Samenwerking tussen scheepsbouwer Damen en de Nederlandse staat naar aanleiding interne memo’s op het gebied van een corruptieaffaire bij Damen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie dat Damen in strijd heeft gehandeld met Nederlandse anti-corruptievoorschriften nu duidelijk is dat het bedrijf zeker in veertien gevallen «onjuiste en onvolledige informatie» heeft verstrekt over miljoenenbetalingen aan buitenlandse tussenpersonen?1
Omdat er nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek kan ik daar geen verdere uitspraken over doen.
Is het juist dat u tot nu toe van oordeel was dat Damen nieuwe garanties van Atradius Dutch State Business (DSB) mag aanvragen? Zo nee, wat was uw beleid?
Nadat Damen door de Wereldbank voor achttien maanden werd uitgesloten van aanbestedingen heeft de Staat een aantal maatregelen genomen. Zo werd Damen uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van OS-financiering gedurende de disbarment periode van de Wereldbank en werd de toegang van Damen tot de exportkredietverzekering (ekv) tijdelijk opgeschort. Parallel aan deze maatregelen heeft ADSB een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de ekv-portefeuille van Damen waarbij aanvullende informatie door Damen werd aangeleverd. Hieruit bleek Damen in veertien gevallen onvoldoende of onjuiste informatie te hebben gegeven met betrekking tot betaalde agentencommissies. De staat heeft op basis van deze aanvullende informatie de veertien gevallen opnieuw beoordeeld. Dit heeft bij tien van de veertien transacties geleid tot het treffen van maatregelen door het recht op schadevergoeding te laten vervallen. Voorts heeft Damen onder toezicht van de Wereldbank een verbeterprogramma op het terrein van compliance doorgevoerd. Er was onder meer gebleken dat het interne compliance beleid van Damen onvoldoende tot alle medewerkers was doorgedrongen. Inmiddels zijn de interne maatregelen van Damen aangescherpt. Er is onder meer een nieuwe gedragscode opgesteld en het eigen personeel is getraind in het herkennen van verdachte situaties. De Wereldbank heeft Damen vervolgens van de uitsluitingslijst van de Wereldbank afgehaald. Ook de staat heeft, na afronding van het onderzoek naar de ekv-portefeuille van Damen en het treffen van de genoemde maatregelen, Damen weer toegelaten tot de ekv, zij het onder een regime van verscherpt toezicht. Dat betekent dat Damen bij ekv aanvragen extra informatie moet aanleveren over de mogelijke betrokkenheid van derden.
Deelt u de mening dat het gaat om systematisch gedrag om tussenpersonen te begunstigen om zaken te bespoedigen? Zo nee, wat is dan uw analyse?
Zolang het strafrechtelijk onderzoek loopt kan ik hierover geen mening geven.
Herinnert u zich uw antwoord op mijn vragen van 12 juli 2019 waarbij u meldt dat corruptie strafbaar is voor de Nederlandse wet?2
Ja.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht geven van het aantal opdrachten waarvoor Damen ingeschreven is en kunt u aangeven hoe u de thans aangevraagde kredieten door Damen beoordeelt in het licht van de vaststelling dat corruptie strafbaar is?
Op dit moment lopen er zesentachtig polissen voor Damen en/of haar financiers. Deze zijn allemaal terug te vinden op de website van ADSB. Zoals bij vraag twee is aangegeven moet Damen bij elke nieuwe transactie uitgebreide informatie aanleveren over de betrokkenheid van derden.
Deelt u de opvatting dat bij de aanbesteding voor nieuwe onderzeeboten ook ervaringen met malversaties en/of corruptie een rol van weging moeten spelen?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude en omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de aanbestedingsregelgeving is bepaald dat (pas) een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijk delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping. Hoewel de aanbesteding van de nieuwe onderzeeboten plaatsvindt op basis van artikel 346 VWEU en dus de aanbestedingsregelgeving formeel niet van toepassing is, is er geen aanleiding van dit beginsel af te wijken.
Bent u bereid Damen uit te sluiten van staatsgaranties van Atradius DSB? Zo nee, waarom niet?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Verder verwijs ik naar de maatregelen die ik heb getroffen, als beschreven in de antwoorden op de vragen twee en vijf, die ik afdoende acht.
De video 'CBR belt politie voor vechtpartij en nu gaan we de mail van de directeur platleggen' |
|
Rutger Schonis (D66), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de video «CBR belt politie voor vechtpartij en nu gaan we de mail van de directeur platleggen»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de YouTube uitzending, waarin te zien is dat er nog steeds veel jongeren met sterk uiteenlopende medische achtergronden zoals Asperger en ADD door het CBR gekeurd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, álle jongeren die examen doen moeten volgens de wetgeving door CBR beoordeeld worden; niet alleen of zij rijvaardig zijn, maar ook of zij rijgeschikt zijn. Alle examenkandidaten dienen volgens de huidige wetgeving voor de aanvraag van een rijbewijs een verklaring van geschiktheid te hebben en een theoriecertificaat. Examenkandidaten die alle vragen op de gezondheidsverklaring van het CBR met «nee» beantwoorden, krijgen direct van CBR bericht dat ze rijgeschikt zijn. Kandidaten die een aandoening hebben en/of medicatie gebruiken waardoor zij mogelijk niet veilig kunnen rijden, worden door CBR doorverwezen naar een keurend arts of keurend medisch specialist voor controle. CBR kan hen ook vragen een rijtest te doen, zodat beoordeeld kan worden of iemand voldoende rijgeschikt is.
Kunt u al iets toelichten over uw eerdere toezegging waarin u zegt kritisch te kijken naar de lijst met aandoeningen uit de Regeling eisen geschiktheid 2000, kunt u daar al iets over toelichten richting de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 10 september jl.2 heb ik aangegeven de Gezondheidsraad gevraagd te hebben mee te denken over de lijst van aandoeningen. Dit alles uiteraard binnen de kaders van de Europese regelgeving. De Gezondheidsraad beraadt zich momenteel op mijn verzoek.
Bent u bereid om compensatie te leveren voor de groep jongeren die, zoals de uitzending toont door de langere wachttijden op medische keuringen hogere kosten maken voor onder andere rijlessen?
Zoals aangegeven in het plenaire debat van 11 september jl. informeer ik u voor de begrotingsbehandeling nader over mijn onderzoek naar de mogelijkheden voor compensatie van gemaakte kosten.
Kunt u aangeven of personen geen rijexamen kunnen doen of het rijbewijs na volbrengen van het rijexamen niet kunnen aanvragen omdat ze te lang moeten wachten op de medische keuring?
Exacte cijfers heb ik niet. Maar gelet op de problematiek van de lange doorlooptijden bij het CBR is dit mogelijk. Het CBR adviseert kandidaten daarom om bij het behalen van het theoriecertificaat gezondheidsverklaring in te dienen. Het CBR heeft geen zicht op wanneer in het traject van praktijkopleiding kandidaten dit ook daadwerkelijk doen. Wanneer kandidaten halverwege de opleiding of later het proces starten kan het inderdaad zijn dat ze al klaar zijn voor het praktijkexamen maar nog geen verklaring van geschiktheid hebben. Ze kunnen dan nog geen examen doen. Mocht het theoriecertificaat dreigen te verlopen dan worden kandidaten wel met prioriteit geholpen door het CBR.
Kunt u aangeven wat de achterliggende reden is dat een theorie-examen maar één jaar geldig is?
Het theoriecertificaat is een jaar en zes maanden geldig. De achterliggende reden is dat men kan beginnen met rijles op 16,5 jaar en op dat moment ook een theorie-examen kan aanvragen. Vanaf 17 jaar is een praktijkexamen mogelijk in het kader van 2ToDrive. De geldigheidsduur is gebaseerd op een periode die acceptabel is om voldoende kennis te bezitten om een rijopleiding te volgen en een praktijkexamen af te leggen. Beide examens zouden idealiter kort na elkaar moeten plaatsvonden. Voor C en D rijbewijzen is het theoriecertificaat 2 jaar geldig vanwege een mogelijke langere opleidingstijd.
Hoe kijkt u er tegenaan om deze termijn van geldigheid van het theorie-examen te verlengen zodat met name jongeren die buiten de termijn van één jaar slagen voor het rij-examen geen extra kosten kwijt zijn aan het opnieuw moeten doen van het theorie-examen?
Ik vind het vervelend dat examenkandidaten lang moeten wachten op hun verklaring van geschiktheid. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn brief van 10 september jl. zal de invoering van de administratieve verlenging voor 75-plussers het CBR meer ruimte geven om de overige groepen – onder wie examenkandidaten – tijdig te helpen. Het CBR geeft in de bijgevoegde prognose aan dat de doorlooptijden van deze groepen 4 maanden na invoering van deze regeling bij benadering gehalveerd zullen zijn. Een verlenging van de geldigheidsduur is gelet op de kennis van de verkeersregels in relatie tot beginnende bestuurder niet wenselijk.
Bent u reeds in gesprek geweest met de Nederlandse Vereniging voor Autisme? Kunt u toelichten tot welke acties dit heeft geleid?
Met de Nederlandse Vereniging voor Autisme is begin oktober 2019 overleg geweest. Zij hebben hun zorgen o.a. over de werking van het huidige stelsel daarin naar voren gebracht. Deze worden meegenomen in de contacten met de Gezondheidsraad en in het onderzoek naar de stelselherziening die de SWOV uitvoert.
Het bericht ‘Discriminatie en wangedrag bij politie Den Haag’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Discriminatie en wangedrag bij politie Den Haag»?1
Ja.
Zijn de problemen die naar voren worden gebracht bij u bekend en kunt u ze bevestigen?
Ik voer regelmatig overleg met de korpschef over de ontwikkelingen binnen de politieorganisatie. In dat overleg komen ook onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag aan bod. Waar nodig informeert de korpschef mij over zaken.
De politieorganisatie is een grote organisatie met 65.000 medewerkers die er naar streeft een veilige en inclusieve werkomgeving te realiseren en te behouden. Incidenten komen helaas voor, net als in iedere andere organisatie. Voor de korpsleiding staat echter voorop dat ongewenst gedrag wordt onderzocht en aangepakt.
Berichtgeving over misstanden bij de politie hebben effect op politiemedewerkers en de legitimiteit van de organisatie. Onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag dienen dan ook doorlopend de aandacht te krijgen. Dat is ook de blijvende inzet van de korpschef. In mijn brief van 3 september jl. aan uw Kamer heb ik het beleid van de korpschef beschreven om een veilige, diverse en inclusieve werkomgeving te realiseren en behouden.2
Deelt u de mening dat agenten en andere medewerkers van de politie die niets te maken hebben met deze mistanden óók last ondervinden van dergelijke berichtgeving en dat dit schadelijk kan zijn voor de geloofwaardigheid van de organisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er ondanks signalen van discriminatie, overmatig gebruik van geweld en een verziekte cultuur niet ingegrepen door de leidinggevende(n) van het desbetreffende bureau? Heeft u de leidinggevende(n) hierover gesproken? Zo ja welke verklaring gaven zij hiervoor? Zo niet, bent u dat alsnog van plan?
De korpschef heeft mij bevestigd dat meldingen over grensoverschrijdend en ontoelaatbaar gedrag in de organisatie worden opgepakt. Zoals ik u in mijn brieven van 9 oktober jl. en 15 oktober jl. heb geschreven is door het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten begin 2019 een (oriënterend en later disciplinair) onderzoek gestart naar aanleiding van de meldingen over vermeende misstanden binnen een team van de politie-eenheid Den Haag. Daarnaast hebben de team- en sectorleiding gesprekken gevoerd met de medewerkers en zijn medewerkers geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en de reeds genomen stappen.
Ik wacht de uitkomsten van de eerder genoemde trajecten bij de politie (zie mijn brieven van 9 en 15 oktober jl.) af. Daarbij heb ik uw Kamer in het Algemeen Overleg van 10 oktober jl. toegezegd met de korpschef in gesprek te gaan over de inzet voor de totstandkoming van een cultuurverandering bij de politie, evenals de registratie en opvolging van interne klachten en meldingen.
Hoe verklaart u het dat hoewel door verschillende agenten de problemen intern zijn aangekaart, hier geen maatregelen en verbeteringen op hebben gevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn deze problemen uniek? Zijn bij u vergelijkbare problemen bekend bij andere bureaus in Den Haag, dan wel bij andere bureaus in andere steden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er binnen de politie organisatie geen veilige plek lijkt te zijn om met deze problemen terecht te kunnen en waar deze serieus worden genomen? Wat vindt u daarvan? Welke rol speelt de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) hierin?
Nee, die mening deel ik niet. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden voor het bespreekbaar maken van signalen, zoals het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Ook besluit de politie binnenkort over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen. Deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. De klachtencommissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise.
Om te voorkomen dat collega’s vastlopen in de organisatie wordt bovendien een ombudsfunctonaris aangesteld binnen de organisatie. Deze functionaris heeft directe toegang tot de korpsleiding en is een aanvulling op de reeds bestaande voorzieningen.
Hoe komt het dat zowel de klokkenluider als bronnen tegen de NOS melding doen van discriminatie, overmatig gebruik van geweld en een verziekte cultuur bij de politie, terwijl de politiechef van de desbetreffende eenheid aangeeft «zich niet te herkennen in de signalen» en er binnen de eenheid «niets onder het tapijt wordt geveegd»? Hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welk verband ziet u tussen deze problemen en de problemen die door de klokkenluider in zijn brief worden aangekaart?
Ik neem aan dat u met uw vraag doelt op de open brief van de heer Boers aan de korpschef, die ik in afschrift heb ontvangen. Op deze brief heeft de korpschef gereageerd. Daarnaast heb ik mij door de korpschef laten informeren over de manier waarop de gesprekken met de heer Boers zijn verlopen. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om persoonlijk met de heer Boers in gesprek te gaan.
Bent u bereid samen met de korpschef in gesprek te gaan met de agenten op het desbetreffende bureau om de problemen te bespreken en te kijken welke oplossingen nodig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u persoonlijk contact met de klokkenluider gezocht naar aanleiding van zijn brief?2
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen met zijn aanbevelingen en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De adviezen die de heer Boers geeft in zijn open brief passen in het beleid dat de korpschef voert op diversiteit, inclusie en omgangsvormen, waarover ik uw Kamer in mijn brief van 3 september jl. geïnformeerd heb4. In mijn reguliere overleggen met de korpschef spreek ik regelmatig over de ontwikkelingen op dit gebied. Ook de signalen van de heer Boers zijn in mijn overleggen met de korpschef aan de orde geweest. Mijn streven is om u hier in het halfjaarbericht politie in het voorjaar van 2020 nader over te informeren.
Heeft u de problemen die in deze brief naar voren komen besproken met de korpschef? Zo nee, wanneer gaat u dit doen? Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek en de actiepunten die er uit volgen?
Zie antwoord vraag 12.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van het lid den Boer (D66) van 5 september 2019?3
Ja.
Hoe verhouden uw antwoorden «Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus.», «De korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen», «De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt», «Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat» zich tot de berichten zoals gemeld door de NOS waarin juist zeer zorgelijke problemen rondom discriminatie, overmatig gebruik van geweld en een verziekte cultuur naar voren komen, wat bovendien zeker niet voor het eerst is?
Ik ben er van overtuigd dat de korpsleiding iedere melding van ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag serieus neemt. Bovenop het bestaande beleid en de genomen maatregel om een ombudsfunctionaris aan te stellen, zie ik op dit moment geen noodzaak om aan te dringen op extra maatregelen. In de antwoorden op vraag 12 en 13 heb ik aangegeven uw Kamer nader te infomeren in het halfjaarbericht in het voorjaar van 2020.
Deelt u de mening dat het hoog tijd is deze problematiek echt serieus te gaan aanpakken en de daarvoor benodigde maatregelen te treffen? Aan welke maatregelen denkt u? Wanneer kan de Kamer de eerste maatregelen verwachten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van het algemeen overleg Politie op 10 oktober 2019?
Ja, zij het dat dit uiteindelijk niet haalbaar is gebleken.
Het bericht dat Amerikaanse diplomaten samenwerken met conservatieve staten om seksuele en reproductieve rechten in te perken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Trump Administration steps up war on reproductive rights»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de regering Trump bezig is om een coalitie te vormen met sociaal ultraconservatieve regeringen, van Brazilië tot Saudi-Arabië, met als doel te proberen seksuele en reproductieve rechten in te perken? Zo ja, kunt u toelichten wat u van deze coalitie verwacht tijdens de VN-top later deze maand?
De groeiende regressieve druk op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), onder andere door het opbrengen van tekstvoorstellen tot afzwakken of schrappen van verwijzingen naar SRGR in VN-teksten, geeft reden tot grote zorg. Het betreft hier immers verworven rechten, essentieel voor duurzame ontwikkeling en de 2030 Agenda, en onderdeel van de BHOS-nota «Investeren in Perspectief». Inperking van deze rechten zou onder meer kunnen betekenen dat minder mensen (in plaats van meer) toegang krijgen tot essentiële gezondheidsdiensten en -middelen (zoals moeder- en kindzorg, anticonceptie en HIV-testen en -behandeling); ontwikkeling raakt hierdoor achterop.
Op 23 september, en marge van de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC), presenteerde Alex Azar, Secretary of the United States Department of Health and Human Services, een verklaring namens negentien landen. In deze verklaring maken deze landen onder meer bezwaar tegen SRGR in VN-documenten omdat dit in hun visie onder meer de rol van het gezin zou ondermijnen en abortus zou promoten.
Tijdens de Wereldgezondheidsassemblee van 20–28 mei jongstleden in Genève uitten de VS bezwaren tegen verwijzing naar SRGR in de – toen nog – draft tekst van de Politieke Verklaring over UHC. De VS distantieerden zich van deze paragraaf maar lieten uiteindelijk de resolutie met de draft Politieke Verklaring ongemoeid.
Het is voor de gezondheid en rechten van vrouwen en meisjes van essentieel belang vast te houden aan internationale afspraken. Nederland ziet de rechten van vrouwen en meisjes als een graadmeter voor rechten in het algemeen. Als deze rechten onder druk komen, volgen andere rechten ook. Daarnaast is toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg ook van belang voor kwetsbare en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen waaronder de LHBTI-gemeenschap. In de Politieke Verklaring van de UHC staat nu een sterke SRGR-paragraaf (artikel 68). Nederland heeft daar actief aan bijgedragen, onder meer door deelname aan coalities van landen die hiervoor samen hebben geijverd (groep van 43 landen tijdens de Wereldgezondheidsassemblee).
Tijdens de UN High-Level Meeting on UHC tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York op 23 september jongstleden sprak ik een door 58 lidstaten ondersteunde verklaring uit over behoud van SRGR. In de verklaring werd benadrukt dat SRGR een integraal onderdeel is van UHC en de SDG’s, dat het investeren in SRGR heeft bewezen haalbaar, kosteneffectief en kostenbesparend te zijn en dat gender gerelateerde barrières voor toegang tot UHC en het investeren in Comprehensive Sexuality Education (CSE) in UHC meer aandacht behoeven. Deze boodschap werd gedurende gehele AVVN-week herhaald door KNL delegatieleden, zo ook door de Minister President van Aruba en de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking bij een SheDecides evenement op 23 september.
Tijdens de door Kenia, Denemarken en het VN Bevolkingsfonds (UNFPA) georganiseerde top in Nairobi ter ere van het 25-jarig bestaan van het Actieprogramma van de Internationale Bevolkingsconferentie (ICPD) presenteerde ik op 12 november jongstleden namens Nederland samen met ministers uit Zuid-Afrika en Finland een verklaring namens 55 landen waarin steun wordt uitgesproken voor de ICPD, SRGR, vrouwenrechten en gendergelijkheid. Tijdens de Top, die door zo’n 9.500 afgevaardigden uit ruim 170 landen werd bijgewoond, werd duidelijk dat de overgrote meerderheid van landen genoemde thema’s steunt. Een door de VS gepresenteerde verklaring langs lijnen van de verklaring van negentien landen rond de UHC, kon rekenen op ondersteuning door tien landen.
Nederland blijft zich bilateraal en in EU- en VN-kader samen met gelijkgezinde landen inzetten voor SRGR en vrouwenrechten en behoud van bestaande afspraken op dit gebied o.a. door vast te houden naar verwijzingen naar SRGR in VN-teksten.
Is het u bekend dat de Verenigde Staten eenzelfde tactiek hanteerde tijdens een grote conferentie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) die in mei heeft plaatsgevonden? Zo ja, heeft Nederland zich hier destijds tegen uitgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich ook zorgen over de gevolgen van deze samenwerking tussen de Verenigde Staten en sociaal conservatieve landen op de toegang tot goede reproductieve en seksuele zorg voor miljoenen vrouwen en meisjes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u met uw ambtsgenoot in de Verenigde Staten gesproken over seksuele en reproductieve rechten? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog op korte termijn te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland zal het belang van SRGR en de Nederlandse zorgen terzake blijven benadrukken bij de geëigende Amerikaanse autoriteiten. En marge van de International Conference on Mental Health and Psycho-Social Support bracht Plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking dit op bij de Deputy Assistant Administrator van het United States Agency for International Development (USAID).
Zal Nederland tijdens de VN-top later deze maand seksuele en reproductieve rechten actief verdedigen en zich uitspreken tegen de pogingen van de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten om reproductieve en seksuele rechten in te perken? Zo ja, heeft u hierover contact met Nederlandse bondgenoten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Nederland heeft zich tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties actief ingespannen voor SRGR en behoud van bestaande internationale afspraken op dit gebied. Zo heeft Nederland mede namens 58 landen een verklaring gepresenteerd waarin deze landen het belang bepleiten van SRGR in Universal Health Coverage (UHC) speciaal voor vrouwen, meisjes, adolescenten en gemarginaliseerde groepen mensen. De Politieke Verklaring over UHC bevat nu een sterke SRGR-paragraaf conform de 2030 Agenda en de Sustainable Development Goals (SDG’s). Nederland blijft zich bilateraal en in EU- en VN-kader inzetten voor vrouwenrechten en SRGR en behoud van bestaande afspraken op dit gebied o.a. door vast te houden naar verwijzingen naar SRGR in VN teksten.
De UN Climate Action Summit van 23 september |
|
Tom van der Lee (GL), Bart Snels (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat banken en verzekeraars op grote schaal investeren in bedrijven die schaliegas en plastic produceren?1
Ik ben bekend met het artikel van de NRC over dit onderwerp.
Kent u de oproep van 450 organisaties aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om klimaatverandering, de escalerende problematiek rondom plastic soep als gevolg van fossiele energie en in het bijzonder schaliegas aan te pakken en hier op de UN Climate Action Summit van 23 september 2019 aandacht aan te besteden?
Ja, de open brief aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van 18 september 2019 is mij bekend.
Kunt u zich tijdens en na de UN Climate Action Summit actief inspannen om klimaatverandering en de escalerende problematiek rondom plasticvervuiling in onder meer oceanen als gevolg van fossiele energiewinning, in het bijzonder de sterk toenemende productie van schaliegas, tegen te gaan?
Samen met een veelheid aan partners heeft het Nederlandse kabinet een ambitieus nationaal klimaatakkoord uitgewerkt, waarin vergaande maatregelen ter reductie van CO2-uitstoot worden genomen.
Het kabinet heeft de UN Climate Action Summit gebruikt om ook andere landen te stimuleren ambitieuzere klimaatmaatregelen te nemen en zal dit continueren in het kader van de ingezette klimaatdiplomatie (Kamerstuk 31 793, nr. 189). Nederland steunt de oproep van de SG VN om de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs en de Sustainable-Development-Goals-agenda. Nederland zet hier zowel in multilateraal verband als ook in de bilaterale samenwerking met landen op in, onder andere via het mobiliseren van groene investeringen en het uitfaseren van publieke financiële steun aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas. De Nederlandse regering heeft besloten geen opsporingsvergunningen meer te verstrekken voor schaliegas. Ten slotte spant Nederland zich in om de milieudruk van plastics te verminderen en de circulariteit van plastics te bevorderen, o.a. via het Plastic Pact NL, de beleidsintensivering van marien zwerfvuil in het Programma van Maatregelen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (15 december 2015), het beleidsprogramma microplastics (Kamerstuk 30 872, nr. 219) en de aanpak voor plastic zwerfafval in de rivieren (Kamerstuk 30 872, nr. 222).
Kunt u zich inspannen om banken en verzekeraars te stimuleren om hun energiebeleid aan te scherpen en schaliegaswinning en productie van (single use) plastics te ontmoedigen, tegen te gaan of uit te sluiten van financiering? Kunt u het gesprek hierover aan gaan met banken en verzekeraars en/of hier bijvoorbeeld een seminar of rondetafelgesprek over organiseren waarbij banken en verzekeraars, overheid, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen worden uitgenodigd?
Het is een goede zaak wanneer verzekeraars, banken en andere financiële instellingen open zijn over de milieu en klimaateffecten van hun investeringen, zodat hun klanten een gefundeerde keuze kunnen maken. Voor wat betreft klimaateffecten, met het klimaatcommitment hebben de ondertekenaars afgesproken om met actieplannen te komen om bij te dragen aan het Klimaatakkoord van Parijs en zij zullen daarover ook rapporteren, te beginnen in 2020. Daarnaast is het Platform voor Duurzame Financiering onder het voorzitterschap van DNB opgericht om dergelijke punten te bespreken, Deelnemers van dit platform bestaan o.a. uit overheid en financiële instellingen. Binnen dit overleg zal dit onderwerp worden besproken.
Het gebruik van kunstmatige intelligentie in zedenzaken |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over onderzoekers van de Universiteit Maastricht die een chatbot hebben ontwikkeld voor slachtoffers van aanranding, verkrachting of andere vormen van seksuele intimidatie?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat de overheid gebruik gaat maken van een dergelijke chatbot voor het helpen van slachtoffers van seksueel geweld?
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat digitale mogelijkheden de bestaande wijzen van hulpverlening kunnen aanvullen. Het kan er niet voor in de plaats komen, maar wel vanuit slachtofferperspectief ondersteunend werken.
Van de Universiteit van Maastricht heb ik begrepen dat de chatbot, waar uw vragen naar verwijzen, als doel heeft om geanonimiseerd meldingen te ontvangen, de melder te steunen en een advies te geven over het opnemen van contact met de bij de melder passende instantie. Dit kan bijvoorbeeld een psycholoog zijn. De ontwikkelingen op dit gebied zijn interessant en die volg ik. Het is echter te vroeg om voor dit concrete geval te zeggen of het door de overheid gebruikt kan worden.
Klopt het dat deze chatbot draait op een algoritme dat emoties van burgers interpreteert? Zo ja, wat vindt u ervan als de overheid met algoritmes gaat werken die emoties analyseren?
Het systeem is gemaakt door de Universiteit Maastricht. Zij hebben mij laten weten dat er geen emotie-herkenningsmodule in het systeem zit.
Welke data zijn gebruikt om het algoritme te ontwikkelen? Zijn dat data van Nederlandse meldingen? Waren de indieners van de gebruikte meldingen ervan op de hoogte dat deze gebruikt konden worden voor het ontwikkelen van een algoritme?
De Universiteit van Maastricht heeft mij laten weten dat de meldingen grotendeels afkomstig zijn uit India, maar ook uit enkele andere landen komen, zoals de Verenigde Staten van Amerika en Zuid-Afrika. Het betreft anonieme meldingen, die tevens ontdaan zijn van gegevens over eventuele daders.2
Welk juridisch en ethisch kader is op een dergelijke bot van toepassing? Vindt u dat dit huidige kader voldoet? Zo nee, waarom niet en welke voorwaarden bent u voornemens aan dit soort bots te stellen?
Belangrijk element van het juridische kader dat op een dergelijke bot van toepassing zal zijn is het gegevensbeschermingsrecht. Hieraan moet in eerste instantie worden voldaan bij het verkrijgen en gebruiken van de reeds in de beantwoording bij vraag 4 genoemde trainingsdata. Zoals ik vernam waren deze in dit geval reeds geanonimiseerd toen zij door de Universiteit werden verkregen, waardoor er voor de training van het algoritme in beginsel geen persoonsgegevens zijn verwerkt. Indien de chatbot echter in gebruik zou worden genomen voor een concrete doelgroep dan ligt het voor de hand dat er persoonsgegevens verwerkt gaan worden, waaronder naar alle waarschijnlijkheid ook bijzondere persoonsgegevens. Bij de ontwikkeling en het gebruik van een dergelijke bot zal men zich moeten houden aan alle vereisten die de Algemene Verordening Gegevensbescherming stelt aan het verwerken van de desbetreffende persoonsgegevens. Daarbij zal speciale aandacht uit moeten gaan naar de vraag of die bijzondere persoonsgegevens verwerkt mogen worden.
In algemene zin geldt dat AI zich in hoog tempo ontwikkelt en dat er nationaal en internationaal wordt bezien of daar gevolgen aan moeten worden verbonden voor regelgeving. Zo is de verwachting dat de nieuwe Europese Commissie op korte termijn een voorstel gaat doen voor een verordening op het gebied van AI.
Het kabinetsstandpunt over de omgang met Artificial Intelligence is recent verwoord in een drietal publicaties, namelijk het Strategisch Actieplan AI,3 de Beleidsbrief AI,4 publieke waarden en mensenrechten, en de brief over Waarborgen tegen risico’s van data-analyses door de overheid.5
Wie is er verantwoordelijk wanneer een dergelijke bot een fout zou maken in de beoordeling van een melding?
Als een chatbot in gebruik wordt genomen, dan is de partij die de bot beschikbaar stelt verantwoordelijk voor de deugdelijkheid van het systeem. Voor eventuele vragen van aansprakelijkheid gelden de algemene regels uit het Burgerlijk Wetboek. Aansprakelijkheid vraagt een beoordeling van de omstandigheden van het geval. De deugdelijkheid van het systeem, de informatie over de werking daarvan en de wijze waarop de gebruiker er gebruik van heeft gemaakt zijn aspecten die in dat licht van belang kunnen zijn.
De berichten ‘Trein stilgezet vanwege vrouw met nikab, politie geeft weer geen boete’ en ‘Conducteur aan schandpaal door nikabfans’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Trein stilgezet vanwege vrouw met nikab, politie geeft weer geen boete»1 en «Conducteur aan schandpaal door nikabfans»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het handelen van de NS en politie bij dit incident?
Het is goed dat er wordt gehandeld op basis van de inschatting van professionals ter plaatse. Afstemming tussen de NS en politie is belangrijk nu het om een bewegend voertuig met een dienstregeling gaat. Dagelijks vervoert NS meer dan één miljoen reizigers. Het handelen of gedrag van een individuele reiziger kan tot vertraging leiden. Dit varieert van verwarde personen, suïcides, onwel wordingen tot noodremtrekkingen, overlastplegers en aanhoudingen. Politie-ondersteuning bij de trein vindt dagelijks plaats. Hierover vindt regulier overleg plaats tussen NS en politie. Slechts van een enkel geval wordt in de media melding gemaakt. Bij alle gevallen van de inzet van politie wordt gehandeld op basis van de inschatting van de situatie door de professionals. Zie verder ook antwoord 3.
Deelt u de mening dat deze vrouw met nikab in overtreding was op grond van de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding en dat op overtreding een boete staat? Hoe kan het dan dat de vrouw de trein niet wilde verlaten en alleen een mogelijke boete in het vooruitzicht gesteld zag voor het overtreden van de wet ID (identificatieplicht)?
Het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer is niet toegestaan. Het is aan de medewerkers ter plaatse om de situatie in te schatten en de betrokkene aan te spreken op de geconstateerde overtreding van het verbod. Het is aan politie en Openbaar Ministerie om te bepalen welk strafrechtelijk vervolg aan een overtreding wordt gegeven. Het kabinet staat pal voor de medewerkers, die in de praktijk een afweging moeten maken.
Bij dit voorval hebben de medewerkers van de NS op basis van de met uw kamer eerder besproken afspraken gehandeld en de politie ingeschakeld. De politie heeft in lijn met het beleid van het Openbaar Ministerie en het handelingskader van de politie de praktijksituatie mede vanuit het oogpunt van de-escalatie ingeschat en daar haar handelen op afgestemd. Op grond van dit handelingskader wordt bij de weigering om gezichtsbedekkende kleding af te doen of voertuig of instelling te verlaten, in principe een proces-verbaal gemaakt. Hier wordt ruimte gelaten voor de professional om een afweging te maken, handhaving is daarbij de norm. Op basis van de ervaringen tot dusverre betrof het een uitzonderlijke situatie. De afwegingen die zijn gemaakt moeten in die context worden gezien.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de conducteur? Hoe beoordeelt u verder de afhandeling van het incident, waarbij de vrouw werd aangeboden om mee te lopen naar een wachtruimte om te wachten op een vrouwelijke agent en vervolgens de afweging is gemaakt om geen boete uit te delen? Is deze handelwijze conform de richtlijnen?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat nikabfans van de actiegroep «Tegen Boerkaverbod» middels videobeelden op sociale media een hetze zijn gestart tegen de conducteur?
Voorop staat dat iedereen elkaar met respect behandelt; dit geldt te meer bij het optreden door handhavers, of het nu om conducteurs, boa’s of politiemensen gaat. Juist zij dienen hun werk veilig te kunnen doen. Zoals tijdens het debat van 26 september jl. is aangegeven maakt het kabinet zich zorgen over dit soort acties. Een medewerker die zijn werk doet aanvallen op social media met (geknipte) videobeelden, gaat over de grens van wat behoorlijk is heen. De privacy en veiligheid van betrokkenen is hierbij in het geding. Het is onacceptabel dat de privacy en veiligheid van werknemers met een publieke taak worden geschonden. Net als de NS staat het kabinet achter de werknemers en staat veilige publieke dienstverlening voorop.
In het algemeen kan het doen van uitspraken die iemand zijn goede naam aantasten, worden gekwalificeerd als belediging. Indien iemand met opzet wordt beschuldigd van iets, dan kan dat als smaad of laster worden aangemerkt. Het is in dat geval aan het bedrijf of de betrokken medewerker om aangifte te doen bij de politie en vervolgens aan het Openbaar Ministerie om te besluiten of zij tot vervolging overgaan. Het is uiteindelijk aan de rechter te beslissen of er een, en zo ja welk, strafbaar feit er is gepleegd. Geweld en agressie tegen werknemers met een publieke taak is onacceptabel. Tussen de politie en het Openbaar Ministerie bestaan afspraken met betrekking tot de opsporing en de vervolging ten aanzien van verdachten die agressie en/of geweld tegen werknemers met een publieke taak hebben gepleegd (ELA-afspraken). Het met prioriteit afhandelen van dergelijke zaken, de verhoogde strafeis en het voeren van een lik-op-stuk beleid zijn voorbeelden van enkele afspraken die gemaakt zijn.
Deelt u de mening dat dit diep triest is en dat dit soort nikabfans, of wie dan ook, met hun poten moeten afblijven van een conducteur die gewoon zijn werk doet en de wet uitvoert? Welke acties zijn genomen om deze mensen tot de orde te roepen? Welke juridische consequenties kunnen verbonden worden aan de laffe daad van de nikabfan, waarbij een conducteur met naam en toenaam op het internet belachelijk wordt gemaakt? Welke rol kan de politie spelen tegen deze actiegroep?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u doen om deze conducteur een hart onder de riem te steken? Op welke wijze wordt de conducteur ondersteund en geholpen tijdens deze vreselijke toestand? Wat kunt u doen om al die conducteurs die op deze manier schrik wordt ingeboezemd, te helpen de wet uit de voeren? Bent u bereid met de NS in gesprek te gaan over het verbeteren van de (politie-)ondersteuning op het perron?
Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6. Voorop staat dat werknemers met een publieke taak in de uitoefening van hun werkzaamheden gevrijwaard moeten blijven van geweld en agressie. Het is onacceptabel dat een conducteur, die zijn werk doet en de wet toepast, op zo een manier behandeld wordt. De politie heeft zoals in de afspraken tussen het OV en de politie is aangegeven gereageerd op het verzoek om assistentie.
De NS heeft direct na het incident laten weten dat de situatie onterecht persoonlijk is gemaakt. Verder heeft de NS de oproep geplaatst om haar personeel, ook op social media, met rust te laten. De NS betreurt het dat de identiteit van de conducteur in de openbaarheid is gekomen. De NS zorgt voor de ondersteuning van haar personeel en heeft aandacht voor deze situaties. Zij laat weten verder niet specifiek op de situatie van de conducteur in te willen gaan. Het kunnen uitvoeren van de personeelsinstructie in het openbaar vervoer staat ook voor de NS voorop.
Tussen het openbaar vervoer en de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is contact over dit soort situaties.
Wanneer bij een voorval de politie gevraagd wordt te komen, gebeurt dit ook. Dit is besproken in overleggen met het openbaar vervoer. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij afgestemd met het openbaar vervoersbedrijf op basis van de praktijkbehoefte. NS heeft laten weten dat de ondersteuning van en de samenwerking met de politie in overeenstemming is met de wensen van de NS als het gaat om ondersteuning bij incidenten.
Zijn er afgelopen tijd nog andere incidenten geweest, waarbij boerka-dragers in strijd met de wet met de trein hebben gereisd, dan wel zijn aangesproken, dan wel zijn gevraagd de trein te verlaten?
De NS heeft desgevraagd aangegeven dat er sinds de inwerkingtreding van 1 augustus 2019 geen andere voorvallen met mensen die gezichtsbedekkende kleding droegen, bekend zijn bij de NS.
Welke acties onderneemt u richting de politie en handhaving, om ervoor te zorgen dat er voldoende ondersteuning is voor professionals in het OV en een overtreding ook daadwerkelijk tot een boete leidt?
De gemaakte afspraken met het openbaar vervoer en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Openbaar Ministerie en de politie voldoen volgens de betrokken partijen. Bij het optreden is dit ook gebleken: bij een vraag om ondersteuning komt de politie ter plaatse. Met de afspraken wordt op dit moment ervaring opgedaan. Over de ervaring met de afspraken is er dit najaar overleg geweest tussen OV-NL, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid – inclusief politie en het Openbaar Ministerie – en het ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het bericht 'Minister Wiebes over compensatie NAM: 'Voelt heel verkeerd, maar moet wel'' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minister Wiebes over compensatie NAM: «Voelt heel verkeerd, maar moet wel»»?1
Ja.
Waar is het bedrag van 90 miljoen euro op gebaseerd dat nu wordt uitgekeerd aan Shell en Exxon? Klopt het dat dit bedrag niet definitief is? Zo ja, wat is het totale bedrag dat u wilt uitkeren aan deze twee bedrijven?
Voor de veiligheid van de Groningers heb ik de verantwoordelijkheid om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk af te bouwen. Ik heb uw Kamer op 10 september jl. geïnformeerd over aanvullende afspraken met Shell en ExxonMobil over een gewijzigde inzet van gasopslag Norg. Daarmee kan de gaswinning, met behoud van de leveringszekerheid, het huidige gasjaar 2019/20 al beperkt blijven tot minder dan 12 miljard Nm3 en is er uitzicht op nul vanaf medio 2022. Daarmee geef ik invulling aan de motie Yesilgöz-Zegerius c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 626).
Het gebruik van Norg voor de minimalisering van de Groningenproductie leidt wel tot extra kosten, onder meer door de inkoop van hoogcalorisch gas en de gewijzigde inzet van gasopslag Norg als buffer voor het geproduceerde pseudo-Groningengas.
Tegelijkertijd is er met deze versnelde daling van de gaswinning sprake van een structurele en materiële afwijking van het basispad van 29 maart 2018. Hierdoor vallen de opbrengsten van het Groningenveld voor alle partijen beduidend lager uit. Op basis van het Akkoord op Hoofdlijnen heb ik een inspanningsverplichting om dan in overleg te treden met de betrokken partijen om de balans van de afspraken opnieuw te bezien.
Een voorlopig bedrag van netto 90 miljoen euro verzekert de inzet van gasopslag Norg voor het gasjaar 2019/2020 en biedt tegelijkertijd alle partijen nog de ruimte om de komende tijd te benutten om in samenwerking met de Minister van Financiën en externe adviseurs de consequenties van de inzet van Norg en ook de overige effecten van het eerder beëindigen van de gaswinning in kaart te brengen. Het bedrag van 90 miljoen euro netto is dus niet definitief.
Zonder financiële afspraken met Shell en Exxon op zeer korte termijn achtte ik het te onzeker dat ik de winning voor komend gasjaar onder de 12 miljard Nm3 vast kon stellen en tegelijkertijd te zorgen voor de leveringszekerheid. Daarom sta ik voor deze afspraak.
Op welke juridische gronden maakt u dit bedrag over?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik in het interim- akkoord aanvullende afspraken gemaakt om de gaswinning versneld te beperken.
In het artikel stelt u niet aan betalingen te kunnen ontkomen en dat deze noodzakelijk zijn wegens bestaande contracten; bent u bereid uw analyse naar de Kamer te sturen zodat de Kamer uw juridische redenering kan controleren?
Zonder financiële afspraken met Shell en Exxon op zeer korte termijn achtte ik het onmogelijk om de winning voor komend gasjaar onder de 12 bcm vast te stellen en tegelijkertijd te zorgen voor de leveringszekerheid. Vanzelfsprekend heb ik voorafgaand en tijdens de gesprekken over het interim--akkoord (intern en extern) juridisch advies ingewonnen. Ik ben graag bereid om uw Kamer nader te informeren in een vertrouwelijke briefing. Ik hecht aan deze vertrouwelijkheid omdat openbaarmaking de onderhandelingspositie van de Staat richting de totstandkoming van de definitieve afspraken (een addendum bij het Akkoord op Hoofdlijnen) kan schaden.
Daarnaast zal ik de Kamer ook regelmatig en tijdig informeren over de voortgang van de gesprekken over de afbouw van de gaswinning met Shell en Exxon, zoals mij verzocht is in de motie Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 686).
Is het niet zeer gebruikelijk om contracten aan te passen indien omstandigheden veranderen, zeker wanneer deze omstandigheden veranderd zijn als direct gevolg van het contract, zoals het geval is bij de aardbevingsproblematiek in Groningen?
Hierbij ga ik ervan uit dat u doelt op het Akkoord op Hoofdlijnen dat op 25 juni 2018 is gesloten (Kamerstuk 33 529, nr. 493). De inspanningsverplichting uit het Akkoord op Hoofdlijnen voorziet in de mogelijkheid om bij gewijzigde omstandigheden opnieuw om tafel te gaan en afspraken indien nodig te herzien. Het kabinet houdt zich aan die gemaakte afspraken als betrouwbare contractpartij.
Zou behoud van het huidige contract niet volkomen onethisch zijn, in strijd met de goede zeden en in strijd met hetgeen maatschappelijk betamelijk is?
Het Akkoord op Hoofdlijnen bevat belangrijke elementen voor een goede en zorgvuldige afbouw van de gaswinning in Groningen. Zo regelt het Akkoord op Hoofdlijnen verstrekkende garanties voor de kosten van schadeherstel en versterking, waarborgen voor de financiële robuustheid van de NAM en afspraken om de NAM zo snel mogelijk op afstand van inhoudelijke keuzes rond schadevergoeding en versterking te plaatsen. Daarbij is toen eveneens geregeld dat Shell en ExxonMobil afzien van hun claim op het niet gewonnen gas in de grond. Alle partijen spannen zich zo gezamenlijk in om de versnelde afbouw van de gaswinning mogelijk te maken.
In hoeverre speelt overmacht een rol, temeer omdat de gaswinning is verminderd omdat de veiligheid van Groningers onvoldoende geborgd is? Welke rol spelen de vernietigingen door de Raad van State van uw gaswinningsvergunningen?
De vraag of hier sprake is van overmacht is in dit verband niet relevant. Voor de veiligheid is het nodig dat de winning zo snel mogelijk naar 12 miljard Nm³ gaat. Dit kan ik niet eigenstandig doen omdat het naar beneden brengen van de winning alleen mogelijk is door de inzet van Norg voor de opslag van pseudo-Groningengas. Om een versnelde verlaging van de gaswinning mogelijk te maken moest ik daarom aanvullende afspraken maken. Zonder deze afspraken kon ik de leveringszekerheid niet waarborgen. De Raad van State heeft in zijn uitspraak bevestigd dat met beide van deze twee belangen (snelle afbouw en leveringszekerheid) rekening moet worden gehouden. Dit is wat ik in het interim--akkoord gedaan heb.
Hoe kan het zijn dat private bedrijven rechten ontlenen en gecompenseerd moeten worden als de veiligheid van Groningers daardoor in gevaar wordt gebracht en schade wordt toegebracht?
Met de aanvullende afspraken die in het interim- akkoord zijn vastgelegd wordt de versnelde afbouw van de gaswinning mogelijk. Zie in dit verband ook mijn antwoord op de vragen 2 en 7.
Heeft u een beroep gedaan op het geweten en het morele besef van Exxon en Shell om zonder dure en tijdrovende procedures en zonder afkoopsom samen te werken aan verminderde gaswinning en duurzame oplossingen voor de problematiek in Groningen? Zeker nadat zij met het eerder gesloten Akkoord op Hoofdlijnen (de deal) al de hoofdprijs binnensleepten met de nieuwe winst- en kostenverdeling?
Het is mijn verantwoordelijkheid om de gaswinning zo snel als mogelijk te minimaliseren. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven heb ik daarom ik aanvullende afspraken gemaakt in het interim--akkoord. Ik doe binnen de mogelijkheden en verantwoordelijkheden die ik heb een voortdurend beroep op alle partijen om de gaswinning zo snel mogelijk omlaag te brengen.
Het af en toe in een instelling kunnen verblijven van ouderen en gehandicapten |
|
Vera Bergkamp (D66), Sophie Hermans (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht: «Minder papierwerk voor gedeeltelijk verblijf zorginstelling»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de pilots «Logeerzorg», zoals dit concept is voorgesteld door de fracties van D66 en VVD?2 Bieden de pilots deze «Logeerzorg», zoals bedoeld in het genoemde voorstel, dus niet alleen incidenteel maar ook structureel aan (bijvoorbeeld wekelijks twee nachtjes)? Zo ja, wat zijn de ervaringen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de lancering van de 10 beste voorstellen logeerzorg zijn gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders verder gegaan met het door ontwikkelen van de logeerzorgvoorzieningen. Het feit dat in deze voorstellen al een goede samenwerking was met zorgverzekeraars en zorgaanbieders maakt dat de logeerzorg ook na de pilotfase doorontwikkeld kan worden. Er zijn nu op 10 plekken in het land duurzame logeervoorzieningen waar mantelzorgers op «adem kunnen komen» doordat degene voor wie zij zorgen op een reguliere basis tijdelijk buitenshuis logeert en daar goed wordt verzorgd.
Uit gesprekken met betrokken partijen blijkt dat de behoefte onder cliënten en mantelzorgers aan deze specifieke vorm van respijtzorg landelijk en lokaal nog onvoldoende bekend is. Om die reden wordt momenteel onderzocht via het landelijke panel van MantelzorgNL en ANBO wat de behoefte is aan structurele logeerzorg. Ook wordt dit specifiek in de 10 pilots onderzocht. De uitkomsten hiervan zijn eind november beschikbaar.
Op basis van de uitkomsten uit de pilots en het behoefteonderzoek zal ik samen met gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders bepalen hoe wij in 2020 nieuwe pilots kunnen starten die onderzoeken of en hoe structurele logeerzorg daadwerkelijk kan bijdragen aan het ontlasten van mantelzorgers en het uitstellen van zwaardere zorg.
Klopt het dat, mede aan de hand van deze pilots, onderzocht wordt hoe regeldruk en bureaucratie rond mantelzorgondersteuning of respijtzorg verminderd kunnen worden zodat ondersteuning aanvragen gemakkelijker en sneller kan?
Ja, veel pilots bevatten acties om de toegang tot logeerzorg te verbeteren door vereenvoudiging van de procedures. Ik onderneem daarnaast nog andere acties gericht op het terugdringen van regeldruk en bureaucratie voor mantelzorgers. Zo heeft een Denktank Ontregel de mantelzorg schrapsessies gehouden over administratieve lastenvermindering voor mantelzorgers. Mantelzorgers zijn nu circa 17% van hun tijd kwijt aan administratieve taken (niet alleen voor respijtzorg). De afgelopen maanden is er daarom gesproken met mantelzorgers, experts, gemeenten, verzekeraars en is afgesproken om 9 actiepunten gezamenlijk aan te pakken. Deze punten hebben onder andere betrekking op de aanvraag van een mantelzorgverklaring of parkeervergunning, de reparatie van een hulpmiddel of het declareren van vervoerskosten.
Verder is mijn verwachting dat de landelijk aanjager respijtzorg in haar eindrapport eind dit jaar ook in zal gaan op het aanpakken van regeldruk en bureaucratie bij het aanvragen van respijtzorg.
Klopt het dat het voorstel voor een vaste eigen bijdrage, waarmee de ministerraad op 6 september jongstleden heeft ingestemd, een gevolg is van de onderzoeken en pilots?3 Bieden de onderzoeken en de resultaten van de pilots ook andere nuttige inzichten om het aanvragen van mantelzorgondersteuning of respijtzorg te vergemakkelijken? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, het voorstel waarmee de ministerraad heeft ingestemd, heeft betrekking op cliënten met een Wlz-indicatie waarvoor logeren in een logeervoorziening geen passende oplossing is. Een relatief klein deel van cliënten heeft behoefte aan wekelijks afwisselend verblijf in een instelling en zorg thuis (bijvoorbeeld: week op – week af). Het gaat vooral om gezinnen met een kind met een verstandelijke beperking dat niet alle etmalen thuis kan zijn maar waarvoor 7 etmalen per week in de instelling niet nodig is. Deeltijdverblijf begint waar logeren ophoudt. Vaak heeft men bijvoorbeeld behoefte aan een vast team begeleiders en een eigen kamer. Slechts enkele instellingen in de gehandicaptenzorg bieden deeltijdverblijf aan. Dit hangt samen met de administratieve handelingen die gepaard gaat met het wekelijks omzetten van de leveringsvorm. Daarnaast verdient de exploiteerbaarheid van deeltijdverblijf aandacht vanwege een lagere bezettingsgraad.
Slechts weinig ouderen in de Wlz maken gebruik van logeeropvang. Deeltijdverblijf is in de ouderenzorg een relatief onbekend fenomeen. De verwachting is dat resultaten van de pilots logeerzorg ook van belang zijn voor de thuiswonende ouderen die toegang hebben tot de Wlz. De pilots zullen uitwijzen in hoeverre deze ouderen behoefte hebben aan logeren en deeltijdverblijf als tussenvorm tussen thuis wonen en een voltijds verpleeghuisopname.
Kunt u aangeven op welke wijze een vaste eigen bijdrage precies bij gaat dragen aan het verminderen van administratie voor zorgaanbieders?
In de Wlz is de eigen bijdrage gekoppeld aan de manier waarop de cliënt het zorgprofiel verzilvert. De Wlz kent 4 leveringsvormen: verblijf, MPT, pgb en VPT. Als een cliënt kiest voor afwisselend verblijf en pgb voor zorg thuis (bijvoorbeeld week op- week af), moet de zorgaanbieder wekelijks het zorgkantoor verzoeken de leveringsvorm administratief om te zetten van verblijf naar pgb. Het zorgkantoor moet deze aanvragen vervolgens verwerken. Een week later moet er opnieuw een aanvraag naar het zorgkantoor waarna de aanbieder de cliënt weer in zorg kan melden voor leveringsvorm verblijf. Het CAK verwerkt al deze mutaties. Voor zorgaanbieders scheelt het veel werk als per 1 januari 2020 voor het construct een eigen bijdrage gaat gelden die niet wekelijks wisselt en deeltijdverblijf herkenbaar is in het berichtenverkeer.
Draagt deze maatregel, die per 1 januari 2020 ingaat, ook bij aan het verminderen van (onnodige) administratie en regeldruk voor mensen die gebruik willen maken van het deeltijdverblijf? Zo nee, welke maatregelen treft u om dit voor de mensen zelf, alsmede hun mantelzorgers, gemakkelijker te maken?
Ja, een cliënt kan dan volstaan met een eenmalige aanvraag bij het zorgkantoor. Op basis van het aantal etmalen verblijf waarvoor de cliënt opteert, stelt het CAK de eigen bijdrage vast. Ook ontvangt de cliënt nu minder post van het CAK omdat de hoogte van de eigen bijdrage niet meer verandert bij de wekelijkse wisselingen.
Klopt het dat de maatregel alleen geldt voor mensen die vallen onder de Wet langdurige zorg (Wlz)?
Ja, dat klopt.
Deelt u de mening dat het voor zorgaanbiedersaanbieders zo gemakkelijk mogelijk moet zijn om deze deeltijdverblijfplekken aan te bieden, ongeacht vanuit welk wettelijk regime deze aangeboden worden? Zo ja, bent u bereid om samen met de VNG te bezien hoe eenzelfde stap ook gemaakt kan worden voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)? Zo nee, waarom niet?
Als deeltijdverblijf passend is bij de situatie van een cliënt, vind ik het van belang dat er geen onnodige belemmeringen in de weg staan om dit mogelijk te maken. Wettelijk gezien zijn er geen belemmeringen om deeltijdverblijf aan te bieden vanuit de Wmo 2015. Ten tijde van het opstellen van de maatregel heb ik contact gehad met de VNG. De VNG heeft na een korte rondvraag onder gemeenten aangegeven dat er – voor zover bekend – onder de Wmo 2015 nauwelijks deeltijdverblijfplekken zijn ingekocht. Ook zijn er geen problemen met de eigen bijdrage die samenhangen met deeltijdverblijfplekken. Indien er problemen gaan spelen, dan ben ik bereid daarover in overleg te treden met de VNG.
Hoe verhouden de pilots logeerzorg zich tot deeltijdverblijf in de Wlz, wat per 1 januari 2020 mogelijk wordt gemaakt? Hoe is bij deeltijdverblijf in de Wlz rekening gehouden met de organisatorische en financiële aspecten omtrent bedden die niet altijd bezet zijn?
Voor de relatie tussen de pilots logeerzorg en deeltijdverblijf verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4. Voor het jaar 2020 gelden in de Wlz voor deeltijdverblijf dezelfde tarieven als voor voltijdverblijf. De NZa zal in het najaar nader onderzoek doen naar passende tarieven voor 2021. Hierbij wordt ook gekeken naar de een hogere kans op incidentele leegstand bij deeltijdverblijf.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat over het actieprogramma Langer Thuis?
Dat is helaas net niet gelukt, maar uit het debat is (terecht) duidelijk geworden dat we over deze en andere onderwerpen ook de komende tijd van gedachten zullen blijven wisselen.
Het bericht ‘NVWA en Marktplaats laten huisdierenleed links liggen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog steeds verboden advertenties te vinden zijn van dieren op Marktplaats?1
Advertenties waar dieren worden aangeboden die gecoupeerd zijn en waar dieren worden aangeboden die te jong zijn om al van de moeder gescheiden te worden komen voor.
Hoe kan het dat dit soort verboden advertenties van dieren die (al zeer jong) gecoupeerd zijn en van dieren die te jong zijn, nog steeds op Marktplaats worden aangeboden?
Op basis van een advertentietekst en foto’s is in de regel niet vast te stellen of er sprake is van een overtreding van de betreffende verboden of niet. Op basis van een tekst of foto kan bijvoorbeeld niet achterhaald worden of de ingreep gedaan is vanwege medische noodzaak. Dat een dier op te jonge leeftijd wordt aangeboden, wil niet zeggen dat de verkoop en overdracht op een te jonge leeftijd plaatsvindt, ook dit is op basis van de advertentie niet eenvoudig vast te stellen.
Wel kunnen dergelijke signalen aanleiding zijn voor uitvoeren van inspecties door NVWA en/of de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID).
Mocht bij controle blijken dat er geen sprake was van een medische noodzaak tot couperen of dat een dier inderdaad op te jonge leeftijd is verkocht, dan is de betreffende houder in overtreding en dient de advertentie van Marktplaats verwijderd te worden. Eventueel kunnen andere sancties worden opgelegd.
Waarom staat het verbod op verkoop van te jonge dieren en lichamelijke ingrepen, niet als waarschuwing op de tekst van Marktplaats «Regels met betrekking tot aanbieden dieren», zoals in de samenwerking is geformuleerd dat zij «kopers via haar website zal informeren»?
Marktplaats heeft een informatiepagina voor verantwoorde en veilige aanschaf van een huisdier gemaakt: https://www.marktplaats.nl/i/help/veilig-en-succesvol/huisdier.dot.html. Op deze pagina staat bijvoorbeeld: «Zorg dat je je bij de koop van een huisdier houdt aan de minimale wettelijke speenleeftijd waarop jonge huisdieren van hun moeder gescheiden mogen worden. Deze leeftijd is voor honden en katten 7 weken en voor konijnen 4 weken.»
Marktplaats verwijst ook naar het LICG (Het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren) voor aanvullende informatie. Het LICG wijst potentiële kopers onder ander op het verbod op couperen.
Op welke manier wordt er door het NVWA en Marktplaats nu risicogericht gezocht op deze vorm van advertenties en is voor dit soort advertenties al een trefwoordenlijst opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt alleen toezicht op de advertenties gehouden naar aanleiding van meldingen.
Een trefwoord komt op de trefwoordenlijst als na toezicht van de NVWA is gebleken dat bepaalde advertenties, die niet voldoen aan wet- en regelgeving, op Marktplaats blijven terugkomen, ondanks dat de NVWA dergelijke aanbiedingen heeft laten verwijderen. Het trefwoord (in feite een zoekscript) moet zodanig worden geformuleerd dat aan de hand daarvan bedoelde aanbiedingen automatisch worden verwijderd zonder dat dit tot «vals positieven» leidt.
Het is uiteindelijk aan Marktplaats om te bepalen welke trefwoorden op de lijst komen. Uit het toezicht van de NVWA zijn nog geen trefwoorden voortgekomen.
Wordt er door Marktplaats inmiddels ook geld gevraagd voor het plaatsen van advertenties met honden en katten om zo de drempel op verkoop te verhogen? Zo ja, wat wordt er gedaan met de gegevens die hieruit komen en is de handel in deze dieren afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, per 1 augustus 2019 moeten adverteerders betalen voor het plaatsen van een advertentie voor honden en katten. De betaling zorgt voor een verbeterde traceerbaarheid van adverteerders. Bij een voorbereiding van een controle, of ter beoordeling van een melding, kan deze informatie worden opgevraagd bij Marktplaats.
Sinds 1 augustus 2019 is het aantal advertenties met honden en katten bijna gehalveerd, maar om goede conclusies te kunnen trekken over de handel van deze dieren moet over een langere periode worden gekeken.
Worden er nog andere acties door de NVWA in werking gesteld, naast het verwijderen van de advertenties op Marktplaats, om de handel in deze dieren via dit soort platformen tegen te gaan?
Aanvullend op het verwijderen van advertenties hebben de NVWA en Marktplaats afspraken gemaakt over het ten verkoop aanbieden van huisdieren. Zo heeft Marktplaats een aantal door de adverteerders (verkopers) verplicht in te vullen velden toegevoegd aan de advertenties, waardoor kopers meer informatie krijgen. Daarnaast verwijst Marktplaats actief door naar het LICG, waar consumenten goede informatie kunnen vinden over het aanschaffen van huisdieren.
De verwachting is dat het steeds moeilijker zal worden verkoopadvertenties voor illegale handel onopgemerkt te plaatsen.
Het Brexit-ultimatum van de Franse president en de Finse minister-president |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van het Brexit-ultimatum dat de Franse president Macron en de Finse Minister-President Rinne op 18 september 2019 hebben gesteld aan de Britse premier?1
Het kabinet heeft kennis genomen van mediaberichten over uitspraken van de Finse Minister-President Rinne en de Franse president Macron waarin zij hun zorgen zouden hebben geuit over het uitblijven van concrete Britse voorstellen. De afgelopen periode hebben Europese leiders er steeds op gewezen dat er voldoende tijd nodig is om eventuele voorstellen te bestuderen vóór de Europese Raad in Artikel 50 samenstelling (ER Artikel op 17 of 18 oktober a.s. teneinde tijdig vóór 31 oktober een akkoord te kunnen bereiken. Het kabinet deelt deze zorgen over het krappe tijdpad in aanloop naar de ER Artikel 50. De Europese Unie en Nederland staan open voor oplossingen van de Britse regering voor de Ierse grens die verenigbaar zijn met het terugtrekkingsakkoord. Het is aan het VK om realistische en concrete voorstellen te presenteren om de huidige impasse te doorbreken. Gezien het feit dat de ER Artikel 50 op 17 of 18 oktober bijeenkomt en de onderhandelingstermijn van Artikel 50 VEU op 31 oktober 2019 verloopt, is het van groot belang dat het VK dit tijdig en zo snel mogelijk doet.
Is deze deadline van 30 september 2019 afgestemd met de Europese Raad van regeringsleiders? Zo nee, namens wie is dit ultimatum dan precies gesteld? Zo ja, wanneer heeft de Europese Raad dit standpunt bepaald?
Er is noch door de ER Artikel 50, noch door de Europese Commissie een EU-standpunt over een deadline ingenomen, anders dan die van 31 oktober zoals vastgelegd in het verlengingsbesluit van de ER Artikel 50 van afgelopen april. Een andere deadline kan niet het gevolg zijn van mogelijke uitspraken van individuele Europese leiders. Tegelijkertijd is het gezien de beperkt beschikbare tijd tot 31 oktober 2019 van groot belang dat het VK tijdig en zo snel mogelijk concrete en realistische voorstellen presenteert die verenigbaar zijn met het terugtrekkingsakkoord.
Hoe verhoudt dit ultimatum zich tot de Nederlandse inzet dat een no deal-Brexit voorkomen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. De inzet van het kabinet blijft onverminderd gericht op een ordelijk vertrek van het VK uit de EU met een terugtrekkingsakkoord. Het terugtrekkingsakkoord is de beste – en thans enige – manier om een ordelijk vertrek van het VK uit de EU te realiseren. Ook Nederland dringt er bij het VK op aan om zo snel mogelijk concrete en realistische voorstellen te presenteren die verenigbaar zijn met het terugtrekkingsakkoord.
Vindt u het, ten aanzien van een ordentelijke Brexit, een strategische zet van deze landen om met dit ultimatum de druk op te voeren op het Verenigd Koninkrijk?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het lijkt alsof regeringsleiders de eenheid van de EU27 doorbreken door dit ultimatum aan te kondigen in plaats van de Brexitonderhandelaar, de heer Michel Barnier?
De ER Artikel 50 heeft consistent zijn volledige steun uitgesproken voor de heer Barnier en zijn team. De eenheid van de EU27 duurt onverminderd voort. Zie het antwoord op vraag 1.
Vindt u het gestelde ultimatum van president Macron net zo «inflammatory» (opruiend) als de wijze waarop hij op de informele Europese Top in Salzburg, 20 september 2018 het Chequers-voorstel van Theresa May naar de prullenbak verwees?2 3
Zie het antwoord op vraag 1 en 5. De EU27 heeft steeds de noodzaak onderstreept van concrete en realistische voorstellen teneinde voor 31 oktober a.s. nog een akkoord te kunnen bereiken. Gezien de beperkt beschikbare tijd tot 31 oktober 2019 is het van groot belang dat het VK tijdig en zo snel mogelijk concrete en realistische voorstellen presenteert die verenigbaar zijn met het terugtrekkingsakkoord.
Deelt u de mening dat het zonde is – als na jaren inzet en onderhandelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk om de Brexit ordentelijk te laten verlopen – dit toch eindigt in een no deal-Brexit? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Een no deal Brexit zal nooit de keuze van de EU en Nederland zijn en de inzet van het kabinet blijft dan ook onverminderd gericht op een ordelijk vertrek van het VK uit de EU met een terugtrekkingsakkoord. Het is aan het VK om realistische en concrete voorstellen die verenigbaar zijn met het terugtrekkingsakkoord te presenteren om de huidige impasse te doorbreken. De EU27 zal zulke voorstellen, als ze komen, in serieuze overweging nemen.
Kunt u deze vragen voor 30 september te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Bestuurscollege Bonaire huurt journalisten in voor communicatiebeleid’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bestuurscollege Bonaire huurt journalisten in voor communicatiebeleid»?1
Ja.
Is het gebruikelijk dat journalisten zowel communicatieadviseur zijn van een overheid en gelijktijdig onafhankelijk journalist?
Nee. In een democratische samenleving vervullen journalisten ten opzichte van de overheid een belangrijke controlerende rol. Door journalisten in te huren kán het beeld ontstaan dat zij – of zelfs de journalistieke beroepsgroep als geheel – deze «waakhondfunctie» niet onafhankelijk uitvoeren. De rijksoverheid heeft daarom ook een richtsnoer dat beschrijft in welke situaties journalisten wel/niet voor werkzaamheden mogen worden ingehuurd. Daarin is onder meer opgenomen dat journalisten van kranten, tijdschriften, websites en presentatoren van RTV programma’s die (vooral) schrijven over politiek, overheidsbeleid en politieke meningsvormen door de rijksoverheid nooit mogen worden ingehuurd voor het geven van mediatraining, het houden van een inleiding, het schrijven of redigeren van het teksten, het presenteren van bijeenkomsten of het leiden van discussies.
Hoe is deze communicatieadviseur, die kennelijk al jaren dit werk doet voor het bestuurscollege van Bonaire, aan deze functie gekomen? Wie heeft wanneer, vanaf 2005, het besluit tot inhuur genomen?
Het is een eigenstandige keuze geweest van het bestuurscollege van Bonaire om tot dit construct van (voornemen tot) inhuur te komen. Ik beschouw dit als een lokale zaak waarbij het bestuurscollege in het publieke debat en (desgevraagd) richting de eilandsraad van Bonaire verantwoording kan afleggen.
Hoe moeten de uitlatingen, op zijn persoonlijke nieuwssites en krantenartikelen, van deze «journalist» worden gezien in het licht van zijn communicatierol? Hoe onafhankelijk is dan deze eigen berichtgeving van de «journalist» ten aanzien van zijn rol voor het bestuurscollege van Bonaire, of zijn werk voor de landen Aruba en Curaçao?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre heeft deze «journalist» gebruik gemaakt van zijn kennis die hij opdeed als communicatieadviseur van het bestuurscollege van Bonaire, voor het schrijven van zijn eigen stukken op zijn eigen websites? Hoe beoordeelt u dat?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre hebben de zeer kritische artikelen en commentaren op de eigen websites, die soms ook ongefundeerd waren, van deze «journalist» een negatief effect gehad op de relatie tussen Nederland en het bestuurscollege van Bonaire?
Zie antwoord vraag 3.
Het verband tussen landbouwgif en de ziekte van Parkinson |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Risico op ziekte van Parkinson bij blootstelling aan landbouwgif»?1
Ja. Ik neem deze berichtgeving serieus en ik begrijp dat deze aanleiding kan geven tot zorgen.
Hoe komt het dat fabrikanten van pesticiden ondanks de wetenschappelijke conclusie dat er «een mogelijk oorzakelijk verband [kan zijn] met het ontstaan van de ziekte van Parkinson» geen testen doen om de risico’s op Parkinson in kaart te brengen en waarom bestaat er geen verplichting tot het doen van dergelijke testen?
De Europees geharmoniseerde toelatingsprocedure voorziet op dit moment in een getrapte benadering voor het aspect «toxiciteit voor mensen». Dit betekent dat er standaard proefdierstudies en openbare wetenschappelijke literatuur opgenomen dienen te worden in het aanvraagdossier. In deze proefdierstudies wordt ook naar mogelijke neurotoxische effecten gekeken. Als tijdens de beoordeling hiervan blijkt dat er aanwijzingen zijn voor mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, dan dient de aanvrager aanvullende specifieke (proefdier)studies uit te voeren gericht op neurotoxische effecten. De ziekte van Parkinson is één van de mogelijke motorische en neurologische aandoeningen.
Deelt u de mening van de European Food Safety Authority (EFSA), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Vereniging voor Neurologie dat de risico’s op de ziekte van Parkinson, als gevolg van de blootstelling aan pesticiden, nog onvoldoende in kaart zijn gebracht? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s wel in kaart worden gebracht en op welke termijn? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?2
Ctgb, EFSA en RIVM bevelen aan om de Europese goedkeuringsprocedure te verbeteren in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, waarvan de ziekte van Parkinson er een is. Ik ondersteun deze aanbeveling en zal de Europese Commissie vragen dit voortvarend op te pakken.
Zijn er op dit moment bestrijdingsmiddelen op de Nederlandse markt waarvan bekend is dat er een verband is met de ziekte van Parkinson? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze middelen niet meer verkocht mogen worden en op welke termijn? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het over het in het bericht genoemde Mancozeb, dat wel in verband met deze ziekte wordt gebracht?3
Het is op dit moment niet duidelijk welke Europees goedgekeurde werkzame stoffen in verband kunnen worden gebracht met de ziekte van Parkinson. Voor de werkzame stof mancozeb zijn epidemiologische studies beschikbaar met verschillende uitkomsten, waarbij een verband als ook geen verband wordt gerapporteerd met de ziekte van Parkinson. Deze werkzame stof wordt in de uitzending van Zembla genoemd.
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de Nederlandse inbreng in het SCoPAFF van 21 en 22 oktober jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 485). Nederland heeft hierin met een stemverklaring aangegeven niet akkoord te kunnen gaan met de tijdelijke verlenging van de werkzame stof mancozeb en de Europese Commissie opgeroepen de besluitvorming van de stof mancozeb af te ronden voor 31 januari 2020. Er is desondanks besloten de goedkeuring van mancozeb met een jaar te verlengen. De Europese Commissie heeft toegezegd de besluitvorming over de herbeoordeling van de werkzame stof mancozeb zo spoedig mogelijk af te ronden.
Deelt u de mening dat er op grond van het voorzorgsprincipe een moratorium moet komen op verkoop en gebruik van verdachte middelen totdat onderzoek uitwijst dat deze middelen niet schadelijk zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet en welke gezondheidsrisico’s brengt dit met zich mee?
Werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen worden op grond van het voorzorgsprincipe alleen goedgekeurd of toegelaten als uit de Europees geharmoniseerde beoordelingsprocedure blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. In dit licht is een moratorium overbodig. Wel vind ik het belangrijk dat de Europese goedkeuringsprocedure verbeterd wordt in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, waarvan de ziekte van Parkinson er een is. Zie het antwoord op vraag 3.
Wat doet de Inspectie SZW op dit moment concreet om te controleren dat agrariërs en kwetsbare werknemers, bijvoorbeeld Oost-Europese medewerkers die vanwege onzekere contracten niet aan de bel trekken, geen vergrote kans op de ziekte van Parkinson lopen bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen?
Werkgevers zijn, overeenkomstig de Arbeidsomstandighedenwet, primair verantwoordelijk voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht. Dit doet de Inspectie SZW in 17 programma’s, waaronder het programma Agrarische en Groene sector. Binnen dit programma doet de Inspectie SZW onderzoek naar gewasbescherming. Voorbeelden daarvan zijn enkele controles naar aanleiding van meldingen in 2018 en 2019. Daarnaast wordt bij (reguliere) inspecties in de agrarische sector door de inspecteurs gecontroleerd of chemicaliën, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, veilig zijn opgeborgen en of de beschermingsmiddelen nog goed zijn.
De Inspectie SZW kan handhavend optreden als zij zelf constateert dat de wet- en regelgeving wordt overtreden. Zeker bij het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen is de kans relatief klein om op het juiste moment te controleren. Daarom is het van groot belang dat misstanden bij de Inspectie SZW gemeld worden. Meldingen die bij de Inspectie SZW binnenkomen worden zeer serieus genomen en afhankelijk van de informatie kan besloten worden tot nader onderzoek.
Werknemers, ook arbeidsmigranten, kunnen misstanden telefonisch of online melden bij de Inspectie SZW. De meldingsformulieren zijn online beschikbaar in het Pools, Bulgaars, Spaans, Roemeens, Engels en Portugees.
Deelt u de mening dat een meldingsplicht moet gaan gelden voor het omgaan met bestrijdingsmiddelen die in verband kunnen worden gebracht met de ziekte van Parkinson? Zo ja, op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Werkzame stoffen of gewasbeschermingsmiddelen worden alleen goedgekeurd of toegelaten als uit de Europees geharmoniseerde beoordelingsprocedure blijkt dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. In dit licht is een meldingsplicht overbodig. Wel vind ik het belangrijk dat de Europese goedkeuringsprocedure verbeterd wordt in relatie tot mogelijke motorische en neurologische aandoeningen, waarvan de ziekte van Parkinson er een is. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de ziekte van Parkinson onder agrariërs net zoals Frankrijk ook in Nederland als beroepsziekte kan worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent geen systeem van erkenning van beroepsziekten waar, zoals in Frankrijk, ook een financiële vergoeding aan gekoppeld is: ongeacht de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is er een financieel vangnet en dienen door de werkgever en de werknemer gezamenlijk de mogelijkheden tot re-integratie benut te worden.
Wel heeft het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) een overzicht van gemelde beroepsziekten. Het doel hiervan is het vergroten van inzicht in de oorzaken en risico’s in het werk en de relatie tussen werk en gezondheid. Deze informatie is bruikbaar voor branches en bedrijven voor het opzetten van preventiebeleid. Dit overzicht komt tot stand door meldingen van bedrijfsartsen en systematisch wetenschappelijk literatuuronderzoek dat kan leiden tot registratierichtlijnen. Voor veelvoorkomende aandoeningen is een dergelijke richtlijn aanwezig. Voor de ziekte van Parkinson is dat niet het geval. Wel is er op de website van het NCvB een factsheet over bestrijdingsmiddelen en de mogelijke gevolgen van blootstelling daaraan beschikbaar. Deze geeft een overzicht van recente, beschikbare informatie. Deze informatie dient als referentiekader voor bedrijfsartsen. Bedrijfsartsen kunnen aan de hand van dit referentiekader al een melding maken van de ziekte van Parkinson als beroepsziekte, maar hebben dit de afgelopen 20 jaar slechts één maal gemeld, in de bouwnijverheidssector. Parkinsonisme staat ook genoemd in een Europese informatiegids over beroepsziekten die in 2009 is opgesteld in opdracht van de Europese Commissie.
Gezinsvoogden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat kinderrechters zich zorgen maken over een tekort aan gezinsvoogden?1
Ja.
Bent u het met mij eens dat het onacceptabel is dat de veiligheid en ontwikkeling van kwetsbare kinderen die door een rechter onder toezicht zijn gesteld niet gegarandeerd kan worden?
Als die situatie zich voordoet dan is dat onacceptabel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in samenwerking met de Inspectie Justitie en Veiligheid is een onderzoek gestart naar de vraag of de gecertificeerde instellingen erin slagen om hun wettelijke taken te vervullen. Het inspectierapport, inclusief mijn reactie, zal ik u voor het WGO Jeugd van 18 november 2019 toesturen.
Wist u dat er in 2002 ook al aandacht was voor de problemen die ontstaan als gezinsvoogden overbelast zijn, zoals beschreven door Zorg+Welzijn?2
Ja
Kunt u schetsen wat er sinds die tijd veranderd is met betrekking tot ondertoezichtstellingen, de caseload van gezinsvoogden en uithuisplaatsingen? Ziet u een mogelijk verband tussen de bezetting en werkdruk van gezinsvoogden en uithuisplaatsingen, zoals het bovengenoemde artikel doet vermoeden?
Sinds het verschijnen van genoemd artikel – zo’n 17 jaar geleden – is de zogenaamde «deltamethode» gezinsvoogdij ontwikkeld voor de uitvoering van de gezinsvoogdij. Daarmee werd de uitvoering van de jeugdbescherming van een stevig methodisch fundament voorzien en werd een daarop gebaseerde urennorm (caseload) ingevoerd. Daardoor is de uitvoering van de jeugdbescherming destijds sterk verbeterd.3 In 2015 is de jeugdbescherming en jeugdreclassering gedecentraliseerd en hebben gemeenten nieuwe afspraken gemaakt over de financiering van de gecertificeerde instellingen die de jeugdbescherming en jeugdreclassering uitvoeren. In de aanloop naar de invoering van de Jeugdwet zijn door de jeugdbeschermingsinstellingen nieuwe methodieken ontwikkeld zoals het gezinsgericht werken en de SAVE-methode. Daarnaast zijn tussen gemeenten en instellingen afspraken gemaakt over de caseload van medewerkers binnen de instellingen.
Sinds de invoering van de Jeugdwet wordt op een andere wijze gerapporteerd over het aantal uithuisplaatsingen binnen de jeugdbescherming. Daarom is het niet goed mogelijk om het aantal uithuisplaatsingen voor en na 1 januari 2015 met elkaar te vergelijken. In de voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd van 7 juni 2019 heb ik u geïnformeerd over de ontwikkelingen in het aantal uithuisplaatsingen bij kinderen met een ondertoezichtstelling.4 In de periode 2015–2018 is het aantal kinderen met een ondertoezichtstelling die (op het eind van het jaar) uit huis zijn geplaatst gedaald van 34 naar 29 procent. Deze gegevens geven geen bevestiging van het mogelijke verband uit het in de vraagstelling genoemde artikel.
Wat is de reden dat er in Brabant 9 a 10 vacatures voor gezinsvoogden open staan, en de regio Amsterdam structureel 44 fte tekort komt? Wat gaat u eraan doen?
Hoewel de precieze redenen voor deze openstaande vacatures bij de verschillende gecertificeerde instellingen mij niet bekend zijn, ligt het voor de hand dat er een verband is met de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Ik deel de zorgen over de arbeidsmarktsituatie en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector, waaronder bij de verschillende gecertificeerde instellingen. De achterliggende arbeidsmarktproblematiek is divers en hardnekkig. Het actieprogramma «Werken in de Zorg» voorziet in een aanpak van de arbeidsproblematiek voor de gehele sector zorg en welzijn. Daarnaast worden in de verschillende sectoren binnen zorg en welzijn aanvullende acties ingezet. Zo wordt op verzoek van Jeugdzorg Nederland, mede namens het Platform arbeidsmarkt Jeugdzorg een «arbeidsmarkttafel jeugdhulp» gefaciliteerd door het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport in samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Partijen werken op dit moment aan een arbeidsmarktagenda.
Weet u hoeveel extra gezinsvoogden er in andere regio’s nodig zijn? Zo nee, bent u bereid dit te inventariseren?
Zie antwoord vraag 5.
Denkt u dat de krapte op de arbeidsmarkt aangepakt kan worden door te zorgen dat jeugdzorgmedewerkers de sector minder snel en minder vaak verlaten? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich ervan bewust dat het nog steeds niet duidelijk is wie er opdraait voor kleed- en verzorgingsgeld voor kinderen met een voogdijmaatregel, dat de ombudsman hier al voor het derde jaar op rij aandacht voor vraagt en dat vele jongeren hier in de tussentijd de dupe van zijn geworden?3 Wat gaat u hier op korte termijn aan doen?
Op basis van de eerste rapportage van de Kinderombudsman is een handreiking ontwikkeld door Jeugdzorg Nederland, VGN en GGZ Nederland. Deze is onder gemeenten en instellingen verspreidt. Gemeenten hebben vanuit de Jeugdwet een zorgplicht om een financiële vergoeding beschikbaar te stellen wanneer zorgkosten niet verhaald kunnen worden op ouders. Uit het nieuwe rapport van de kinderombudsman blijkt dat er sinds de eerste rapportage van de Kinderombudsman weliswaar vooruitgang is geboekt, maar dat het probleem nog niet in alle regio´s voor alle kinderen is opgelost. De Kinderombudsman signaleert dat de afspraken nog niet in alle gevallen bij alle betrokkenen bekend zijn. Ik zal dit aandachtspunt bij gemeenten onder de aandacht brengen, onder meer door hen te attenderen op de handreiking.
Het bericht ‘Schiphol heeft al jaren geen natuurvergunning: '100.000 vluchten illegaal'’ |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol heeft al jaren geen natuurvergunning: «100.000 vluchten illegaal»»?1
Ja.
Klopt het dat Schiphol geen natuurvergunning heeft voor zijn economische activiteiten? Zo ja, waarom niet?
De luchthaven Schiphol beschikt niet over een vergunning Wet natuurbescherming (Wnb). Een vergunning kan noodzakelijk zijn indien er sprake is van een project of andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, bijvoorbeeld als gevolg van (extra) stikstofdepositie.
Tot de inwerkingtreding van de Schipholwet was het beleid en juridisch kader voor Schiphol opgenomen in de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving. Het eerste luchthavenverkeerbesluit voor Schiphol dateert van 26 november 2002. Bij genoemde datum is ook het eerste luchthavenindelingbesluit voor Schiphol vastgesteld. Ten behoeve van beide besluiten is destijds een Milieueffectrapportage (MER) opgesteld. Beide besluiten zijn op 20 februari 2003 in werking getreden.
Deze besluiten liggen vóór de Europese referentiedatum van 7 december 2004, waarop de lijst van gebieden van communautair belang als bedoeld in de Habitatrichtlijn is vastgesteld. Dat wil zeggen dat in 2002 nog geen vergunningplicht gold voor activiteiten die kunnen leiden tot schade aan de natuur.
Bij besluit van 18 september 2008 (in werking getreden op 8 oktober 2008) is het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol gewijzigd. Ter voorbereiding op dit besluit is een MER opgesteld («Verder werken aan de toekomst van Schiphol en regio. Korte termijn», Schiphol Group en Luchtverkeersleiding Nederland, 2007). Ook hierbij zijn de natuurwaarden in beschouwing genomen. In het MER wordt geconcludeerd: «Doordat het huidige planalternatief minder vliegtuigbewegingen en overeenkomstige vlieghoogtes laat zien met het lange termijn scenario van het MER «Schiphol 2003», zijn de conclusies van het onderzoek uit 2003 ook van toepassing op het planalternatief van het MER «Korte Termijn». Er is op geen enkel punt sprake van significante effecten op beschermde soorten en/of gebieden in relatie tot de thans vigerende Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet».
Het Ministerie van LNV heeft, als bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming, een handhavingsverzoek gekregen met betrekking tot Schiphol en de vraag of, en zo ja, in hoeverre Schiphol over een Wnb-vergunning dient te beschikken. Ik kan nu niet vooruitlopen op de reactie van het Ministerie van LNV.
Voor hoeveel stikstofuitstoot (NOx) zorgt een gemiddelde vliegbeweging van een narrow-body vliegtuig, zoals een Boeing 737–800, in het Nederlands luchtruim bij een start respectievelijk een landing op Schiphol? Kunt u in detail toelichten hoe de stikstofdepositie van één vliegbeweging in Nederland van en naar Schiphol wordt berekend?
Een Boeing 737-800 emitteert (afgerond op een decimaal) 6,6 kg NOx bij een start en 3,7 kg NOx bij een landing. Het neerslaan van de emissie (depositie) in Natura2000-gebieden is afhankelijk van diverse factoren, zoals de ligging van deze gebieden ten opzichte van de vliegroutes, de weersomstandigheden en omgevingsfactoren. Voor het berekenen van de depositie van het vliegverkeer van en naar een specifieke luchthaven wordt het rekenmodel AERIUS gebruikt, het RIVM-rekeninstrument voor stikstofdepositie. Op de site https://www.aerius.nl/nl is meer informatie te vinden over de verschillende producten binnen AERIUS, zoals AERIUS Calculator, waarmee de emissie van stikstof als gevolg van economische activiteiten en de depositie op Natura 2000-gebieden kan worden berekend. Ook bevat de site diverse factsheets, handboeken, enz.
Welke Nederlandse natuurgebieden die deel uitmaken van Natura 2000 worden niet beïnvloed door de uitstoot van stikstof als gevolg van luchtvaart van en naar Schiphol?
Voor het vastleggen van het nieuw normen- en handhavingstelsel in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) wordt vanwege het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling, de komende maanden door Schiphol een nieuwe berekening gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol. Daaruit zal blijken welke Natura 2000-gebieden wel en niet worden beïnvloed door het vliegverkeer van en naar Schiphol. Op basis daarvan wordt bezien of, en zo ja, welke vervolgstappen noodzakelijk zijn. De resultaten van de depositieberekeningen worden opgenomen in het MER van het nieuw normen- en handhavingstelsel, dat als bijlage bij het te wijzigen Luchthavenverkeerbesluit Schiphol aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Klopt het dat in de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van de samengevoegde zaken C 293/17 en C 294/17 (7 november 2018) wordt gesteld dat een «plan», een «programma», een uitbreiding van een bestaand «project» of bestaande economische activiteiten die een significant effect hebben op een vastgesteld Natura 2000-gebied gezien moeten worden als een «project», zoals vastgesteld in de Habitatrichtlijn(92/43/EEG) of in de MER-richtlijn (2014/52/EU), en daarmee een vergunning vereisen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten en verduidelijken met – waar van toepassing – de specifieke artikelen uit de Habitatrichtlijn en/of de MER-richtlijn?
In de verwijzingsuitspraak van 17 mei 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 17 mei 2017 ECLI:NL:RVS:2017:1260) onder meer uitleg gevraagd van het begrip project in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn in relatie tot de omschrijving van dit begrip in de MER-richtlijn en de rechtspraak van het Hof daarover. Het antwoord van het Hof luidt dat het weiden van vee en het op of in de bodem brengen van meststoffen projecten kunnen zijn als bedoeld in de Habitatrichtlijn, ook al zou er geen sprake zijn van een project in de zin van de MER-richtlijn, omdat het niet zou gaan om een fysieke ingreep in het natuurlijk milieu. Dit betekent dat de tot voor kort breed gedragen opvatting dat alleen activiteiten die een fysieke ingreep in natuur en milieu tot gevolg hebben onder de vereisten van artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn vallen, aanpassing behoeft. Bepalend is niet de soort van de handeling, maar de mogelijke gevolgen van die handeling. Voor de uitleg van het begrip «project» is relevant of de activiteit significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
De habitatrichtlijn bevat geen vergunningplicht, maar heeft het over geven van toestemming voor het plan of project. Uit artikel 6 lid 3 Hrl volgt dat voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, een passende beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.
Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming geldt een vergunningplicht voor projecten en andere handelingen die een verslechterend of significant verstorend effect kunnen hebben op de natuurwaarden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen.
Kunt u nader uiteenzetten wat als een «project» beschouwd moet worden in het licht van de bovengenoemde uitspraak?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven vanaf welk moment een toename van het aantal vluchten van en naar Schiphol als «project» moet worden beschouwd? En kunt u aangeven of voor die toename ooit een passende beoordeling als bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn heeft plaatsgevonden?
Tot de inwerkingtreding van de Schipholwet was het beleid voor Schiphol opgenomen in de Planologische Kernbeslissing Schiphol en Omgeving (hierna: PKB). In de PKB werden onder meer veiligheids- en milieugrenzen aangegeven ten aanzien van de belasting die door het luchthavenluchtverkeer veroorzaakt mocht worden. Met de wijzing van de Wet luchtvaart in 2003 door middel van de Schipholwet is een geluidstelsel voor de luchthaven Schiphol ingevoerd dat uitgaat van de vaststelling van grenswaarden voor de geluidbelasting in handhavingspunten. Het eerste besluit waarin dit nieuwe geluidstelsel is vastgelegd is het Besluit van 26 november 2002 tot vaststelling van een luchthavenverkeerbesluit voor de luchthaven Schiphol (Luchthavenverkeerbesluit Schiphol). In dit besluit is geen aantal vliegtuigbewegingen vastgelegd, maar het hiervoor genoemde systeem van handhavingspunten (de milieugebruiksruimte), waarbij Schiphol binnen de in het besluit opgenomen grenswaarden moet blijven.
Op 26 november 2002 is ook een Luchthavenindelingbesluit Schiphol vastgesteld. Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol bevat de ruimtelijke regels op rijksniveau in verband met de luchthaven Schiphol. Dit wijzigingsdeel betreft de ruimtelijke beperkingen die gesteld worden aan de bestemming en het gebruik van gronden voor zover die beperkingen nodig zijn met het oog op externe veiligheid en geluidbelasting door het luchtverkeer van en naar Schiphol.
Voor de voorbereiding van het eerste Luchthavenverkeerbesluit Schiphol en het eerste Luchthavenindelingbesluit Schiphol is een MER opgesteld. In het MER zijn voor het lange-termijnscenario voor de ontwikkeling van Schiphol de effecten bepaald op Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, alsmede op beschermde soorten. Uit dit onderzoek komt onder meer naar voren dat in de aangewezen speciale beschermingszones onder vogels en andere fauna met een beschermde status geen significante effecten zullen optreden. Buiten deze gebieden zijn naar verwachting onder soorten met een beschermde status evenmin significante effecten te verwachten, omdat deze soorten ontbreken dan wel in klein aantal voorkomen. Ook constateerde het MER dat door het uitblijven van significante effecten op gebieden of soorten met een beschermde status er geen noodzaak is compenserende maatregelen voor te stellen.
Momenteel loopt de procedure voor het wijzigen van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), waarmee voor het eerst een totaalaantal vliegtuigbewegingen (500.000 tot en met 2020) juridisch wordt verankerd. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u nader uiteenzetten of het groeibesluit voor Schiphol uit 2008 (Aldersakkoord 2008), het besluit om Schiphol te laten groeien tot maximaal 500.000 vliegbewegingen per jaar tot en met 2020, een beoordelingsprocedure heeft doorlopen, zoals bedoeld in artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn en in lijn met het arrest van 21 juli 2016, Orleans e.a., C 387/15 en C 388/15 (EU:C:2016:583, punt 44 en de aldaar aangehaalde rechtspraak)?
Momenteel loopt de procedure voor het wijzigen van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), waarmee het nieuw normen- en handhavingstelsel en een maximum totaalaantal vliegtuigbewegingen (500.000 tot en met 2020) juridisch worden verankerd. Daarmee krijgen de adviezen uit de verschillende Aldersakkoorden, waaronder dat van het in de vraag genoemde akkoord uit 2008, een juridische basis. In dat kader wordt onder meer een MER opgesteld, waarin de effecten van de 500.000 vliegtuigbewegingen en het nieuwe stelsel inzichtelijk worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
kunt u deze vragen elk apart beantwoorden?
Ja.
Het CETA-verdrag dat afbouw gaswinning in de weg staat |
|
Mahir Alkaya , Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel uit het Dagblad van het Noorden over het handelsverdrag tussen de EU en Canada (CETA) dat de afbouw van gaswinning tegenhoudt?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Ja. Voor sommige punten in het artikel is een nuancering op zijn plaats. Genoemde bedrijven kunnen geen aanspraak kunnen maken op de beschreven schadevergoeding onder het CETA verdrag. Het Canadese Vermilion Energy is geen gasproducent in het Groningen gasveld en kan geen aanspraak maken op gederfde winst ten gevolge van de afbouw van de winning uit dit veld. Ook ExxonMobil kan geen aanspraak maken op een schadevergoeding via het CETA-verdrag. ExxonMobil is namelijk een Amerikaans bedrijf en valt buiten de werking van CETA.
Heeft u al signalen ontvangen van gaswinningsbedrijven die wanneer het handelsverdrag geldig is, claims bij de Nederlandse overheid willen neerleggen? Zo ja, welke? Zo nee, verwacht u die?
Ik heb geen signalen ontvangen van gaswinningsbedrijven die claims neer willen leggen wanneer het handelsverdrag geratificeerd is. Ik verwacht deze ook niet in de toekomst.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de daling van gaswinning in kleine velden na eventuele invoering het CETA-verdrag?
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de eventuele ratificatie van CETA van invloed is op gaswinning uit kleine velden.
Hoe verhoudt zich een claim van een dochterbedrijf van ExxonMobil tot het Akkoord op Hoofdlijnen? Is er in dat Akkoord een afspraak opgenomen dat zij niet kunnen claimen bij vermindering van winsten in kleine velden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven verwacht ik geen claims als het CETA verdrag is geratificeerd. Het AoH ziet daarnaast enkel op het Groningenveld, en bevat geen bepalingen omtrent gaswinning uit kleine velden.
Bereidt u zich voor op eventuele claims die komen? Zo ja, hoe doet u dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn er in Nederland nog meer dan in het artikel genoemde gaswinningsvelden, waar de winning na het CETA-verdrag mogelijk claims gaat opleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat als CETA geratificeerd wordt, zowel de stop van de gaswinning in Nederland als de energietransitie richting duurzaam energie onder druk komen te staan vanwege het prijskaartje door dergelijke claims? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verdragstekst van CETA bevestigt expliciet het recht voor overheden om te reguleren in het publieke belang. Het gaswinningsbeleid en de energietransitie in Nederland zijn publieke belangen. CETA biedt buitenlandse investeerders enkel recht op schadevergoeding in het geval van onteigeningen die niet in het publiek belang zijn en/of wanneer geen adequate compensatie is betaald. Het verdrag voorziet derhalve in een zorgvuldige balans tussen de bescherming van publieke belangen en het stimuleren van investeringen. Voor de verwachtingen ten aanzien van claims verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u garanderen dat inwoners van Nederland nooit de financiële gevolgen, direct en/of indirect, ondervinden van eventuele claims van gaswinningsbedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het geval van onteigeningen biedt CETA buitenlandse investeerders enkel recht op schadevergoeding wanneer er geen sprake is van een publiek belang en/of wanneer er geen adequate compensatie is betaald. Van beide is bij de afbouw van de gaswinning in Groningen geen sprake. Een succesvolle claim onder het eventuele CETA-verdrag acht ik dan ook zeer onwaarschijnlijk.
Deelt u de mening dat het CETA-verdrag goed is voor olie- en gasbedrijven, maar slecht voor het klimaat zoals Milieudefensie verklaart op haar website?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u om deze reden bereid zich tegen dit verdrag te keren?
Ik deel deze mening niet. Door CETA worden zowel importtarieven op goederen die kunnen bijdragen aan duurzame ontwikkeling afgeschaft als importheffingen op fossiele brandstoffen. De verlaagde importheffingen op fossiele brandstoffen hebben volgens de Sustainability Impact Assessment slechts beperkte effecten op de uitstoot van broeikasgassen. De verwachting van het Sustainability Impact Assessment bij CETA is dat de productie stabiel zal blijven door het akkoord. De handel in fossiele brandstoffen is vooral afhankelijk van andere factoren, zoals de internationale olieprijs.
Canada, de EU en haar lidstaten dienen zich bovendien aan hun verplichtingen onder het Parijs-akkoord en aan andere klimaatdoelstellingen te houden. De inwerkingtreding van CETA heeft hier geen invloed op. CETA bevat voorts afspraken die een positieve bijdrage aan het klimaat kunnen leveren. Partijen bevestigen in de duurzaamheidshoofdstukken van CETA het Parijs akkoord te ratificeren en te implementeren en spreken af hierin gezamenlijk op te trekken.
Kunt u beloven dat wanneer Nederland tegen dit verdrag stemt, dat dit het einde betekent van CETA?
Nederland heeft CETA in 2016 ondertekend. Voor de ratificatie ligt het verdrag ter goedkeuring aan het parlement voor. CETA is een gemengd verdrag. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan, wanneer een EU-lidstaat een gemengd handelsakkoord niet ratificeert, is onontgonnen terrein en zal in de Raad moeten worden besproken.
Het gestaakte overleg tussen het ministerie en Noord-Veluwse gemeenten over vliegroutevarianten |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU), Mustafa Amhaouch (CDA), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u de berichten «Gemeenten Noord-Veluwe stoppen overleg met ministerie over laagvliegroutes Lelystad Airport»1 en «Bestuurlijk draagvlak luchtvaart brokkelt af: vier Gelderse gemeenten uit overleg»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeenten wel bereid zijn in gesprek te blijven, maar niet bereid zijn om een voorkeursvariant te kiezen? Wat vindt u van de uitspraak dat de betrokken bestuurders zich genegeerd voelen?
Ter uitvoering van mijn toezegging in februari 20183 zijn anderhalf jaar in goede samenwerking mogelijke verbetervarianten onderzocht. Deze zijn in diverse bestuurlijke overleggen met alle betrokken bestuurders besproken. Ter afsluiting van dit proces had ik de betrokken gemeenten om advies gevraagd, omdat de routevarianten aandachtspunten bevatten die regionaal moeten worden afgewogen. Het advies had derhalve het sluitstuk moeten zijn van het proces dat is doorlopen. Van het staken van overleg is dan ook geen sprake. Ik vind het jammer dat er geen bestuurlijk gedragen voorkeursvariant geadviseerd wordt. Uiteraard is het goed om met elkaar in gesprek te blijven, zeker ook tegen de achtergrond van de luchtruimherziening.
Klopt het dat geen van de besproken routevarianten leidt tot een optimalisatie?
Nee, dat klopt niet. De gemeenten geven ook aan dat er een vliegroute mogelijk is die minder invloed heeft op het gebouwd gebied rond Wezep. De drie routevarianten leiden tot een grote afname van het aantal mensen dat overvlogen wordt. Onder de route worden in totaal met routevariant T voor baanrichting 23 4.524 minder mensen overvlogen. Met routevariant N voor baanrichting 23 worden 6.914 minder mensen overvlogen. Met routevariant N voor baanrichting 05 worden 2.324 minder mensen overvlogen. Een combinatie van N voor baanrichting 23 en 05 levert voor Wezep de grootste afname van het aantal inwoners dat overvlogen wordt op.
Wat is het berekende aantal gehinderden voor de verschillende varianten? Wat is de berekende Lden voor de grootste woonkernen in de vier gemeenten voor de verschillende varianten?
Aangezien in de regio rond Wezep bij de tijdelijke situatie van maximaal 10.000 vliegtuigbewegingen noch sprake is van wettelijke Lden contouren noch van niet-wettelijke 40 dB(A) Lden contour, kon van deze maat geen gebruik gemaakt worden om te laten zien wat de effecten van de drie routevarianten op het aantal inwoners zijn. Daarom is gebruik gemaakt van tellingen binnen de niet-wettelijke en indicatieve LAmax zone direct onder de route en in een bredere ruimtelijke zone, gebaseerd op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Kadaster. Er is niets berekend. Zie verder antwoord op vraag 3.
Kunt u daarbij toelichten op welke wijze deze routevarianten rekening houden met toekomstig toenemend luchtverkeer van en naar Schiphol, en welke impact dit luchtverkeer heeft op de geluidshinder die deze vier woonkernen gaan ervaren?
Eventuele groei van Schiphol heeft geen effect op de houdbaarheid van de routevarianten. Mocht er in de toekomst sprake zijn van groei van Schiphol, dan worden de (geluids)effecten daarvan in beeld gebracht. In de luchtruimherziening wordt opnieuw gekeken naar de optimale routeset voor Lelystad Airport.
Bent u het met ons eens dat, ondanks precisienavigatie, in de werkelijkheid «vliegen op een potloodstreep» nooit voorkomt? Is het gezien de verwachte laterale tolerantie überhaupt mogelijk om boven de vier gemeenten een routevariant te ontwerpen waarbij de grootste woonkernen worden ontzien?
De eis die aan vluchten van en naar Lelystad wordt gesteld, is dat de vliegtuigen de route nauwkeurig kunnen vliegen. Dat bekende marge van 1 zeemijl is in de luchtvaartwereld een nauwe spreiding. De mogelijke spreiding volgt een normaalverdeling, waardoor de kans dat een vliegtuig op de route dicht bij het lijntje vliegt erg groot is. Bovendien is bij Wezep de bocht als zogenaamde fly-over ontworpen, wat verder bijdraagt aan precisienavigatie.
Zijn de alternatieve vliegroutevarianten alleen voor de tijdelijke situatie tot aan de herindeling van het luchtruim in 2021–2022? Zo ja, hoe ontwikkelt het zich daarna?
De routevarianten gelden, net als de B+- en aansluitroutes, in ieder geval tot de integrale luchtruimherziening in 2023. Bestaande routes zijn in de herziening geen uitgangspunt.
Kunt u een prognose geven van de hoeveelheid vluchten waar het concreet om gaat tot aan de hierboven genoemde periode, specifiek voor deze routevarianten?
Op de bedoelde vertrekroute naar het zuiden zullen naar verwachting gemiddeld 11 á 12 vliegtuigbewegingen per dag (bij het maximum van 10.000 vliegtuigbewegingen per jaar) plaatsvinden.
Welke routevariant heeft uw voorkeur en kunt u dit motiveren?
Bij de brief van 15 oktober 2019 heb ik uw Kamer gemeld dat ik LVNL en CLSK opdracht heb gegeven om de zogenoemde routevariant N voor baanrichting 23 (starten in zuidwestelijke richting) in procedures uit te laten werken. Dit zodat de route bij opening van de luchthaven voor handelsverkeer of zo snel mogelijk daarna gevlogen kan worden. Bebouwd gebied wordt daarmee vermeden en conform suggesties uit de consultatie wordt over bestaande geluidsbronnen gevlogen. Dit dempt de geluidbelasting. Deze routevariant zorgt ervoor dat 6.914 minder mensen overvlogen worden. In het iteratieve proces is ruimte geweest om informatie over bijvoorbeeld nieuwbouwprojecten mee te nemen. Routevariant N voor baanrichting 23 is tegen die achtergrond tot stand gekomen en overvliegt daarom nieuwbouwwijk Reeve bij Kampen niet. Tevens zorgt deze routevariant ervoor dat het voordeel voor Wezep niet ten koste gaat van Hattem. Omdat alleen de vertrekroute voor starten in zuidwestelijke richting wordt aangepast, zal er ook geen concentratie van vluchten op één route plaatsvinden. De vertrekroute voor starten in noordoostelijke richting wordt namelijk niet aangepast.
Op welke wijze zet u het proces van routeontwerp nu voort, rekening houdend met het belang van draagvlak in de regio?
Mijn ministerie zal de keuze die gemaakt is toelichten aan de gemeenten. Uiteraard blijven wij in gesprek over het traject van de luchtruimherziening.
Het rapport van de Commissie-Oskam over tarieven en marktwerking voor deurwaarders |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Rapport Oskam: Met marktwerking voor deurwaarders is echt he-le-maal niets mis»?1
Bij brief van 15 juli 2019 heb ik Uw Kamer het advies van de Commissie herijking tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Commissie Oskam) aangeboden.2 Bij die brief is tevens bijgevoegd het onderzoeksrapport van Pro-Facto waaraan in het artikel in Follow the Money van 18 september 2019 wordt gerefereerd. Ik wil niet vooruit lopen op de inhoudelijke reactie op het rapport. Deze bereid ik thans voor en verwacht ik dit jaar nog naar uw Kamer te sturen.
Wat is uw reactie op de observatie dat de uitkomsten van zowel het Cebeon onderzoek als het Pro Facto-onderzoek onvoldoende betrouwbaar zijn om er conclusies uit te kunnen trekken? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan op de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport van de Commissie-Oskam?
Het is mij niet ontgaan dat er discussie bestaat over de betrouwbaarheid van de onderzoeken door Pro-Facto en Cebeon. Zoals in de beantwoording van de vorige vraag is aangegeven, wordt thans de beleidsreactie op het rapport van de commissie Oskam voorbereid. Ik wil daar met mijn oordeel niet op vooruitlopen. Dit geldt ook voor mijn oordeel over de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport en/of van de uitkomsten van de daaraan mede ten grondslag liggende onderzoeken. Overigens blijkt uit het rapport van de commissie Oskam dat deze haar advies niet alleen heeft gebaseerd op de onderzoeken door Pro Facto en Cebeon.
Wat is uw reactie op het feit dat de enquête die gehouden is onder deurwaarders een onvoldoende betrouwbare respons had? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan op de betrouwbaarheid en validiteit van het rapport van de Commissie-Oskam?
Zoals ik in mijn vorige antwoord heb aangegeven, is een reactie op het rapport van de commissie Oskam en de wijze waarop de commissie tot haar advies is gekomen in voorbereiding.
Wat is uw reactie op de constatering uit het rapport van de Commissie-Oskam dat deurwaarders mét prestatiecontracten wel degelijk meer beslagen leggen dan deurwaarders zónder die contracten, maar vervolgens een van de conclusies van het onderzoek luidt dat er géén negatieve effecten zouden zijn van prestatiecontracten? Deelt u de mening dat die tegenstelling tot aanvullend onderzoek had moeten leiden?
Omdat ik alle aspecten uit het rapport van de commissie Oskam eerst zorgvuldig wil wegen kan ik ook nog niet aangeven of ik met uw Kamer de conclusie deel dat er sprake is van een tegenstelling, die tot aanvullend onderzoek had moeten leiden. De zogenoemde prestatiecontracten zal ik betrekken bij mijn beleidsreactie.
Deelt u de mening dat serieuze aanwijzingen voor het verrichten van onnodige ambtshandelingen zoals bevonden in het onderzoek hadden moeten leiden tot aanvullend onderzoek?
Thans bezie ik de vervolgstappen op basis van het rapport.
Ik deel met u dat serieuze aanwijzingen tot het verrichten van onnodige ambtshandelingen altijd goed moeten worden bezien. Of deze een aanleiding vormen om daadwerkelijk over te gaan tot vervolgststappen, zal ik bezien in het licht van mijn totale reactie op het voorstel van commissie Oskam.
Deelt u de mening dat niet de instellingstermijn van de onderzoekscommissie leidend zou moeten zijn voor de inhoud van het onderzoek, maar juist de validiteit en betrouwbaarheid van de bronnen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb geen aanleiding er aan te twijfelen dat de commissie Oskam daaromtrent de juiste afwegingen heeft gemaakt, te meer omdat de instellingstermijn van de commissie tweemaal verlengd is en de commissie daarnaast eigenstandig onderzoek heeft gedaan om de validiteit en betrouwbaarheid van bronnen te borgen.
Deelt u de mening dat de tarieven van schuldeisers aan deurwaarders hoog genoeg moeten zijn om deurwaarders op een verantwoorde wijze schulden te kunnen laten innen? Welke gevolgen verbindt u hier aan? Kunt u dat toelichten?
De overheid staat als stelselverantwoordelijke voor een goede balans in de behartiging door de deurwaarder van de belangen van zowel schuldeisers als van schuldenaren. Om de deurwaarder deze behartiging van belangen op een onafhankelijke en onpartijdige wijze te kunnen laten vervullen is een afweging nodig tussen een goede, verantwoorde en efficiënte bedrijfsvoering van de deurwaarder (inclusief een redelijke vergoeding), de bescherming van de schuldenaar tegen hoog oplopende kosten en de belangen van de schuldeiser die zijn rekening betaald wil zien tegen zo laag mogelijke kosten. Deze afweging moet plaatsvinden binnen de rechtsstatelijke uitgangspunten.
In dat licht bezie ik ook de tariefstelling tussen schuldeisers en deurwaarders. Hierover heeft de commissie Oskam mij geadviseerd. Ik ben thans bezig mijn reactie daarop te formuleren. Zoals hiervoor aangegeven, wil ik daarop niet vooruitlopen.
Vindt u schaalvergroting onder deurwaarderskantoren een wenselijke ontwikkeling?
Ja. In de afgelopen jaren is wat de vraag naar deurwaardersdiensten betreft, sprake van een dalende trend. Dat geldt zowel voor de ambtelijke als niet ambtelijke taken van een deurwaarder. De werkgelegenheid voor de deurwaarderij daalt. Kantoren zoeken op landelijk niveau de samenwerking op, bundelen de krachten en pakken hiertoe de ruimte die met het loslaten van de regionale gebiedsindeling in 2001 is ontstaan. Daar is niets op tegen zolang deurwaarders hun dienstverlening binnen die robuustere deurwaarderskantoren kunnen bieden op onafhankelijke, maatschappelijk verantwoorde en toekomstbestendige wijze.
Vindt u dat de marktwerking voor deurwaarders is doorgeslagen en beteugeld dient te worden?
De constatering dat de markwerking is doorgeslagen, vind ik niet juist. Dat is in lijn met mijn beantwoording op 14 juni 2019 van eerdere vragen van de leden Van Nispen en Jasper van Dijk (beiden SP).3 Het maken van prijsafspraken tussen de gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever is inherent aan de in 2001 geïntroduceerde marktwerking.
De commissie Oskam concludeert in haar rapport dat het onderzoeksrapport van Pro Facto noch het eigen onderzoek aanknopingspunten biedt om de huidige marktwerking af te schaffen en daarmee acht ik de kwalificatie «doorgeslagen» niet passend. Wel acht de commissie een zekere correctie van de marktwerking op zijn plaats. Ik zal daarop nader ingaan in de beleidsreactie die thans wordt voorbereid.
Bent u van mening dat het rapport onvoldoende redenen geeft om te concluderen dat prestatiecontracten niet nadelig zijn voor deurwaarderskantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In lijn met de beantwoording van de hiervoor gestelde vragen, wil ik niet vooruitlopen op mijn beleidsreactie op het rapport. In zijn algemeenheid kan ik nu al wel stellen dat ik prestatiecontracten onwenselijk vind wanneer deze er louter op zijn gericht dat een opdrachtgever kan verdienen aan ambtshandelingen.
Kunt u aangeven hoe u de aantallen en de noodzakelijkheid van ambtshandelingen in de gaten blijft houden om te kunnen voorkomen dat perverse prikkels de belangen van schuldenaars schaden?
Ik vind dat primair een taak voor de publieke beroepsorganisatie, de Koninklijke Beroepsorganisatie voor Gerechtsdeurwaarders (KBvG) in samenspel met de toezichthouder, het Bureau financieel toezicht (Bft). Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid volg ik in samenspraak met betrokken organisaties de ontwikkelingen om daar waar nodig vervolgstappen te nemen. Zoals ik in antwoord op vraag vijf al heb aangegeven, zal ik dit ook bezien in het licht van mijn totale reactie op het voorstel van commissie Oskam.
Deelt u de mening dat enkel nieuw onderzoek voldoende licht kan laten schijnen op de fundamentele vraag of marktwerking voor deurwaarders wel of niet verder ingeperkt of zelfs afgeschaft zou moeten worden?
Nee, die mening vind ik te voorbarig. In mijn beleidsreactie waarmee ik nog dit jaar verwacht te komen, ga ik nader in op wat de commissie Oskam over marktwerking heeft geadviseerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het faillissement van GGZ-instelling Vincere Groep |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verslavingskliniek failliet: schuld van 10 miljoen euro»?1
Ja.
Bent u het eens dat het zorgelijk is dat instellingen als deze van de een op de andere dag failliet worden verklaard?
Een faillissement van een zorgorganisatie is een ingrijpende gebeurtenis, in de eerste plaats voor de cliënten en het personeel. Tegelijkertijd zijn zorgaanbieders zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering en kunnen zij in het meest ongunstige scenario failliet gaan. Voor mij is het in dat geval van belang dat de cliënten kunnen blijven rekenen op kwalitatief goede en veilige zorg. Het is aan de curator en het bestuur van de organisatie om te zorgen voor een goede overdracht van de patiëntenzorg. De zorgverzekeraars blijven ondertussen gehouden aan hun zorgplicht en moeten zorgen dat er voldoende zorg beschikbaar blijft voor hun verzekerden.
Wat betekent de sluiting voor patiënten en cliënten van de Vincere Groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Vincere Groep heeft op het moment van faillissement zo’n 250 cliënten in actieve zorg voor onder meer behandeling van alcohol-, drugs- en gokverslavingen. De curator heeft mij laten weten zich tezamen met de organisatie er voor in te zetten alle huidige behandelingen conform plan af te ronden. Wel is inmiddels besloten voorlopig geen nieuwe patiënten in behandeling te nemen. In hoeverre de patiënten op de wachtlijst alsnog bij Vincere zorg kunnen ontvangen zal de komende weken duidelijk gaan worden, als er meer bekend is over een mogelijke doorstart. Volgens de curator hebben verschillende partijen inmiddels belangstelling getoond om de zorgactiviteiten van Vincere over te nemen. De curator is met deze partijen in gesprek en staat eveneens in actief contact met de diverse zorgverzekeraars.
De IGJ houdt toezicht op de veiligheid en kwaliteit van de zorg bij de overdracht van patiënten naar andere zorgverleners en/of bij de continuïteit van de zorg na een mogelijke overname. Daarnaast is het beheer, de opslag en de overdracht van actuele en afgesloten patiëntendossiers een belangrijk onderdeel van het toezicht. De IGJ houdt voor het uitvoeren van haar toezicht activiteiten contact met de curator. De NZa blijft er ondertussen op toezien dat de verzekeraars hun zorgplicht naleven. Beide toezichthouders informeren elkaar over hun bevindingen.
Wat betekent de sluiting voor mensen in Limburg die wachten op ggz-zorg, of mensen die acute zorg nodig hebben?
Vincere Groep is een ongecontracteerde zorgaanbieder en heeft cliënten uit heel Nederland. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en het is hun taak om voldoende zorg in te kopen, de NZa ziet daar op toe. Vincere Groep bood geen crisiszorg. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 hebben verschillende partijen inmiddels belangstelling getoond om de zorgactiviteiten van Vincere over te nemen.
Wat betekent het faillissement van de Vincere Groep voor de 200 medewerkers van de instelling?
De curator heeft mij laten weten dat hij vanwege het faillissement, op grond van zijn wettelijke bevoegdheid daartoe, de dienstbetrekkingen met het personeel heeft moeten opzeggen. De medewerkers van Vincere is door de curator gevraagd hun werkzaamheden voorlopig (d.w.z. gedurende de opzegtermijn) voort te zetten. Het UWV is ingeschakeld om de loongarantieregeling in werking te stellen, aldus de curator. Hierdoor ontvangen de werknemers hun loon via het UWV. Zodra er meer bekend is over een mogelijke doorstart of overname van Vincere zal duidelijk worden wat het faillissement precies betekent voor de medewerkers van de instelling.
Welke invloed heeft de sluiting voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van geestelijke gezondheidszorg in Limburg? Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten voor geestelijke gezondheidszorg in Limburg? En kunt u inzicht geven in de impact die sluiting van deze instelling zal hebben op de toch al toegenomen wachtlijsten?2
De impact van een eventuele sluiting hangt in grote mate af van de beschikbare capaciteit van andere zorgaanbieders op dat moment, gecombineerd met de maatregelen die zorgverzekeraars (zullen) ondernemen om patiënten op te vangen. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht en het is hun taak om voldoende zorg in te kopen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
De NZa ontvangt van ggz-aanbieders geen informatie over wachtlijsten, maar over gemiddelde wachttijden uitgesplitst naar hoofddiagnosegroep. Bij brief van 10 juli 2019 (Kamerstukken 25 424, nr. 481) heb ik uw Kamer de informatiekaart wachttijden ggz van de NZa aangeboden. Deze bevat de meest recente landelijke wachttijdencijfers in de ggz. Voldoende gevalideerde regionale cijfers heeft de NZa op dit moment nog niet. Voor het einde van dit jaar levert de NZa een nieuwe informatiekaart met de laatste stand van de cijfers op. De NZa streeft ernaar in die informatiekaart ook regionale cijfers op te nemen. Daarnaast werkt de NZa er samen met het RIVM aan om de wachttijden op landelijk en regionaal niveau
maandelijks te ontsluiten via de website van het RIVM (www.volksgezondheidenzorg.info) en de website De Staat van Volksgezondheid en Zorg.
Kunt u ingaan op de oorzaak van het faillissement van Vincere Groep? Klopt het dat de manier van bekostiging oorzaak van het faillissement is geweest omdat de instelling aan steeds strengere eisen van zorgverzekeraars moest voldoen? En welke rol speelde het feit dat Vincere Groep een niet gecontracteerde zorgaanbieder was. Kunt u een toelichting geven?
Het is aan de curator van de Vincere Groep om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Dit onderzoek zal in de komende maanden moeten worden uitgevoerd.
De curator heeft mij op basis van zijn eerste gesprekken met het bestuur laten weten dat strengere eisen van zorgverzekeraars inderdaad een rol speelden in aanloop naar het faillissement. De extra administratieve handelingen als gevolg van bijvoorbeeld het cessieverbod en de uitbreiding van de machtingsvereiste resulteerde volgens de curator in hogere kosten. Daarnaast had Vincere behandellocaties in het buitenland. Verschillende verzekeraars hebben enkele maanden geleden aangekondigd deze zorg niet meer te vergoeden, aldus de curator.
In het Hoofdlijnenakkoord ggz 2019 t/m 2022 hebben de partijen afspraken gemaakt om de contractering te stimuleren. Het bevorderen van de contracteergraad wordt door alle partijen (zorgaanbieders, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars) als een belangrijk doel gezien, omdat het aandeel niet-gecontracteerde zorg de afgelopen jaren in de ggz in hoog tempo toeneemt. Partijen maken zich zorgen over de gevolgen die deze ontwikkeling kan hebben. Ze onderschreven in het akkoord dat contractering hét vehikel is om afspraken te maken over doelmatigheid, kwaliteit, innovatie, organiserend vermogen en de juiste zorg op de juiste plek. Partijen hebben afspraken gemaakt voor een groot aantal maatregelen om het contracteerproces in de zorg te verbeteren en om contracteren te stimuleren. In dat kader hebben partijen ook afspraken gemaakt over het cessieverbod en machtigingsvereiste. Erkend werd dat zorgverzekeraars deze instrumenten in de praktijk gebruiken en dat daarvan een stimulering uit kan gaan om contracten te sluiten. In de brief van de Minister van VWS en mijzelf aan de Tweede Kamer d.d. 9 november jl. (Kamerstukken 29 689, nr. 941) inzake het bevorderen van zorgcontractering zijn de maatregelen nader toegelicht.
De bemoeienis van zorgverzekeraars ten aanzien van het vergoeden van zorg is zowel bij de contractering aan de orde als bij een machtigingsprocedure. In ons stelsel hebben zorgverleners de verantwoordelijkheid om indicaties te stellen en hebben zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid om te toetsen of zorg rechtmatig en doelmatig geleverd wordt.
Hoewel ik begrijp dat een machtigingsprocedure en cessieverbod voor de zorgverleners in de praktijk soms als een last ervaren kan worden, ben ik met de partijen in het veld van mening dat het goede instrumenten zijn om de
doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorg te borgen en contractering te stimuleren. De typische last van deze instrumenten kan worden voorkomen door contracten te sluiten.
Zijn er andere ggz-organisaties die kampen met financiële problemen en die het risico lopen de deuren te moeten sluiten?
Ik kan deze vraag niet beantwoorden. Het is de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf om tijdig maatregelen te nemen om financiële problemen aan te pakken en hierover in overleg te treden met hun stakeholders. Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen over de continuïteit van de zorgaanbieder en de zorg die verleend wordt melden bij de NZa. De NZa monitort vervolgens of zorgverzekeraars de nodige maatregelen nemen om continuïteit van zorg te borgen. Als het moet komen tot afbouw c.q. verplaatsing van zorg, dan zien de NZa en IGJ er op toe dat dit proces zorgvuldig verloopt en dat alle belanghebbenden adequaat worden geïnformeerd. Pas op het moment dat de IGJ en NZa desondanks risico’s zien voor de kwaliteit en/of continuïteit van de patiëntenzorg wordt dit gemeld bij VWS.
Sinds wanneer was u op de hoogte van het financiële tekort bij de Vincere Groep? Zijn er maatregelen genomen om het faillissement te voorkomen? Zo ja, welke?
De IGJ heeft mij na het faillissement op de hoogte gebracht van de situatie en mij laten weten dat de patiëntenzorg wordt voorgezet in aanloop naar een definitieve overname. In de tussentijd blijft de IGJ toezicht houden op de kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De curator heeft mij laten weten dat er – voorafgaande aan het faillissement – een business case (in de vorm van een soort reddingsplan) is uitgewerkt, welke is voorgelegd aan betrokken stakeholders. Deze is akkoord bevonden, maar het is spaak gelopen bij de financiering voor het uitvoeren van deze business case. Een faillissement bleek vervolgens onafwendbaar, aldus de curator.
De beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om een reactie op de twee rondetafelgesprekken over woonfraude |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om een reactie op de twee gehouden rondetafelgesprekken over woonfraude?1
Ja, ik ben bekend met de beantwoording die de Minister van BZK heeft gegeven.
Kunt u concreter aangeven wanneer de pilot met de digitale inkomenstoets zal starten? Zo nee, waarom niet?
De pilot is dit najaar gestart. Dit najaar worden door Logius de benodigde aanpassingen aan MijnOverheid voorbereid. Parallel aan deze werkzaamheden zullen de deelnemende woningcorporaties starten met het aanpassen van hun computersystemen. De verwachting is dat begin volgend jaar in de pilotomgeving de digitale inkomenstoetsingen kunnen worden gedaan.
Bent u bekend met het feit dat er bij Logius, de partij die de pilot moet uitvoeren, een stemmingsmechanisme wordt gehanteerd waarmee verschillende overheids-/uitvoeringsorganisaties hun voorkeuren, met een stemgewicht daaraan, mogen uitspreken voor de verschillende overheidsprojecten die op stapel liggen, waarmee prioriteiten worden bepaald?
Ja.
Bent u bereid om namens het kabinet vanwege de urgentie van de (pilot voor de) digitale inkomenstoets de «stemgerechtigde overheidsorganisaties» nog eens op te roepen in de komende stemronde bij Logius in elk geval voldoende capaciteit vrij te maken zodat de pilot voor de digitale inkomenstoets mee kan worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Onlangs is er een nieuwe stemronde geweest. In de voorbereiding hierop is er vanuit het Ministerie van BZK contact geweest met de andere organisaties om het belang van de pilot toe te lichten. Dit heeft geresulteerd in genoeg stemmen om de ontwikkeling van de pilot digitaliseren inkomenstoets woningcorporaties te starten.
Welke mogelijkheden ziet u om te garanderen dat de pilot nu zo spoedig mogelijk van start gaat, ook bij uitblijven van steun van andere stemgerechtigde overheidsorganisaties?
Zie antwoord 2 en 4.
Wanneer verwacht u dat de digitale inkomenstoets landelijk uitgerold kan worden?
In antwoord 2 heb ik geschetst hoe het proces de komende maanden loopt. De pilot zal met een beperkt aantal corporaties worden uitgevoerd. Dit heeft te maken met de beheersbaarheid. Er worden evaluatiecriteria opgesteld waarop de pilot na afloopt beoordeeld kan worden. Daarnaast zal de komende maanden met alle betrokken partijen gesproken worden over de voorwaarden voor landelijke opschaling. De ervaringen die worden opgedaan met de pilot zullen worden meegenomen in de bestuurlijke besluitvorming over het uitrollen van de digitale inkomenstoets.