De alternatieve luchtvaartnota van Natuur & Milieu, Greenpeace en Natuur en Milieufederatie Noord-Holland, waaruit blijkt dat krimp van de luchtvaart onvermijdelijk is |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de alternatieve luchtvaartnota «Een nieuw toekomstbeeld voor luchtvaart» van Natuur & Milieu, Greenpeace en Natuur en Milieufederatie Noord-Holland?1
Ja.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «De sector zal moeten krimpen en tegelijkertijd hard werken aan innovatie om een schone en efficiënte luchtvaart in de toekomst mogelijk te maken»? Zo nee, waarom niet?
Voor het behalen van de klimaatdoelen voor de luchtvaart is een inzet nodig op een breed palet van instrumenten. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd met mijn brief van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585). De inzet van het kabinet is er primair op gericht om via deze weg de benodigde emissiereducties te realiseren. Via de PlanMER voor de Luchtvaartnota zorg ik voor meer inzicht in de verkeersvolumes die samenhangen met een combinatie van (klimaat)doelen en maatregelen.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Technische klimaatmaatregelen voor de luchtvaart zoals alternatieve kerosine, hoe nuttig ook voor de lange termijn, zijn niet genoeg om tot 2030, en ook tot 2050, de CO2-uitstoot voldoende terug te brengen»? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van de genoemde PlanMER.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Als er niet wordt ingegrepen in de luchtvaartsector, stoot zij rond 2050 dubbel zoveel uit als alle andere Nederlandse sectoren die het klimaatakkoord wel getekend hebben, bij elkaar»? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin kan ik onderschrijven dat zonder klimaatbeleid voor de luchtvaart de uitstoot van deze sector zou toenemen. Daarom zet Nederland samen met andere Europese landen in op een ambitieuzer mondiaal klimaatbeleid voor de internationale luchtvaart. In de tussenliggende tijd werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat samen met de partijen aan de Duurzame Luchtvaarttafel om te komen tot een halvering van de CO2-uitstoot in 2050 ten opzichte van 2005. Over het klimaatbeleid voor de luchtvaart én het Ontwerpakkoord van de Duurzame Luchtvaarttafel heb ik u geïnformeerd met mijn brief van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585).
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «De luchtvaartsector moet net als de andere sectoren, en net zoveel, bijdragen aan onze klimaatdoelen»? Zo nee, waarom niet?
Het is de bedoeling dat uiteindelijk alle sectoren teruggaan naar nul klimaatemissies. De wijze waarop en het tempo waarmee verschilt echter per sector. Daarbij houdt het kabinet onder andere rekening met de beschikbare technologische mogelijkheden. Bovendien kijkt het kabinet naar de context waarbinnen de doelen dienen te worden gerealiseerd. Zo is ten aanzien van de emissies van de internationale luchtvaart en scheepvaart voor een andere aanpak gekozen binnen het klimaatakkoord van Parijs dan voor binnenlandse emissies, onder andere vanwege het grensoverschrijdende karakter van die modaliteiten.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Als er niet wordt ingegrepen, verdubbelt het aantal mensen met gezondheidsproblemen door luchtvaart»? Zo nee, waarom niet?
De in de vraag genoemde stelling is in het toekomstbeeld van Natuur & Milieu opgenomen onder het thema «Geluid». De WHO heeft in oktober 2018 richtlijnen uitgebracht voor het omgaan met omgevingsgeluid. In die richtlijnen komt ook de luchtvaart aan de orde. Op dit moment voert het RIVM een onderzoek uit, waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen deze richtlijnen en het huidige beleid. Tevens beziet het RIVM welke opties er zijn om de WHO-aanbevelingen te gebruiken om het Nederlandse beleid te versterken.
Gezondheid is echter niet alleen aan geluid gerelateerd, maar ook aan luchtkwaliteit. Luchtverontreiniging behoort tot een van de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid. Het Kabinet hecht veel belang aan een gezonde leefomgeving en aan de bescherming tegen milieugezondheidsrisico’s. Daarom komt dit aspect aan de orde in de Luchtvaartnota en wordt samen met andere overheden gewerkt aan het Schone Lucht Akkoord. Het doel van dit akkoord is om 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 te behalen, voor de gezondheidseffecten afkomstig van Nederlandse bronnen van emissies naar de lucht.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Het grote wantrouwen dat is ontstaan in de maatschappij moet worden weggenomen door ambitieus, transparant en geloofwaardig beleid voor terugdringing van het geluid van de luchtvaart»? Zo nee, waarom niet?
In oktober vorig jaar kondigde ik aan een Programmatische Aanpak Meten Vliegtuiggeluid te starten in samenwerking met RIVM, KNMI en NLR. In deze aanpak wordt gekeken naar het verbeteren van zowel metingen als berekeningen van vliegtuiggeluid en het onderling versterken van beide methodes. Het doel van die aanpak is om tot beter herkenbare gegevens te komen om burgers blijvend goed te informeren en weloverwogen beleidskeuzes te kunnen maken. Daarnaast worden in deze aanpak ook mogelijkheden verkend om in beleid beter aan te sluiten bij hinder. Daarbij vind ik herstel van vertrouwen van groot belang. Conform het Regeerakkoord zet ik de beperking van hinder voorop. Dit is het uitgangspunt voor de Luchtvaartnota en ook voor de korte en middellange termijn ontwikkeling van de luchthavens. Zowel de programmatische aanpak als de Luchtvaartnota komen tot stand via een transparant proces met betrokkenheid van alle relevante omgevingspartijen.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Zolang het effect van ultrafijnstof en stikstof onderzocht wordt, dienen emissies uit voorzorg te worden beperkt»? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie heeft in 2016 het RIVM opdracht gegeven om een onderzoekprogramma uit te voeren naar gezondheidsrisico’s van ultrafijn stof. Medio 2021 zal het RIVM de eindrapportage opleveren. Verder zal op korte termijn de Gezondheidsraad om advies worden gevraagd over deze problematiek. Op basis van de RIVM-rapportage en het advies van de raad zal worden bezien of maatregelen noodzakelijk zijn. Verder heb ik Schiphol gevraagd om een Actieplan ultrafijn stof op te stellen. Dit plan wordt eind van dit jaar afgerond.
Voor onze grootste luchthaven (Schiphol) wordt vanwege het vastleggen van het nieuw normen- en handhavingsstelsel (NNHS) Schiphol in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol en het wegvallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de daaraan ten grondslag liggende passende beoordeling, de komende maanden door Schiphol een nieuwe berekening gemaakt van de stikstofdepositie als gevolg van het vliegverkeer van Schiphol.
Daaruit zal blijken hoeveel depositie in Natura-2000 gebieden afkomstig is van vliegverkeer en tot welke consequenties en vervolgacties dat leidt.
De luchtvaart levert in vergelijking tot andere bronnen een relatief beperkte bijdrage aan stikstofdepositie: slechts 0,1% van de totale depositie in Nederland is volgens het RIVM afkomstig van de luchtvaart. Voor afzonderlijke Natura 2000-gebieden kan de bijdrage van de luchtvaart hoger uitvallen. Zoals de Minister van LNV in haar brief van 4 oktober (Kamerstuk 32 670, nr. 167) aangeeft, zoekt het kabinet naar mogelijkheden om stikstofemissies van alle sectoren, waaronder luchtvaart, terug te dringen.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «De bijdrage van de luchtvaart aan de stikstofdepositie in natuurgebieden is significant; In Natura 2000-gebieden wordt de kritische depositiewaarde overschreden, wat betekent dat de bijdrage van de luchtvaart aan deze depositie sterk omlaag moet»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de volgende stelling uit de alternatieve luchtvaartnota: «Het economisch belang (van de luchtvaart) wordt stelselmatig overschat»? Zo nee, waarom niet?
Nee, die stelling onderschrijf ik niet. Een uitgebreid en frequent bediend netwerk van intercontinentale en Europese luchtverbindingen op Schiphol vertegenwoordigt een belang voor de economie van Nederland. Dit belang is op verschillende wijzen inzichtelijk te maken. Zo kan worden gekeken naar de economische bijdrage in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde van luchtvaart- en aanverwante activiteiten op een bepaald moment. Ook kan worden gekeken naar welvaartseffecten. Door het uitgebreide routenetwerk wordt welvaart gegenereerd voor reizigers en bedrijven, waarbij rekening wordt gehouden met zowel positieve (vestigingsklimaat) als negatieve (klimaat, omgeving) effecten. Binnenkort zal ik de resultaten van twee nieuwe onderzoeken naar respectievelijk deze economische bijdrage en de welvaartseffecten aan uw Kamer sturen.
Op welke wijze gaat u de aanbevelingen uit de alternatieve luchtvaartnota een plaats geven in uw eigen luchtvaartnota?
Ik heb met interesse kennis genomen van het toekomstbeeld van Natuur & Milieu. In de Kamerbrief van 5 juli jl. (Kamerstuk 31 936, nr. 646) heb ik de hoofdlijnen geschetst van de Luchtvaartnota. Sturen op de kwaliteit van publieke belangen staat daarin centraal. Ik zie in het toekomstbeeld van Natuur & Milieu interessante aanknopingspunten om deze hoofdlijnen verder uit te werken tot te maken beleidskeuzes in de ontwerp Luchtvaartnota die eind dit jaar verschijnt.
Deelt u de mening dat, ondanks de negatieve stellingname van de Tweede Kamer in reactie op de eerdere motie om een krimpscenario op te nemen in de luchtvaartnota2, de alternatieve luchtvaartnota van Natuur & Milieu, Greenpeace en Natuur en Milieufederatie Noord-Holland een nieuwe aanleiding geeft om de onvermijdelijke krimp van de luchtvaart alsnog een plaats te geven in uw luchtvaartnota? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kent u het bericht «Alle seinen op groen voor krimp van de luchtvaart»?3
Ja.
Erkent u dat alle seinen op groen staan voor krimp van de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting Infrastructuur & Waterstaat?
Ja.
Het bericht ‘Koraal Curaçao vernield door olieplatform’ |
|
André Bosman (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Koraal Curaçao vernield door olieplatform»?1
Heeft u de foto’s, gemaakt door de duikers, gezien op de website van nos.nl? Hoe beoordeelt u de nieuwe situatie waarbij schade is ontstaan aan het koraal?
Klopt de beschrijving van het incident dat tijdens een storm de bemanning van het bewuste olieplatform geprobeerd heeft verdere schade te voorkomen? Welke gevolgen heeft de schade voor het koraal en het eiland? Is de economische- en milieuschade in te schatten? Wie zijn er gedupeerd?
Er wordt door het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur van Curaçao nader onderzoek gedaan naar de oorzaak van de schade. Dat onderzoek moet voor het land Curaçao informatie opleveren over de specificaties ten aanzien van deze situatie en daarmee ook de mogelijke vervolgstappen. Dit onderzoek wordt mede uitgevoerd om dergelijke situaties en schade in de toekomst te voorkomen.
Valt de schade bij Boca Sami eventueel te verhalen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet de overheid van Curaçao hieraan? Welke stappen zet de regering van Curaçao om dit soort schade in de toekomst te voorkomen en de geleden schade te herstellen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er processen denkbaar waarbij het koraal versneld aan zou kunnen groeien?
Het is mogelijk om koraal te planten. Dat gebeurt bijvoorbeeld op Bonaire. Wel gaat het om een beperkt aantal soorten waardoor de oorspronkelijke biodiversiteitsgehalte niet teruggewonnen wordt.
Zijn soortgelijke incidenten in de toekomst uit te sluiten? Wie is er dan verantwoordelijk?
Curaçao is zelf verantwoordelijk voor het maken en handhaven van voorschriften met betrekking tot de scheepvaartveiligheid om dergelijke incidenten te voorkomen.
Het artikel ‘Nederland achter met hernieuwbare energie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Nederland achter met hernieuwbare energie»?1
Ja.
Deelt u de grote zorg dat Nederland achterloopt ten opzichte van de andere Europese lidstaten op het gebied van hernieuwbare energie? Zo nee, waarom niet?
Nederland loopt met een geraamd aandeel van 11,6% in 2020 inderdaad achter ten opzichte van de Europese doelstelling van 14% en het EU gemiddelde. We zijn echter op weg om deze achterstand in te lopen. Uit de ramingen van de KEV2019 blijkt dat de productie van hernieuwbare energie stijgt van 140 PJ in 2017 naar een verwachte 239 PJ in 2020, een groei van ruim 70%. Ook in de jaren na 2020 zal deze sterke groei zich voortzetten.
Welke stappen onderneemt u om het aandeel duurzame energie te vergroten in Nederland?
De belangrijkste subsidie voor hernieuwbare energie is de Stimuleringsregeling voor hernieuwbare elektriciteitsproductie (SDE+). Daarnaast bestaan er nog tal van andere regelingen voor de stimulering van hernieuwbare energie, zoals de salderingsregeling, de postcoderoosregeling, de Investeringssubsidie voor Duurzame Energie (ISDE), de Demonstratieregeling Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+) en de subsidie Hernieuwbare Energie (HER).
De afgelopen jaren heeft het kabinet diverse maatregelen genomen om de ontwikkeling van het aandeel hernieuwbare energie te versnellen. Ook eerder dit jaar heeft het kabinet aanvullende maatregelen getroffen en aangekondigd, zoals de verlenging van de salderingsregeling tot 2023 en de aanpassing van de redundantie-eis voor het elektriciteitsnet. Met een lagere redundantie-eis kan (met name voor duurzame opwek) enige ruimte op het net worden gecreëerd zonder dat daarmee de leveringszekerheid van elektriciteit in gevaar komt.
Daarbovenop zet het kabinet de eindsprint in met een pakket aan aanvullende maatregelen om het doel voor 14% hernieuwbare energie in 2020 te realiseren. Deze maatregelen dragen ook bij aan de 25% CO2-reductie in het kader van het Urgenda-vonnis en de ambities van het Klimaatakkoord.
Om de realisatie van hernieuwbare energie op korte termijn te versnellen wordt in 2020 een extra ronde van de SDE+ opengesteld. Daarnaast heeft het kabinet het budget van de ISDE voor 2019 verhoogd met € 60 mln. zodat nog meer mensen een tegemoetkoming kunnen krijgen voor de aanschaf van een zonneboiler of warmtepomp. Het pakket beoogt tevens de uitrol van zon op daken van onder andere overheidsgebouwen, scholen en particulieren te versnellen.
Hoe verklaart u dat Nederland het enige land in de Europese Unie is waar het werkelijk bereikte percentage zo ver afstaat van de doelstelling?
Op dit moment zijn er volgens de rapportages van de Europese Commissie zes EU-lidstaten die hun hernieuwbare energie doelstelling voor 2020 naar alle waarschijnlijkheid niet zullen halen. De achterstand is voor Nederland relatief gezien het grootst. Dit komt door een combinatie van factoren.
Door een langdurige periode van sterke economische groei is de energievraag dusdanig toegenomen, dat de gestegen hoeveelheid hernieuwbare energie naar verhouding lager is dan de stijging in het totale energieverbruik. Ondanks een forse toename van hernieuwbare energieproductie, valt het aandeel hernieuwbare energie daarom lager uit dan verwacht.
Een ander deel van het tekort is te verklaren door vertraging in een aantal grote hernieuwbare energieprojecten op land (Kamerstuk 33 612, nr. 70). Hierdoor wordt een deel van de stijging in de hernieuwbare productie pas na 2020 gerealiseerd.
Deelt u de constatering dat Nederland te laat is begonnen met verstrekken van grote subsidies voor zonne- en windenergie en daarbij achterloopt op landen als Denemarken, Duitsland en Spanje? Zo nee, waarom niet?
Deze constatering deel ik niet. Nederland heeft zijn ambities met betrekking tot hernieuwbare energie in 2013 vastgelegd in het Energieakkoord. Op basis daarvan zijn de afgelopen jaren voldoende subsidieverplichtingen aangegaan om deze ambities te realiseren. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, is een deel van het tekort te verklaren door de vertraging die een aantal grote hernieuwbare energieprojecten hebben opgelopen de afgelopen jaren. Dit is niet te wijten aan een tekort aan financiële middelen maar heeft te maken met problemen met betrekking tot draagvlak en aansluiting op het net. De komende jaren zullen deze projecten alsnog gerealiseerd worden, waardoor de groei in hernieuwbare energie productie die de afgelopen jaren is ingezet, onverminderd door zal zetten.
Deelt u de mening dat Nederland moet voldoen aan de afgesproken hernieuwbare energiedoelstelling? Zo ja, op welke wijze gaat u zorg dragen dat Nederland zal voldoen aan het afgesproken aandeel hernieuwbare energie in 2020? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik blijf inzetten op het realiseren van alle verstandige projecten in Nederland die bijdragen aan het aandeel hernieuwbare energie in 2020 en de jaren daarna. Hierover is de Kamer onlangs in meer detail geïnformeerd (Kamerstuk 32 813, nr. 400). Om de resterende opgave – voor zover resterend na het aanvullende maatregelenpakket – in te vullen, kan statistische overdracht een noodzakelijk sluitstuk zijn van een breder pakket aan maatregelen om de Europese doelstelling te realiseren en een eventueel boete en dwangsom te voorkomen. Daarom verken ik op dit moment de ruimte en voorwaarden voor statistische overdracht in aanvulling op alle genoemde nationale maatregelen. Hierbij zou het wenselijk zijn dat de middelen die met de overdracht gemoeid zijn, worden besteed aan de energietransitie in de EU.
Erkent u de constatering dat de lange voorbereidingstijd van duurzame energieprojecten heeft bijgedragen aan het achterblijven op de hernieuwbare energiedoelstelling? Op welke wijze kan deze voorbereidingstijd ingekort worden?
Ja. In een aantal gevallen heeft de lange voorbereidingstijd bijgedragen aan het achterblijven van de realisatie van hernieuwbare opwekcapaciteit. Dit betreft met name wind op land projecten. De uitrol van wind op zee ligt op schema.
De lange voorbereidingstijd ontstaat door verschillende factoren, die ik met uw Kamer heb gedeeld op basis van de monitor wind op land d.d. 28 juni jl. (Kamerstuk 33 612, nr. 70). Het betreft conflicterende (Rijks)doelstellingen (hoogtebeperking, ecologie, obstakelverlichting en radarverstoring), het verkrijgen van opstalrechten, netcapaciteit en bestuurlijke en maatschappelijke acceptatie.
In het Klimaatakkoord zijn er belangrijke stappen gezet die moeten leiden tot inkorting van de voorbereidingstijd. Deze heb ik ook met uw Kamer gedeeld als antwoord op Kamervragen over de waardedaling van huizen door windmolens. Participatie is een cruciaal instrument voor verkorting van de voorbereidingstijd. Zo worden er 30 Regionale Energiestrategieën opgesteld (RES-en). De RES-en hebben als doel om samen met de omgeving tot zowel landschappelijk als maatschappelijk gedragen locaties te komen voor toekomstige wind- en zonneparken. De netbeheerders zijn hier actief bij betrokken zodat afstemming over de transportcapaciteit tijdig plaatsvindt en het net tijdig klaar is voor het aansluiten van de wind- en zonneparken. Tot slot wordt conform de afspraken in het Klimaatakkoord ingezet op 50% lokaal eigendom van productie van hernieuwbare energie op land als middel om maatschappelijke acceptatie te vergroten.
Op welke wijze heeft de huidige krapte op het elektriciteitsnet invloed op het halen van de hernieuwbare energiedoelstelling? Welke stappen onderneemt u om de huidige krapte op het net op te lossen?
De krapte op het net in delen van het land heeft tot gevolg dat een deel van de projecten in de congestiegebieden op korte termijn niet gerealiseerd kunnen worden. In deze congestiegebieden voeren de netbeheerders de nodige verzwaringen uit om aan de transportvraag te voldoen. Ook de komende tijd vinden forse investeringen in de toekomstbestendigheid van het elektriciteitsnet plaats. Dergelijke netuitbreidingen kosten echter enkele jaren. Zodra deze aanpassingen gereed zijn, is er weer ruimte in de gebieden waar het net nu vol zit.
Op korte termijn biedt het pakket aan maatregelen genoemd in de brief van 28 juni jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 669) daarbij enig soelaas. Hieronder valt o.a. het vrijstellen van de redundantie-eis van het hoogspanningsnet voor productie. De verwachting is dat deze maatregel tot een extra capaciteit van 1GW zal leiden in het noorden van het land. Dit zal echter niet in alle congestiegebieden direct voor voldoende ruimte zorgen.
Voor de langere termijn stimuleert het kabinet de netbeheerders om de benodigde investeringen te doen om knelpunten op het net op te lossen. Het gaat daarbij niet alleen om investeringen, maar ook het inzetten van slimme oplossingen, zoals bijvoorbeeld opslag en het beter op elkaar aan laten sluiten van vraag en aanbod.
In gebieden waar meer ruimte is op het net kan de realisatie van grootschalige hernieuwbare energieprojecten gewoon doorgaan. Met de extra openstellingsronde SDE+ in het voorjaar van 2020 kunnen projecten die in 2019 niet konden worden ingediend of gerealiseerd, vanwege het feit dat deze projecten zich in congestiegebieden bevinden, opnieuw een aanvraag indienen op een locatie waar wel ruimte is op het net.
Op welke wijze voorkomt u dat de Nederlandse duurzame energievoorziening afhankelijk is van biomassa, aangezien uit het artikel blijkt dat de helft van de in Nederland opgewekte duurzame energie afkomstig is uit biomassa? Hoe vergroot u de inzet van andere hernieuwbare energiebronnen?
Op dit moment is een aanzienlijk deel van de in Nederland opgewekte duurzame energie afkomstig uit biomassa. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: 1. alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en 2. duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Omdat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) na 2030 knelpunten voorziet in het aanbod van duurzame biomassa, is in het Klimaatakkoord opgenomen dat richting 2050 prioritering van de inzet van duurzame biomassa gewenst is. Dat betekent dat op termijn biomassa daar moet worden ingezet waar weinig alternatieven voorradig zijn, de zogenaamde prioritaire toepassingen.
Het relatieve aandeel hernieuwbare energie dat opgewekt wordt door biomassa zal richting 2030 dalen, doordat de hoeveelheid duurzame energievoorziening uit andere bronnen (zoals wind en zon) verder zal toenemen (zie figuur 4.14 uit de onlangs door PBL gepubliceerde Klimaat- en Energieverkenning voor 2019).
Het bericht ‘Meerjarig onderzoek naar functiedifferentiatie verpleegkundigen van start’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meerjarig onderzoek naar functiedifferentiatie verpleegkundigen van start»?1
Ja.
Hoe duidt u dit bericht tegen de achtergrond van het (in uw eigen woorden) «niet gaan vliegen» van het wetsvoorstel BIG-II, dat functie- en/of beroepsdifferentiatie van verpleegkundigen tot doel had alsook de door u aan de heer prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan gevraagde verkenning naar nut en noodzaak van functie- en/of beroepsdifferentiatie, die nog in volle gang is?2
Dit onderzoek staat los van het wetsvoorstel BIG II en de verkenning die door de heer Rinnooy Kan is uitgevoerd. Dat dit onderzoek zou worden uitgevoerd is afgesproken binnen het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg 2019–2022. Dit Hoofdlijnenakkoord dateert al uit juni 2018. Al vele jaren lopen er bij ziekenhuizen en andere zorginstellingen initiatieven voor functiedifferentiatie. Daar worden vele ervaringen opgedaan, zowel wat betreft successen, als wat niet werkt. In de eigen organisaties wordt dit gemonitord en wordt geleerd van die ervaringen. Enig onderzoek op een overkoepelend niveau naar de resultaten was al gaande. Het huidige wetenschappelijke onderzoek van de NVZ, NFU, Erasmus Universiteit, Hogeschool Utrecht, Spaarne Gasthuis, Radboud UMC en het UMC Utrecht is een vervolg daarop en monitort over een langere termijn wat de resultaten zijn en zorgt ook dat successen en leerpunten verder worden gedeeld.
Het wetsvoorstel omtrent de regieverpleegkundige, aan welk voorstel een «langgekoesterde wens» van betrokken partijen ten grondslag lag, beoogde slechts een onderscheid tussen mbo- en hbo-verpleegkundigen in het BIG-register. Het onderzoek is dus complementair daaraan en behelst een ander doel, namelijk het doen van wetenschappelijk onderzoek naar de kosten en kwaliteitseffecten van functiedifferentiatie, waarbij wordt geleerd van hoe functiedifferentiatie in de zorgpraktijk wordt vormgegeven. Hierbij wordt aangesloten bij reeds door het veld ingezette initiatieven voor functiedifferentiatie en professionaliseringsprogramma’s.
Als u al voorstander bent van een onderzoek zoals genoemd in het bovenstaande artikel, had het dan niet meer voor de hand gelegen éérst een dergelijk onderzoek te doen en mogelijk daarná pas een wetsvoorstel voor te bereiden in plaats van andersom?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen wat het juist nú aankondigen van het onderhavige onderzoek doet met het vertrouwen van de beroepsgroep verpleegkundigen? Snapt u dat veel verpleegkundigen het idee hebben met een kluitje in het riet gestuurd te zijn met de aangekondigde «pas op de plaats» terwijl naar hun gevoel «de trein doordendert»?
Dat een dergelijk onderzoek zou plaats gaan vinden is reeds gemeld in mijn kamerbrief van 4 juni 2018 (Kamerstuk 29 248, nr. 311). Het onderzoek kan werkgevers en werknemers ondersteunen in een ontwikkeltraject en is helpend bij het delen van ervaringen en best practices. Daarbij merk ik graag op dat in het onderzoek zowel naar de mbo-, inservice-, als hbo-opgeleide verpleegkundigen wordt gekeken.
Heeft u het idee dat acties als deze behulpzaam zijn bij het behouden van mensen voor de zorg?
De voorkeuren van verpleegkundigen voor de invulling van hun beroep op de verschillende opleidingsniveaus (mbo/inservice/hbo/master) en het verbeteren van loopbaanmogelijkheden zijn nadrukkelijk onderdeel van het onderzoek. Deze kennis wordt gebruikt om interventies op en initiatieven voor de verdere beroepsontwikkeling vorm te geven (bijv. een vernieuwd en aantrekkelijk functiegebouw voor verpleegkundigen waarmee binden, boeien en behouden bereikt kan worden).
Wat gaat u doen om het vertrouwen van verpleegkundigen terug te winnen? Bent u bijvoorbeeld bereid extra geld uit te trekken voor betere arbeidsvoorwaarden of daadwerkelijk iets te doen aan de regel- en werkdruk van de mensen die in de zorg werken?
Jaarlijks zijn extra middelen beschikbaar voor stijgende loonkosten en prijzen. Dit jaar gaat dit om 1,7 miljard euro voor de hele zorg. Hoe zich dit vertaalt in concrete loonstijging, wordt door sociale partners afgesproken in cao’s. Voor verschillende branches, zoals de GGZ, VVT en Jeugdzorg hebben de partijen inmiddels afspraken gemaakt.
Met het actieprogramma Werken in de Zorg zetten we stevig in om voldoende medewerkers aan te trekken voor de zorg, en belangrijker nog, om ze te behouden. Dit doen we met een regionale aanpak, gesteund met 420 miljoen euro voor scholing van nieuwe medewerkers. We informeren uw Kamer regelmatig over de maatregelen uit het actieprogramma en de voortgang3.
Wat vindt u van de timing van dit bericht, ook tegen de achtergrond van het maar voortdurende conflict over een fatsoenlijke cao voor ziekenhuismedewerkers? Zou u een en ander als handig kwalificeren?
Zoals aangegeven is al een jaar bekend dat dit onderzoek zal worden uitgevoerd.
Bent u bereid bij eventuele onderzoeken, zoals hier aan de orde zijn, verpleegkundigen zèlf een stem te geven, nu het tenslotte om hùn beroep gaat?
Het onderzoek wordt uitgevoerd door een onderzoeksgroep die grotendeels bestaat uit verpleegkundigen. Daarbij geldt dat verpleegkundigen nadrukkelijk in het onderzoek worden betrokken zoals uit voorgaande antwoorden blijkt.
Het feit dat de Belastingdienst het recht op huurtoeslag heeft afgewezen, terwijl een burger het wel had doordat er sprake was van verworven rechten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van twee recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin duidelijk geworden is dat een verworven recht op huurtoeslag herleeft, wanneer weer voldaan wordt aan de inkomenstoets en de vermogenstoets?1
Ja.
Kunt u een precieze beschrijving geven van hoe het verworven recht in de huurtoeslag wettelijk vaststaat en wanneer dat herleeft en wanneer niet?
In beginsel bestaat geen recht op huurtoeslag als de rekenhuur hoger is dan de maximum huurgrens (in 2019: 720,42). In principe wordt het onwenselijk geacht dat huurders die op grond van hun inkomen voor huurtoeslag in aanmerking zouden kunnen komen, zijn gehuisvest in een woning met een huur boven de maximale huurgrens. In dat geval leggen de huurlasten namelijk relatief een te groot beslag op het inkomen. Het toestaan van huurgrensoverschrijding is een uitzondering op deze regel.
Deze maatregel is ooit als aangenomen amendement (kamerstuk 25 090, nr. 49) in de wet opgenomen om te voorkomen dat indexering van de huur in de situatie van bevriezing van de maximum huurgrens in 1997 tot een plotseling verlies van huurtoeslag zou leiden. Huurders van wie een rekenhuur door een boven-inflatoire huurverhoging boven de maximale huurgrens is komen te liggen, blijven toch recht houden op huurtoeslag tot de maximale huurgrens. Daarom is aan het toenmalige wetsartikel toegevoegd dat een eenmaal toegekende huursubsidie bij een overschrijding van de maximale huurgrens door kan lopen, als zij direct in de maand juni voor de overschrijding huursubsidie ontvingen. Uiteraard is dat alleen het geval als ook aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag is voldaan, zoals voorwaarden ten aanzien van financiële draagkracht (inkomen en vermogen). In de ogen van de wetgever vergde dat bij de wijziging van de Huursubsidiewet in 1999 geen nadere toelichting. De formulering op dit punt is in de Wet op de huurtoeslag (Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Awir, Stb. 2005, 343) ongewijzigd overgenomen. Uit de recente uitspraak van de Raad van State volgt een nieuwe interpretatie van deze wettekst. Daar is in de uitvoering gevolg aan gegeven.
Kunt u aangeven op welke wijze u naar huurders en via de site van de Belastingdienst de juiste interpretatie van de wet gaat publiceren?
Huurders worden middels de website van de Belastingdienst/Toeslagen geïnformeerd. De informatie op de website is aangepast conform de recente uitspraken van de Raad van State. Zoals in de begeleidende brief is aangegeven, is ook de informatie bij de rekentool van de Belastingdienst/Toeslagen aangepast. Huurders- en verhuurdersorganisaties zullen door middel van een brief en in overleggen worden geattendeerd op deze mogelijkheid. We gaan deze organisaties actief benaderen met de vraag deze boodschap onder hun achterban te verspreiden. Ook zal een nieuwsbericht ter zake worden geplaatst op rijksoverheid.nl en de website www.woningmarktbeleid.nl.
Bij hoeveel mensen, van wie de huur door huurverhogingen door de maximale huurgrens is gegaan en aanspraak konden doen op het verworven recht op huurtoeslag, maar op een nader moment wel weer aan de inkomens-en vermogenstoetsen voldeden, is er geen huurtoeslag toegekend in elk van de jaren tussen 2010 en 2019?
De Belastingdienst heeft dit niet geregistreerd in deze periode. De Belastingdienst houdt bij of bij het vaststellen van de huurtoeslag is voldaan aan de voorwaarden. Daarvoor wordt onder meer de financiële draagkracht beoordeeld. Nadat een beoordeling van het recht bijvoorbeeld door inkomensstijging is vervallen, worden wijzigingen in financiële draagkracht in relatie tot de huurtoeslag niet geregistreerd. De Belastingdienst beschikt daarom niet over deze gegevens.
Wordt de wet op de huurtoeslag inmiddels juist toegepast door de Belastingdienst? Zo nee, vanaf welk moment wel?
De uitvoering is inmiddels aangepast. De besluiten die vanaf 24 juli 2019 worden genomen zijn conform de uitspraak van de Raad van State. Per 11 oktober is de nieuwe werkwijze opgenomen in het Handboek Toeslagen. De herleving van verworven recht op huurtoeslag geldt dus ook voor aanvragers die voor de Raad van State-uitspraak geen aanspraak konden maken op huurtoeslag vanwege inkomens- of vermogensstijging en vanaf 24 juli 2019 wel. Zij kunnen dus vanaf 24 juli 2019 weer aanspraak maken op huurtoeslag, mits zij aan de overige voorwaarden voor huurtoeslag voldoen. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan hierbij tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar conform de Awir systematiek worden ingediend. Ook de toeslagontvangers die hun recht willen laten herleven, hebben hier tot 1 september 2020 de mogelijkheid voor.
Hoeveel jaar lang is de wet onjuist geïnterpreteerd?
De uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 betekende een omslag in de interpretatie van de wet. Vanaf 1998 tot aan de uitspraak van 24 juli 2019 werd de wet op een andere wijze geïnterpreteerd. Deze interpretatie van de wet werd door de jurisprudentie tot aan 24 juli 2019 ondersteund.5
Kunt u voor de afgelopen 10 jaar per jaar precies uitleggen hoe het herleven van verworven rechten is uitgevoerd? Kunt u de beleidsdocumenten (zoals het handboek) die geldig waren in die periode aan de Kamer doen toekomen?
De uitvoering is de afgelopen 10 jaar uitgevoerd overeenkomstig de wet- en regelgeving en de geldende jurisprudentie tot aan de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. De uitspraak van de Raad van State betekende een omslag. De interpretatie van de wet en de uitvoering is door de Belastingdienst/Toeslagen overeenkomstig deze uitspraak aangepast. Verdere uitwerking van de wet- en regelgeving ten behoeve van de uitvoering is te vinden in de handboeken vanaf 2013. De handboeken van 2013 tot en met heden over de huurgrensoverschrijding bij de huurtoeslag zijn bijgevoegd bij de antwoorden op deze Kamervragen. Dit laat onverlet dat binnen de Belastingdienst een werkwijze bestond in de periode tot 2016 waarbij rechten zijn toegekend die op basis van de toen geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie niet hadden moeten worden toegekend.
Herinnert u zich dat u dit jaar 500 miljoen euro uitgetrokken heeft om het kindgebonden budget met terugwerkende kracht juist uit te voeren en dat u bezig bent compensatie te geven aan mensen bij wie de kinderopvangtoeslag op onrechtmatige wijze is stopgezet?
Ja.
Op welke wijze kunnen mensen die dat willen alsnog aanspraak maken op het herleven van hun oude rechten over de laatste jaren, omdat zij hier volgens de wet recht op hadden? Kunt u zeer expliciet ingaan hoe u zult omgaan met gevallen, waarbij de beschikking (geen huurtoeslag) al definitief is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, betekent de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 een omslag in de interpretatie van de wet. Vanaf deze datum wordt de uitspraak van de Raad van State conform de regelgeving toegepast op alle soortgelijke besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. Artikel 5a Uitvoeringsregeling Awir bepaalt dat besluiten die wel onherroepelijk vaststaan, als gevolg van jurisprudentie niet opengebroken worden. Dit is alleen anders indien de Minister van Financiën, zo nodig in overeenstemming met de Ministers die het aangaat (in dit geval de Minister voor Milieu en Wonen), anders heeft bepaald. In het voorliggende geval is hiervoor geen aanleiding, nu de uitvoering heeft plaatsgevonden overeenkomstig de wet- en regelgeving en de geldende jurisprudentie tot aan de uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019. Dus definitief toegekende beslissingen huurtoeslag waar de termijnen zijn verstreken zonder dat bezwaar en/of beroep is ingesteld komen niet in aanmerking voor herbeoordeling.
Dit is de werkwijze bij beleidswijzigingen als gevolg van jurisprudentie omdat deze besluiten zijn genomen conform de toen geldende regelgeving en jurisprudentie. Dat geldt overigens in den brede, niet alleen voor de Belastingdienst/Toeslagen maar meer algemeen in ons rechtsstelsel.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van State vanaf 24 juli 2019 wordt toegepast op alle soortgelijke besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen. Lopende procedures worden herbeoordeeld, aangezien die nog niet definitief zijn vastgesteld. Besluiten die wel onherroepelijk vaststaan, worden niet opengebroken.
Wat vindt u van het feit dat de Belastingdienst zich bij de Raad van State beroepen heeft op een vervallen, niet gepubliceerd circulair ministerieel geschrift uit 1998, dat geen wettelijke basis heeft?
Zoals ook uit de uitspraak van 24 juli 2019 blijkt (ECLI:NL:RVS:2019:2415) (zie rechtsoverweging 5.3) heeft de uitvoering van de Belastingdienst/Toeslagen zich niet alleen gebaseerd op de letterlijke tekst van het wetsartikel, maar ook op de systematiek van de wet en de wetshistorie. Over de specifieke kwesties die geleid hebben tot de door u genoemde Raad van State-uitspraken (namelijk het verlies van verworven recht door enkel stijging van inkomen of vermogen waarna dit inkomen of vermogen weer daalde) hebben de rechtbanken verschillend geoordeeld. Hieruit bleek dat de wettekst anders kon worden gelezen en dat de memorie van toelichting hier niet eenduidig in was. Voor het verweer in een tweetal procedures bij de Raad van State is daarom vanuit de wetgever eind augustus 2018 de genoemde circulaire uit 1998 aangedragen om het verweer ten aanzien van de wetshistorie te ondersteunen. De circulaire uit 1998 was wel relevant omdat er met de wetswijziging uit 1999 geen verandering werd beoogd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze circulaire aan de Kamer doen toekomen en toelichten wanneer het geldig was?
Bij dezen.6 Deze circulaire is in 1998 aan gemeenten en verhuurders rondgestuurd ter informatie over een aantal hoofdlijnen van de regelgeving en beleidslijnen van de Huursubsidiewet (HSW) zoals deze zullen gelden met ingang van het subsidiejaar van 1 juli 1998 tot 1 juli 1999 (1998/1999).
Kunt u aangeven hoe het komt dat het zo vaak voorkomt dat de Belastingdienst niet in staat is om de wetten over toeslagen goed uit te voeren?
In het voorliggende geval kan niet gesproken worden van een fout. Zoals aangegeven ontstond met de uitspraak van de Raad van State een nieuwe situatie.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Wij bieden u nogmaals onze welgemeende excuses aan dat de beantwoording niet heeft plaatsgevonden binnen de termijn die daarvoor staat. Wij zullen bevorderen dat Kamervragen binnen de termijn beantwoord worden.
Het bericht 'Maximumsnelheid op de A79 bij Meerssen naar 90 km/u' |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Maximumsnelheid op de A79 bij Meerssen naar 90 km/u»?1
Ja.
Klopt het dat de snelheid tijdelijk wordt verlaagd door Rijkswaterstaat (RWS) vanwege een slechte staat van onderhoud van de A79? Op de site van RWS staan werkzaamheden vermeld, waarom staan deze er (nog) niet bij?
Nee, dat klopt niet. De snelheid wordt niet tijdelijk verlaagd, maar zal gewoon 100 km/u blijven. Rijkswaterstaat volgt bij constatering van onvoldoende stroefheid de «Richtlijnen handelwijze bij onvoldoende stroefheid of teveel spoorvorming». Deze schrijven onder andere voor wanneer een snelheidsverlaging nodig is om de veiligheid van de weggebruikers te waarborgen. In dit geval is een snelheidsverlaging niet noodzakelijk. Voor de vastgestelde ontbrekende stroefheid van het asfalt is het waarschuwen van de weggebruikers met het driehoek bord «slipgevaar» voldoende. Dit bord is geplaatst op deze locatie. Er is door Rijkswaterstaat een verkeersbesluit genomen tot tijdelijke verlaging van de maximum snelheid. Dit besluit blijkt onjuist en zal worden ingetrokken. De werkzaamheden staan inmiddels op de website.
Hoe lang gaat de snelheidsverlaging duren? Wanneer wordt begonnen met het onderhoud en wanneer is het onderhoud klaar?
Er vindt geen snelheidsverlaging plaats. De werkzaamheden zijn nu gepland in de nacht van 22 oktober (21:00) op 23 oktober (05:00). Onderhoudswerkzaamheden zijn echter weersgevoelig. Bij slecht weer kunnen de werkzaamheden mogelijk geen doorgaan vinden en worden ze opnieuw ingepland.
Is het juist dat na een eerdere snelheidsverlaging van 120 km/u naar 100 km p/u, nu weer een verlaging wordt opgelegd? Heeft er dan geen onderhoud of aanpassing in de tussentijd plaatsgevonden? Hoe kan dit?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe nodig is de snelheidsverlaging van 100 km/u naar 90 km/u? Is de A79 daar in een dusdanige staat dat 90 km/u werkelijk een verschil maakt ten opzichte van 100 km p/u? Wat merkt de automobilist daarvan? Is hier een afwegingskader voor bij RWS?
Bij constatering van onvoldoende stroefheid volgt RWS de «Richtlijnen handelwijze bij onvoldoende stroefheid of teveel spoorvorming».
Waarom is het nodig om automobilisten langzamer te laten rijden als er geen werkzaamheden zijn of deze nog lang op zich laten wachten? Waar blijkt dit uit?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u proberen deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja.
Het bezoek van premier Rutte aan Indonesië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Welke onderwerpen staan er tijdens het gesprek van de Minister-President met de Indonesische president Joko Widodo op de agenda? Kunt u een toelichting geven?
Minister-President Rutte sprak met de Indonesische president Joko Widodo over de brede samenwerking op het gebied van politiek, economie en cultuur. Op politiek vlak werd er onder meer gesproken over samenwerking op het gebied van strijd tegen terrorisme, mensenrechten en veiligheid en rechtsorde. Op economisch vlak spraken Minister-President Rutte en president Widodo onder andere over circulaire economie, waste management en maritieme samenwerking. Tot slot werd de goede samenwerking op het gebied van cultuur en (beroeps-) onderwijs onderstreept.
Zal tijdens het gesprek met president Joko Widodo ook de situatie in Papua aan de orde worden gesteld? Zo ja, wat zal de inzet zijn?
Minister-President Rutte en president Widodo hebben gesproken over de situatie in Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie. De inzet van dit gesprek was te benadrukken dat dialoog en terughoudendheid belangrijk zijn om tot een duurzame oplossing te komen, en dat de proportionaliteit van (politie-) geweld en de mogelijkheid tot transparant onderzoek achteraf van belang zijn.
Zal de Minister-President ingaan op het harde ingrijpen van het Indonesische leger tegen de Papua’s? Zo ja, wat zal hierover de inzet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zal de Minister-President tijdens zijn gesprek met de president aandringen op en spoedig bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua, zoals door de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Marsudi, aan de Minister van Buitenlandse Zaken is toegezegd?
Nederland heeft zowel richting de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten als richting Indonesische autoriteiten aangegeven dat het goed zou zijn als de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Papua spoedig bezoekt. Op 25 september jl. sprak ik met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua, waarbij ik het belang van een bezoek van de VN-Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua heb benadrukt. Minister Marsudi bevestigde dat de Hoge Commissaris is uitgenodigd.
Beide partijen zijn voornemens een bezoek te realiseren. Het is nu aan de VN Hoge Commissaris en de Indonesische autoriteiten om afspraken te maken over de verdere uitvoering van de uitgesproken intenties.
Kunt u deze vragen voor aanvang van het bezoek aan Indonesië op 7 oktober 2019 beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Concrete aanpak stikstof kan maanden duren’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet heeft nog maanden nodig voor stikstofaanpak»?1
Ja.
Klopt het dat het nog enkele maanden gaat duren voor het kabinet met concrete oplossingen komt voor de stikstofcrisis?
In de brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) heeft het kabinet aangekondigd de oplossing te zoeken in een gebiedsgerichte aanpak. Aangezien de herkomst van stikstofdepositie verschilt per gebied, verschilt ook de aanpak om deze depositie te verminderen per gebied. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien.
Het kabinet heeft aangekondigd welke concrete zaken zij gaat doen: investeren in direct natuurherstel, inzetten op een drempelwaarde voor stikstofdepositie zodat het proces voor het verlenen van toestemming voor (kleine) activiteiten en projecten weer in gang kan worden gezet, toestemmingverlening op gang brengen via intern salderen en extern salderen onder voorwaarden. Ook stelt het kabinet indien nodig financiële en juridische middelen beschikbaar en worden bronmaatregelen genomen waar deze (gebiedsgericht) effect hebben.
Het kabinet gaat per direct aan de slag met de verkenning van een drempelwaarde voor projecten of activiteiten met kleine stikstofdeposities. Daartoe is het nodig om (bron)maatregelen uit te werken. Het kabinet komt voor het einde van het jaar met een uitgewerkt pakket op basis waarvan in het begin van het nieuwe jaar besluitvorming kan plaatsvinden. Per direct worden de gebiedsgerichte processen in gang gezet. Het kabinet informeert u dit jaar over de uitwerking en de eerste resultaten van de gebiedsgerichte aanpak voor natuurherstel.
Het Adviescollege Stikstofproblematiek komt voor het einde van het jaar met een nader advies over beweiden en bemesten. Op basis hiervan zullen de interbestuurlijke partners half januari een besluit nemen over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder beweiden en bemesten mogelijk gemaakt kunnen worden. Begin 2020 is ook het moment voor de interbestuurlijke partners om te besluiten op welke wijze de monitoringssystematiek wordt verbeterd.
In mei 2020 komt het Adviescollege met het laatste deel van het advies en volgt een kabinetsreactie.
Heeft u al een inschatting gemaakt wat de effecten (op stikstof) zijn van het verlagen van de maximumsnelheid? Zo ja, welke trajecten zijn hier in meegenomen? Wat zijn de effecten van een verlaging naar 120, 100 en 80 km/u? Hoe snel kunnen verkeersbesluiten gerealiseerd worden?
Lokaal – dicht bij de weg – kan een verlaging van de maximum snelheid een groter effect hebben. In de brief van 4 oktober jl. heeft het kabinet daarom aangegeven dat wordt gedacht aan gebiedsgerichte verlagingen van de maximum snelheid op rijkswegen en provinciale wegen, daar waar het effect heeft op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Naar aanleiding van het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek wordt bezien op welke trajecten een gerichte verlaging van de maximumsnelheid een effectieve maatregel is. Ook wordt in beeld gebracht welke bijdrage aan afname van stikstofdepositie op die trajecten verwacht wordt.
Weet u hoeveel veehouderijen er gevestigd zijn in de buurt van Natura 2000-gebieden? Zo ja, met welke afstandscriteria is gerekend en kunt u deze informatie delen?
In de brief van 4 oktober jl. (Kamerstuk 32 670, nr. 167) heeft het kabinet aangekondigd de oplossing te zoeken in een gebiedsgerichte aanpak. Aangezien de herkomst van stikstofdepositie verschilt per gebied, verschilt ook de aanpak om deze depositie te verminderen per gebied. Er wordt inzichtelijk gemaakt wat nodig is voor natuurherstel, welke (bron)maatregelen daarvoor in dat gebied beschikbaar zijn, maar ook welke ruimte nodig is om activiteiten in dat gebied te kunnen ontplooien. In dit proces wordt ook bezien welke veehouderijen in de buurt van Natura 2000-gebieden zijn gevestigd en welke veehouderijen geen opvolger hebben.
Hoeveel veehouderijen in de buurt van Natura 2000-gebieden hebben geen opvolger? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke natuurherstelmaatregelen kunnen er genomen worden en zijn deze maatregelen alleen in de Natura 2000-gebieden of ook daarbuiten?
De natuurherstelmaatregelen die kunnen worden genomen, betreffen de «vrijgegeven» herstelmaatregelen in het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige habitats. Deze maatregelen zijn in de (voor het PAS opgestelde) gebiedsanalyses gebiedsgericht uitgewerkt en zijn deels al in uitvoering. De herstelmaatregelen zijn ook toepasbaar in natuurgebieden buiten Natura 2000, maar in de gebiedsanalyses alleen uitgewerkt voor Natura 2000-gebieden, inclusief (in geval van waterhuishoudkundige maatregelen) de directe omgeving daarvan.
Kan de vernieuwde rekentool Aerius de effecten van luchtwassers meten? Zo nee, waarom niet?
De AERIUS rekentool is niet bedoeld om specifiek de effecten van luchtwassers te meten. Met AERIUS Calculator is het mogelijk om de stikstof emissie en stikstofdepositie te bepalen van een bron die door de gebruiker wordt ingevoerd.
Voor het bepalen van de emissie van een ingevoerde stal maakt AERIUS gebruik van de emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav-factoren). De Rav-factoren zijn gebaseerd op metingen. Er zijn verschillende Rav-factoren gemaakt voor verschillende type stallen, zowel voor stallen met als stallen zonder luchtwassers. Aangezien stallen met een luchtwasser veel schoner zijn, heeft dit effect in AERIUS.
Wanneer kan Aerius ingezet worden voor alle projecten?
Met de release van AERIUS Calculator 2019 op 16 september jl. is het weer mogelijk om de stikstofdepositie van projecten te bepalen. Een aantal specifieke omstandigheden vallen nog buiten het toepassingsbereik van de versie. De volgende versie van AERIUS Calculator wordt in januari 2020 verwacht. Dan is het mogelijk om AERIUS ook in te zetten voor situaties die nu buiten het toepassingsbereik vallen.
Wanneer krijgt de Kamer duidelijkheid over de ontbrekende vergunning voor stikstofemissies van vliegvelden?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft diverse schriftelijke vragen gekregen over de natuurvergunningen voor luchthavens, waarvan de antwoorden op 15 oktober jl. naar uw Kamer zijn verzonden2. Het streven is om die vragen voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat (16 oktober 2019) te beantwoorden. Wat betreft de ingediende handhavingsverzoeken zal het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit informatie verzamelen, zienswijzen opvragen en oordelen over de vraag of en zo ja welke luchthavens over een natuurvergunning dienen te beschikken. Het handhavingsverzoek zal binnen de daartoe gestelde termijn beantwoord worden en daar kan nu niet op vooruitgelopen worden.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de LNV-begroting beantwoorden?
Ik heb u op 2 oktober jl. laten weten dat ik geen antwoord heb kunnen geven op deze schriftelijke vragen voor het behandeling van de LNV-begroting (Kamerstuk 32 670, nr. 170).
Het bericht ‘Arbeidsmigranten Westland luiden noodklok: Ik mocht niet naar huis toen ik ziek was’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten Westland luiden noodklok: Ik mocht niet naar huis toen ik ziek was»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat tegen een zwangere vrouw die zich niet lekker voelt, wordt gezegd «als je nu naar huis gaat, hoef je niet meer terug te komen»?
Een zodanige bejegening van een uitzendkracht verhoudt zich niet met goed werkgeverschap. Dit geldt niet alleen voor een zwangere vrouw die zich niet lekker voelt, maar in algemene zin voor alle werkenden, uitzendkracht of direct in dienst.
Klopt het dat als de zwangere vrouw uit het artikel al enige tijd in Nederland werkzaam was, zij recht heeft op zwangerschapsverlof?
Als je als uitzendkracht zwanger bent, dan heb je recht op betaald zwangerschaps- en bevallingsverlof, net als werknemers met een arbeidsovereenkomst voor (on)bepaalde tijd. Uitgangspunt bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is echter dat deze na het verstrijken van de periode waarvoor de overeenkomst is aangegaan, van rechtswege afloopt. Dit geldt ook als de werknemer op het moment van beëindiging verkeert in omstandigheden waarin bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd een opzegverbod zou gelden, bijvoorbeeld zwangerschap of ziekte. Is sprake van een contract voor bepaalde tijd met een uitzendbeding, dan kan het contract beëindigd worden bij ziekte. Het uitzendbureau meldt de uitzendkracht vervolgens ziek bij het UWV en de uitzendkracht kan via het UWV een ziektewetuitkering krijgen.
Als de werknemer het echter niet eens is met de beëindiging van het contract, dan staat de weg open naar het College voor de Rechten van de Mens of de burgerlijke rechter. Arbeidsmigranten die de Nederlandse taal niet spreken, kunnen (in de eigen taal) ondersteuning krijgen via de niet-gouvernementele organisatie FairWork of de vakbond.
Is van de genoemde voorbeelden in het artikel melding gemaakt bij de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft de afgelopen periode verschillende meldingen ontvangen over dit uitzendbureau. De Inspectie SZW laat zich niet uit over de vraag of bij bedrijven onderzoek is of wordt gedaan.
Bent u in gesprek met bedrijven als Polska Porada, die stapels met voorbeelden van misstanden verzamelen? Staan zij in contact met de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft regelmatig contact met bedrijven zoals Polska Porada, maar ook met organisaties en burgers die informatie over misstanden willen delen.
Klopt het dat inspecties altijd van tevoren worden aangekondigd? Vindt u dat wenselijk gezien de omstandigheden waarin wordt gewerkt?
Dit is onjuist. De inspecties van de Inspectie SZW op het terrein eerlijk werk, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet zijn onaangekondigd.
Op welke manier worden arbeidsmigranten op hun rechten gewezen als zij in Nederland aan het werk gaan? Is informatie over rechten op de werkvloer bijvoorbeeld ook in het Engels of Pools beschikbaar?
Er is informatie beschikbaar over rechten en plichten voor Polen die in Nederland willen gaan werken via de Nederlands ambassade in Polen. In Nederland zijn brochures in verschillende talen, waaronder Engels en Pools, beschikbaar over wonen en werken via de site www.nieuwinnederland.nl en de Inspectie SZW. De ngo FairWork biedt in verschillende talen informatie aan, waarbij ook social media worden ingezet. De gemeente Westland heeft ook een animatiefilmpje ontwikkeld in verschillende talen over rechten op onder andere eerlijk, gezond en veilig werken. In het kader van de aanpak van misstanden rondom arbeidsmigranten wordt ook door verschillende partijen ingezet op informatie voor arbeidsmigranten over rechten en plichten in verschillende talen, zowel in het land van herkomst als in Nederland.
Wat is de actuele stand van zaken rondom de aanpak misstanden arbeidsmigranten?
Er vinden nu gesprekken plaats met de betrokken ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden over de thema’s die zijn genoemd in de brief aan uw Kamer van 21 juni 2019 (Kamerstukken II 2018/19, 29 861, nr. 47), namelijk voorlichting, registratie, huisvesting, malafide uitzendbureaus en de afhankelijkheidsrelatie. Voor het einde van het jaar zal uw Kamer worden geïnformeerd over de integrale aanpak van de misstanden rondom arbeidsmigranten.
Hoe staat het met de werkgroep van ministeries, gemeenten, sociale partners en andere belanghebbenden waarmee zal worden bezien hoe afhankelijkheidsrelaties bij arbeidsmigranten kunnen worden verminderd?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer’ |
|
Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jaar na dood Khashoggi: zaken doen met de kroonprins kan weer»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de recente uitspraken van de Saudische kroonprins, waarin hij aangeeft wel verantwoordelijk te zijn, maar zelf geen opdracht heeft gegeven tot de moord op Jamal Khashoggi?
Net als veel andere internationale partners acht het kabinet de Saoedische uitleg over de omstandigheden en toedracht van de moord op journalist Jamal Khashoggi nog ontoereikend en incompleet. De uitspraken van de autoriteiten over de moord zijn meerdere keren veranderd en veel vragen zijn door hen tot op heden onbeantwoord gebleven. Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen. Ik heb dit ook aangekaart in mijn gesprek met mijn Saoedische ambtsgenoot Minister Al-Assaf en marge van de Algemene Vergadering van de VN op 26 september jl.
Acht u het geloofwaardig dat een besluit tot het vermoorden van een journalist in een consulaat in het buitenland door een door de regering gecontroleerd doodseskader heeft kunnen plaatsvinden zonder het medeweten of de goedkeuring van de eindverantwoordelijke, in dit geval de kroonprins?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het vermoeden dat deze uitspraken eerder het karakter hebben van een charmeoffensief dan een (schuld)bekentenis, en deelt u de opvatting dat de zoektocht naar de waarheid onverminderd door moet gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er naar uw oordeel, precies een jaar na de moord op Jamal Khashoggi, nog voldoende druk op Saudi-Arabië om openheid van zaken te geven?
Nederland blijft samen met gelijkgestemde landen aandacht vragen voor deze zaak. Daarbij moet geconstateerd worden dat de Saoedische autoriteiten, ondanks deze druk vanuit de internationale gemeenschap, tot op heden geen volledige openheid hebben gegeven.
Welke acties heeft u het afgelopen jaar genomen om Saudi-Arabië ertoe te bewegen volledige openheid van zaken te geven?
Nederland heeft zich, samen met de EU en andere gelijkgezinde landen, meerdere malen sterk uitgesproken over de moord op Khashoggi. De gemeenschappelijke verklaringen in de Mensenrechtenraadsessies van 7 maart jl. en van 23 september jl., die mede namens Nederland werden uitgesproken, roepen op de verantwoordelijken te straffen. Ook tijdens de interactieve dialoog met Speciaal Rapporteur Callamard op 26 juni jl. hebben Nederland en de EU de moord op Khashoggi opnieuw sterk veroordeeld en Saoedi-Arabië opgeroepen alle medewerking te verlenen aan onderzoeken naar de moord en alle beschikbare informatie vrij te geven. Daarnaast heeft Nederland zich het afgelopen jaar in EU-verband ingezet voor aandacht voor de zaak van Khashoggi. In de item 4-verklaring van de EU bij de Mensenrechtenraadsessies in maart en september dit jaar werd mede daarom aandacht gevraagd voor deze zaak. Op 2 oktober jl. heeft de EU, ook namens Nederland, een verklaring uitgedaan ter nagedachtenis aan Khashoggi, waarin opnieuw wordt opgeroepen tot een geloofwaardig en transparant strafrechtelijk onderzoek en eerlijke berechting van de daders.
Bent u het eens dat er geen handelsmissie naar Saudi-Arabië plaats kan vinden, zolang er geen volledige verantwoordelijkheid is afgelegd voor de moord op Khashoggi?
Nederland acht het van groot belang dat de daders van de moord op Khashoggi worden berecht in een eerlijk en transparant proces. Tegelijkertijd is het van belang de dialoog met Saoedi-Arabië voort te zetten over zaken als maatschappelijk verantwoord ondernemen, energie, stabiliteit in de regio, ongewenste buitenlandse financiering, alsook handel en wederzijdse investeringen. Daarbij geldt dat economische bezoeken ook de mogelijkheid scheppen om over onderwerpen te spreken waarover Nederland en Saoedi-Arabië met elkaar van mening verschillen, zoals de mensenrechtensituatie. Er zijn vooralsnog geen door de overheid geleide handelsmissies gepland. Toekomstige economische bezoeken zullen op basis van de dan actuele situatie worden afgewogen.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het bevriezen van de tegoeden en het opleggen van een inreisverbod voor de leden van het doodseskader dat de moord op Khashoggi heeft uitgevoerd?
Zoals gesteld in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen (op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3514 en op 16 juli 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3513) is voor het instellen van sancties internationaal brede politieke overeenstemming nodig. Dit is voor Saoedi-Arabië op dit moment niet het geval. Zoals u weet zet Nederland zich zeer actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime. Met een dergelijk sanctieregime kan wereldwijd worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders, zoals bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Bent u voornemens deel te nemen aan de eerstvolgende G-20 top? Zo ja, bent u dan bereid daar te pleiten voor volledige openheid van zaken over deze moord?
De G20 is voor Nederland een invloedrijk forum waar politieke, maatschappelijke en economische vraagstukken worden besproken die een gezamenlijke internationale aanpak vragen. Afspraken die in G20-verband worden gemaakt kunnen een brede impact hebben. Aanwezigheid bij dit forum biedt Nederland de kans op cruciale onderwerpen invloed uit te oefenen. Voor een open en internationaal georiënteerde economie als Nederland is het belangrijk aan tafel te zitten. Zoals ik ook stelde tijdens het AO RBZ van 8 oktober: aangezien Nederland geen permanent G20-lid is, is Nederlandse deelname afhankelijk van of Nederland – net als tijdens de afgelopen drie jaar onder het Duitse, Argentijnse en Japanse voorzitterschap – wordt uitgenodigd om als gast deel te nemen.
Corrupte douaniers |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Douane torpedeerde onderzoek naar corruptie eigen medewerkers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
De versterking van de aanpak van ondermijning met een focus op de illegale
drugsindustrie en de criminele geldstromen is een grote prioriteit voor dit kabinet. Daarbij is de bescherming van de integriteit van medewerkers van betrokken organisaties een onderdeel van de aanpak. Voor een verdere toelichting verwijzen wij u naar de brief waar uw Kamer om heeft verzocht, en die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen wordt aangeboden.
Herinnert u zich uw reactie naar aanleiding van mijn verzoek tijdens de regeling van werkzaamheden van 16 mei 2019?2
Ja.
Waarom heeft u in uw reactie, «Het is niet aan mij als Minister om te treden in de overwegingen van de onderzoekers om geen eindrapport uit te brengen», niet vermeld dat de douane zich verzette tegen de publicatie van het concepteindrapport, terwijl dit wel relevant is voor de Tweede Kamer om zijn controlerende taak uit te kunnen voeren?
Het betrof een onafhankelijk onderzoek in opdracht van de Commissie Kennis en Onderzoek (CKO, voorheen bekend als Politie & Wetenschap) van de Politieonderwijsraad. De Politieonderwijsraad is een onafhankelijk adviesorgaan van het Ministerie van Justitie en Veiligheid waarvan positie en taken bij wet zijn geregeld. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid maakten geen deel uit van de begeleidingscommissie. Zie voor de rol en reacties van de Douane verder de brief met daarin de kabinetsreactie op de gang van zaken bij dit onderzoek en het antwoord op vraag 6.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat onderzoekers werkend in opdracht van «Politie & Wetenschap» een onderzoek hebben stopgezet? Hoe vaak gaven ze daarbij als reden op dat er onvoldoende medewerking werd verleend door overheidsorganisaties?
De CKO van de Politieonderwijsraad heeft mij bericht dat onderzoekers werkend in hun opdracht voor zover bekend niet eerder op eigen initiatief hebben besloten geen eindrapport op te leveren.
Kunt u per opsporingsorganisatie die meewerkte aan het bedoelde onderzoek aangeven of en in hoeverre ze hebben meegewerkt? Kunt u per opsporingsorganisatie die meewerkte aan het bedoelde onderzoek aangeven welk bedrijfsonderdeel verantwoordelijk is voor het verlenen van toegang tot de registraties en dossiers die de onderzoekers nodig hadden voor hun onderzoeken? Kunt u in uw antwoord uitputtend en zo specifiek mogelijk zijn?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 4, betrof het een onafhankelijk onderzoek. Het is dan ook niet aan ons om de afweging van de onderzoekers om geen eindrapport op te leveren te beoordelen. Zoals bekend hebben de onderzoekers besloten geen eindrapport op te leveren, onder meer omdat naar hun zeggen een aantal organisaties geen medewerking wilde verlenen aan het onderzoek. Wel willen wij graag ingaan op de medewerking die door de onder onze ministeries vallende organisaties is verleend, te weten de politie, de Douane en de FIOD.
De politie is op verschillende wijzen betrokken geweest bij het onderzoek. Zo zijn onderzoeksdossiers aangeleverd, hebben diverse referenten een interview gegeven en heeft het bureau Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) zijn medewerking verleend. Ook heeft de politiechef van de Eenheid Rotterdam een aanbevelingsbrief geschreven aan bedrijven in de haven, waarin hij hen opriep mee te werken aan het onderzoek. Tot slot hebben de onderzoekers met behulp van een informatierechercheur kunnen zoeken in de politiesystemen.
De Douane heeft op verschillende manieren meegewerkt aan het onderzoek. Onderzoekers hebben met douaniers gesproken, er zijn (beleids)stukken aangeleverd en er is deelgenomen in de begeleidingscommissie. Wat betreft het verzoek om informatie over mogelijke integriteitsschendingen in functie en met een relatie tot criminaliteit heeft de Douane de onderzoekers doorverwezen naar het Openbaar Ministerie en de FIOD. De onderzoekers zijn voor informatie over strafrechtelijke onderzoeken bij de Douane verwezen naar het OM omdat de Douane deze informatie niet eigenstandig ter beschikking mag stellen aan derden. Daarnaast hebben de onderzoekers van het Bureau Integriteit en Veiligheid van de FIOD informatie gekregen over mogelijke integriteitsschendingen bij de Douane.
Toen de onderzoekers zich in 2018 wederom tot de Douane hebben gewend met het verzoek om informatie over mogelijke integriteitsschendingen van douaniers in functie en met een relatie tot criminaliteit in de periode 1996 – 2016 heeft de Douane geen antwoord gegeven op deze vraag en heeft Douane verzuimd aan de onderzoekers te melden, dat de informatie die gevraagd werd en op dat moment beschikbaar was al in 2017 door de FIOD was verstrekt. Achteraf gezien had de Douane daarover duidelijker met de onderzoekers moeten communiceren.
De uitgebreidere beschrijving is opgenomen in de brief met daarin de kabinetsreactie op de gang van zaken bij dit onderzoek.
Kunt u in tabelvorm de integriteitsschendingen, gerelateerd aan de Rotterdamse haven, uiteenzetten in de periode 1996–2016 bij Douane, FIOD en andere bij het bedoelde onderzoek betrokken instanties? Hoeveel hiervan zijn nader onderzocht?
Gegevens over die periode en naar de gevraagde onderverdeling zijn niet beschikbaar. De meldingen over mogelijke integriteitsschendingen bij de Douane in de periode 2013–2018 zijn opgenomen in de tabel in de brief met onze reactie op de gang van zaken bij het onderzoek «Als de prooi de jager pakt». Voor de gegevens over de politie verwijzen wij u naar de jaarverantwoording van de politie. In de jaarverantwoording en in losse berichtgeving publiceert de politie jaarlijks over het aantal integriteitsschendingen, oriënterende –, disciplinaire – (plus top drie van categorieën) en strafrechtelijke onderzoeken dat de politie start.
Waarom rust op het onderzoek een geheimhoudingsplicht?
Er is geen sprake van een geheimhoudingsplicht. Wel rust in algemene zin op wetenschappelijke onderzoeksrapporten die nog niet definitief zijn vastgesteld als «eindrapport» een embargo, waaraan de leden van de begeleidingscommissie zijn gebonden.
Zou het niet wenselijk zijn de geheimhoudingsplicht ten aanzien van dit onderzoek op te heffen, opdat dit probleem kan worden opgelost en de Tweede Kamer haar controlerende taak kan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het concept-rapport, al dan niet vertrouwelijk, met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De Politieonderwijsraad opereert onafhankelijk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De onderzoekers opereren op hun beurt onafhankelijk van de Politieonderwijsraad en de CKO. Het is om die reden niet aan ons om te beslissen over het al dan niet verstrekken van een concept-rapport.
Doet de Rijksrecherche onderzoek, of gaat zij dat doen, naar aanleiding van de concept-rapportage die het Arrondissementsparket Rotterdam van het Openbaar Ministerie wel heeft ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de concept-rapportage geen aanleiding gaf tot onderzoek, daar de betreffende informatie al bekend was bij de opsporingsorganisaties en de Rijksrecherche.
Is er een verband tussen de «signalen» van mogelijke corruptie, integriteitsschendingen en samenwerking met de georganiseerde criminaliteit en uw brief van 22 augustus 2019 om de screening bij de Douane te gaan versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Integere medewerkers zijn essentieel voor het vertrouwen van burgers en bedrijven in de Douane en het goed functioneren van de organisatie. Douaniers beschikken over informatie, hebben toegang tot beveiligde terreinen en hebben bevoegdheden die potentieel interessant kunnen zijn voor mensen uit het criminele circuit. De Douane maakt veel werk van integriteit en past maatregelen toe om medewerkers te beschermen. Het bevorderen van integer handelen en het voorkomen van integriteitsschendingen bestaat uit een geheel van samenhangende en elkaar aanvullende maatregelen; het integriteitsmanagement. Het gaat om verschillende soorten maatregelen, waaronder ten aanzien van autorisaties in geautomatiseerde systemen, toegang tot en beveiliging van locaties, functiescheiding en screening. Het integriteitsbeleid van de Douane is dynamisch en wordt voortdurend bijgesteld aan de hand van nieuwe ontwikkelingen binnen het Rijksbeleid, wetenschappelijke inzichten en incidenten. Dat geldt ook voor screening. Zo is voor het onderzoek naar de mogelijkheden ter versterking van de screening een vergelijking gemaakt met de wijze waarop de politie haar screening heeft ingericht. De risico’s die douaniers lopen, zijn immers deels vergelijkbaar met risico’s die medewerkers van de politie kunnen lopen. Beide doelgroepen zijn potentieel interessant voor criminelen als gevolg van de aard van het werk dat zij doen.
Welke mogelijkheden ziet u om de VOG politiegegevens bij de Douane te gaan gebruiken? Op welke plekken binnen de Douane zou u die mogelijkheden willen gaan onderzoeken? Zou u deze vragen ook kunnen beantwoorden voor periodieke screening zoals dat bij BOA-functionarissen en vertrouwensfuncties reeds het geval is?
In de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Kamer van 22 augustus jl. zijn diverse maatregelen aangekondigd om de screening bij de Douane te versterken. Daarbij is aangegeven dat screening één van de onderdelen is van het totale integriteitsbeleid van de Douane. In het algemeen geldt dat screening een ingrijpende maatregel is omdat het de privacy van de medewerkers raakt. Daarom zal worden bezien wat de effecten van maatregelen inzake screening zijn, of ze proportioneel zijn en of het doel niet op een andere, minder ingrijpende manier, bereikt kan worden. Verwacht wordt dat in de eerste helft van 2020, op basis van de ervaringen, een eerste beoordeling zal plaatsvinden of tot dan toe toegepaste maatregelen voldoende effect hebben om permanent onderdeel uit te gaan maken van het integrale integriteitsbeleid van de Douane. Dan zal ook bezien worden of er aanleiding is de screening verder te versterken en zullen ook de mogelijkheden en wenselijkheid van continue screening, waarnaar het lid Omtzigt heeft gevraagd, aan de orde komen.
In de brief zijn de verdieping van VOG-screening en de aandacht voor periodieke screening als mogelijke maatregelen genoemd.
VOG Politiegegevens
Het wetsvoorstel «VOG politiegegevens» heeft tot doel te bewerkstelligen dat de VOG niet alleen kan worden geweigerd op basis van justitiële documentatie, maar dat deze ook kan worden geweigerd op basis van relevante politiegegevens. De Raad van State heeft kort geleden advies uitgebracht over dit conceptwetsvoorstel. Het nader rapport is in voorbereiding. Het wetsvoorstel kan naar verwachting begin volgend jaar bij de Tweede Kamer worden ingediend.
De mogelijkheid om een VOG-aanvraag af te wijzen louter op basis van politiegegevens is een ingrijpend middel. Hierbij is het uitgangspunt dat dit instrument onderdeel uitmaakt van een breder integriteits- en veiligheidsbeleid van de organisatie waarbinnen de functie wordt uitgevoerd.
De VOG politiegegevens zou ook voor diverse functies bij de Douane relevant kunnen zijn. Over mogelijkheden voor het gebruik van de VOG politiegegevens voor functies bij de Douane zullen wij nader in gesprek treden.
Periodieke en continue screening
BOA functionarissen en functionarissen op vertrouwensfuncties bij de Douane worden periodiek opnieuw gescreend. De Douane heeft de wens dat voor meer douanemedewerkers dan nu het geval is, periodieke screening mogelijk wordt.
Daarvoor is een wettelijke grondslag nodig en overleg met werknemersbonden, aangezien het een wijziging van de arbeidsvoorwaarden betreft.
De Douane neemt deel aan een werkgroep vanuit het Interdepartementaal Platform Integriteitsmanagement (IPIM). Deze werkgroep heeft de opdracht om beleidsvoorstellen te formuleren ten aanzien van het gebruik van screening als instrument binnen de rijksoverheid, waaronder periodieke screening.
Bij continue screening past de kanttekening dat het een nog ingrijpender instrument is dan periodieke screening, en dat het beperkt wordt toegepast. In twee sectoren bestaat reeds een vorm van continue screening, de taxibranche en de kinderopvang. Bij het evalueren van de maatregelen die reeds in gang zijn gezet zal Douane de mogelijkheden van continue screening expliciet betrekken. Bij de besluitvorming over de eventuele toepassing ervan bij de Douane, zal dan worden afgewogen of het belang zo groot is dat het een dergelijke ingrijpende maatregel rechtvaardigt en of dat belang op een andere wijze kan worden gediend.
Het bericht 'Biomassa veel vervuilender dan gas en kolen' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Biomassa veel vervuilender dan gas en kolen»?1
Ja.
Hoe reageert u op de conclusie van de Europese koepel van wetenschappers dat biomassa een slechte besteding van publiek geld is?
Het paper van de European Academies Science Advisory Council (EASAC) concludeert niet dat biomassa een slechte besteding van publiek geld is. Het paper wijst wel op terechte aandachtspunten over de wijze waarop de duurzame biomassa kan bijdragen aan het tegengaan van klimaatverandering. Voor een uitgebreidere reactie op dit paper verwijs ik naar mijn brief waarin ik reageer op twee verzoeken van uw Kamer daaromtrent.
Deelt u de mening dat biomassa een slechte, inefficiënte en geldverslindende energiebron is, temeer omdat de verbranding van hout minder energie oplevert dan oude, vertrouwde kolen en gas? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Daarbij gelden voor het kabinet twee uitgangspunten: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie, en duurzame biomassa moet uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk worden ingezet. Op basis van deze uitgangspunten heeft het kabinet verschillende acties in gang gezet op het gebied van duurzame biomassa. Uw Kamer is op 4 juli jl. geïnformeerd over de uitwerking van deze acties (Kamerstuk 32 813, nr. 375).
In verband met onzekerheden in de prognose van vraag en aanbod van duurzame biomassa is er extra borging gewenst in de periode dat het integrale duurzaamheidskader nog niet is geïmplementeerd. Gedurende die periode committeert het kabinet zich om terughoudend te zijn in het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ter stimulering van het gebruik van duurzame biomassa, zodra partijen op basis van de jaarlijkse monitoring knelpunten in de beschikbaarheid van duurzame biomassa voor 2030 verwachten.
Bent u ertoe bereid te stoppen met biomassa en hier geen cent subsidie meer aan uit te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de Europese koepel van wetenschappers dat bij biomassa netto meer CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas en dus allesbehalve – zoals u het zelf noemt – «duurzaam» is? Zo nee, waarom niet?
Feitelijk is het juist dat er bij verbranding van biomassa CO2 vrijkomt. Op basis van internationale afspraken telt de uitstoot bij verbranding echter niet mee voor de nationale emissies, omdat de uitstoot eerder al wordt geregistreerd op de plek waar de biomassa geoogst wordt. Om te zorgen dat er daadwerkelijk een positief klimaateffect wordt bereikt met de inzet van biomassa vindt het kabinet het van groot belang dat er duurzaamheidseisen gelden voor de gebruikte biomassa: alleen duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan de transitie naar een CO2-arme en circulaire economie. Er gelden in Nederland daarom strenge duurzaamheidseisen voor de gesubsidieerde inzet van houtige biomassa, waarmee erop wordt gestuurd dat de CO2 die bij verbranding van duurzame biomassa vrijkomt op zo kort mogelijke termijn weer wordt vastgelegd in nieuwe bomen waarbij de koolstofschuld zo klein mogelijk is.
Deelt u de mening dat uw eigen klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt? Bent u ertoe bereid met deze geldverspillende waanzin te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet voert een ambitieus klimaatbeleid met oog voor de haalbaarheid en betaalbaarheid voor iedereen.
De veroordeling van een wetenschapper in Turkije |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Turkish scientist sent to prison for publishing environmental study on cancer risk»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse wetenschapper en mensenrechtenactivist Bülent Şık inderdaad is veroordeeld tot een gevangenisstraf vanwege het publiceren van een onderzoek naar kanker? Welke feiten zijn u bekend?
Dhr. Şık is op 26 september jl. door een rechtbank in Istanboel veroordeeld tot 15 maanden cel voor het «openbaren van werkgerelateerde geheimen» in relatie tot onderzoek waaraan hij deelnam en dat werd uitgevoerd in opdracht van het Turkse Ministerie van Gezondheid. Voor twee andere schendingen waarvoor hij werd aangeklaagd, het «beschikbaar stellen van verboden informatie» en het «openbaren van verboden informatie», werd hij vrijgesproken. Voordat hij in november 2016 per decreet werd ontslagen, was Dhr. Şık Technical Assistant Director van het Food Safety and Agricultural Research Center aan de Akdeniz Universiteit in Antalya. Bovendien is hij één van de ondertekenaars van de Academics for Peace petitie m.b.t. de situatie in Zuidoost-Turkije.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat deze veroordeling niets te maken heeft met een eerlijke rechtsgang? Zo nee, waarom niet?
Nederland mengt zich niet in de rechtsgang in andere landen. Zolang een zaak nog niet is afgerond, wat hier het geval is aangezien betrokkene nog in hoger beroep kan gaan, is het oordeel aan de rechter. Dat laat onverlet dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechten, waaronder het belang van een eerlijke rechtsgang, regelmatig bij Turkije aan de orde stelt.
Bent u bereid aan te dringen op het vernietigen van de veroordeling van de wetenschapper? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Emissieregistratie |
|
Cem Laçin (SP), Suzanne Kröger (GL), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de grootschalige concentratie- en depositiekaarten (GCN en GDN) jaarlijks worden gemaakt door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en dat deze, in combinatie met lokale berekeningen, worden gebruikt bij de rapportage in het kader van de EU-luchtkwaliteitsrichtlijn?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat bij de berekening van concentraties en deposities de ruimtelijke verdeling van de collectief geregistreerde emissies wordt ontleend aan de Emissieregistratie (ER)? Wordt daarnaast van andere informatiebronnen gebruikgemaakt? Zo ja, welke?
Ja, dat klopt. Bij de berekeningen van de concentraties en deposities voor de GCN en GDN wordt de ruimtelijke verdeling van de Emissieregistratie gebruikt. Daarnaast worden bij de berekeningen ook buitenlandse emissies meegenomen. De ruimtelijke verdeling van die buitenlandse emissies is gebaseerd op informatie van TNO, daarbij gebruik makend van de zogenaamde MACCIII gegevens (Monitoring Atmospheric Composition and Climate -III)1.
Klopt het dat in de database van de Emissieregistratie slechts een klein deel van de vluchtfase (van vliegtuigen) wordt meegerekend, namelijk tot ongeveer 900 meter (3.000 voet) hoogte?
Dat klopt. In de database van Emissieregistratie zijn de emissies opgenomen zoals die op grond van de NEC-richtlijn (zowel de oude2 als de herziene3) moeten worden gerapporteerd. Emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus zijn van de richtlijn uitgezonderd. De landings- en startcyclus betreft, aansluitend bij de definitie van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), de cyclus die het taxiën na landing en voor vertrek, starten, opstijgen, aanvliegen en landen en alle andere manoeuvres van het vliegtuig die plaatsvinden beneden een hoogte van 3000 voet (914 meter) omvat. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 20194.
Worden deze waarden ook zo gerapporteerd aan de EU?
Ja. Rapportage vindt plaats conform de vereisten uit de NEC-richtlijn. Voor de wijze waarop deze waarden worden gerapporteerd, verwijs ik u naar mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Klopt het dat de EU-richtlijn (2001/81/EC National Emission Ceilings, de NEC-richtlijn) voorschrijft dat lidstaten het «EMEP/EEA air pollutant emission inventory guidebook» moeten gebruiken?
Op grond van de oude NEC-richtlijn is het gebruik van het «EMEP/EEA air pollutant emission inventory guidebook»5 niet verplicht. In de herziene NEC-richtlijn is het gebruik van het genoemde guidebook wel verplicht gesteld.
Klopt het dat dit guidebook (en dus deze EU-richtlijn) voorschrijft dat niet alleen domestic en international airport traffic moeten worden gerapporteerd, maar ook domestic en international cruise traffic boven de 3.000 voet?
Nee, het guidebook is niet bepalend voor wat er moet worden gerapporteerd. De NEC-richtlijn is daarin leidend. Het guidebook ziet enkel op de wijze waarop inventarisatie van emissies dient te geschieden, niet op de reikwijdte van de richtlijn. Zoals gezegd zijn emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus uitgezonderd van de richtlijn.
Sinds wanneer voldoet de Nederlandse emissie aan de plafonds uit 2010 voor stikstofoxide (NOx), vluchtige organische stoffen (NMVOC's), zwaveldioxide (SO2) en ammoniak (NH3)?
Uit de meest recente rapportage van het RIVM van de nationale emissies van luchtverontreinigende stoffen6, blijkt dat de uitstoot van genoemde stoffen in Nederland voldoet aan de NEC-richtlijn:
Voor niet-methaan vluchtige organische stoffen (NMVOC) en ammoniak (NH3) is daarbij uitgegaan van een positieve beslissing van de Europese Commissie op het verzoek tot aanpassing van de emissie-inventaris, zoals eerder gemeld in de kamerbrief van 9 april7.
Voldoet Nederland aan de plafonds wanneer de emissies boven de 3.000 voet worden meegerekend en gerapporteerd?
Aangezien de betreffende emissies niet hoeven te worden meegenomen in de rapportage, heeft het al dan niet rapporteren geen invloed op het halen van de emissie plafonds uit de NEC-richtlijn. Indien die emissies wel worden gerapporteerd, tellen die nu echter niet mee bij het bepalen of het emissie plafond is overschreden of niet. Als tijdens het opstellen van de emissie plafonds de vliegtuigemissies boven 3000 voet waren meegenomen, dan was de bijdrage van de betreffende activiteit in de plafonds verdisconteerd.
Hoeveel extra emissie zou Nederland moeten rapporteren als ook de emissies van de luchtvaart boven de 3.000 voet worden meegenomen?
Uw Kamer heeft op 1 oktober 2019 de Motie van Raan (31 936 nr. 674) aangenomen om de stikstofuitstoot boven de 3.000 voet inzichtelijk te maken. Over de wijze waarop ik deze motie uitvoer, zal ik u nader informeren.
Kunt u de stelling bevestigen dat 92% van de NOx-emissie van de luchtvaart boven de 3.000 voet wordt uitgestoten en dat daarmee de meeste emissie door niemand wordt verantwoord? Hoe telt deze emissie mee in rapportages over luchtkwaliteit en klimaat? Hoe kan deze emissie worden toebedeeld aan landen om zo reductiebeleid mogelijk te maken?
Onder verwijzing naar antwoord 9 kan ik deze stelling niet bevestigen, daarvoor is nader onderzoek nodig.
Tot op welke hoogte zijn de emissies in de hogere luchtlagen van invloed op de depositie op het aardoppervlak? Wat is de bijdrage daarvan vergeleken met de depositie als gevolg van emissies beneden de 3.000 voet? Hoeveel hiervan exporteren wij en komt daarmee in andere landen terecht? En, omgekeerd, hoeveel van de emissies wordt door andere landen geëmitteerd en komt in Nederland terecht?
De menglaag is de onderste luchtlaag tussen het aardoppervlak en de menglaaghoogte. Stoffen die uitgestoten worden boven de menglaaghoogte verspreiden zich in de vrije atmosfeer. Een deel hiervan verspreidt zich naar het buitenland; omgekeerd zullen de stoffen uit het buitenland zich vermengen met de stoffen die in Nederland boven die hoogte worden uitgestoten. Stoffen die zich boven deze hoogte bevinden, kunnen het aardoppervlak bereiken, maar in het algemeen pas veel later en op andere plaatsen dan waar de stoffen zijn uitgestoten. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Hoe verhoudt die rapportagegrens van 3.000 voet zich tot de feitelijke atmosferische omstandigheden in Nederland?
De menglaaghoogte kan variëren afhankelijk van de hoeveelheid zoninstraling. Voor Lelystad Airport is specifiek voor díe regio empirisch onderzoek gedaan op basis van 10-jaars meteo data naar de menglaaghoogte. Zie ook mijn kamerbrief van 15 oktober 2019.
Hoe worden de emissies van General Aviation of van de Koninklijke Luchtmacht meegenomen in de rapportages van emissies en depositie? Vallen deze onder de milieueffectrapportage-plicht?
De categorie General Aviation maakt onderdeel uit van de afzonderlijke milieueffectrapportages ter voorbereiding op de luchthavenbesluiten. Voor de Koninklijke Luchtmacht is er voor de plan-mer een vrijstelling voor plannen die uitsluitend gelden voor de landsverdediging. Bij een project-mer kan op verzoek of ambtshalve vrijstelling per geval worden verleend, via een ontheffing voor de mer-plicht of mer- beoordelingsplicht, als de activiteit betrekking heeft op de landsverdediging.
Wat zijn de gevolgen van de rapportage van het Planbureau voor de Leefomgeving en TNO dat emissiefactoren van het wegverkeer bijgesteld moeten worden? Als het wegverkeer vuiler is dan verwacht, is daarmee dan ook het stikstofprobleem in absolute zin groter of verschuift alleen de verhouding tussen wegverkeer en andere bronnen?
In 2019 is een aantal emissiefactoren wegverkeer bijgesteld op basis van nieuwe inzichten uit recent onderzoek van TNO. Deze zijn al verwerkt in de kaarten met grootschalige concentraties en deposities die in maart 2019 door RIVM zijn gepubliceerd. Deze inzichten leiden er niet toe dat de stikstofdepositie in absolute zin groter is dan waar we nu van uit gaan.
Kunt u ingaan op de resultaten van allocatiemethode 8 («landsgrenzen») in het rapport «Berekening van luchtvaartemissies voor verschillende allocatiemethoden» van het RIVM uit 2002, waarbij emissies zijn berekend op basis van de gevlogen afstand binnen het Nederlands luchtruim, waaruit blijkt dat de emissie van NOx binnen de Nederlandse grenzen een factor vijf hoger is dan de emissies tijdens de Landing and Take Off (LTO)-fase 10.1 versus 2.0)? Wat betekent dit voor de depositiecijfers en de luchtkwaliteit?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat beantwoorden?
Ja.
Dodelijk geweld in het Koerdische kamp al-Hol in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Security forces respond with gunfire to protests at Syrian detention camp» en «Koerden verliezen grip op IS-vrouwen in kamp Al-Hol»?1
Ja.
Klopt het dat recentelijk een geweldopleving heeft plaatsgevonden in het Koerdische kamp al-Hol in Syrië, nadat IS-vrouwen een vrouw geselden en vervolgens de bewaking van het kamp beschoten?
Ja, volgens de VN heeft er een geweldsopleving plaatsgevonden.
Klopt het dat zeker vier buitenlandse vrouwen door kogels zijn geraakt? Zaten hier ook Nederlandse vrouwen tussen?
Volgens de VN kwam er één vrouw om het leven bij het geweldsincident op 30 september en vielen er meerdere gewonden. De nationaliteit van de slachtoffers is onbekend. Vooralsnog zijn er geen indicaties dat er Nederlanders bij dit incident betrokken zijn geweest.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse vrouwen en kinderen momenteel aanwezig zijn in al-Hol?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 90 kinderen «met een Nederlandse link».2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Het kabinet doet geen uitspraken over de precieze aantallen Nederlanders die in al-Hol of in andere detentiekampen in Noordoost Syrië worden vastgehouden.
Klopt het dat vrouwen en kinderen van een andere afkomst dan de Iraakse of Syrische over het algemeen in het «Annex»-gedeelte van het kamp Al-Hol vastzitten? Klopt het dat de omstandigheden hier erbarmelijk, en daarmee veel schrijnender zijn dan in het overige deel van Al-Hol, waar zaken als gezondheidszorg, onderwijs en voedselvoorziening veel beter zijn geregeld?
Buitenlandse strijders en hun families worden inderdaad in het «Annex-gedeelte» van Al-Hol vast gehouden. 30 humanitaire partners verlenen hulp in opvang- en detentiekampen in Noordoost Syrië waaronder kamp Al-Hol. Ondanks dat hulporganisaties doen wat ze kunnen om alle mensen te helpen, zijn er grote tekorten. Uit recente rapporten van de VN (OCHA) blijkt dat de grootste tekorten bestaan in de sectoren gezondheidszorg, water en sanitatie. De toegang voor humanitaire hulporganisaties tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is beperkt en sinds het incident op 30 september verminderd. Het Turkse offensief in Noordoost Syrië heeft de situatie in de kampen nog verder doen verslechteren doordat veel humanitaire partners hun internationale staf hebben geëvacueerd. Lokale staf is nog wel aanwezig om de meest essentiële humanitaire activiteiten voort te zetten.
Wat is uw mening over het feit dat buitenlandse en daarmee naar alle waarschijnlijkheid ook Nederlandse vrouwen en kinderen juist in de Annex vastzitten?
Deze uitreizigers zijn naar Syrië afgereisd om zich aan te sluiten bij terreurorganisatie ISIS. De kans is aanzienlijk dat tenminste een deel van de buitenlandse gevangenen, naast lidmaatschap van een terroristische organisatie, zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ernstige misdaden. De kinderen beschouwt het kabinet in de eerste plaats als slachtoffer van de verwerpelijke keuzes van hun ouders, zoals ook aangegeven in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 6 december jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 483).
Erkent u dat in al-Hol verdere radicalisering van gevangenen wordt versterkt door de hergroepering van IS-aanhangers in het kamp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze ziet u mogelijkheden om deze risico’s in te dammen?
Het risico op verdere radicalisering binnen opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië is reëel. Nederlandse vrouwen kunnen daar ook vatbaar voor zijn. Echter, het kabinet heeft geen zeggenschap over opvang- en detentielocaties in Noordoost-Syrië en kan geen invloed uitoefenen op de situatie daar.
Hoe duidt u de signalen dat in al-Hol IS-groeperingen steeds verder hergroeperen en machtiger worden, en hiermee radicalisering van andere gevangenen aanwakkeren?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat ook Nederlandse vrouwen vatbaar kunnen zijn voor verdere radicalisering door daar te verblijven? Zo ja, welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het risico op vluchtgevaar en ontsnappingen uit al-Hol toegenomen is? Hoe vaak zijn ontsnappingen uit al-Hol al voorgekomen?
Zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 15 oktober jl. (Kamerstuk 32 623 nr.273) maakt het kabinet zich in algemene zin ernstige zorgen over de gevolgen van de Turkse operatie in Noord-Syrië op onder andere de beveiliging van de detentiekampen en daarmee het verhoogd risico op ontsnappingen van uitreizigers. Deze zorgen zijn in NAVO-verband geadresseerd, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk in de EU en in de Anti-ISIS coalitie ter sprake gebracht en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart in een telefoongesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu op 14 oktober (ref verslag van de RBZ van 14 oktober 2019, kamerstuk 21 501-02, nr. 2074). Nederland heeft Turkije daarbij opgeroepen de beveiliging van de detentiekampen binnen de bufferzone te garanderen en ontsnapte ISIS-gevangenen weer op te pakken. Het kabinet zal blijven wijzen op de noodzaak te voorkomen dat uitreizigers kunnen ontsnappen. Het kabinet beschikt niet over informatie over hoe vaak ontsnappingen uit Al-Hol hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat hiermee ook het risico toeneemt dat Nederlandse terroristen ontsnappen uit al-Hol?
Zie antwoord vraag 10.
Erkent u dat, gezien de aanwezigheid van Nederlanders in het kamp Al-Hol, ook de Nederlandse regering verantwoordelijkheid draagt voor de risico’s die deze hergroepering van IS-aanhangers met zich mee kan brengen in de toekomst?
Nee. De Nederlandse overheid heeft geen zeggenschap over opvang- en detentiecentra in Noordoost-Syrië en draagt dan ook geen verantwoordelijkheid voor wat zich binnen deze kampen afspeelt. Het staande kabinetsbeleid is dat Nederlandse uitreizigers niet actief worden opgehaald uit Syrië. Indien een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, wordt (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Nederland streeft ernaar mensen die (terroristische) misdaden gepleegd hebben te berechten, bij voorkeur in de regio. Daartoe worden de mogelijkheden actief onderzocht. Daarnaast loopt tegen alle onderkende Nederlandse uitreizigers een strafrechtelijke onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft hen wereldwijd gesignaleerd met het oog op aanhouding en uitlevering aan Nederland. In dit verband loopt er een onderzoek naar de mogelijkheid uitvoering te geven aan de bevelen gevangenneming van de rechtbank van Rotterdam, zoals ook aangegeven in een brief aan uw Kamer van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 september jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 524).
Het artikel ‘De e-truck komt, maar het duurt wel even voor hij zijn dieselneef inhaalt’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De e-truck komt, maar het duurt wel even voor hij zijn dieselneef inhaalt»?1
Ja.
Deelt u de constatering uit het ING-rapport («Tijdperk van zero-emissie breekt aan voor trucks», oktober 2019) dat pas in 2028 de e-truck concurrerend zal zijn met de dieselvrachtwagen?
Er zijn op dit moment weinig elektrische vrachtwagens in gebruik in Nederland. Het is dan ook op dit moment nog lastig te voorspellen hoe deze markt zich verder zal ontwikkelen. Voor de vrachtwagen op waterstof is op dit moment nog lastiger te voorspellen wanneer die een serieuze rol gaat spelen.
Daarnaast constateren de onderzoekers dat het omslagpunt wanneer een elektrische vrachtwagen concurrerend is met een dieselvrachtwagen sterk afhankelijk is van het aantal gereden kilometers. De energie- en onderhoudskosten zijn voor een elektrische vrachtwagen namelijk een stuk lager. De onderzoekers stellen dat bij 60.000 kilometer per jaar het omslagpunt in 2030 ligt en dat dit omslagpunt kan worden vervroegd naar 2028 door het verstrekken van een aanschafsubsidie, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord. Bij 100.000 kilometer per jaar wordt in combinatie met het verstrekken van een aanschafsubsidie een elektrische vrachtwagen al in 2025 concurrerend met de dieselvrachtwagen. Dat zou betekenen dat een elektrische vrachtwagen gemiddeld 300 tot 400 km per dag ingezet moet worden. Dat is naar verwachting over een aantal jaren vergelijkbaar met de actieradius van één volle accu van een elektrische vrachtwagen.
Deelt u de mening dat 2028 wel erg ver weg is voordat de e-truck concurrerend zal zijn?
Uiteraard zou het wenselijk zijn wanneer de verduurzaming nog sneller verloopt. De technologische ontwikkelingen gaan echter snel en ik heb er vertrouwen in dat dit ook bij de ontwikkeling van een elektrische vrachtwagen het geval is. In het kader van de Transport Decarbonisation Alliance werk ik internationaal samen om de vraag naar elektrische vrachtwagens te vergroten. Dit zal naar verwachting ook een positieve invloed hebben op een toename van de productie van elektrische vrachtwagens en leiden tot een snellere kostendaling. Ook zet ik me in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur ervoor in dat ook de laadinfrastructuur voor de logistieke sector tijdig op orde is.
Bent u bereid om de sector te ondersteunen met het vinden van (technische) oplossingen om e-trucks concurrerend te maken? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik daartoe bereid. Bedrijven die dergelijke oplossingen hebben, kunnen nu al een aanvraag indienen in het kader van de DKTI-transport (Demonstratieregeling Klimaat Technologieën en -Innovaties in transport).
Schat u in dat, gezien de vrachtwagenheffing die in 2023 van kracht zal zijn, deze heffing kan bijdragen aan het sneller rondkrijgen van de businesscase voor e-trucks?
De netto-opbrengsten van de vrachtwagenheffing worden in overleg met de sector teruggesluisd naar de vervoerssector voor verduurzaming en innovatie. Het stimuleren van niet-fossiel rijden is één van de bestedingsrichtingen van deze terugsluis. In overleg met sectorpartijen worden de vastgestelde bestedingsrichtingen momenteel verder uitgewerkt tot een indicatief maatregelenpakket. Daarbij wordt ook gekeken naar een aanschafsubsidie voor elektrische vrachtwagens. De verwachting is dat een dergelijke aanschafsubsidie het voor bedrijven aantrekkelijker maakt om elektrische vrachtwagens aan te schaffen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen, naast de vrachtwagenheffing, om e-trucks sneller concurrerend te maken?
In het Klimaatakkoord is overeengekomen dat er voor elektrische vrachtwagens tot en met 2025 € 94 miljoen beschikbaar komt voor een stimuleringsprogramma. Hiermee worden bedrijven gedeeltelijk tegemoetgekomen voor de meerkosten van een elektrische vrachtwagen ten opzichte van het fossiele alternatief.
Wat onderneemt u, daar uit het ING-rapport is gebleken dat het gebruik van waterstof een oplossing kan bieden voor internationaal transport, om de inzet van waterstof als brandstof voor vrachtwagens te vergroten?
Bedrijven die waterstof als brandstof willen inzetten voor vrachtwagens kunnen een aanvraag voor een subsidie indienen in het kader van de DKTI-transport. Daarnaast wordt gewerkt aan de uitrol van de tankinfrastructuur voor waterstof. Daarbij zet Nederland in op Europese samenwerking, omdat een goed Europees netwerk van tankinfrastructuur voor waterstof een belangrijke randvoorwaarde is. Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat voor waterstof in 2020 een ambitieus convenant wordt afgesloten met de sector. In dat convenant zullen ook afspraken worden gemaakt op welke wijze de inzet van waterstof als brandstof voor vrachtwagens kan worden vergroot.
Hoe staat u tegenover het voorstel om e-trucks lager te belasten dan dieselvrachtwagens?
Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor een vrachtwagenheffing. De hoogte van de heffing zal afhangen van milieukenmerken van een vrachtwagen: hoe schoner, hoe lager de heffing. En hoe meer kilometers de vrachtwagens rijden hoe meer heffing ze betalen. Op dit moment staat de Eurovignetrichtlijn niet toe om voor zuinigere of elektrische vrachtwagens een lager tarief te hanteren dan de bestaande indeling in euro-emissieklassen. Indien die mogelijkheid ontstaat zal daarnaar gekeken worden.
Deelt u de mening van de onderzoekers van het ING-rapport dat biobrandstoffen beter niet ingezet kunnen worden voor regionaal transport? Zo ja, hoe voorkomt u de inzet van biobrandstoffen op korte afstanden? Zo nee, waarom niet?
Voor fossiele brandstoffen geldt een bijmengverplichting van biobrandstoffen. Deze zullen derhalve ook gelden voor dieselvrachtwagens die voor regionaal transport worden ingezet. Daarover is in het Klimaatakkoord afgesproken dat extra inzet van hernieuwbare brandstoffen ten opzichte van de Nationale EnergieVerkenning 2017 (NEV 2017) niet meer bedraagt dan 2 Mton (dat komt overeen met 27 PJ). Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de inzet van Green Truck Fuel wordt verkend. Voorwaarde daarbij is dat naar het oordeel van het PBL de CO2-reductie daadwerkelijk behaald gaat worden, de brandstof voldoet aan de duurzaamheidseisen van het duurzaamheidskader en er geen lock-in ontstaat die de introductie van zero-emissie voertuigen vertraagt.
Nederlanders die meevechten in de burgeroorlog in Oekraïne |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeker acht Nederlanders vechten mee in burgeroorlog Oekraïne, aan beide kanten van het front»1?
Ja.
Was het u bekend dat deze acht Nederlanders betrokken zijn (geweest) in de burgeroorlog in Oekraïne, aan beide kanten van het front? Zo ja, sinds wanneer is deze informatie bij u bekend?
Het artikel waaraan u refereert is gebaseerd op een onderzoeksrapport van het Amerikaanse onderzoeksbureau The Soufan Center. Het rapport bevat een tabel met Foreign Fighters in Oekraïne in de periode 2014–2019. Daar staat ook Nederland in vermeld, maar dat wordt verder niet onderbouwd in het rapport.
Het kabinet herkent dat er betrokkenheid is van Nederlanders bij de strijd in Oekraïne. Cijfers over Nederlanders die deel zouden nemen of deel zouden hebben genomen aan de strijd in Oekraïne, kunnen echter niet worden bevestigd.
Bent u op de hoogte van de identiteit van de personen die meevechten in de burgeroorlog in Oekraïne? Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte van hun deelname aan het conflict? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord vraag 2.
Worden desbetreffende personen gemonitord? Wordt in de gaten gehouden wanneer zij terugreizen naar Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord vraag 2.
Zijn er al Nederlanders, die actief betrokken zijn geweest bij de strijd in Oekraïne, naar Nederland teruggekeerd? Zo ja, wanneer?
Zie het antwoord vraag 2.
Welke maatregelen worden genomen tegen Nederlanders die actief betrokken zijn geweest in de strijd in Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord vraag 2. Over het algemeen geldt dat, wanneer er sprake is van radicalisering en extremistische uitingen, de integrale aanpak extremisme en terrorisme wordt ingezet, ongeacht de ideologische achtergrond. Basis hiervan is de lokale, persoonsgerichte aanpak, met een mix van repressieve en preventieve interventies.
Hebt u reden om aan te nemen of is het u bekend dat er meer Nederlanders betrokken zijn geweest bij de strijd in Oost-Oekraïne?
Hier zijn geen nadere gegevens over bekend.
Hoe oordeelt u over het oordeel van het Amerikaanse onderzoeksbureau The Soufan Center dat «White supremacists wereldwijde netwerken aan het vormen zijn»2? Herkent u dit risico en neemt u maatregelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit soort rapporten zijn waardevol om een beeld te krijgen over mondiale ontwikkelingen ten aanzien van rechts-extremisme. Ook het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland vermeldt het ontstaan van een internationale parallelle online-wereld met een eigen beeldtaal en radicaliserend discours. Alhoewel dezelfde voedingsbodem aanwezig is en het discours online opruiend en agressief is, wordt in Nederland in het algemeen niet overgegaan tot geweld. Zo nodig worden maatregelen genomen uit integrale aanpak van terrorisme en extremisme.
Het Brexit-ultimatum van de Franse president Macron en de Finse minister-president Rinne |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat uit antwoorden op eerder gestelde Kamervragen duidelijk wordt dat de gestelde deadline aan het Verenigd Koninkrijk door de Franse president Emmanuel Macron en de Finse Minister-President Antti Rinne geen standpunt van de Europese Raad was? Kunt u beantwoorden wat u van het ultimatum vond?1 2
Het kabinet herkent zich niet in de mediaberichtgeving op 18 september over een «ultimatum» en het vermeende doorbreken van de eenheid van de EU27. Na afloop van het gesprek tussen de Franse Minister-President Macron en de Finse minster-president Rinne heeft de Franse regering geen officieel standpunt uitgedragen waarin een deadline aan het Verenigd Koninkrijk werd gesteld. Er is noch door de Europese Raad in Artikel 50 samenstelling (ER Artikel 50), noch door de Europese Commissie een EU-standpunt over een deadline ingenomen, anders dan die van 31 oktober 2019 zoals vastgelegd in het verlengingsbesluit van de ER Artikel 50 van afgelopen april. Niettemin hebben het kabinet, de andere lidstaten en de Europese Commissie steeds de Britse regering opgeroepen om gezien het korte tijdpad tot de ER Artikel 50 voorzien op 17 of 18 oktober spoedig met concrete en realistische voorstellen te komen voor de Ierse grens die verenigbaar zijn met het terugtrekkingsakkoord.
Vindt u het bevorderlijk voor een ordentelijke Brexit als regeringsleiders de eenheid van de EU27 doorbreken en eigenstandig ultimatums gaan stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer bent u geïnformeerd over het te stellen ultimatum door president Macron en Minister-President Rinne?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het vermijden van antwoorden op vragen juist het ongemak met deze situatie laat zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen voor 15 oktober beantwoorden?
Ja.
Het ontbreken van data van arbeidsbeperkte werkzoekenden in de kandidatenverkenner van het UWV |
|
René Peters (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de in 2017 ingevoerde kandidatenverkenner (onlinepersoneelsbank) van het UWV niet werkt, omdat de data van arbeidsbeperkte werkzoekenden ontbreken?1
Ja, complete en actuele profielen is door de aard van de doelgroep vanaf de start een uitdaging. Een goed verwachtingsmanagement ten aanzien van de toepassingsmogelijkheden van de kandidatenverkenner vindt de Inspectie SZW van belang2. Een voorbeeld uit het onderzoek van inspectie SZW: «Een jongere die vandaag bemiddelbaar is, hoeft dat morgen niet meer te zijn. Dat kan het selectieproces belemmeren. Ook blijkt soms pas op een werkplek of de jongere echt klaar is om aan het werk te gaan.»
UWV en gemeenten zetten zich dagelijks in om hun klanten beter te kennen. De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Veel werkgevers gebruiken bij voorkeur het werkgeversservicepunt in de arbeidsmarktregio als eerste aanspreekpunt. Indien matching van kandidaten op geschikt werk tekortschiet, is het zaak dat werkgevers samen met de regionale partners naar een oplossing zoeken. Perspectief op Werk geeft hieraan een impuls in 2019 en 2020.
Kunt u bevestigen dat er inmiddels ruim 157.000 mensen met een arbeidsbeperking in de kandidatenverkenner staan, maar dat nog geen 8% van de mensen uit deze databank beschikbaar is voor werk, omdat noodzakelijke data ontbreken?
Niet helemaal. Meer dan 8% van de profielen is bemiddelbaar en daarmee beschikbaar. Ook de mensen die zitten in een traject gericht op het vinden van werk zijn beschikbaar voor werk. Ook staan er profielen in van kandidaten die aan het werk zijn en daardoor niet beschikbaar zijn voor werk. Zie verder het antwoord bij vraag 5 van de vragen van de leden Tielen en Nijkerken-de Haan (beiden VVD).
Kunt u tevens bevestigen dat van ruim 42% van de mensen in de kandidatenverkenner niet bekend is wat hun opleidingsniveau is en dat bij ruim 60.000 mensen niet is ingevuld in welke sectoren ze willen werken?
Ja. Dit gaat over het totaal van de mensen uit de doelgroep banenafspraak van UWV en gemeenten. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat deze informatie niet bekend is bij medewerkers. De vliegende brigade van UWV kan regio’s ondersteunen om de volledigheid van de gegevens te vergroten.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Bij het compleet maken van het klantprofiel zodat deze via de kandidatenverkenner getoond kan worden, wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
Is het juist dat bij de makers van het systeem van de kandidatenverkenner al bekend was dat veel noodzakelijke gegevens ontbreken en dat zij dit in 2016 ook hebben gemeld bij de UWV-top, maar dat met deze mededeling niets is gedaan? Zo ja, wat is uw oordeel over deze handelwijze van de UWV-top?
Vanaf de start van de kandidatenverkenner is bekend dat de kwaliteit en volledigheid van profielen blijvende inzet vraagt van UWV en gemeenten.
UWV heeft verschillende acties gedaan. UWV heeft het voor gemeenten bijvoorbeeld eenvoudiger gemaakt om gemeentelijke profielen in te lezen en ondersteunt gemeenten met een Vliegende Brigade. De Vliegende Brigade helpt bij het transparant maken van het kandidatenbestand banenafspraak. Bijvoorbeeld door middel van het geven van workshops en het uitvoeren van controles op gegevens. Daarnaast zijn zij op afstand in te zetten als hulplijn.
Ook heeft UWV werk gemaakt van het toegankelijk maken van de UWV doelgroep.
Van de 225.000 mensen die tot de doelgroep banenafspraak behoren, vallen er 113.000 onder verantwoordelijkheid van UWV. Ongeveer 74% van deze mensen heeft een compleet profiel. 22% heeft geen profiel en 4% heeft een onvolledig profiel. De meerderheid van de UWV-klanten zonder (compleet) profiel heeft reeds een baan. In andere gevallen betreft het mensen die bijvoorbeeld in een medisch behandeltraject zitten of nog aan het studeren zijn/naar school gaan. Hierbij wordt prioriteit gegeven aan de mensen voor wie deelname aan de arbeidsmarkt in zicht is.
De periodieke UWV publicatie Transparantie van klantprofielen banenafspraak geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal (anonieme) klantprofielen dat gemeenten en UWV hebben opgesteld voor mensen die behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. Deze laat over de afgelopen twee jaar een stijgende lijn zien.
Vindt u ook dat er alles op alles gezet moet worden om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen en dat het daarvoor nodig is dat er een goed beeld bestaat van de mensen met een arbeidsbeperking die op zoek zijn naar werk?
Ja, werk is belangrijk voor mensen. Het geeft mensen bestaanszekerheid, een inkomen, het zorgt voor contacten en uitdagingen. Dit geldt zeker ook voor mensen met een arbeidsbeperking. Hoewel er steeds meer mensen met een beperking een baan vinden, staan er ook nog veel te veel mensen aan de kant.
Het breed offensief is een brede agenda om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Een agenda die het simpeler moet maken voor werkgevers om mensen met een beperking in dienst te nemen; met voorstellen om werk meer te laten lonen; waarbij werkgevers en werkzoekenden elkaar makkelijker weten te vinden en waarbij mensen niet alleen aan het werk komen maar ook aan het werk blijven.
Zo ja, wat vindt u er in dat licht gezien van dat er in 2017 en 2018 door gebrek aan noodzakelijke data slechts zo’n honderdtal mensen met een beperking aan het werk zijn geholpen, terwijl er alleen al aan IT-kosten 1,3 miljoen euro in de kandidatenverkenner is geïnvesteerd?
De doelstelling van de banenafspraak voor 2018 was 43.500 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Met bijna 52.000 extra banen is die doelstelling ruimschoots gehaald3. Het is niet mogelijk om te bepalen welk aandeel de Kandidatenverkenner hierin heeft gehad. De Kandidatenverkenner fungeert immers niet als een zelfstandig matchingssysteem4. Er is altijd meer nodig voor een match. Bijvoorbeeld inschakeling van de medewerkers van het betreffende werkgeversservicepunt en een persoonlijk gesprek met kandidaten.
Veel werkgevers zijn enthousiast om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Maar er zijn ook nog te veel werkgevers die twijfelen. Het regionale werkgeversservicepunt van UWV en gemeenten helpt bij het maken van de match. De medewerkers koppelen de wensen en mogelijkheden van de mensen uit de doelgroep banenafspraak aan de wensen en mogelijkheden van de werkgevers. Dat deze match tot stand komt, dat is het doel, niet het gebruik van de kandidatenverkenner zelf.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat mensen die geregistreerd staan in de kandidatenverkenner alsnog in beeld komen en aan het werk worden geholpen?
Voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt biedt Perspectief op Werk een extra impuls aan de arbeidstoeleiding van mensen die willen en kunnen werken, maar niet zelfstandig de weg naar werk vinden. Het kabinet heeft hiervoor in totaal 70 miljoen euro beschikbaar gesteld voor 2019 en 2020. Een intensievere samenwerking tussen publieke en private partijen in alle 35 arbeidsmarktregio’s moet zorgen voor goede matches tussen werkzoekenden en beschikbaar werk. Perspectief op Werk is naast een extra impuls ook een leertraject om vanuit de praktijk te bezien hoe de bemiddeling van deze groep verbeterd kan worden.
Als uitwerking van het breed offensief komen er afspraken met VNG en UWV over het structureel verbeteren van de werkgeversdienstverlening en het matchen in de arbeidsmarktregio’s. Deze afspraken betreffen de invulling van drie randvoorwaarden die gelden voor alle arbeidsmarktregio’s en worden opgenomen in de SUWI regelgeving:
Vanaf 2021 wordt structureel 17 miljoen euro jaarlijks ingezet voor het versterken van de 35 arbeidsmarktregio’s5.
Hierover heb ik uw Kamer recent geïnformeerd6.
De situatie in Al-Hol |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koerden verliezen grip op IS-vrouwen in kamp Al-Hol»1?
Ja.
Hebt u een waarschuwing ontvangen van de Koerden dat zij de controle dreigen te verliezen op het gevangenenkamp Al-Hol, waar buitenlandse IS-ers verblijven, onder wie ook Nederlandse vrouwen en hun kinderen? Zo ja, wanneer hebt u deze waarschuwing ontvangen en wat is uw reactie hierop geweest?
Het kabinet heeft geen waarschuwing ontvangen van de Koerden.
Hoeveel Nederlanders verblijven er momenteel in het gevangenenkamp Al-Hol? Hoeveel van hen zijn minderjarig? Hoeveel van hen zijn jonger dan 5 jaar oud?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 90 kinderen «met een Nederlandse link».2 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben. Minder dan een kwart van de minderjarigen is door een of beide ouders meegenomen naar het strijdgebied, ruim driekwart is daar geboren. Het kabinet doet geen uitspraken over de precieze aantallen Nederlanders die in al-Hol of in andere opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië worden vastgehouden.
Hoe is het momenteel gesteld met de gezondheidssituatie van de Nederlandse kinderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De algehele situatie in de kampen, vooral in Al-Hol kamp, is volgens humanitaire organisaties ter plaatse nog steeds slecht. Vanwege de overbevolking en beperkte capaciteit van de humanitaire organisaties die aanwezig zijn in het kamp wordt er niet voldaan aan de minimum vereisten voor opvang in Al-Hol kamp.
Zoals ook gesteld in het antwoord op Kamervragen van 27 september (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 278) is Nederland niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en is er daardoor geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. Het is daarom niet mogelijk informatie te geven over de lichamelijke en geestelijke gezondheid van deze kinderen.
Is het u bekend dat bij een schietincident afgelopen week ook vrouwen gewond zijn geraakt? Zo ja, kunt u een toelichting geven over wat er precies is gebeurd?
Volgens de VN vond er op 30 september een geweldsincident plaats in Al-Hol. Hierbij kwam één vrouw om het leven en vielen meerdere gewonden.
Is het u bekend of er ook Nederlanders bij het incident betrokken zijn geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
De nationaliteit van de slachtoffers is onbekend. Vooralsnog zijn er geen indicaties dat er Nederlanders bij betrokken zijn geweest.
Hoe oordeelt u over de waarschuwing van de Koerden dat zij de situatie in het kamp niet meer onder controle hebben?
Zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 15 oktober (Kamerstuk 32 623, nr. 273) maakt het kabinet zich in algemene zin ernstige zorgen over de gevolgen van de Turkse operatie in Noord-Syrië op onder andere de beveiliging van de detentiekampen en daarmee het verhoogd risico op ontsnappingen van uitreizigers. Deze zorgen zijn in NAVO-verband geadresseerd, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk in de EU en in de Anti-ISIS coalitie ter sprake gebracht en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart in een telefoongesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu op 14 oktober (ref verslag van de RBZ van 14 oktober 2019, Kamerstuk 21 501-02, nr. 2074). Nederland heeft Turkije daarbij opgeroepen de beveiliging van de detentiekampen binnen de bufferzone te garanderen en ontsnapte ISIS-gevangenen weer op te pakken. Het kabinet zal blijven wijzen op de noodzaak te voorkomen dat uitreizigers kunnen ontsnappen.
Nederland is voorbereid op de terugkeer van Nederlandse uitreizigers. Het personeel van diplomatieke vertegenwoordigingen in de regio heeft trainingen gevolgd om goed om te kunnen gaan met uitreizigers die zich melden op een post. Om ongecontroleerde terugkeer te voorkomen zijn uitreizigers opgenomen in het Schengen-informatiesysteem en is tegen alle onderkende uitreizigers een Europees Arrestatiebevel uitgevaardigd. De paspoorten van uitreizigers zijn gesignaleerd en ongeldig verklaard. Hierdoor is het niet mogelijk om eigenstandig op een legale manier naar het Schengengebied terug te keren.
Houdt u rekening met het scenario dat de Koerden de gevangenen vrij laten, wanneer zij de controle geheel dreigen te verliezen? Zo ja, hoe bereid u zich hierop voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hout u rekening met het scenario dat gevangenen op grote schaal zullen ontsnappen nu de Koerden de controle dreigen te verliezen? Zo ja, hoe bereid u zich hierop voor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van de veiligheidsrisico’s die de Nederlandse kinderen lopen die in het kamp verblijven, nu de situatie uit de hand dreigt te lopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook is geantwoord op vraag 4 is Nederland niet aanwezig in Noordoost-Syrië en is er daardoor geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven.
Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van 27 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 278) vinden er volgens de VN veiligheidsincidenten en demonstraties plaats in Al-Hol. Als reactie hierop militariseert de kampleiding het opvangkamp door het plaatsen van hekken en (gewapende) beveiliging. Dit is zorgwekkend. Humanitaire organisaties blijven benadrukken dat Al-Hol een ontheemdenkamp is en geen detentiecentrum en roepen op het civiele karakter van het kamp te bewaken daar er voornamelijk kinderen worden opgevangen.
Hebben de gebeurtenissen invloed op uw standpunt met betrekking tot het repatriëren van minderjarige kinderen die, al dan niet met hun moeder, verblijven in het gevangenenkamp? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Staand kabinetsbeleid is dat uitreizigers niet actief uit Syrië worden opgehaald. Het terughalen van kinderen kan niet los worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Ten aanzien van weeskinderen beoordeelt het kabinet per geval of en hoe zij terug kunnen keren naar Nederland, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492).
Zijn er Nederlandse moeders die Nederland hebben verzocht hun kinderen te repatriëren en daarbij zelf in het gevangenenkamp wilden achterblijven om zo hun kinderen in veiligheid te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, van Nederlandse moeders verblijvend in kampen in Noordoost Syrië heeft de Nederlandse overheid een dergelijke hulpvraag niet ontvangen.