplementen met isoflavonen en hierin specifiek gekeken naar effecten op borstweefsel, baarmoeder en schildklier bij gezonde peri- en postmenopauzale vrouwen. EFSA concludeerde op basis van de beschikbare, in de literatuur beschreven onderzoeken, dat er geen aanwijzing was dat de isoflavonen in concentraties zoals aangetroffen in de geteste voedingssupplementen (tot 160 mg/dag), schadelijk waren. Producten zoals «BreastGro» en «Bigger breast» bevatten meerdere stoffen en extracten die weliswaar op het etiket worden vermeld maar de exacte samenstelling en hoeveelheden zijn niet bekend.
Naar aanleiding van de Radar-uitzending van 7 oktober j.l. heb ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar recente onderzoeken over gezondheidseffecten van isoflavonen bij de mens. Afhankelijk van de uitkomst hiervan kijk ik naar mogelijke vervolgstappen.
Het is niet eenvoudig grip te krijgen op de verkoop van voedingssupplementen die vaak via internet en alternatieve verkoopkanalen (o.a. sportschool, social media) worden verkocht. Ik ben daarom in gesprek met toezichthouders om te kijken welke concrete stappen we kunnen zetten om de handhaafbaarheid te verbeteren.
Ik zal de Tweede Kamer in het voorjaar informeren over onze aanpak om de verkoop van voedingssupplementen veiliger te maken.
Hoe vindt u het dat deze dure producten worden verkocht zonder dat de claims, een vergroting van de borstomvang is bewezen?
Veel van de ingrediënten in deze producten zijn zogenaamde «botanicals» (voornamelijk kruiden). Voor deze categorie heeft de Europese Commissie nog geen besluit genomen over de ingediende claims. Tot die tijd mogen deze claims nog gebruikt worden. Uitzondering hierop zijn medische claims, die altijd verboden zijn. Daar is bij de claim «vergroting van de borstomvang» geen sprake van.
Hoe vindt u het dat deze en soortgelijke producten verkocht mogen worden zonder dat er voldoende bekend is over bijwerkingen en de lange termijn effecten voor de gebruiker?
Volgens de Europese wetgeving moeten voedingssupplementen veilig zijn en is het de verantwoordelijkheid van de fabrikant om veilige voedingssupplementen op de markt te brengen. Voor voedingssupplementen vindt er, in tegenstelling tot bijvoorbeeld geneesmiddelen, echter geen toetsing van de veiligheid plaats voordat ze op de markt gebracht mogen worden. Tegen schadelijke levensmiddelen waarvoor geen specifieke wettelijke bepalingen bestaan, kan op basis van artikel 14 van de Algemene Levensmiddelen Verordening worden opgetreden. Dit artikel stelt dat levensmiddelen veilig moeten zijn. Als de NVWA handhavend wil optreden tegen een bepaald product op basis van dit artikel (bijvoorbeeld door te verbieden dat het product verder nog wordt verkocht), moet de NVWA eerst vaststellen dat het desbetreffende product schadelijk is. Hiervoor is onderzoek nodig naar de exacte samenstelling van een product, en aan de hand daarvan moet op grond van het oordeel van een deskundige worden vastgesteld dat het product schadelijk is. Alleen (een) melding(en) over gezondheidsklachten zijn dus onvoldoende bewijs dat een product schadelijk is.
Daarnaast gaan consumentenklachten meestal over acute gezondheidseffecten die optreden tijdens of na het gebruik van voedingssupplementen. Lange termijn-gezondheidseffecten kunnen meestal niet opgepikt worden op basis van dergelijke consumentenklachten aangezien de lange termijn-gezondheidseffecten meestal niet meer gerelateerd kunnen worden aan het gebruik van het desbetreffende voedingssupplement. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Is het u ook bekend dat bij bijwerkingencentrum Lareb 50 meldingen zijn binnen gekomen over deze en soortgelijke producten?
Bijwerkingen van producten die onder de Warenwet vallen, geeft bijwerkingencentrum Lareb door aan de NVWA. Lareb stuurt meldingen van klachten over producten met plantaardige bestanddelen, zoals soja- en hopextracten, aan de NVWA. Er zijn veel supplementen op de markt die deze extracten (al dan niet in combinatie met andere stoffen) bevatten.
In 2017 heeft Lareb een signalering aan de NVWA gestuurd over de hop bevattende kruidenmiddelen MenoCool en Menohop. Deze bevatten het actieve fyto-oestrogeen 8PN (8-prenylnaringenin). In de periode november 2011 – juni 2017 waren over deze producten in totaal elf meldingen ontvangen door Lareb. De meldingen betroffen met name overmatige opbouw van baarmoederslijmvlies, waardoor vaginaal bloedverlies en buikkrampen optraden. Lareb heeft hierover toen een signalering geplaatst op haar website. De NVWA heeft indertijd naar aanleiding van deze signalering een kort literatuuronderzoek gedaan en geconcludeerd dat er onvoldoende informatie was over eventuele schadelijke effecten na inname van het actieve fyto-oestrogeen 8PN. Ook voor de twee Lareb-meldingen over in de uitzending genoemde borstvergrotingspillen was er volgens de NVWA onvoldoende bewijs van schadelijkheid. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Lopen gebruikers van deze supplementen gezondheidsrisico’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat de veiligheid van deze specifieke supplementen niet onderzocht is, kan ik hier nu geen uitspraak over doen. Zoals ik mijn antwoord op vraag 3 heb gemeld, heb ik het RIVM gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar recente onderzoeken over gezondheidseffecten van isoflavonen bij de mens. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ik kijken naar mogelijke vervolgstappen.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nooit onderzoek naar desbetreffende of soortgelijke supplementen heeft gedaan omdat er geen wetgeving is en geen er klachten zijn gemeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVWA toetst aan de wetgeving. De in deze producten gebruikte ingrediënten zijn niet verboden. EFSA concludeerde op basis van de beschikbare, in de literatuur beschreven onderzoeken, dat er geen aanwijzing was dat de isoflavonen in concentraties zoals aangetroffen in de geteste voedingssupplementen (tot 160 mg/dag), schadelijk waren. Zoals in het antwoord op vraag 6 gemeld, heeft de NVWA n.a.v. een Lareb-signalering over hop bevattende kruidenmiddelen en twee meldingen over borstvergrotingspillen een kort literatuuronderzoek gedaan. De conclusie hiervan was dat er onvoldoende bewijs van schadelijkheid was. Alleen in de situatie dat er onderzoek is dat het product schadelijk is, kan de NVWA overgaan tot handhaven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Hoe komt het dat bijwerkingencentrum Lareb wel bekend is met klachten en de NVWA niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NVWA is wel op de hoogte van Lareb-meldingen van dit soort producten. Echter, alleen op basis van deze meldingen kon de NVWA niet optreden via artikel 14 van de Algemene Levensmiddelen Verordening omdat er geen verder bewijs is dat de gemelde gezondheidsproblemen één op één te relateren zijn aan de genoemde producten. Zoals ik mijn antwoord op vraag 3 heb gemeld, heb ik het RIVM gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar recente onderzoeken over gezondheidseffecten van isoflavonen bij de mens. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ik kijken naar mogelijke vervolgstappen. Daar wordt de NVWA ook bij betrokken.
Bent u het mij eens dat deze en soortgelijke supplementen niet verkocht zouden mogen worden zonder dat er voldoende kennis is over de effectiviteit en de bijwerkingen en gezondheidseffecten op de lange termijn?
Voedingssupplementen hoeven, in tegenstelling tot geneesmiddelen, niet vooraf getoetst te worden. Als het voedingssupplement ook een nieuw voedingsmiddel is, dan moet de veiligheid vooraf worden getoetst op basis van de novel food-verordening3. Het is de verantwoordelijkheid van degene die het levensmiddel op de markt brengt, dat het levensmiddel bij beoogd of te verwachten gebruik veilig is. De NVWA handhaaft de wetten die zien op specifieke samenstellingseisen voor voedingssupplementen en de wetten die gaan over het correct etiketteren en aanprijzen van supplementen.
Zouden zulke producten door de NVWA niet actief moeten worden opgespoord?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, is er zolang de schadelijkheid van een product niet is aangetoond, er voor de NVWA geen mogelijkheid is om te handhaven. Als de NVWA handhavend wil optreden tegen een bepaald product op basis van dit artikel (bijvoorbeeld door te verbieden dat het product verder nog wordt verkocht), moet de NVWA eerst vaststellen dat het desbetreffende product schadelijk is. Hiervoor is onderzoek nodig naar de exacte samenstelling van een product, en aan de hand daarvan moet op grond van het oordeel van een deskundige worden vastgesteld dat het product schadelijk is. Alleen (een) melding(en) over gezondheidsklachten zijn dus onvoldoende bewijs dat een product schadelijk is.
Bent u het eens dat de NVWA actiever onderzoek zou moeten doen naar voedingssupplementen die claimen te leiden tot een vergroting van de borstomvang zondag dat de claim voldoende is onderzocht en zonder dat gezondheidseffecten bekend zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Bent u het eens dat de NVWA actiever onderzoek zou moeten doen naar voedingssupplementen met opmerkelijke claims waarvan bovendien de bijwerkingen en lange termijn effecten niet bekend zijn? Zo ja, hoe gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Bent u van plan om op korte termijn maatregelen te treffen tegen de verkoop van deze borstvergrotende supplementen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals in het antwoord op vraag 3 gemeld, heb ik het RIVM gevraagd een literatuuronderzoek te doen naar recente onderzoeken over gezondheidseffecten van isoflavonen bij de mens. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ik kijken naar mogelijke vervolgstappen. Het is niet eenvoudig grip te krijgen op de verkoop van voedingssupplementen die vaak via internet en alternatieve verkoopkanalen (o.a. sportschool, social media) worden verkocht. Ik ben daarom in gesprek met toezichthouders om te kijken welke concrete stappen we kunnen zetten om de handhaafbaarheid te verbeteren. Ik zal de Tweede Kamer in het voorjaar informeren over onze aanpak om de verkoop van voedingssupplementen veiliger te maken.
De indexatie van jeugdzorgtarieven |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de indexatie van jeugdzorgtarieven nu u de Kamer heeft laten weten dat er afspraken gemaakt zijn met gemeenten (over het indexeren van tarieven), terwijl gemeenten via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) horen dat er geen landelijke afspraken gemaakt kunnen worden over de indexatie van jeugdzorgtarieven?1 2 3
Bij voorjaarsnota heeft het kabinet extra financiële middelen (€ 1.020 mln.) beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de jeugdhulp. Tegelijkertijd is de loon- en prijsbijstelling voor het jaar 2019 bij meicirculaire 2019 bekend geworden.
Naast de extra financiële middelen zijn bestuurlijke afspraken met VNG gemaakt m.b.t. het verbeteren van het functioneren van het jeugdhulpstelsel.
Een van deze afspraken betreft de noodzaak om faire tarieven (inclusief loon- en prijsbijstelling) te betalen in relatie tot het kunnen investeren in vakmanschap. Kwalitatief goede jeugdhulp en jeugdbescherming valt of staat ten slotte met goed opgeleid en voldoende personeel. De afgelopen periode zijn de bestuurlijke afspraken nader geconcretiseerd en heeft er overleg met de VNG plaatsgevonden.
Onderdeel van een fair tarief zijn afspraken over indexatie (loon- en prijsbijstelling). Vanaf 2019 is het (grootste deel van het) jeugdbudget onderdeel van de Algemene Uitkering geworden. Vanaf 2020 genereert dit jeugdbudget ook accres omdat het onderdeel is van het Gemeentefonds. De afgelopen periode hebben Rijk en gemeenten overlegd over de wijze waarop gemeenten in deze nieuwe indexatiesystematiek recht kunnen doen aan benodigde loon- en prijsontwikkeling in de Jeugd- (en Wmo) sector. Beide partijen zijn het eens dat verwacht mag worden dat gemeenten goede indexatieafspraken maken met hun aanbieders. Om dit belang te onderstrepen zal de VNG jaarlijks in mei (gekoppeld aan de meicirculaire) een bericht op haar site plaatsen met de gehanteerde loon-en prijsbijstellingspercentages in de zorg. Gemeenten krijgen hiermee richting bij de te hanteren indexatiepercentages bij de inkoop van jeugdhulp- en Wmo-aanbieders. Deze afspraak ziet echter alleen op indexatie en is niet bindend.
Ik heb uw Kamer daarom 7 november jl. laten weten dat ik daarom in de Jeugdwet, net zoals dat voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 al geldt, een artikel opneem op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de «reële prijzen» die gemeenten ingevolge artikel 2.12 van de Jeugdwet met aanbieders moeten afspreken. Tegelijkertijd werken we aan zo'n AMvB, waarbij we ook de ervaringen met de AMvB voor de Wmo 2015 zullen meenemen. De AMvB zal in ieder geval een verplichting tot indexatie bevatten.
Welke maatregelen neemt u wanneer gemeenten de broodnodige indexatie van tarieven niet doorvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke aanvullende stappen gaat u zetten om de indexering van de jeugdzorgtarieven in goed overleg met de gemeenten in het hele land te regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V 2020, d.d. 18 november 2019?
Ja
Het bericht dat een dubieuze afbouwverzekeraar het project in Brielle niet af bouwt |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dubieuze afbouwverzekeraar bouwt niets af in Brielle: «de aannemer komt uit de hel en de kopers hebben zich misdragen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat een afbouwverzekering de kopers zou moeten beschermen tegen een mogelijk faillissement van de aannemer?
Ik deel uw mening dat indien in een afbouwverzekering is bepaald dat de verzekeraar aan kopers dekking verleent tegen een mogelijk faillissement van de aannemer, de verzekeraar die dekking moet verlenen. De verzekeraar bepaalt de polisvoorwaarden, en daarmee de reikwijdte van de dekking. In dit geval is de aannemer in zee gegaan met een verzekeraar zonder vergunning, die bovendien ongebruikelijke voorwaarden hanteert. Het lijkt er nu op dat deze kopers daardoor nu geen beroep kunnen doen op de verzekering. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) eerder in een reactie op de vragen van het lid Nijboer2 liet weten, is deze situatie zeer droevig. De betreffende verzekeraar heeft bovendien een directeur die in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van faillissementsfraude, valsheid in geschrifte en bedrog met de balans en winst- en verliesrekening.
Normaal gesproken draaien huizenkopers niet op voor de kosten van een faillissement van de aannemer indien zij een verzekering hebben gesloten die daartegen dekking biedt. Excessief gedrag onder marktpartijen in de Nederlandse woningmarkt dient te worden bestreden. Dat geldt in nog sterkere mate voor frauduleus gedrag. De Minister voor Milieu en Wonen gaat daarom met de toezichthouder in kaart brengen hoe het risico op dergelijke situaties in de toekomst verder kan beperkt.
Hoe vaak komt het voor dat bij de AFM melding gemaakt wordt van afbouwverzekeringen die mogelijk niet aan de wettelijke eisen voldoen? Hoe vaak wordt als gevolg hiervan opgetreden door de toezichthouder?
Het toezicht op Nederlandse verzekeraars is verdeeld over DNB en de AFM. DNB is verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en is de vergunningverlenende toezichthouder voor verzekeraars. De AFM oefent het gedragstoezicht uit. De beide toezichthouders hebben dus ieder hun eigen toezichtsmandaat en delen waar nodig over en weer informatie bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen. De toezichthouders houden risicogestuurd toezicht. Signalen over mogelijke verzekeraars zonder vergunning passen binnen het aandachtsgebied van DNB en signalen over bijvoorbeeld misleidende informatieverstrekking bij de AFM.3 Het aantal signalen met betrekking tot afbouwverzekeringen bij de AFM over de afgelopen jaren is zeer beperkt. Deze hebben niet tot opvolging geleid.
Hoeveel aanbieders van afbouwverzekeringen zijn op de Nederlandse markt actief?
Afbouwverzekeringen worden in de wet- en regelgeving en het register van DNB niet als afzonderlijke verzekeringen onderscheiden. Deze producten kunnen in verschillende (gereguleerde en ongereguleerde) vormen en via verschillende kanalen worden aangeboden: de concrete dekking die de aanbieder aanbiedt is bepalend voor de juridische duiding. Deze producten kunnen een verzekering in de zin van de Wft zijn, en daarmee onder toezicht van DNB en AFM staan. De richtlijn solvabiliteit II bepaalt in beginsel dat een vergunning van een verzekeraar per branche van verzekering wordt verleend. Afhankelijk van de karakteristieken van de verzekering, kan de afbouwverzekering vallen onder de branche «borgtocht». Momenteel zijn er 18 verzekeraars onder toezicht van DNB die deze branche aanbieden, daarvan lijkt volgens DNB één partij zich toe te leggen op producten ter afdekking van risico’s in de bouw.
Op welke momenten moeten aanbieders van afbouwverzekeringen aan de AFM of een andere autoriteit verantwoording afleggen over hun producten?
In het kader van het regulier toezicht moeten aanbieders van (afbouw)verzekeringen op elk moment aan de AFM kunnen verantwoorden dat zij hebben gewaarborgd dat de door hen aangeboden verzekeringen geen afbreuk doen aan de doelstelling van de verzekernemers waarvoor de verzekering bedoeld is en dat productinformatie is afgestemd op die doelgroep. Dit volgt uit artikel 32, tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.
In hoeverre gelden voor het aanbieden van afbouwverzekeringen specifieke regels?
Ik ben niet bekend met specifieke regels voor afbouwverzekeringen. In algemene zin zijn de Wet op het financieel toezicht (en de daarop gebaseerde regels), de regels van de gedelegeerde verordening solvabiliteit II (EU) 2015/35) en het BW wat betreft verzekeringen en in het bijzonder schadeverzekeringen van toepassing.
Het zonder waarschuwing incasseren van een openstaande toeslagschuld |
|
Renske Leijten (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Is het een «normale» procedure dat iemand met een betalingsregeling in verband met een toeslagschuld bij het missen van een termijn binnen twee weken de hele openstaande schuld moet betalen?1
Het uitgangspunt van het terugvorderen van een toeslagschuld is dat teveel ontvangen toeslag geheel moet worden terugbetaald. Daarbij wordt rekening gehouden met de situatie van burgers, die bijvoorbeeld in financiële problemen kunnen verkeren en het bedrag niet in één keer kunnen terugbetalen. Om die reden wordt bij elke terugvordering van een toeslagschuld een betalingsregeling aangeboden. Als burgers een termijnbetaling in die betalingsregeling missen, wordt eerst een kosteloze betalingsherinnering verzonden. Hierin wordt de burger verzocht om de gemiste termijnbetaling binnen twee weken over te maken. Pas als niet aan dat verzoek wordt voldaan en op de betalingsherinnering evenmin een andere reactie is gevolgd, wordt de betalingsregeling ingetrokken waarna de burger gehouden is het openstaande bedrag in één keer te betalen Ook na het intrekken van een betalingsregeling en eventuele dwanginvorderingsmaatregelen, blijft het mogelijk om contact op te nemen met de Belastingdienst en een nieuwe betalingsregeling af te spreken.
Hoe lang is de procedure al zo?
Deze procedure is van toepassing sinds de invoering van de Awir in 2005.
Hoeveel mensen zijn geconfronteerd met deze procedure omdat ze een betalingstermijn gemist hebben in de afgelopen jaren?
In 2017 zijn circa 206.000 burgers benaderd met een stopzetting van een betalingsregeling, in 2018 ging het om circa 212.000 gevallen. In ongeveer een kwart van de gevallen wordt vervolgens een nieuwe betalingsregeling afgesloten. In nog een kwart volgt dwanginvordering, bijvoorbeeld doordat beslag wordt gelegd op het loon of de uitkering – hierbij wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. In de helft van de gevallen waarin een betalingsregeling wordt stopgezet, wordt de openstaande schuld voldaan, wordt deze buiten invordering gelaten, of wordt deze door middel van verrekening voldaan – in dat laatste geval kan op verzoek van de burger rekening gehouden worden met het bestaansminimum.
Erkent u dat een betalingsregeling niet voor niets afgesloten wordt en dat het vreemd is om ervan uit te gaan dat door het missen van een betalingstermijn wél de toeslagschuld in één keer kan worden voldaan? Kunt u verklaren wat de logica achter deze procedure is?
In lijn met het antwoord op de eerste vraag benadruk ik dat bij het invorderen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met mensen die hun toeslagschuld niet in één keer kunnen betalen, door het aanbieden van een betalingsregeling. Het niet nakomen van een betalingsregeling is echter onwenselijk, omdat een openstaande toeslagschuld dient te worden ingelost. Het missen van één betalingstermijn hoeft overigens niet te leiden tot een betaling in één keer, ook hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de eerste vraag. Als belanghebbende na de betalingsherinnering de termijn alsnog betaalt, hoeft het openstaande bedrag niet in een keer terugbetaald te worden en wordt de regeling hervat. Ook kan contact worden opgenomen met de Belastingdienst, bijvoorbeeld om een nieuwe betalingsregeling af te spreken.
Hoe verhoudt deze procedure zich tot het manifest van de Belastingdienst, UWV, SVB, CJIB, CAK en DUO voor een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso en tot de Rijksincassovisie (waarin onder andere staat dat de overheid, indien betaling binnen de reguliere termijn uitblijft, zoveel mogelijk in een vroeg stadium contact met de schuldenaar zoekt om afspraken te maken over de afbetaling om zo dwangincasso zo veel mogelijk te voorkomen en dat de overheid van haar uitvoeringsorganisaties verlangt dat zij, daar waar de beperkte afloscapaciteit daarom vraagt, maatwerk bieden)?2
Burgers kunnen er bij een toeslagschuld voor kiezen om deze schuld in een keer te betalen of te voldoen door middel van een standaardbetalingsregeling, eventueel gecombineerd met verrekening. Als deze standaardbetalingsregeling leidt tot te hoge maandelijkse lasten, kunnen burgers er ook voor kiezen hun schuld te voldoen door middel van een persoonlijke betalingsregeling. Bij die regeling wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de burger en wordt dus maatwerk geboden. Als bij deze laatste regeling na 24 maanden nog niet de volledige schuld is afgelost, worden ten aanzien van de nog openstaande schuld geen verdere invorderingsmaatregelen meer genomen. Daartoe geeft de Belastingdienst een beschikking af; hierdoor wordt niet meer actief ingevorderd, maar kan voor een periode van drie jaar wel verrekening plaatsvinden met eenmalige teruggaven. Ik ben van mening dat de praktijk van het aanbieden van een persoonlijke betalingsregeling voor toeslagschulden, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke inkomens- en vermogenspositie, getuigt van een «menselijke maat». Datzelfde geldt voor het in het antwoord op de vragen 1 en 4 besproken feit dat ook bij het missen van een termijn contact kan worden gezocht met de Belastingdienst om, bijvoorbeeld, een nieuwe betalingsregeling af te spreken. Het opnemen van persoonlijk contact vanuit de Belastingdienst is gegeven de massaliteit van het toeslagenproces (zie ook het antwoord op vraag 3) niet standaard mogelijk. Daarentegen is de Belastingdienst dus wel bereikbaar als het initiatief tot persoonlijk contact door de burger wordt genomen.
Tot slot wil ik u wijzen op mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2019. In die brief ga ik in op het niet verlenen van een persoonlijke betalingsregeling als een terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld en geef ik aan het gehanteerde beleid ten aanzien van opzet/grove schuld te heroverwegen. In afwachting daarvan heb ik tijdens het wetgevingsoverleg van 4 november 2019 toegezegd pas op de plaats te maken met de dwanginvordering van toeslag-schulden als een persoonlijke betalingsregeling wegens opzet/grove schuld is afgewezen. Ook heb ik toegezegd bij alle nieuwe verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling voor een toeslagschuld voorlopig geen onderzoek te doen naar opzet/grove schuld, tenzij er in het voortraject (de toekenningsfase) een inmiddels onherroepelijk geworden vergrijpboete is opgelegd.
Erkent u dat deze werkwijze op geen enkele manier aan te merken is als beleid met een «menselijke maat»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De beruchte spoorwegovergang in Castricum |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Smart in de penarie op beruchte spoorwegovergang in Castricum»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak het bij de spoorwegovergang op de Beverwijkerstraatweg in Castricum en in zijn algemeen voorkomt dat de spoorweg niet vrij is terwijl de spoorbomen gesloten zijn en een trein langsrijdt?
Sinds 1975 is het op de Beverwijkerstraatweg in Castricum zes keer voorgekomen dat er personen of wegverkeer op de overweg waren terwijl de overwegbomen gesloten waren en een trein naderde.
In hoeverre dit in zijn algemeenheid voorkomt betrekt ProRail in haar analyse van de beschikbare data m.b.t. overwegen. Ik kom hier in mijn brief over spoorveiligheid later dit najaar op terug.
Kunt u aangeven wat de oorzaak hiervan is en in hoeveel van de gevallen het hierbij goed afliep en in hoeveel van de gevallen dit niet het geval was?
In vijf van de zes gevallen was er geen sprake van een aanrijding, omdat de trein op tijd stopte of het voertuig of de persoon niet in aanraking kwam met de trein (dat laatste was o.a. dit keer het geval in Castricum). In 1997 heeft wel een aanrijding tussen een auto en een trein plaatsgevonden. Deze auto werd door achteroprijdend verkeer de overweg op gedrukt.
Kunt u aangeven welke vorderingen er zijn te melden qua het realiseren van beter beveiligde spoorwegovergangen?
Via het Landelijke Verbeterprogramma Overwegen (LVO) wordt gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid en doorstroming van beveiligde overwegen. In totaal worden er op dit moment 25 overwegen aangepakt door middel van maatwerkoplossingen. De doorlooptijden hiervan variëren tussen enkele maanden en enkele jaren. In 2019 zijn overwegen aangepakt in Putten, Oisterwijk, Borne, Deurne, Halderberge en Hurdegaryp. In het kader van het NABO (niet actief beveiligde overwegen)-programma heb ik aangegeven dat het mijn ambitie is om circa 180 openbaar en openbaar toegankelijke NABO’s op het reizigersnet voor eind 2023 versneld te hebben aangepakt (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Specifiek voor de overweg aan de Beverwijkerstraatweg in Castricum geldt dat deze in beeld is bij het LVO en dat deze ligt op een corridor uit het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS). ProRail is in gesprek met de gemeente Castricum over mogelijkheden om de veiligheid en de doorstroming te verbeteren. Hiervoor wordt momenteel een studie naar mogelijke weg- en spoorse maatregelen uitgevoerd. Daarbij speelt draagvlak bij de omwonenden uiteraard een rol. De resultaten en het eventuele vervolg worden besproken met de gemeente.
Bent u bereid om alle betrokkenen aan te sporen om zo spoedig mogelijk tot een veilige oplossing te komen?
Ja. Overwegveiligheid is voor mij een prioriteit. Zoals aangegeven in mijn reactie op het OvV rapport «Overwegveiligheid, een risicovolle kruising van belangen» is mijn ambitie nul dodelijke slachtoffers op overwegen.2 Het verbeteren van veiligheid en doorstroming is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de infrastructuurbeheerder en de wegbeheerder. Samenwerking is cruciaal om te komen tot integrale oplossingen die bijdragen aan een veilige en vlotte doorstroming van weg- en treinverkeer. Via het LVO- en NABO-programma wordt hier hard aan gewerkt.
Kunt u aangeven hoeveel onbeveiligde spoorwegovergangen er op dit moment nog zijn en wanneer de verwachting is dat deze beveiligd zijn of zijn verdwenen?
Volgens de gegevens van ProRail zijn er op het reizigersnet (310) en het goederennet (450) samen circa 760 NABO’s. In de bovengenoemde reactie op het OvV-rapport heb ik aangegeven dat ik via het NABO-programma uiterlijk in 2023 de circa 180 openbare en openbaar toegankelijke NABO’s op het reizigersnet wil hebben aangepakt. Dit zijn de meest risicovolle overwegen en niet meer van deze tijd. Volgens ProRail zijn hiervan inmiddels 36 NABO’s (dus 20%) aangepakt.
De greep in de ABP-kas |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De greep in de ABP-kas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet valt te verkroppen dat pensioenfonds ABP en daarmee de pensioendeelnemers door opeenvolgende kabinetten-Lubbers voor meer dan 30 miljard gulden aan te weinig afgedragen pensioenpremies zijn benadeeld?
Nee, uw mening deel ik niet. Vóór de privatisering van het ABP in 1996 werd de hoogte van de pensioenpremie voor het pensioenfonds ABP wettelijk vastgelegd. In de periode 1982–1994 is met instemming van het parlement de premie verlaagd van 21% naar (op enig moment) 8,3%. Deze premieverlaging vond plaats tegen de achtergrond van de goede financiële positie van het fonds en was destijds niet uniek: een vergelijkbare premieverlaging heeft plaatsgevonden bij diverse pensioenfondsen in de marktsector.
Het ABP is sinds de privatisering in 1996 een zelfstandig pensioenfonds, dat los staat van de overheid. Ten tijde van de privatisering is met instemming van de sociale partners en het parlement gekozen voor een eenzelfde financiële opzet als gebruikelijk in de marktsectoren. Sinds de invoering van de Pensioenwet in 2007 is wettelijk vastgelegd uit welke elementen de kostendekkende premie dient te bestaan en is voorgeschreven dat deze door het bestuur van een pensioenfonds wordt vastgesteld.
Deelt u de mening dat het ABP voor deze grote politieke misstand, waarbij de regering ongestoord miljarden uit de pensioenkas kon grijpen, niet is gecompenseerd? Wat gaat u doen om deze greep uit de APB-pensioenkas alsnog te compenseren?
Als Minister van Binnenlandse Zaken ben ik verantwoordelijk voor het pensioenoverleg in de publieke sector, vanuit die hoedanigheid heb ik uw vragen beantwoord. Anders dan u stelt is er naar mijn overtuiging geen sprake van een politieke misstand. Er is geen sprake geweest van een «greep uit de kas». Er is destijds volgens de op dat moment geldende regels een premieverlaging doorgevoerd. Ik zie dan ook geen aanleiding voor compensatie.
Kunt u zich als Minister-President inzetten om dit onrecht uit het verleden te herstellen, het APB en de gepensioneerden alsnog recht te doen, en wilt u deze vragen zelf beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
Het feit dat de Belastingdienst het recht op huurtoeslag heeft afgewezen, terwijl een burger het wel had doordat er sprake was van verworven rechten |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van twee recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin duidelijk geworden is dat een verworven recht op huurtoeslag herleeft, wanneer weer voldaan wordt aan de inkomenstoets en de vermogenstoets?1
Ja.
Kunt u een precieze beschrijving geven van hoe het verworven recht in de huurtoeslag wettelijk vaststaat en wanneer dat herleeft en wanneer niet?
In beginsel bestaat geen recht op huurtoeslag als de rekenhuur hoger is dan de maximum huurgrens (in 2019: 720,42). In principe wordt het onwenselijk geacht dat huurders die op grond van hun inkomen voor huurtoeslag in aanmerking zouden kunnen komen, zijn gehuisvest in een woning met een huur boven de maximale huurgrens. In dat geval leggen de huurlasten namelijk relatief een te groot beslag op het inkomen. Het toestaan van huurgrensoverschrijding is een uitzondering op deze regel.
Deze maatregel is ooit als aangenomen amendement (kamerstuk 25 090, nr. 49) in de wet opgenomen om te voorkomen dat indexering van de huur in de situatie van bevriezing van de maximum huurgrens in 1997 tot een plotseling verlies van huurtoeslag zou leiden. Huurders van wie een rekenhuur door een boven-inflatoire huurverhoging boven de maximale huurgrens is komen te liggen, blijven toch recht houden op huurtoeslag tot de maximale huurgrens. Daarom is aan het toenmalige wetsartikel toegevoegd dat een eenmaal toegekende huursubsidie bij een overschrijding van de maximale huurgrens door kan lopen, als zij direct in de maand juni voor de overschrijding huursubsidie ontvingen. Uiteraard is dat alleen het geval als ook aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag is voldaan, zoals voorwaarden ten aanzien van financiële draagkracht (inkomen en vermogen). In de ogen van de wetgever vergde dat bij de wijziging van de Huursubsidiewet in 1999 geen nadere toelichting. De formulering op dit punt is in de Wet op de huurtoeslag (Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Awir, Stb. 2005, 343) ongewijzigd overgenomen. Uit de recente uitspraak van de Raad van State volgt een nieuwe interpretatie van deze wettekst. Daar is in de uitvoering gevolg aan gegeven.
Kunt u aangeven op welke wijze u naar huurders en via de site van de Belastingdienst de juiste interpretatie van de wet gaat publiceren?
Huurders worden middels de website van de Belastingdienst/Toeslagen geïnformeerd. De informatie op de website is aangepast conform de recente uitspraken van de Raad van State. Zoals in de begeleidende brief is aangegeven, is ook de informatie bij de rekentool van de Belastingdienst/Toeslagen aangepast. Huurders- en verhuurdersorganisaties zullen door middel van een brief en in overleggen worden geattendeerd op deze mogelijkheid. We gaan deze organisaties actief benaderen met de vraag deze boodschap onder hun achterban te verspreiden. Ook zal een nieuwsbericht ter zake worden geplaatst op rijksoverheid.nl en de website www.woningmarktbeleid.nl.
Bij hoeveel mensen, van wie de huur door huurverhogingen door de maximale huurgrens is gegaan en aanspraak konden doen op het verworven recht op huurtoeslag, maar op een nader moment wel weer aan de inkomens-en vermogenstoetsen voldeden, is er geen huurtoeslag toegekend in elk van de jaren tussen 2010 en 2019?
De Belastingdienst heeft dit niet geregistreerd in deze periode. De Belastingdienst houdt bij of bij het vaststellen van de huurtoeslag is voldaan aan de voorwaarden. Daarvoor wordt onder meer de financiële draagkracht beoordeeld. Nadat een beoordeling van het recht bijvoorbeeld door inkomensstijging is vervallen, worden wijzigingen in financiële draagkracht in relatie tot de huurtoeslag niet geregistreerd. De Belastingdienst beschikt daarom niet over deze gegevens.
Wordt de wet op de huurtoeslag inmiddels juist toegepast door de Belastingdienst? Zo nee, vanaf welk moment wel?
De uitvoering is inmiddels aangepast. De besluiten die vanaf 24 juli 2019 worden genomen zijn conform de uitspraak van de Raad van State. Per 11 oktober is de nieuwe werkwijze opgenomen in het Handboek Toeslagen. De herleving van verworven recht op huurtoeslag geldt dus ook voor aanvragers die voor de Raad van State-uitspraak geen aanspraak konden maken op huurtoeslag vanwege inkomens- of vermogensstijging en vanaf 24 juli 2019 wel. Zij kunnen dus vanaf 24 juli 2019 weer aanspraak maken op huurtoeslag, mits zij aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag voldoen. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan hierbij tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar conform de Awir systematiek worden ingediend. Ook de toeslagontvangers die hun recht willen laten herleven, hebben hier tot 1 september 2020 de mogelijkheid voor.
Hoeveel jaar lang is de wet onjuist geïnterpreteerd?
De uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 betekende een omslag in de interpretatie van de wet. Vanaf 1998 tot aan de uitspraak van 24 juli 2019 werd de wet op een andere wijze geïnterpreteerd. Deze interpretatie van de wet werd door de jurisprudentie tot aan 24 juli 2019 ondersteund.5
Kunt u voor de afgelopen 10 jaar per jaar precies uitleggen hoe het herleven van verworven rechten is uitgevoerd? Kunt u de beleidsdocumenten (zoals het handboek) die geldig waren in die periode aan de Kamer doen toekomen?
De uitvoering is de afgelopen 10 jaar uitgevoerd overeenkomstig de wet- en regelgeving en de geldende jurisprudentie tot aan de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. De uitspraak van de Raad van State betekende een omslag. De interpretatie van de wet en de uitvoering is door de Belastingdienst/Toeslagen overeenkomstig deze uitspraak aangepast. Verdere uitwerking van de wet- en regelgeving ten behoeve van de uitvoering is te vinden in de handboeken vanaf 2013. De handboeken van 2013 tot en met heden over de huurgrensoverschrijding bij de huurtoeslag zijn bijgevoegd bij de antwoorden op deze Kamervragen. Dit laat onverlet dat binnen de Belastingdienst een werkwijze bestond in de periode tot 2016 waarbij rechten zijn toegekend die op basis van de toen geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie niet hadden moeten worden toegekend.
Herinnert u zich dat u dit jaar 500 miljoen euro uitgetrokken heeft om het kindgebonden budget met terugwerkende kracht juist uit te voeren en dat u bezig bent compensatie te geven aan mensen bij wie de kinderopvangtoeslag op onrechtmatige wijze is stopgezet?
Ja.
Op welke wijze kunnen mensen die dat willen alsnog aanspraak maken op het herleven van hun oude rechten over de laatste jaren, omdat zij hier volgens de wet recht op hadden? Kunt u zeer expliciet ingaan hoe u zult omgaan met gevallen, waarbij de beschikking (geen huurtoeslag) al definitief is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, betekent de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 een omslag in de interpretatie van de wet. Vanaf deze datum wordt de uitspraak van de Raad van State conform de regelgeving toegepast op alle soortgelijke besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. Artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir bepaalt dat besluiten die wel onherroepelijk vaststaan, als gevolg van jurisprudentie niet opengebroken worden. Dit is alleen anders indien de Minister van Financiën, zo nodig in overeenstemming met de Ministers die het aangaat (in dit geval de Minister voor Milieu en Wonen), anders heeft bepaald. In het voorliggende geval is hiervoor geen aanleiding, nu de uitvoering heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wet- en regelgeving en de geldende jurisprudentie tot aan de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019. Dus definitief toegekende beslissingen huurtoeslag waar de termijnen zijn verstreken zonder dat bezwaar en/of beroep is ingesteld komen niet in aanmerking voor herbeoordeling.
Dit is de werkwijze bij beleidswijzigingen als gevolg van jurisprudentie omdat deze besluiten zijn genomen conform de toen geldende regelgeving en jurisprudentie. Dat geldt overigens in den brede, niet alleen voor de Belastingdienst/Toeslagen maar meer algemeen in ons rechtsstelsel.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van State vanaf 24 juli 2019 wordt toegepast op alle soortgelijke besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. Lopende procedures worden herbeoordeeld, aangezien die nog niet definitief zijn vastgesteld. Besluiten die wel onherroepelijk vaststaan, worden niet opengebroken.
Wat vindt u van het feit dat de Belastingdienst zich bij de Raad van State beroepen heeft op een vervallen, niet gepubliceerd circulair ministerieel geschrift uit 1998, dat geen wettelijke basis heeft?
Zoals ook uit de uitspraak van 24 juli 2019 blijkt (ECLI:NL:RVS:2019:2415) (zie rechtsoverweging 5.3) heeft de uitvoering van de Belastingdienst/Toeslagen zich niet alleen gebaseerd op de letterlijke tekst van het wetsartikel, maar ook op de systematiek van de wet en de wetshistorie. Over de specifieke kwesties die geleid hebben tot de door u genoemde Raad van State-uitspraken (namelijk het verlies van verworven recht door enkel stijging van inkomen of vermogen waarna dit inkomen of vermogen weer daalde) hebben de rechtbanken verschillend geoordeeld. Hieruit bleek dat de wettekst anders kon worden gelezen en dat de memorie van toelichting hier niet eenduidig in was. Voor het verweer in een tweetal procedures bij de Raad van State is daarom vanuit de wetgever eind augustus 2018 de genoemde circulaire uit 1998 aangedragen om het verweer ten aanzien van de wetshistorie te ondersteunen. De circulaire uit 1998 was wel relevant omdat er met de wetswijziging uit 1999 geen verandering werd beoogd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze circulaire aan de Kamer doen toekomen en toelichten wanneer het geldig was?
Bij dezen.6 Deze circulaire is in 1998 aan gemeenten en verhuurders rondgestuurd ter informatie over een aantal hoofdlijnen van de regelgeving en beleidslijnen van de Huursubsidiewet (HSW) zoals deze zullen gelden met ingang van het subsidiejaar van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 (1998/1999).
Kunt u aangeven hoe het komt dat het zo vaak voorkomt dat de Belastingdienst niet in staat is om de wetten over toeslagen goed uit te voeren?
In het voorliggende geval kan niet gesproken worden van een fout. Zoals aangegeven ontstond met de uitspraak van de Raad van State een nieuwe situatie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Wij bieden u nogmaals onze welgemeende excuses aan dat de beantwoording niet heeft plaatsgevonden binnen de termijn die daarvoor staat. Wij zullen bevorderen dat Kamervragen binnen de termijn beantwoord worden.
De situatie in het kamp Al-Hol in Syrisch Koerdistan |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Repatriëring van Nederlandse IS-verdachten uit Syrië op een zijspoor beland»?1
Ja
Wat is ondernomen sinds de rechter in januari oordeelde dat de overheid alle moeite moet doen voor de terugkeer van een aantal IS-vrouwen naar Nederland, zodat ze hier berecht kunnen worden?
Ik verwijs u daarvoor graag naar de brieven van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september en 24 juni jl. (Kamerstukken 29 754 nrs. 507 en 524).
Kunt u stellen dat het uiterste is gedaan om de Nederlandse vrouwen en hun kinderen terug te halen? Zo ja, betekent dit dat er geen actie meer wordt ondernomen? Zo nee, welke vervolgstappen zullen worden gezet?
Ik verwijs u daarvoor graag naar de brieven van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september en 24 juni jl. (Kamerstukken 29 754 nrs. 507 en 524). Op 13 september heeft de Minister van Justitie en Veiligheid geschreven dat de uitvoering van de bevelen gevangenneming op dit moment niet op een veilige en verantwoorde wijze gerealiseerd kan worden. Het onderzoek naar de mogelijkheid van de uitvoering van de bevelen gevangenneming van de rechtbank van Rotterdam duurt voort. In de brief van 24 juni jl. is bericht, dat het kabinet de steeds veranderende situatie en het geheel van bekende feiten en omstandigheden nauwlettend in ogenschouw neemt, in relatie tot de beschikkingen van de rechtbank. De unieke omstandigheden in deze casuïstiek nopen het kabinet daarbij tot een behoedzame aanpak. Op dit moment kan er nog geen inzicht worden gegeven in de door het kabinet te nemen stappen, anders dan dat het kabinet met Europese (Schengen) partners op zoek is naar oplossingen, waaronder berechting in de regio.
Kent u het bericht «Irak vraagt om (honderden) miljoenen voor berechting Irak-gangers»?2
Ja
Klopt het dat Irak per overgedragen buitenlandse strijder een bedrag van 10 miljoen euro vraagt, plus een jaarlijkse bijdrage van 2 miljoen dollar per verdachte per jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Irak heeft aangegeven bereid te zijn om te spreken over berechting van buitenlandse strijders in Irak. Daarbij zijn ook bedragen genoemd. Met dit «openingsbod» heeft Irak duidelijk gemaakt dat berechting en detentie ook (hoge) kosten met zich meebrengen.
Wat is de officiële Nederlandse reactie geweest op deze eis? Is Nederland bereid deze bedragen te betalen? Zo nee, welk bedrag is Nederland wel bereid om te betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft begrip voor de lasten die de vervolging, berechting en detentie van ISIS-strijders met zich brengen en dat die zwaar drukken op een land dat zich probeert te stabiliseren na jaren van oorlog en de strijd tegen ISIS. Het is echter nog te vroeg om over compensatie te spreken, omdat daarvoor eerst overeenstemming nodig is over fair trial standaarden en het feit dat Nederland niet meewerkt aan toepassing van de doodstraf. Ook Irak heeft echter rode lijnen, onder meer ten aanzien van nationale wetgeving over de doodstraf.
Het bezoek van premier Rutte aan Indonesië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Welke onderwerpen staan er tijdens het gesprek van de Minister-President met de Indonesische president Joko Widodo op de agenda? Kunt u een toelichting geven?
Minister-President Rutte sprak met de Indonesische president Joko Widodo over de brede samenwerking op het gebied van politiek, economie en cultuur. Op politiek vlak werd er onder meer gesproken over samenwerking op het gebied van strijd tegen terrorisme, mensenrechten en veiligheid en rechtsorde. Op economisch vlak spraken Minister-President Rutte en president Widodo onder andere over circulaire economie, waste management en maritieme samenwerking. Tot slot werd de goede samenwerking op het gebied van cultuur en (beroeps-) onderwijs onderstreept.
Zal tijdens het gesprek met president Joko Widodo ook de situatie in Papua aan de orde worden gesteld? Zo ja, wat zal de inzet zijn?
Minister-President Rutte en president Widodo hebben gesproken over de situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie. De inzet van dit gesprek was te benadrukken dat dialoog en terughoudendheid belangrijk zijn om tot een duurzame oplossing te komen, en dat de proportionaliteit van (politie-) geweld en de mogelijkheid tot transparant onderzoek achteraf van belang zijn.
Zal de Minister-President ingaan op het harde ingrijpen van het Indonesische leger tegen de Papua’s? Zo ja, wat zal hierover de inzet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens zijn gesprek met de president aandringen op en spoedig bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua, zoals door de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Marsudi, aan de Minister van Buitenlandse Zaken is toegezegd?
Nederland heeft zowel richting de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten als richting Indonesische autoriteiten aangegeven dat het goed zou zijn als de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Papua spoedig bezoekt. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd.
Beide partijen zijn voornemens een bezoek te realiseren. Het is nu aan de VN Hoge Commissaris en de Indonesische autoriteiten om afspraken te maken over de verdere uitvoering van de uitgesproken intenties.
Kunt u deze vragen voor aanvang van het bezoek aan Indonesië op 7 oktober 2019 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Maximumsnelheid op de A79 bij Meerssen naar 90 km/u' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Maximumsnelheid op de A79 bij Meerssen naar 90 km/u»?1
Ja.
Klopt het dat de snelheid tijdelijk wordt verlaagd door Rijkswaterstaat (RWS) vanwege een slechte staat van onderhoud van de A79? Op de site van RWS staan werkzaamheden vermeld, waarom staan deze er (nog) niet bij?
Nee, dat klopt niet. De snelheid wordt niet tijdelijk verlaagd, maar zal gewoon 100 km/u blijven. Rijkswaterstaat volgt bij constatering van onvoldoende stroefheid de «Richtlijnen handelwijze bij onvoldoende stroefheid of teveel spoorvorming». Deze schrijven onder andere voor wanneer een snelheidsverlaging nodig is om de veiligheid van de weggebruikers te waarborgen. In dit geval is een snelheidsverlaging niet noodzakelijk. Voor de vastgestelde ontbrekende stroefheid van het asfalt is het waarschuwen van de weggebruikers met het driehoek bord «slipgevaar» voldoende. Dit bord is geplaatst op deze locatie. Er is door Rijkswaterstaat een verkeersbesluit genomen tot tijdelijke verlaging van de maximum snelheid. Dit besluit blijkt onjuist en zal worden ingetrokken. De werkzaamheden staan inmiddels op de website.
Hoe lang gaat de snelheidsverlaging duren? Wanneer wordt begonnen met het onderhoud en wanneer is het onderhoud klaar?
Er vindt geen snelheidsverlaging plaats. De werkzaamheden zijn nu gepland in de nacht van 22 oktober (21:00) op 23 oktober (05:00). Onderhoudswerkzaamheden zijn echter weersgevoelig. Bij slecht weer kunnen de werkzaamheden mogelijk geen doorgaan vinden en worden ze opnieuw ingepland.
Is het juist dat na een eerdere snelheidsverlaging van 120 km/u naar 100 km p/u, nu weer een verlaging wordt opgelegd? Heeft er dan geen onderhoud of aanpassing in de tussentijd plaatsgevonden? Hoe kan dit?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe nodig is de snelheidsverlaging van 100 km/u naar 90 km/u? Is de A79 daar in een dusdanige staat dat 90 km/u werkelijk een verschil maakt ten opzichte van 100 km p/u? Wat merkt de automobilist daarvan? Is hier een afwegingskader voor bij RWS?
Bij constatering van onvoldoende stroefheid volgt RWS de «Richtlijnen handelwijze bij onvoldoende stroefheid of teveel spoorvorming».
Waarom is het nodig om automobilisten langzamer te laten rijden als er geen werkzaamheden zijn of deze nog lang op zich laten wachten? Waar blijkt dit uit?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u proberen deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja.
Het bericht ‘Koraal Curaçao vernield door olieplatform’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Koraal Curaçao vernield door olieplatform»?1
Heeft u de foto’s, gemaakt door de duikers, gezien op de website van nos.nl? Hoe beoordeelt u de nieuwe situatie waarbij schade is ontstaan aan het koraal?
Klopt de beschrijving van het incident dat tijdens een storm de bemanning van het bewuste olieplatform geprobeerd heeft verdere schade te voorkomen? Welke gevolgen heeft de schade voor het koraal en het eiland? Is de economische- en milieuschade in te schatten? Wie zijn er gedupeerd?
Er wordt door het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur van Curaçao nader onderzoek gedaan naar de oorzaak van de schade. Dat onderzoek moet voor het land Curaçao informatie opleveren over de specificaties ten aanzien van deze situatie en daarmee ook de mogelijke vervolgstappen. Dit onderzoek wordt mede uitgevoerd om dergelijke situaties en schade in de toekomst te voorkomen.
Valt de schade bij Boca Sami eventueel te verhalen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet de overheid van Curaçao hieraan? Welke stappen zet de regering van Curaçao om dit soort schade in de toekomst te voorkomen en de geleden schade te herstellen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er processen denkbaar waarbij het koraal versneld aan zou kunnen groeien?
Het is mogelijk om koraal te planten. Dat gebeurt bijvoorbeeld op Bonaire. Wel gaat het om een beperkt aantal soorten waardoor de oorspronkelijke biodiversiteitsgehalte niet teruggewonnen wordt.
Zijn soortgelijke incidenten in de toekomst uit te sluiten? Wie is er dan verantwoordelijk?
Curaçao is zelf verantwoordelijk voor het maken en handhaven van voorschriften met betrekking tot de scheepvaartveiligheid om dergelijke incidenten te voorkomen.