De berichten dat containerschepen ook tijdens de storm de zuidelijke Waddenzeeroute hebben genomen en containers hebben verloren |
|
Suzanne Kröger (GL), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat de waarschuwingen van de Nederlandse Kustwacht worden gericht aan grote containerschepen die over de zuidelijke Waddenzeeroute varen in oostelijke richting, van Nederland richting Duitsland, en dat de waarschuwingen niet worden gericht aan schepen die via die route vanuit Duitsland in westelijke richting varen?
De Nederlandse Kustwacht waarschuwt proactief grote containerschepen die vanuit Nederlands zeegebied de zuidelijke route naderen. Daarnaast staat deze waarschuwing permanent aangetekend in de zeekaart.
Naar aanleiding van contact met Duitsland hierover heeft Duitsland te kennen gegeven schepen niet actief te waarschuwen zoals onze Kustwacht dit wel doet, maar eerst de uitkomst van onderzoeken af te wachten alvorens concrete maatregelen te overwegen. De schepen die de verkeersbaan van oost naar west varen kiezen al in Duitsland hun vaarroute en ontvangen daar dus geen actieve waarschuwing, maar kunnen wel de aantekening in de zeekaart opvolgen.
Waarschuwt de Duitse Kustwacht de grote containerschepen die de zuidelijke Waddenzeeroute willen nemen in westelijke richting? Zijn de zeekaarten ook aangepast voor schepen die varen in westelijke richting via de betreffende route?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend is, zo spoedig mogelijk met uw Duitse ambtsgenoot contact op te nemen om ervoor te zorgen dat de Duitse Kustwacht ook de grote containerschepen waarschuwt conform het advies van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid?
Er is al contact geweest met Duitsland, zoals aangegeven in mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk met uw Duitse ambtsgenoot contact op te nemen om gezamenlijk, als Nederlandse en Duitse overheid, een noodmaatregel te treffen om de vaarroute af te sluiten voor grote containerschepen bij weersomstandigheden die leiden tot hoge golven?
Ik refereer aan mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 684, nr. 200), waarin ik aangeef dat ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal kan opleggen. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen moet het daartoe een voorstel doen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), in overleg met Duitsland. De uitkomst van het OVV-onderzoek zal moeten uitwijzen of een dergelijk voorstel opportuun is.
Op korte termijn zal ik contact opnemen met mijn Duitse ambtgenoot om met hem af te spreken dat na het gereedkomen van de belangrijkste onderzoeken Nederland en Duitsland gezamenlijke vervolgacties richting IMO zullen bespreken.
Klopt het dat de OOCL Rauma niet gewaarschuwd is door de kustwacht, daar het schip van een kleinere omvang is dan de schepen van vergelijkbare omvang als de MSC Zoë, die na de tussentijdse waarschuwing van de Onderzoeksraad voor Veiligheid een waarschuwing van de Kustwacht krijgen?
De OOCL Rauma is niet gewaarschuwd door de Kustwacht omdat het schip al in het Duitse zeegebied haar route heeft gekozen. Mocht het schip in Nederlands zeegebied besloten hebben om de zuidelijke route te nemen dan zou de Kustwacht een dergelijke waarschuwing niet aan dit schip gegeven hebben vanwege haar afmetingen. Dergelijke waarschuwingen worden alleen gegeven aan schepen die langer zijn dan 300 meter en breder dan 40 meter. Mocht uit nader onderzoek (zie beantwoording vraag 6) blijken dat een waarschuwing voor deze categorie schepen wenselijk is, dan zal ik aan een dergelijke maatregel gevolg geven.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar containerschepen met een kleinere omvang dan de schepen met de omvang vergelijkbaar als die van de MSC Zoë, om te bezien of ook bij deze containerschepen sprake is van een verhoogd risico op ongevallen bij hoge golven?
Ik deel de behoefte om meer inzicht te krijgen in het gedrag van containerschepen in slecht weer boven de Wadden en de daarbij optredende risico’s. Daarom laat ik momenteel door MARIN diverse onderzoeken uitvoeren om meer inzicht te krijgen in het gedrag van containerschepen onder verschillende weersomstandigheden boven de Wadden. Schepen van het formaat zoals de OOCL Rauma zijn hier onderdeel van. Ik verwacht voor de zomer de uitkomsten van deze onderzoeken, en zal deze met uw Kamer delen.
Daarnaast staat IMO op het punt om nieuwe richtlijnen aan te nemen met betrekking tot intacte stabiliteit van schepen, waaraan Nederland een constructieve bijdrage heeft geleverd. Onderdeel daarvan is een richtlijn voor de kapitein van een schip om gevaarlijke situaties te onderkennen waarin het schip afhankelijk van de weersomstandigheden terecht kan komen. Ik zal deze richtlijn onder de aandacht brengen van de reders.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van het onderzoek van de Bundesstelle für Seeunfalluntersuchung naar de ramp met de MSC Zoë?
Zoals bekend is door onderzoekspartijen afgesproken dat Panama als vlaggenstaat het onderzoek naar de ramp met MSC Zoë leidt, en dat de OVV en Bundesstelle für Seeunfalluntersuchung daarbij aansluiten.
Zoals in het Joint interim- Investigation Report van 12 december 2019 valt te lezen, worden de resultaten van de onderzoeken verwacht in het voorjaar van 2020.
Geweldpleging tegen een Pakistaanse blogger in Nederland |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Belaagde Pakistaanse blogger beschuldigt Pakistan van betrokkenheid»?1 Wat is u bekend over het geweld tegen de Pakistaanse journalist?
Ja. Ik heb kennis genomen van het bericht en van het feit dat er aangifte is gedaan door betrokkene.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat het geweld tegen de blogger is aangestuurd door de Pakistaanse overheid?
Het is aan de Politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar deze aangifte. Ik kan niet op de uitkomst van dat onderzoek vooruitlopen, bovendien kan ik geen uitspraak over individuele zaken doen.
Zijn u eerdere voorbeelden bekend van (mogelijke) Pakistaanse inmenging in Nederland? Welk beeld heeft u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de oproep van Reporters Without Borders (RSF) voor bescherming van de journalist? Begrijpt u deze oproep? Welke acties zijn of worden ondernomen om de blogger en zijn gezin te beschermen?
Nederland zet zich wereldwijd in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en de veiligheid van journalisten. Ik hecht daarom veel belang aan de veiligheid van de heer Goraya en zijn gezin. Het kabinet kan geen mededelingen doen over maatregelen die worden genomen in individuele gevallen.
Bent u bereid de ambassadeur van Pakistan om dit incident te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek moet worden afgewacht voordat er verdere maatregelen worden genomen.
Kunt u aangeven waarom de blogger eerder in Pakistan is «verdwenen» en, naar eigen zeggen, is gemarteld? Is hierover contact geweest met de Pakistaanse autoriteiten? Wat is er toen gewisseld?
Er is destijds contact geweest met de heer Goraya en met de Pakistaanse autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Pakistan heeft zijn zorgen geuit over de verdwijningen en de beperking van de vrijheid van meningsuiting. Over de inhoud van die gesprekken kan ik vanwege de veiligheid en de privacy van betrokkene verder geen mededelingen doen.
De aangifte tegen bekkenbodemmatjesfabrikant Johnson & Johnson |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) te verzoeken om – naar analogie van wat in California is gebeurd – te onderzoeken of ook in Nederland sprake is geweest van misleidende en onwettige praktijken door Johnson & Johnson omdat implantatentak Ethicon van meet af aan op de hoogte was van de gezondheidsrisico’s die de bekenbodemmatjes op zouden leveren voor vrouwen, maar ze toch op de markt bracht met verzwijging van die risico’s?1
Nee. Het Openbaar Ministerie bepaalt zelf of een aangifte tot een strafrechtelijk onderzoek moet leiden. Ik heb daar als Minister voor Medische Zorg geen rol in.
Bent u ermee bekend dat de fabrikant van het polypropyleen dat gebruikt werd voor de productie van bekkenbodemmatjes in diens productinformatie waarschuwde tegen implantatie in het menselijk lichaam?2
Ja, dat heb ik recent gehoord.
Wat betekent de uitspraak in Californië voor het gebruik van bekenbodemmatjes in Nederland?
In Nederland is het gebruik van vaginale implantaten alleen nog toegestaan in streng gereguleerde onderzoeksetting. Dit heb ik toegelicht in mijn brief van 17 februari 2020 (Kamerstuk 32 805, nr. 104). Inmiddels heb ik hierover ook een gesprek gevoerd met de patiëntenvereniging Bekkenbodem4all. In dit gesprek gaven zij aan zich te kunnen vinden in deze maatregel.
Bent u ermee bekend dat de Nederlandse gynaecoloog professor Roovers als getuige-deskundige is gehoord in de Australische zaak die aldaar heeft geleid tot het uitvoerige vonnis van 21 november 2019, waarin hij in alinea 3772 als volgt wordt geciteerd: «...I believe that patients have suffered from the over-rushed introduction of vaginal mesh surgery ...»? Deelt u de mening van professor Roovers?3
Ik ben hiermee bekend. Deze uitspraak komt overeen met het standpunt dat de Nederlandse Vereniging voor Gynaecologen heeft uitgedragen in aanloop naar de hoorzitting van 25 november 2019 over implantaten in de Vaste Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ik deel deze mening.
Wat vindt u ervan dat slachtoffers van ondeugdelijke implantaten vaak dubbel slachtoffer zijn, allereerst van de klachten die het implantaat oplevert en vervolgens omdat het voor hen nauwelijks mogelijk is hun recht te behalen omdat artsen zijn uitgezonderd van de algemene aansprakelijkheidsregel en patiënten moeten aantonen dat hun klachten worden veroorzaakt door het implantaat?
Patiënten met medische letselschade hebben via het reguliere aansprakelijkheidsrecht de mogelijkheid om hun recht te halen indien er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de behandeling of van een ondeugdelijk implantaat. Zorgaanbieders kunnen aansprakelijk worden gesteld als er in de behandeling sprake is van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad. Als de arts wist of had kunnen weten dat er iets mis is met het implantaat, kan de arts wel degelijk aansprakelijk worden gesteld. De fabrikant kan aansprakelijk worden gesteld als het implantaat dat hij op de markt brengt gebrekkig is.
Het klopt dat duidelijk moet zijn dat de schade het gevolg is van het handelen van de arts dan wel van het implantaat, voordat patiënten hun recht kunnen halen. Omdat het moeilijk kan zijn dit aan te tonen kan de rechter ervoor kiezen om de bewijslast om te draaien, bijvoorbeeld als gegevens in het dossier ontbreken. De arts heeft dan de optie om de rechter te overtuigen dat hij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade.
Maximale ‘veilige’ geluidsniveaus bij concerten die alleen met oordoppen veilig blijken te zijn. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waaruit blijkt dat het maximale geluidsniveau van 103 decibel bij concerten en festivals in Nederland alleen veilig is wanneer er ook oordoppen gedragen worden?1
Ja.
Kunt u aangeven welk percentage van de bezoekers van muziekconcerten oordoppen draagt? Acht u dit voldoende?
Uit onderzoek van VeiligheidNL in 2018 blijkt dat iets minder dan de helft van de bezoekers van muziekevenementen oordoppen heeft gedragen.
Nee, ik vind dit niet voldoende en deel de zorgen over de toename van gehoorschade. Het is van groot belang dat we zuinig zijn op ons gehoor en de bescherming daarvan de nodige aandacht geven. Ik zal daarom de I Love My Ears campagne en de uitvoering van het Convenant Preventie Gehoorschade blijven faciliteren.
Waarom wordt in de voorlichtingscampagne over gehoorbescherming «I love my ears» niet gecommuniceerd dat gebruik van oordoppen altijd nodig is als het maximale geluidsniveau op concerten en festivals wordt gehaald?
De campagne I Love My Ears is actief op plaatsen waar zonder gehoorbescherming niet veilig naar muziek geluisterd kan worden. I Love My Ears wil mensen op een positieve manier bewust maken en stimuleren tot het nemen van gehoorbeschermende maatregelen, zoals het dragen van oordoppen met muziekfilter, afstand nemen tot de luidsprekers en het nemen van zogenaamde oorpauzes.
De 103 dB norm is afkomstig uit het Convenant Preventie Gehoorschade Versterkte Muziek. Deze norm legt voor aanbieders van versterkte muziek het hoogst gemiddelde acceptabele geluidsniveau vast. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was sinds de eerste het begin van de I Love My Ears campagne in 2014 op de hoogte met het gegeven dat een geluidsniveau 103 dB alleen veilig is met gebruik van oordoppen. Er is bewust gekozen om niet over maximumnormen te communiceren omdat uit gedragsdeterminantenonderzoek bij uitgaanders blijkt dat vooral de sociale norm van invloed is en niet zozeer risicoperceptie of kennis.
I Love My Ears communiceert al bij veel lagere geluidsniveaus over mogelijke gehoorschade als zonder gehoorbescherming wordt geluisterd naar harde muziek.
Sinds wanneer is bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat de maximumnorm van 103 decibel alleen veilig is met gebruik van oordoppen? Waarom is vanaf dat moment niet direct de voorlichtingscampagne hierop aangepast?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de opvatting van de Vereniging van Evenementenmakers (VVEM), dat het de eigen verantwoordelijkheid van het publiek is om te kiezen om wel of niet oordoppen te dragen, ook nu blijkt dat het publiek over de noodzaak hiertoe niet goed wordt geïnformeerd? Hoe kijkt u hier tegenaan als het om jongeren gaat?
Ik ben het niet eens met de stelling dat het publiek niet goed wordt geïnformeerd over de noodzaak om oordoppen te dragen. I Love My Ears is gericht op plaatsen waar zonder gehoorbescherming niet veilig naar muziek kan worden geluisterd. Daarnaast informeren de convenantpartners hun bezoekers vanaf een gemiddeld geluidsniveau van 92,5 dB(A) over het belang van het dragen van oordoppen en stellen deze ook op een laagdrempelige wijze en op een gemakkelijk vindbare plek beschikbaar.
Ik ben het eens met de opvatting van de VVEM. Ik vind het verantwoord om de bezoeker vrij te laten in zijn of haar keus om oordoppen te dragen omdat er sprake is van goede informatievoorziening en een reëel handelingsperspectief.
Voor jongeren hebben de convenantpartners aparte geluidsniveaus afgesproken. Bij evenementen voor kinderen en jongeren tot de leeftijd van 18 jaar stimuleren zij al vanaf een gemiddeld geluidsniveau van 88 dB(A) het dragen van oordoppen. Ook zorgen zij ervoor dat hun leden aangepaste geluidsniveaus hanteren, te weten: een hoogst-equivalent gemiddeld geluidsniveau van 91 dB(A) voor kinderen tot en met 13 jaar; 96 dB(A) voor kinderen/jongeren van 14 en 15 jaar en 100 dB(A) voor kinderen/jongeren van 16 en 17 jaar.
Klopt het dat er – ondanks afspraken hierover in het convenant – nooit een onafhankelijke partij is gekomen waar de resultaten van de gemeten geluidsniveaus aan geleverd moeten worden? Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de keuze heeft gemaakt om de Stichting Kwaliteit Evenementen Nederland (SKEN) hiervoor aan te wijzen? Zo ja, waarom is die keuze gemaakt?
In het convenant is een derde onafhankelijke partij opgenomen voor het delen van geluidsmetingen om te borgen dat de metingen onafhankelijk en objectief gebeuren en onderling vergelijkbaar zijn.
De Stichting Kwaliteit Evenementen Nederland (SKEN) vervult die rol en rapporteert periodiek aan de convenantpartners. SKEN maakt daarbij gebruik van het in opdracht van VWS ontwikkelde systeem Soundsken. SKEN is een betrokken en deskundige partij die door alle convenantpartners acceptabel wordt geacht. Ik heb geen reden de betrouwbaarheid van hun rapportages in twijfel te trekken. VeiligheidNL verzorgt als neutrale partij de rapportage over de voortgang van het convenant.
Hoeveel overschrijdingen van de geluidsnorm zijn afgelopen jaren geconstateerd? Welke acties zijn richting de verantwoordelijken genomen? Is hiermee herhaling voorkomen?
Het convenant is in december 2018 van start gegaan. Het aantal overschrijdingen in 2019 is nog niet definitief vastgesteld. De rapportage over 2019 komt in april 2020.
Uit metingen in 2018, dit zijn metingen door de leden van de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals (VNPF) en Vereniging van Evenementenmakers (VVEM), bleek dat er bij 10,8% van de gemeten muziekevenementen overtredingen zijn geweest; de totale tijd waarbij de geluidsnorm is overschreden bedroeg 1,5%. Voor 2017 waren er bij 7% van de gemeten muziekevenementen overtredingen gedurende 0,7% van de gemeten tijd. Daarbij past de kanttekening dat het aantal muziekactiviteiten met metingen en het aantal uren geregistreerde waarnemingen in 2018 zeer fors is toegenomen ten opzichte van 2017.
De cijfers zijn bedoeld om de convenantpartners feedback te geven over de resultaten van hun inspanningen en te laten zien waar zij staan in hun streven naar de veiligheid voor het gehoor van de bij hen aangesloten locaties. De convenantspartijen streven naar het nakomen van de afspraken. De ervaring leert overigens dat het niet te verwachten is dat er de komende jaren geen overschrijdingen van de norm meer zullen zijn.
Klopt het dat gehoorschade al bij een kort moment van geluid boven het maximum aantal decibel voor gehoorschade kan zorgen?
Dat is mogelijk. Gehoorschade kan ook al ontstaan bij lagere geluidniveaus. De precieze invloed van de voor gehoorschade relevante factoren is nog niet goed bekend. Zo zijn er grote individuele verschillen in gevoeligheid van het gehoor. De lange tijd tussen blootstelling en het optreden van gehoorverlies maakt causaliteit lastig vast te stellen. Wat het ook lastig maakt is dat de schade aan het gehoor een gestapeld effect is van blootstelling aan diverse andersoortige bronnen zoals bijvoorbeeld: concerten, koptelefoons, sportscholen, omgevingsgeluiden, vuurwerk, etc.
Wanneer wordt de evaluatie van de uitvoering van het convenant door VeiligheidNL uitgevoerd en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
VeiligheidNL is op dit moment bezig met het opstellen van de voortgangsrapportage over 2019. Deze rapportage zal ik in april aan de Kamer sturen.
Op welke wijze is de motie van de leden Kuik en Dik-Faber over wetgeving inzake maximumgeluidsnormen uitgevoerd?2
Na een voorverkenning is besloten het benodigde onderzoek voor uitvoering van de motie te laten verrichten door een externe partij. Het onderzoek richt op zich een analyse van relevante buitenlandse wetgeving en beantwoording van de vraag hoe wetgeving op het gebied van maximumgeluidsnormen, alsmede het toezicht op de naleving ervan, er in Nederland uit zou kunnen zien.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden om maximumgeluidsnormen en het toezicht op de naleving hiervan in wetgeving op te nemen?
De Kamer zal hierover eind dit jaar worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven op welke wijze uitvoering is gegeven aan de overgenomen motie Kuik Dik-Faber, waarin de regering werd verzocht in kaart te brengen welke sectoren niet zijn aangehaakt bij het Convenant Preventie Gehoorschade en waarin de regering tevens verzocht werd zich er actief voor in te zetten dat deze sectoren hun verantwoordelijkheid nemen door zich bij het convenant aan te sluiten? Welke sectoren zijn geïdentificeerd die nog niet aangehaakt waren? Welke acties heeft u ondernomen om die sectoren wel aan te laten sluiten bij het convenant?3
VeiligheidNL heeft ten behoeve van de uitvoering van deze motie een stakeholdersanalyse gemaakt van relevante partijen of sectoren die (nog) niet zijn aangesloten bij het convenant. Een selectie hieruit zal dit jaar worden benaderd. Het gaat dan om partijen als uitgaansgelegenheden, gemeenten, artiestenbureaus, pop- en rockacademies en dj-scholen. De stakeholderanalyse zal ik in april aan de Kamer zenden, tegelijk met de voortgangsrapportage over 2019.
Al gesproken is met de Vereniging van Schouwburg- en Concert Directies (VSCD). Deze partij is mogelijk geïnteresseerd om toe te treden tot het convenant, maar heeft nog geen beslissing genomen. Daarnaast is gesproken met Koninklijke Horeca Nederland (KHN). KHN doet al veel tegen gehoorschade en lijkt zich niet op korte termijn aan te willen sluiten. Wellicht ligt dit anders voor afzonderlijke regio’s. De mogelijkheden daartoe zullen dit jaar worden verkend.
Het artikel ‘85.000 senioren mogen niet meer met de auto naar het buitenland: ‘Dit is leeftijds- én regio-discriminatie’’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «85.000 senioren mogen niet meer met de auto naar het buitenland: «Dit is leeftijds- én regio-discriminatie»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat, als gevolg van de problemen van het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR), er mensen aan de kant van de weg staan en niet met de auto op vakantie kunnen?
Tijdens het VAO Verkeersveiligheid van 20 februari 2020 zijn hierover moties ingediend, waaronder een motie van het lid Postma waarin wordt verzocht met het CBR te regelen dat voor een specifieke groep 75-plussers een passende oplossing wordt gevonden om zo spoedig mogelijk in het buitenland te kunnen rijden. Zoals toegezegd tijdens dit VAO zal ik voor de stemmingen op 3 maart een appreciatie van deze motie naar uw Kamer sturen.
Herkent u het getal van 85.000 mensen die hierdoor in de problemen komen met hun vakanties? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat 85.000 mensen in de problemen komen met hun vakanties. Op 1 december 2019 – de dag van de inwerkingtreding van de tijdelijke AMvB voor 75-plussers – vielen ruim 86.000 mensen in de regeling. Eind januari waren dat er – conform verwachting – ruim 100.000. Het CBR geeft aan dat dit getal komende maanden zal oplopen en daarna afnemen als het CBR weer in staat is hun dossiers in behandeling te nemen vóór afloopdatum van de geldende administratieve verlenging.
Het CBR ontving sinds 1 december 2019 circa 6.000 verzoeken van mensen die in deze regeling vallen om als schrijnend behandeld te worden. Het CBR heeft tot en met januari circa 3.000 mensen desgevraagd en conform de criteria (zoals beschreven in het antwoord op vraag 5) «teruggezet» in de reguliere behandeling. Dit betekent in de praktijk niet dat mensen voorrang krijgen, maar wel dat hun aanvraag tot verlenging van het rijbewijs op reguliere wijze verder wordt behandeld.
Op welke wijze wordt de behandeling van aanvragen voor het verlengen van rijbewijzen van 75-plussers die van hun rijbewijs afhankelijk zijn versneld?
Aanvragen van 75-plussers die in administratieve regeling vallen worden niet versneld behandeld. Het rijbewijs van 75-plussers die in de AMvB vallen wordt met een jaar administratief verlengd. Zij behouden een geldig rijbewijs waarmee ze in Nederland kunnen blijven rijden en ook verzekerd zijn. Het CBR pakt hun aanvraag in de loop van dat jaar op. Daarbij stuurt het CBR op verloopdatum van de verlenging, die verschilt per persoon.
Onder welke omstandigheden wordt een uitzondering gemaakt voor de behandeling van de rijbewijsverlenging?
Zoals ik aan de Eerste Kamer in november 2019 heb geschreven, kan in individuele gevallen een uitzondering worden gemaakt. Het CBR hanteert daarvoor de volgende, gecommuniceerde criteria:
Begrijpt u dat het voor 75-plussers die wonen in de grensregio’s de administratieve verlenging onvoldoende uitkomst biedt?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb geschreven zal ik voor de stemmingen op 3 maart uw Kamer een appreciatie sturen over de motie Postma die verband houdt met deze vragen.
Welke maatregelen voert het CBR in om de verlenging van de rijbewijzen van 75-plussers die wonen in grensregio’s te versnellen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Hindu minor girl who was forcefully converted renounces Islam; Pakistani mullahs demand death penalty’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hindu minor girl who was forcefully converted renounces Islam; Pakistani mullahs demand death penalty»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ontvoering van Mehak Kumari, die vervolgens gedwongen werd om zich te bekeren en te trouwen en tegen wie inmiddels de doodstraf wordt geëist, een grove schending van mensenrechten betekent? Zo ja, heeft u dit kenbaar gemaakt aan uw Pakistaanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uiteraard met zorg kennisgenomen van de zaak van dit minderjarige meisje. Het is positief te vernemen dat op 19 februari de rechtbank in Jacobabad het huwelijk van Mehak Kumari nietig heeft verklaard, omdat zij minderjarig is. De man die haar gehuwd heeft, is door de rechtbank strafbaar verklaard onder de Sindh Child Marriage Restraint Act (2013). Het is nu aan de politie en de Judicial Magistrate in Jacobabad om hem verder te vervolgen.
Is het u bekend dat er een toename is van ontvoeringen en gedwongen bekeringen tot de islam van jonge meisjes van religieuze minderheden in Pakistan? Zo ja, deelt u de zorgen over deze ontwikkeling? Zo nee, bent u bereid zich hierover te laten informeren?
De zaak van Mehak Kumari staat niet op zichzelf. Er zijn helaas onvoldoende gegevens beschikbaar om met zekerheid te concluderen dat er sprake is van een toename in ontvoeringen en gedwongen bekeringen van minderjarige meisjes in Pakistan. Dat neemt niet weg dat elke ontvoering of gedwongen bekering er één teveel is.
Heeft u contact opgenomen met uw ambtsgenoot om uw zorgen over deze ontwikkeling over te brengen? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechten komen in elke politieke dialoog met de Pakistaanse autoriteiten aan de orde. In oktober 2019 bracht de Mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Pakistan. In haar gesprekken met onder andere de Pakistaanse Minister van Mensenrechten en de Minister van Religieuze Zaken sprak de Mensenrechtenambassadeur over het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging, inclusief het recht om zonder religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging te leven of van geloof te kunnen veranderen, en het belang van tolerantie. Tegenover de Minister van Mensenrechten sprak ze tevens haar zorgen uit over de doodstraf op grond van blasfemie. Ikzelf nam samen met de Pakistaanse Minister van Onderwijs deel aan een paneldiscussie over religieuze tolerantie tijdens de Istanbul Conferentie op 18 november 2019 die in het teken stond van religieuze (in)tolerantie.
Heeft u over de ontwikkelingen in Pakistan contact opgenomen met uw Europese ambtsgenoten om te komen tot een gezamenlijk reactie over de positie van meisjes van religieuze minderheden in Pakistan? Zo ja, hoe is het draagvlak bij uw Europese collega’s voor een dergelijke verklaring? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Op EU-niveau wordt dit onderwerp in brede zin regelmatig besproken. Op 25 juni 2019 werd het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan ondertekend waarvan vrijheid van godsdienst en vrouwenrechten een hoofdonderwerp is. Daarnaast vond er op 15 november een EU-Pakistan Joint Commission plaats waar het belang van mensenrechten werd onderstreept, specifiek met het oog op de GSP+ status van Pakistan.
Gaat u er bij uw Pakistaanse collega op aandringen de doodstraf niet uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat deze geen gehoor heeft gegeven aan de wens van de groep mullahs die aanstuurden op de doodstraf. Het kabinet blijft er bij Pakistan in algemene zin op aandringen de doodstraf af te schaffen.
De situatie in Kameroen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de huidige humanitaire situatie in Kameroen, zoals geschetst door het United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA)?1
Ja
Kunt u een analyse geven van de huidige situatie in Kameroen, zowel in het Engelstalige noordwesten en zuidwesten als in de Franstalige regio Extrême Nord, en daarbij in ieder geval ingaan op de binnenlandse veiligheid, de humanitaire situatie gelet op het aantal vluchtelingen en internally displaced personsen de politieke en bestuurlijke stabiliteit van Kameroen?
Kameroen wordt al langer geteisterd door complexe gewelds- en humanitaire crises. Geweld en instabiliteit in verschillende delen van Kameroen nemen recent echter toe. In het Noordwesten vormt Boko Haram een steeds grotere bedreiging. Boko Haram heeft in 2019 meer dan 100 aanslagen in het Noorden van Kameroen uitgevoerd, met duizenden doden en ontheemden tot gevolg. Daarnaast heeft geweld van Boko Haram in Noordoost-Nigeria grote vluchtelingenstromen naar Kameroen tot gevolg. Een andere ernstige crisis speelt zich af de in de Westelijke, Engelstalige regio’s van overwegend Franstalig Kameroen. Ook in deze regio’s is sprake van toename van geweld. Rebellerende separatisten treffen op gewelddadige wijze de overheidstroepen. Dit leidt tot instabiliteit, veel slachtoffers en stromen vluchtelingen. Een derde crisis is de grote groep vluchtelingen die toevlucht heeft gezocht in Kameroen als gevolg van geweld in de naburige Centraal Afrikaanse Republiek (CAR).
De humanitaire crisis in Kameroen is van grote omvang. Volgens een VN Veiligheidsraad-rapport van november 2019 verkeren in Kameroen 4.3 miljoen mensen in voedselnood. In de Engelstalige regio’s (noordwesten, zuidwesten) zijn volgens UNHCR bijna 700.000 mensen gevlucht voor het conflict. In het verre Noorden gaat het om rond de 300.000 vluchtelingen. Daarnaast verblijven momenteel volgens UNHCR bijna 300.000 vluchtelingen uit de CAR en meer dan 100.000 vluchtelingen uit Nigeria in Kameroen.
De regering van President Biya probeert vooral met militair ingrijpen Boko Haram en separatistische milities te bestrijden, maar deze inzet is vooralsnog niet succesvol gebleken. Er is sprake van mensenrechtenschendingen door zowel militanten als Kameroense veiligheidsdiensten.
Kunt u de situatie in Kameroen plaatsen in het perspectief van de ontwikkelingen in de bredere regio? Welke gevolgen ziet u met betrekking tot migratie- en vluchtelingenstromen?
De situatie in Kameroen is nauw verbonden met ontwikkelingen in de regio en met name in en rondom het Tsjaadmeer. In deze regio, en in het bijzonder in noordoost-Nigeria, neemt Boko Haram aan kracht toe. Dit is van invloed op de veiligheidssituatie in het uiterste Noorden van Kameroen en veroorzaakt interne vluchtelingenstromen en vluchtelingenstromen vanuit Nigeria. Met de escalatie van geweld in het Engelstalige zuidwesten en noordwesten, lijkt het Kameroense beleid t.a.v. Nigeriaanse vluchtelingen in het land te veranderen. Zo zijn gedurende de afgelopen dertien maanden meer dan 10.000 Nigeriaanse vluchtelingen gedwongen teruggestuurd, meestal naar gebieden geteisterd door Boko Haram. Daarnaast verslechtert de situatie in de CAR. Toename van geweld dwingt de 275.000 vluchtelingen uit de CAR in Kameroen te blijven.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Kameroen? Hoe beoordeelt u de persvrijheid in Kameroen? Hoe beoordeelt u de mate van corruptie in Kameroen?
De mensenrechtensituatie is zorgwekkend. Sinds de verkiezingen in 2018 heeft de oppositie steeds minder ruimte om zich te uiten en worden manifestaties, vooral door oppositie georganiseerd, verboden. In juni 2019 werden 350 oppositieleden gearresteerd, nadat zij probeerden demonstraties te houden. Zowel veiligheidsdiensten als rebellengroeperingen maken zich bovendien schuldig aan mensenrechtenschendingen in de Engelstalige, Westelijke regio’s. In februari 2020 zijn in het Engelstalige Noordwesten ten minste 21 burgers gedood, waarvan dertien kinderen. Volgens Human Rights Watch zouden Kameroense overheidstroepen, ondersteund door Fulani milities, achter de aanval zitten. Daarnaast is corruptie in Kameroen een groot probleem. Transparency International plaatste Kameroen in 2018 op plek 158 (van 180) op haar Corruptie-Perceptie lijst.
Draagt Nederland bij, al dan niet in EU-verband, aan het verbeteren van de humanitaire situatie in de onder vraag twee genoemde gebieden in Kameroen? Zo ja, op welke manier? Welke rol ziet u voor Nederland, dan wel voor de EU, in het verbeteren van de situatie in Kameroen?
Nederland heeft 2 miljoen euro bijgedragen aan het noodhulpprogramma van de Dutch Relief Alliance in Kameroen. Dit programma bood met name hulp op het gebied van voedsel, schoon drinkwater en sanitatie, gezondheid en bescherming aan bijna 700.000 ontheemden in het noordwesten en zuidwesten. Toegang tot dit gebied is gecompliceerd door voortdurende geweldsuitbarstingen tussen separatisten en het Kameroense leger. Het noodhulpprogramma liep midden-februari af. Daarnaast steunt NL diverse VN-hulporganisaties en de Rode Kruisbeweging met ongeoormerkte meerjarige bijdragen. Deze organisaties zijn ook actief in Kameroen.
In EU-verband staat de crisis in Kameroen geregeld op de agenda. In oktober bracht de EU nog een verklaring uit waarin het onder meer het optreden van Kameroense autoriteiten krachtig veroordeelt in met name de Westerse, Engelstalige regio en de autoriteiten oproept een duurzame dialoog met oppositie aan te gaan. In 2019 heeft de Europese Commissie EUR 17,9 miljoen aan humanitaire financiering beschikbaar gesteld voor de crisis in Kameroen.
Op welke wijze draagt Nederland, dan wel de EU, in het bijzonder bij aan de bescherming en opvang van de momenteel 679.000 ontheemde Kameroeners binnen Kameroen, de 109.000 voornamelijk Nigeriaanse vluchtelingen en de 51.000 Kameroense vluchtelingen in Nigeria? In hoeverre is de humanitaire situatie in Kameroen en in het bijzonder de slechte situatie van vluchtelingen en ontheemden een punt van aandacht binnen de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de staat van de vluchtelingenkampen in Kameroen en Nigeria? In hoeverre beschikken deze kampen over voldoende voedsel, schoon water, medische voorzieningen en scholing? Zijn deze vluchtelingenkampen goed bereikbaar voor ngo's en andere hulpverstrekkende instanties?
In Minaoua, in het Noorden van Kameroen, verblijven meer dan 110.000 Nigeriaanse vluchtelingen. In dit vluchtelingenkamp is een groot aantal humanitaire organisaties aanwezig. Veel van de Nigeriaanse vluchtelingen hebben behoefte aan acute economische ondersteuning om het hoofd boven water te houden.
Humanitaire toegang tot de kampen is redelijk. Desondanks leidt de verslechterende veiligheidssituatie, zowel in het Engelstalige noordwesten en zuidwesten als in de Franstalige regio Extrême Nord, tot beperkte humanitaire toegang. Daarnaast is er sprake van slechte infrastructuur waardoor het bereiken van hulpbehoevenden lastig is. Onveiligheid in de grensgebieden leidt tot het sluiten van scholen. Gebrek aan educatie en economische kansen en ontwikkeling verhogen daarnaast risico’s op radicalisering, uitbuiting en misbruik van kinderen, jongeren en kwetsbare groepen.
Kunt u een beeld schetsen van het verloop van de parlementsverkiezingen van 9 februari 2020? In hoeverre was er sprake van een democratisch proces? In hoeverre was er sprake van ongeregeldheden?
De verkiezingen werden overschaduwd door geweld door separatisten en overheidstroepen, en een boycot door de grootste oppositiepartij die stelt dat geloofwaardige verkiezingen niet mogelijk zijn terwijl geweld het land teistert. In meer dan een derde van de gemeenten stond alleen de regeringspartij op de kieslijst. De opkomst was volgens waarnemers laag. De Constitutionele Raad van Kameroen heeft de verkiezingen in elf kiesdistricten in het Engelstalige zuidwesten en noordwesten nietig verklaard. In deze districten zullen opnieuw verkiezingen moeten worden gehouden.
In hoeverre is er voldoende aandacht voor onderwijs en het bieden van perspectief voor jongeren in Kameroen? Welke verbeterpunten ziet u?
De onderwijsstrategie van de Kameroense autoriteiten wordt ondersteund door het Global Partnership for Education (GPE). Deze strategie heeft als doel kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor iedereen te verzekeren en daarmee perspectief voor jongeren en economische groei te bevorderen. De onderwijssector kampt echter met grote uitdagingen op het gebied van kwaliteit, toegankelijkheid en management. Daarnaast is de aansluiting tussen beroepsonderwijs en de eisen van werkgevers onvoldoende. Hoopgevend is het feit dat de private sector betrokken is bij de ontwikkeling van onderwijs.
Deelt u de mening dat wanneer jongeren onvoldoende perspectief wordt geboden, zij kwetsbaar zijn voor rekrutering door gewelddadige terroristische groeperingen zoals Boko Haram en dat dit zoveel mogelijk voorkomen moet worden? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Op welke wijze wordt door Nederland, dan wel door de EU, ingezet op preventie en het bieden van perspectief?
Ja, ik deel die mening. Investeren in de verbetering van (toegang tot) onderwijs en perspectieven voor jongeren op de arbeidsmarkt maakt de kans kleiner dat jongeren gerekruteerd worden door extremistische organisaties. De EU investeert in de economische ontwikkeling van Kameroen met name in de agrarische sector, de grootste bron van werkgelegenheid. De EU investeert ook in de armste noordelijke regio’s waar Boko Haram actief is. Het programma is specifiek gericht op stabilisering. Het voorkomen van extremisme onder jongeren is de doelstelling van meerdere projecten daar.
In hoeverre ziet u perspectief op een oplossing voor de conflicten die zich in Kameroen voordoen? Welke rol speelt de EU hierbij en hoe beoordeelt u de rol die de EU op dit moment inneemt? Ziet u verbeteringen en zo ja, welke?
De afkondiging vorig najaar door de regering Biya van een nationale dialoog die moet resulteren in vrede en de vrijlating van 350 oppositieleden gaf hoop op verbetering. Echter de afgekondigde dialoog is onvoldoende inclusief, oppositieleden zitten nog gevangen, veiligheidsdiensten maken zich nog steeds schuldig aan grootschalig geweld en mensenrechtenschendingen en het politieke klimaat is nog altijd repressief. De EU oefent al langer druk uit op de Kameroense autoriteiten om in plaats van militair ingrijpen in de Engelstalige provincies de dialoog aan te gaan met oppositiegroeperingen. Lange tijd gebeurde dit door middel van stille diplomatie maar meer recent ook door ook openlijk haar ernstige zorgen over te brengen over het optreden van autoriteiten en het belang van een inclusieve dialoog te benadrukken.
Hoeveel asielverzoeken heeft Nederland de afgelopen vijf jaar gekregen van mensen afkomstig uit Kameroen? Hoeveel procent van deze groep heeft een verblijfsvergunning gekregen? Welke trend ziet u hier?
Wat betreft het aantal asielaanvragen van personen met de Kameroense nationaliteit in de afgelopen vijf jaar zien we in de tabel hieronder een lichte toename van respectievelijk 30 en 20 aanvragen in 2015 en 2016 naar 30 en 50 in 2018 en 2019. Omdat de aantallen relatief laag zijn vergeleken met het totaal aantal asielaanvragen kan niet gesproken worden van een trend.
30
20
40
30
50
<5
<5
<5
10
<5
30
20
40
40
50
In de volgende tabel is het inwilligingspercentage te zien van de afgelopen vijf jaar van personen met de Kameroense nationaliteit. Asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Kameroen worden individueel getoetst door de IND. Bij inwilligingspercentages van de eerste aanvraag en volgende aanvragen (hasa) zien we de laatste twee jaren een scherpe daling.
8%
28%
27%
8%
3%
100%
50%
0%
0%
0%
21%
32%
26%
7%
2%
Het artikel ‘De nood is groot: 22 procent stijging in aantal verzoeken om euthanasie’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «De nood is groot: 22 procent stijging in aantal verzoeken om euthanasie»?1
Ja, dat is mij bekend.
Wat vindt u van de stijging van het aantal hulpverzoeken aan het Expertisecentrum Euthanasie met 22 procent? En hoe kijkt u er tegenaan dat vijf procent van de 3122 hulpverzoeken werd teruggenomen door de behandelende arts?
In Nederland wordt het totaal aantal euthanasieverzoeken niet jaarlijks geregistreerd. Wel melden de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) in hun jaarverslag het aantal uitgevoerde verzoeken.2 Daarnaast wordt in de vijfjaarlijkse evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding(Wtl)3 een schatting gemaakt van het aantal verzoeken. Deze schatting laat zien dat er sinds de invoering van de wet jaarlijks een stijging van het aantal verzoeken te zien is. Tot 2018 was er een stijging, daarna daalde het aantal meldingen van euthanasie. Ik heb daarom door het Nivel onderzoek laten doen naar deze ontwikkelingen in de aantallen.4 Dat wijst uit dat een samenspel van diverse factoren – vergrijzing, verandering in doodsoorzaken, verhoogd draagvlak en veranderingen in de gezondheidszorg – een mogelijke verklaring voor de stijging is. De daling in 2018 is mogelijk het gevolg van een langdurige griepepidemie begin 2018 en de aangekondigde strafrechtelijke onderzoeken door het OM. Evengoed kan het een toevallige daling of stabilisatie van aantallen zijn. De door het Expertisecentrum gesignaleerde stijging in 2019 is in dit licht niet verbazingwekkend en sluit aan bij de trend van vóór 2018. In het voorjaar ontving ik de definitieve cijfers van de RTE in hun jaarverslag over 2019. Daaruit blijkt dat het aantal meldingen gestegen is ten opzichte van 2018, maar het aantal meldingen lager is dan in 2017.
U vraagt mij wat ik vind van de vijf procent euthanasieverzoeken die teruggenomen worden door de eigen behandelaar om deze alsnog zelf in behandeling te nemen. Voor mij staat zorgvuldigheid van de euthanasiepraktijk voorop. Zorgvuldigheid kan gewaarborgd worden in de behandelrelatie, bijvoorbeeld doordat de eigen (vertrouwde) behandelaar de patiënt en de behandelgeschiedenis goed kent. De zorgvuldigheid kan echter ook gewaarborgd worden door een doorverwijzing naar het Expertisecentrum. Het staat een arts altijd vrij om zelf te bepalen of hij of zij een euthanasieverzoek in behandeling neemt of de patiënt doorverwijst.
Deelt u de mening dat de huidige euthanasiewet zo bedoeld is dat ook complexe euthanasieverzoeken zoals bij (gevorderde) dementie, psychiatrie en een stapeling van ouderdomsaandoeningen zouden moeten kunnen worden ingewilligd? Wat vindt u in dat kader van het signaal dat artsen afgeven dat zij zich niet zeker voelen bij het behandelen van een complex euthanasieverzoek?
Euthanasie of hulp bij zelfdoding is volgens de Wtl alleen toegestaan als deze wordt uitgevoerd door een arts, die zich houdt aan de zes zorgvuldigheidseisen uit deze wet en zijn handelen naderhand meldt. Het lijden moet een overwegend medische grondslag hebben. Euthanasie bij dementie, een psychiatrische aandoening of een stapeling van ouderdomsaandoeningen is dus in principe mogelijk.
Euthanasieverzoeken bij dergelijke aandoeningen zijn complex. In dergelijke situaties is daarom extra toetsing van de zorgvuldigheidseisen en behoedzaamheid door behandelend arts en onafhankelijke arts(en) aangewezen. Om behandelaren te ondersteunen bij het onderzoeken van een complex euthanasieverzoek kunnen zij advies vragen aan artsen van het Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland (SCEN)-programma van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). Daarnaast biedt het Expertisecentrum modules aan om de kennis van artsen te versterken5 en heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in 2018 de herziene richtlijn Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis uitgebracht en een eigen scholingsaanbod ontwikkeld. Ook bieden de beroepsgroepen diverse nascholingsmogelijkheden aan.6 Ik vind het voorstelbaar dat artsen zich bij dergelijke complexe verzoeken, die zij waarschijnlijk niet vaak krijgen, niet zeker voelen en daarvoor steun zoeken.
Tot slot rest mij te benadrukken dat euthanasie geen recht van de patiënt is en geen plicht van de arts. Als een arts een euthanasieverzoek niet in behandeling wil nemen, dient hij dit wel zo vroeg mogelijk kenbaar te maken en de patiënt door te verwijzen, eventueel naar het Expertisecentrum.
Hoe ziet u de rol van het Expertisecentrum Euthanasie nu het aantal hulpverzoeken drastisch is toegenomen evenals sommige wachtlijsten?
Het Expertisecentrum Euthanasie ziet een toename van het aantal aanvragen voor euthanasie in 2019. Het Expertisecentrum heeft een belangrijke vangnetfunctie voor mensen met een euthanasieverzoek die elders niet geholpen kunnen worden en heeft daarmee vooral een toegevoegde waarde als het gaat om complexe euthanasieverzoeken. Het Expertisecentrum spant zich in om voldoende artsen te vinden voor de aanvragen. Het staat, zoals gezegd, artsen vrij om te bepalen of zij een euthanasieverzoek in behandeling nemen. Voldoende kennis en vaardigheden over de omgang met euthanasieverzoeken kan leiden tot een hogere bereidheid om euthanasieverzoeken te behandelen. Het bovengenoemde aanbod kan daaraan bijdragen.7
Welke mogelijkheden ziet u om de bij het Expertisecentrum Euthanasie beschikbare kennis, kunde en ontwikkelde modules zo breed mogelijk beschikbaar te stellen aan alle artsen die te maken krijgen met euthanasieverzoeken? Hoe staat het in dit kader met de uitvoering van motie Laan-Geselschap c.s?2
Ik onderzoek momenteel samen met de beroepsgroepen en het Expertisecentrum hoe het scholingsaanbod van het Expertisecentrum beschikbaar kan komen voor alle huisartsen. Hierover bericht ik uw Kamer in de Voortgangsrapportage medische ethiek die voor het zomerreces wordt verwacht.
Waarom is scholing rondom «levenseinde en euthanasie» op dit moment nog geen integraal onderdeel van het Raamplan Geneeskunde?
Op verzoek van uw Kamer heeft mijn ministerie de laatste levensfase onder de aandacht gebracht bij de raamplancommissie met het oog op de herziening van het raamplan. Het raamplan is echter geen scholingsplan. Het formuleert de eindkwalificaties, terwijl de UMC’s zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud en vorm van de scholing. Mijn ministerie is bij de herziening van het raamplan betrokken en zal aandacht blijven vragen voor de prioritaire thema’s preventie, eHealth en samen beslissen bij deze herziening. Ik vind het van groot belang dat ouderen zich voorbereiden op de laatste levensfase en wensen en zorgen bespreken met naasten en de (huis)arts. De aandacht voor samen beslissen draagt hieraan bij.
Wat vindt u ervan dat de wachtlijst bij het Expertisecentrum Euthanasie voor psychiatrische patiënten verder is opgelopen tot een jaar? Verwacht u ook voor andere complexe euthanasieverzoeken nog langere wachtlijsten?
Het staat een arts altijd vrij om zelf te bepalen of hij of zij een euthanasieverzoek in behandeling neemt of de patiënt doorverwijst. Noodzakelijk is dan wel om de bereidheid van de arts in een zo vroeg mogelijk stadium aan de patiënt kenbaar te maken. Het Expertisecentrum heeft een vangnetfunctie voor complexe euthanasieverzoeken, tegelijkertijd kunnen tekorten of wachttijden bij het Expertisecentrum verminderen als meer artsen zelf het euthanasieverzoek van hun patiënt onderzoeken of naar een collega doorverwijzen. Euthanasie is voor de patiënt, de naaste familie en vrienden een zeer ingrijpende gebeurtenis. Wachtlijsten bij het Expertisecentrum vanwege een tekort aan psychiaters en andere artsen kunnen dat versterken. Voor mij staat echter de zorgvuldigheid van de euthanasiepraktijk voorop.
Zoals gezegd kan (na-)scholing artsen helpen zelf een euthanasieverzoek zorgvuldig te onderzoeken. Gelukkig zijn ook veel artsen hiertoe bereid. Ik steun initiatieven van de beroepsgroepen om kennis en vaardigheden van artsen te vergroten en onderzoek bovendien met de beroepsgroepen hoe de modules van Expertisecentrum Euthanasie voor alle huisartsen in Nederland beschikbaar kunnen komen. Daarover bericht ik uw Kamer voor de zomer.
De berichten ‘Helmplicht voor snorfietser wordt geleidelijk ingevoerd’ en ‘Ook de snorfietser moet eraan geloven: een niet-coole helm op’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van RTL Nieuws getiteld «Helmplicht voor snorfietser wordt geleidelijk ingevoerd»1 en «Ook de snorfietser moet eraan geloven: een niet-coole helm op»?2
Ja.
Welke alternatieven hebben mensen met een snorfiets, aangezien u schrijft dat u verwacht dat veel snorfietsers overstappen naar een veiliger vervoermiddel, wat ongelukken zou kunnen schelen? Waarom wordt op deze manier de snorfiets eigenlijk uit het straatbeeld verdrongen? Welke gevolgen heeft dit voor de 750.000 eigenaren van snorfietsen?
In essentie hebben mensen met een snorfiets de mogelijkheid om over te stappen naar elke andere modaliteit die tot hun beschikking staat. In het Onderzoek helmplicht snorfietsers dat is uitgevoerd door adviesbureau Arcadis3 staat dat er een substantiële daling van het aantal verkeersongevallen wordt verwacht omdat het overlijdens- en letselrisico bij de modaliteiten waar de snorfietsers naar zullen overstappen kleiner is. Uit de enquêteresultaten komt naar voren dat de snorfietsers die van plan zijn om over te stappen met name gebruik zouden gaan maken van de auto of motor (38%), de elektrische fiets (22%) en de fiets (20%).
Uw Kamer heeft, middels de motie Von Martels,4 verzocht om spoedig een wetsvoorstel voor te leggen waarbij het dragen van een helm verplicht wordt voor snorfietsers. Momenteel loopt de internetconsultatie op de wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990 die hiervoor benodigd is. Het doel van deze maatregel is om het aantal verkeersdoden en -gewonden onder snorfietsers te verminderen, niet om de snorfiets uit het straatbeeld te verdringen. Snorfietsers kunnen immers op de snorfiets blijven rijden met een helm op. Het gevolg voor de eigenaren van de ongeveer 750.000 geregistreerde snorfietsen is dat zij dan een goedgekeurde helm zullen moeten gaan aanschaffen.
Is het rijden op een bromfiets veiliger dan op een snorfiets?
Volgens de SWOV is het niet mogelijk om uitspraken te doen over het verschil in risico om in het verkeer te overlijden of gewond te raken van snorfietsen ten opzichte van bromfietsen omdat deze voertuigcategorieën zowel in de landelijke mobiliteitsgegevens als in de ongevallenregistratie niet betrouwbaar (genoeg) uitgesplitst kunnen worden. In het Onderzoek helmplicht snorfietsers5 staat dat er verwacht wordt dat voor de snorfietsers die overstappen naar de bromfiets het overlijdens- en letselrisico ongeveer gelijk zal blijven of licht zal toenemen vanwege de hogere snelheid.
Is het rijden op een e-bike zonder helm veiliger dan rijden op een snorfiets?
Het risico voor fietsers om in het verkeer te overlijden of gewond te raken is volgens de SWOV6 lager dan voor brom- en snorfietsers. Zoals aangegeven bij antwoord 3, is het niet mogelijk om te differentiëren in het risico tussen brom- en snorfietsen. Het is volgens de SWOV7 ook niet bekend of en hoeveel hoger het risico voor fietsen op een elektrische fiets is in vergelijking met de gewone fiets.
Om deze reden laat ik, zoals ook eerder gemeld aan uw Kamer8, parallel aan de internetconsultatie een verdiepend onderzoek uitvoeren naar het effect op verkeersveiligheid van de overstap van snorfietsers naar andere modaliteiten zoals de (elektrische) fiets.
Is het veiliger als een snorfiets vervolgens in grotere gemeenten gedwongen wordt met 25 km per uur tussen het snellere verkeer te gaan deelnemen?
In de «educated guess» die de SWOV in 2013 heeft gedaan9 van de gevolgen voor verkeerslachtoffers door de verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan in Amsterdam, staat dat de verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan zal zorgen voor de reductie van slachtoffers van snorfietsongevallen. Deze reductie wordt groter als snorfietsers ook een helm dragen of overstappen naar een ander vervoermiddel.
Hoe is de relatie tussen verplaatsing naar de rijbaan en de helmplicht? Klopt het dat deze situatie afzonderlijk bekeken zou moeten worden?
Er bestaat sinds 1 juli 2018 reeds een mogelijkheid voor wegbeheerders om de snorfiets bij verkeersbesluit te verplichten om op de rijbaan te rijden10. Hiertoe kan een wegbeheerder besluiten als er sprake is van grote drukte op het fietspad. Bij een verplaatsing van de snorfiets naar de rijbaan geldt dat bestuurders en passagiers van een snorfiets een helm moeten dragen.
De wijziging van het RVV 1990 waarmee de helmplicht voor snorfietsers wordt ingevoerd, en waarop nu de internetconsultatie loopt, heeft geen betrekking op de plek op de weg van de snorfiets. Wegbeheerders behouden de mogelijkheid om de snorfiets in bepaalde gevallen naar de rijbaan te verplaatsen. Deze gevallen zijn inderdaad sterk afhankelijk van de lokale situatie.
Wat zijn de economische gevolgen als de snorfiets verdwijnt? Wat betekent dit voor dealers, voor bezitters van een snorfiets, voor de restwaarde en aantrekkelijkheid van de snorfiets?
Ik verwacht niet dat de snorfiets zal verdwijnen. Het is wel te verwachten dat snorfietsers zullen gaan overstappen naar andere vervoermiddelen, dat er daardoor minder nieuwe snorfietsen verkocht zullen worden en ook dat mogelijk de restwaarde van gebruikte snorfietsen lager zal worden.
Is het niet zo dat de snorfiets eerder elektrisch te maken valt dan een bromfiets?
Zowel elektrische snorfietsen als elektrische bromfietsen zijn op dit moment al beschikbaar voor consumenten. In het Klimaatakkoord is daarnaast afgesproken dat de rijksoverheid samen met de BOVAG, de RAI Vereniging en Vereniging DOET zal werken aan de transitie naar 100% emissieloze snorfietsen. Het doel hierbij is dat vanaf 1 januari 2025 alle nieuwverkopen van snorfietsen op de Nederlandse markt emissieloos zijn. Het is mogelijk om in dit kader voor de snorfiets specifieke toelatingseisen op te stellen aangezien de snorfiets een nationale voertuigcategorie is. Voor bromfietsen is dit alleen in Europees verband mogelijk aangezien de bromfiets een Europese voertuigcategorie is.
Waar kunnen mensen zich melden die bezwaar willen maken tegen de opgedrongen helmplicht? Hoe gaat u mensen, c.q. de eigenaren van een snorfiets, informeren dat er een radicale verandering aankomt die hun mobiliteit en vrijheid direct raakt?
Er loopt op dit moment een internetconsultatie op de wijziging van de RVV 1990 die benodigd is om de helmplicht voor snorfietsers in te voeren11. Eenieder kan hierop reageren. Als de helmplicht voor snorfietsers wordt ingevoerd, zal er vanuit de rijksoverheid een communicatiecampagne komen om snorfietsers te informeren over de maatregel.
Is het laten ombouwen van een snorfiets naar een brommer eigenlijk altijd wel mogelijk? Wat is de rompslomp en last die dit snorfietseigenaren geeft en hoeveel eigenaren verwacht u dat hiertoe overgaan?
Het is afhankelijk van het type snorfiets of het mogelijk is om deze om te bouwen tot bromfiets. Ook de kosten voor het ombouwen verschillen per merk en per model. Een snorfiets moet na de ombouw voldoen aan de toelatingseisen en de permanente eisen die gelden voor een bromfiets. De Dienst Wegverkeer (RDW) kijkt of aan deze eisen wordt voldaan. De kosten voor de ombouwkeuring van de RDW bedragen totaal € 106,–. Als het voertuig is goedgekeurd, komen daar de kosten voor een nieuwe kentekenplaat bij. Deze bedragen ongeveer € 12,–. Uit de enquêteresultaten van het Onderzoek helmplicht snorfietsers12 komt naar voren dat ongeveer 16% van de snorfietsers aangeeft dat zij hun snorfiets zouden laten ombouwen tot bromfiets. Zij moeten dan ook een helm op.
Openheid over gezondheidsrisico’s afvalverbranding op missies. |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de informatie uit het rapport «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt», van 8 maart 2008, eerder is gedeeld met de Kamer?1
In het rapport van 2008 (Rapport afvalverwerking Tarin Kowt, Risicoinventarisatie en Evaluatie (RI&E)) worden de risico’s geduid van onder andere de uitstoot van burn pits. Een dergelijke RI&E is een procedure waardoor een commandant wordt gewezen op mogelijke risico’s voor mens en materieel en stelt de commandant ter plaatse in de gelegenheid om aanvullende maatregelen te nemen om risico’s voor een specifieke locatie te beheersen of risico’s al dan niet te accepteren. In het rapport van 2008 wordt aangegeven dat de blootstelling aan deze emissie dagelijks plaats vindt en dat dit door het personeel als hinderlijk wordt ervaren. In het rapport wordt niet aangegeven dat er op dat moment meldingen van gezondheidsklachten waren. Toch zijn de zorgen wel degelijk serieus genomen. Kort voor het finaliseren van dit rapport in mei 2008 is Defensie in april 2008 gestart met luchtkwaliteitsmetingen op Tarin Kowt om de blootstelling in kaart te brengen. Defensie heeft deze metingen in 2009 en 2010 herhaald. Daarbij zijn geen waarden gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm. In zowel de Kamerbrieven d.d. 12 november 2010 (Kamerstuk 27 925, nr. 411) en d.d. 15 december 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799) heeft Defensie met de opgedane kennis van de gehouden onderzoeken de Kamer aanvullend geïnformeerd. Hierbij is aangegeven dat intern Defensie noch bij eerstelijns artsen noch bij medisch specialisten aanwijzingen bestonden dat er ten gevolge van de blootstelling aan de uitstoot van burn pits een toename was van gezondheidsklachten. Op 8 juli 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 431) heeft Defensie de Kamer aanvullend geïnformeerd over de toegezegde luchtmetingen op Kandahar Airfield. Hierin staat dat bij de beschouwing van de onderzoeksresultaten ook de resultaten van Amerikaanse, Britse en Canadese onderzoeken op Kandahar Airfield zijn betrokken. Ten aanzien van het onderzoek naar schadelijke verbrandingsresten is destijds geconstateerd dat er geen gevaarlijke concentraties aanwezig waren.
De Kamervragen d.d. 6 juli 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3122), waar naar wordt verwezen, betreffen specifieke vragen over de blootstelling van militairen aan mangaan en schadelijke metalen in zand van zandstormen.
Op welke wijze hebt u indertijd de aanbevelingen in het «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt» opgevolgd? Indien u de aanbevelingen terzijde hebt gelegd, kunt u dan aangeven waarom dat is gebeurd?
Defensie neemt de veiligheid van haar medewerkers zeer serieus en heeft hiervoor procedures om voorafgaand aan en tijdens missies mogelijke risico’s in kaart te brengen. Het rapport waar u naar verwijst is een risicoinventarisatie en evaluatie (RI&E) en heeft tot doel om mogelijke risico’s te signaleren voor de inzetbaarheid van mensen en middelen. De constateringen van een dergelijke onderzoek resulteren in een door de onderzoeker ingeschatte aandachtspunten-overzicht, waarna nader onderzoek veelal volgt. Kort voor het finaliseren van het rapport (mei 2008) is Defensie in april 2008 gestart met het meten van de luchtkwaliteit en heeft deze metingen herhaald in 2009 en 2010. Het rapport bevat als zodanig geen nieuwe informatie die niet in de eerdere brieven aan de Kamer is gemeld.
De Kamer is in 2010 en 2011 op verschillende momenten geïnformeerd over de stappen die Defensie destijds heeft genomen naar aanleiding van toenmalige berichten in de media over mogelijke schadelijke effecten van burn pits op militaire locaties in Afghanistan.
Op 12 november 2010 is de Kamer nader geïnformeerd (Kamerstuk 27 925-411) dat uit de onderzoeken is gebleken dat incidenteel sprake was van verhoogde waarden van enkele van de genoemde stoffen. Tevens wordt er gemeld dat het onwaarschijnlijk is dat dit tot langdurige of blijvende gezondheidsschade zal leiden. Ook wordt er in deze brief verwezen naar epidemiologische studies die zijn verricht door het Amerikaanse Ministerie van Defensie naar gezondheidsklachten bij personeel dat gewerkt heeft op locaties met een burn pit. «Bij personeel dat was uitgezonden was het aantal gezondheidsklachten, ongeacht of het een uitzending naar een locatie met of zonder burnpit betrof, niet afwijkend van personen die niet waren uitgezonden».
Op 15 december 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799) heeft Defensie schriftelijke vragen beantwoord van de toenmalige leden Van Dijk en Van Bommel (beiden SP) over gezondheidsklachten van militair personeel in Uruzgan. De toenmalige Minister van Defensie heeft destijds toegezegd de Kamer te informeren over het onderzoek naar de luchtkwaliteit in Afghanistan en meer specifiek de luchtkwaliteit op Kandahar Airfield.
Op 8 juli 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 431) heeft Defensie de Kamer aanvullend geïnformeerd over de toegezegde luchtmetingen op Kandahar Airfield. Hierin staat dat bij de beschouwing van de onderzoeksresultaten ook de resultaten van Amerikaanse, Britse en Canadese onderzoeken op Kandahar Airfield zijn betrokken. Ten aanzien van het onderzoek naar de uitstoot van burnpits verbrandingsresten is destijds geconstateerd dat er geen gevaarlijke concentraties aanwezig waren.
Waarom hebt u de conclusies van het rapport «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt» niet serieus genomen?2
Zie antwoord vraag 1.
Indien u van mening bent dat u het rapport wel serieus heeft genomen, waarom hebt u dan ondanks herhaaldelijke vragen3 naar gezondheidsrisico’s voor militairen bij het werken met gevaarlijke stoffen, ook nadat de kwestie in de afgelopen twee jaar grootschalig4 in de aandacht kwam, niet open kaart gespeeld? Kunt u dat toelichten?
Het specifieke RI&E-rapport uit 2008 is helaas niet bij eerdere zoekslagen naar boven gekomen doordat de gebruikte zoektermen niet overeenkwamen met de registratie van dit rapport. Naar mijn mening bevat het RI&E-rapport uit 2008 overigens geen nieuwe informatie en is het rapport juist een positief bewijs dat commandanten ter plaatse de risico’s van de specifieke locatie in kaart brengen om deze vervolgens te kunnen mitigeren. Defensie was al gedurende het opmaken van het rapport gestart met het meten van de luchtkwaliteit in Tarin Kowt en heeft deze metingen in 2009 en 2010 herhaald. De Kamer is over de resultaten van deze metingen geïnformeerd in ondermeer Kamerstuk 27 925-411, Kamerstuk 27 925-431 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799.
De Kamervragen d.d. 18 januari 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1601) waar in vraagstelling naar wordt verwezen betreffen specifieke vragen over de blootstelling van militairen aan kristallijne vormen van silicium(di)oxide die in de natuur voorkomen en fijnstof. In het antwoord op deze Kamervragen wordt aangegeven dat het risico van stof- en kwartsblootstelling door Defensie is onderkend en tijdens verschillende uitzendingen onderzocht. Zowel tijdens missies in Eritrea, in Irak, als in Afghanistan is onderzoek naar stofblootstelling verricht. De conclusie van de onderzoeken was dat er geen onherstelbare gezondheidseffecten door stof en kwartsblootstelling te verwachten zijn, onder meer omdat de blootstellingen een tijdelijk karakter hebben. Wel kunnen er kortdurende gezondheidseffecten optreden, zoals hoesten en kortademigheid.
Kunt u tevens melden waarom die informatie dan niet uitdrukkelijk is gemeld in antwoord op Kamervragen van 3 juli 2010 en 15 november 2010? Waarom is hier niet verwezen naar het nu bekend geworden rapport in 2008 of naar de risico’s en de aanbevelingen?5
Zie antwoord vraag 1.
Waarom maakt u in uw brief van 12 november 2010 geen melding van het nu bekend geworden rapport, noch van de strekking en de waarschuwingen daaruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebt u de gezondheidsklachten die wel degelijk bekend waren in 2010 in uw antwoorden gebagatelliseerd, in antwoord op Kamervragen eind 2010, terwijl u via het rapport uit 2008 wist dat de risico’s groot waren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat u moedwillig informatie heeft verzwegen die relevant is voor de betrokken militairen en voor de Kamer, teneinde een afgewogen oordeel te kunnen vormen over de missie? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is voorzien van de resultaten van de luchtkwaliteitsmetingen die ten tijde van het opmaken van dit RI&E-rapport reeds in gang waren gezet. De Kamer is daarnaast geïnformeerd over de aanvullende metingen die in 2009 en 2010 zijn gedaan. Het rapport «Luchtkwaliteit Afghanistan» d.d. 27 juli 2012 van het Centrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid is eveneens openbaar gemaakt. Hiermee is naar mijn oordeel alle relevante informatie bij de Kamer bekend.
Met welk aantal klachten beschouwt u het probleem incidenteel, en wanneer is er volgens u sprake van een structureel probleem?7
Hoewel er tijdens de rotaties zorgen zijn geuit en er later ook zorgen zijn gemeld bij het meldpunt burn pits, waren er op basis van de uitgevoerde metingen en specialistisch onderzoeken geen aanwijzingen tot zorg ten aanzien van blijvende gezondheidsschade.
Zoals het IRAS aangeeft in haar rapport wordt het risico op gezondheidseffecten bepaald door de hoogte van de blootstelling. Echter, juist over de hoogte (en duur) van de blootstelling en de context waarin deze blootstelling zich voordeed, is maar beperkte informatie voorhanden. Daarmee kunnen ook op basis van beschikbare literatuurgegevens over de relatie tussen blootstelling aan burn pits en gezondheidseffecten geen uitspraken worden gedaan over de waarschijnlijkheid van het optreden van klachten of gezondheidseffecten en kan ook het precieze risico niet worden berekend.
Bent u bereid alle rapporten van de afgelopen negentien jaar over gezondheidsrisico’s van het verbranden van afval, in ovens dan wel in de open lucht, voor Nederlandse en andere militairen, dan wel voor Afghaanse burgers, aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Leidend voor mij is dat alle relevante informatie wordt gedeeld met de Kamers. Het document uit mei 2008 dat in de uitzending van EenVandaag wordt benoemd bevat geen informatie die niet eerder bekend was en de refertes waarnaar in het document wordt verwezen zijn al eerder openbaar gemaakt. Feit is dat Defensie al voor het finaliseren van dit document in april 2008 is gestart met metingen van de luchtkwaliteit in Afghanistan die in 2009 en 2010 zijn herhaald en zijn vastgelegd in het rapport «Luchtkwaliteit Afghanistan» d.d. 27 juli 2012. Dit rapport van het Centrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid is eveneens openbaar gemaakt. Hiermee is naar ons oordeel alle relevante informatie bij de Kamer bekend.
Het gevoegde validatierapport van het IRAS, verbonden aan de Universiteit Utrecht en het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, ondersteunt de eerdere beschouwingen van het CEAG. De validatie wijst onder meer uit dat zowel uit onderzoeken naar gezondheidseffecten als uit onderzoeken naar de blootstelling niet zondermeer kan worden geconcludeerd dat burn pit emissies tot een hoger risico hebben geleid dan reguliere luchtverontreiniging. Ik zal uw Kamer over het verdere vervolg blijven informeren.
Het tekort aan openbare bibliotheken |
|
Corinne Ellemeet (GL), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Raad voor Cultuur: gemeenten moeten verplicht goede bieb optuigen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iedere Nederlander toegang moet hebben tot een openbare bibliotheek in de omgeving? Zo ja, hoe verhoudt dat standpunt zich tot het feit dat op dit moment vijf gemeenten helemaal geen bibliotheek meer hebben? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Ik ben van mening dat iedere inwoner van Nederland binnen een redelijke afstand toegang moet hebben tot een volwaardige fysieke bibliotheek. Dat is nu niet overal het geval. In mijn beleidsreactie van 2 april 2020 bij de evaluatie van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) en bij het advies van de Raad voor Cultuur van 11 februari 2020 geef ik mijn conclusies en overwegingen bij de wetsevaluatie en beschrijf ik de acties die daaruit volgen. Eén van die acties is een convenant met gemeenten, provincies en het bibliotheekveld. Het convenant moet voor de korte termijn een antwoord geven op de belangrijkste uitdagingen voor het Nederlandse bibliotheekstelsel. Voor de langere termijn sluit ik wetswijziging niet uit. Mijn antwoorden hieronder gaan kort in op uw vragen. De onderwerpen die u in uw vragen aan de orde stelt, komen in uitgebreide zin aan bod in mijn beleidsreactie.
Hoe kan het dat in zestien Nederlandse gemeenten op dit moment de openbare bibliotheek niet volledig functioneert? Wat zegt dit over het functioneren van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen?
De Wsob regelt het functioneren van het stelsel (de maatschappelijke functie van de openbare bibliotheek, de partijen en hun rollen in het stelsel), maar niet de feitelijke beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de bibliotheek. Dat is een decentrale verantwoordelijkheid. Gemeenten nemen over het algemeen hun verantwoordelijkheid. Niettemin kent Nederland op dit moment een aantal gemeenten zonder bibliotheek of zonder volwaardige bibliotheek. Dit is één van de onderwerpen waar ik via het bibliotheekconvenant verbetering in wil brengen.
Bent u het met de mening eens dat bibliotheken een cruciale rol spelen in het leesvaardig maken van scholieren? Bent u het met de mening eens dat het aanbod van bibliotheken juist gewaarborgd moet worden, in het licht van de uitkomst van de PISA-test 2018, waar de Raad voor Cultuur in haar advies naar verwijst?2
Bibliotheken spelen, naast het onderwijs, een belangrijke rol bij het aanleren en ontwikkelen van leesvaardigheden. Van de ruim 200.000 activiteiten die bibliotheken in 2018 hebben uitgevoerd, hadden er 65.000 betrekking op het lezen. Bibliotheken moeten in voldoende mate bereikbaar zijn om hun rol bij grote maatschappelijke opgaven, zoals het stimuleren van het lezen, te kunnen vervullen. De rol van de bibliotheken bij het lezen komt aan bod in mijn beleidsreactie bij de evaluatie van de Wsob en in de actie-agenda die mijn collega voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media en ik in onze brief van 3 december 2019 over het Leesoffensief hebben aangekondigd.3
Bent u voornemens het advies van de Raad voor Cultuur op te volgen en in de wet te verankeren dat elke gemeente een eigen openbare bibliotheek moet hebben? Zo ja, bent u bereid om aan deze gemeenten voldoende middelen beschikbaar te stellen om te zorgen dat zij de bibliotheken daadwerkelijk open kunnen houden? Zo nee, wat zijn uw bezwaren tegen het opvolgen van het advies van de Raad voor Cultuur?
Ik wil hier een gefaseerde aanpak volgen. Het is mijn inzet via het convenant met de andere overheden en het bibliotheekveld lacunes in het stelsel te dichten. Mocht deze route onvoldoende resultaat opleveren, dan sluit ik wijziging van de Wsob niet uit.
Gaat u op korte termijn in gesprek met de vijf gemeenten die op dit moment geen bibliotheek hebben om een oplossing voor dit probleem te vinden? Acht u het noodzakelijk dat in deze gemeenten de openbare bibliotheek zo snel weer mogelijk open gaat?
Mijn uitgangspunt is dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot een volwaardige openbare bibliotheek. Bij voorkeur in de eigen gemeente, maar het is ook denkbaar dat gemeenten afspraken maken over een gezamenlijke bibliotheekvoorziening. Bij het convenant zullen we met partijen nagaan waar het stelsel gerepareerd moet worden. Als daarvoor overleg met gemeenten nodig is, ben ik daar graag toe bereid.
Het Duitse laboratorium LPT (Laboratory of Pharmacology and Toxicology) dat jarenlang zou hebben gemarchandeerd met resultaten van proefdieronderzoek |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van Follow the Money over het Duitse laboratorium LPT dat jarenlang zou hebben gemarchandeerd met resultaten van proefdieronderzoek?1
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat de toelating van de omstreden onkruidverdelger glyfosaat mede is gebaseerd op onderzoeksresultaten uit drie studies van dit onderzoekscentrum?
Ik ben geschrokken van de berichtgeving over de vermeende fraude bij het Laboratory of Pharmacology and Toxicology (LPT). Er loopt inmiddels een onderzoek naar deze vermeende fraude door de Duitse autoriteiten. Fraude is altijd zorgelijk en het is goed dat dit nu aan het licht is gekomen.
Het Bundesinstitut für Risikobewertung (BfR), de bevoegde nationale autoriteit van Duitsland en de rapporteur lidstaat van de recente herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, heeft een persbericht naar buiten gebracht, waarin staat dat er voor de huidige goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat meer dan 900 studies en publicaties zijn beoordeeld naast de 24 studies van LPT. Deze 24 studies richten zich op mogelijke acute effecten van glyfosaat op oog- en huidirritatie en mutageniteit. Er zijn volgens de BfR door LPT geen studies uitgevoerd naar mogelijke carcinogeniteit van glyfosaat. Deze studies zijn door anderen uitgevoerd. Het BfR ziet op dit moment geen aanleiding om op basis van de studies van LPT de uitkomst van de herbeoordeling van de werkzame stof ter discussie te stellen.2 Het Ctgb sluit zich hierbij aan. Ook in het geval het Duitse onderzoek de vermeende fraude bij LPT zou bevestigen, is er dan ook geen wetenschappelijke onderbouwing voor het opschorten van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en daarmee voor de toelatingen in Nederland van middelen op basis van deze werkzame stof.
Deelt u de mening dat de toelating van glyfosaat moet worden opgeschort zolang de wetenschappelijke onderbouwing voor de risicobeoordeling van dit middel controversieel is?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid om hier in Europees verband voor te pleiten in afwachting van nadere studie over de werkwijze van het LPT, bijvoorbeeld door de Europese Voedsel- en Warenautoriteit (EFSA)?
De Duitse autoriteiten verrichten reeds onderzoek naar de vermeende fraude bij LPT. Ik vind het niet nodig aanvullend daarop te pleiten voor een Europees onderzoek, bijvoorbeeld door EFSA.
Bent u op de hoogte van de in het artikel aangehaalde TNO-studie over glyfosaat uit 2002 die wegens onwelgevallige uitkomsten werd stopgezet door opdrachtgever Monsanto?
Ja, ik heb uw Kamer vorig jaar geïnformeerd dat dit onderzoek niet is meegenomen in het dossier dat is ingediend voor de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat in de Europese Unie. In de laatste herbeoordeling zijn onderzoeken van een recentere datum dan 2002 gebruikt (Kamerstuk 27 858, nr. 444).
Wat zegt dit volgens u over de motieven van Monsanto?
Over de mogelijke motieven van Monsanto kan ik geen uitspraak doen.
Bent u bereid om bij TNO te informeren naar de resultaten van deze studie en de motivatie voor het intrekken van de opdracht die Monsanto destijds richting TNO heeft gegeven?
Er zijn, zoals ik in mijn brief heb aangegeven (Kamerstuk 27 858, nr. 444), recentere studies meegenomen tijdens de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat die in 2017 is afgerond. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde van het informeren naar de motieven van Monsanto om deze opdracht in te trekken en naar een studie uit 2002 waarin derhalve niet de laatste inzichten zijn meegenomen.
Hoe kijkt u aan tegen het grote verschil in zienswijze tussen enerzijds academische studies en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en anderzijds het commerciële onderzoek van het betreffende laboratorium als het gaat over mogelijk carcinogene eigenschappen van glyfosaat?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3 heeft het BfR aangegeven dat LPT geen onderzoek heeft gedaan naar mogelijke carcinogeniteit van de werkzame stof glyfosaat.
Daarbij merk ik op dat, net zoals bij alle (her)beoordelingen van stoffen, de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, die in 2017 is afgerond, niet alleen gebaseerd is op onderzoek dat door de aanvrager is ingediend, maar ook op relevante openbare wetenschappelijke literatuur.
Welke andere chemicaliën en medicijnen zijn op de Europese markt toegelaten op basis van bewijslast die is aangeleverd door het LPT?
Ik heb daarover op dit moment geen informatie. Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Duitse autoriteiten af.
Bent u bereid om uw Duitse ambtscollega’s te vragen om volledige openheid van zaken te geven over de handelwijze van het LPT en over het onderzoek dat het Duitse Openbaar Ministerie naar dit laboratorium verricht?
Het is staande praktijk dat de resultaten van onderzoek naar vermeende fraude van een laboratorium met het certificaat «Good Laboratory Practice» gedeeld wordt met de Europese Commissie en de relevante inspectiediensten (in Nederland de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd). De Duitse autoriteiten hebben aan het IGJ toegezegd dat de resultaten van het nu nog lopende onderzoek gedeeld zullen worden met GLJ en andere toezichthouders, de Europese Commissie en de OESO.
Het bericht ‘Overheid is te slap tegen witwassen’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid is te slap tegen witwassen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe verklaart u dat er bij de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en Transparency International onvrede lijkt te bestaan over de aanpak van witwassen vanuit de overheid? Deelt u de analyse die de NOB maakt?
De onvrede bij de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en Transparency International lijkt vooral te worden veroorzaakt doordat zij van mening zijn dat publieke instanties te weinig capaciteit zouden hebben om werk te maken van de transacties die door de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard.
Belastingadviseurs en andere poortwachters moeten ongebruikelijke transacties melden bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland kan deze transacties na een nadere analyse vervolgens verdacht verklaren. De verdacht verklaarde transacties worden door de FIU-Nederland aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten verstrekt.
In dit kader wil ik benadrukken dat de inspanningen die meldingsplichtige instellingen, zoals belastingadviseurs, plegen om hun wettelijke poortwachtersfunctie goed te vervullen van groot belang is. Deze inspanningen leveren een belangrijke bijdrage aan het voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen, de onderliggende delicten alsook terrorismefinanciering. Het effectiever maken van de poortwachtersfunctie, onder andere door het intensiveren van de publiek-private samenwerking en het wegnemen van wettelijke barrières voor gegevensdeling tussen private partijen onderling, is een van de pijlers van de aanpak van witwassen. Dit geldt ook voor het versterken van de opsporing en vervolging, inclusief het voldoende follow-up kunnen geven aan de door de FIU-Nederland verdachte transacties. Daarbij merk ik op dat door de instanties betrokken bij de strafrechtelijke opsporing en vervolging van misdrijven op verschillende manieren gebruik wordt gemaakt van verdachte transacties, onder meer als sturingsinformatie, als (onderdeel van) startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van bewijs in een strafzaak. Zowel het OM als de Fiscale Inlichtingen- en OpsporingsDienst (FIOD) beamen in de berichtgeving de relevantie van verdachte transacties bij de opsporing en vervolging van verdachten van misdrijven.
Voor het vraagstuk omtrent de capaciteit verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er een capaciteitsprobleem is bij overheidsinstanties zoals de Financial Intelligence Unit (FIU) in het bestrijden van witwassen? Hoe geeft u invulling aan uw uitspraak bij het debat over witwassen op 3 december 2019 dat«Als het zo zijn dat de FIU capaciteit tekort zou komen en dat een bottleneck blijkt te zijn in deze problematiek, [...] dan moeten we dat probleem gewoon oplossen.»»?2 Welke stappen zijn er sindsdien gezet en welke bent u nog voornemens om te zetten?
Op verschillende manieren zijn met betrekking tot de capaciteit van publieke partners reeds stappen gezet. Allereerst is vorig jaar het plan van aanpak witwassen gepresenteerd, waarover begin dit jaar een voortgangsbrief aan uw Kamer is gestuurd.3 Daaruit blijkt dat het kabinet fors investeert in de aanpak van criminele geldstromen, het afpakken van crimineel vermogen en het verstoren van witwaspraktijken. Zo is er bij Voorjaarsnota 2019 een structureel bedrag van € 29 mln. vanaf 2021 vrijgekomen voor de intensivering van de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning en voor de vergroting van capaciteit bij publieke partners, waaronder de FIU-Nederland, de FIOD en het OM. Daarnaast zijn er tijdelijke middelen aan de FIU-Nederland toegekend voor de aanpak van ondermijning en van cybercrime. Het totaal aantal extra fte voor de FIU-Nederland op basis hiervan is circa 19.
De slagkracht van publieke partijen zal nog verder worden vergroot in het kader van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit, wat onderdeel uitmaakt van het plan van aanpak witwassen. Bij Najaarsnota 2019 is incidenteel € 110 mln. vrijgekomen voor een breed offensief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Onderdeel hiervan is de oprichting van een multidisciplinair interventieteam. Bij Voorjaarsnota 2020 volgt een uitgewerkt plan met bijbehorende financiële dekking.
Daarnaast is in de voortgangsbrief over het plan van aanpak witwassen aangegeven dat we met alle bij dit plan betrokken publieke en private partijen voortdurend het gesprek voeren. Daarbij is ook nadrukkelijk aandacht voor de vraag of de capaciteit van de betrokken publieke partijen toereikend is. In juni 2020 is er opnieuw een overleg ingepland.
In hoeverre is de extra vrijgemaakte 155 miljoen euro de bij Najaarsnota 2019 ingezet voor een uitbreiding van 19 extra fte’s bij de FIU, zoals aangekondigd in de reactie op het voorstel van de VVD ter verbetering van bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering?3 Vindt u 19 fte’s toereikend en in verhouding tot het probleem?
De extra vrijgemaakte gelden bij Najaarsnota 2019 zijn niet ingezet voor een (structurele) uitbreiding van de capaciteit bij de FIU-Nederland.
Met de FIU-Nederland vindt continue overleg plaats of de capaciteit voldoende is in verhouding tot de werkzaamheden die de FIU-Nederland verricht. Dat gebeurt zoals hiervoor aangegeven onder meer in het kader van het plan van aanpak witwassen, waarbij halfjaarlijks een gesprek plaatsvindt met alle bij het plan van aanpak betrokken partijen, waaronder de FIU-Nederland. Naast de reeds toegekende 19 fte’s aan de FIU-Nederland vindt overleg plaats met de
FIU-Nederland over verdere structurele uitbreiding in het licht van de implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn. Ook vindt overleg plaats met de FIU-Nederland over de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van de FIU-Nederland door middel van investeringen in technologie.
Deelt u de opvatting dat bij een publiek-private samenwerking een facilitator van cruciaal belang is? In hoeverre bent u voornemens de FIU een dergelijke rol te laten vervullen als facilitator voor interdisciplinaire projecten tussen verschillende organisaties?
Zoals hiervoor aangegeven wordt middels het plan van aanpak witwassen ingezet op de intensivering van de publiek-private samenwerking (PPS). Dat gebeurt onder meer binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC). In het FEC wordt verder per (PPS-)project bezien wie van de samenwerkingspartners optreedt als trekker, deze ook meer faciliterende functie is niet standaard bij één van de partners belegd. Zo is de politie de trekker van de pilot Serious Crime Task Force (SCTF) en de FIOD van het PPS-project Trade Based Money Laundering. FIU-Nederland is één van de partners in het FEC en levert een belangrijke bijdrage aan diverse (PPS-)projecten.
Daarnaast heeft de FIU-Nederland een pilot uitgevoerd waarin analisten van de FIU-Nederland met compliance medewerkers van de Volksbank kennis en expertise hebben uigewisseld over witwasfenomenen. De positieve resultaten van deze publiek-private pilot hebben ertoe geleid dat thans door de FIU-Nederland met de vier grootbanken wordt samengewerkt onder de noemer Fintel Alliance.
Deelt u de mening dat zich ook aan de juridische kant van de strafketen een capaciteitsprobleem voordoet? Zo ja, kunt u aangeven wat u voornemens bent te doen om de rechterlijke capaciteit uit te breiden?
Op de uitbreiding van de capaciteit bij het OM met betrekking tot witwassen ben ik reeds ingegaan in het antwoord op vraag 3. Wat betreft voorzien in voldoende rechterlijke capaciteit geldt dat deze capaciteit wordt gemonitord en jaarlijks herijkt op basis van prognosemodellen (Prognosemodel Justitiële ketens).5 Dit neemt niet weg dat de beschikbare zittingscapaciteit in algemene zin, dat wil zeggen niet specifiek voor witwaszaken, te kort schiet om vlotte doorstroming van alle strafzaken te garanderen. De afgelopen jaren zijn daarom maatregelen getroffen om de capaciteit bij de rechtspraak te vergroten, zoals het versterken van de opleidingscapaciteit, het openstellen van diverse vacatures en het stroomlijnen van de selectieprocedure. De rechtspraak zet daarnaast in op verbetering van doorlooptijden. In dat verband wordt onderzocht hoe het inplannen van zaken efficiënter kan worden ingericht en er worden best practices gedeeld. Dit maakt onderdeel uit van de opgaven waarvoor het kabinet reeds structureel extra financiële middelen beschikbaar heeft gesteld om de rechtspraak in staat te stellen verbeteringen door te voeren die nodig zijn voor een sterke rechtspraak.6
Hoe wordt de breed in de Kamer gesteunde motie over het strenger bestraffen van witwassen uitgevoerd?4 Deelt u de mening dat na aanname van dit verzoek van de Kamer niet volstaan kan worden met het huidige traject?5 Kunt u toezeggen dat aanvullende voorstellen om financiële criminaliteit strenger te bestraffen voor de zomer naar de Kamer worden gestuurd?
Zoals ook in de voortgangsbrief over het plan van aanpak witwassen is aangegeven, zal de uitvoering van de motie worden betrokken bij de beoordeling van de uitkomsten van de lopende evaluatie naar de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit. Deze evaluatie is ingesteld ter uitvoering van een aangenomen motie van uw Kamer, die oproept om deze wet na drie jaar te evalueren op effectiviteit, uitvoerbaarheid en behaalde resultaten.9
Met de invoering van de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit is sinds 1 januari 2015 onder meer de strafbedreiging van de verschillende vormen van witwassen reeds verhoogd. Zo zijn de maximale gevangenisstraffen verhoogd van 4 naar 6 jaar bij opzetwitwassen, van 6 naar 8 jaar bij gewoontewitwassen en van 1 naar 2 jaar bij schuldwitwassen. Tevens kan aan rechtspersonen een hogere strafrechtelijke geldboete worden opgelegd, tot ten hoogste 10 procent van de jaaromzet.
Nederland zal in 2021 tevens worden geëvalueerd door de Financial Action Task Force. Bij de beoordeling of Nederland een effectief anti-witwasbeleid heeft, zal onder meer worden bezien of de ingestelde straffen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Ook laat de Europese Commissie een onderzoek uitvoeren naar de implementatie en effectieve toepassing van de vierde anti-witwasrichtlijn. Ook deze richtlijn schrijft voor dat sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. De Europese Commissie zal dit rapport uiterlijk 11 januari 2022 publiceren.
De uitkomsten van de drie evaluaties zullen naar uw Kamer worden toegestuurd.
De berichten dat containerschepen ook tijdens de storm de zuidelijke Waddenzeeroute hebben genomen en containers hebben verloren |
|
Matthijs Sienot (D66), Suzanne Kröger (GL), Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Containerschepen varen ook tijdens storm langs omstreden vaarroute»1 en «Containerschip verliest 5 containers boven Ameland, in drie zat papier en karton»?2
Ja, deze zijn mij bekend.
Welke acties zijn er door de Kustwacht ondernomen om te voorkomen dat deze containerschepen de zuidelijke vaarroute zouden nemen? Heeft de Kustwacht deze containerschepen gewaarschuwd? Welke gevolgen heeft het niet opvolgen van de waarschuwing van de Kustwacht voor deze containerschepen en voor het schip dat de containers verloor in het bijzonder met oog op de aansprakelijkheid voor de berging en het opruimen van de containers? Wat waren de exacte weersomstandigheden? Wat was de omvang van de containerschepen? Hoe zwaar waren de schepen beladen? Hoeveel containers zijn er verloren en tot welke schade aan het Waddengebied heeft dit tot op heden geleid? Wordt de schade gemonitord? Bent u overgegaan tot aansprakelijkheidsstelling voor de berging en opruimkosten van de containers? Zo ja, wie is er aansprakelijk gesteld en waarvoor?
Om te beginnen refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 21 februari jl. waarin ik informatie verschaf over het voorval met de OOCL Rauma en welke acties ik naar aanleiding daarvan heb ondernomen.
Tijdens het weekend van 9 en 10 februari, tijdens de storm Ciara, heeft de Kustwacht in totaal 9 schepen gewaarschuwd, waarvan er 8 de waarschuwing hebben opgevolgd en de noordelijke vaarroute hebben genomen.
Op 11 en 12 februari 2020 heeft het containerschip OOCL Rauma tijdens een zeereis van Finland naar Rotterdam via de zuidelijke verkeersroute zeven containers verloren. Op 11 en 12 februari woedde een westenstorm met windsnelheden tot windkracht 9 en golfhoogten tot 6 meter. De OOCL Rauma valt door haar lengte van 179 meter en de vaarrichting (van oost naar west) niet in de categorie van containerschepen die bij golfhoogte van 5 meter of meer een actieve waarschuwing van de Kustwacht ontvangen.
De eigenaar van de OOCL Rauma is door mij op grond van de «Wet bestrijding maritieme ongevallen» verantwoordelijk gesteld voor de onmiddellijke opsporing en verwijdering van de 7 containers en de daaruit afkomstige zaken. De eigenaar heeft onmiddellijk een berger ingeschakeld. Er zijn inmiddels ladingresten opgeruimd maar de bergingsoperatie is nog gaande.
De bergingsoperatie wordt door Rijkswaterstaat gemonitord. Als de scheepseigenaar niet aan zijn verplichting tot opsporing en ruiming voldoet dan zullen die taken door Rijkswaterstaat worden overgenomen en zullen de kosten daarvan op de scheepseigenaar worden verhaald.
Direct na het incident is een onderzoek opgestart om het gevaar van de lading voor verkeer, mens en milieu te duiden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de lading zorgt voor gevaren op lange of korte termijn.
De Inspectie Leefomgeving en Transport doet een onderzoek naar de toedracht van het incident.
Welke stappen heeft u in de afgelopen maanden ondernomen om te voorkomen dat grote containerschepen gebruik maken van de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden?
Allereerst refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 31 oktober jl. (Kamerstuk 29 684, nr. 190) over de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de tussentijdse waarschuwing van de OVV, ten aanzien van het risico van contact of bijna-contact met de zeebodem voor schepen met afmetingen vergelijkbaar met die van MSC Zoe bij bepaalde wind- en golfcondities.
De Kustwacht geeft sindsdien bij een golfhoogte van meer dan 5 meter proactief waarschuwingen aan grote containerschepen (langer dan 300 meter en breder dan 40 meter) met het advies om de zuidelijke route te mijden en in plaats daarvan de noordelijke route te nemen. Daarnaast staat deze waarschuwing permanent aangetekend in de zeekaart.
Bovendien laat ik momenteel door MARIN diverse onderzoeken uitvoeren om meer inzicht te krijgen in de risico’s van grote containerschepen onder verschillende weersomstandigheden boven de Wadden. Schepen van het formaat zoals de OOCL Rauma zijn hier onderdeel van. Ik verwacht voor de zomer de uitkomsten van deze onderzoeken, en zal deze met uw Kamer delen. Hopelijk verschaft dit meer inzicht in de oorzaak van het verlies van containers door de OOCL Rauma.
Daarnaast staat IMO op het punt om nieuwe richtlijnen aan te nemen met betrekking tot intacte stabiliteit van schepen, waaraan Nederland een constructieve bijdrage heeft geleverd. Onderdeel daarvan is een richtlijn voor de kapitein van een schip om gevaarlijke situaties te vermijden waarin het schip afhankelijk van de weersomstandigheden terecht kan komen. Ik zal, gelet op wat er is gebeurd met OOCL Rauma, deze richtlijn onder de aandacht brengen van de reders.
Tenslotte heb ik tijdens mijn speech in de IMO Assembly eind vorig jaar aan de ramp met MSC Zoe gerefereerd als voorbeeld waarom IMO ervoor moet zorgen dat scheepvaart zo min mogelijk impact heeft op ons milieu.
Deelt u de constatering dat de waarschuwing van de Kustwacht kennelijk onvoldoende is om te voorkomen dat containerschepen de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden nemen?
De waarschuwingen die de Kustwacht geeft blijken in de praktijk goed te worden opgevolgd. Het enkele grote containerschip dat het advies niet heeft opgevolgd en toch de zuidelijke route heeft genomen, heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de vrijwillig ingehuurde loods, en met de inschatting dat de weersomstandigheden in de zuidelijke route gunstiger waren dan in de noordelijke route.
Het is uiteindelijk aan de kapitein van het schip zelf om, alles afwegende, dit advies wel of niet op te volgen. De keuze voor de route is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de kapitein.
Deelt u de mening dat met het oog op de veiligheid, de leefbaarheid op de Waddeneilanden en de schade voor het kwetsbare natuurgebied er verdergaande stappen nodig zijn?
Dit kan ik pas beoordelen als ik weet wat de oorzaken zijn van de ramp met MSC Zoe. Ik ben daarvoor in afwachting van de uitkomsten van het OVV onderzoek. Zodra het OVV-rapport gereed is, zal ik bezien welke vervolgstappen wenselijk en mogelijk zijn om de veiligheid van de scheepvaart, en daarmee die van de Waddeneilanden verder te borgen. Ik zal zo spoedig mogelijk reageren op het rapport en uw Kamer hierover informeren.
Welke verschillende mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke Waddenzeeroute voor grote containerschapen heeft u tot op heden onderzocht? Welke conclusies heeft u op basis van dat onderzoek kunnen trekken en kunt u deze conclusies onderbouwen?
Ik begrijp de wens om robuuste maatregelen te nemen om een ramp zoals die van MSC Zoe te voorkomen. Ik heb de mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke route dan ook onderzocht, en heb uw Kamer daarover op 23 januari jl. per brief geïnformeerd. Hieruit blijkt dat ik geen unilaterale besluiten kan nemen over de zuidelijke vaarroute, aangezien deze (deels) buiten territoriale wateren ligt. Voor vervolgstappen is daarom besluitvorming binnen IMO nodig. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Landtag Niedersachsen3 waarin de federale overheid wordt verzocht om de bestaande regelingen zodanig aan te passen dat grote schepen zoals de MSC Zoë in de toekomst dieper gelegen vaarroutes moeten navigeren, zoals de «German Bight Western Approach» (de verder weg en dieper gelegen noordelijke vaarroute boven de Waddeneilanden)?4
Deze uitspraak is mij bekend. Het betreft een verzoek van de Landtag Niedersachsen aan de federale overheid om de criteria voor de diepwaterroute (c.q. de noordelijke Waddenroute) zodanig aan te passen dat deze verplicht wordt voor schepen met een diepgang van meer dan 10 meter.
Heeft u in de afgelopen maanden contact gehad met uw ambtsgenoot in Duitsland over het afsluiten van de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden voor grote containerschepen? Zo ja, waar heeft dit toe geleid? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van contact met Duitsland over de pro-actieve waarschuwingen die onze Kustwacht geeft heeft Duitsland te kennen gegeven schepen niet actief te waarschuwen zoals de Nederlandse Kustwacht dit wel doet. Duitsland wil eerst de uitkomsten van onderzoeken af wachten alvorens concrete maatregelen te overwegen. Het afsluiten van de zuidelijke vaarroute is hierbij nog niet ter sprake gekomen.
Op korte termijn zal ik contact opnemen met mijn Duitse ambtgenoot om met hem af te spreken dat na het gereedkomen van de belangrijkste onderzoeken Nederland en Duitsland gezamenlijke vervolgacties richting IMO zullen bespreken.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk samen met Duitsland een voorstel in te dienen bij de Internationale Maritieme Organisatie om de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden permanent af te sluiten voor grote containerschepen?
Zodra het OVV-rapport gereed is, zal ik bezien welke vervolgstappen mogelijk zijn om de veiligheid van de scheepvaart, en daarmee die van de Waddeneilanden verder te borgen.
Als ik op basis daarvan het afsluiten van de zuidelijke vaarroute voor grote containerschepen als mogelijke vervolgstap zie, dan zal ik in overleg met Duitsland een voorstel doen aan IMO tot aanpassing van de route. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8.
De reorganisatie van de Belastingdienst |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Onvrede groeit over reorganisatie Belastingdienst»1 en de brief «Pas op! Wet in uitvoering»?2
Ja.
Komt de aangekondigde reorganisatie (ontvlechting) overeen met uw visie op de gewenste organisatie van de Belastingdienst? Kunt u uw visie op de organisatie en de gewenste organisatie delen? Kunt u de verschillende stappen beschrijven en daarbij specifiek ingaan op de verschillende dienstonderdelen die breed ingezet worden, zoals de Belastingtelefoon, de ICT enz.? Hoe krijgen deze onderdelen een plek in de nieuwe organisatie?
Er is de komende jaren veel werk te verzetten bij de Belastingdienst: de menselijke maat moet uitgangspunt zijn in ons contact met de burger, daarnaast vragen de hersteloperatie op Toeslagen en de ICT-problemen van de Belastingdienst bijzondere aandacht. Met het besluit tot ontvlechting van Belastingdienst, Toeslagen en Douane krijgen deze organisatieonderdelen op korte termijn de bestuurlijke aandacht en focus die past bij de omvang en het belang van hun taak zodat burgers en bedrijven kunnen rekenen op zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en vooral goede dienstverlening. We nemen de ontvlechting ter hand met als motto: «doen wat helpt». Voor de terreinen waar het voor de kwaliteit van dienstverlening beter is om samen te werken, zal dat het uitgangspunt blijven. Zoals de Minister van Financiën in het debat van 21 januari jl. heeft aangegeven gaan wij alleen ontvlechten waar dat zinvol is. De drie (twee interim- en één waarnemend) Directeuren-Generaal zullen de uitwerking van de ontvlechting met grote zorgvuldigheid en stapsgewijs ter hand nemen.
Wat vindt u van de aangekondigde reorganisatie en het ontbreken van overleg met de ambtelijke organisatie en de grote zorgen van de betrokken medewerkers? Kunt u reflecteren op het gesprek dat u recent had met medewerkers van de dienst?
Al deze veranderingen zijn alleen mogelijk als we het samen doen met de medewerkers van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. In het debat op 21 januari is door de Minister toegezegd dat de stem van de medewerkers een plek krijgt, ook is de motie Leijten over dit onderwerp door uw kamer aangenomen. De zorgen die worden geuit namens de medewerkers nemen wij zeer serieus. Het is begrijpelijk dat de collega’s willen weten hoe de medezeggenschap wordt betrokken. Op 19 februari jl. zijn wij in gesprek gegaan met de vertegenwoordigers van de samenwerkende centrales en de Departementale Ondernemingsraad. In die gesprekken hebben wij aangegeven dat de verandering wordt gedaan in nauw overleg met medewerkers, medezeggenschap en de vakbonden, zoals aan de heer Omtzigt is toegezegd en waartoe wij zijn opgeroepen door de motie Bruins.
Hoe verklaart u de geluiden binnen de dienst die duiden op grote zorgen of er wel voldoende geluisterd wordt naar de medewerkers en of ze niet buitenspel worden gezet? Op welke manier zijn of worden ook de medewerkers van de dienst betrokken bij de plannen tot ontvlechting? Deelt u de mening dat betrokken medewerkers belangrijke zeggenschap zouden moeten krijgen in de ontvlechting van de dienst? Zo nee, waarom niet?
De stem van medewerkers van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane in het verandertraject is essentieel. Hun kennis, expertise en ervaringen zijn van groot belang bij de cruciale, maar ingewikkelde veranderingen die nu op stapel staan. Daarom geven wij hen, zoals de moties Bruins en Leijten ook oproepen, een belangrijke stem in de vernieuwingsopgave. Daartoe wordt nauw overleg gevoerd met medewerkers van de dienst, maar ook met de medezeggenschap en vakbonden. Ook wij hebben met hen gesproken over wat zij nodig hebben om hun vak uit te oefenen. Op deze manier willen we bereiken dat burgers en bedrijven kunnen vertrouwen op onze dienstverlening en dat de medewerkers met trots werken voor de Belastingdienst, Toeslagen en de Douane. Voor de zomer zullen wij een plan van aanpak aan uw Kamer toesturen, zoals gevraagd door mevrouw Lodders, waarin ook nadrukkelijk het geluid van de medewerkers een plek in krijgt. Dat kan bijvoorbeeld vorm krijgen door middel van klankbordgroepsessies met verschillende groepen medewerkers of het actief vragen van feedback.
Wat vindt u van de oproep van de samenwerkende centrales van overheidspersoneel om de denkkracht en geld te besteden aan het verbeteren van de automatisering in plaats van aan de zoveelste structuurwijziging? Welke plek krijgt de verouderde IV (informatievoorziening; werken aan verbetering operationele prestaties, verminderen complexiteit en verbeteren professionaliteit en de kosten IT) in de reorganisatie van de Belastingdienst?
De zorgen van de samenwerkende centrales en de medewerkers zijn bij ons bekend en die nemen wij serieus. De Minister heeft, in het debat op 21 januari, mevrouw Leijten toegezegd de medewerkers van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane te betrekken bij de uitwerking van de ontvlechting. In gesprekken met de samenwerkende centrales van overheidspersoneel hebben wij aangegeven dat de verandering wordt gedaan in nauw overleg met medewerkers, medezeggenschap en de vakbonden. Met het besluit tot ontvlechting van de Belastingdienst in drie onderdelen wordt de bestuurlijke aandacht voor de taak van de onderdelen Belastingdienst, Toeslagen en Douane vergroot. In zijn brief van 11 januari heeft de Minister drie maatregelen benoemd. Het versnellen en intensiveren van de verbeteringen op het gebied van managementinformatie en ICT was daar één van. Voor de zomer zal uw kamer worden geïnformeerd over een integraal plan van aanpak IV.
Hoe draagt de ontvlechting en het versterken van de besturing bij aan het oplossen van de problemen bij de dienst en specifiek de uitvoering toeslagen?
Zie het antwoord op vraag 2. Onder meer de CAF-11-zaak heeft de noodzaak voor deze maatregel op schrijnende wijze aan het licht gebracht. Met de ontvlechting in Belastingdienst, Toeslagen en Douane krijgen de portefeuilles zowel politiek als ambtelijk een meer passende omvang en ontstaat meer aandacht voor het verbeteren van de uitvoering. Door nauwe samenwerking met de bewindspersonen van de toeslagdepartementen wordt geborgd dat bij het maken van nieuw beleid en het evalueren van bestaand beleid, meer rekening wordt gehouden met de (on)mogelijkheden in de uitvoering.
Wie heeft – en krijgt – de leiding over de uitvoering van de grote ontvlechtingsopgave, mede indachtig de toezegging van de Minister betrokken te blijven bij de ontvlechting, gedaan tijdens het debat op 21 januari 2020? Welke rol hebben de andere twee bewindslieden bij de ontvlechtingsopgave?
De politieke verantwoordelijkheid voor de Belastingdienst, Toeslagen en Douane ligt zoals u weet bij ons als staatssecretarissen van Financiën. Wij zijn dan ook aanspreekpunt voor uw Kamer voor wat betreft de voortgang van de aangekondigde maatregelen en trekken gezamenlijk op in de opgave die er ligt. De Minister blijft hier bij betrokken, conform zijn toezegging in het debat met uw Kamer van 21 januari 2020.
Wat vindt u van de suggestie van de medewerkers van de dienst om naast een uitvoeringstoets in de toekomst ook het risico op onbedoelde effecten van de wetgeving in de uitvoering mee te wegen? Bent u bereid dit mee te nemen?
Bij het maken van beleid staat het realiseren van het gewenste effect voorop. In het proces van beleidsvorming worden conform het Integraal afwegingskader de nevendoeneffecten van beleid zoveel als mogelijk in beeld gebracht en betrokken bij het vormgeven van beleid. De impact van nieuw beleid wordt voor verschillende aspecten bepaald via een aantal toetsen en consultaties, waaronder het afwegingskader belastinguitgaven, de uitvoeringstoets van de Belastingdienst, een MKB-toets, een wetgevingstoets, een toets door de Autoriteit Persoonsgegevens, een internetconsultatie en de regeldruktoets door het Adviescollege toetsing Regeldruk. Ook wordt het doenvermogen steeds meer betrokken bij het maken van beleid. Met ingang van het volgende Belastingplan wordt hier apart aandacht aan besteed middels een op te stellen doenvermogenstoets. Het verkrijgen van inzicht in de werking van beleid – zowel de bedoelde als onbedoelde effecten – is een belangrijk doel van de nauwere samenwerking tussen beleid en uitvoering, zoals aangekondigd in de brief van de Minister van Financiën over het versterken van de aansturing van de Belastingdienst. Het gebruik van het bestaande instrumentarium om beleid te monitoren en evalueren gaan wij op dit specifieke punt nader bezien, om te borgen dat meer nog dan nu de onbedoelde neveneffecten van beleid – ook in onderlinge samenhang – beter in beeld kunnen worden gebracht.
Bent u bereid om een plan van aanpak met de Kamer te delen waarmee de Kamer inzicht krijgt in het gewenste eindbeeld van de organisatie, het tijdpad – wanneer worden welke stappen gezet – en een kostenoverzicht?
In onze brief over de aanpak van de problemen bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane beschrijven wij, mede namens de Minister van Financiën, hoe wij de vervolgstappen bij de Belastingdienst, de Douane en Toeslagen voor ons zien, gericht op een beter en menselijker functioneren. Zoals de Minister van Financiën in het debat van 21 januari jl. heeft aangegeven gaan wij alleen ontvlechten waar dat zinvol is. In deze brief is ook een overzicht opgenomen met voorgenomen maatregelen, een plan van aanpak voor de ontvlechting maakt daar onderdeel van uit en wordt voor de zomer met uw Kamer gedeeld.
Bent u bereid om in het plan van aanpak ook aandacht te hebben voor de noodzakelijke cultuurverandering binnen de dienst?
Leiderschap en cultuur vormen een essentieel onderdeel van de vernieuwingsopgave van de Belastingdienst en krijgen daarmee ook een belangrijke en niet vrijblijvende plek in het plan van aanpak van de ontvlechting dat wij uw Kamer voor de zomer toesturen. De veranderingen vragen binnen de diensten om een open cultuur, waar dilemma’s worden besproken en er continue reflectie is op wat beter kan. Het is nodig dat we de afstand tussen de top en de werkvloer verkleinen, zodat geluiden van de werkvloer gehoord en opgepikt worden. Medewerkers moeten de ruimte krijgen om als professionals hun vak uit te oefenen.
Tussen de diensten zijn er verschillen in taak, context en uitdagingen. Daarom is het belangrijk dat de centrale leiderschaps- en cultuuraanpak binnen elk onderdeel van de Belastingdienst, en binnen Toeslagen en Douane, een eigen invulling krijgt die daarbij aansluit. Deloitte brengt momenteel de huidige cultuur van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane in kaart in relatie tot de gewenste cultuur. Die uitkomsten nemen wij mee in het bepalen van de vorm, mate en het tempo van de ontvlechting.
Wanneer bent u voornemens de uitvoeringstoets over de ontvlechting te delen met de Kamer zoals toegezegd tijdens het debat over de reorganisatie van de Belastingdienst op 21 januari?
Wij onderstrepen de toezegging van de Minister van Financiën uit het debat van 21 januari. Inmiddels zijn twee interim--directeuren-generaal aangesteld voor de Belastingdienst en Toeslagen. Voor de Douane is een waarnemend directeur-generaal benoemd. Deze hebben de opdracht gekregen om een de ontvlechting uit te werken en daarbij onder andere de organisatorische, juridische, en financiële consequenties in kaart te brengen.
De uitvoering van een haalbaarheidstoets richt zich, overeenkomstig de toezegging van de Minister op 21 januari, op de ontvlechting en niet op het besluit tot het aanstellen van drie DG’s. Dat besluit is immers een feit, de wijze van ontvlechting wordt nog uitgewerkt. Als toegezegd, wordt uw Kamer over die uitwerking geïnformeerd.
Bent u bereid om de vragen voor het algemeen overleg Belastingdienst van 4 maart 2020 te beantwoorden, zodat we uw plannen kunnen bespreken tijdens dit debat?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het containerschip OOCL Rauma vijf containers heeft verloren boven Ameland?1
Ja, dit is mij bekend. Het aantal verloren containers is inmiddels bijgesteld naar 7.
Welke maatregelen heeft u, of de Kustwacht genomen, om deze containers zo snel mogelijk te bergen? Is al bekend wat er in de containers zit en of dit gevaar kan opleveren voor het Waddengebied?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of er schade is aan de natuur of op één van de eilanden? Gaat u de eventuele schade verhalen op de reder?
Om te beginnen refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 21 februari jl. waarin ik informatie verschaf over het voorval met de OOCL Rauma en welke acties ik naar aanleiding daarvan heb ondernomen.
Uit ladingdocumenten die door de eigenaar van de OOCL Rauma zijn aangeleverd is bekend dat de zeven verloren containers gevuld waren met de volgende lading: drie met papier en karton, twee met melkpoeder en twee met machineonderdelen voor papiermachines.
De eigenaar van de OOCL Rauma is door mij op grond van de «Wet bestrijding maritieme ongevallen» verantwoordelijk gesteld voor de onmiddellijke opsporing en verwijdering van de 7 containers en de daaruit afkomstige zaken. De eigenaar heeft onmiddellijk een berger ingeschakeld. Er zijn inmiddels ladingresten opgeruimd maar de bergingsoperatie is nog gaande.
Als de scheepseigenaar niet aan zijn verplichting tot opsporing en ruiming voldoet dan zullen die taken door Rijkswaterstaat worden overgenomen en zullen de kosten daarvan op de scheepseigenaar worden verhaald.
Direct na het incident is een onderzoek opgestart om het gevaar van de lading voor verkeer, mens en milieu te duiden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de lading zorgt voor gevaren op lange of korte termijn.
Hoe kan het zijn dat de OOCL Rauma nu, tijdens de storm Ciara, en al eerder grote containerschepen, met Zoe-achtige afmetingen, de ondiepe route pal boven de Waddeneilanden nemen?2
Allereerst refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 31 oktober jl. (Kamerstuk 29 684, nr. 190) over de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de tussentijdse waarschuwing van de OVV, ten aanzien van het risico van contact of bijna-contact met de zeebodem voor schepen met afmetingen vergelijkbaar met die van MSC Zoe bij bepaalde wind- en golfcondities.
De Kustwacht geeft sindsdien bij een golfhoogte van meer dan 5 meter proactief waarschuwingen aan grote containerschepen (langer dan 300 meter en breder dan 40 meter) met het advies om de zuidelijke route te mijden en in plaats daarvan de noordelijke route te nemen. Daarnaast staat deze waarschuwing permanent aangetekend in de zeekaart.
De OOCL Rauma is kleiner dan 300 meter en heeft daarom geen waarschuwing ontvangen van de Nederlandse Kustwacht.
Naar aanleiding van contact met Duitsland hierover heeft Duitsland te kennen gegeven schepen niet actief te waarschuwen zoals de Kustwacht dit wel doet, maar eerst de uitkomst van onderzoeken af te wachten alvorens concrete maatregelen te overwegen. De schepen die de verkeersbaan van oost naar west varen, zoals de OOCL Rauma in dit geval, kiezen al in Duitsland hun vaarroute en ontvangen daar dus geen actieve waarschuwing.
De waarschuwingen die de Nederlandse Kustwacht geeft blijken in de praktijk goed te worden opgevolgd. Het enkele grote containerschip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd en toch de zuidelijke route heeft genomen, heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods, en met de inschatting dat de weersomstandigheden in de zuidelijke route gunstiger waren dan in de noordelijke route.
Het is uiteindelijk aan de kapitein van het schip zelf om, alles afwegende, dit advies wel of niet op te volgen. De keuze voor de route is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de kapitein.
Bent u het eens dat het ongewenst is dat containerschepen, zeker tijdens een zware storm, nog steeds deze ondiepe vaarroute kunnen nemen? Hoe kan het gebeuren, na de ramp met de MSC Zoe, dat zo’n groot en zwaar beladen containerschip deze ondiepe route kan nemen?
Het schip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd en toch de zuidelijke route heeft genomen, heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods zoals hierboven vermeld.
Overigens waren de golfhoogtes op de zuidelijke route niet extreem (ca. 3 meter, dus onder de Kustwacht-norm), aangezien de wind toen zuidwest was, en je daar dan in relatief rustig water vaart.
Hoe staat het met de uitvoering van de eerder aangenomen Gewijzigde motie van het lid Van der Graaf c.s. over als noodmaatregel een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden (Kamerstuk 31 409, nr. 265)?2
Ik refereer aan mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 684, nr.200), waarin ik invulling geef aan de genoemde motie.
De conclusie daarin is dat ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal kan opleggen. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen, moet het daartoe een voorstel doen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in overleg met Duitsland.
Heeft u inmiddels al met Duitsland contact gehad om een voorstel in te dienen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)? Zo ja, wanneer verwacht u hier een reactie op? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet gedaan?
Er is regelmatig contact met Duitsland over de routes boven de Wadden.
Zodra het OVV-rapport gereed is, zal ik bezien welke vervolgstappen wenselijk en mogelijk zijn om de veiligheid van de scheepvaart, en daarmee die van de Waddeneilanden verder te borgen.
Op korte termijn zal ik contact opnemen met mijn Duitse ambtgenoot om met hem af te spreken dat na het gereedkomen van de belangrijkste onderzoeken Nederland en Duitsland gezamenlijke vervolgacties richting IMO zullen bespreken.
Wat vindt u ervan dat de kapitein van het containerschip het «dringende advies» van de Kustwacht in de wind heeft geslagen? Welke maatregelen, behalve adviseren, kan de Kustwacht nemen om een containerschip een andere vaarroute te laten nemen? Bent u bereid om, zeker bij een zware storm, te komen tot een verbod op het gebruik van de zuidelijke route?
Het schip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods, en met de inschatting dat de weersomstandigheden in de zuidelijke route gunstiger waren dan in de noordelijke route.
Daarnaast kan ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal opleggen, maar moet daarvoor een voorstel worden ingediend bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in overleg met Duitsland.
Wat gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat de bewoners van de Waddeneilanden er zeker van kunnen zijn dat containerschepen op een veilige afstand van hun eiland blijven varen?
In 2002 werd op voorstel van Nederland, Duitsland en Denemarken de Waddenzee door IMO als Particular Sensitive Sea Area aangewezen, op basis van de toen aanwezige navigatiemaatregelen, zoals VTS, loodsdienst, markering, SAR diensten, noodsleephulp, maar ook routeringsmaatregelen, waarvan de zuidelijke route boven de Wadden deel uitmaakt. Deze werden als voldoende beschouwd om schepen met gevaarlijke en verontreinigende goederen op voldoende afstand van de Waddenzeekust te houden.
Ik ben in afwachting van de uitkomsten van het OVV-onderzoek. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, zal ik bezien welke vervolgstappen wenselijk en mogelijk zijn. Als op basis van het OVV-rapport wijziging van de routeringsmaatregelen noodzakelijk is, dan zal ik in overleg met Duitsland een voorstel doen aan IMO tot aanpassing van de route.
Het bericht ‘Grote stukken strand op Walcheren weggeslagen door storm: ‘Er moet snel iets gebeuren”. |
|
Tobias van Gent (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Grote stukken strand op Walcheren weggeslagen door storm: «Er moet snel iets gebeuren»?1
Ja.
Wordt er momenteel een inventarisatie gemaakt van de geleden schade door storm Ciara aan de stranden langs de Nederlandse kustlijn? Zo ja, wanneer kan deze inventarisatie afgerond worden? Is de situatie zorgelijk en dusdanig dat actie noodzakelijk is?
De waterkeringbeheerders, waterschappen en Rijkswaterstaat, hebben naar aanleiding van de storm Ciara de toestand van de zandige waterkeringen in hun beheer, strand en duinen, geïnventariseerd. Alleen langs een klein deel van de kust van Walcheren (nabij Dishoek) was sprake van dusdanige kustafslag dat actie op korte termijn noodzakelijk is.
De Nederlandse zandige kust wordt jaarlijks voorzien van gemiddeld 12 miljoen m3 zand. Hiertoe wordt een programmatische aanpak gevolgd. Op basis van de jaarlijkse kustmetingen wordt de ligging van de kust, onderwater, strand en duinen, in beeld gebracht. Deze monitoring levert een goed inzicht in het dynamische gedrag van de kust en levert informatie om te kunnen beoordelen waar een zandsuppletie nodig is. Het programma kustlijnzorg wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de meest recente metingen.
Onderschrijft u zorgen van gemeenten die door kustafkalving de schade zien oplopen voor de economisch toeristische sector? Is er momenteel contact tussen Rijkswaterstaat en de getroffen gemeenten? Hoe kunt u de gemeenten tegemoet komen? En op welke termijn?
Rijkswaterstaat heeft de taak om de kustlijn in stand te houden in het kader van de waterveiligheid. Hiertoe worden jaarlijks zandsuppleties langs de gehele Nederlandse zandige kust uitgevoerd.
Andere functies langs de kust, zoals natuur, recreatie en toerisme, profiteren hiervan. De verantwoordelijkheid voor deze functies ligt bij de provincies en/of gemeenten.
Rijkswaterstaat is in gesprek met de provincie Zeeland en de twee betrokken gemeenten om te bezien welke extra maatregelen op korte termijn te nemen zijn.
Deelt u de mening van de eigenaar van het strandpaviljoen dat er snel zand/strand opgespoten moet worden? Waarom wordt hiermee gewacht?
De suppletie met zand van de kust van Walcheren is opgenomen in het programma voor de periode 2020–2021. Op dit moment wordt voor de locatie Dishoek op Walcheren omwille van de waterveiligheid een versnelde zandsuppletie voorbereid, die gepland is om voor de aanvang van het stormseizoen najaar 2020 gereed te zijn. Rijkswaterstaat is in gesprek met de provincie Zeeland en de twee betrokken gemeenten om te bezien welke extra maatregelen op korte termijn te nemen zijn.
Klopt het dat verschillende stukken strand om de zoveel tijd aan de beurt zijn voor het opspuiten van zand, maar dat vanwege de stikstofcrisis dat momenteel niet zou kunnen?
De Nederlandse zandige kust wordt jaarlijks voorzien van gemiddeld 12 miljoen m3 zand. Hiertoe wordt een programmatische aanpak gevolgd. Op basis van de jaarlijkse kustmetingen wordt de ligging van de kust, onderwater, strand en duinen, in beeld gebracht. Deze monitoring levert een goed inzicht in het dynamische gedrag van de kust en levert informatie om te kunnen beoordelen waar een zandsuppletie nodig is. Het reguliere programma kustlijnzorg wordt jaarlijks geactualiseerd, waarbij vier jaar vooruit wordt gekeken op basis van de meest recente metingen.
De voortgang van de zandsuppleties is vertraagd vanwege de PAS-uitspraak van de Raad van State. De aanbesteding van het zandsuppletieprogramma 2020–2021 wordt voor deze zomer gepubliceerd. De uitvoeringsperiode hiervan loopt tot eind 2021.
Hoe rijmt u dit met de Tweede- en Eerste Kamer uitspraken waarbij kustverdediging een andere positie kreeg? Is Rijkswaterstaat niet in staat of in de gelegenheid om een opdracht te verstrekken? Waarom zou tot na de zomer gewacht worden? Wat zijn de overwegingen en mogelijke voor- of nadelen?
Zie antwoord op vraag 5.
Het beheer en onderhoud van de zandige kust wordt uitgevoerd binnen het reguliere programma kustlijnzorg. Met de jaarlijkse zandsuppleties wordt voorkomen dat de waterveiligheid van onze zandige kust in het geding komt.
De berichtgeving ‘Zelden rechtszaak na verkrachting’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving waaruit blijkt dat tot oktober 2019 tenminste 945 zedenzaken langer dan een half jaar in behandeling zijn, waarvan tenminste 90 zedenzaken langer dan twee jaar?1
Ja.
Kunt u zich uw brief herinneren van 12 november 2019 waarin u stelt dat de politie ernaar streeft in zedenzaken het dossier «zo snel mogelijk in te sturen naar het OM» en dat «uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte»?2 Erkent u dat de termijnen momenteel in veel gevallen niet gehaald worden?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat bij tenminste 90 zedenzaken er meer dan twee jaar overheen gaan?
Seksuele misdrijven zijn ernstige misdrijven met voor slachtoffers vaak heel indringende, langdurige en vaak ook traumatiserende gevolgen. Zowel voor het slachtoffer en zijn of haar naasten als voor de opsporing is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. De aanpak van zedenzaken wordt door de politie en het OM altijd serieus genomen. De meeste zedenteams kennen een hoge werkdruk en de onderzoeken hebben een hoge mate van complexiteit, waardoor de doorlooptijden van onderzoeken onder druk staan. Hier liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Zedenzaken zijn veelal complex en vragen om diepgaand onderzoek door gespecialiseerde zedenrechercheurs. Voorts is het vinden van bewijs in een zedenzaak meestal niet eenvoudig. Dit vraagt van de politie een uiterst zorgvuldige en zeer gedetailleerde manier van horen van betrokkenen. Tevens bevatten zedenzaken steeds vaker een digitale component, waardoor meer en andersoortige onderzoekswerkzaamheden moeten plaatsvinden.
Mede gelet op de huidige werkdruk en doorlooptijden kan de zedenpolitie maar een beperkt aantal zedenzaken tegelijk behandelen. De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of bijzondere maatschappelijke onrust.
Met dank aan uw Kamer is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. de motie van het lid Klaver c.s. aangenomen waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek. Met de extra middelen wil ik de aanpak van zedenzaken verder verbeteren en doorlooptijden terugbrengen.
Kunt u uiteenzetten wat voor impact de lange doorlooptijden hebben voor de slachtoffers en voor een goede rechtsgang, waaronder het toelaten van bewijs?
Zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing (inclusief bewijsgaring) als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers ten goede. Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen.
Verwacht u dat de toegezegde capaciteitsuitbreiding van de zedenpolitie voldoende is om binnen afzienbare tijd de doorlooptijden van zedenzaken terug te brengen naar de veronderstelde termijnen? Zo nee, wat is daar dan voor nodig?
Mijn verwachting is dat met de uitbreiding van de zedenteams naar aanleiding van de motie van het lid Klaver c.s.3 – waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek – een stevige impuls gegeven wordt aan de kwaliteit en capaciteit in de behandeling van zedenzaken en daarmee ook aan de doorlooptijden bij zedenzaken. In totaal komen er gefaseerd circa 90 zedenrechercheurs bij, inclusief informatierechercheurs en analisten.
In hoeverre zijn de veronderstelde termijnen wettelijk, of anderszins, vastgelegd?
De beleidsregel «Aanwijzing Zeden» (2016A004) van het OM biedt samen met de Politie-instructie Zeden, Kinderpornografie en Kindersekstoerisme een kader en regels voor de strafrechtelijke aanpak van zedenzaken. In deze aanwijzing staan ook de uitgangspunten weergegeven waar een opsporingsonderzoek naar een zedendelict in beginsel aan moet voldoen.
In mijn brief van 26 juni 20194 betreffende de voortgang in het uitvoeren van verschillende ambities in de strafrechtketen is verwezen naar de normen die gelden voor zedenzaken. Deze normen zijn de uitkomst van een proces waarbij professionals en verschillende ketenpartners hebben vastgesteld wat de gewenste ontwikkeling en richting is voor de komende jaren. Als norm waarnaar wordt toegewerkt geldt dat 80% van de zedenzaken (m.u.v. kinderporno) binnen 6 maanden na melding of aangifte door de politie naar het OM moet zijn gestuurd (voor kinderpornozaken is dit binnen 7 maanden), dat 80% van de zedenzaken binnen 6 maanden na ontvangst van de politie op zitting moet zijn geweest en dat 80% van de zedenzaken binnen 3 maanden na zitting in eerste aanleg een eindvonnis moet krijgen. Jaarlijks ontvangt uw Kamer van mij de factsheet Strafrechtketenmonitor waarin de cijfers over de doorlooptijden over het afgelopen jaar zijn opgenomen. De eerstvolgende factsheet ontvangt uw Kamer uiterlijk in de maand juni van dit jaar.
Bent u het eens dat de juiste zorg en hulp bij seksueel geweld van enorm belang is? Bent u bereid, gezien het grote aantal zedenzaken, alsnog extra middelen beschikbaar te stellen voor het Centrum van Seksueel Geweld?
Het is belangrijk dat slachtoffers van seksueel geweld tijdig passende zorg en hulp krijgen. Slachtoffers kunnen naar de politie en/of naar een Centrum Seksueel Geweld (CSG). Bij het CSG werken artsen, verpleegkundigen, politie en hulpverleners samen om hulp en zorg te bieden. Bij acute gevallen (binnen 7 dagen na de ongewenste seksuele ervaring) komt het slachtoffer in contact met een persoonlijk begeleider bij het CSG die vraagt wat het slachtoffer nodig heeft. Hier kan een slachtoffer forensisch onderzoek, medische en psychologische hulp ontvangen en kan er met ondersteuning van de begeleider contact opgenomen worden met een slachtofferadvocaat of Slachtofferhulp Nederland. Als het slachtoffer aangeeft ook aangifte te willen doen, wordt er contact met de politie gelegd. Ook kan een slachtoffer indien nodig verwezen worden naar vervolghulp.
Het CSG heeft in het najaar 2019 bij de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven onvoldoende middelen te hebben. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering en de regionale borging van de 16 CSG’s binnen het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsaanbod. Het is aan gemeenten om besluiten te nemen over de begrotingen van de 16 CSG’s en met hen afspraken te maken binnen welk budget dat kan. Verder bereiden de ministeries van VWS en JenV, samen met de VNG, momenteel een onderzoek voor dat meer inzicht moet geven in de ontwikkelingen bij en de financiering van het CSG. Uw Kamer wordt over de uitkomsten van dit onderzoek te zijner tijd geïnformeerd.
Bent u van mening dat de juiste hulp voorhanden is ook bij minderjarige slachtoffers van zedenmisdrijven? Zijn er gegevens bekend hoeveel minderjarigen slachtoffer zijn van seksueel misbruik en hiervoor geen adequate behandeling krijgen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
In de slachtoffermonitor brengt de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen tweejaarlijks in beeld hoeveel kinderen hulp krijgen voor seksueel geweld. Niet al het seksueel geweld komt aan het licht. Slachtoffers vertellen er vaak niet over of wenden zich met een andere hulpvraag tot een hulpverlener. Het is een moeilijk meetbaar fenomeen en daarom laat de Minister van VWS een onderzoek uitvoeren (in afstemming met de Nationaal Rapporteur) naar de mogelijkheden van informatieverzameling om inzicht te krijgen hoeveel jongeren die slachtoffer zijn van seksueel geweld en/of kindermishandeling jeugdhulp krijgen en welke vorm van hulp. De resultaten worden voor de zomer verwacht en met uw Kamer gedeeld.
Waarom worden verdachten van verkrachting zelden vervolgd, en in nog veel minder gevallen bestraft? Wat vindt u ervan dat van de 437 aangiften tot oktober 2019 er 277 zaken onvoorwaardelijk zijn geseponeerd? Is dit op enerlei te wijten aan een gebrek aan capaciteit bij politie of OM?
Zoals gezegd zijn zedenzaken complexe zaken die alleen worden behandeld door gespecialiseerde zedenmedewerkers. Het is echter ook zo dat een melding niet altijd kan leiden tot strafrechtelijk onderzoek en dat strafrechtelijk onderzoek niet altijd kan leiden tot een veroordeling. Het al dan niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek is onder andere afhankelijk van de wensen van het slachtoffer, alsmede de straf- en bewijsbaarheid van het delict. De belangen van het slachtoffer wegen zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden door politie onder verantwoordelijkheid van het OM of door het OM. De veiligheid van slachtoffers en de risico’s op herhaald slachtofferschap en herhaald daderschap moeten hierbij steeds goed voor ogen worden gehouden. Bij evident gebrek aan bewijs wordt de zaak geseponeerd. In geval van twijfel over de mate van bewijs, wordt, gelet op de ernst van de feiten, de zaak in beginsel toch voorgelegd aan de rechter.
De beschikbare capaciteit bij politie en OM verandert dit beeld niet.
De aanpak van seksuele misdrijven is een belangrijke prioriteit. In dat kader heb ik op dit moment ook een voorontwerp van een wetsvoorstel tot modernisering van de seksuele misdrijven in voorbereiding. Met de nieuwe wetgeving laat ik de strafbaarstelling van seksuele (en seksueel getinte) misdrijven beter aansluiten bij de maatschappelijke realiteit. Ook wordt de strafwet meer in lijn gebracht met de internationale ontwikkelingen, zoals het Verdrag van Istanbul. Het voorontwerp bevat heldere en op onderdelen aangescherpte strafrechtelijke normstelling over wat strafwaardig gedrag is in Nederland. Slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag worden hierdoor beter beschermd. Het nieuwe wettelijke kader maakt een effectieve strafrechtelijke reactie mogelijk op veelvoorkomende vormen van seksuele grensoverschrijding waarmee onze samenleving indringend wordt geconfronteerd.
Hoe kan het dat slechts 37 procent van de onderzochte verkrachtingsmeldingen bij de politie tot een aangifte leidde? In hoeveel van de resterende 63 procent hebben slachtoffers er zelf voor gekozen om het niet tot een aangifte te laten komen?
Na een informatief gesprek met de politie doet 56% van de zedenslachtoffers aangifte. Dit percentage varieert per delict. Er wordt bijvoorbeeld vaker aangifte gedaan in geval van ontucht met kinderen dan in geval van verkrachting. Een lager percentage bij verkrachting kan mede komen doordat verkrachting soms moeilijker bewijsbaar is, zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 9. Het wel of niet doen van aangifte is bovendien een persoonlijke beslissing van het slachtoffer. Slachtoffers hebben veel verschillende, vaak heel begrijpelijke redenen om na het informatief gesprek af te zien van het doen van aangifte. Van ontmoediging om aangifte te doen is geen sprake.
Wanneer komt de Inspectie Justitie & Veiligheid met haar bevindingen hoe de politie omgaat met de aangiften van zedenslachtoffers? Wat is de onderzoeksvraag? Komt de Inspectie Justitie & Veiligheid met aanbevelingen om te voorkomen dat slachtoffers worden ontmoedigd aangifte te doen van zedenzaken?
De planning van de Inspectie Justitie en Veiligheid is om voor de zomer van dit jaar haar bevindingen te publiceren. Centraal in het inspectieonderzoek staat hoe zedenrechercheurs de slachtoffers bejegenen en hoe zedenslachtoffers deze bejegening ervaren. De Inspectie spreekt hiertoe met zedenrechercheurs en met slachtoffers. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Bent u bereid bovenstaande vragen vóór 20 februari één voor één te beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen was afstemming met de verschillende betrokken partijen nodig, waardoor het niet mogelijk is gebleken om de Kamervragen voor 20 februari te beantwoorden.
Het bericht dat grote stukken strand door de storm Ciara zijn weggeslagen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door de storm Ciara langs de Walcherse kust grote stukken strand zijn weggeslagen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat zandsuppletie op zich laat wachten vanwege de stikstofproblematiek?
Ja.
Hoe beoordeelt u de urgentie van zandsuppletie bij de getroffen kustgebieden, mede gelet op de mogelijke komst van nieuwe stormen?
De Nederlandse zandige kust is dynamisch en onderhevig aan structurele erosie. Dit betekent dat onder stormomstandigheden (oktober – maart) in een korte periode grote hoeveelheden zand verplaatst kunnen worden. Dit zand verdwijnt echter niet, in de meer rustiger periode (april – september) wordt het zand weer richting strand en duinen gebracht door golven en wind. Om de structurele erosie te bestrijden, worden jaarlijks zandsuppleties langs de gehele Nederlandse zandige kust uitgevoerd in het kader van het reguliere beheer en onderhoud.
De suppletie met zand van de kust van Walcheren is opgenomen in het zandsuppletieprogramma 2020–2021. Op dit moment wordt voor de locatie Dishoek op Walcheren omwille van de waterveiligheid een versnelde zandsuppletie voorbereid, die gepland is om voor de aanvang van het stormseizoen najaar 2020 gereed te zijn.
De aanbesteding van het zandsuppletieprogramma 2020–2021 voor de gehele zuidelijke kust van Walcheren wordt voor deze zomer gepubliceerd. De uitvoeringsperiode hiervan loopt tot eind 2021.
Deelt u de mening dat de Natura 2000 regels in verband met het belang van waterveiligheid niet mogen leiden tot vertraging of verhindering van de noodzakelijke zandsuppletie?
Ja, het beheer en onderhoud van onze zandige kust met zandsuppleties wordt uitgevoerd binnen het reguliere programma kustlijnzorg. Met de jaarlijkse zandsuppleties wordt voorkomen dat de waterveiligheid van de zandige kust in het geding komt.
Bent u, zo nodig, bereid een ontheffing te geven van de Natura 2000-regels en de tijdrovende ADC-toets voor spoedige zandsuppletie?
Nee, dat is niet nodig, aangezien zandsuppleties noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van onze zandige kust.
Het bericht ‘Onderzoeker: we moeten meer begrip hebben voor ‘morele verwondingen’ bij ex-militairen’ |
|
Chris van Dam (CDA), Ronald van Raak (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoeker: we moeten meer begrip hebben voor «morele verwondingen» bij ex-militairen»?1
Ja.
Kunt u aangeven of, naast de fysieke en de psychische verwonding, ook de duiding van de morele verwonding betekenisvol zou kunnen zijn in het kader van politiewerk en de politieorganisatie? Welke rol hebben geestelijk verzorgers binnen de politie als het gaat om morele verwondingen?
De politie definieert morele verwonding als morele en ethische vragen, identiteitsvragen en levensvragen die bij medewerkers opkomen in- en door het politiewerk. De geestelijk verzorgers binnen de politie bieden indien gewenst professionele begeleiding en hulpverlening bij deze vragen. In dit kader bieden zij individuele begeleiding, teambegeleiding, deskundigheidsbevordering en advies.
Kunt u op hoofdlijnen een vergelijking maken tussen de procedures en het beleid rond posttraumatische stressstoornis voor militairen en politiemensen? In hoeverre valt de vergoeding van restschade bij militairen binnen de rechtspositie, dan wel zijn daar algemene afspraken over gemaakt?
Kenmerken regeling
Politie1
Actief dienende militair
Defensie postactieve militair
Grondslag
Ziekte of ongeval die in overwegende mate een oorzaak vindt in de beroepsuitoefening. Gevaarzetting bij beroepsincidenten
Lichamelijke of geestelijke ziekten of gebreken (invaliditeit) veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden (waaronder beroepsincidenten); geen nader onderscheid
Lichamelijke of geestelijke ziekten of gebreken (invaliditeit) veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden (waaronder beroepsincidenten); geen nader onderscheid
Hoogte aanspraak
Volledige loondoorbetaling.
Volledige loondoorbetaling.
Het totaal van militaire pensioenaanspraken biedt een volledige schadevergoeding.
Aanvulling WIA-uitkering tot max. 95% oude loon.
Beroepsincidenten: volledige schadevergoeding incl. restschade.
Indien noodzakelijk kan er een voorschot op de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) worden verstrekt.
Dit totaal wordt gevormd door het militair invaliditeitspensioen, de bijzondere invaliditeitsverhoging, een (eventueel) arbeidsongeschiktheidspensioen en leef- en werkvoorzieningen die kunnen worden toegekend. Schade die na toepassing van die aanspraken nog resteert, wordt vergoed op grond van de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS).
Vormgeving smartengeld
Eenmalige uitkering gebaseerd op mate van invaliditeit of percentage arbeidsongeschiktheid max. € 166.440 (netto)
Bij dispensatie (in dienst houden van een dienstongeschikte militair) kan ook aan de actief dienende militair een bijzondere invaliditeitsverhoging (BIV) worden toegekend.
Periodieke BIV als aanvulling op het (periodieke) invaliditeitspensioen. De hoogte van de maandelijkse BIV is afhankelijk van de ontslagdatum, de mate van invaliditeit en de berekeningsgrondslag.
Restschade
Volgens normen burgerlijk recht als sprake is van aansprakelijkheid.
Bij beroepsincidenten vergoeding via rechtspositie.
Vergoeding op grond van Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS), zodra de militair post-actief is.
Indien noodzakelijk kan er een voorschot op de RVS worden verstrekt.
Vergoeding op grond van de RVS. Als de RVS niet van toepassing is, worden PTSS- claims in overleg met de betrokken veteraan afgewikkeld in lijn met Kamerbrief 30 139, nr. 165. Dit betekent dat de restschade op grond van aansprakelijkheid wordt vergoed als de zaken vergelijkbaar zijn met de Dutchbat III en Libanon zaken die hebben geleid tot de uitspraak van de CRvB dat Defensie in die zaken niet kon aantonen aan de zorgplicht te hebben voldaan.
Zorg
– 24/7 Loket bij stichting De Basis
– Centraal meldpunt voor alle beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen. De medewerker krijgt bij het loket een casemanager, die de medewerker informeert en ondersteunt gedurende het traject.
– Programma bijzondere zorg
– Interne zorglijn
Zorgverlening via militair geneeskundige dienst, MGGZ en re-integratie via het dienstencentrum re-integratie. In het geval re-integratie binnen Defensie niet mogelijk is, dan volgt ontslag en volgen de aanspraken cf. kolom post-actieve militair.
Zorgverlening via het Landelijk zorgsysteem voor veteranen (LZV) Intake via Het Veteranenloket dat als centraal coördinatiepunt fungeert. Begeleiding en doorverwijzing door een zorgcoördinator.
Dit is het huidige stelsel. De procedures en het beleid zullen een wijziging ondergaan ten gevolge van de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen, waarover ik uw Kamer in bijgevoegde Kamerbrief informeer.
Deelt u de indruk dat op dit moment de grootste discussie («pijn») rond de afhandeling van politiepersoneel met posttraumatische stressstoornisschade bij de vaststelling van restschade zit? Hoeveel rechtszaken zijn er sinds 1 januari 2018 door of tegen het korps op dit punt gevoerd en in hoeveel van die zaken heeft het korps van de rechter gelijk gekregen? Lopen er nog restschade-rechtszaken tussen de (voormalige) verzekeraar en individuele politiemensen die dateren van voordat het korps per 1 januari 2018 zélf de afhandeling van restschadeclaims ter hand nam?
De werkgever vergoedt op basis van de rechtspositie onder meer medische kosten, betaalt het loon door en keert smartengeld uit. Voor de resterende schade, die niet wordt vergoed op basis van de rechtspositie, dient de medewerker de werkgever aansprakelijk te stellen. In die procedures geldt het buitensporigheidscriterium en de invulling die volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep aan dit criterium is gegeven. De rechter weegt dan mee dat de politie een risicovol beroep is met inherente risico’s op letsel. Daar is de werkgever normaal gesproken niet aansprakelijk voor. In die context speelt het buitensporigheidscriterium bij een psychische aandoening een rol. Als de buitensporigheid is aangetoond, zal de politie vervolgens moeten aantonen dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht als werkgever. Bij verschil van inzicht over aansprakelijkheid van de werkgever, kan dit tot teleurstelling of onvrede bij de medewerker leiden. In het kader van de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen wordt het systeem van smartengeld en restschade herzien.
Overzicht zaken betreffende PTSS-aansprakelijkheid in bezwaar, beroep en hoger beroep2:
Lopend: 41
Afgedaan: 31, waarvan:
Lopend: 23
Afgedaan: 4, waarvan:
Lopend: 2
Afgedaan: 4, waarvan:
Van bovenvermelde zaken zijn nog 31zaken lopend waarin de onderliggende aansprakelijkstelling dateert van vóór 1 januari 2018.
Klopt het dat mensen met posttraumatische stressstoornissen die restschade vorderen zélf – op eigen kracht – moeten aantonen dat er sprake is geweest van buitensporigheid? Is het correct dat zij daarin geen assistentie krijgen en geen inzicht in (oude) dossiers? Deelt u de opvatting dat het ziekmakend is dat deze erkende mensen met posttraumatische stressstoornissen gedwongen worden op deze manier voor hen uiterst traumatische ervaringen her te beleven?
De kern van het werkgeversaansprakelijkheidsrecht is dat de werknemer bij psychische klachten onder meer moet stellen en aantonen dat er sprake is van buitensporige werkomstandigheden. Het is van groot belang dat medewerkers hierin ondersteund worden door de organisatie. Het uitgangspunt is dan ook om de medewerker in het proces te helpen en de belasting voor de medewerker zoveel mogelijk te beperken. Dit verloopt niet altijd vlekkeloos. De politie staat de medewerkers onder andere bij in het zoeken naar de gegevens. De samenwerking met de betrokken medewerker is hierbij belangrijk: de gegevens, die nodig zijn om buitensporigheid aan te tonen, moeten uit de politiesystemen komen. Om deze gegevens op te kunnen zoeken, is echter ook voldoende informatie van de betrokken medewerker nodig. In de uitwerking van de contouren voor de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen zal onder andere aandacht worden besteed aan de verbetering van dit proces.
Komt het voor dat politiemensen die aanspraak willen maken op vergoeding van restschade in voorkomende gevallen alsnog een (medische en/of psychische) herkeuring moeten ondergaan? Kunt u aangeven of hierin verandering is ontstaan nadat per 1 januari 2018 de verzekeraar hierin geen rol meer speelt?
Op het moment dat een medewerker de werkgever aansprakelijk stelt voor restschade is de diagnose al gesteld en heeft erkenning als beroepsziekte plaatsgevonden. Diagnoses staan op dat moment niet meer ter discussie en van herkeuring is geen sprake. Het is wel mogelijk dat – indien dit nodig wordt geacht – aanvullend medisch onderzoek wordt verricht naar het medisch causaal verband tussen de aangevoerde buitensporige incidenten en/of werkomstandigheden en de psychische klachten. Wanneer zo’n aanvullend medisch onderzoek moet worden verricht is maatwerk en heeft geen relatie met de veranderingen per 1 januari 2018.
Welke mogelijkheden ziet u om de bepaling van restschade binnen de rechtspositie van de politieambtenaar te halen en op soortgelijke wijze te bepalen als thans de vaststelling van het smartengeld wordt bepaald? Denkt u niet dat daarmee op zijn minst een groot aantal rechtszaken wordt voorkomen, iets dat zowel geld zal besparen als menselijk leed (secundaire traumatisering) zal voorkomen?
In de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen zal aandacht zijn voor de afhandeling van restschade, maar ook voor de wijze waarop het smartengeld nu wordt bepaald. Uit de evaluatie van dit stelsel (CAO afspraak 2018–2020) die eind 2019 heeft plaatsgevonden, is gebleken dat de wijze waarop nu smartengeld wordt bepaald en uitgekeerd, belemmerend kan werken op het herstelproces.
Welke beperking levert de huidige Beroepsincidenten Regeling (artikel 54b BARP) op bij de afhandeling van schade op het vlak van posttraumatische stressstoornis? Bent u bereid die regeling zodanig aan te passen dat niet enkel sprake hoeft te zijn geweest van een «gevaarzettende situatie» waaraan de betrokken ambtenaar zich «vanwege zijn specifieke situatie niet kon onttrekken»? Deelt u de opvatting dat deze formulering een te beperkt kader schept voor de specifieke belasting – ook psychisch – die het politiewerk met zich meebrengt?
Bij de totstandkoming van de beroepsincidentenregeling is gekozen voor een afgebakende definitie van beroepsincident die ziet op een gevaarzettende situatie waaraan de medewerker zich niet kan onttrekken. Het betreft gevallen waarbij de ambtenaar in een gevaarzettende situatie vanwege zijn taakuitoefening handelend moet optreden terwijl anderen zich – uit zelfbescherming – zouden mogen terugtrekken. De ambtenaar krijgt daarom vooraf de garantie dat het bevoegd gezag alle schade dekt. Het is gebleken dat de beroepsziekte PTSS doorgaans niet onder de definitie van beroepsincident valt, omdat de oorzaak van die ziekte vaak niet het gevolg is van een gevaarzettende situatie. In dat geval staat niet op voorhand vast dat het korps alle schade dekt, maar wordt per geval bekeken welke compensatie passend is. Het is van belang dat er een goed evenwicht bestaat tussen de risico’s van het politievak en de compensatie. In de de contouren voor de verbetering van het stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen en in de uitwerking daarvan wordt hier aandacht aan besteed.
In hoeverre kunnen vrijwillige politiemensen aanspraak maken op dezelfde procedures en vergoedingen als beroeps-politiemensen? Kunt u dit specifiek aangeven op het vlak van (verjarings)termijnen en omvang van vergoedingen?
Er is een wijziging van de rechtspositie voor politievrijwilligers in voorbereiding. Hiermee wordt voor politievrijwilligers zoveel mogelijk aangesloten bij de rechtspositie die voor beroepskrachten bij de politie geldt. Dat betekent dat ook voor politievrijwilligers de Regeling smartengeld dienstongevallen politie en de Regeling vergoeding beroepsziekten politie gaat gelden. Ook andere artikelen uit hoofdstuk VII (Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en maatregelen en enkele overige bepalingen in verband met ziekte en zwangerschap) van het Besluit algemene rechtspositie politie worden met de voorgestelde wijziging op politievrijwilligers van toepassing, waaronder de vergoeding van medische kosten. In afwachting van de wijziging van de rechtspositie is een tijdelijke instructie opgesteld. De Regeling volledige schadevergoeding bij beroepsincidenten politie is niet op politievrijwilligers van toepassing. In het enkele geval dat een vrijwilliger beroeps gerelateerd letsel oploopt vanwege taakuitoefening in een gevaarzettende situatie waaraan hij zich niet kon onttrekken, kan vergoeding van restschade via aansprakelijkheidsstelling van de werkgever worden bereikt. Bij politievrijwilligers worden geen andere termijnen gehanteerd. De omvang van de vergoeding is – net als bij beroepskrachten – afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval.
Is het een idee dat u de beantwoording van deze vragen onderdeel laat zijn van de eind februari/begin maart aan de Kamer toe te zenden notitie over het onderwerp posttraumatische stressstoornis, die de Minister van Justitie en Veiligheid tijdens het algemeen overleg Politie van 19 december 2019 heeft toegezegd? Bent u bereid om, indien u dit een goed plan vindt, dit schriftelijk aan ons te melden?
Ja.