Het bericht ‘Volgens minister helpt privacy bedrijven om klanten binnen te houden’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Volgens Minister helpt privacy bedrijven om klanten binnen te houden»?1
Ja.
Wat gaat u doen om het de facto verbod op cookiemuren onder de aandacht te brengen bij bedrijven?
De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) heeft als nationale privacytoezichthouder de taak helderheid te verschaffen aan organisaties over de uitleg van wettelijke privacynormen. Zo heeft de AP in een eerder stadium de juridische normen rond cookiewalls uitgelegd en onder meer uitgelegd dat websites die bezoekers alleen toegang geven tot hun site als deze akkoord gaan met het plaatsen van zogeheten «tracking cookies» of andere vergelijkbare manieren van volgen en vastleggen van gedrag door middel van software of andere digitale methodes, niet voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).2
De AP gaf hierbij ook aan dat met de bekendmaking van deze uitleg van de norm er voor betrokken organisaties de opdracht ligt hun praktijk waar nodig hierop aan te passen. De AP heeft mij voorts laten weten de organisaties waar zij de meeste klachten over heeft ontvangen een brief te hebben gestuurd met de normuitleg. Daarin kondigde de AP ook aan dat zij de controle de komende tijd intensiveert om te bezien of de norm, in het belang van de bescherming van de privacy, op de juiste wijze wordt toegepast. De AP heeft de normuitleg ook met enkele brancheorganisaties gedeeld.
Deelt u de mening dat conform artikel 25 (Privacy by Design) van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de standaardinstelling van websites, browsers, apps, etc. met betrekking tot tracking cookies, of «volgsoftware», zo ingericht moet zijn dat mensen niet gevolgd worden?2
De AP heeft al eerder aangegeven dat een toestemming voor het plaatsen van «tracking cookies» alleen rechtsgeldig is wanneer deze is verkregen door een opt-in maatregel. Een dergelijke maatregel houdt in dat de bezoeker of gebruiker de mogelijkheid moet worden gegeven om een keuze te maken tussen «ja» en «nee», alvorens de «tracking cookies» kunnen worden ingezet en behoort tot de standaardinstellingen van websites, browsers of apps. Daarnaast heeft het Hof van Justitie in een recente uitspraak uitgelegd dat voor het uitlezen van cookies een expliciete handeling van de betrokkenen wordt vereist en dat het verboden is om toestemming te vragen voor «tracking cookies» door middel van een standaard aangevinkt selectievakje.4
Hieruit volgt dat websites, apps of andere diensten die persoonsgegevens verwerken door middel van «tracking cookies» of «volgsoftware» dusdanig ingericht moeten zijn dat mensen niet zonder expliciete toestemming c.q. handeling gevolgd worden.
Voor nadere uitleg over het toestemmingsvereiste verwijs ik naar vraag 2 van mijn antwoorden op Kamervragen over het bericht «Websites overtreden massaal cookiewallverbod».5
Het bericht ‘Regenwoudmaffia’ vermoordt en bedreigt inwoners Amazone’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Regenwoudmaffia vermoordt en bedreigt inwoners Amazone» van 17 september jl. en van het rapport «Rainforest Mafias» van Human Rights Watch?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de ontwikkelingen die er gaande zijn in het Amazonegebied nu sinds het aantreden van president Bolsonaro de handhaving van milieuwetgeving is teruggeschroefd?
Ja.
Wat vindt u van de kritiek van de Braziliaanse president op mensen en belangenorganisaties die het regenwoud proberen te beschermen?
Het is onduidelijk op welke uitspraken van de president de artikelen doelen. Duidelijk is dat president Bolsonaro meent dat er meer ruimte zou moeten komen voor economische exploitatie van de Amazone, en daarbij tegenover belangenorganisaties komt te staan die bescherming van het regenwoud centraal stellen. Waar dit leidt tot kritiek op en verbale bedreigingen van milieuorganisaties, is dit uiterst zorgelijk. Waar dit leidt tot geweld en mensenrechtenschendingen is dit onacceptabel.
Heeft u over deze uitspraken contact opgenomen met uw ambtsgenoot om uw zorgen over te brengen? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft en marge van de AVVN op 26 september gesproken met zijn ambtgenoot Ernesto Araújo en daarbij de Nederlandse zorgen uitgesproken over de ontbossingsproblematiek in Brazilië.
Heeft u contact opgenomen met uw ambtsgenoot om uw zorgen te uiten over het vermoorden en bedreigen van de mensen die het oerwoud willen beschermen tegen illegale houtkap door criminele organisaties? Zo ja, is het bekend wat de Braziliaanse overheid doet tegen deze criminele organisaties? Zo nee, bent u bereid alsnog deze zorgen over te brengen en te vragen naar een plan van aanpak?
De Nederlandse regering blijft in de dialoog Brazilië aandringen op adequate bescherming van mensenrechten en van de Amazone. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de ontbossingsproblematiek ook aangekaart bij zijn ambtgenoot Ernesto Araújo. Ook in overleg met EU-partners zijn dit terugkerende thema’s. Geconstateerd moet worden dat het wetgevend kader om op te treden tegen criminele organisaties aanwezig is, maar de financiële middelen en de politieke wil om dat kader te handhaven tekort schieten.
Is er na de politieke consultaties van de Directeur Generaal Politieke Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn Braziliaanse ambtgenoot in Brasilia in mei 2019 nog op dit niveau contact geweest? Zo ja, is ook over dit onderwerp gesproken? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur spreekt met grote regelmaat met verschillende Braziliaanse ministers over de situatie in de Amazone, zowel bij gezochte als ongezochte gelegenheden. Daarbij komt de gebrekkige handhaving van de eigen milieuwetgeving ook ter sprake. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de ontbossingsproblematiek ook aangekaart bij zijn ambtgenoot Ernesto Araújo in een gesprek op 26 september jl.
Hoe vaak heeft de Nederlandse ambassadeur in de afgelopen weken over de Amazone gesproken met de Braziliaanse overheid? Zijn de criminele organisaties daarbij ook ter sprake gekomen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre heeft u over het bovenstaande contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om hierbij gezamenlijk op te trekken?
Zowel in Brussel als in Brasilia is de Amazone geregeld onderwerp van gesprek tussen Europese partners.
Is er sprake van samenwerking op Europees niveau in het contact met de Braziliaanse overheid als het de zorgen over het Amazone gebied betreft? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven over welke nieuwe initiatieven wordt gesproken in de dialoog en samenwerking met de Braziliaanse overheid en andere belanghebbenden ter verduurzaming van de productie van agrarische grondstoffen?
In de dialoog met de Braziliaanse overheid wordt op verschillende niveau’s gezocht naar samenwerking t.a.v. het tegengaan van ontbossing en verduurzaming van landbouw en veehouderij in Brazilië, waarbij ook het Wereldnatuurfonds en partners als Solidaridad en IDH een belangrijke rol spelen.
Overweegt u naar aanleiding van deze ontwikkelingen maatregelen om uw zorgen met betrekking tot de illegale houtkap van het Amazonegebied kracht bij te zetten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van illegale houtkap is expliciet in het duurzaamheidshoofdstuk van het EU-Mercosur Handelsakkoord opgenomen.
In algemene zin is de Nederlandse inzet gericht op de verduurzaming van de wijze waarop soja wordt geproduceerd, inclusief de milieuproblematiek, de verbetering van arbeidsomstandigheden en naleving van mensenrechten. Dit geldt ook de inzet voor de samenwerking met Brazilië. In dit beleid stimuleert Nederland de private sector om duurzaam geproduceerde grondstoffen in te kopen en de marktvraag naar gecertificeerd duurzame en ontbossingsvrije producten binnen de Europese Unie en daarbuiten te vergroten.
De Nederlandse overheid stimuleert dit met een actieve inzet binnen het Amsterdam Declarations Partnership (ADP). In het ADP werkt Nederland samen met Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk naar een gezamenlijke aanpak tegen ontbossing t.b.v. de uitbreiding van landbouwgrond voor soja. Mede op aandringen van het ADP heeft de Europese Commissie in juli een Mededeling gepubliceerd waarin maatregelen worden voorgesteld voor een Europese aanpak ter bescherming en het herstel van bossen in de wereld met bijzondere aandacht voor de aanjagers van ontbossing zoals soja. Het BNC-fiche over de Mededeling is onlangs aan uw Kamer toegestuurd.
Wat vindt u van de oproep van milieuorganisaties tot het matigen van het gebruik van Braziliaanse soja om het regenwoud te beschermen?
Die oproep vindt het kabinet begrijpelijk, de vraag naar soja uit Brazilië voor de Europese en Nederlandse markt is echter over de jaren stabiel. De sterk groeiende vraag naar soja komt vooral uit China. Vanwege de belangrijke positie als marktpartij en importeur van soja uit Latijns- Amerika is ons land in een goede positie een bijdrage te leveren aan het tegengaan van ontbossing en kunnen wij meepraten over de duurzaamheid van de teelt in andere delen van de wereld en zo een gunstig hefboomeffect hebben op internationale milieu en natuurdoelen en biodiversiteit.
Overigens wil de EU vanwege de zorgen en risico’s bij de productie van soja minder afhankelijk worden van import en meer zelfvoorzienend worden in de productie van plantaardige eiwitten. Deze oproep van de EU zal worden uitgewerkt in een nationale eiwitstrategie toegesneden op de Nederlandse situatie.
Bent u in gesprek met bedrijven die soja uit Brazilië importeren en hun (mogelijke) rol bij de gebeurtenissen in het Amazonegebied en op welke wijze zij een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van die omstandigheden?
Er is een effectief Amazone Moratorium waarbinnen Braziliaanse sojaverwerkers en handelaren in juni 2006 hebben besloten, in overleg met de Europese industrie en maatschappelijke organisaties, geen sojabonen meer te kopen van land dat is ontbost in het Amazone-regenwoud na 24 juli 2006. De uitbreiding van de soja concentreert zich nu in de Cerrado en Gran Chaco. De Nederlandse overheid is met de handelaren en andere partijen betrokken bij de uitbreiding van het soja-areaal in deze regio’s in gesprek om met hen een oplossing te vinden voor het tegengaan van ontbossing.
De beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om een reactie op de twee rondetafelgesprekken over woonfraude |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om een reactie op de twee gehouden rondetafelgesprekken over woonfraude?1
Ja, ik ben bekend met de beantwoording die de Minister van BZK heeft gegeven.
Kunt u concreter aangeven wanneer de pilot met de digitale inkomenstoets zal starten? Zo nee, waarom niet?
De pilot is dit najaar gestart. Dit najaar worden door Logius de benodigde aanpassingen aan MijnOverheid voorbereid. Parallel aan deze werkzaamheden zullen de deelnemende woningcorporaties starten met het aanpassen van hun computersystemen. De verwachting is dat begin volgend jaar in de pilotomgeving de digitale inkomenstoetsingen kunnen worden gedaan.
Bent u bekend met het feit dat er bij Logius, de partij die de pilot moet uitvoeren, een stemmingsmechanisme wordt gehanteerd waarmee verschillende overheids-/uitvoeringsorganisaties hun voorkeuren, met een stemgewicht daaraan, mogen uitspreken voor de verschillende overheidsprojecten die op stapel liggen, waarmee prioriteiten worden bepaald?
Ja.
Bent u bereid om namens het kabinet vanwege de urgentie van de (pilot voor de) digitale inkomenstoets de «stemgerechtigde overheidsorganisaties» nog eens op te roepen in de komende stemronde bij Logius in elk geval voldoende capaciteit vrij te maken zodat de pilot voor de digitale inkomenstoets mee kan worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Onlangs is er een nieuwe stemronde geweest. In de voorbereiding hierop is er vanuit het Ministerie van BZK contact geweest met de andere organisaties om het belang van de pilot toe te lichten. Dit heeft geresulteerd in genoeg stemmen om de ontwikkeling van de pilot digitaliseren inkomenstoets woningcorporaties te starten.
Welke mogelijkheden ziet u om te garanderen dat de pilot nu zo spoedig mogelijk van start gaat, ook bij uitblijven van steun van andere stemgerechtigde overheidsorganisaties?
Zie antwoord 2 en 4.
Wanneer verwacht u dat de digitale inkomenstoets landelijk uitgerold kan worden?
In antwoord 2 heb ik geschetst hoe het proces de komende maanden loopt. De pilot zal met een beperkt aantal corporaties worden uitgevoerd. Dit heeft te maken met de beheersbaarheid. Er worden evaluatiecriteria opgesteld waarop de pilot na afloopt beoordeeld kan worden. Daarnaast zal de komende maanden met alle betrokken partijen gesproken worden over de voorwaarden voor landelijke opschaling. De ervaringen die worden opgedaan met de pilot zullen worden meegenomen in de bestuurlijke besluitvorming over het uitrollen van de digitale inkomenstoets.
Het bericht ‘Gezichtendatabase van politie bevat foto’s van 1,3 miljoen mensen’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Zijn er naast het systeem Catch Strafrecht Verdachte en Veroordeelde (Catch) nog andere gezichtsherkenningssystemen die door de politie gebruikt worden?1
Naast Catch Strafrecht Verdachte en Veroordeelde maakt de politie ook gebruik van het systeem Catch in de uitvoering van de vreemdelingentaak. Het gaat hierbij om dezelfde applicatie als Catch Strafrecht Verdachte en Veroordeelde, maar in dit geval wordt gebruik gemaakt van gelaatsfoto’s die zijn opgenomen in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV). De BVV bevat persoons- en statusgegevens van vreemdelingen. Naast de identificatie van vreemdelingen, mag dit systeem ook worden geraadpleegd ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de verdachte een vreemdeling is, of in het belang van het onderzoek en het opsporingsonderzoek op een dood spoor is beland, dan wel snel resultaat geboden is bij de opheldering van het misdrijf. Raadpleging is alleen toegestaan in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie.2
Naast deze toepassingen onderzoekt de politie of gezichtsherkenning breder kan worden ingezet bij de uitvoering van de politietaak. Zo worden opsporingsfoto’s (en dat kunnen ook «stills» van bewegende beelden zijn) afkomstig van camera’s in de openbare ruimte aangeboden voor gelaatsvergelijking in Catch. In alle gevallen wordt daarbij gekeken naar de wettelijke waarborgen, juridische mogelijkheden en beperkingen en de praktische bruikbaarheid.
Worden gezichtsherkenningssystemen ook toegepast in de openbare ruimte? Zo ja, kunt u beschrijven hoe dit in de praktijk vormgegeven is?
Zie antwoord vraag 1.
Gebruikt de politie scraping technieken voor andere doeleinden, specifiek voor doeleinden ten behoeve van gezichtsherkenning of anderszins? Zo ja, welke?
In algemene zin kan gesteld worden dat de politie te allen tijde de mogelijke toepasbaarheid beziet van methoden en technieken die van belang zouden kunnen zijn voor taakuitvoering (zoals in beperkte mate web crawling en scraping). Het (laten) doen van onderzoek, het kennisnemen van of opbouwen van kennis, en het kennis nemen van of zelf uitvoeren van experimenten zijn daarbij onderdeel van de inzet.
Wat is de reden dat tijdens een audit zoals bedoeld in artikel 33 Wet politiegegevens (Wpg) niet wordt gekeken naar specifieke werkwijzen of systemen? Is toetsing aan de praktijk niet juist noodzakelijk voor een effectieve audit? Bent u bereid toe te zeggen dat volgende audits (art. 33 Wpg) worden uitgebreid zodat ook gekeken wordt naar de feitelijke situatie bij specifieke werkwijzen en systemen?
De audit (hierna: privacy audit) zoals bedoeld in artikel 33 Wet politiegegevens (hierna: Wpg) is gericht op de werking van het stelsel van gegevensbescherming. Bij de uitvoering van de privacy audit toetst een onafhankelijke auditor primair of de organisatie adequaat is ingericht om in voldoende mate tegemoet te komen aan de wettelijke bepalingen. Tijdens deze audit wordt niet gekeken naar specifieke werkwijzen of systemen.3
Voor de toetsing van specifieke werkwijzen en systemen hecht ik waarde aan de verplichte gegevensbeschermingseffectbeoordeling zoals opgenomen in artikel 4c van de Wpg. Het systeem Catch dateert van voor de inwerkingtreding van dit artikel (1 januari 2019). Er wordt bij de vernieuwing van het systeem Catch – die momenteel door de politie wordt uitgevoerd – een gegevensbeschermingseffectbeoordeling4 uitgevoerd die het gehele systeem Catch omvat.
Ziet u het overschrijven van de wettelijke bewaartermijnen als een inbreuk op de beveiliging (art. 33a Wpg) en de onrechtmatige verwerking na de wettelijke bewaartermijn als een risico voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen? Zo ja, worden deze overschrijdingen aan de Autoriteit Persoonsgegevens en aan de betrokkenen gemeld?
Artikel 1q Wpg geeft een definitie van inbreuk op de beveiliging. Volgens deze definitie is het overschrijden van wettelijke bewaartermijnen dan wel het raadplegen van te lang bewaarde data geen inbreuk op de beveiliging in de zin van art. 33a van de Wpg. Er is daarom geen sprake van een datalek waarvoor een meldplicht geldt.
Het overschrijden van de wettelijke bewaartermijn en de verwerking van te lang bewaarde gegevens levert echter wel een risico op voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen. Tegenover dat risico staat het maatschappelijke belang van de opsporing van zware misdrijven, die soms lang onopgelost blijven. Zoals ik in de brief over de aanpak van cold cases5 heb geschetst, streef ik ernaar om bij de herziening van de Wpg/Wjsg een beter evenwicht te vinden tussen beide belangen. Daarbij moet ook goed gekeken worden naar de uitvoerbaarheid.
De (beleids)voorbereidingen voor de herziening van de Wpg en de Wjsg zijn inmiddels gestart. Dit gaat om een algehele herziening en modernisering van beide wetten die de informatiehuishouding van zowel de politie, bijzondere opsporingsdiensten, boa-werkgevers als het justitiële domein regelen. Ik verwacht de contourennota over deze herziening in het voorjaar van 2020 naar uw Kamer te kunnen sturen. Terwijl ik werk aan een structurele oplossing, heb ik de korpschef gevraagd tijdelijke maatregelen te nemen om de risico’s te beperken. In dit kader verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord op vraag 11 van de eerder gestelde Kamervragen over de gezichtsdatabase6.
De berichtgeving dat de werkdruk zo hoog is in de zorg dat zorgpersoneel steeds vaker psychische hulp nodig heeft |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat het aandeel zorgmedewerkers dat psychische zorg ontvangt, in de afgelopen vier jaar met 40 procent is gestegen?1 2
Blijkens de zorggebruik cijfers van Stichting IZZ lag het gebruik van psychische zorg door zorgmedewerkers in 2018 op 6,7% waarbij dat in 2014 op 4,7% lag, een stijging met ruim 40%. De stijging ten opzichte van het voorgaande jaar 2017 bedroeg 8%.
Een stijgende trend in het aandeel zorgmedewerkers dat psychische zorg ontvangt vind ik zorgelijk en eens te meer reden om extra in te zetten op het verbeteren van het werkklimaat van zorgmedewerkers.
Wilt u reageren op de stelling van A. ten Arve (programmadirecteur voor gezond werken in de zorg bij Stichting IZZ, belangenbehartiger van mensen in de zorg) dat bij een kwart van de zorgmedewerkers met psychische klachten, dit zeker voortkomt uit het werk?3
Dat een kwart van de psychische klachten voor ten minste een deel voortkomt uit werk sluit aan bij de resultaten uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO. Hierin geeft bijna 27% van de zorgmedewerkers (tegen ruim 24% van alle medewerkers) aan de indruk te hebben dat de klachten waarmee de laatste keer verzuimd is voor een deel dan wel hoofdzakelijk het gevolg waren van werk.
Wilt u reageren op de stelling van E. Merlijn (bestuurder vakbond FNV) dat wanneer jongere zorgmedewerkers psychische problemen ontwikkelen als ze gaan werken, ze eerder geneigd zijn om de zorg te verlaten?
Het is cruciaal dat jonge zorgmedewerkers bij de start van hun werkzame leven goed worden opgevangen en begeleid. In tijden van krapte op de arbeidsmarkt verdient dit nog extra aandacht. Enerzijds omdat voor opvang en begeleiding een beroep gedaan moet worden op toch al krappe capaciteit en anderzijds omdat juist in tijden van krapte voorkomen moet worden dat mensen (snel) uitvallen.
Kunt u uw reflectie geven over deze alarmerende berichten?
Cijfers uit de Arbobalans 2018 en de Nationale Enquête 2018 (NEA 2018)4 laten zien dat een groot en stijgend aantal mensen burn-outklachten ervaart als gevolg van met name hoge taakeisen, een gebrek aan autonomie, ongewenst gedrag op de werkvloer of een combinatie van deze factoren.
Zoals ook verwoord in de recent verschenen SER-verkenning naar ontplooiingskansen van jongeren ervaren jongeren meer prestatiedruk, psychische klachten en ook vaker burn-out achtige verschijnselen als gevolg van diverse ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, het onderwijs, de woningmarkt en het starten van een gezin. Jonge werkenden ervaren meer prestatiedruk, psychische klachten en ervaren ook vaker burn-out-achtige verschijnselen dan oudere werknemers.
Om meer inzicht te krijgen in de achterliggende oorzaken van burn-outklachten in relatie tot werk-privé omstandigheden laat het Ministerie van SZW het TNO hiernaar een onderzoek doen5.
Hoewel psychische klachten als gevolg van werk of werkdruk veel voor komen vind ik niet dat deze erbij horen. Daarin sta ik gelukkig niet alleen.
In veel cao’s zie ik dat sociale partners afspraken maken over het verminderen van werkdruk en andere aspecten van duurzame inzetbaarheid. Zo staat in het onderhandelaarsakkoord voor de cao gehandicaptenzorg dat een handleiding wordt ontwikkeld voor werknemers en werkgevers om werkdruk bespreekbaar en beheersbaar te maken met aandacht voor de betreffende cao-bepalingen. Ook is afgesproken dat werknemers het recht hebben om op een vrije dag onbereikbaar voor werk te zijn.
Om maatregelen gericht op het voorkomen van uitval of uitstroom te stimuleren leggen de Minister voor Medische Zorg en Sport, de Staatssecretaris van VWS en ik de komende periode binnen het Actieprogramma «Werken in de zorg» extra nadruk op het behoud van medewerkers. Binnen het vierde tijdvak van SectorplanPlus worden daartoe ook activiteiten gericht op het verbeteren van het organisatieklimaat en daarmee op voorkomen van uitval en uitstroom subsidiabel gesteld.
We zien dat werkgevers nog veel meer van elkaar kunnen leren. Binnen het, onder het Actieprogramma opererende, Actie Leer Netwerk werken ambassadeurs op de thema’s beperken uitstroom, gezond werken en leven lang ontwikkelen.
Daarbij gaat het niet alleen om het voorzien van kennis en inspiratie, maar ook om het stimuleren van (regionaal) lerende netwerken. We vragen het Regioteam, dat tot doel heeft kwantitatieve en kwalitatieve versnelling in het land te bevorderen, in elke regio expliciet aandacht te hebben voor het voorkomen van uitstroom.
We steunen een programma van VenVN en CNV gericht op het beter betrekken van medewerkers binnen organisaties en in de regio, met een focus op behoud. Zij gaan het land in, naar organisaties toe en delen ervaring en lessen. Ook laten ze zien welke goede manieren er zijn om medewerkers te betrekken.
Ook blijven we stevig inzetten op de aanpak van regeldruk via schrapsessies. Doel hiervan is het verminderen van de ervaren regeldruk met als gevolg meer werkplezier voor de zorgprofessional.
Welke maatregelen gaat u aanvullend treffen om deze problematiek aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat bezwaar maken tegen windmolenparken zinloos is |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Hart van Nederland, waaruit blijkt dat het «zo goed als nutteloos» is om bezwaar te maken tegen de komst van een windmolenpark?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat een gehele buurt met direct omwonenden van een windmolen op de grens van Den Haag en Leidschendam niet wist van de komst van een windmolen tot daadwerkelijk tot plaatsing werd overgegaan?2
De windmolen op de grens van Den Haag en Leidschendam, geplaatst in december 2016, is een project binnen de gemeentegrens van Den Haag, waar de gemeente Den Haag het bevoegd gezag is voor het wijzigen van het bestemmingsplan en het verlenen van de omgevingsvergunning. Bij het realiseren van zo’n project is het bevoegd gezag, samen met de projectontwikkelaar, verantwoordelijk voor het betrekken van belanghebbenden, waaronder de omwonenden. Ik heb van de gemeenten Den Haag en Leidschendam-Voorburg begrepen dat aan de wettelijke voorschriften voor communicatie is voldaan, maar dat een actief communicatietraject richting omwonenden wegens tegengestelde belangen niet is gelukt en dat de partijen dit achteraf sterk betreuren.
Deelt u de mening dat omwonenden van een te plaatsen windmolen in een vroeg stadium actief geïnformeerd dienen te worden? Op welke wijze worden omwonenden nu actief geïnformeerd? Waar ligt de verantwoordelijkheid tot informeren en betrekken van omwonenden?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om omwonenden in een vroeg stadium actief te betrekken bij plannen voor het realiseren van windmolenprojecten en andere energieprojecten. In mijn brief aan uw Kamer van 1 februari 2016 heb ik een brede visie op omgevingsmanagement gegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 211), waarbij het zo vroeg mogelijk betrekken van de omgeving een belangrijk uitgangspunt is. In deze brief heb ik ook aangegeven dat alle betrokken partijen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben bij omgevingsmanagement.
In het klimaatakkoord wordt participatie gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Met betrekking tot participatie bij windparken zijn zowel de afspraken over de Regionale Energiestrategieën (RES-en) als de afspraken over participatie bij duurzame energieprojecten van belang. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen die op 19 april 2019 zijn gesteld door de leden Beckerman (SP), Moorlag (PvdA) en Agnes Mulder (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2707).
Inspraakmogelijkheden en rechtsbescherming zijn geborgd in wet- en regelgeving. Voor omwonenden zijn er verschillende momenten waarop inspraak mogelijk is en de inspraakreacties worden bij de besluitvorming betrokken. Dit betekent niet dat altijd aan alle bezwaren van omwonenden tegemoet gekomen kan worden, maar wel dat van alle in zienswijzen genoemde onderwerpen zorgvuldig gemotiveerd wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden.
De Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt, formaliseert deze reeds gebruikte processen. Door het verankeren van participatie in het projectbesluit borgt de Omgevingswet participatie van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuurders van overheden bij het plaatsen van nieuwe windmolens vanaf de start. Participatie is maatwerk. Daarom schrijft de nieuwe Omgevingswet, net als nu al het geval is, niet voor hoe participatie moet plaatsvinden. Hoe belanghebbenden proactief benaderd moeten worden, zal dus per project verschillen.
Deelt u de mening dat met de Crisis- en herstelwet in de hand door projectontwikkelaars compleet over mensen heen gewalst kan worden en hiermee het recht op inspraak tot dode letter is verworden? Wat gaat u hieraan doen?
De Crisis- en herstelwet heeft ten doel om procedures voor infrastructurele projecten te stroomlijnen en daardoor te versnellen. De Crisis- en herstelwet verandert niets aan de inspraakmogelijkheden van belanghebbenden. Net als voor de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet, kunnen omwonenden alle mogelijke bezwaren aanvoeren in hun zienswijze of bezwaarschrift.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat direct omwonenden van een te plaatsen windmolen in een vroeg stadium proactief worden geïnformeerd (dus niet via een klein berichtje in een lokale krant of informatie op een website), inclusief over de mogelijkheden tot bezwaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over het feit dat juist hetgeen waar bewoners last van hebben, zoals geluidsoverlast en slagschaduw, geen grond tot bezwaar vormen? Is het in het belang van het creëren van draagvlak niet onontbeerlijk dat deze bezwaren serieus worden genomen?
Er zijn wettelijke normen voor de maximale hoeveelheid geluid en slagschaduw die toegestaan is voor windmolens. Deze normen worden door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vastgesteld en zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en na inwerkingtreding van de Omgevingswet in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving. Bij de totstandkoming van windmolenprojecten wordt getoetst of aan deze normen kan worden voldaan.
De suggestie in het artikel dat beroep bij de Raad van State alleen kan slagen als er een procesfout is gemaakt, is onjuist. De Raad van State toetst altijd aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht, bijvoorbeeld of wettelijke normen niet worden overschreden. Wanneer een bezwaar wordt ingediend over geluid of slagschaduw, zal er door de rechter worden getoetst of de norm wordt overschreden. Indien dit gebeurt, kan de rechter een plan vernietigen. Bovendien kan de Raad van State een beroep gegrond verklaren op basis van kennelijke onredelijkheid.
Als aan de normen wordt voldaan, is objectieve overlast vermeden. Dit neemt niet weg dat er subjectieve overlast kan worden ervaren. Hier ligt een belangrijke relatie met de wijze waarop omwonenden invloed hebben kunnen uitoefenen op het besluitvormingsproces over de komst van de windmolens. Indien mensen bij hebben kunnen dragen aan het besluitvormingsproces, zal de acceptatie van windmolens over het algemeen groter zijn.
Er bestaat geen aparte regelgeving met betrekking tot uitsluitend laagfrequent geluid in Nederland. De Nederlandse normen voor windturbinegeluid beslaan het hele geluidsspectrum, dus ook laagfrequent geluid. Zowel de WHO als het RIVM sturen niet aan op een aparte norm voor laagfrequent geluid. Bovendien biedt de huidige Nederlandse geluidsnorm een vergelijkbare bescherming als de Deense norm.
Hoe oordeelt u over het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie, die geluid van windmolens vorig jaar een «potentieel gezondheidsrisico» noemde?3
In het door u genoemde rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie worden adviezen gegeven over richtlijnen voor geluid afkomstig van wegverkeer, railverkeer, vliegverkeer en windmolens. Op dit moment loopt er in kader van de motie van lid Schonis (Kamerstuk 35 000 A, nr.60) van 29 november 2018 een onderzoek van het RIVM om in kaart te brengen hoe het WHO-rapport zich verhoudt tot de huidige (inter)nationale wet- en regelgeving en wat de mogelijkheden zijn om het WHO-rapport te gebruiken ter versterking van het (inter)nationaal beleid en de mogelijke gevolgen daarvan voor de Nederlandse situatie. Het rapport wordt in december 2019 verwacht en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer hierover informeren.
Voor windmolens zijn sinds 2011 de geluidsnormen opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze normen zijn in vergelijking met andere geluidsbronnen relatief streng.
Op welke wijze zijn participatie, (financiële) betrokkenheid en compensatiemogelijkheden voor omwonenden van te plaatsen windmolens in ons omringende landen geregeld? Kunt u hiervan een overzicht geven? 9. Bent u bereid criteria zoals slagschaduw en geluidsoverlast (waaronder ook laagfrequent geluid, zoals al gebeurt in Denemarken) als wettelijke grond voor bezwaar aan bestaande procedures toe te voegen, alsook de mogelijkheid om bij lagere overheden een bezwaarprocedure op inhoudelijke gronden te starten? Zo nee, waarom niet?
Er is grote variatie in de wijze waarop (financiële) participatie en compensatie van omwonenden van windmolens in ons omringende landen is geregeld. Dit houdt in dat in sommige landen er sprake is van de verplichting tot het aanbieden van financiële participatie (mede-eigendom), tot afdracht aan een omgevingsfonds, of tot compensatie van waardeverlies van woningen binnen bepaalde voorwaarden.
In het kader van het streven naar 50 procent lokaal eigendom uit het klimaatakkoord, zal ook de situatie in andere landen over participatie, financiële betrokkenheid en compensatie van omwonenden van windmolens in kaart worden gebracht. Ik verwacht uw Kamer hierover voor de zomer van 2020 te kunnen informeren.
Het bericht ‘Drones van klimaatactivisten weigeren op te stijgen bij Heathrow’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Drones van klimaatactivisten weigeren op te stijgen bij Heathrow (+update)»?1
Ja.
Heeft u contact met Britse collega’s over dergelijke ontwikkelingen?
Al geruime tijd worden in diverse internationale gremia ervaringen met andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, gedeeld met betrekking tot misbruik van drones en de inzet van maatregelen hiertegen.
Acht u de kans groot dat een actie van klimaatactivisten of andersoortige groeperingen met eventuele kwade bedoelingen ook in Nederland zou kunnen plaatsvinden?
Het valt niet uit te sluiten dat er ook in Nederland acties van klimaatactivisten met drones op en rondom luchthavens kunnen plaatsvinden. We houden deze ontwikkelingen samen met de veiligheidspartners nauwlettend in de gaten.
Hoe kunnen we er in Nederland voor zorgen dat dit soort situaties zich niet voordoen? Hoe kan door handhaving de pakkans worden vergroot?
De nationale regelgeving rondom drones zal per 1 juli 2020 worden vervangen door Europese regelgeving die onder meer Europees geharmoniseerde voorschriften voor het veilig vliegen met drones bevat. Deze regelgeving voor drones voorziet onder andere in de verplichting voor alle operators om zich te registreren als zij een drone zwaarder dan 250 gram willen vliegen. De regelgeving voorziet ook in de mogelijkheid om de verplichting in te stellen om elektronische hulpmiddelen zoals geo-awareness aan boord van de drone te hebben, zodat de drone tijdig op afstand geïdentificeerd kan worden. Dit draagt eraan bij dat er beter gehandhaafd kan worden. Daarnaast voer ik dit jaar een campagne waarin ik bestuurders van drones wijs op de risico’s van het vliegen in de buurt van luchthavens.
Door het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid is ook een kennis opbouwprogramma opgestart dat loopt van 2019 tot 2022. Het programma heeft als doelstelling om specifieke kennis op te bouwen waarmee veiligheidspartners in staat worden gesteld om in de verschillende (dreigings-)scenario’s nog beter te kunnen bepalen welke tegenmaatregelen effectief zijn. Het programma is onderverdeeld in een aantal onderzoeksgebieden variërend van detectie, identificatie en interventie van een drone-dreiging tot en met de juridische implicaties van inzet van middelen en de kans op ongewenste neveneffecten.
Nederland is, net als veel andere landen, voortdurend bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. De ontwikkelingen op dit vlak worden intensief met andere landen gedeeld.
Welke sancties kunnen worden opgelegd bij misbruik van drones en zijn deze eigenlijk wel afdoende effectief en afschrikwekkend?
Momenteel wordt door de politie al handhavend opgetreden tegen dronepiloten die met een drone te dicht in de buurt van een luchthaven vliegen. Op overtredingen staan hoge geldboetes tot maximaal 7.800 euro. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan.
Bent u voornemens om het huidige beleid te evalueren, als bedreigingen van drones zich frequenter gaan voordoen?
Naast de implementatie van de Europese regels wordt er met alle partijen die betrokken zijn bij de veiligheid op en rond luchthavens actief gewerkt aan het ontwikkelen van maatregelen tegen mogelijke bedreigingen door drones. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de meest effectieve inzet van technische hulpmiddelen door de bevoegde autoriteiten om ongewenste drones vroegtijdig te kunnen detecteren en in het uiterste geval te kunnen neutraliseren. Het spreekt voor zich dat dit een continue proces is waarbij steeds moet worden gekeken naar actuele ontwikkelingen en mogelijke aanscherping van maatregelen daarbij.
Zijn u andere voorbeelden van misbruik van drones in het buitenland bekend? Is bekend hoe daartegen opgetreden wordt?
Al geruime tijd worden in diverse internationale gremia ervaringen tussen landen gedeeld met betrekking tot misbruik van drones en de inzet van maatregelen hiertegen.
Deelt u de mening dat verstoring van het luchtruim nabij luchthavens nimmer acceptabel is? Deelt u de mening dat hier zwaar tegen opgetreden moet worden?
Uiteraard deel ik uw mening dat de verstoring van het luchtruim nabij luchthavens niet acceptabel is en hiertegen nu en in de toekomst actief opgetreden dient te worden.
Het bericht ‘Driekwart ziekenhuispersoneel overweegt vertrek’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Driekwart ziekenhuispersoneel overweegt vertrek»?1
Ja.
Herkent u de in bedoeld artikel genoemde belangrijkste redenen voor medewerkers in ziekenhuizen om de sector voortijdig te verlaten: werkdruk, loon en de balans werk/privé?
Het artikel op Skipr is naar aanleiding van een peiling van de FNV onder haar leden. Drie kwart van de mensen die de enquête hebben ingevuld, geeft aan weleens te overwegen de sector te verlaten. De belangrijkste genoemde redenen hiervoor zijn werkdruk, loon en de balans tussen werk en privé. Dat dit problemen zijn, sluit aan op de voortgangsrapportage van het Actieprogramma Werken in de zorg2. Om mensen voor de zorg te behouden is meer inzet nodig op goed werkgeverschap en minder werkdruk. We zien dat veel werkgevers hier al actief aan werken. RegioPlus voert een kwalitatief exit onderzoek uit in een groot deel van de regio’s. Met dit onderzoek krijgen individuele organisaties veel beter zicht op de reden waarom mensen vertrekken bij hun organisatie. Dat inzicht helpt hen bij het formuleren van concrete verbetermaatregelen om mensen te blijven boeien en binden. De goede voorbeelden en inzichten die dit oplevert gaan RegioPlus en het Actie Leer Netwerk verspreiden. De uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in de tweede voortgangsrapportage van 2019 aan uw Kamer.
Ziet ook u een verband tussen de hoogte van het salaris in de zorg en het personeelstekort respectievelijk daaruit voortvloeiende zaken zoals een onaanvaardbare vormen aannemende werkdruk?
Met de huidige krappe arbeidsmarkt, geldt voor de hele sector zorg en welzijn dat het moeilijk is om voldoende personeel te vinden. Specifiek voor ziekenhuizen gaat het vooral om gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel. Ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor de vervolgopleiding van deze professionals. Ondanks ramingen per ziekenhuis voor het benodigde aantal opleidingsplekken en kostendekkende financiering van VWS, lukt het ziekenhuizen al langere tijd niet om voldoende op te leiden. Onder andere gecombineerd met stijgende vraag naar zorg, draagt dit bij aan toenemende druk op de huidige professionals. Reden temeer om goed te zorgen voor de mensen die zich dag en (vaak) nacht inzetten voor goede zorg. Dit betekent onder andere goede arbeidsvoorwaarden, contracten die zekerheid bieden, roosters die te combineren zijn met het privéleven, waardering voor het werk en minder administratieve lasten. De werkgevers en vakbonden onderhandelen nu over een nieuwe cao. Ik hoop dat ze net als in andere sectoren in de zorg, zoals de UMC’s, GGZ, Jeugdzorg en VVT, lukt om tot goede afspraken te komen, die hieraan bijdragen.
Wat zegt u tegen ziekenhuismedewerkers en andere professionals in de zorg die ten onder gaan aan de werkdruk, die zien dat hun salaris lager is dan wat mensen met een vergelijkbare opleiding elders kunnen verdienen en bij wie (door bijvoorbeeld een toenemend beroep dat op hen wordt gedaan in de avond, nacht en in het weekend – vaak ook nog eens extra – te werken) geen sprake meer is van een gezonde balans tussen werk en privé?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het gegeven dat sinds u en uw collega-bewindspersonen het Actieprogramma Werken in de Zorg hebben gepresenteerd het aantal werknemers dat vertrekt eerder groter is geworden dan kleiner?
Sinds 2017 is de instroom in de zorg hoger dan de uitstroom. In 2018 groeide het aantal mensen dat in de zorg werkte met 31.000 mensen. Dat neemt niet weg dat de uitstroom uit de sector te hoog is.
Op welke wijze voorziet het hiervoor bedoelde actieprogramma concreet in het afnemen van werkdruk, het extra verhogen van het salaris «om de markt te verslaan» en het verbeteren van de werk/privébalans voor mensen in de zorg? Hebben die maatregelen het gewenste effect?
Jaarlijks zijn extra middelen beschikbaar voor stijgende loonkosten en prijzen. Dit jaar gaat dit om 1,7 miljard euro voor de hele zorg. Hoe zich dit vertaalt in concrete loonstijging, wordt door sociale partners afgesproken in cao’s. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, hebben sociale partners in verschillende zorgbranches al afspraken kunnen maken. In de cao’s worden niet alleen afspraken gemaakt over loon. In het recente onderhandelingsakkoord over de VVT hebben de sociale partners bijvoorbeeld ook afgesproken om ervoor te zorgen dat 90% van de medewerkers een vast contract krijgt. Ik hoop dat het sociale partners lukt voor de ziekenhuiszorg om tot een nieuwe cao te komen.
Met het actieprogramma Werken in de Zorg zetten we stevig in om voldoende medewerkers aan te trekken voor de zorg, en belangrijker nog, om ze te behouden. Dit doen we met een regionale aanpak, gesteund met 420 miljoen euro voor scholing van nieuwe medewerkers. Ik heb u uitgebreid geïnformeerd over de maatregelen uit het actieprogramma en de voortgang3. In de door u gevraagde reactie op de Barometer Nederlandse gezondheidszorg heb ik u tevens geïnformeerd over de mogelijkheid om een deel van de middelen voor het SectorplanPlus in te zetten voor het behoud van medewerkers. Voor het einde van dit jaar informeren we u opnieuw over de voortgang van het actieprogramma.
Wat vindt u ervan dat (zoals overigens ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) al heeft geconstateerd) door het personeelstekort in de zorg de zekerheid van goede zorg dichtbij wanneer je die nodig hebt steeds meer onder druk komt te staan en de kwaliteit van de zorg wordt aangetast? Wilt u dat, als eindverantwoordelijk bewindspersoon, voor uw rekening nemen?
Ik hecht grote waarde aan de kwaliteit van zorg. De IGJ ziet dat er in verschillende sectoren zorgaanbieders zijn die moeite hebben om voldoende, gekwalificeerde, medewerkers te vinden. Personeelstekort kan een risico zijn voor de kwaliteit en veiligheid van de zorg. De IGJ ziet dan ook dat de krapte op de arbeidsmarkt zorgaanbieders soms voor uitdagingen stelt. Zo kiezen sommige zorginstellingen voor het (tijdelijk) sluiten van afdelingen.
Voor de IGJ staat de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van patiënten voorop. De IGJ vindt het daarom belangrijk dat dergelijke maatregelen tijdig, maar niet overhaast worden getroffen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van de zorg. Indien de IGJ signalen krijgt dat het niet goed gaat dan toetst zij of er risico's zijn voor de kwaliteit en veiligheid. Als een van deze zaken in gevaar is, spreekt de IGJ de bestuurder en zo nodig de interne toezichthouder hierop aan.
Bent u bereid op korte termijn concrete maatregelen te treffen zoals bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van extra geld om de hardwerkende mensen in de zorg beter te belonen voor al het belangrijke werk dat ze doen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het aanstaande Buitengewone Congres van de Wereldpostunie |
|
Wybren van Haga (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u voornemens aanwezig te zijn bij het aanstaande Buitengewone Congres van de Wereldpostunie (UPU) dat van 24 tot en met 25 september plaatsvindt?1 Zo nee, door wie wordt de Nederlandse regering daar vertegenwoordigd?
Ja.
Met welke reden is besloten een Buitengewoon Congres bijeen te roepen? Heeft Nederland het voorstel tot het bijeenroepen van dit Buitengewone Congres gesteund?
De reden hiervoor was de aankondiging van de VS op 17 oktober 2018 om per 17 oktober 2019 uit de Wereldpostunie te treden als de leden van de Wereldpostunie niet binnen een jaar akkoord zouden gaan met een drastische aanpassing van de geldende vergoedingensystematiek voor de internationale afhandeling van postpakketjes. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord van 20 september jl. op vraag 13 van de vragen van dezelfde leden over hetzelfde onderwerp van 27 juni jl.
Klopt het dat de regering van de Verenigde Staten (VS) bereid is af te zien van terugtrekking uit de UPU indien het Buitengewone Congres van de UPU hervormingen aanneemt die naar oordeel van de VS verstoringen van de postmarkt voldoende wegnemen?
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de door de VS voorgestelde dan wel geaccepteerde hervormingen? Kunt u toelichten wat de gevolgen zouden zijn van de voorstellen en eisen van de VS, en toelichten wat de gevolgen zouden zijn van de voorgestelde tarieven, drempels en uitzonderingen? Steunt Nederland (één van) de voorstellen van de VS? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar mijn uitgebreide reactie van 20 september jl. op de vragen 11 en 12 van de vragen over hetzelfde onderwerp van 27 juni jl.
Is er sprake van een gezamenlijke EU-positie inzake de voorstellen van de VS? Zo nee, waarom niet? Zijn hier wel pogingen toe ondernomen?
Nee, deze gezamenlijke EU-positie is er niet, in zoverre dat Nederland wel op een lijn zit met Duitsland, Frankrijk en het VK. In EU-verband zijn er wel pogingen ondernomen om een gemeenschappelijk standpunt te formuleren. Dit is tot nog toe niet gelukt gegeven de verschillen in de mate waarin er problemen worden ervaren met de huidige vergoedingensystematiek.
Deelt u de mening dat een vertrek van de VS uit de UPU onwenselijk is? Zo ja, wat hebt u, al dan niet samen met andere landen, ondernomen om de VS van een vertrek te weerhouden?
Ja, een vertrek van welke lidstaat uit de UPU dan ook, maar zeker een belangrijke speler als de VS, is onwenselijk. Dit ondermijnt het multilaterale verband waar de internationale afspraken op zijn gebaseerd en het heeft negatieve consequenties voor de solidariteit ten aanzien van het opbouwen van een steviger postale infrastructuur in minder ontwikkelde landen, hetgeen een belangrijk doel is van de UPU. Deelname aan multilaterale instellingen draagt bij aan mondiale welvaart en stabiliteit, en het biedt een platform voor het vastleggen van internationale afspraken.
Om de VS van een vertrek te weerhouden zijn er de afgelopen maanden, naast de hervormingseis zoals de VS deze in oktober 2018 heeft gepubliceerd, door verschillende landen, waaronder Nederland, in samenwerking alternatieve opties geformuleerd die bedoeld zijn om de zorgen van de VS en andere landen ook te adresseren, maar die – in tegenstelling tot het Amerikaanse voorstel – ook het systeem beheersbaar houden. Deze alternatieve opties laten zien dat er grote bereidheid is om voor een belangrijk deel tegemoet te komen aan de bezwaren van de VS ten aanzien van de huidige vergoedingensystematiek. Deze bezwaren worden voor een groot deel ook gedeeld door de meeste UPU-lidstaten. De wijze waarop de VS dit issue op de agenda heeft gezet kan echter leiden tot een ondermijning van de multilaterale verbanden waar Nederland zeer aan hecht. Bovendien wil de VS in één keer van A naar Z, en de meeste landen zijn zeer bezorgd over de impact van dergelijke drastische stappen en stellen een meer geleidelijke invoering van maatregelen voor waardoor de e-commerce-markt ook de gelegenheid krijgt zich in te stellen op andere tarieven en mogelijk veranderende handelsstromen.
Welke gevolgen heeft een terugtrekking van de VS uit de UPU voor de UPU enerzijds, en voor de Nederlands-Amerikaans betrekkingen anderzijds? Heeft een terugtrekking van de VS nog gevolgen voor de bilaterale afhandeling van (civiel dan wel militair) postverkeer? Zo ja, welke?
Een eventueel vertrek van de VS uit de UPU zou voor de UPU als organisatie een aantal negatieve gevolgen hebben. Hierbij moet vooral worden gedacht aan het wegvallen van de omvangrijke bijdrage van de VS in de verschillende werkgroepen van de UPU, bijvoorbeeld op het gebied van normalisatie, dat wil zeggen het vastleggen van afspraken voor de internationale formulieren- en datastromen op postgebied. Ook levert het wegvallen van de contributie vanuit de VS voor de UPU budgettaire problemen op.
Daarnaast zou het vertrek van de VS betekenen dat de UPU-afspraken niet meer van toepassing zijn op de Amerikaanse nationale postvervoerder USPS. Met het wegvallen van de afspraken in UPU-verband is USPS gedwongen bilaterale overeenkomsten af te sluiten met andere postbedrijven in de wereld om de onbelemmerde internationale uitwisseling van postzendingen te kunnen blijven continueren. PostNL heeft aangegeven in dat geval vooralsnog geen onoverkomelijke problemen te voorzien, maar daarbij moeten wel een groot aantal zaken worden geregeld, zoals de tarieven voor het uitvoeren van de postbezorging in het land van bestemming en de afspraken rondom douaneafhandeling. Op dit laatste punt worden de regelgevende kaders overigens op Europees niveau bepaald.
Ten aanzien van de douaneafhandeling van in de EU binnenkomende Amerikaanse post bestaat momenteel onzekerheid. De UPU Conventie legt geen rol op aan nationaal aangewezen operators, maar ze erkent dat deze bevoegd zijn tot douane-inklaring, dat ze hier geld voor mogen vragen en ook dat ze douanerechten en andere heffingen bij afzenders of geadresseerden mogen innen. De erkenning van USPS komt bij uittreding te vervallen. Verder geldt er binnen de Europese douaneregelgeving een bijzondere behandeling voor postzendingen die op basis van UPU-afspraken worden afgehandeld. Indien USPS geen door de UPU erkende partij meer is, heeft dat ook gevolgen voor de toepassing van de Europese douaneregelgeving. Op dit moment kan niet worden uitgesloten dat bijvoorbeeld postpakketjes vanuit de VS hierdoor vertraging oplopen bij de bezorging in de EU.
Voor wat betreft het militaire postverkeer zijn weinig gevolgen te verwachten aangezien deze uitwisseling in de relatie met de VS nu al rechtstreeks en dus zonder tussenkomst van PostNL of andere postale bedrijven plaatsvindt.
Hebt u kennisgenomen van het in maart 2019 door het Witte Huis gepubliceerde «Economic Report of the President», in het bijzonder hoofdstuk 10? Hoe beoordeelt u de volgende passage: «Given these changes in the international postal stream and its underlying economics, realizing the vision of «undistorted and unrestricted competition» articulated in the Presidential Memorandum would deliver benefits to both developing and developed countries, a reality reflected in the unanimous endorsement of the concerns voiced by the U.S. by the 28 members of the Postal Union of the Americas, Spain, and Portugal (2018). Other countries, including China and the Netherlands, seem to favor the UPU, embracing a remuneration system for items likely to contain goods that dates to an era when the international mail comprised many fewer goods and many more letters. To minimize the distortions created by postal remuneration policy given the underlying economics of the postal sector, the U.S. intends to adopt a system of self-declared and nondiscriminatory rates of remuneration for items likely to contain goods. The U.S. would welcome the opportunity to realize this forward-looking vision for its role in the international postal system as a member of the international postal union that it helped to found»?2
Van deze passage in het Amerikaanse Economic Report heb ik kennis genomen. De in de vraag aangehaalde stellingname in dit rapport en de appreciatie van de positie van Nederland zijn de verantwoordelijkheid van de auteurs. Ik deel deze appreciatie en de conclusie die op basis hiervan in vraag 9 lijkt te worden getrokken niet. Ik constateer ook dat de stelling over de positie van Nederland in het rapport verder niet wordt onderbouwd.
Zoals ik ook heb geantwoord op vraag 11 van de vragen over hetzelfde onderwerp van 27 juni 2019 (zie mijn brief van 20 september jl.), deelt Nederland de mening dat de huidige set afspraken binnen de UPU op meerdere punten niet meer passend is bij de economische realiteit. Vandaar dat Nederland, samen met de meeste andere EU-lidstaten, het standpunt van onder meer de VS deelt dat hervorming van de UPU op de agenda moet komen. Dit realiseert de UPU zich ook en daarom staat het geplande reguliere congres van 2020 ook in het teken van mogelijke hervormingen. Met de aankondiging van hun vertrek hebben de VS echter te kennen gegeven daar niet op te willen wachten.
Deelt u de mening, zoals verwoord in het hierboven vermelde rapport, dat Nederland ten aanzien van de internationale postmarkt op dezelfde – volgens de auteurs achterhaalde – lijn zit als de Volksrepubliek China en de zorgen van onder andere de VS en enkele EU-lidstaten niet deelt? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe past de uit dit rapport blijkende overeenstemming met de Chinese positie en in afwijking van de positie van de VS en – in elk geval – een deel van de EU in uw voornemen om samen met de VS en de EU op te trekken teneinde marktverstoringen van bijvoorbeeld China aan te pakken, zoals geuit in uw recente China-notitie?3
Zoals ik hierboven heb aangegeven, deel ik de appreciatie uit het rapport niet. Het creëren van een gelijk speelveld in de handelsrelatie met China en het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken door China zijn belangrijke doelstellingen van het kabinet, zoals ook geformuleerd in de Chinanotitie. De Nederlandse overheid zet zich dan ook in voor Europees effectief eensgezind optreden richting China. Ook zal Nederland een EU-dialoog met de VS over China ondersteunen.
Welke belangen weerhouden de regering ervan om de VS tegemoet te komen? Kunt u deze belangen onderbouwen aan de hand van cijfers?
Zoals uit mijn eerdere antwoorden blijkt, verschillen we niet van mening met de VS over het feit dat de afspraken zoals die nu gelden binnen de UPU aanpassing behoeven aan de economische realiteit en de sterk gewijzigde marktverhoudingen op de internationale post- en pakketmarkt. De UPU is van oudsher vooral gericht op de uitwisseling van brievenpost. De organisatie is bezig met het maken van de draai naar aandacht voor pakketten en e-commerce. Het huidige twistpunt met de VS betreft vooral het tempo van wijzigingen en de bandbreedte waarbinnen vergoedingen verhoogd kunnen worden. Zeer hoge jaarlijkse stijgingen van de vergoedingen die nationale postbedrijven elkaar in rekening brengen kunnen ertoe leiden dat deze worden doorberekend in de tarieven die gelden voor e-commerce-bedrijven. Die kunnen er vervolgens weer voor kiezen dit mee te nemen in de prijzen aan hun klanten of genoegen te nemen met een lagere marge. Overigens is er sprake van een concurrerende pakketmarkt en dus hebben bedrijven in principe keuze tussen verschillende pakketvervoerders. Niettemin is de inzet van EU-lidstaten als het VK, Duitsland en Frankrijk, samen met Nederland, erop gericht dat dit – indien er binnen de UPU gekozen zou worden voor generieke verhoging van eindvergoedingen – gematigd en op een beheerste wijze gebeurt, verspreid over een aantal jaar. Dit geeft alle partijen de gelegenheid zich tijdig aan te passen. Ook hecht het kabinet er aan dat dreigen met uittreding als breekijzer om aanpassingen te forceren, niet mag leiden tot ongewenste precedentwerking in andere multilaterale verbanden.
Ik verwijs u verder voor een uitgebreidere reactie op deze vraag naar mijn antwoord van 20 september jl. op vraag 12 van de vragen over hetzelfde onderwerp van 27 juni jl.
Kunt u deze vragen voor de aanvang van het Buitengewone Congres van de UPU beantwoorden?
Ja.
Het vereenvoudigen van het belastingsysteem |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Makkelijker kunnen we het wél maken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteur dat het het huidige, zeer complexe stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen mogelijk kan worden vervangen door een (bijna) vlaktaks plus een standaardtoelage per huishouden die uitsluitend afhankelijk is van de gezinssamenstelling en dat dit eenvoudig, uitvoerbaar, eerlijk (geen armoedeval) en betaalbaar kan zijn?
Het kabinet onderkent dat het huidige stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen ingewikkeld is. Zo kent Nederland een groot aantal regelingen die burgers van inkomensondersteuning voorzien. Naast dat al deze regelingen zorgen voor een complex stelsel voor burgers levert dit veel uitvoeringsproblematiek op. Het klinkt daarom aantrekkelijk om al deze regelingen te vervangen door één regeling plus een vlaktaks. Helaas blijkt het in de praktijk niet eenvoudig om regelingen af te schaffen of samen te voegen. De afgelopen jaren zijn meerdere initiatieven ondernomen om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Uiteindelijk was de gerealiseerde complexiteitsreductie beperkt. Het blijkt lastig om tot een grote vereenvoudiging of herziening te komen. Soms gaat het doel van eenvoud niet goed samen met één van de andere doelen binnen het inkomensbeleid, zoals een evenwichtige inkomensverdeling en participatie tegen een aanvaardbaar budget. Ter illustratie: een meer generieke toeslag en juist minder maatwerk zal budgettaire effecten en/of inkomenseffecten als gevolg hebben.
Vereenvoudiging heeft dus altijd een «prijs» op een ander gebied. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit het onderzoek naar de marginale druk dat de Staatssecretaris van Financiën en ik recentelijk naar uw Kamer gestuurd hebben. Dit onderzoek laat zien dat de marginale druk voor sommige groepen met inkomens tussen minimumloon en modaal nog steeds hoog is. Deze hoge marginale druk hangt samen met regelingen voor inkomensondersteuning die zorgen voor een internationaal gezien hoog bestaansminimum. Om deze regelingen betaalbaar te houden zijn ze inkomensafhankelijk. Dat leidt tot marginale druk. Het onderzoek concludeert dat er geen makkelijke opties zijn om de marginale druk verder te verlagen. Er zal altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen overheidsfinanciën, arbeidsparticipatie en inkomensondersteuning.
Dat betekent echter niet dat het kabinet zich bij het huidige ingewikkelde stelsel met soms nog een hoge marginale druk wenst neer te leggen. Er zijn deze kabinetsperiode meerdere maatregelen genomen om de marginale druk te verlagen door bijvoorbeeld de aanpassingen in de arbeidskorting, het kindgebonden budget en de huurtoeslag. Daarnaast loopt er momenteel een zogenoemd Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de toeslagen. Dit IBO wordt uitgevoerd om te kijken waar verbeteringen in het stelsel van toeslagen mogelijk zijn. In het IBO worden ook varianten uitgewerkt die een vereenvoudiging van het stelsel beogen. Tot slot heeft de Staatssecretaris van Financiën aangekondigd om bouwstenen voor een beter belastingstelsel voor de komende kabinetsperiode voor te bereiden. Daarbij wordt ook gekeken naar mogelijkheden om het belastingstelsel (met inbegrip van toeslagen) te vereenvoudigen. Dit is een technisch-ambtelijk traject. Doel van dit traject is om beleidsopties en hervormingen in kaart te brengen zonder politiek oordeel over de wenselijkheid. Deze bouwstenen worden begin 2020 opgeleverd.
Wilt u het Centraal Planbureau (CPB) vragen om de berekeningen van de auteur te controleren, liefst met meer dan de 24 huishoudtypes die hij heeft gehanteerd?
Het staat politieke partijen vrij om voorstellen door het CPB te laten doorrekenen. De meeste partijen laten bijvoorbeeld hun verkiezingsprogramma doorrekenen door het CPB. Dit jaar hebben sommige partijen hun tegenbegroting door het CPB laten doorrekenen. Voordeel van deze doorrekeningen is dat het CPB de afruilen en effecten van beleid in beeld brengt, waardoor plannen goed met elkaar vergeleken kunnen worden. Forum voor Democratie kan zichzelf wenden tot het CPB met een doorrekenverzoek. Met het CPB kan dan gekeken worden op welke termijn een dergelijke doorrekening mogelijk is.
Wilt u, aangezien de auteur zich beperkt tot werknemers en uitkeringsontvangers, het CPB vragen nader te kijken naar de mogelijkheden om dit model ook toe te passen voor zelfstandigen en, met andere standaardtoelages, eveneens voor gepensioneerden en studenten?
Zie antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Toetsingscommissies euthanasie gaan meer naar de context kijken’ |
|
Ockje Tellegen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toetsingscommissies euthanasie gaan meer naar de context kijken»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van de suggestie van de heer Kohnstamm om, wanneer er nieuwe rechtsvragen spelen, vragen rondom de euthanasiewet rechtstreeks aan de Hoge Raad voor te leggen?
Een van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) uit 2017 behelst het nader onderzoek doen naar de mogelijkheid om tegen oordelen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (hierna: RTE) cassatie in het belang der wet bij de Hoge Raad mogelijk te maken.
De mogelijkheid om tegen oordelen van de RTE cassatie in het belang der wet in te stellen zou vragen om een wetswijziging, namelijk aanpassing van artikel 78 van de Wet op de rechterlijke organisatie. In dit artikel is geregeld dat door de procureur-generaal bij de Hoge Raad cassatie in het belang der wet kan worden ingesteld tegen (kort gezegd) handelingen en uitspraken van rechterlijke colleges alsmede tegen uitspraken van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming.
In het voorstel van de heer Kohnstamm zou het niet meer nodig zijn om een handeling of uitspraak van een rechterlijk college af te wachten, maar zou de RTE rechtstreeks de procureur-generaal bij de Hoge Raad kunnen verzoeken om ten aanzien van een onderliggende rechtsvraag cassatie in het belang der wet in te stellen bij de Hoge Raad.
Aan uw Kamer is toegezegd dat dit voorstel wordt onderzocht.2 Dit onderzoek bevindt zich op dit moment in aan afrondende fase en ik zal uw Kamer dit najaar hierover inhoudelijk informeren.
Bent u het er mee eens dat er gekeken moet worden naar manieren om artsen beter te beschermen tegen een voor hen en hun omgeving belastend strafproces indien dat als primair doel heeft om meer helderheid over de reikwijdte en interpretatie van de euthanasiewetgeving te verkrijgen? Is er een manier waarop het tuchtrecht hier uitkomst biedt?
Ja, deze mogelijkheid laat ik momenteel onderzoeken. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de heer Kohnstamm en andere experts over het genoemde alternatief en eventueel onderzoek te doen naar deze en andere alternatieven om ervoor te zorgen dat artsen beter beschermd worden tegen zware en langdurige strafprocessen en de samenleving op eenvoudiger wijze antwoorden te bieden over rechtsvragen die leven over de juiste interpretatie van de euthanasiewetgeving?
De gesprekken met de heer Kohnstamm en een aantal andere betrokken partijen in het kader van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek, hebben reeds plaatsgevonden.
De aflevering van Radar over de installatie van warmtepompen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de aflevering van Radar (AVRO/TROS) van 16 september 2019?
Ja.
Deelt u de mening dat voorlopers in de energietransitie zoveel mogelijk moeten worden ontzorgd? Op welke manier ondersteunt u op dit moment deze pioniers?
Voorlopers spelen een belangrijke rol bij het verduurzamen van de gebouwde omgeving. Wij ondersteunen deze voorlopers onder andere via het programma aardgasvrije wijken, de Regeling Reductie Energiegebruik (RRE), de Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+), de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), diverse innovatieregelingen (o.a. voor waterstof) en via het op te zetten Warmtefonds.
Bent u ervan op de hoogte dat veel consumenten die een warmtepompsysteem laten plaatsen klachten hebben die niet worden opgelost? Deelt u de opvatting dat wanneer de markt in dit geval niet goed functioneert, de overheid hier intensiever op moet toezien, zeker gezien de urgentie van de energietransitie en de hoeveelheid aan klachten?
De verduurzaming van de gebouwde omgeving is een transitie waarbij op steeds grotere schaal alternatieven voor aardgas worden ingezet. Bij een dergelijke verandering kunnen zich, zeker in de beginfase, ook problemen voordoen, zoals in dit geval met warmtepompen. Het is in eerste instantie aan bedrijven en aan de branche zelf om dit op te pakken, hiervan te leren en de manier van werken te verbeteren. Ik zie vooralsnog geen rol voor de overheid om intensiever toe te zien of directe regulering in de vorm van accreditatie op te leggen. Wel heb ik in het VAO Energie en Klimaat van 18 december 2019 toegezegd in overleg te treden met de brancheorganisaties om te komen tot een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen. Een professionele installatiebranche is naar mijn idee onmisbaar voor de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Bent u bereid om beter toezicht uit te oefenen op deze branche? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te spannen voor goede certificering van warmtepompinstallateurs onder accreditatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid u in te spannen voor een goede garantieregeling? Kunt u de mogelijkheden voor een garantiefonds onderzoeken?
Het is reeds mogelijk om een energieprestatiegarantie af te sluiten, maar het aanbod hiervoor is beperkt. Dit is niet ongebruikelijk bij een relatief nieuwe markt. Het is aan de branche zelf om te bezien welke initiatieven, zoals bijvoorbeeld verbeteren of uitbreiden van garantieregelingen of een garantiefonds vanuit de branche, het best passen bij professionele dienstverlening kunnen bijdragen aan betere kwaliteitsborging. Professionalisering van de installatiesector draagt bij aan de ambitie op het gebied van verduurzaming van de gebouwde omgeving die wij met elkaar willen maken. Ik heb uw Kamer toegezegd met de installatiebranche in overleg te treden om te komen tot een betere kwaliteitsborging voor installateurs van warmtepompen (Kamerstuk 32 813, nr. 428). Dit ga ik dan ook doen.
Welke mogelijkheden zijn er voor particuliere eigenaren van woningen en kopers van nieuwbouwwoningen voor het afsluiten van een prestatiegarantie bij het installeren van warmtepompen en het nemen van duurzame maatregelen? Ziet u kansen om de mogelijkheden voor prestatiegaranties uit te breiden en gemeengoed te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er een onveilige situatie is binnen een TBS-kliniek |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waardoor komt het dat in verschillende tbs-klinieken geluiden klinken van onveilige situaties? Zou dit te maken kunnen hebben met structurele onderbezetting, groot verloop onder personeel en de inzet van tijdelijke krachten? Zo ja, wat gaat u doen om deze knelpunten op te lossen? Zo nee, waaraan denkt u dan wel dat het ligt?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
De kliniek heeft mij laten weten dat op 13 september een bijeenkomst met circa 50 medewerkers heeft plaatsgevonden bij deze kliniek. Hierbij is geen sprake geweest van werkonderbreking. De geuite zorgen van de betreffende medewerkers zagen voornamelijk op de aanwezigheid van voldoende personeel. Bij de bijeenkomst waren managers van Trajectum, waar Hoeve Boschoord onder valt, aanwezig die geluisterd hebben naar de zorgen en uitleg hebben gegeven over de acties die worden uitgevoerd om de genoemde problematiek tegen te gaan.
De Raad van Bestuur van Trajectum heeft laten weten dat het ziekteverzuim binnen Trajectum de afgelopen periode sterk is verbeterd. Ook heeft de Raad van Bestuur laten weten dat de veiligheid in de instelling niet in het geding is geweest. Ik vind het belangrijk een vinger aan de pols te houden. Daarom zal DJI de situatie in Hoeve Bosschoord de komende tijd aandachtig volgen.
Sinds uw vragen zijn over Hoeve Bosschoord opnieuw negatieve berichten in de media verschenen. Tijdens het vragenuur van 8 oktober 2019 heb ik dit met uw Kamer besproken en gemeld dat Hoeve Boschoord de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd heeft onderzoek te doen.
Erkent u dat de afgelopen jaren te veel bezuinigd is op de forensische psychiatrie? Zo nee, waarom niet?
De werkdruk in de forensische zorg is hoog. Op de huidige arbeidsmarkt is sprake van een tekort aan goed geschoold specialistisch personeel. Dit was dan ook een van de redenen waarom ik in juli 2018 met de sector de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg heb getekend. Een speciaal daarvoor opgerichte Taskforce geeft uitvoering aan de afspraken die zijn gemaakt. Zo wordt met een gerichte arbeidsmarktaanpak ingezet op het aantrekken van gekwalificeerd personeel en wordt (zij-)instroom van nieuwe medewerkers bevorderd. Dit moet bijdragen aan het terugdringen van het aantal openstaande vacatures en ervoor zorgen dat er meer goed opgeleid, ervaren personeel werkzaam is en blijft in de forensische zorg.
Op 18 oktober heb ik uw Kamer de eerste tussenrapportage van de Taskforce aangeboden. Hierin wordt ook ingegaan op de voortgang van de arbeidsmarktaanpak.
Wat zijn de resultaten van de investering van bijna 30 miljoen euro van een jaar geleden? Wordt dat geld goed besteed? Is deze investering voldoende om de reeds eerder geconstateerde knelpunten op te lossen? Zo ja, hoe verklaart u dan toch de huidige situatie in Hoeve Boschoord?
Voor mij is, naar aanleiding van de in 2018 verschenen onderzoeken naar de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg, duidelijk dat vooral de FPA’s en FPK’s onder financiële druk stonden. Dit was het gevolg van meerdere factoren, onder andere toegenomen kosten en afslagen die werden toegepast op de maximumtarieven zoals vastgesteld door de NZa. Daarbij speelde ook dat de tarieven in de forensische zorg sinds 2013 niet meer waren herijkt, enkel geïndexeerd. Ik heb toen in de Meerjarenovereenkomst met de sector afgesproken dat er voor deze instellingen een bedrag van 28,5 miljoen euro beschikbaar zou komen voor de komende drie jaar om de veiligheid en kwaliteit in de forensische zorg op orde te brengen.
Is er echt geen goed gekwalificeerd personeel te vinden? Als dat inderdaad het geval is, hoe komt dat dan? Zijn salaris en arbeidsvoorwaarden wel aantrekkelijk genoeg in deze sector?
Een deel van het bedrag dat is afgesproken in de Meerjarenovereenkomst, hebben de instellingen ontvangen in de vorm van een subsidie die ze kunnen investeren in werving, opleidingen, begeleiding van personeel etcetera. Het resterende bedrag is in 2019 en 2020 verwerkt in de tarieven. Dit geeft deze instellingen extra financiële ruimte om bijvoorbeeld extra personeel aan te nemen of bestaand personeel op te leiden en bij te scholen.
De NZa heeft onlangs nieuwe maximumtarieven voor de forensische zorg gepubliceerd. Om de instellingen in staat te stellen blijvend te kunnen investeren in personeel heb ik middelen beschikbaar gesteld om ook in 2021 voor de klinische forensische zorg de maximumtarieven te kunnen bieden aan de sector. Ondanks deze investeringen blijkt het moeilijk om goed gekwalificeerd personeel aan te trekken en te behouden. Dit heeft er ook mee te maken dat de forensische zorg niet de enige sector is die met dit probleem kampt. Daarom is alleen geld niet genoeg. Met de eerdergenoemde arbeidsmarktaanpak van de Taskforce zet ik in op structurele verbetering.
Zoals eerder gemeld is de Inspectie van Justitie en Veiligheid gevraagd onderzoek te doen, om zo inzicht te krijgen in de situatie in Hoeve Boschoord.
Zijn er stappen gemaakt met het verminderen van de bureaucratische rompslomp? Zo ja, is de doelstelling om met ingang van 2020 de administratieve lasten met 25% omlaag gebracht te hebben reeds gehaald? Zo nee, waarom niet en hoeveel vermindering moet nog gerealiseerd worden?
Het is inderdaad moeilijk om goed gekwalificeerd personeel te vinden. De forensische zorg is niet de enige sector die met deze problemen kampt; ook de zorg en het onderwijs hebben te maken met personele tekorten. Uit de tussenrapportage van de Taskforce blijkt bovendien dat ook het behouden van personeel een knelpunt is. Dit heeft vooral te maken met onregelmatige werktijden, hoge werkdruk, administratieve lastendruk en het ervaren negatieve imago van de forensische zorg. Door de administratieve lastendruk te verminderen, in de arbeidsmarktaanpak ook veel aandacht te besteden aan de huidige medewerkers en te investeren in opleidingen willen we arbeidsomstandigheden van de medewerkers in de forensische zorg verbeteren.
Wat was de aard van het incident dat afgelopen vrijdag heeft plaatsgevonden? Waarom wordt hier geen openheid over gegeven?
Uit de tussenrapportage van de Taskforce, die op 18 oktober aan uw Kamer is gezonden, blijkt dat goede eerste stappen zijn gezet. Zo is bijvoorbeeld gestart met de (door)ontwikkeling van een «forensisch CV». Dit uittreksel van het patiëntendossier reist met de patiënt door zijn zorgtraject mee en zal met name de administratieve lasten van behandelaren verminderen. Het streven is aan het eind van de looptijd van de Meerjarenovereenkomst (in 2021) 25% administratieve lastenvermindering te hebben bereikt. Tussentijds wordt niet gemeten hoeveel procent er al gereduceerd is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Trajectum heeft laten weten dat er sprake is geweest van fysieke agressie door een cliënt tegen personeel in FPK Hoeve Boschoord. Dit betrof overigens geen tbs-gestelde. Trajectum heeft conform de geldende meldingsinstructies gehandeld ten aanzien van dit incident. Ik herken dan ook niet dat er geen openheid is gegeven.
Het bericht ‘Slecht wegdek: A77 van Rijkevoort richting Duitsland tot dinsdagochtend afgesloten, ook daarna hinder’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Slecht wegdek: A77 van Rijkevoort richting Duitsland tot dinsdagochtend afgesloten, ook daarna hinder»?1
Ja.
Is het waar dat ook de afslag naar de N271 niet meer te gebruiken valt? Zo ja, waarom is dit het geval?
Dit was inderdaad tot 23 september het geval. Na het ontstaan van de defecte voegovergang op 7 september is de rijrichting richting Duitsland volledig voor het verkeer gesloten, en is er voor gekozen om op de rijbaan richting Nederland de rijstroken door middel van barriers te scheiden waarbij twee doorsteken in de middenberm werden aangebracht. Hiermee kon er één rijstrook richting Nederland en één rijstrook richting Duistland worden opengesteld. Er was op dat moment onvoldoende tijd om een derde doorsteek te realiseren waardoor de afrit Gennep naar de N271 nog niet opengesteld kon worden op 10 september. Gennep is vanaf dat moment alleen bereikbaar geweest via lokale omleidingen. In het weekend van 21 en 22 september is de derde extra doorsteek alsnog aangelegd waardoor vanaf 23 september 06.00 uur de afrit Gennep weer opengesteld was voor het verkeer. De reden dat dit nog 12 dagen heeft geduurd was dat hiervoor de rijrichting naar Duitsland opnieuw afgesloten diende te worden en het werk moest worden ingepland rekening houdend met andere werkzaamheden.
Wat is de reden van de afsluiting van dit wegvak? Is het alleen het gat in de weg bij de brug of speelt er meer?
De reden voor de afsluiting van de rijbaan richting Duitsland was een defecte voegovergang. Deze defecte voegovergang kan een onveilige situatie voor weggebruikers opleveren. Hierdoor was het noodzakelijk de rijbaan volledig aan het verkeer te onttrekken. Uit nader onderzoek is gebleken dat de schade ook aanwezig is bij de overige voegen van de betreffende brug (5 stuks in elke rijrichting). De oorzaak van de schade aan de voegen zit in de constructie onder de voegen. Deze constructie is over een langere periode minder geworden, zonder dat dit waarneembaar was, en is daardoor defect geraakt. Deze problemen hebben overigens geen invloed op de constructieve veiligheid van de brug.
Hoe lang gaan de herstel- en andere werkzaamheden duren?
In de periode tot eind november zal de rijrichting richting Duitsland worden hersteld. Deze tijd is nodig om de zogenaamde uitkragingen waarop de voegovergangen worden bevestigd te herstellen. Na herstel hiervan zullen er vervolgens nieuwe voegovergangen worden aangebracht. Hierna zal het verkeer op het herstelde wegvak gaan rijden, waarna de rijrichting richting Nederland verder geïnspecteerd wordt. De totale duur van de werkzaamheden is afhankelijk van de uitkomst van deze inspectie. Op basis van de huidige voorlopige planning vindt afronding van de werkzaamheden plaats rond februari 2020.
Wat zijn de gevolgen voor logistieke bedrijven en bewoners en hoe ver moeten zij omrijden?
Na afsluiting van de rijrichting zijn lokale omleidingen ingesteld die aanvankelijk leidden tot een extra reistijd tussen de 5 en 10 minuten voor de lokale bevolking. De eerste twee dagen stonden de lokale omleidingen nog niet optimaal aangegeven, waardoor een aantal weggebruikers een langere route over Duitsland heeft moeten gebruiken. Met ingang van 23 september 06.00 uur is in de rijrichting naar Duitsland de afrit Gennep weer geopend. Hiermee is de situatie voor de bewoners flink verbeterd en is de extra reistijd terug gebracht tot minder dan 5 minuten.
Is de afsluiting van een korter wegvak mogelijk? Is dat overwogen? Wat was de daarvan de uitkomst?
De afsluiting van een korter wegvak was technisch niet mogelijk. Met ingang van 23 september is de situatie bovendien dermate aangepast dat de afrit Gennep weer opengesteld kan worden voor het verkeer. Hierdoor is er nog maar zeer beperkte hinder.
Welke effecten heeft de afsluiting voor ambulance- en hulpdiensten? Worden hiermee aanrijtijden negatief beïnvloed?
Voor de hulpdiensten waren er minimale gevolgen. Zij konden vanaf 7 september, toen de rijrichting richting Duitsland afgesloten was, gebruik maken van het afgesloten wegvak. Ter plekke van de defecte voegovergang moest er met een lage snelheid van 40 á 50 km/h gereden worden. Met ingang van 23 september is deze situatie niet meer van toepassing, omdat ook de hulpdiensten dan weer via de reguliere weg de afrit kunnen gebruiken.
Hulp aan veteranen die lijden aan PTSS |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw concrete uitwerking van uw aankondiging dat u blijft werken aan «verbetering van het systeem» van een uitgebreid zorgstelsel voor veteranen?1
Voor de uitvoering van de bijzondere zorgplicht voor veteranen bestaat een systeem waarbinnen het Veteranenloket onderdeel uitmaakt van het Veteraneninstituut. Dit loket is de toegang tot het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV). De zogenaamde nuldelijnsondersteuning biedt een eerste laagdrempelig aanspreekpunt voor alle vormen van veteranenproblematiek. Daarnaast kent Defensie voor de materiele zorg een uitgebreid voorzieningenstelsel dat een uitgebreid financieel vangnet biedt. Dit is een goed systeem, maar verbetering heeft steeds de aandacht als ook aanpassing aan veranderende omstandigheden. Zo is het project besturingsmodel (governance) gestart om meerdere grote Veteranenorganisaties onder te brengen in één organisatie, waarmee zowel de doelgerichtheid als de doelmatigheid is gediend. Verder streef ik naar een voorzieningenstelsel dat bijdraagt aan een goed herstel en maatschappelijke re-integratie en participatie van de veteraan. Doorlopend vindt onderzoek plaats naar de effectiviteit van behandelmethodes voor veteranen met psychische klachten. Tot slot voorziet de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) mij van advies om de veteranenzorg te verbeteren. Ook de Veteranenombudsman en de Inspecteur-Generaal Krijgsmacht voeren hun toezichttaken uit en adviseren vanuit die rol.
Ziet u aanleiding in de ervaringen van Thuisbasis Veteranen in Eelde om onmiddellijk met aanvullende maatregelen in het PTTS-veteranenbeleid over te gaan?2 Zo ja, welke maatregelen zullen dat zijn? Zo nee, waarom niet?
De ervaringen zoals in het artikel beschreven laten mij niet koud. Toch zie ik geen aanleiding om zaken aan te passen. Zoals u weet, is beschermd (of begeleid) wonen een verantwoordelijkheid voor de gemeente. Dit is geregeld via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en wordt gefinancierd met een persoonsgebonden budget. Defensie heeft daarbij geen rol. Waar het gaat om de bijzondere zorgplicht voor veteranen, biedt Defensie via het LZV professionele zorgtrajecten met inzet van moderne, innovatieve en op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde middelen. Ook daar zijn aanvullende maatregelen niet nodig. Bovendien wordt er doorlopend gewerkt aan verbeteringen en aanpassingen. Met mijn brief aan uw Kamer van 6 september (Kamerstuk 30 139 X, nr. 222) ben ik ingegaan op de problematiek van zorgmijding en de aanpassing van het PTSS-protocol. In aanvulling daarop kan ik melden dat het Veteraneninstituut gestart is met het opsporen van zorgmijders, om hen te stimuleren om deel te nemen aan een zorgtraject. Dit in opvolging van een van de aanbevelingen uit het rapport «Veteraan, hoe gaat het met u» waarin werd aanbevolen om zorg aan te bieden op een meer pro-actieve manier.
Hebt u contact met de leiding van Thuisbasis Veteranen in Eelde over haar conclusie van de benodigde hoeveelheid plaatsen zoals in Thuisbasis Veteranen? Zo ja, wat is hun analyse van de situatie? Zo nee, waarom is door u nooit navraag gedaan in dit werkveld?
Tussen de organisatie die de immateriële zorg voor veteranen in opdracht van Defensie uitvoert, het LZV, en Thuisbasis Veteranen, is functioneel contact op reguliere basis. Tussen beide organisaties zitten grote verschillen onder meer qua inrichting en praktijk. De Thuisbasis Veteranen is onderdeel van de Zorggroep Perspectief BV. Deze civiele zorgverlener verleent onder meer 24 uurs zorg, beschermd wonen, ambulante zorg en dagbesteding. Dit vindt plaats op diverse zorglocaties waaronder de Thuisbasis Veteranen in Eelde. Zorggroep Perspectief BV is verantwoordelijk voor de zorg en voert daarvoor haar eigen beleid, zoals het bij elkaar laten wonen van veteranen en de omgang met alcohol en drugs. Het maakt geen deel uit van het LZV van Defensie. Het LZV kiest voor een andere aanpak en richt zich op levensloop gebonden zorg, waarin het accent ligt op behandelen waar mogelijk en het bieden van (maatschappelijke) ondersteuning als er sprake is van chronische problemen of als volledig herstel niet mogelijk blijkt. Veteranen die kampen met complexe en vaak meervoudige psychische problemen krijgen via het LZV een stabiliserend programma waar zij 24 uur per dag aan deelnemen. Dit programma heet de Veteranen Intensieve Behandel Unit (VIBU). Veteranen zijn overigens vrij in hun keuze voor een zorgaanbieder.
Kunt u aangeven wat de beleidsmatige opvolging is geweest op het bezoek van de staf van de Inspecteur van de Krijgsmacht bij de opening van Thuisbasis Veteranen op 11 oktober 2018?3 Indien er geen beleid is ontwikkeld, waarom niet?
Op 11 oktober 2018 heeft de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht inderdaad de opening van de Thuisbasis Veteranen bezocht. Zijn bezoek vond plaats in het kader van erkenning en waardering van de veteranen. Het bezoek was voor hem geen aanleiding om beleidswijzigingen te adviseren.
Bent u bereid Thuisbasis Veteranen in Eelde te voorzien van de benodigde middelen om hun werk naar behoren te kunnen doen? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De Thuisbasis is onderdeel van de civiele zorginstelling Perspectief en is geen onderdeel van de Defensieorganisatie of het LZV. Wel kunnen veteranen die op de Thuisbasis verblijven en uitzend-gerelateerde psychische klachten hebben, gebruik maken van de voorzieningen en verstrekkingen die Defensie levert op grond van haar bijzondere zorgplicht. Zij kunnen te allen tijde zorg krijgen van het LZV, ondersteund vanuit het Veteranenloket en met de materiele voorzieningen vanuit het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
Deelt u de conclusie van jurist Van de Nadort dat er tientallen veteranen buiten het systeem, ook letterlijk, rondzwerven en een instelling als Thuisbasis Veteranen noodzakelijk is om deze mensen terug te begeleiden naar het opvangstelsel van Defensie? Zo nee, waarom niet?4
Defensie noch anderen hebben zicht op de aantallen veteranen die zorg mijden dan wel rondzwerven. Ook een instelling als de Thuisbasis Veteranen biedt geen oplossing voor de specifieke problematiek van zorgmijding. Wel biedt de Thuisbasis Veteranen mogelijk een oplossing voor mensen die vanwege hun complexe psychische problematiek niet thuis willen zijn. Defensie kiest ervoor om via allerlei kanalen zorgmijders te vinden en deze waar mogelijk een passende behandeling aan te bieden. Dat gebeurt via het LZV en op een zo laagdrempelig mogelijke manier. De veteraan is dat in mijn ogen meer dan waard.
Hoe gaat u de zorgplicht voor deze groep veteranen uitvoeren zoals u volgens de Veteranenwet verplicht bent te doen?5
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Staatloze asielzoeker hoopt op uitweg uit niemandsland’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatloze asielzoeker hoopt op uitweg uit niemandsland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State?2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 25 juni 2019 geoordeeld dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning in het kader van het buitenschuldbeleid niet mag worden afgewezen op de enkele grond dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) geen positief zwaarwegend advies heeft afgegeven. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het weliswaar de DT&V is die over specifieke expertise beschikt om te adviseren over buitenschuldsituaties, maar dat het uiteindelijk aan de Staatssecretaris is om te beoordelen of aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan.
Naar mijn oordeel leidt dit ertoe dat in een afwijzende beschikking niet langer kan worden volstaan met de motivering dat een positief zwaarwegend advies van de DT&V ontbreekt. In de beschikking dient te worden gemotiveerd in hoeverre de vreemdeling aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid voldoet.
oor de beslissing van de IND blijft het advies van de DT&V een cruciaal onderdeel vormen. Het is immers de DT&V die de terugkeer coördineert. Zoals de Afdeling ook oordeelt, beschikt de DT&V over de expertise op dit punt.
Ik heb daarom besloten om in de paragraaf die betrekking heeft op dit beleidskader (paragraaf B8/4) in de Vreemdelingencirculaire 2000 toe te voegen dat de DT&V, op verzoek van de IND, ook een ambtsbericht kan uitbrengen waarin onderbouwd het advies wordt gegeven dat geen sprake is van een buitenschuldsituatie, of waarin wordt aangegeven dat het bemiddelingstraject nog niet is beëindigd. Op deze wijze wordt tegemoetgekomen aan de uitspraak van de Afdeling en wordt de beschikking van de IND beter inzichtelijk. Deze wijziging zal dit najaar in de Vreemdelingencirculaire 2000 worden doorgevoerd.
In hoeverre gaat u navolging geven aan deze uitspraak van de Raad van State en zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze uitspraak voor de toekomstige besluiten van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) om al dan niet een positief zwaarwegend advies aan de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) op te stellen, waarmee de DT&V de IND adviseert ambtshalve een vergunning op basis van het buitenschuldbeleid te verlenen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat het voldoende duidelijk is waaraan vreemdelingen moeten voldoen om aan te tonen dat zij voldoende hebben ondernomen om te vertrekken, gelet op deze nieuwe uitspraak van de Raad van State? Zo nee, wat gaat u doen teneinde deze onduidelijkheid op te lossen?
Ja, dit is duidelijk neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000. De uitspraak ziet op de motivering van de beschikking van de IND.
Wanneer gaat u in gesprek met de IND en DT&V om te bepalen hoe in bredere zin navolging gegeven gaat worden aan de uitspraak van de Raad van State? Wanneer wordt de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van de resultaten van deze gesprekken?
Meteen na het bekend worden van de uitspraak heeft ambtelijk overleg plaatsgehad tussen DT&V, IND en het bestuursdepartement. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de voorgenomen wijziging, zoals verwoord in het antwoord op de vragen 2 t/m 4. Naar aanleiding van uw verzoek zal ik de Kamer informeren wanneer de wijziging in de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt doorgevoerd.
Deelt u de mening dat er een oplossing gevonden moet worden voor de vreemdelingen die, ook al willen ze zelf terugkeren, niet kunnen terugkeren naar een land van herkomst of van een eerder verblijf, terwijl zij ook niet in Nederland mogen verblijven?
Ja, met dit oogmerk is in 2001 het buitenschuldbeleid ingevoerd. Ik ben van mening dat dit beleid in zijn huidige vorm nog steeds voldoet, zij het dat het nodig is om de wijziging door te voeren die ik heb omschreven in het antwoord op de vragen 2 t/m 4. Ik merk hierbij nog op dat de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) in 2013 een onderzoek heeft uitgevoerd naar het buitenschuldbeleid, waarvan een belangrijke conclusie was dat het dossieronderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor de juistheid van het onder velen bestaande idee dat het voorkomt dat aan vreemdelingen die daadwerkelijk buiten hun schuld niet kunnen vertrekken uiteindelijk géén buitenschuldvergunning wordt verleend.3 In 2017 heeft de ACVZ nog een quickscan uitgevoerd naar het buitenschuldbeleid. De uitkomsten hiervan gaven de ACVZ geen aanleiding om nader onderzoek te doen.4
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke Kamervragen over het bericht «IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland»?3
Ja
Hoe verhoudt uw antwoord dat «in paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 de voorwaarden genoemd [worden] die een vreemdeling voor het bewerkstelligen van zijn terugkeer moet hebben ondernomen», zich tot de uitspraak van de Raad van State dat «Hij [de Staatssecretaris] heeft daarmee in het geheel niet gemotiveerd aan welke vereisten de vreemdeling nog moet voldoen om wél een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid te krijgen. Dit klemt te meer gelet op de vele inspanningen en pogingen die de vreemdeling al heeft verricht om zijn vertrek naar Benin te realiseren»?
Zie het antwoord op vraag 5. Zoals uw Kamer bekend is, kan ik hier niet ingaan op individuele zaken.
Hoeveel casussen «buiten schuld» zijn er de afgelopen jaren geweest waarin een advocaat melding heeft gemaakt van staatloosheid?
Hieronder vindt u een overzicht van het aantal aanvragen voor een buitenschuldvergunning door staatlozen en een overzicht van het aantal afwijzingen en verleningen van buitenschuldverlening aan staatlozen over de jaren 2016–2019 (tot en met augustus).
Instroom
Totaal
2016
10
2017
<10
2018
<10
2019 (t/m augustus)
10
Uitstroom
Afwijzing
Inwilliging
Overig (intrekking klant/ buitenbehandelingstelling)
Eindtotaal
2016
<10
0
<10
10
2017
<10
0
<10
<10
2018
<10
<10
0
<10
2019 (t/m augustus)
<10
10
0
10
Het bericht ‘Oud-studenten op Curaçao in financiële problemen door DUO’ |
|
Chris van Dam (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Oud-studenten op Curaçao in financiële problemen door DUO»?1
Ja.
Klopt het dat tenminste honderd oud-studenten op Curaçao door jarenlange moeizame communicatie met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de financiële problemen zijn gekomen?
DUO heeft het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport (OWCS) gevraagd naar concrete zaken waarin iets zou zijn misgegaan, maar deze nog niet ontvangen. DUO herkent dit beeld niet, maar zal de concrete casussen nauwkeurig bestuderen om te bezien of hier verbetermogelijkheden zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Curaçaose Minister van Onderwijs, dat er sprake is van een «niet integere lijn» tussen DUO en de lokale deurwaarder?
Ik heb voor die stelling geen onderbouwing gezien en vind die kwalificatie dan ook niet terecht. De inschakeling van de deurwaarder is het sluitstuk van de inning van studieschulden. In het betalingsverkeer is dat gebruikelijk en van de overheid mag verwacht worden dat zij zich inspant om de schulden die oud-studenten aan de maatschappij hebben te innen conform de wettelijke voorschriften. DUO zet pas een deurwaarder in, als alle herinneringen en aanmaningen niet tot betaling of tot contact over een mogelijke betalingsregeling hebben geleid.
DUO heeft afspraken gemaakt met deurwaarders over de manier waarop schulden en achterstallige betalingen worden geïnd. Als blijkt dat de deurwaarder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, zal zeker worden opgetreden. DUO is in afwachting van concrete zaken om de signalen over de incassopraktijken te onderzoeken.
Bent u bereid een diepgaand onderzoek in te stellen, zoals de Curaçaose Minister van Onderwijs vraagt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
DUO is momenteel in afwachting van concrete zaken om de signalen over de incassopraktijken te onderzoeken. Op basis hiervan zal ik bepalen of een nader onderzoek noodzakelijk is.
Op welke wijze houdt DUO in de berekening van de maandlasten rekening met de lokale omstandigheden op Curaçao, zoals de hoogte van het minimumloon en het belastingsysteem?
De voorwaarden waaronder oud-studenten hun studieschuld moeten terugbetalen zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 en zijn voor alle oud-studenten hetzelfde. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt, hoeft de studieschuld te worden terugbetaald. Dat gebeurt bij oud-studenten die in Europees Nederland wonen automatisch, omdat DUO door automatische koppeling met de gegevens van de Nederlandse Belastingdienst kan beschikken over de inkomensgegevens van deze oud-studenten. De oud-studenten op Curaçao kunnen – net als alle andere oud-studenten die buiten Europees Nederland wonen – een draagkrachtmeting aanvragen. Bij het bepalen van de draagkracht van een oud-student is het inkomen van de oud-student zelf van belang en dat van een eventuele partner. DUO vraagt de inkomens van Curaçaose oud-studenten die eerder draagkracht hebben aangevraagd periodiek op bij de Belastingdienst van Curaçao om proactief de draagkracht te continueren. Indien de Belastingdienst van Curaçao deze informatie (nog) niet kan verstrekken, wordt de debiteur gevraagd zelf inkomensgegevens te verstrekken, om op die manier de draagkracht vast te stellen.
Bij een inkomen onder het Nederlandse minimumloon, hoeft een oud-student niets terug te betalen. Het Nederlandse minimumloon ligt hoger dan het minimumloon op Curaçao, dus als oud-studenten inkomsten hebben onder het op Curaçao gehanteerde minimumloon hoeven zij niets terug te betalen. Uitgaan van het (hogere) Nederlandse minimumloon is dit dus in het voordeel van oud-studenten op Curaçao.
DUO roept oud-studenten op om de aanvraag te doen om naar draagkracht terug te mogen betalen. Alleen dan kan rekening gehouden worden met het daadwerkelijke inkomen van de oud-student. Ook bij oud-studenten met betalingsachterstanden die DUO verzoeken om een betalingsregeling, wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de oud-student. In individuele gevallen kan rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
Doet de gesignaleerde problematiek zich ook voor op Aruba en Sint Maarten en in Caribisch Nederland?
DUO is nog in afwachting van de concrete zaken waaruit de gesignaleerde problematiek blijkt. Als op basis van die informatie vervolgens onregelmatigheden worden geconstateerd, dan zal dit uiteraard worden meegenomen bij de aanpak van de inning van studieschulden op de andere eilanden.
Bent u bereid in overleg te treden met DUO en met de Curaçaose Minister van Onderwijs, Marilyn Alcalá-Wallé, om een oplossing te vinden voor de studieschuldenproblematiek van oud-studenten op Curaçao?
Ja, op 11 en 12 november spreek ik tijdens het vierlandenoverleg onder andere met de Curaçaose Minister over deze problematiek. Ook zullen medewerkers van DUO dit najaar en in het voor- en najaar van 2020 voor een aaneengesloten periode aanwezig zijn op Curaçao om samen met debiteuren met betalingsproblemen naar een oplossing voor hun probleem te zoeken.
Huurders met financiële problemen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «800.000 huurders in financiële problemen»1 en «Nibud luidt noodklok: kwart van de huurders zit financieel klem»?2
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het Nibud-onderzoek, waaruit blijkt dat maar liefst 800.000 huurders in financiële problemen verkeren? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat één op de vier huurders dermate hoge woonlasten heeft dat er te weinig geld overblijft voor overige kosten van levensonderhoud? Wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet heeft aandacht voor huishoudens met een lager inkomen en voor de betaalbaarheid van wonen voor deze huishoudens. Uit WoON2018 blijkt dat de netto huurquote sinds 2015 is gedaald. Hoge woonlasten betekenen niet dat een huishouden daadwerkelijk in financiële problemen is. Huishoudens kunnen ook andere keuzen maken dan een gemiddeld huishouden om de relatief hoge woonlasten te kunnen dragen. Zo kan een huishouden er tijdelijk voor kiezen meer aan woonlasten uit te geven en minder aan bijvoorbeeld recreatie. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om de betaalbaarheid van hurende huishoudens met een laag inkomen of een middeninkomen te borgen. 1,4 miljoen huishoudens met een lager inkomen worden ondersteund in hun woonlasten met huurtoeslag. Ik heb daarnaast al diverse huurmaatregelen aangekondigd dan wel uitgewerkt. Vanaf 2020 vervallen de harde inkomensgrenzen waardoor de huurtoeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. De huurmaatregelen die ik heb aangekondigd in mijn brief Maatregelen huurmarkt en evaluatie herziene Woningwet3 en in mijn brief Maatregelen Woningmarkt4 worden momenteel uitgewerkt.
Op 11 juli 2019 heeft de regering bij uw Kamer het wetsvoorstel Wijziging huursomstijging (35 254) ingediend. Hiermee wordt de gemiddelde huurverhoging van huurders bij woningcorporaties verlaagd tot inflatievolgend. Hiernaast ben ik voornemens om de DAEB-inkomensgrenzen te differentiëren zodat gezinnen met een laag middeninkomen gemakkelijker toegang krijgen tot het gereguleerde segment van woningcorporaties. Dat bevordert de beschikbaarheid en betaalbaarheid voor deze doelgroep. Er zijn huishoudens met specifieke situaties, bijvoorbeeld grote gezinnen, starters of bepaalde beroepsgroepen, waarbij het wenselijk kan zijn om maatwerk te leveren op betaalbaarheid. Voor dergelijk maatwerk richt ik de vrije toewijzingsruimte anders in, waarmee ik lokale partijen stimuleer om hier gezamenlijk beleid op te maken. Ook wil ik het mogelijk maken dat verhuurders een tijdelijke huurkorting aan huurders kunnen geven. Ik verwacht dat het wetsvoorstel waarvan deze maatregelen onderdeel zijn aan het einde van het jaar bij uw Kamer ingediend wordt.
Het kabinet zet daarnaast ook in op het vergroten van het betaalbare woningaanbod door middel een woningbouwimpuls van 1 miljard euro en het aanjagen van de bouw door woningcorporaties met een heffingsvermindering van 1 miljard euro in de verhuurderheffing5. Ik zet ook in op het beschikbaar houden van sociale huurwoningen door het aandeel van de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel op 33 procent te beperken.
Erkent u dat steeds meer sociale huurders financieel klem zijn komen te zitten door een opeenstapeling van overheidsmaatregelen, zoals huurverhoging boven de inflatie en bezuiniging op de huurtoeslag?
De maximale gemiddelde huurverhoging (de maximale huursomstijging) over woningen mag bij woningcorporaties momenteel inflatie + 1 procentpunt bedragen. Uit de Staat van de Woningmarkt (2018)6 blijkt dat voor zittende huurders van corporatiewoningen de gemiddelde huurstijging in 2018 gelijk was aan het inflatieniveau van 2017. Uit cijfers van CBS blijkt dat ook dit jaar (per 1 juli 2019) de gemiddelde huurverhoging voor zittende huurders beperkt geweest is namelijk bij woningcorporaties gemiddeld 1,7% (gelijk aan inflatie 2018). Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 heeft de regering daarnaast het wetsvoorstel Wijziging huursomstijging (35 254) bij uw Kamer ingediend waarmee de maximale huursomstijging wordt beperkt op inflatievolgend. In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de gemiddelde huurverhoging voor zittende huurders bij woningcorporaties ook de komende periode wordt beperkt tot inflatieniveau.
Vanaf 2017 zijn de uitgaven voor de huurtoeslag structureel met € 150 miljoen verhoogd. Er is in de afgelopen jaren niet bezuinigd op de huurtoeslag. Hoewel ik aandacht en zorg heb voor het borgen van de betaalbare huren voor huishoudens met een laag inkomen of een middeninkomen, herken ik het beeld dat u schetst daarom niet.
Deelt u de conclusie van het Nibud dat minima geen huur van € 607 inclusief huurtoeslag kunnen betalen, dat een goedkopere woning er simpelweg niet is en dat zij feitelijk geen kant op kunnen? Wat gaat u doen voor deze sociale huurders – met te hoge woonlasten voor hun inkomen – die zelfs moeten besparen op essentiële zaken zoals voedsel?
Woningcorporaties en andere verhuurders hebben woningen beschikbaar met een huurprijs onder € 607. De laatste jaren hebben woningcorporaties meer goedkope woningen gebouwd. Overigens geeft het Nibud ook aan dat de hoogte van de woonlasten niet altijd het probleem is, maar dat ook de hoogte van het inkomen een rol speelt. Bij huishoudens met een laag inkomen is er vaker sprake van hoge woonlasten in relatie tot het inkomen dan bij huishoudens met een hoger inkomen. Het kabinet heeft aandacht voor deze huishoudens met een laag inkomen. Daarom is in het regeerakkoord afgesproken dat de algemene heffingskorting jaarlijks wordt verhoogd. Voor komend jaar verhoogt het kabinet de algemene heffingskorting nog eens extra, waardoor deze in de kabinetsperiode beleidsmatig in totaal 438 euro stijgt. Voor 2020 wordt daarnaast ook de zorgtoeslag met circa 40 euro extra verhoogd, bovenop de reguliere verhoging ter compensatie van de stijging van de zorgpremie.
Deelt u de mening dat de huren omlaag moeten? Zo ja, gaat u dat regelen? Zo nee, waarom wilt u de huurders – waarvan volgens het Nibud 50% moeite heeft met rondkomen en 30% betalingsachterstanden heeft – nóg verder in de financiële ellende storten?
Het Nibud heeft gesignaleerd dat huurders met een laag inkomen relatief hoge woonlasten hebben. Integrale huurverlaging is daarvoor geen oplossing en is dan ook niet opportuun. Woningcorporaties en andere verhuurders kunnen de huur permanent (integraal of in individuele gevallen) verlagen. Woningcorporaties kunnen – met huurders en gemeenten – de afweging maken of dit maatwerk gewenst is en welke invloed dit heeft op hun huurinkomsten. Zoals aangekondigd in de brief Maatregelen woningmarkt7 maak ik het daarnaast mogelijk voor verhuurders om een tijdelijke huurkorting te geven om de betaalbaarheid van huurders te verbeteren.
Kent u het bericht «L’UE refuse d’abandonner sa souveraineté sur les émissions de CO2 de l’aviation»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Steunt Nederland de positie die in het artikel wordt geschetst dat de EU haar soevereiniteit aangaande CO2-maatregelen voor de luchtvaart wil behouden?
Nederland steunt deze lijn.
Wat is de Nederlandse inzet voor de International Civil Aviation Organization-vergadering (ICAO) met betrekking tot resolutie A39–3?
De inzet van Nederland is verwoord in de instructie voor de Assembly die u per separaat schrijven is toegestuurd. Voorop staat dat Nederland samen met de andere Europese lidstaten het belang van CORSIA wil bevestigen en de steun daarvoor wil vergroten. Tegelijkertijd zal Nederland een voorbehoud maken tegen teksten in de uiteindelijke resolutie, wanneer die politiek gezien een beperking zouden kunnen betekenen van de vrijheid om in Europa de maatregelen te nemen die nodig zijn om de klimaatdoelstellingen, die in het Parijs akkoord zijn verwoord, te behalen. Daarnaast wil Nederland de basis leggen voor een ambitieus lange termijn doel voor de CO2-reductie voor de internationale luchtvaart.
Klopt het dat er een tekstvoorstel ter tafel ligt dat voor ICAO-leden bepaalt dat het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA) het énige systeem is dat gebruikt mag worden om CO2-uitstoot van de luchtvaart te reduceren?
Er ligt inderdaad een tekst voor die aangeeft, dat CORSIA als het enige mondiale systeem moet worden beschouwd voor de internationale luchtvaart. Daarbij wordt benadrukt dat voorkomen zou moeten worden dat er een lappendeken van systemen ontstaat met alle administratieve lasten die daar bij horen.
Deelt u de mening dat als de huidige tekst van de resolutie wordt aangenomen zonder dat de EU een voorbehoud plaatst, het er toe zou kunnen leiden dat het EU Emissions Trading System (EU ETS) niet meer voor Europese vluchten gebruikt kan worden?
Een resolutie is niet juridisch bindend, maar indien de tekst ongewijzigd blijft, dan zal Nederland in overleg met de andere Europese lidstaten en de Europese Commissie op politieke gronden besluiten om een voorbehoud tegen de resolutie te maken.
Kan de tekst ook implicaties hebben voor de Europese en Nederlandse beleidsvrijheid rondom andere (toekomstige) CO2-maatregelen, zoals het instellen van een kerosine op accijns?
De voorgestelde resolutietekst verwijst naar op marktwerking gebaseerde systemen. Een kerosine accijns is een fiscale maatregel en valt als zodanig niet onder de noemer «op marktwerking gebaseerde systemen».
Bent u voornemens het voorstel van de Europese Commissie waar Les Echos naar verwijst te volgen en een voorbehoud op de resolutie te plaatsen indien de huidige tekst rondom CORSIA als enig marktsysteem in stand blijft, zodat er geen twijfel bestaat dat de EU de beleidsvrijheid houdt om eigen maatregelen te treffen om de CO2-reductie van de luchtvaart aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de ICAO-vergadering op 24 september begint?
Ja.
Het bericht dat rechters nog steeds hun bijbanen niet melden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Rechters schenden nog steeds ongestraft wettelijke plicht bijbanen te melden»?1 Deelt u de mening dat het van groot belang is dat rechters transparant zijn over hun bijbanen, zoals afgesproken?
In het artikel gaat het over onvolkomenheden bij het doen van de opgave van nevenbetrekkingen of de administratieve verwerking daarvan. Rechters zijn wettelijk verplicht opgave te doen van hun nevenbetrekkingen. Ik vind het – met de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak – van groot belang dat het register nevenbetrekkingen actueel en volledig is. De melding, registratie en openbaarmaking van de nevenbetrekkingen dragen in belangrijke mate bij aan het voorkomen van de schijn van partijdigheid en zijn daarmee belangrijk voor het vertrouwen in de rechterlijke macht. Als gevolg van de openbaarmaking kan publiekelijk worden geoordeeld over de vraag of de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren al dan niet tot strijdigheid van belangen en schijn van partijdigheid kunnen leiden. Wanneer blijkt dat een rechter in gebreke is bij het melden van nevenbetrekkingen, is het aan de functionele autoriteit, de president van het rechterlijk college, om hierover het gesprek met de rechter te voeren.
Wat vindt u er van dat rechters bijbanen hebben die (mogelijk) tot belangenverstrengeling leiden? Heeft die wettelijke meldplicht voor bijbanen niet juist als doel het ontmoedigen van dergelijke bijbanen?
Onpartijdigheid is een kernwaarde van de rechtspraak. Om rechters handvatten te geven hoe daar in praktijk invulling aan te geven, is door rechters de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties opgesteld. Aan de hand daarvan is het aan rechters om te beoordelen of een nevenbetrekking kan worden aangehouden of aangegaan.
Ik vind het positief dat rechters naast hun werk verantwoordelijkheden in de samenleving op zich nemen of hun expertise delen. Dat dit in een individuele zaak tot vragen kan leiden, mag in zijn algemeenheid geen belemmering zijn om nevenbetrekkingen te bekleden. Het is altijd aan de rechter om in de individuele zaak te waken over zijn onpartijdigheid. De wettelijke meldplicht zorgt voor transparantie. Partijen kunnen zo nagaan welke nevenbetrekkingen een rechter heeft. De wettelijke meldplicht heeft niet het ontmoedigen van nevenbetrekkingen als doel, maar kan wel het effect hebben dat er goed over wordt nagedacht of het verstandig is een bepaalde nevenbetrekking uit te oefenen.
Deelt u de mening dat transparantie van rechters over hun bijbanen bij kan dragen aan het vertrouwen in de rechtspraak?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid in overleg te treden met de Rechtspraak over het niet voldoen aan de meldplicht en het voorkomen van bijbanen die leiden tot (mogelijke) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren?
Ik zal met de Raad voor de rechtspraak spreken over de instrumenten om de transparantie en onpartijdigheid te waarborgen en uw Kamer over de uitkomsten van het gesprek informeren.