Het bericht ‘Rijkswaterstaat en Gelderland botsen over bomenkap A28’ |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat en Gelderland botsen over bomenkap A28»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de gemeenten Harderwijk, Nunspeet, Elburg en Oldebroek en de Provincie Gelderland zich overvallen voelen door het besluit van Rijkswaterstaat?
Het idee om een brandcorridor in te richten langs alle rijks- en provinciale wegen op de Veluwe is in 2017 door de beide Veiligheidsregio’s op de Veluwe voorgesteld met het oog op de klimaatverandering waarbij droge zomers een groter risico op natuurbrand met zich meebrengen. Dit idee is verder uitgewerkt in het kader van de Gebiedsgerichte aanpak Veluwe.
Alle genoemde gemeenten zijn lid van de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland en daarmee direct betrokken bij de besluitvorming binnen de Veiligheidsregio om de Gebiedsgerichte aanpak Veluwe te gaan realiseren. Met de provincie Gelderland is in 2017 een afspraak gemaakt door de gemeenten en de beide Veiligheidsregio’s om de Veluwe brandveiliger te maken, onder meer door met brandcorridors en brandsingels langs infrastructuur het gebied te compartimenteren.
Op basis hiervan heeft de Veiligheidsregio Noord Oost Gelderland Rijkswaterstaat in 2018 verzocht om bij haar reguliere onderhoudswerkzaamheden ook de brandcorridor te effectueren. Rijkswaterstaat heeft hier mee ingestemd omdat het beter is voor de doorstroming én de verkeersveiligheid om de benodigde werkzaamheden in één werkstroom te realiseren.
In de zomer van 2019 is de communicatie met de A28-gemeenten, allen lid van de veiligheidsregio Noord Oost Gelderland, en de provincie Gelderland gestart specifiek over de A28. Hierbij zijn zowel ambtelijk als bestuurlijk meerdere contacten geweest waarbij onder andere ook presentaties over de werkzaamheden zijn gegeven, inclusief het voornemen voor een brandcorridor. Deze gesprekken konden destijds rekenen op begrip voor de te nemen maatregelen.
Alles overziend is uit de contacten die Rijkswaterstaat heeft gehad met de gemeenten en provincie niet gebleken dat zij zich overvallen voelden. Alleen had men zich in enkele gevallen onvoldoende gerealiseerd wat de impact zou zijn van de brandveiligheidsmaatregelen.
Hoe beoordeelt u de bezwaren van de partijen die in het artikel worden genoemd ten aanzien van de te kappen oppervlakte, in het kader van uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u schreef dat de kapmaatregelen in lijn zijn met de afspraken uit de Gebiedsgerichte Aanpak Veluwe?2
Zie antwoord 2.
Hoe verloopt thans het overleg tussen Rijkswaterstaat, de provincie Gelderland en de omliggende gemeenten?
Over de meeste verkeerveiligheidsmaatregelen heeft Rijkswaterstaat overeenstemming bereikt met de betrokken gemeenten. Deze maatregelen zijn dan ook inmiddels in uitvoering. Over het weghalen van de hoge bomen in de middenberm, waarvoor de weg jaarlijks gemiddeld 3 keer moet worden afgesloten omdat er toppen uit de boom zijn gewaaid of grote takken zijn afgebroken, is nog geen overeenstemming bereikt. De maatregelen gericht op het vergroten van de brandveiligheid zijn uitgesteld in afwachting van de uitkomst van nader overleg met de betrokken gemeenten, de veiligheidsregio en provincie Gelderland over o.a. fasering en breedte van de brandveiligheidscorridor.
Bent u bereid om Rijkswaterstaat te verzoeken om de voorgenomen kapdatum van 14 november verder uit te stellen in afwachting van nader overleg met de provincie en regionale overheden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat als gevolg van de geplande ingreep een kale strook van 30 kilometer lang zal ontstaan?
Nee, dit beeld herken ik niet. Het oorspronkelijke idee om de maatregelen voor de verkeersveiligheid te combineren met de maatregelen voor de brandveiligheid is losgelaten. De maatregelen voor de brandveiligheid, die op verzoek van de Veiligheidsregio worden uitgevoerd, zijn tot nader order uitgesteld. In de eerste fase worden de meest urgente verkeersveiligheidsmaatregelen uitgevoerd. Zo wordt in de middenberm over de gehele lengte van het traject geleiderail geplaatst en wordt een strook van 2 meter breed achter de geleiderail vrijgemaakt als uitbuig- en vluchtzone. Tevens wordt in de zijbermen aan weerszijden van de weg een strook van 13 meter obstakelvrij gemaakt, zoals de richtlijnen voorschrijven. Overigens is op delen van dit traject deze zogenoemde obstakelvrijezone van 13 meter al aanwezig. Met bovengenoemde maatregelen zal het «bomenbeeld» van de weg niet veel anders zijn dan nu ervaren wordt.
Kunt u een omschrijving geven van de omvang, soort, leeftijd en ecologische waarde van de bomenpopulatie op het betreffende traject en kunt u omschrijven in hoeverre deze wordt aangetast door de geplande kap?
Gelet op het eerder genoemde uitstel van de werkzaamheden ten behoeve van de brandcorridor gaat het bij de werkzaamheden ten behoeve van de verkeersveiligheid om een beperkt aantal bomen dat verwijderd wordt. Zo betreft het bij de aansluiting Wezep een groep populieren die gezien hun leeftijd en conditie gevaar opleveren voor de omgeving. Ecologisch onderzoek heeft uitgewezen dat hierbij geen ecologisch waardevolle bomen betrokken zijn en dat hierdoor geen aantasting van dierenpopulaties in het gebied plaats vindt. Hierbij is nauwelijks natuurcompensatie noodzakelijk. Voor de werkzaamheden waar dit wel aan de orde is, wordt onderzocht met de gemeenten en de Veiligheidsregio waar dat kan gebeuren. De compensatie zal binnen 3 jaar plaatsvinden, zowel binnen het eigen beheersgebied als daarbuiten, afhankelijk van de mogelijkheden. Zo wordt bij de aansluiting Wezep in overleg met de gemeente Oldebroek bekeken welke bomen hier teruggeplaatst kunnen worden.
Welke maatregelen neemt Rijkswaterstaat om het verlies aan bomen te compenseren en de hinder voor omwonenden terug te dringen als het gaat om uitstoot van fijnstof, schadelijke emissies en geluidshinder?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een update geven van de wijze waarop Rijkswaterstaat uitvoering geeft aan de compensatieplicht die volgt uit de Wet Natuurbescherming?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke plekken vindt er natuurcompensatie plaats en is het reëel dat er volwaardige vervanging van de bestaande bomen plaatsvindt, zowel kwantitatief als kwalitatief?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er in het betreffende gebied dierenpopulaties bekend waarvan het habitat wordt aangetast door de geplande kap? Zo ja, om welke diersoorten gaat het en welke beschermingsmaatregel worden er voor deze dieren getroffen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Rijkswaterstaat pas in oktober contact heeft gezocht met de omringende gemeenten?
Zie antwoord 2.
Wat is een gebruikelijke termijn om dit soort grootschalige kapprojecten aan te kondigen richting overheidsorganisaties en omwonenden?
Voor een regulier onderhoudsproject zoals dit, gebeurt de aankondiging richting omwonenden en betrokken overheden vaak enkele maanden voor de start van het project. Daarbij was in dit geval bekend bij Rijkswaterstaat dat de gemeenten al in 2017 hadden ingestemd met de gebiedsgerichte aanpak Veluwe waarin realisatie van brandcorridors op de Veluwe en de daarbij horende omvorming van naaldbos naar loofbos is opgenomen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Zijn de bewoners van het traject langs de A28 betrokken bij de besluitvorming en hebben zij de mogelijkheid gehad om inspraak uit te oefenen? Zo ja, op welke wijze heeft Rijkswaterstaat naar deze inspraak gehandeld?
Nee, er is geen direct contact geweest met omwonenden. Dit is voor dit soort onderhoudsprojecten ook niet gebruikelijk.
Bent u bereid om de alternatieven voor minder intensieve kap, zoals aangedragen door de gemeenten en provincie Gelderland, te bespreken met Rijkswaterstaat en bent u bereid om de Kamer hierover blijvend te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4. Rijkswaterstaat gaat de werkzaamheden voor de brandveiligheidscorridor plannen zodra de betrokken gemeenten, de veiligheidsregio en provincie Gelderland daarover een akkoord hebben bereikt.
Ik zal uw Kamer informeren over de voortgang van het overleg.
Problemen met de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG). |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van de stopzetting van de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG) sinds 2017? Kunt u een tijdlijn schetsen van de ontwikkelingen sinds het stopzetten? Kunt u daarbij aangeven wie de stopzetting heeft afgedwongen, wat het stopzetten van de toepassingen van TGG toentertijd rechtvaardigden en welke onderzoeksuitkomsten het rechtvaardigen dat de toepassing van TGG bijna twee jaar na dato nog steeds stil ligt?
Ja, ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van de stopzetting van de toepassing van thermisch gereinigde grond (TGG).
Rijkswaterstaat heeft in maart 2017 besloten om TGG vooralsnog niet meer in haar werken toe te passen, dit vanwege problemen met de kwaliteit. In mijn beantwoording van de Kamervragen van het lid Dik-Faber (ChristenUnie) van 5 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de problemen met en het onderzoek naar de kwaliteit van TGG in de Westdijk te Bunschoten. De kwaliteit van de TGG voldeed niet aan de normen die gesteld worden vanuit het Besluit Bodemkwaliteit en had niet toegepast mogen worden. Dit heeft het vertrouwen in het product TGG bij de afnemers geschaad en heeft geleid tot een terughoudendheid in het gebruik van TGG. Het Waterschap Vallei en Veluwe is voornemens de toegepaste TGG in het dijklichaam te verwijderen.
Op basis van de signalen over de problemen heeft de ILT onderzoek gedaan naar het reinigingsproces van de thermische reinigers. Hieruit kwam naar voren dat het reinigingsproces niet in overeenstemming was met de beoordelingsrichtlijn «bewerken van verontreinigde grond en baggerspecie». Daarnaast heeft TGG door het reinigingsproces andere eigenschappen dan de grond die bij normale ontgravingen vrijkomt. Dat maakt dat sommige zware metalen en sulfaat in hogere concentraties kunnen uitspoelen dan eerder werd verwacht.
Op 30 november 2018 heeft de ILT, vanuit haar rol in het toezicht op de keten, de omgevingsdiensten geattendeerd op de stagnatie van de afzet van TGG. Om het vertrouwen in de geproduceerde TGG te herstellen heeft de ILT in het najaar van 2018 de beide thermische reinigers gevraagd om de kwaliteit van de voorraden TGG te verifiëren.
Op 11 december 2018 heb ik in mijn brief over het duurzaam hergebruik van grond de Tweede Kamer geïnformeerd over de eigenschappen en kwaliteit van TGG en over de voorgenomen registratie van toepassingen van TGG. Tevens heb ik aangegeven dat ik in overleg met de branche zal onderzoeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een verantwoorde toepassing van TGG mogelijk te maken.
De ILT is eind 2018 – begin 2019 met de thermische reinigers een bemonsteringstrategie overeengekomen voor de bestaande voorraden aan TGG. Beide reinigers zijn in het voorjaar van start gegaan met de uitvoering van de bemonstering en analyses. Op 26 april 2019 heeft de ILT de omgevingsdiensten geïnformeerd over het verificatieonderzoek.
Vanaf augustus 2019 zijn door de thermische reinigers de eerste resultaten van het verificatieonderzoek naar de voorraden aan de ILT overlegd. Uit de analyse van de resultaten door de ILT kwam een aantal technische onduidelijkheden naar voren die afgelopen najaar door de beide thermische reinigers verder zijn uitgezocht en toegelicht. De resultaten van deze verificatiekeuringen zullen deel uitmaken van de verzamelde bewijsmiddelen die samen de milieuhygiënische verklaring (MHV) vormen, welke bij het aanbieden van TGG moet worden overhandigd aan de afnemer.
De thermische reinigers hebben toegezegd aan de ILT om aan de afnemers aan te geven hoe praktisch invulling kan worden gegeven aan de zorgplicht zodat het uitlooggedrag van sommige stoffen uit de TGG wordt ondervangen. Het lokaal bevoegd gezag kan op basis van deze gegevens uiteindelijk alle risico’s afwegen en locatie specifiek passende beheersmaatregelen bepalen ten behoeve van de daadwerkelijke nuttige toepassing van de voorraden TGG. De ILT heeft deze week de goedkeuringsbrieven op het verificatieonderzoek aan de thermische reinigers verstuurd. Dit betekent dat de thermische reinigers TGG weer kunnen aanbieden. De omgevingsdiensten worden hierover door de ILT geïnformeerd.
Rijkswaterstaat heeft een inventarisatie gemaakt van toepassing van TGG in hun werken. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2020 worden geïnformeerd over de mogelijke aanpak. Rijkswaterstaat zal met de thermisch reinigers in overleg treden over mogelijke toepassingen van TGG.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om vanuit de gedachten van een circulaire economie, zoals ook benadrukt wordt in het regeerakkoord, grond zoveel mogelijk her te gebruiken? Welke toekomst voorziet u voor TGG en voor welke toepassingen ziet u TGG als een circulaire oplossing? Voor welke toepassingen ziet Rijkswaterstaat TGG als een mogelijke circulaire oplossing?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om vanuit de gedachte van een circulaire economie grond zoveel mogelijk te hergebruiken. Hierbij is het belangrijk dat de kwaliteit van de hergebruikte grond voldoet aan de eisen die gesteld worden vanuit het Besluit bodemkwaliteit. Daarbij moet ook de zorgplicht voor het omgaan met niet-genormeerde stoffen in acht genomen worden.
Nu de ILT aangeeft dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de beide reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen, kan TGG weer worden aangeboden. Het is aan de afnemers om een afweging te maken om TGG wel of niet toe te passen. Dat geldt ook voor eventuele toepassingen in Rijkswaterstaat werken.
Voert de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) het onderzoek uit dat in de Kamerbrief van 11 december 2018 als volgt staat beschreven: «in overleg met de branche onderzoeken worden gedaan welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een verantwoorde toepassing aan TGG mogelijk te maken»?1 Hoe zijn de branches hierbij betrokken? Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo ja, wilt u dit onderzoek zo spoedig mogelijk met de Kamer delen? Op welke termijn verwacht u dat dit onderzoek beschikbaar komt, indien het onderzoek nog niet beschikbaar is? Kunt u daarbij tevens aangeven aan welke wettelijke vereisten TGG moet voldoen en in hoeverre alleen deze aspecten of ook andere aspecten in dit onderzoek zijn meegenomen?
In het voorjaar van 2019 is enkele keren overleg geweest met de thermische reinigers over mogelijke aanvullende maatregelen van de reinigers om het vertrouwen in de markt weer te herstellen. Uit het overleg bleek dat de prioriteit van de thermische reinigers lag op het verifiëren van de kwaliteit van de bestaande voorraden aan TGG. Ik heb dit in mijn brief van 5 september 2019 aangegeven. Voor het toepassen van TGG is het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit van toepassing. Nu de ILT aangeeft dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de beide reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen en de reinigers hebben toegezegd hoe invulling gegeven kan worden aan de zorgplicht, kunnen de huidige voorraden TGG worden aangeboden. Verder laat ik de normen en de onderzoeksmethode voor TGG door het RIVM evalueren. Naar de toekomst toe vind ik het wenselijk om de voorwaarden die gesteld worden aan TGG te expliciteren. Dit onderzoek wordt naar verwachting eind derde kwartaal 2020 afgerond.
Klopt het dat de toepassingen van TGG vanuit de hele sector nu al 14 maanden stilliggen in afwachting van dit onderzoek? Deelt u de mening dat de sector (ondermeer financieel) ernstig te lijden heeft onder het stopzetten van TGG-toepassingen? Kunt u aangeven hoe groot die schade momenteel reeds is? Welke rol ziet u voor uzelf, de ILT, de DCMR en andere betrokken om de problemen op te lossen en de afzet van TGG op korte termijn weer mogelijk te maken?
Als gevolg van de incidenten met TGG zoals in de Westdijk is er in de markt onrust ontstaan over de kwaliteit van de TGG. Vanuit de circulaire economie is er belang om zoveel mogelijk grond te hergebruiken, echter de kwaliteit moet wel betrouwbaar zijn. Zoals ik in mijn brief van 11 december 2018 heb aangegeven is het vertrouwen in TGG sterk afgenomen. Het verifiëren van de kwaliteit is een eerste vereiste om het vertrouwen in de geproduceerde TGG weer te herstellen. Dit is de verantwoordelijkheid van de producenten. Zolang de kwaliteit van de huidige voorraden van TGG niet geverifieerd was, is gebleken dat de afnemers erg terughoudend zijn om partijen TGG te accepteren.
De thermische reinigers ondervinden gevolgen van de problemen met de afzet van TGG. De omvang van deze schade kan ik niet aangeven omdat dit private organisaties betreft. Naast de thermische reinigers ondervinden ook toeleveranciers van verontreinigde bodem en oliehoudend slib de gevolgen. Het is daarom belangrijk dat TGG zo snel mogelijk weer op verantwoorde wijze kan worden toegepast.
Verder heb ik bij de reinigers aandacht gevraagd voor de milieuschade en de maatschappelijke schade die is ontstaan door het toepassen van TGG die niet aan de vereisten voldoet. Het waterschap Vallei en Veluwe is voornemens de toegepaste TGG in de Westdijk te verwijderen.
Waar kunnen bedrijven met zwaar verontreinigde grond op dit moment terecht, nu door de enorme overschotten aan gereinigd materiaal de verwerkingssector geen grond meer aan kan nemen? In hoeverre zijn er vergunningen verleend om de opslag van TGG uit te breiden? Wat wordt er in de tussentijd met de zwaar verontreinigde grond gedaan? Zijn er situaties waarin de volksgezondheid mogelijk in gevaar komt? Zo ja, waar? Zo nee, hoe weet u dat dit niet aan de orde is?
De verontreinigde grond die eerst thermisch gereinigd werd kan deels naar andere grondreinigers met andere verwerkingstechnieken worden afgezet. Dit is afhankelijk van de samenstelling van de grond en van de verontreiniging. Grote delen van de verontreinigde grond worden in tussenopslag gehouden op ontgravingslocaties of binnen opslaginrichtingen in afwachting van mogelijke afzet naar de thermische reinigers. Voor enkele specifieke materiaalstromen zoals rioolzand en slibresiduen geven inzamelaars aan dat de opslag begint te knellen. Nu er weer zicht komt op dat TGG weer toegepast kan worden, zal naar verwachting ook de inname van verontreinigde grond door de thermisch reinigers weer kunnen plaatsvinden. Daarmee komt een oplossing voor de knelpunten nabij.
TGG wordt toegepast in grootschalige, veelal infrastructurele werken. Dit betreft bijvoorbeeld dijklichamen, geluidswallen en nabij wegen, zoals in het talud. Bij deze toepassingen is vanwege de wijze van toepassing de blootstelling en daarmee samenhangende risico voor de volksgezondheid verwaarloosbaar. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de toepassingen van TGG in Perkpolder en de Westdijk te Bunschoten. Het RIVM geeft aan dat bij de Westdijk in de huidige (beheerste) situatie de risico’s voor dier en milieu relatief beperkt zijn met uitzondering van vee-drenking en dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid. Voor Perkpolder geeft het RIVM ook aan dat er geen gezondheidsrisico’s zijn voor de volksgezondheid.
Welke (aanvullende) maatregelen zijn er nodig om TGG-toepassingen weer mogelijk te maken? Wat bent u voornemens om op korte termijn te doen zodat de TGG-markt weer van de grond komt?
In vraag 2, 3 en 4 ben ik ingegaan op de aanvullende maatregelen die er nodig zijn om TGG-toepassingen weer verantwoord mogelijk te maken. De ILT heeft aangegeven dat de verificatiekeuringen van de opgeslagen TGG bij de thermische reinigers betrouwbaar tot stand zijn gekomen. TGG kan door de thermische reinigers weer worden aangeboden.
Het lokaal bevoegd gezag kan op basis van deze informatie uiteindelijk alle risico's afwegen en locatie specifiek passende beheersmaatregelen bepalen ten behoeve van het toepassen van de voorraden TGG.
De uitzending van Undercover Nederland over de misstanden die plaatsvinden in een legale seksinrichting in Doetinchem. |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Undercover Nederland «Sekswerkers hebben in deze seksclub geen leven»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aangetoonde misstanden, zoals dat de exploitant weet dat vrouwen gedwongen worden om als prostituee te werken?
Misstanden in de prostitutiebranche moeten hard aangepakt worden. Als een exploitant er weet van heeft dat prostituees bij hem of haar onder dwang werken, dan betekent dat in veel gevallen dat de vergunning ingetrokken kan worden. Het is hiervoor noodzakelijk dat de misstanden daadwerkelijk zijn vastgesteld. Vergunningverlening en toezicht en handhaving binnen de seksbranche zijn lokale bevoegdheden. Een besluit over een eventuele sluiting is eveneens een lokale aangelegenheid.
Deelt u de mening dat seksinrichtingen zoals in Doetinchem – die willens en wetens misstanden faciliteren – gesloten moeten worden en dat de verantwoordelijken vervolgd dienen te worden?
Indien er sprake is van ernstige overtredingen van vergunningvoorwaarden, ligt het in de rede een inrichting te sluiten. Een besluit over een eventuele sluiting is als gezegd een lokale aangelegenheid. Ik heb contact gehad met de gemeente Doetinchem en heb begrepen dat er zeer regelmatig controles worden uitgevoerd en daar waar nodig handhavend wordt opgetreden. De bestuurlijke controles hebben geen aanleiding gegeven voor een strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat controlesystematiek van gemeenten niet moet neerkomen op een afvinklijstje, maar gericht moet zijn op het voorkomen van uitbuiting en misstanden? Zo ja, in hoeverre heeft u een beeld dat dit ook daadwerkelijk de praktijk is en de regelgeving zijn doel dient?
Ja, die mening deel ik. Mijn indruk is dat gemeenten en politie regelmatig controleren op de prostitutiebranche en dat daarbij veel oog is voor mogelijke signalen van mensenhandel en voor andere misstanden. Omdat er echter geen sprake is van een uniform vergunningstelsel en gemeenten hier zelf invulling aan kunnen geven, doen zich lokale verschillen voor en kan het zijn dat eisen aan een seksinrichting – bijvoorbeeld met betrekking tot toegestane werktijden – in de ene gemeente strenger zijn dan in de andere. Het wetsvoorstel regulering sekswerk dat momenteel ter consultatie ligt, gaat hier verandering in brengen door een uniforme, landelijke vergunningplicht.
Wat is uw reactie op de beantwoording van de gemeente dat voor de uitzending van Undercover Nederland controles zijn gedaan, maar dat er onvoldoende mogelijkheden waren om actie te ondernemen?
De gemeente Doetinchem heeft aan mij laten weten dat er tijdens de controles die regelmatig plaatsvinden tot op heden geen misstanden of overtredingen zijn geconstateerd.
Kunt u aangeven hoeveel keer exploitanten van seksinrichtingen signalen van gedwongen prostitutie aan de politie en/of gemeenten melden? Zo ja, hoe duidt u dit aantal? Zo, nee wilt u een inventarisatie uitvoeren?
Exploitanten mogen geen persoonsgegevens van sekswerkers delen met gemeenten; hiervoor is geen grondslag onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Meldingen bij de politie zijn wel altijd mogelijk. Er wordt bij de politie niet geregistreerd op een wijze die het mogelijk maakt een landelijk beeld te geven.
Op welke manier kan gegarandeerd worden dat prostituees in een seksinrichting hulpverlening mogen vragen en accepteren, gelet op het feit dat in de uitzending van Undercover Nederland duidelijk wordt dat vrouwen ondanks bedreigingen geen contact mogen hebben met de politie?
Het is niet aan een seksinrichting om te bepalen of een sekswerker contact heeft met hulpverlening of politie. Veel hulpverleningsorganisaties gericht op sekswerkers werken outreachend en weten op die manier sekswerkers op verschillende plaatsen te bereiken, zowel op als buiten de werkplek.
Heeft u signalen dat deze misstanden bij legale seksinrichtingen niet op zichzelf staan, maar vaker voorkomen in Nederland? Zo ja, welke acties gaat u daarop nemen? Zo nee, op welke manier heeft u hier een beeld van gevormd?
Aangezien toezicht op legale seksinrichtingen een lokale bevoegdheid is en misstanden niet landelijk worden geregistreerd, heb ik geen overzicht van aard en omvang van misstanden bij seksinrichtingen. Wel spreek ik regelmatig met gemeenten over de lokale situatie en weet ik dat de gemeenten die een vergunningstelsel hanteren voor seksinrichtingen regelmatig controles uitvoeren, al dan niet samen met politie.
Veel gemeenten maar ook hulverleningsorganisaties geven aan dat zich in het vergunde, zichtbare deel van de branche minder misstanden voordoen dan in het onvergunde en het illegale deel van de branche. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor geweldsincidenten en de prevalentie van seksueel overdraagbare aandoeningen.
Omdat exploitanten met een vergunning deze niet kwijt willen raken, zijn ze geneigd zich aan de vergunningvoorwaarden te houden. Het onvergunde deel van de branche onttrekt zich veel meer aan het zicht.
Het is mede daarom dat het wetsvoorstel regulering sekswerk beoogt de gehele prostitutiebranche vergunningplichtig te maken, zodat hier zicht op is en toezicht en handhaving goed kan plaatsvinden.
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan over de effectiviteit van de regelgeving en handhaving om misstanden tegen te gaan in legale seksinrichtingen?
Ja. Hier ben ik reeds over in gesprek met gemeenten, onder andere naar aanleiding van de constatering dat op grond van de AVG bepaalde persoonsgegevens niet of niet meer geregistreerd of gedeeld kunnen worden, wat in sommige situaties toezicht kan bemoeilijken. In het wetsvoorstel regulering sekswerk wordt hier een wettelijke grondslag voor gecreëerd waardoor dit knelpunt in de toekomst weg zal vallen.
Hoe verklaart u dat ondanks dat de zedenpolitie signalen van misstanden heeft ontvangen, er geen actie ondernomen is ten aanzien van de seksinrichting?
Vanuit de politie is actie ondernomen. De signalen die zijn ontvangen, hebben geen bevestiging gevonden in de controles die door de politie zijn uitgevoerd. Als gevolg daarvan was er geen aanleiding voor het instellen van een strafrechtelijk onderzoek en een daarop volgende strafrechtelijke vervolging.
Indien de inrichting gesloten wordt, op welke wijze wordt dan zorg gedragen voor de vrouwen die er werkzaam waren? Wordt hen een uitstapprogramma aangeboden als zij uit de prostitutie willen stappen?
Onder de Regeling Uitstapprogramma’s III (RUPS III) is een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s gerealiseerd. Dit betekent dat er voor iedere prostituee die daar gebruik van wil maken, een uitstapaanbod beschikbaar is.
Daarnaast hecht de politie veel waarde aan een goede en professionele dienstverlening richting de burger. Zij biedt de prostituees, indien zij dat willen, de mogelijkheid tot het doen van een melding of aangifte, en geleidt hen door naar de hulpverlening. De politie doet dit voor slachtoffers zo laagdrempelig mogelijk en ondersteunt slachtoffers zo goed mogelijk bij het doen van aangifte.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het aanstaande algemeen overleg mensenhandel van 5 december aanstaande?
Ja.
De beschikbaarheid van respijtzorg in gemeenten |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Respijtzorg in Zaanstad slecht geregeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van mantelzorgers door middel van het treffen van algemene voorzieningen en van maatwerkvoorzieningen?
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om, waar aangewezen, maatschappelijke ondersteuning te verlenen aan ingezetenen, mantelzorg te bevorderen en voorzieningen te treffen om overbelasting van mantelzorgers, onder meer door ondersteuning en mogelijkheden van respijtzorg, te bevorderen.
Klopt het dat er gemeenten zijn, zoals Zaanstad, waarin mantelzorgondersteuning en respijtzorg niet of nauwelijks worden aangeboden aan mantelzorgers die overbelast raken? Wat vindt u daarvan?
Vanuit de Wmo 2015 zijn gemeenten wettelijk verplicht om te onderzoeken of en zo ja, op welke wijze mantelzorgers ondersteuning behoeven en daar waar dit is aangewezen, ook in te voorzien. De manier waarop dit wordt gedaan is aan gemeenten, uiteraard uitgaande van de behoefte van de betrokken persoon. Er is vanuit mijn ministerie contact geweest met de gemeente Zaanstad en ik stel op grond van de door mij verkregen informatie vast dat het beeld dat in het artikel wordt gegeven geen volledig beeld geeft van de manier waarop mantelzorgers in Zaanstad worden ondersteund. De gemeente werkt met sociale wijkteams die een integrale werkwijze hebben en ondersteuning bieden voor de inwoners waaronder mantelzorgondersteuning. In de praktijk ervaart de gemeente dat het sociale wijkteam een makkelijk vindbare en herkenbare ingang is voor de mantelzorger zelf (en niet uitsluitend in relatie tot de problematiek van de zorgvrager). Het wijkteam informeert mantelzorgers over, en verwijst hen door naar vormen van respijtzorg. De gemeente Zaanstad biedt diverse vormen van respijtzorg aan.
In het artikel wordt gesteld dat het nooit tot een werkbaar contract is gekomen in de lokale aanbesteding, klopt dat?
In 2018 is de dienstverlening door de wijkteams aanbesteed. Dit heeft geleid tot nieuwe hoofdaannemers en nieuwe opdrachten per 2019. De sociale wijkteams in Zaanstad die op 1 januari 2019 zijn begonnen hebben in hun opdracht nadrukkelijk de taak om mantelzorgers te informeren, te adviseren en te ondersteunen. In de aanbesteding voor het maatwerkarrangement respijtzorg heeft de gemeente vervangende respijtzorg ingekocht voor 24 uur, weekenden of vakanties. «Kappa Helpt», waar in het artikel over gesproken wordt, is een aanbieder die respijtzorg levert in de vorm van vervangende zorg aan huis maar de 24 uurs vervangende zorg niet kon leveren. Zij bieden volgens de gemeente vooral kortdurende vervangende zorg. De gemeente kiest ervoor om in die gevallen deze ondersteuning in te vullen door de inzet van vrijwilligers of het netwerk in de wijk. Dit is een algemene voorziening en geen maatwerkvoorziening.
Betekent het feit dat de volgende aanbesteding over drie jaar is nu echt dat mantelzorgers in de desbetreffende gemeente drie jaar moeten wachten op respijtzorg?
Nee dat beeld klopt niet. De gemeente heeft net nieuwe contracten en opdrachten aanbesteed voor de komende 3 jaar. Daarin is ook zeker aandacht voor verschillende vormen van respijtzorg dus mantelzorgers kunnen daar gebruik van maken. De gemeente werkt verder aan een communicatieplan om o.a. de respijtzorg beter onder de aandacht van mantelzorgers te brengen.
Bent u het ermee eens dat de zorg in de avond, nacht of weekeinde zo zwaar kan zijn dat het aanbieden van dagbesteding onvoldoende ondersteuning biedt voor een mantelzorger(s)?
Ik ben het daarmee eens. De zorg voor een naaste kan soms 24 uur doorgaan en dan kan mantelzorg zwaar worden. Het vroegtijdig in beeld krijgen van mantelzorgers helpt voorkomen dat zij omvallen. Het is aan de gemeente in gesprek met betrokkenen om vast te stellen wat in welke situatie nodig is en de daartoe benodigde voorzieningen gecontracteerd te hebben.
Welke mogelijkheden heeft een mantelzorger in een dergelijke gemeente om toch toegang te krijgen tot mantelzorgondersteuning in het kader van de Wmo 2015?
Mantelzorgers hebben in alle gemeenten het recht om het verzoek om ondersteuning bij een gemeente kenbaar te maken. Gemeenten zijn op grond van de wet gehouden om ook zelf, in het onderzoek naar een melding van een ondersteuningsbehoefte, expliciet stil te staan bij de positie van eventuele mantelzorgers en de noodzaak van ondersteuning. De vindbaarheid van de ondersteuning kan nog verbeterd worden. Ook de landelijke mantelzorglijn van MantelzorgNL kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. En ook mantelzorgers zelf zullen meer bewust gemaakt moeten worden van het feit dat als het echt niet meer gaat, de zorg ook tijdelijk overgedragen kan worden aan een vrijwilliger of een professional.
Welke initiatieven kan de gemeente nemen om dit concreet naar mantelzorgers recht te zetten?
De gemeente Zaanstad werkt aan een communicatieplan om mantelzorgers beter in beeld te krijgen. Mantelzorgers van inwoners van Zaanstad worden gewaardeerd met een Zaanse mantelzorgpas en voor jonge mantelzorgers is een Pluim (naast de dag van de mantelzorg). Dit alles heeft ertoe geleid dat de gemeente veel meer mantelzorgers in beeld heeft gekregen. Verder heeft de gemeente per wijk een duidelijk aanbod van mantelzorgondersteuning dat via het sociale wijkteam aangeboden wordt.
Krijgt u signalen dat in andere gemeenten mantelzorgondersteuning door middel van respijtzorg ook niet goed geregeld is?
Vanuit de landelijk aanjager respijtzorg krijg ik signalen dat er diverse vormen van respijtzorg worden ingekocht door gemeenten maar dat mantelzorgers de weg er naartoe onvoldoende vinden. De signalen hierover zijn wisselend: mantelzorgers willen de zorg niet overdragen aan een ander, het aanbod is onvoldoende bekend, het aanbod is niet aantrekkelijk, de bedden zijn er niet omdat deze worden ingezet voor crisissituaties etc. Vanuit het programma Langer Thuis zet ik daarom in op een brede landelijke aanpak op mantelzorg, waarbij we er gezamenlijk voor zorgen dat de ondersteuningsvraag eerder en beter in beeld komt en verzekeraars, gemeenten, werkgevers en zorgaanbieders beter met elkaar samenwerken bij de toeleiding naar en het beschikbaar stellen van de juiste vormen van respijtzorg en ondersteuning.
De moeizame aansluiting van zonnepanelen op het elektriciteitsnetwerk |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Wiebes: VV Nieuw Buinen mag op reservestrook elektriciteitsnet»1 en «Vreugde over aansluiting zonnepanelen VV Nieuw-Buinen slaat om in twijfel»2 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Moorlag over de voortdurende belemmeringen die de aansluiting van kleinschalige duurzame energieprojecten op het elektriciteitsnetwerk blokkeren3?
Ja.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van uw eerdere informatie over de extra beschikbare netcapaciteit kleinschalige zonne-energieprojecten er op mochten rekenen dat zij aansluiting op het elektriciteitsnetwerk zouden kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan projecten geen garantie geven dat zij aansluiting krijgen, wel kan ik er naar streven dat zo veel mogelijk extra capaciteit beschikbaar komt zodat zo veel mogelijk projecten kunnen aansluiten. Het elektriciteitsnetwerk heeft in delen van het land te kampen met schaarste ten gevolge van de groeiende vraag naar transportcapaciteit van hernieuwbare elektriciteit. Ik heb uw Kamer op 28 juni jl. middels een brief4 geïnformeerd over de maatregelen waar ik met alle betrokken partijen aan werk om deze problemen aan te pakken. Begin 2020 zal ik u hierover weer nader informeren.
Voor oplossingen op de korte termijn zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de netbeheerder ontheffing vraagt en de tweede mogelijkheid is AMvB N-1, de algemene maatregel van bestuur waarmee de mogelijkheid wordt opgenomen om vrijstelling te geven van de eis dat het landelijke hoogspanningsnet redundant moet worden uitgevoerd.
Voor wat betreft de eerste mogelijkheid is de situatie in het geval van Nieuw Buinen als volgt. TenneT heeft bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een verzoek om ontheffing heeft ingediend voor het betreffende gebied in Drenthe. ACM toetst of de ontheffing in het desbetreffende gebied een tijdelijke oplossing biedt, waardoor de netbeheerder op korte termijn wel aan het wettelijke kader kan voldoen. Als ontheffing wordt verleend, kunnen zowel grote als kleine projecten profiteren van de extra capaciteit die daardoor beschikbaar komt.
De ACM heeft nog geen beslissing over het verzoek tot ontheffing genomen.
De tweede mogelijkheid, is de aanpassing van de regelgeving. Ik zal nog dit jaar een algemene maatregel van bestuur consulteren en naar uw Kamer verzenden. Deze biedt een mogelijkheid tot vrijstelling van de eis dat het landelijke hoogspanningsnet redundant moet worden uitgevoerd. Op het moment dat deze maatregel van bestuur inwerking treedt geldt deze uitzondering generiek. Dit zou ook voor voetbalvereniging Nieuw Buinen een oplossing kunnen bieden. De netbeheerder heeft het systeem gereed om per inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur de verschillende betrokken partijen in het betrokken gebied in Drenthe aan te sluiten. Ik streef ernaar dat de AMvB per 1 juli 2020 in werking kan treden.
Is het waar dat de netbeheerder en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) naar elkaar verwijzen als het om het aansluiten van zonnepanelen gaat? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
VV Nieuw Buinen heeft in het contact met ACM geïnformeerd naar de procedure rond de ontheffing. De ACM heeft aangegeven dat de procedure 6 maanden duurt en nog loopt. Ook heeft de ACM aangegeven dat als een netbeheerder een ontheffing indient, VV Nieuw Buinen over de voortgang van de ontheffing contact met de netbeheerder kan opnemen.
Hoe is de rolverdeling tussen de ACM en de netbeheerder als het gaat om het verlenen van ontheffing van de bepaling in de Netcode elektriciteit waarin verplicht wordt gesteld dat het net redundant uitgevoerd moet worden?
Als er een capaciteitsknelpunt in het hoogspanningsnet is, kan de netbeheerder van dat net een ontheffing van de redundantie-eis aanvragen. De netbeheerder bepaalt dus in welke gevallen hij een ontheffing nodig heeft en of hij een ontheffing aanvraagt bij de ACM. De ACM heeft dit in enkele gevallen toegestaan, maar het ging dan wel om een tijdelijke ontheffing. Bij het verlenen van een ontheffing heeft de ACM onder andere getoetst of de ontheffing in het desbetreffende gebied een tijdelijke oplossing biedt waarin de netbeheerder op korte termijn wel aan het wettelijke kader kan voldoen.
Kunt ook u zich voorstellen dat de voetbalvereniging Nieuw-Buinen zo langzamerhand het spoor bijster is als het gaat om het kunnen aansluiten van zonnepanelen op het elektriciteitsnetwerk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, uiteraard kan ik mij inleven in de frustratie van de voetbalvereniging en ook van andere initiatieven die op dit moment niet aangesloten kunnen worden door een gebrek aan capaciteit op het net.
Ik heb tijdens het algemeen overleg Klimaat en Energie van 28 november jl. aangekondigd dat ik ernaar streef om de algemene maatregel van bestuur voor de generieke ontheffing van de redundantie-eis nog dit jaar te consulteren. De verwachting is dat deze maatregel medio 2020 inwerking treedt. De AMvB geldt voor zowel grote als kleine initiatieven. De netbeheerder heeft het systeem gereed om per inwerkingtreding van deze algemene maatregel van bestuur de verschillende betrokken partijen aldaar aan te sluiten. Ik streef ernaar dat de AMvB per 1 juli 2020 in werking kan treden.
Is het waar dat als de voetbalvereniging er niet in slaagt om voor 1 augustus 2020 de zonnepanelen aangesloten te krijgen, dat dan het recht op subsidie verloren gaat? Zo ja, deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat vanwege vertraging in het verlenen van de genoemde ontheffing de vereniging de subsidie zou mislopen? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Voetbalvereniging Nieuw Buinen heeft op 23 oktober 2018 een aanvraag om subsidie voor de SDE+ ingediend. De beschikking voor het project is afgegeven op 19 maart 2019.
Het is waar dat de installatie uiterlijk op 19 september 2020 gerealiseerd moet zijn, anderhalf jaar na de SDE-beschikking. Er is een mogelijkheid om dit te voorkomen. De SDE+-regeling biedt de mogelijkheid om maximaal één jaar ontheffing te geven op de ingebruiknamedatum. Dit extra jaar wordt door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) normaliter gegeven als al gestart is met de bouw van de productie-installatie (het project moet concreet in de realisatiefase zitten) én de planning laat zien dat de realisatie binnen één extra jaar haalbaar is. Als Voetbalvereniging Nieuw Buinen dit kan aantonen en dit extra jaar aanvraagt bij RVO.nl, dan kan RVO.nl dus een jaar uitstel bieden en heeft Voetbalvereniging Nieuw Buinen tot 19 september 2021 om het project te realiseren.
Het bericht dat de IRMA-app wordt gebruikt in een huisartsenpost |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Medipark Uden gaat live met HiX»?1
Ja.
Klopt het bericht dat patiënten van Medipark Uden via het geïntegreerde online Zorgportaal eenvoudig en veilig hun herhaalmedicatie kunnen aanvragen op basis van de actuele medicatie van de patiënt?
Het klopt dat patiënten van Medipark Uden via het online Zorgportaal hun herhaalmedicatie kunnen aanvragen.
Klopt het dat de patiënten van Medipark Uden dit doen door in te loggen via I Reveal My Attributes (IRMA) op het online portaal?
Ja.
Klopt het dat IRMA een applicatie is die patiënten in staat stelt om zelf online aan te geven welke gegevens zij wel en niet willen delen, een methode die de privacy beschermt door «privacy by design»?
Volgens de informatie van IRMA houdt het ontwerp van de IRMA app rekening met privacy met een focus op dataminimalisatie, een van de privacybeginselen zoals opgenomen in de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Klopt het dat in de meest recente nationale en Europese wetgeving «privacy by design» wordt vereist voor nieuwe ICT-systemen?
Ja.
Is het juist dat Medipark Uden te horen heeft gekregen dat gebruik van IRMA in strijd is met artikel 87 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), artikel 46 van de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) en de wet Elektronisch Berichtenverkeer (wet EBV)?
Nee, er is navraag gedaan bij Medipark Uden en zij heeft aangegeven niet hierover geïnformeerd te zijn.
Klopt het dat op basis van de huidige wetgeving patiënten van Medipark Uden eigenlijk alleen via DigiD mogen inloggen?
Nee. In de zorgsector is het, evenals in andere sectoren, verplicht een inlogniveau van passend betrouwbaarheidsniveau aan te bieden, afhankelijk van de gegevens die worden ontsloten. Bij gegevens die onder het medisch beroepsgeheim vallen is dat niveau «hoog». Bij het gebruik van DigiD zijn nu de niveaus «substantieel» en «hoog» nog niet beschikbaar. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft bij brief van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 31 293, nr. 412) gereageerd op vragen hieromtrent van VWS. De AP heeft geantwoord dat authenticatie dient plaats te vinden met ten minste tweefactorauthenticatie, in afwachting van het breder beschikbaar komen van authenticatiemethoden met een passend hoog niveau. Hieraan voldoet onder andere DigiD in combinatie met sms. Andere mogelijkheden worden echter niet uitgesloten.
Zodra de Wet digitale overheid in werking treedt wordt het mogelijk om private inlogmiddelen toe te laten die een hoog betrouwbaarheidsniveau aanbieden.
Klopt het dat wanneer Medipark Uden DigiD zou gebruiken voor elektronische identificatie, zij 14 eurocent zou moeten betalen voor elke succesvolle inlog?2
In 2017 heeft de ministerraad besloten dat vanaf 2018 alle kosten voor beheer en exploitatie van DigiD worden doorbelast aan dienstverleners die zijn aangesloten op DigiD. Deze kosten worden dus niet aan burgers doorbelast.
Voor 2019 is het bedrag door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld op € 0,117 per succesvolle inlog, excl. BTW. Dit bedrag wordt ieder jaar opnieuw vastgesteld voor het daaropvolgende jaar. De prijs is afhankelijk van de kosten voor de doorontwikkeling van DigiD en de onderliggende infrastructuur.
Overigens is het zo dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de kosten voor het gebruik van DigiD in de zorg vergoedt. Medipark Uden hoeft daarom niet per succesvolle inlogpoging te betalen.
Klopt het dat deze 14 eurocent per inlog gaan naar het bedrijf Logius, dat dan de beheerder is van de gegevens van de burger?
Ja. Logius brengt het werkelijke gebruik in rekening bij de dienstverlener die gebruikmaakt van DigiD (in dit geval het Ministerie van VWS).
Ik benadruk dat Logius geen bedrijf is, maar een baten-lastendienst die onderdeel is van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en onder andere DigiD beheert. Logius verwerkt voor DigiD enkel gegevens van de burger die nodig zijn voor het gebruik van DigiD. Voor een volledig overzicht verwijs ik naar het Besluit verwerking persoonsgegevens digitale infrastructuur en de privacyverklaring van DigiD (zie https://www.digid.nl/wat-is-digid/privacy).
Klopt het dat de AVG, de UAVG en de wet EBV alleen toestemming verlenen aan DigiD omdat de firma Logius, als beheerder van de gegevens van de burger, als enige toestemming heeft om Burger Service Nummers (BSN) van burgers te verwerken?
De verwerking van het BSN vereist een wettelijke basis. Het BSN mag verwerkt worden door overheidsinstanties voor het uitvoeren van hun publiekrechtelijke taak. Organisaties buiten de overheid mogen het BSN verwerken als dat wettelijk is bepaald. Denk in dit geval aan pensioenfondsen en zorgverleners.
In de wet EBV is geregeld dat de Minister van BZK persoonsgegevens, waaronder het BSN, verwerkt voor de werking van DigiD.
Op dit moment is het zo dat DigiD het enige publieke elektronische identificatiemiddel is en daarmee ook het enige middel waarbij werking van het BSN is toegestaan. Het wetsvoorstel digitale overheid dat nu in behandeling is, beoogt ook andere (private) inlogmiddelen toe te laten, waarbij – ten behoeve van het inloggen bij de overheid- het BSN wordt verwerkt.
Overtreden lokale overheden of – zoals in het geval van Medipark – zorgaanbieders de wet wanneer een burger zich middels de IRMA-app identificeert?
Op dit moment heeft alleen DigiD een wettelijke basis om het BSN te verwerken. Andere (private) inlogmiddelen kunnen deze wettelijk basis ook krijgen als de Wet digitale overheid van kracht wordt en zij als middel worden toegelaten. In het antwoord op vraag 7 gaf ik aan dat de Autoriteit Persoonsgegevens toeziet op het passend beveiligen van gegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft IRMA nog niet uitgesloten.
Daarnaast geldt dat overheden een eigen verantwoordelijkheid hebben om adequate beveiliging van gegevens in te richten, waaronder de identificatie. Welke mate van beveiliging zij moeten hanteren hangt af van de dienstverlening die wordt aangeboden en de gegevens die daarbij worden ontsloten. Of het gebruik van de IRMA-app rechtmatig is hangt daarom af van de dienstverlening die wordt ontsloten, de gegevens die daarbij worden ontsloten en het betrouwbaarheidsniveau dat IRMA beoogt te bieden.
Kunt u uitleggen op welke wijze de stichting achter IRMA het BSN verwerkt?
Zover mij bekend heeft de stichting dit als volgt ingericht. Het BSN wordt, via de inlog met DigiD, door de gemeente verwerkt bij het ophalen van de gegevens uit de BRP. Vervolgens worden het BSN en de overige gegevens uit de BRP in de IRMA app geplaatst. De gebruiker van de IRMA app kan deze gegevens, waaronder het BSN, onder zijn eigen verantwoordelijkheid verstrekken aan derden.
Wat is uw opvatting over attribuut gebaseerde authenticatie als wijze van elektronische identificatie?
Ik sta in zijn algemeenheid positief tegenover het gebruik van attribuut gebaseerde authenticatie, mits deze voldoet aan de Europese eisen aan privacy (AVG) en inlogmiddelen (eIDAS).
Vooropgesteld merk ik op dat bij (elektronische) identificatie het erom gaat om iemands identiteit vast te stellen. Dit kan via een WID maar langs elektronische weg ook bijvoorbeeld via gezichtsherkenning in combinatie met een ander attribuut. Bij authenticatie wordt gecontroleerd of iemand is wie hij zegt dat hij is. Als we het hebben over authenticatie als wijze van elektronische identificatie, gaat het om de stap nadat een gebruiker zich heeft geïdentificeerd middels een bewijs van identiteit.
Of de authenticatie kan plaats vinden met een attribuut zal afhangen van de vraag of de dienstverlener kan vertrouwen op de juistheid en actualiteit van de attributen en dat deze daadwerkelijk toebehoren aan de betrokken burger. Hoe hoger het vereiste betrouwbaarheidsniveau bij het inloggen, hoe meer eisen aan dit vertrouwen zullen worden gesteld. Ik kijk met interesse uit naar middelen die aan deze eisen voldoen.
Kunt u voorbeelden geven van een app die een rechtspersoon of een natuurlijk persoon is?
Een app is geen van beide. Een app is software die gemaakt wordt en/of geëxploiteerd wordt door een natuurlijke of rechtspersoon en onder diens verantwoordelijkheid valt.
Wanneer iemand een BSN intypt op een tekstverwerker en diegene gebruikmaakt van Microsoft, dient Microsoft als verwerker van het BSN dan ook een wettelijke grondslag te hebben?
Wanneer iemand een natuurlijke persoon is en bij de uitoefening van een zuiver persoonlijke of huishoudelijke activiteit een BSN intypt in een clouddienst, dan is de AVG niet van toepassing. In de overige gevallen waar een BSN wordt ingetypt en opgeslagen in een clouddienst, is degene die de clouddienst aanbiedt verwerker. De clouddienst wordt conform AVG aangemerkt als een verwerker wanneer hij ten behoeve van een verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt. In de meeste gevallen bestaat er bij een clouddienst een dergelijke situatie. Voor de verwerking geldt dan de grondslag voor gegevensverwerking van de verwerkingsverantwoordelijke. In dat geval is een verwerkersovereenkomst verplicht. Deze verwerkersovereenkomst zal dan meestal onderdeel uitmaken van de algemene voorwaarden waaronder de clouddienst wordt aangeboden. Wanneer een BSN wordt ingetypt in een offline softwareapplicatie waarbij het BSN niet op een server wordt opgeslagen, tijdelijk vastgehouden of op een of andere manier via een clouddienst wordt verwerkt, is de aanbieder van de softwareapplicatie geen verwerker. Dit laat overigens de verantwoordelijkheid van de aanbieder van een applicatie om zorg te dragen voor een veilige applicatie onverlet.
Waarom zijn volgens u de gegevens van de burger, die nu in handen zijn van het overheidsbedrijf Logius (door het gebruik van DigiD), veiliger en betrouwbaarder belegd dan wanneer ze in handen van de burger zelf blijven, wanneer hij of zij zich elektronisch identificeert via het gebruik van de persoonlijke kluis van IRMA?
Veiligheid hangt af van inrichting en waarborgen die met betrekking tot gegevensverwerking worden getroffen. Daarbij maakt het niet uit of de gegevensverwerking plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de overheid of van een private organisatie. Hierbij moet rekening gehouden worden met alle privacybeginselen uit de AVG, waaronder het helpen van de persoon over wie gegevens worden verwerkt in geval van problemen, bijvoorbeeld als zijn identificatiemiddel is gestolen. Deze mogelijkheid wordt beperkt indien niet te achterhalen is op welk moment tijdens het inloggen wie wat heeft gedaan. Dit is het geval wanneer gegevens enkel in handen van de burger zelf blijven.
De verwerking van gegevens door de Minister van BZK/Logius is met specifieke wettelijke waarborgen omkleed (in de Wet EBV en Besluit verwerking persoonsgegevens digitale infrastructuur), die vooralsnog tot inwerkingtreding van de Wet digitale overheid voor private middelen ontbreken.
Een aandachtspunt bij attributendiensten is wel dat het mogelijk maakt dat burgers zo laagdrempelig gegevens kunnen wisselen, ook met instanties die daartoe geen recht hebben, maar waarvan de burger afhankelijk is. In dit kader verwijs ik naar het overheidsbrede programma Regie op Gegevens dat de Minister van BZK gestart is en dat beoogt om kaders te stellen voor het digitaal delen van persoonsgegevens die afkomstig zijn uit overheidsregistraties.
Heeft u, mede in het licht van de Wet Digitale Overheid, bezwaar tegen het gebruik van IRMA in de zorg, zoals nu bijvoorbeeld gerealiseerd door Medipark Uden? Zo ja, hoe gaat u vormgeven aan uw bezwaar?
Het is belangrijk dat burgers een adequate beveiliging wordt geboden bij de digitale toegang tot hun medische gegevens. Betrouwbaar inloggen is daarvoor essentieel. Onder de Wet digitale overheid kies ik bewust voor het toelaten van private middelen (op minimaal betrouwbaarheidsniveau substantieel) vanuit het oogpunt van brede dekking en innovatie. De Wet digitale overheid stelt hier regels voor die aansluiten bij de Europese regels (eIDAS) voor inlogmiddelen. Ook IRMA zal hieraan moeten voldoen, om na inwerkingtreding van de Wet digitale overheid als Nederlands middel toegelaten te kunnen worden. Dit is nog niet vastgesteld. Daarnaast geldt dat IRMA ook als Europees middel niet genotificeerd is. In Europa zijn op dit moment enkele tientallen middelen eIDAS-genotificeerd. Voor IRMA geldt dat dit nog niet heeft plaatsgevonden.
Berichten over marteling van protestleider Zafzafi in Marokko |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten over een gelekt audio bericht over marteling van de ten onrechte veroordeelde protestleider Nasser Zafzafi in Marokko?1 Hoe beoordeelt u deze berichten?
Ik ben bekend met de berichten over het audiobericht waarin de heer Zafzafi spreekt over marteling. De informatie in die berichtgeving geeft aanleiding tot zorg.
Klopt het dat meerdere gevangenen 45 dagen eenzame opsluiting is opgelegd vanwege het lekken van genoemd audio bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Anders dan de informatie die in de media hierover is verschenen beschik ik niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt.
Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving aanleiding om bij de Marokkaanse autoriteiten aan te dringen op onafhankelijk onderzoek naar marteling van politiek gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan de autoriteiten in Marokko zelf om onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichtgeving.
Naar aanleiding van berichten over disciplinaire maatregelen die aan enkele gevangenen waren opgelegd heeft de Marokkaanse nationale mensenrechtenraad (CNDH) begin november een bezoek gebracht aan zes gevangenissen waar rif-activisten zijn gedetineerd. De conclusies van dit bezoek zijn beschikbaar op de website van de CNDH. Daarnaast heeft de CNDH eerder aangegeven een rapport over het gehele Hirak proces te zullen publiceren, dat ook in zal gaan op de arrestaties en de situatie in de gevangenissen.
Ook heeft het Marokkaanse Openbaar Ministerie aangegeven bereid te zijn om een nieuw onderzoek naar de aantijgingen te starten, mits dhr. Zafzafi hier nieuw bewijs voor kan aanleveren.
Bent u bereid vrijlating te bepleiten voor Nasser Zafzafi en andere politieke gevangenen in Marokko? Zo nee, waarom niet?
De Marokkaanse autoriteiten zijn voldoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook aan ons Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie.
Mogelijk te hoge PFAS-waarden in strooizout |
|
Maurits von Martels (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten »PFAS-normen treffen ook strooizout»1 en «Onderzoek naar PFAS in strooizout»?2
Ja, die berichten ken ik.
Kunt u aangeven of het klopt dat het bestrijden van gladde wegen deze winter in gevaar kan komen doordat het strooizout niet voldoet aan de PFAS-normen? Zo ja, hoe groot is deze kans?
Het strooizout dat Rijkswaterstaat inkoopt, komt uit diepe (600 – 1.500 meter) grondlagen die heel lang geleden zijn afgezet. Bodemvervuiling met PFAS komt voort uit de veel recentere industriële periode en komt daardoor alleen voor in de ondiepere bodemlagen. Vervuiling met PFAS op grote diepte is dus zeer onwaarschijnlijk. Zoutbedrijven voegen geen PFAS-bevattende stoffen aan het zout toe, dit hebben diverse leveranciers naar aanleiding van de berichtgeving in de media bevestigd. Het bestrijden van gladde wegen komt dan ook niet in gevaar.
Kunt u aangeven of het klopt dat experts aanvullend onderzoek gaan doen met verfijnde metingen? Zo ja, wanneer worden de resultaten hiervan verwacht en hoe groot acht u de kans dat de resultaten hierbij anders zullen zijn dan bij de eerste analyse?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het zeer onwaarschijnlijk dat strooizout dat veelal uit oude en diepe grondlagen wordt gewonnen, vervuild is met PFAS. Op dit moment zijn er in Nederland dan ook geen laboratoria die geschikte en gevalideerde meetmethodes aanbieden om PFAS in strooizout te kunnen vaststellen.
Kunt u aangeven aan welke PFAS-norm strooizout moet voldoen?
Nederland hanteert voor strooizout de NEN-norm die identiek is aan de Europese norm. Hierin zijn zuiverheid van het zout en de aanwezigheid van vocht en zware metalen een criteria. PFAS is geen criterium in de NEN-norm.
Bent u het ermee eens dat het bestrijden van gladde wegen van groot belang is voor de verkeersveiligheid? Welke alternatieven worden voorbereid om de verkeersveiligheid te waarborgen, indien uit het aanvullende onderzoek naar voren komt dat onvoldoende strooizout aan de PFAS-normen voldoet? In hoeverre is het mogelijk dat deze alternatieven op korte termijn worden ingezet?
Het bestrijden van gladde wegen is een wettelijke plicht van de wegbeheerders en dus ook van Rijkswaterstaat. Het voorkomen van gladde wegen levert een belangrijke bijdrage aan vlot en veilig verkeer in de wintermaanden. Zoals in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, is er geen reden om aan te nemen dat strooizout van Rijkswaterstaat PFAS bevat. Er kan deze winter net als andere winters zout gestrooid worden. Daarmee is er geen noodzaak om naar alternatieven te zoeken.
Hoeveel miljoen kilo strooizout wordt er gemiddeld per winter verbruikt op de Nederlandse wegen in opdracht van Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten? Wat voor verschillende typen strooizout zijn er voorzien voor gebruik voor de komende winter, en in hoeverre is dit strooizout al ingekocht?
Het verbruik van strooizout varieert van winter tot winter maar Rijkswaterstaat verbruikt gemiddeld ongeveer 90 miljoen kilo zout. Dat is ongeveer 40% van het totale verbruik in Nederland. Het strooizout voor de komende winter is reeds ingekocht bij diverse leveranciers. De samenstelling van het zout is vrijwel identiek.
Kunt u aangeven wie op dit moment de leveranciers van strooizout zijn aan Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten?
De huidige leveranciers zijn via een aanbesteding geselecteerd. Het gaat om Eurosalt, Frisia en Nouryon (AKZO). Deze leveranciers betrekken hun zout uit Duitsland, Nederland en in mindere mate Tunesië, Marokko en Egypte.
De leveranciers van gemeenten en enkele provincies3 zijn bij mij niet bekend, maar ook daar spelen deze leveranciers een rol.
Klopt het bericht van Eurosalt dat er bijna geen toevoegingen in strooizout zitten, slechts «een paar theelepeltjes» chemische stof in duizend kilogram zout om klonteren te voorkomen? Om welke chemische toevoegingen gaat dit en wat is de relatie met PFAS?
Dat bericht klopt. De enige toevoeging aan strooizout is een antiklontermiddel (natriumferrocyanide). Dit middel wordt overigens ook aan consumentenzout toegevoegd. Er is geen relatie met PFAS.
Klopt het dat zeezout en vacuümzout schoner zijn en ook goed werken ter bestrijding van gladde wegen, maar dat die niet genoeg voorradig zijn? Zo ja, is het mogelijk hier op termijn meer van in te kopen?
Met name vacuümzout is heel puur. Dit heeft te maken met het winningsproces waarbij het zout met stoom wordt opgelost en van ongeveer 1 kilometer diepte wordt opgepompt. Daarna wordt het onder vacuüm uitgekristalliseerd en zo ontstaat een extreem schoon zout. Alle zouten zijn ruim voorradig in de wereld.
Het zout dat gebruikt wordt in Nederland is erg schoon, het natriumchloride (= zout) gehalte ligt rond 98–99 procent. De rest bestaat uit water en andere zouten. Dat het Nederlandse zout zo schoon is, komt door de strenge NEN-norm die gehanteerd wordt. Ik zie geen aanleiding in de toekomst op een andere manier zout te gaan betrekken.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het kunnen meenemen van schadevrije jaren |
|
Rutger Schonis (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in het buitenland opgebouwde schadevrije jaren niet geldig zijn in Nederland? Klopt het dat dit ook het geval is voor de schadevrije jaren die zijn opgebouwd in EU-lidstaten?1
Ik ben ermee bekend dat in het buitenland opgebouwde schadevrije jaren niet altijd kunnen worden meegenomen. In Nederland bouwt men voor elk jaar schadevrij rijden een schadevrij jaar op. Als er schade wordt geleden verliest de verzekerde 5 schadevrije jaren.
Omdat de meeste landen een ander systeem hanteren, bepalen verzekeraars, afhankelijk van dat systeem, wanneer ze schadevrije jaren één op één overnemen. Dit geldt ook voor in EU-lidstaten opgebouwde schadevrije jaren. Insurance Europe, de Europese koepel van verzekeraars, heeft in 2012 onderzoek gedaan naar de verschillen in opbouw van schadevrije jaren en stelt daarin dat de verschillen met name zitten in de impact van een claim op de reeds opgebouwde schadevrije jaren. De omgang met schadevrije jaren, en het effect van claims, kan dus per land verschillen.
Hoe wordt de registratie van schadevrije jaren in andere EU-lidstaten voltrokken? Zijn er andere landen die gebruik maken van een nationaal datasysteem zoals het Nederlandse Roy-Data-systeem? Hoe verschillen wet- en regelgeving in EU-lidstaten met betrekking tot het berekenen van schadevrije jaren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het voor mensen uit het buitenland, die in Nederland komen wonen, mogelijk is om hun buitenlandse autoverzekering door te laten lopen wanneer zij een internationale dekking hebben, waardoor zij hun opgebouwde schadevrije jaren kunnen behouden? Kunt u een indicatie geven van de proportie in Nederland geregistreerde auto’s waarvoor geen autoverzekering is afgesloten bij een Nederlandse verzekeraar?
Veel Nederlandse verzekeraars kennen in hun voorwaarden bepalingen waarin zij een voertuig met Nederlandse kenteken een aantal maanden verzekeren bij permanent verblijf in het buitenland. Voor buitenlandse verzekeraars die dat doen voor in het buitenland geregistreerde voertuigen die (al dan niet tijdelijk) in Nederland zijn is mij dat onbekend. Hanterende de definitie dat een verzekeraar Nederlands is als het hoofdkantoor in Nederland staat, is het percentage in Nederland geregistreerde auto’s waarvoor een verzekering is afgesloten bij een buitenlandse verzekeraar ongeveer 12%.
Bent u bekend met het feit dat het geldt als fraude wanneer een ouder zijn kind regelmatig gebruik laat maken van zijn/haar auto, zonder dit aan te geven bij de verzekeraar? Bent u bekend met het feit dat de premie hierdoor (vaak) hoger is? Kunt u een indicatie geven van de hoogte van de toeslag die in een dergelijk geval wordt berekend of een indicatie geven van de manier waarop de premie in een dergelijk geval wordt berekend? Klopt het dat een kind, dat meerdere jaren als regelmatig bestuurder gebruik heeft gemaakt van de auto, geen schadevrije jaren heeft opgebouwd? Vindt u het niet vreemd dat er wél premie is betaald voor het gebruik van de auto door het kind, terwijl dit kind géén schadevrije jaren heeft opgebouwd?2
Het is mij niet bekend dat bij consumentenpolissen het geldt als fraude wanneer een ouder zijn kind of partner regelmatig gebruik laat maken van zijn/haar auto, zonder dit te melden aan de verzekeraar. De meeste verzekeraars hebben geregeld in hun polisvoorwaarden dat ieder gezinslid dat in het bezit is van een geldend rijbewijs in het betreffende voertuig mag rijden. Mocht er na gereden schade een claim worden ingediend dan heeft dat impact op de schadevrije jaren van de verzekeringnemer. Bij leasecontracten en in de zakelijke markt kunnen andere voorwaarden gelden.
Een kind of partner bouwt schadevrije jaren op als het geregistreerd staat als verzekeringsnemer of als regelmatig bestuurder. Niet geregistreerde gezinsleden bouwen geen schadevrije jaren op. Rijdt het geregistreerde gezinslid schade, dan gaat het ook ten koste van zijn/haar schadevrije jaren. Afhankelijk van de leeftijd van het gezinslid kan er een hogere premie gevraagd worden, vanwege een risico-inschatting door de verzekeraar. Er is hierdoor geen informatie beschikbaar over een algemene verhoging van premies. De premie wordt vastgesteld op basis van het profiel van verzekeringnemer(s) en, indien nodig, de geregistreerde regelmatig bestuurder(s).
Ik vind het begrijpelijk dat een verzekeraar een kind of partner alleen schadevrije jaren laat opbouwen als hij geregistreerd staat als verzekeringsnemer of regelmatig bestuurder. Als de regelmatig bestuurder niet geregistreerd staat beschikt de verzekeraar ook niet over de gegevens en kan zich geen beeld vormen over het rijgedrag.
Klopt het, in een situatie waarin partners op hetzelfde adres wonen en samen gebruikmaken van een auto, dat de schadevrije jaren alleen worden opgebouwd door de verzekeringsnemer? Zou u het wenselijk vinden dat partners die samen gebruikmaken van een auto ook beiden schadevrije jaren opbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er op dit moment slechts drie autoverzekeraars zijn die het mogelijk maken om de opgebouwde schadevrije jaren te verdelen? Bent u bereid om zich samen met verzekeraars in te zetten voor het vergroten van de mogelijkheid voor partners in scheiding om de schadevrije jaren te verdelen?
Na navraag bij het Verbond van Verzekeraars kan ik geen uitsluitsel geven over hoeveel autoverzekeraars het mogelijk maken om de opgebouwde schadevrij jaren te verdelen. Tegelijk concludeer ik dat er wel degelijk partijen zijn die een dergelijke regeling in hun polisvoorwaarden aanbieden. In individuele gevallen is het mogelijk voor de verzekeraar maatwerk te leveren, bijvoorbeeld bij echtscheidingen. Ik treed niet in de acceptatievoorwaarden van individuele verzekeraars. Aangezien er reeds verzekeraars zijn die dit aanbieden zie ik geen aanleiding hierover met verzekeraars in gesprek te gaan.
Bent u bekend met het feit dat de Consumentenbond bepleit dat schadevrije jaren niet alleen worden opgebouwd door verzekeringsnemers, maar door alle regelmatige bestuurders? Zijn er voorbeelden van andere EU-landen waar sprake is van dergelijke dubbele opbouw? Ziet u mogelijkheden voor het invoeren van een dergelijk systeem in Nederland?
Ja, daar ben ik mee bekend. Mijn beeld is dat het schadevrij opbouwen van dubbele jaren reeds mogelijk is, mits de regelmatige bestuurder als zodanig is geregistreerd. Er zijn mij geen voorbeelden bekend van EU-landen met een dergelijke dubbele opbouw. Het Nederlandse systeem weegt schadevrije jaren relatief zwaar mee in de berekening van de premie (en de korting) ten opzichte van andere EU-landen, die bijvoorbeeld voertuigkenmerken een groter gewicht toekennen. De invoering van een dubbele opbouw zonder registratie zal daarom veel impact hebben op het Nederlandse systeem en kan leiden tot een devaluatie van schadevrije jaren als risico-indicator.
De Vestia-ellende in Honselse burgemeestersbuurt |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Vestia-ellende in Honselse burgemeestersbuurt nog steeds niet opgelost, bewoners balen van puinhoop»?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met deze nieuwsberichten en ik betreur de ontstane situatie in Honselersdijk. Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik ook woningcorporatie Vestia verzocht om een reactie. Ik vertrouw er op dat woningcorporatie Vestia en de gemeente Westland werken aan een passende oplossing voor deze lokale aangelegenheid.
Wat is de hoogte van de totale schade veroorzaakt door de renovatiewerkzaamheden door Vestia in de Burgemeestersbuurt in Honselersdijk?
Heeft Vestia deze renovatiewerkzaamheden volgens u correct naar de bewoners gecommuniceerd? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Klopt het dat Vestia haar huurders in de Burgemeestersbuurt in Honselersdijk pas heeft geïnformeerd ná aanvang van de werkzaamheden?
Klopt het dat Vestia bij de start van de werkzaamheden geen omgevingsvergunning had, geen sloopmelding had gedaan én geen 70% akkoord van de huurders had gekregen?
Deelt u de mening dat de groep huurders die overlast heeft ondervonden van de werkzaamheden van Vestia degelijk gecompenseerd dient te worden door Vestia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u Vestia hiertoe gaat bewegen?
Wat is uw reactie op het bericht dat Vestia is doorgegaan met de werkzaamheden ondanks de bouwstopzetting door de gemeente Westland?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om bereidwillige gemeenten te faciliteren om hen verantwoordelijk te maken voor de overname van Vestiawoningen en dit onder gemeentelijk beheer te brengen en uit te baten?
Ik vertrouw erop dat de lokale overheden zelf een evenwichtige afweging kunnen maken of zij de overname en exploitatie van woningen onder eigen beheer willen uitvoeren. Daarbij acht ik het huidige kader qua wet- en regelgeving voor gemeenten passend. In dit kader moet worden opgemerkt dat de exploitatie van woningen kennis, expertise en middelen vergt en niet geheel risicoloos is, hetgeen er in het recente verleden over het algemeen toe leidde dat de exploitatie van woningen bij meer specialistische partijen, zoals woningcorporaties werd belegd.
Kan er een prioritering worden aangebracht dat eerst corporaties of (semi) overheden, en daarna andere partijen pas in aanmerking komen om Vestia woningen over te nemen om te voorkomen dat veel sociale huurwoningen verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Woningcorporaties zijn organisaties die toegelaten zijn als instellingen die uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn. Zij beogen hun financiële middelen uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting in te zetten. Bij andere organisaties en (semi-)overheden kunnen ook andere belangen een rol spelen. Daarom is in de Woningwet geregeld dat bij een voorgenomen verkoop van een blijvend gereguleerde corporatiewoning, deze eerst aan andere toegelaten instellingen moet worden aangeboden. Verder is in de Woningwet een exploitatieverplichting van ten minste 7 jaar opgenomen bij de verkoop van een blijvend gereguleerde huurwoning om te voorkomen dat verkochte gereguleerde huurwoningen in relatief korte tijd worden geliberaliseerd. Ook kunnen gemeenten, huurders en woningcorporaties prestatieafspraken maken over de verkoop van sociale huurwoningen en eventuele bedingen die men aan de verkopen wil koppelen.
Bent u bereid om de overdrachtsbelasting voor beleggers te verhogen en voor woningcorporaties te verlagen, zodat gestimuleerd wordt dat de corporaties de sociale huurwoningen van Vestia overnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit wilt gaan doen?
Het verhogen van overdrachtsbelasting voor beleggers en tegelijkertijd verlagen van overdrachtsbelasting voor woningcorporaties betekent dat woningcorporaties ten opzichte van beleggers zouden worden bevoordeeld bij de aankoop van huurwoningen. Een bevoordeling in deze zin betreft een steunmaatregel voor woningcorporaties, welke niet is opgenomen in het besluit op geoorloofde staatssteun van de EU. Voorts wil ik erop wijzen dat corporaties voor de uitvoering van de opgedragen taken toegestane steunmaatregelen ontvangen, onder meer in de vorm van geborgde leningen. Dit financieringsvoordeel, wat reguliere verhuurders niet hebben, kunnen corporaties ook inzetten voor de aankoop van Vestiawoningen.
Wilt u de antwoorden op bovenstaande vragen vóór het AO Woningcorporaties/Evaluatie van de Woningwet en het huurakkoord van 12 december 2019 naar de Kamer sturen?
In verband met de informatie die voor de beantwoording van deze vragen nodig was van andere partijen is het niet gelukt deze antwoorden voor het AO Woningcorporaties naar de Kamer te sturen.
Huurtoeslag en het minimumloon |
|
Sandra Beckerman (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de tweedeling in het huidige systeem van de huurtoeslag, namelijk dat de huurgrens voor huurtoeslag ongeveer 300 euro per maand lager is voor mensen tussen de 18 en 23 jaar, dan voor mensen van 23 jaar en ouder?1
Ja, waarbij op te merken valt dat de lage huurgrens niet voor alle huishoudens jonger dan 23 geldt. Voor jongere huishoudens waarbij de toeslagontvanger of medebewoner de woning deelt met een (pleeg)kind, of als er een bewoner gehandicapt is, geldt de hoge huurgrens.
Klopt het dat de lagere maximumgrens voor de kale huur gekoppeld is aan de leeftijd van het minimumloon? Zo ja, kunt u verklaren waarom de huidige leeftijdsgrens voor het volledig minimumloon op 21 jaar ligt, maar dat deze leeftijdsgrens niet geldt bij de voorwaarden van de huurtoeslag?
Nee, deze grens is niet gekoppeld aan de leeftijd van het minimumloon. Het gaat hierbij overigens niet om de kale huur maar om de rekenhuur.
Hoeveel mensen zijn er die tussen de 21 en 23 jaar oud zijn, een huurprijs betalen van 424,44 euro of meer en daardoor geen huurtoeslag ontvangen? En hoeveel huurtoeslag lopen zij nu in totaal mis op jaarbasis?
Uit het Woononderzoek 2018 is af te leiden dat dit circa 14 duizend huurders tussen 21 en 23 jaar, met een huurprijs tussen de 424,44 euro en de maximale huurtoeslaggrens betreft. Wanneer zij wel recht hadden gehad op huurtoeslag, zouden zij met hun huidige huur gezamenlijk circa 37 miljoen euro aan huurtoeslag hebben gekregen.
Hoeveel mensen zijn er die tussen de 18 en 23 jaar oud zijn, een huurprijs betalen van 424,44 euro of meer en daardoor geen huurtoeslag ontvangen? En hoeveel huurtoeslag lopen zij nu in totaal mis op jaarbasis?
Dit betreft circa 21 duizend huurders tussen 18 en 23 jaar oud met een huurprijs tussen de 424,44 euro en de maximale huurtoeslaggrens. Wanneer zij wel recht hadden gehad op huurtoeslag, zouden zij met hun huidige huur gezamenlijk circa 56 miljoen euro aan huurtoeslag hebben gekregen.
Bent u bereid deze mensen, die aantoonbaar huurtoeslag zijn misgelopen omdat de aan de leeftijd gekoppelde huurgrens in de huurtoeslag niet overeenkomt met de leeftijd van het minimumloon, te compenseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De lagere huurgrens onder 23 jaar is bewust gekozen vanuit de gedachte dat jongeren nog aan het begin staan van hun wooncarrière en door hun gezinssituatie ook goed kunnen volstaan met een kleinere, goedkopere woning of een onzelfstandige kamer. Bij een verhoging van de huurgrens vanaf 21, of vanaf 18 jaar zal er vermoedelijk een opwaarts effect op de huurprijzen zijn, omdat verhuurders hogere huurprijzen kunnen gaan vragen.
Op dit moment vragen bijvoorbeeld verhuurders van zelfstandige studentenwoningen vaak een huurprijs vrijwel op de nu geldende maximale huurgrens. De huurgrens blijkt in de huurstelling te werken als focuspunt. Het verhogen van de maximale huurgrens voor jongeren zou niet alleen leiden tot een extra stijging van de uitgaven huurtoeslag, maar ook tot effecten op de betaalbaarheid voor deze jongeren, omdat deze huurverhoging niet volledig met de huurtoeslag zal worden gecompenseerd.
De hogere kosten huurtoeslag worden, afhankelijk van de mate waarin verhuurders de prijzen gaan verhogen, in de situatie dat de verhoging van de huurgrens geldt vanaf 21 jaar geschat op 50 à 60 miljoen euro en in de situatie dat de verhoging van de huurgrens geldt vanaf 18 jaar op 90 à 100 miljoen euro.
Alles overziend is er op dit moment geen aanleiding om de leeftijdsgrens van 23 jaar te verlagen.
Per wanneer gaat u de leeftijd van 23 jaar bij de huurgrens van de huurtoeslag verlagen naar de leeftijd van 18 jaar, aangezien dit de leeftijd is waarop mensen als volwassen worden beschouwd, zowel juridisch als voor verschillende verplichtingen van de overheid, zoals bijvoorbeeld het hebben van een zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat alle volwassenen als volwassenen behandeld moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het volledig wettelijk minimumloon voor 18- jarige te laten gelden?
De Minister van SZW heeft in antwoord op Kamervragen van het Lid Gijs van Dijk (PvdA), ingezonden op 26 maart 2019, geantwoord dat de regering recentelijk de minimumjeugdlonen heeft verhoogd en op dit moment niet voornemens is deze verder te verhogen. In zijn antwoorden geeft hij het volgende aan:
In 2017 is de eerste stap gezet met het verlagen van de leeftijd voor volledig minimumloon van 23 naar 22 jaar in 2017 en 1 juli 2019 is deze verder verlaagd naar 21 jaar. Ook zijn de percentages voor 18- tot 21-jarigen in 2017 verhoogd en zijn deze per 1 juli 2019 opnieuw verhoogd. Hiertoe is besloten omdat het kabinet erkende dat de sociaaleconomische en maatschappelijke positie van jongeren ten opzichte van de periode waarin de laatste wijziging van het minimumjeugdloon werd doorgevoerd, veranderd was.
De Minister gaf aan terughoudend te zijn met het verder verhogen of zelfs afschaffen van het minimumjeugdloon, omdat het CPB bij een substantiële verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon een vermindering van werkgelegenheid voor jongeren verwacht. Daarnaast wordt door het verhogen van het minimumjeugdloon de optie scholing mogelijk minder aantrekkelijk. Dit kan jongeren richting de arbeidsmarkt trekken op het moment dat ze anders verdere scholing hadden gevolgd. Ook dit is een ongewenst effect van een grote verhoging van het minimumjeugdloon.
De regering is van mening nu een balans te hebben gevonden tussen een verhoging van het minimumjeugdloon en de potentieel negatieve gevolgen van een verdere verhoging. Daarbij is het relevant te vermelden dat ouders in Nederland onderhoudsplichtig zijn totdat hun kind 21 jaar wordt. Dit betekent dat zij er verantwoordelijk voor zijn dat het kind onderdak, kleding, voeding, scholing en medische hulp krijgt. Het is volgens het kabinet logisch om bij deze bestaande grens aan te sluiten. Een volledige afschaffing van het minimumjeugdloon ligt daarom op dit moment niet voor de hand.
Berichten dat ziekenhuizen en verpleeghuizen zo vol zijn dat ouderen verzorgd worden in een hospice |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «De wachtkamer van de zorg, het raakt vol in de Twentse hospices» en «Hospices in Twente overvol door vitale ouderen»?1 2
Ja.
Hoe vaak is een persoon niet in een hospice opgenomen in Twente in 2018 en 2019?
Er zijn geen recente cijfers beschikbaar over het aantal personen dat niet kon worden opgenomen in een hospice in Twente. Landelijk ging het in 2018 om ongeveer 7% van de aangemelde cliënten die vanwege een tekort aan bedden niet kon worden opgenomen in een bepaald hospice.
De Twentse netwerken palliatieve zorg houden voor de aangesloten hospices bij hoeveel mensen er worden opgenomen, wat de bezettingsgraad is en of er sprake is van wachttijden. De bezettingsgraad steeg gemiddeld niet in 2018. Er waren in 2018 3 hospices die aangeven dat er soms sprake is van een korte wachttijd; bij 4 hospices was dat in 2018 nooit het geval. Voor 2019 zijn deze cijfers pas in de loop van 2020 beschikbaar, maar het is de verwachting dat er in 2019 vaker sprake is van een wachttijd. Er zijn initiatieven gaande die waarschijnlijk zullen leiden tot extra hospicebedden in de regio.
Klopt het bericht dat verpleeghuizen in de regio Twente zo vol zitten dat ouderen die op een wachtlijst voor het verpleeghuis staan terechtkomen in een hospice?
In beginsel is het noch in Twente, noch landelijk de bedoeling dat niet palliatieve ouderen die op de wachtlijst staan voor een verpleeghuis in een hospice worden opgenomen. Hiertoe wordt voor opname gekeken of mensen inderdaad in de laatste levensfase verkeren. In Twente zijn er goede regionale samenwerkingsafspraken tussen de instellingen in het netwerk. Toch komt het voor, zoals ook geschetst in de twee artikelen, dat mensen door de goede zorg opknappen of dat mensen ten onrechte een terminaalverklaring krijgen. In Twente is het netwerk bezig met het maken van afspraken hoe een eventueel benodigde «uitplaatsing» zo snel mogelijk en met zo min mogelijk belasting voor de patiënt kan worden gerealiseerd. Te denken valt aan goede screening vooraf, duidelijke afspraken vooraf over wat er gebeurt als men opknapt, versnelde Wlz-indicaties en goede afspraken met verpleeghuizen in de regio. Landelijk ben ik over dit soort
afspraken en het delen van goede voorbeelden hiervan in overleg met de vereniging VPTZ Nederland en de Associatie Hospicezorg Nederland. Dit mede naar aanleiding van het afschaffen van de terminaliteitsverklaring.3
Speelt dit probleem alleen in Twente of ook elders in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel ouderen in Nederland wachten in een hospice op een plek in het verpleeghuis?
Hierover worden geen cijfers bijgehouden. Dat is ook lastig, omdat de situatie van deze mensen snel kan veranderen.
Klopt het dat ouderen met een terminale ziekte in de laatste fase van hun leven daardoor geen plek hebben in een hospice?
Gezien de ontwikkeling van de gemiddelde bezettingsgraad en de toename van het aantal hospices/hospicebedden, heeft dit probleem tot nu toe niet op grote schaal gespeeld. Medio november waren er 9 plaatsen vrij in de Twentse hospices.4 Natuurlijk kan het gebeuren dat mensen niet terecht kunnen in het hospice van hun voorkeur. Ook kunnen vergrijzing en ontwikkelingen elders in de zorg ervoor zorgen dat het beroep op hospices in de toekomst groter wordt. Ik zal dat samen met de netwerken en vertegenwoordigende organisaties goed in de gaten houden.
Wat is de bestemming geweest van de verzorgingshuizen die gesloten zijn? Zijn daarvoor op de plek van het verzorgingshuis bijvoorbeeld seniorenwoningen gebouwd?
Er is door het ministerie niet bijgehouden wat met oude verzorgingshuizen is gebeurd. In sommige gevallen is het verzorgingshuis ingezet voor verpleeghuiszorg; in sommige gevallen voor eerstelijnszorg; ook kan het (deels) zijn verhuurd waarbij een servicepakket is aangeboden en zorg en ondersteuning vanuit Zvw en Wmo is geboden. In een aantal gevallen is het verzorgingshuis gesloopt.
Hoeveel seniorenwoningen hebben de gemeenten in de regio Twente gebouwd sinds 2012?
Ik heb hierover geen informatie.
Kent u het initiatief De Knarrenhof?3
Ja.
Hoeveel gemeenten in de regio Twente zijn door de Stichting Knarrenhof benaderd om hun woon-zorgmodel te bouwen?
Er is contact tussen de Stichting Knarrenhof en 14 gemeenten.
Hoeveel gemeenten in de regio Twente laten daadwerkelijk woningen ontwikkelen volgens het concept Knarrenhof? Om hoeveel woningen gaat het?
In 3 gemeenten zijn er concrete projecten. In totaal gaat dat om 57 woningen. Daarnaast wordt op dit moment in 2 gemeenten de mogelijkheid onderzocht van de ontwikkeling van in totaal 125 woningen.
Hoeveel plekken worden in de regio Twente gecreëerd door de extra middelen die beschikbaar komen om de wachtlijstproblematiek aan te pakken?4
In oktober 2019 heb ik in de definitieve kaderbrief 2020 (Kamerstuk 34 104, nr. 265) duidelijkheid verstrekt over extra budget op basis van het augustus advies van de NZa (inclusief het aanvullend addendum). Ik heb de zorgkantoren met klem verzocht om dit budget te gebruiken om de wachtlijsten aan te pakken. De extra middelen kunnen zowel intramuraal ingezet worden als voor Wlz-zorg thuis. De (verwachte) groei van het aantal plekken wordt niet gemonitord, maar de financiële realisatie wel. Van het Zorginstituut ontvang ik de realisatiecijfers over 2019 in maart 2020.
Is er zicht op of er binnenkort plekken bijkomen in de verpleeghuizen? Zo ja, wanneer komen die plekken beschikbaar in de verpleeghuizen?
Zie antwoord vraag 12.
Het rapport 'FC Twente, Feyenoord en de Europese regels voor staatssteun' |
|
Nevin Özütok (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport FC Twente, Feyenoord en de Europese regels voor staatssteun», gepubliceerd op 4 november 2019, van de onderzoeker Van den Burg van de University of Twente?1
Ja
Erkent u dat het niet uit te leggen is dat gemeenten met grote tekorten op het sociaal domein, zich soms gedwongen voelen om tientallen miljoenen over te maken naar betaald voetbalorganisaties?
Ik herken mij niet in de suggestie dat gemeenten gedwongen zouden worden om tientallen miljoenen over te maken naar betaald voetbalorganisaties. De gemeenten zullen binnen de kaders van wet- en regelgeving per geval moeten afwegen of de steun al dan niet zal worden verleend.
Bent u het eens dat staatssteun aan betaald voetbalorganisaties leidt tot een oneerlijk voordeel op sportief vlak in de voetbalcompetities?
Nee, deze mening deel ik niet. Op basis van de door u aangehaalde voorbeelden (FC Twente, Feyenoord) zie ik geen reden om tot een dergelijke conclusie te komen.
Heeft u kennisgenomen van de constatering in bovengenoemd rapport dat er in het geval van FC Twente sprake is van onrechtmatige steun?
Ja
Heeft u kennisgenomen van de conclusie in het rapport dat de Europese Commissie rechtsongelijkheid creëert omdat in het geval van FC Twente niet wordt ingegrepen?
Ja
Bent u het eens dat er een lacune is wanneer de Europese Commissie alleen de klachten van profvoetbalclubs en gemeenten in behandeling neemt, en niet meer de klachten van bijvoorbeeld burgers of organisaties die geraakt worden door de financiële keuzes vanwege (onrechtmatige) steun aan voetbalclubs?
Ja, er zou een lacune zijn als de Europese Commissie alleen de klachten van profvoetbalclubs en gemeenten in behandeling zou nemen, maar dat doet ze niet.
Elke belanghebbende kan een klacht bij de Europese Commissie indienen over mogelijk onrechtmatige steun. Op grond van de verordening over de procedurele voorschriften voor de staatssteunregels wordt als belanghebbende beschouwd een lidstaat, een persoon, een onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van de steun kunnen worden geraakt (Verordening (EU) 2015/1589). Derhalve kan de Europese Commissie ook klachten in behandeling nemen van bijvoorbeeld concurrerende ondernemingen en van beroepsverenigingen die door de steunverlening in hun belangen worden geraakt.
Bent u het eens dat uw huidige uitgangspunt dat «het correct naleven van de staatssteunregels primair aan gemeenten zelf is» (antwoorden op schriftelijke vragen, nr 2019Z07288), niet leidt tot deugdelijk onderzoek naar mogelijke staatssteun door de Europese Commissie, aangezien gemeenten dit niet altijd zelf aangeven zoals in het geval van FC Twente?2
Nee. Onderzoek naar mogelijke staatssteun door de Europese Commissie kan ook geschieden als de gemeente niet uit eigen beweging de Commissie informeert over de steunmaatregel. De Europese Commissie is bevoegd om ambtshalve een onderzoek te starten naar de naleving van de staatssteunregels. Ook kan de Europese Commissie naar aanleiding van een klacht onderzoek doen naar mogelijke staatssteun. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u het eens dat wanneer gemeenten zelf primair verantwoordelijk zijn om onderzoek te vragen naar mogelijke staatssteun aan de Europese Commissie wanneer zij besluiten steun te geven aan een lokale voetbalclub, hier een risico bestaat dat «de slager zijn/haar eigen vlees keurt» of beter gezegd, dat de slager mag beslissen of het vlees al dan niet gekeurd wordt?
De systematiek van de staatssteunregels houdt in dat de gemeente dient te onderzoeken of met de steunverlening staatssteun is gemoeid. Dit betekent dat een steunmaatregel moet worden getoetst aan de vier criteria van staatssteun die zijn opgenomen in artikel 107, eerste lid, VWEU. Als aan alle vier criteria wordt voldaan is er sprake van staatssteun en dient de gemeente de steun ter goedkeuring voor te leggen aan de Europese Commissie. Steun die op basis van een vrijstellingsverordening (bijvoorbeeld de Algemene Groepsvrijstellingsverordening) wordt verleend, is vrijgesteld van de aanmeldplicht. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Indien een gemeente in strijd met de staatssteunregels handelt, bestaat het risico dat de verleende steun op last van de Europese Commissie of van de nationale rechter moet worden teruggevorderd. De nationale rechter heeft de taak om na te gaan of de verplichting om een steunmaatregel vooraf bij de Europese Commissie te melden, is nageleefd. Het toezicht door de Europese Commissie en de nationale rechter op de naleving van de staatssteunregels heeft aldus disciplinerende werking.
Bent u het eens dat het goed zou zijn als gemeenten de wettelijke plicht krijgen om een steunconstructie voor advies aan te melden bij de Europese Commissie?
Op de steunverlener rust op grond van de staatssteunregels reeds de verplichting om de steunmaatregel bij de Europese Commissie aan te melden, voordat de steun wordt verleend. Deze verplichting, het zogenoemde standstill beginsel, is opgenomen in art. 108, derde lid, VWEU. Een uitzondering op deze verplichting geldt voor staatssteun die op grond van een vrijstellingsverordening wordt verleend. Onder de vrijstellingsverordeningen zijn bepaalde steuncategorieën vrijgesteld van de aanmeldplicht en kan worden volstaan met het verstrekken van bepaalde informatie over de steunverlening aan de Europese Commissie.
Vindt u dat het Rijk op dit moment «de goede naleving van de staatssteunregels bevordert en faciliteert» zoals u stelde in antwoord op eerdere schriftelijke vragen?3
Ja. Het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden van mijn ministerie spant zich samen met het Kenniscentrum Europa decentraal in om het staatssteunbewustzijn bij gemeenten te bevorderen. Het Kenniscentrum Europa decentraal is opgericht door het Ministerie van BZK, de VNG, het IPO en de UvW met als doel de kennis en expertise over Europees recht en beleid en de juiste toepassing ervan bij de decentrale overheden te vergroten en het Europabewustzijn te bevorderen. Decentrale overheden kunnen kosteloos gebruik maken van de diensten van het Kenniscentrum.
Meent u dat dit bevorderen en faciliteren door het Rijk op dit moment effectief is en in voldoende mate zorgdraagt dat staatssteunregels niet worden overtreden door gemeenten?
Ja. Gemeenten zijn zich steeds meer bewust van het belang van de goede naleving van de staatssteunregels. Cijfers van het Kenniscentrum Europa decentraal tonen dat het aantal vragen dat door gemeenten wordt gesteld over de toepassing van de staatssteunregels is gestegen. Ook is het aantal steunmaatregelen van gemeenten dat op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening aan de Europese Commissie wordt kennisgegeven, toegenomen. Meer informatie over de steunmaatregelen van de gemeenten is te vinden op www.europadecentraal.nl
Hoe borgt u dat gemeenten bij een verzoek tot steun aan voetbalclubs niet bijna gedwongen zijn om hiermee in te stemmen omdat zij anders met (financiële) problemen achterblijven, zoals een onverkoopbaar en/of onbruikbaar stadion?
Het is in het kader van de autonomie van decentrale overheden, zoals verankerd in de Grondwet en organieke wetten, aan de gemeente zelf om te bepalen welk beleid zij hanteert met betrekking tot steun aan voetbalclubs. De verantwoordelijkheid om daarbij de staatssteunregels correct na te leven rust primair op de gemeente zelf. Het is daarom van belang dat de gemeente bij de staatssteuntoets en de afweging om wel of geen steun te verlenen eventuele toekomstige gevolgen van de steunverlening meeweegt.
Bent u bereid bij de Europese Commissie aan te kaarten dat de huidige procedure waarbij de Europese Commissie alleen klachten van gemeenten en profvoetbalclubs in behandeling neemt, niet leidt tot de gewenste kritische onderzoekshouding van de Europese Commissie ten aanzien van staatssteun aan voetbalclubs?
De Europese Commissie neemt niet alleen klachten van gemeenten en profvoetbalclubs in behandeling. Een aantal jaar geleden heeft de Europese Commissie naar aanleiding van klachten van burgers en berichten in de pers onderzoek gedaan naar mogelijke staatssteun aan een aantal Nederlandse voetbalclubs. De Europese Commissie concludeerde dat aan twee voetbalclubs geen staatssteun was verleend. De steun aan de andere voetbalclubs is als zijnde herstructureringssteun door de Europese Commissie goedgekeurd4.
De huidige procedure biedt elke belanghebbende de mogelijkheid om een klacht over mogelijk onrechtmatige steun in te dienen bij de Europese Commissie. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen gemeenten te verplichten tot het aanmelden van een steunconstructie voor advies bij de Europese Commissie?
Zie het antwoord op vraag 9
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 29 november, in verband met het Wetgevingsoverleg Sport op 2 december a.s?
Ja
700 miljoen euro voor schaamteloze EU-propaganda |
|
Vicky Maeijer (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe gratis reis door Europa voor 18-jarigen»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Europese Commissie dat het een goed idee is om «gratis» treinkaartjes uit te delen tegen zogenaamde misinformatie over Europa en de opkomst van populisme?2 Zo nee, waarom niet?
Het huidige DiscoverEU is een pilotprogramma dat 18-jarigen, met specifieke focus op jongeren met minder mogelijkheden, de gelegenheid moet geven te reizen door Europa. Momenteel heroverweegt de Europese Commissie de invulling van deze pilot, waarbij de Europese Commissie en het Europees parlement voorstellen dat het onderdeel wordt van het toekomstige Erasmus-programma. Voor de kabinetsappreciatie van dit voorstel, verwijs ik u graag naar het op 10 juli 2018 aan uw Kamer verzonden BNC-fiche over Erasmus (Kamerstuk 22 112, nr. 2624).
Het kabinet is kritisch over DiscoverEU in de huidige vorm van het pilotprogramma. Alvorens een beoordeling plaats kan vinden over het voorstel voor de toekomst van DiscoverEU, wil het kabinet meer duidelijkheid over de leereffecten, het selectieproces, en hoe de impact van het programma gemeten wordt.
De toekomst van DiscoverEU is momenteel opgenomen als beslispunt in de zogeheten negotiation box (onderhandelingsdocument) voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Daar maakt het onderdeel uit van een vernieuwingspakket, waar ook Europese Universiteiten en Excellentiecentra voor beroepsonderwijs en -opleiding onderdeel van zijn. Het Finse voorzitterschap heeft voorgesteld de discussie te heropenen over dit vernieuwingspakket. Indien lidstaten hiermee akkoord gaan, wordt dit pakket onderdeel van de onderhandelingen met het Europees parlement in het kader van de triloog over het Erasmus-programma. Indien lidstaten hier niet mee akkoord gaan, zal de discussie in het voorjaar van 2020 plaatsvinden als er weer over het MFK wordt gesproken.
Welke andere EU-plannen zijn of worden er ingevoerd tegen zogenaamde misinformatie en populisme? Hoeveel kosten deze plannen?
Binnen de kaders van het bredere Erasmus+ programma moet het DiscoverEU initiatief erop gericht zijn om via onderwijs en cultuur de Europese identiteit van jongeren te versterken. De website youdiscover.eu waarnaar wordt verwezen is in het beheer van een Europese politieke partij, de Europese Volkspartij (EVP).
Deelt u de mening dat een campagne van maar liefst 700 miljoen euro, zoals de Europese Commissie heeft voorgesteld, voor promotie van de EU een wanstaltig bewijs is van schaamteloze verspilling van (Nederlands) belastinggeld? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil meer duidelijkheid over het voorstel voor de toekomst van DiscoverEU alvorens erover te oordelen. Er moet duidelijk worden wat de leereffecten van het programma zijn, wat voorwaarden voor het selectieproces zijn, en hoe de impact van het programma wordt gemeten.
Bent u bereid om tijdens de onderhandelingen over de nieuwe meerjarenbegroting van de EU te eisen dat kostbaar Nederlands belastinggeld niet wordt ingezet voor dit soort flauwekul, maar terugvloeit naar de Nederlandse staatskas? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal zich, in lijn met de kabinetsappreciatie van 1 juni 2018 (Kamerstuk 21 501–20 nrs. 1349 en 1379), in de komende onderhandelingen blijven inzetten voor een financieel houdbaar en ambitieus gemoderniseerd MFK. Nederland ziet de begroting in de context van Brexit en de discussie over de toekomst van de EU. Brexit dicteert, met het verlies van een grote netto betaler, dat de begroting neerwaarts moet worden bijgesteld. Middelen moeten effectief en efficiënt besteed worden, op terreinen waar Europese financiering toegevoegde waarde heeft. Dit vraagt scherpe keuzes én bezuinigingen. De inzet is om via bezuinigingen op bestaand beleid versterkte of nieuwe prioriteiten te financieren, als ook de financiële gevolgen van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk op te vangen.
Het protest van de eilandraadsleden van Saba |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Begrijpt u de frustratie van de leden van de eilandsraad van Saba dat zij hun financiën op orde hebben, maar nauwelijks structureel budget krijgen voor het voeren van beleid?1
Het Openbaar Lichaam Saba heeft in de vorm van de vrije uitkering en de eigen (belasting)inkomsten de beschikking over structurele middelen. Over het jaar 2019 gaat het om ruim 9 miljoen USD aan vrije uitkering en ruim 1 miljoen USD aan eigen inkomsten. Daarnaast heeft dit kabinet voorzien in een structurele bijdrage voor de exploitatie van infrastructuur. Voor Saba betreft dit een bedrag van bijna 1,5 miljoen USD per jaar. Van de 30 miljoen euro die dit kabinet via de regio enveloppe beschikbaar heeft gesteld voor Caribisch Nederland is 13 miljoen euro aan Saba toegekend. 12 miljoen euro is samen met de wederopbouwmiddelen bestemd voor een verbeterde zeehaven. Met die investering wordt ook beoogd de eigen inkomsten van Saba middels toerisme te vergroten. Naast deze middelen heeft het Openbaar Lichaam Saba de afgelopen jaren inderdaad vanuit verschillende ministeries veel incidentele bijdragen ontvangen, die (mede) structurele taken financieren (veelal ter intensivering c.q. verbetering).
In de kabinetsreactie op de voorlichting van de Raad van State en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (Kamerstuk 35 300 IV, nr. 11) is ook ingegaan op de hoogte van de vrije uitkering en de (vele) incidentele bijdragen. Het kabinet zal de hoogte van de vrije uitkering betrekken bij de herijking van de taakverdeling tussen Caribisch Nederland en het Rijk. Om de administratieve lasten van de openbare lichamen te verlagen en de beleidsruimte te vergroten wordt bovendien bezien of meerjarige incidentele uitgaven kunnen worden gebundeld en ondergebracht in structurele bijdragen.
Deelt u mijn opvatting dat het voor Saba gekozen beleid om het lokale bestuur meer taken zélf te laten uitvoeren ook betekent dat het eiland meer vrij besteedbaar budget moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het door mij afgesloten bestuursakkoord 2019–2022 (de «Saba Package») is afgesproken dat het Openbaar Lichaam Saba en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich zullen inspannen om structurele taken ook met structurele middelen te dekken. Zo voegt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf 2020 een bedrag van USD 400.000 (structureel) toe aan de vrije uitkering van Saba voor de uitvoering van het sport- en preventieakkoord en naschoolse activiteiten.
Deelt u de opvatting dat de politieke stabiliteit en de financiële degelijkheid van Saba ook ruimte biedt voor een eigen beleid ten opzichte van Saba, los van het gezamenlijke beleid voor alle drie de BES-eilanden?
Ja.
Bent u bereid in overleg te treden met de eilandsraad van Saba, met als inzet het onderlinge vertrouwen te herstellen?
Mijn ambtenaren en ik hebben regelmatig contact met het bestuurscollege van Saba. De in de «Saba package» gemaakte afspraken, waaronder robuuste overheidsfinanciën, worden halfjaarlijks gemonitord.
Bent u bereid als coördinerend Minister te bezien hoe wij Saba meer vrij besteedbare middelen en beleidsvrijheid kunnen geven?
Ja. Zie de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Het bericht 'Nederland draait op voor Antilliaanse douanefraude' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nederland draait op voor Antilliaanse douanefraude»?1
Ja.
Kunt u kortheidshalve (inclusief tijdlijn) beschrijven en duiden om welke casus het hier ging. Kunt u daarbij aangeven welke activiteiten ondernomen zijn door, en verantwoordelijkheden er lagen bij, afzonderlijke landen in het Koninkrijk dan wel bij het Koninkrijk der Nederlanden als geheel?
In deze zaak gaat het om de invoer van melkpoeder en rijst uit Curaçao in de periode 1997 2000 (casus 1) en van gries en griesmeel van rijst uit Aruba in de periode 2002 2003 (casus 2).
Casus 1: De eerste claim van de Commissie is gebaseerd op oude invoertransacties vanuit de Nederlandse Antillen (periode 1997/2000). De Commissie stelde dat goederen ten onrechte de oorsprong Nederlandse Antillen hebben meegekregen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen (Curaçao) en zijn vervolgens met deze onjuiste preferentiële oorsprong ten onrechte tegen een nultarief aan invoerrechten ingevoerd in Duitsland. Dit was in strijd met de bepalingen van het zgn. LGO-besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap uit 1991.
De aansprakelijkstelling door de Commissie is niet gebaseerd op fouten van de Nederlandse douane, want die heeft geen rol gespeeld in deze zaak. Volgens de Commissie is het Koninkrijk der Nederlanden als lidstaat van Europese Unie (verder: lidstaat) aansprakelijk voor het verlies aan eigen middelen dat het gevolg is van de door de EU gemiste invoerrechten vanwege de vergissingen door de autoriteiten van de Nederlandse Antillen op Curaçao, zijnde € 18,2 miljoen. De Commissie baseert zich daarbij onder meer op het beginsel van loyale samenwerking. Op 27 januari 2012 heeft de Commissie het Koninkrijk als lidstaat verzocht het bedrag ter beschikking te stellen aan de EU. Deze aansprakelijkheidsstelling van de Commissie is destijds verworpen, met het argument dat het Koninkrijk als lidstaat van de EU geen verantwoordelijkheid draagt voor fouten gemaakt door Aruba en Curaçao. Dit is het begin van de juridische procedure die uiteindelijk heeft geresulteerd in de uitspraak van het Hof van Justitie d.d. 31 oktober 2019.
Casus 2: Tevens is er een vergelijkbare claim voor Aruba (aansprakelijkstelling door de Commissie van 31 mei 2012). Het gaat hier om € 0,3 miljoen. In dit geval stelde de Commissie dat goederen ten onrechte de oorsprong Aruba hebben gekregen. Dit was in strijd met de bepalingen van het LGO-besluit van de Raad betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap uit 2001. De goederen zijn in dit geval wel in Nederland ingevoerd.
Welke consequenties heeft de uitspraak van het Europese Hof, dat Aruba en Curaçao geen «derde landen» zijn, maar integraal onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden dat lid is van de EU en dat het Koninkrijk verantwoordelijk is voor nakoming van de verplichtingen die bij dit lidmaatschap horen?2
In de uitspraak bevestigt het Hof dat de LGO een bijzondere associatie met de EU onderhouden en als zodanig zijn uitgezonderd van de werking van grote delen van het EU-recht. De bijzondere betrekkingen tussen het Koninkrijk en de Caribische delen hiervan zijn naar het oordeel van het Hof echter van dien aard, dat daarvoor voor het Koninkrijk op grond van het beginsel van loyale samenwerking een speciale aansprakelijkheid jegens de Unie in het leven wordt geroepen. Het Koninkrijk der Nederlanden is op grond hiervan, als lidstaat van de EU, aansprakelijk wanneer Aruba, Curaçao of andere Caribische delen van het Koninkrijk, hun LGO-verplichtingen schenden. De uitspraak heeft geen consequenties voor de op de Caribische delen van het Koninkrijk rustende verplichtingen op grond van de LGO-besluiten. Deze blijven ongewijzigd.
Kunt u kort uiteenzetten wat de LGO-status (Landen en Gebieden Overzee) van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten inhoudt? In welk juridisch verband heeft deze status betekenis? Geldt dit alleen voor het verband van de Europese Unie of ook voor andere (supra- of) internationale verbanden, zoals de Raad van Europa?
Het Caribisch deel van het Koninkrijk is geassocieerd met de Europese Unie door middel van de status als LGO (Landen en Gebieden Overzee). Ten grondslag hieraan ligt het Vierde Deel van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het LGO-besluit (het huidige LGO-besluit is: Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie). Het LGO-besluit regelt op welke gebieden wordt samengewerkt tussen de Europese Commissie en de LGO. Naast het Koninkrijk hebben ook het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Denemarken overzeese gebiedsdelen met de status van LGO. Doordat de associatie haar grondslag vindt in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en het LGO-besluit, heeft deze status alleen betekenis binnen de Europese Unie en dus niet voor de Raad van Europa of andere internationale verbanden.
In dit specifieke geval betrof de zaak een geschil waarbij de Europese Unie financieel nadeel heeft gehad. Op basis daarvan heeft de Commissie zich genoodzaakt gevoeld de zaak voor te leggen aan het Hof van Justitie.
Hoe is in het kader van de LGO-status de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk tussen de landen en het Koninkrijk als eigen entiteit geregeld? Geeft deze uitspraak van het Hof van Justitie het kabinet – maar ook de Rijksministerraad – aanleiding om deze verdeling op andere wijze te interpreteren?
Formeel brengt de LGO-status van Aruba, Curaçao, Sint Maarten geen wijziging aan in de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk tussen de landen en het Koninkrijk. Het Statuut voor het Koninkrijk bevat geen bepalingen die speciaal zijn toegesneden op de bijzondere relatie die het Koninkrijk voor de Caribische delen met de EU is aangegaan. Dat betekent onder meer dat de Koninkrijksregering, bij de uitoefening van bestuurlijk toezicht op de Caribische landen in verband met gedragingen onder het LGO-regime, is aangewezen op bestaande, generieke instrumenten zoals het vernietigingsrecht dat is neergelegd in artikel 50 Statuut. Deze instrumenten worden, vanwege de autonomie van de landen, vanouds met grote terughoudendheid ingezet. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie zal in het kader van de uitvoering van de motie Van Raak c.s. (Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23) worden gereflecteerd op de geschiktheid van de desbetreffende instrumenten en de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het Koninkrijk in de context van de EU.
Heeft de strekking van het arrest van het Hof van Justitie alleen betekenis voor dit specifieke issue op het vlak van douanerecht, of heeft het, binnen de werking van het EU-verdrag inclusief alle beleidsterreinen die daaronder vallen, een bredere betekenis? Kunt u voorbeelden geven van andere issues en beleidsterreinen die door deze uitspraak in een ander daglicht komen te staan?
Het arrest lijkt op het eerste gezicht alleen relevant voor het specifieke vraagstuk van de aansprakelijkheid voor schendingen van de douanebepalingen in het LGO-besluit door de met het Koninkrijk der Nederlanden, als lidstaat van de EU, verbonden LGO Aruba, Bonaire, Curaçao, Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. De uitspraak verandert niets aan de op deze entiteiten rustende verplichtingen onder het Unierecht, maar maakt duidelijk dat het Koninkrijk der Nederlanden als lidstaat aansprakelijk is voor eventuele schendingen van deze verplichtingen. De kwestie of dit ook buiten de context van het douanerecht tot een verplichting tot financiële compensatie voor het Koninkrijk der Nederlanden zou kunnen leiden wordt momenteel onderzocht en meegenomen in de uitvoering van de motie Van Raak c.s.
Heeft de uitspraak van het Hof van Justitie betekenis voor andere verbanden en verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij is? Heeft deze uitspraak – dan wel de gedachten en denklijnen die ten grondslag liggen aan deze uitspraak – bijvoorbeeld betekenis voor de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, meer in het bijzonder het verbod op refoulement en de waarborging van mensenrechten?
Zie antwoord vraag 4.
Het vervroegde luchtvaartadvies van de commissie Remkes en de gebrekkige rapportage van stikstofuitstoot op grote hoogte |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Is de luchtvaart echt maar een kleine vervuiler? 5 vragen over vliegverkeer en stikstof»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe staat het met de uitvoering van de tegen uw wens in aangenomen motie-Van Raan c.s. waarin de regering wordt verzocht om de stikstofuitstoot boven 3.000 voet zo volledig mogelijk in beeld te brengen?2
In de rapportage «Advies Luchtvaartsector» van het Adviescollege Stikstofproblematiek bepleit het Adviescollege om emissies boven 3000 voet en de emissies die samenhangen met de functie van de luchthaven in beeld te brengen in de emissieregistratie. Het Adviescollege beveelt aan om dit in Europees verband te bepleiten bij het Europees Milieu Agentschap. In de kabinetsreactie is dit advies overgenomen waarmee mede invulling wordt gegeven aan de motie Van Raan c.s. over stikstofuitstoot.
Deelt u de mening dat het logisch zou zijn als de commissie-Remkes deze motie meeneemt in haar stikstofadvies over de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek gaat in op de door u genoemde punten. In haar rapportage heeft de commissie het effect van het wereldwijde vliegverkeer in beeld gebracht en geadviseerd om emissie boven de 3000 voet mee te nemen.
Op welke wijze gaat de commissie-Remkes deze motie meenemen in haar stikstofadvies over de luchtvaart?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat, door een deel van de stikstofemissie van de luchtvaart van en naar Nederlandse vliegvelden boven de 3.000 voet onder de categorie «buitenland» te plaatsen, de stikstofemissie van de luchtvaartsector deels buiten beeld blijft? Zo nee, waarom niet?
Emissie boven de 3000 voet van en naar Nederlandse vliegvelden zijn niet opgenomen in de categorie «Buitenland».
Welk deel van de aan de categorie «buitenland» toegeschreven stikstofemissies worden veroorzaakt door luchtvaart?
Het aandeel van vliegverkeer van en naar Nederlandse luchthavens tot 3.000 voet draagt volgens het RIVM 0,1% bij aan de totale stikstofdeposities in Nederland. In het rapport «Advies Luchtvaartsector» wordt de totale bijdrage van de luchtvaart tussen de 0,7 en 1,1% geschat. Dit betreft deposities afkomstig van emissies onder en boven de 3000 voet van al het wereldwijde vliegverkeer
Kunt u dit aandeel van de luchtvaart in de categorie «buitenland» specificeren naar het aandeel dat kan worden toegeschreven aan luchtvaart vanuit het buitenland en luchtvaart in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat de stikstofemissie van de luchtvaart, ongeacht in welke categorie deze is ondergebracht, bijdraagt aan de cumulatieve stikstofdepositie en daardoor mede oorzaak kan zijn van het overschrijden van kritische depositiewaarden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook in het «Advies luchtvaartsector» staat «De emissies boven 3.000 voet hebben een sterk Europees en mondiaal karakter waardoor het ingewikkeld is om de depositie ervan op nationale schaal te berekenen. Deze depositie heeft het karakter van een globale achtergronddepositie die voor het gehele grondgebied van Nederland een relatief gelijke bijdrage aan stikstofdepositie oplevert. De mate van beïnvloedbaarheid van deze deposities door de luchtvaart in Nederland is zeer gering.»
Erkent u dat, mede vanwege het gebruik van de categorie «buitenland» voor stikstofemissies vanuit de luchtvaart, de cumulatieve effecten van stikstofdepositie door verschillende bronnen niet goed in beeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze lacune weg te nemen?
De stelling dat emissies vanuit de luchtvaart in de categorie buitenland zitten, is onjuist. De door het RIVM berekende deposities worden gekalibreerd op basis van metingen. Hiermee wordt een totaalbeeld verkregen van de cumulatieve bijdrage van verschillende bronnen.
Op welke wijze gaat de commissie-Remkes advies geven over de in de categorie «buitenland» verstopte stikstofemissies van de luchtvaartsector?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het landelijke percentage van de stikstofuitstoot dat nu aan luchtvaart wordt toegeschreven, niet een-op-een kan worden geprojecteerd op de individuele Natura 2000-gebieden, omdat per gebied een individuele beoordeling gemaakt moet worden? Zo nee, hoe zit het dan?
Per Natura 2000-gebied zal het aandeel in de deposities afkomstig van de luchtvaart onder de 3000 voet verschillen. Dat is mede afhankelijk van de afstand van de luchthaven en routes tot het gebied en het aandeel van andere emissiebronnen. Hierom wordt voor projecten een projectspecifiek onderzoek gedaan. Voor de emissies boven de 3000 voet geldt dat de verspreiding dusdanig is dat de relatie tussen de emissiebron en de depositie niet één op één te leggen is.
Klopt het dat Nederland de emissies boven 3.000 voet niet apart rapporteert aan de Europese Commissie (EC) als onderdeel van de NEC-rapportage?3 Zo nee, hoe zit het dan?
Dat klopt, zie ook mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van 16 december4. In de database van Emissieregistratie zijn de emissies opgenomen zoals die op grond van de NEC-richtlijn (zowel de oude5 als de herziene6) moeten worden gerapporteerd. Emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus zijn van de richtlijn uitgezonderd. Met de opvolging van het advies van de commissie Remkes zal op dit punt de rapportage naar de Europese Commissie worden aangepast.
Wat is de beweegreden om dit niet te doen?
Zie mijn antwoord op vraag 12
Bent u bereid om deze rapportages alsnog compleet te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wie bepaalt op basis van welke gronden wat er wel en niet wordt gerapporteerd aan de EC?
Rapportage van emissies van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen is gebaseerd op de NEC-richtlijn7. In die richtlijn is exact aangegeven wat wel en niet onder de richtlijn valt en wat derhalve wel en niet moet worden gerapporteerd. Voor luchtvaart betreft het enkel de emissies tijdens de landings- en startcyclus, waarmee wordt aangesloten bij het beleid van ICAO. Met de opvolging van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek op dit punt zal het kabinet de rapportage naar de Europese Commissie aanpassen. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om een zo volledig mogelijk beeld te hebben van de stikstofemissie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met de gids waarin de EC de methode beschrijft over het berekenen van emissies boven 3.000 voet?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Klopt het dat de meeste Europese landen deze emissies boven 3.000 voet wel rapporteren? Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, dit klopt.
Wat is de verklaring voor de bevinding uit de emissieregistratie dat het spreidingsgebied van de emissies vanuit Schiphol in 2017 een stuk kleiner is geworden dan in 2015 en 2016?
Aanvankelijk heeft het NLR in 2014 voor de Stikstofemissieberekeningen voor de Programmatische Aanpak voor Schiphol een rekengebied aangehouden van 60x60 kilometer. Dit rekengebied is vervolgens ook gehanteerd voor de emissieregistratie. In 2016 is een concept-MER voor Schiphol opgesteld, waarin een rekengebied van 40 x 40 km is gehanteerd, omdat volgens dat MER buiten dat gebied de emissies nihil waren. Deze gebiedsgrootte is vervolgens in 2018 overgenomen voor de nieuwe berekeningen voor de emissieregistratie.
Als gevolg van het wegvallen van de PAS en de adviezen van het Adviescollege Stikstofproblematiek zal worden bezien wat de gevolgen daarvan zijn voor het rekengebied in de emissieregistratie.
Welke bronnen zijn gebruikt bij de bepaling van de emissie zoals opgenomen in de emissieregistratie in respectievelijk 2015, 2016 en 2017?
Wat betreft de bronnen zijn in hoofdstuk 8 van het rapport «methods for calculating the emissions of transport in the Netherlands8» de herkomst van de bronnen te vinden. De specifieke bronnenlijst is zeer omvangrijk, maar betreft in ieder geval gegevens van het CBS over de jaarlijkse aantal vliegbewegingen per vliegtuigtype en gegevens over 400 type vliegtuigmotoren uit de ICAO database.
Vrouwenbesnijdenis |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel in De Groene Amsterdammer: ««Vakantie» in Kenia, besnijdenis van Nederlandse meisjes in het buitenland»?1
Vrouwelijke genitale verminking (Hierna: VGV) is onterend en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. Het brengt daarnaast grote gezondheidsrisico’s met zich mee. Geen enkel meisje of vrouw zou deze verschrikkelijke praktijk moeten ondergaan. Dit is dan ook de reden dat VGV strafbaar is in Nederland.
Het onderwerp staat in Kenia hoog op de politieke agenda. VGV is verboden in Kenia sinds 2011. De Keniaanse president, Uhuru Kenyatta, heeft onlangs tijdens de International Conference on Population Development in Nairobi op 12 tot 14 november 2019, waar ook mijn collega Sigrid Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bij aanwezig was, aangekondigd dat voor het einde van zijn ambtstermijn een einde aan deze praktijk dient te worden gemaakt.
Deelt u na lezing van dit artikel de mening dat eerdere maatregelen tot nu toe nauwelijks succesvol waren?
Vanuit het veld krijg ik signalen dat onze preventieve aanpak effect heeft. Dit wordt in het artikel van de Groene Amsterdammer ook benadrukt. Het is echter niet eenvoudig de effectiviteit van onze preventieve aanpak te meten. Zo is het moeilijk te achterhalen in hoeveel gevallen VGV is voorkomen. Ik deel uw mening dat elk geval van VGV er één te veel is. Daarom stel ik, in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming, een actieagenda Schadelijke Praktijken op. Deze actieagenda zal binnenkort naar uw Kamer gezonden worden. In deze aanpak staan ook aanvullende maatregelen ter voorkoming van VGV en ter verbetering van zorg na een uitgevoerde VGV.
Bent u bereid een methode te ontwikkelen die de zwijgcultuur van de Somalische gemeenschap kan doorbreken?
Ik vind het belangrijk dat leden van gemeenschappen waar VGV voorkomt zich bewust zijn van de gezondheidsrisico’s en de strafbaarheid van VGV. Ook hecht ik waarde aan het vergroten van de meldingsbereidheid binnen deze gemeenschappen. Hier geef ik momenteel op verschillende manieren invulling aan.
Ik ondersteun de Federatie van Somalische Associaties Nederland (hierna: FSAN) bij de inrichting van een landelijk netwerk van sleutelpersonen. Deze sleutelpersonen hebben dezelfde culturele achtergrond als de leden van deze gemeenschappen. Zij treden op als voorlichter en adviseur, en zijn vaak de verbindende factor tussen meisjes, vrouwen, hun families en professionals.
Op dit moment maakt FSAN deel uit van de alliantie «Verandering van Binnenuit». De kern van deze alliantie is het bevorderen van gendergelijkheid en het terugdringen van geweld tegen vrouwen binnen migranten- en vluchtelingengemeenschappen. Hun aanpak bestaat uit het organiseren van bijeenkomsten waarin moeilijke onderwerpen zoals vrouwelijke genitale verminking besproken worden. Deze bijeenkomsten worden georganiseerd door voortrekkers uit de gemeenschap zelf.
In de actieagenda Schadelijke Praktijken zullen daarnaast aanvullende maatregelen worden opgenomen die zich richten op het vergroten van de meldingsbereidheid en de bewustwording over strafbaarheid en gezondheidsrisico’s van VGV binnen gemeenschappen waar VGV voorkomt.
Bent u bereid een meldplicht te introduceren, omdat het volgens de Federatie van Somalische Associaties in Nederland niet goed gaat met de registratie en vervolging bij de politie of bij Veilig Thuis door terughoudendheid van de professionals?
Professionals die vallen onder de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling moeten bij signalen van een mogelijke besnijdenis de stappen van de Meldcode doorlopen. In het geval van acute en/of structurele onveiligheid zijn zij op basis van hun professionele standaard gehouden om te melden bij Veilig Thuis. De verschillende inspecties houden toezicht op het naleven van de wet meldcode door professionals.
Bent u bereid een methode te ontwikkelen die harde cijfers kan opleveren, omdat nog steeds wordt gewerkt met schattingen, zodat het bestrijden van vrouwenbesnijdenis succesvol kan worden opgespoord en bestraft?
Ik hecht waarde aan betrouwbare prevalentiegegevens. Daarom heb ik Pharos verzocht onderzoek te doen naar de prevalentie van VGV in Nederland. De uitkomsten van dit onderzoek heb ik op 24 juni 2019 naar uw Kamer gezonden.2 Het onderzoek van Pharos geeft geen exacte weergave van de prevalentie van VGV, maar brengt de omvang op de meest nauwkeurig mogelijke manier in kaart. Wereldwijd wordt VGV gemeten door middel van onderzoeken als de Demographic Health Survey (hierna: DHS) en de Multiple Indicator Cluster Survey (Hierna: MICS). Dat zijn nationaal representatieve surveys onder huishoudens in landen waar VGV voorkomt. Het uitvoeren van een bevolkingsonderzoek vergelijkbaar met deze onderzoeksmethoden blijkt ingewikkeld in Europa, vanwege de strafbaarstelling van VGV in Europese landen. Ondervraagden zullen hierdoor minder snel opgeven dat zij VGV hebben ondergaan, waardoor ernstige onderrapportage wordt verwacht. Daarom zijn de meeste schattingen van VGV onder vrouwelijke migranten in Europa gebaseerd op een extrapolatie naar de migrantenbevolking van bestaande onderzoeksgegevens afkomstig uit onderzoeken die bekend zijn in de landen van herkomst.
Pharos heeft in haar onderzoek getracht de methode van extrapolatie te verfijnen door te corrigeren op verschillen tussen eerste- en tweede-generatiemigranten, leeftijd op het moment van aankomst en de geboorteplaats, om zo de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten te vergroten.
Meldingen van VGV bij Veilig Thuis geven geen accuraat beeld van de prevalentie van VGV. Uit analyse van de gegevens, bijvoorbeeld de beleidsinformatie van Veilig Thuis, blijkt dat het aantal adviezen over en meldingen van een (dreigende) VGV gering is.
Bij eerdere besprekingen werd al geopperd om het bestrijden van vrouwenbesnijdenis via vroedvrouwen te laten lopen; bent u bereid om daar ook de sociale dienst, de leerplichtambtenaar, consultatiebureaus, Bureau Jeugdzorg en vliegmaatschappijen bij in te schakelen en daar een aanpak voor te ontwikkelen?2
Bij de aanpak van VGV zijn verschillende professionals betrokken, bijvoorbeeld in het onderwijs, de zorg en de politie. Zo is het momenteel in de zorg een basistaak van de Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ) om bij meisjes (met ouders) uit een prevalentieland voor VGV een risico-inschatting te maken en indien nodig vervolgstappen te nemen. Ook onderwijsprofessionals hebben een belangrijke taak in het herkennen van signalen van een dreigende of reeds uitgevoerde VGV.
Ik vind het belangrijk dat (potentiële) slachtoffers op allerlei plekken in de samenleving goed worden beschermd. In de actieagenda Schadelijke Praktijken zullen daarom maatregelen worden opgenomen die bijdragen aan de signalering en hulpverlening door professionals in de zorg, het onderwijs, bij de politie en in de luchtvaartindustrie.
Bent u bereid in internationaal verband, bijvoorbeeld in de Europese Unie, maar ook met de Verenigde Staten en de landen in Afrika, een aanpak te ontwikkelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat internationaal wordt samengewerkt om VGV aan te pakken. In gesprekken met lokale en nationale autoriteiten komt het onderwerp op dit moment al regelmatig aan de orde. Ook is de uitbanning van VGV benoemd in een van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties en komt het terug in breed gedragen internationale afspraken zoals het actieprogramma van de International Conference on Population and Development. Bovendien financiert Nederland verschillende organisaties die zich hardmaken voor de bestrijding van VGV, met name in ontwikkelingslanden. Daarnaast kunnen Nederlandse slachtoffers van VGV zich in het buitenland met een hulpvraag 24/7 melden bij een ambassade of consulaat. In een dergelijk geval zal Buitenlandse Zaken consulaire bijstand verlenen. Zo kan men bijvoorbeeld bemiddelen met de lokale autoriteiten voor het vinden van de nodige medische hulp en lokale noodopvang, maar ook waar nodig bemiddelen in het contact met in Nederland gevestigde instanties en hulpverleningsorganisaties, waaronder Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de Nederlandse politie.
In de actieagenda Schadelijke Praktijken worden, ter versterking van de huidige aanpak, verschillende maatregelen opgenomen die bijdragen aan het versterken van de aanpak van VGV in internationale context.
Bent u bereid om hulpverleners te trainen en te stationeren om genitaal verminkte meisjes te signaleren en te helpen op vliegvelden, zoals dit in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië gebeurt?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Schiphol over de Britse aanpak (met stickers op toiletten)?4
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om genitale verminking aan de campagne rond huwelijksdwang en achterlating toe te voegen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens het Algemeen Overleg Consulaire Zaken van 2 december jl. toegezegd om de problematiek van Vrouwelijke Genitale Verminking een plek te geven in de bredere overheidscampagne ten aanzien van huwelijksdwang en achterlating. Dit wordt meegenomen in de actieagenda Schadelijke Praktijken.
Bent u bereid om, in navolging van Groot-Brittannië, te bezien of het curriculum rond seksuele voorlichting aangevuld kan worden met genitale verminking, huwelijksdwang en achterlating?5 Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel is – onder regie van het onderwijsveld zelf – een integrale curriculumherziening gaande voor het basis- en voortgezet onderwijs. Op 10 oktober zijn daarvoor bouwstenen opgeleverd waarmee uiteindelijk nieuwe kerndoelen worden gemaakt. De bouwstenen voor het leergebied Burgerschap zijn een basis waarmee – conform de afspraken uit het regeerakkoord – de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit kunnen worden aangescherpt. Over de status van deze bouwstenen en het vervolgproces is uw Kamer op 9 december geïnformeerd.7
Daarnaast worden docenten ondersteund en toegerust zodat ze weten hoe ze kunnen handelen bij signalen van kindermishandeling (het «niet pluis gevoel»). Aan dat laatste punt werkt Stichting school en veiligheid met trainingen voor docenten en vertrouwenspersonen.
Niet op alle scholen speelt deze problematiek (in dezelfde mate). Bovendien hebben scholen de vrijheid hun eigen accenten te leggen bij het behandelen van de kerndoelen. Scholen met een grote populatie leerlingen waarvan de ouders afkomstig zijn uit een land waar bijvoorbeeld VGV voorkomt hebben de ruimte om dit onderwerp te bespreken in de lessen rond burgerschap of seksuele voorlichting.
De invloed van criminelen op het amateurvoetbal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «70 voetbalclubs zien signalen van criminaliteit op de vereniging»1 en herinnert u zich uw antwoorden op vragen van het lid Kuiken over het bericht dat criminelen amateurvoetbalclubs infiltreren d.d. 28 augustus 2019?2
Ja.
Deelt u de mening dat als 70 voetbalclubs aangeven signalen van criminaliteit binnen hun club te zien en het gegeven dat clubs niet gemakkelijk in de openbaarheid zullen treden met het melden van deze problematiek, achter het getal van 70 wellicht nog veel meer clubs zijn die vermoedens van criminaliteit hebben? Zo ja, waarom en hoe groot schat u het probleem werkelijk in? Zo nee, waarom niet?
De signalen van criminaliteit bij voetbalclubs zijn zorgelijk en dit moet actief aan worden gepakt. Recentelijk hebben de Taskforce Brabant Zeeland en RTL 4 onderzoek gedaan naar criminele inmenging bij amateurvoetbalclubs. Op basis van deze onderzoeken kan echter geen landelijk beeld worden geschetst. Om deze problematiek goed in kaart te brengen ga ik samen met de Minister van Medische Zorg en Sport onderzoek doen naar de inmenging van criminelen bij sportverenigingen. Hiermee geeft het kabinet ook invulling aan de motie van de Kamerleden Pater-Postma, Diertjens en Heerema (vergaderjaar 2018–2019; kst-30234–217).
Kent u signalen dat er naast amateurvoetbalclubs ook binnen betaald voetbalclubs sprake is van het binnendringen van criminaliteit? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
U ontvangt op korte termijn een brief over voetbal en veiligheid. In deze brief zal ik uw Kamer onder andere informeren over drie werkgroepen. Vanuit de Regiegroep Voetbal en Veiligheid zijn deze werkgroepen rondom de onderwerpen financieringsstromen, oneigenlijke invloed harde kern en georganiseerde criminaliteit opgezet. Deze hebben tot doel om een concreet handelingsperspectief op te stellen om ondermijnende activiteiten tegen te gaan. De werkgroepen hebben aanbevelingen en een handelingsperspectief geformuleerd waarmee de partners de komende tijd aan de slag gaan.
De Regiegroep Voetbal en Veiligheid bestaat uit de KNVB, politie, OM en gemeenten en komt onder leiding van mijn departement regelmatig bijeen om uiteenlopende onderwerpen op voetbalveiligheidsgebied te bespreken. In het algemeen kan gesteld worden dat ook betaalde voetbalclubs soms met situaties geconfronteerd worden waarbij de weerbaarheid in het geding komt. Wanneer daar sprake van is ondernemen het OM en de politie de nodige actie. Op het gebied van preventie en advisering ondersteunt de KNVB deze clubs actief door bijvoorbeeld met betaalde voetbalclubs in gesprek te gaan wanneer er een nieuw bestuur wordt aangesteld.
Acht u het wenselijk dat het verplicht zou moeten worden dat natuurlijke personen en rechtspersonen die een sportvereniging willen sponsoren dat alleen mogen doen als zij een verklaring omtrent gedrag (VOG) kunnen overleggen? Zo ja, waarom en op welke termijn gaat u dit vastleggen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig sportverenigingen aan om sponsoren een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te vragen. Dit kan namelijk een drempel zijn voor malafide sponsoren en kan daarmee de mogelijkheden tot criminele inmenging bemoeilijken. Dat is belangrijk. Ik wil dit echter niet verplichten. Een verplichte VOG kan ertoe leiden dat bedrijven en organisaties afzien van sponsoractiviteiten, terwijl sportverenigingen deze sponsorgelden tegelijkertijd hard nodig hebben om voort te kunnen bestaan. Amateurvoetbalclubs zijn daarnaast reeds gehouden aan het reglementair kader van de KNVB, waar integriteit een belangrijk onderdeel van uitmaakt. Zo schrijft de KNVB voor dat sponsoren zich niet mogen mengen in het beleid van de club en dat sponsoring dient te worden verantwoord in de boekhouding van de sportvereniging. Als een vereniging – of bepaalde personen binnen de club – zich niet aan het reglementair kader houdt, heeft de KNVB de mogelijkheid om passende maatregelen te treffen.3
Deelt u de mening dat gemeenten bij het verlenen van een vergunning of subsidie aan een sportvereniging standaard een onderzoek naar de integriteit van de aanvrager zouden moeten laten doen door middel van een Bibob-toets? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dat wil zeggen dat bestuursorganen zelf bepalen of, en in welke gevallen, zij dit instrumentarium toepassen. Die keuze wil ik ook bij hen laten, omdat zij zich in de optimale positie bevinden om op grond van signalen en/of lokale informatie een afweging te maken of de inzet van een Bibob-toets proportioneel is. Beschikkingen voor vergunningen en subsidies vallen onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Dit betekent dat als bestuursorganen het instrument inzetten, zij onderzoek kunnen doen of er een ernstig gevaar bestaat dat een aanvrager de beschikking mede zal gebruiken om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen. De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de taak om bestuursorganen te ondersteunen bij de afweging en uitvoering hiervan. Tevens kunnen bestuursorganen een aanvraag om advies indienen bij het Landelijk Bureau Bibob wanneer ondersteuning bij een bepaalde casus gewenst is.
Welke rol ziet u weggelegd voor de KNVB om het binnendringen van criminaliteit in voetbalclubs te voorkomen?
Een sportbond heeft als taak haar verenigingen te adviseren en te ondersteunen. De KNVB zet in op voorlichting aan bestuurders over de bewustwording van de risico’s en dreigingen rondom sponsoring en investeringen. Daarnaast kunnen clubs bij twijfel of vragen terecht bij verenigingsadviseurs van de KNVB. Tevens wordt procesbegeleiding aangeboden om een bestuur bewust te maken van haar taken en rollen als het gaat om de identiteit van de club en de gewenste waarden en normen binnen de vereniging. Bovendien investeert de Minister voor Medische Zorg en Sport via het Nationaal Sportakkoord in integer bestuur van sportverenigingen, onder andere door verenigingsbegeleiding, bestuurscoaching en het vernieuwen en implementeren van de Code Goed Bestuur. Daarnaast wordt vanuit VWS – samen met de KNVB en NOC*NSF – gekeken hoe de weerbaarheid van bestuurders van sportverenigingen tegen criminele inmenging in de lokale sportakkoorden een plaats kan krijgen.
Zijn er belemmeringen ten aanzien van de informatie-uitwisseling tussen clubs, gemeenten, de KNVB, politie en het openbaar ministerie waardoor het bestrijden van criminaliteit binnen het voetbal moeilijker wordt gemaakt? Zo ja, welke belemmeringen zijn dat en wat gaat u doen om tot een betere informatie-uitwisseling te komen? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek waar ik naar verwees in het antwoord op vraag 3, zal deze vraag of sprake is van belemmeringen ten aanzien van de informatie-uitwisseling worden meegenomen.
Het bericht ‘Operatienormen: dat moet beter!’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Operatienormen: dat moet beter!»?1
Ja. Kwaliteit van zorg wordt bepaald door een groot aantal factoren, waaronder de aanwezigheid van voldoende deskundig personeel en goede samenwerking tussen alle betrokkenen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat voor hoogcomplexe ingrepen de uitkomsten van de behandeling beter zijn, wanneer deze worden uitgevoerd in een ziekenhuis waar men ervaring heeft opgedaan. Daarom is voor een aantal van deze behandelingen door de betrokken beroepsgroepen een volumenorm afgesproken. Het doel van dergelijke volumenormen is dat ziekenhuizen ervaring opbouwen met het uitvoeren van hoogcomplexe behandelingen. Dit draagt bij aan betere kwaliteit van zorg.
Bent u het met de voorzitter van de Stichting ONCOlogische Samenwerking (SONCOS) eens dat met betrekking tot de kwaliteit van een ziekenhuis het ook belangrijk is dat voldoende wordt overlegd tussen artsen van verschillende afdelingen en dat genoeg geschoold personeel in huis is, en dat het dus niet alleen gaat om het al dan niet halen van operatienormen? Bent u van mening dat het bij kwaliteit van zorg niet alleen gaat om het halen van een norm? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Aangegeven wordt dat verscheidene ziekenhuizen de operatienorm net niet hebben gehaald, bent u van mening dat deze ziekenhuizen zich «niet houden aan de operatienormen»? Zo ja, bent u van mening dat hier sprake is van een doelbewust handelen?
Nee. Er is geen sprake van dat ziekenhuizen zich niet houden aan de betreffende normen. Veruit de meeste volumenormen worden uitgedrukt als een aantal behandelingen dat in een jaar wordt uitgevoerd, over een gemiddelde periode van drie jaar. De reden daarvan is, dat de kwaliteit en veiligheid van zorg niet direct onder druk komen te staan wanneer er in een periode van een jaar minder ingrepen worden uitgevoerd. Daardoor hoeven ziekenhuizen die onverwacht minder ingrepen uitvoeren, bijvoorbeeld door tijdelijke uitval van professionals, niet meteen te stoppen met het uitvoeren van die behandelingen. Daardoor zou er onnodig kennis en expertise verloren gaan, wat precies het omgekeerde is van wat met de normen wordt beoogd. Er bestaat groot draagvlak voor de volumenormen bij onder meer medisch specialisten, ziekenhuisbestuurders en zorgverzekeraars.
Wat is uw reactie op het feit dat het niet halen van de operatienorm direct gelinkt wordt aan de kwaliteit van zorg en zelfs het overlijden van patiënten? Is deze relatie zo eendimensionaal? Ziet u de mogelijkheid dat eventueel slechtere resultaten van ziekenhuizen ook te maken kunnen hebben met de ingewikkeldheid van de zorgvraag van de patiënt die bij het desbetreffende ziekenhuis wordt geholpen, oftewel kan het hebben van ingewikkeldere patiënten ervoor zorgen dat een ziekenhuis vaker te maken krijgt met slechtere uitkomsten van operaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven staan kwaliteit en veiligheid van zorg niet meteen onder druk, wanneer een ziekenhuis in een periode minder ingrepen dan de volumenorm uitvoert. Uiteraard is de zorgvraag van een patiënt en diens algehele gezondheidssituatie van invloed op de uitkomsten van zorg. Uitkomstindicatoren worden vaak «gecorrigeerd» voor dit soort factoren. Volumenormen en de kwaliteitsindicatoren die daar betrekking op hebben zijn geen uitkomstindicatoren.
Speelt volgens u de wijze van bekostiging van zorg via het verrichtingenstelsel een rol in de kwaliteit van zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze? Behoeft de bekostigingssystematiek geen aanpassing om te voorkomen dat financiële prikkels medisch gewenste doorverwijzingen hinderen?
De voortschrijdende inzichten bij wetenschappelijke verenigingen omtrent goede zorg zijn de belangrijkste motivatie geweest voor het vaststellen van minimumaantallen verrichtingen in hun richtlijnen. Binnen het veld bestaat er dus groot draagvlak voor volumenormen voor hoogcomplexe zorg. Die ontwikkeling heeft zich ook binnen het huidige stelstel en de bekostigingssystematiek voltrokken. Mijn conclusie is dan ook dat verrichtingenstelstel en bekostigingssystematiek geen beletsel vormen om te komen tot goede zorg.
Op welke wijze vergelijken ziekenhuizen onderling hun resultaten bij de operaties, zoals geschetst in het artikel? Gebeurt dit op een adequate wijze? Welke rol spelen dan wel welke waarde hebben respectievelijk het al dan niet halen van operatienormen en de onderlinge samenwerking en afstemming tussen ziekenhuizen in deze vergelijking?
Ziekenhuizen vergelijken waar zij dat relevant vinden hun uitkomsten onderling en leggen registraties aan om die vergelijkingen te verdiepen. Beroepsgroepen zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. Dit proces en de daarbij verzamelde gegevens worden steeds vaker openbaar gemaakt, waarmee professionals en inhoudsdeskundigen het proces kunnen volgen en waar nodig kunnen bijsturen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteitsgegevens van ziekenhuizen op een degelijke manier worden gemeten en vergeleken?
Kwaliteitsgegevens zijn vooral van belang voor zorgaanbieders zelf: om inzicht te krijgen in hun handelen en om deze onderling te kunnen vergelijken om te leren en verbeteren. Veel van deze kwaliteitsgegevens worden in de vorm van indicatoren openbaar gemaakt via de Transparantiekalender. Op die manier kunnen zij door bijvoorbeeld patiënten en zorgverzekeraars worden gebruikt.
Het vergelijken van kwaliteitsgegevens van ziekenhuizen is iets anders dan het rangschikken van ziekenhuizen. Bij de jaarlijkse lijstjes die in de media verschijnen (bijvoorbeeld voetnoot2 worden door de redacties selecties uit indicatorensets gemaakt, waarna de indicatoren worden gewogen en bij elkaar opgeteld. Hier zijn de indicatoren niet voor opgesteld. En gaat het voorbij aan het primaire doel van de indicatoren: verbeteren van de zorg.
De wijze waarop kwaliteit wordt gemeten en weergegeven in indicatoren is steeds in ontwikkeling. In het verleden zijn veel indicatoren ontwikkeld die betrekking hebben op de structuur en processen van de zorgverlening. Mijn streven is dat kwaliteit van zorg meer gemeten gaat worden in termen van zorguitkomsten die er echt toe doen voor de patiënt. Zodat deze informatie kan worden gebruikt voor het voortdurend leren en verbeteren door professionals, voor het samen beslissen door patiënt en professional over de best passende behandelaar/behandeling en voor het meer uitkomstgericht organiseren en belonen van de zorg. Daarover heb ik met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg afspraken gemaakt en zijn wij gezamenlijk het Programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 gestart. Over de voortgang van dat programma heb ik uw Kamer afgelopen zomer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2018–2019, 31 476, nr.28).
Ziet u voor uzelf en/of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd nog een rol weggelegd om te bevorderen dat ziekenhuizen optimaal samenwerken en dat voldoende geschoold personeel wordt opgeleid, zodat de kans op de beste behandeling voor elke patiënt wordt verbeterd?
Ja, voor zowel mijzelf als voor de IGJ zijn dit belangrijke onderwerpen.
Op basis van de ramingen van het Capaciteitsorgaan stel ik al jaren voldoende opleidingsplaatsen voor medisch specialisten beschikbaar. Deze plaatsen worden door de ziekenhuizen ook benut. Voor het opleiden van voldoende en goed geschoold ziekenhuispersoneel stel ik jaarlijks kostendekkende financiering beschikbaar, eveneens op basis van ramingen van het Capaciteitsorgaan. De adviezen voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners worden niet altijd volledig opgevolgd, ondanks de kostendekkende financiering. Daarom is in het hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg de ambitie opgenomen dat ziekenhuizen in 2021 volgens de ramingen van het Capaciteitsorgaan gaan opleiden.
De IGJ betrekt de samenwerking tussen ziekenhuizen bij haar toezicht. Zij gaat met ziekenhuizen in dialoog over de onderlinge samenwerking en samenwerking met andere zorgaanbieders in keten- en netwerkverband, bijvoorbeeld tijdens de jaargesprekken die in ziekenhuizen worden gevoerd. De IGJ werkt hierbij vooral agenderend en stimulerend, maar als goede en veilige zorg in het geding zijn neemt zij desnoods (bestuursrechtelijke) handhavingsmaatregelen.