Het bericht ‘Verzekeraars mogen ouders wél informeren over tandartsbezoek kind’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Verzekeraars mogen ouders wél informeren over tandartsbezoek kind»?1
Ik ben blij dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op zo’n korte termijn duidelijkheid heeft gegeven op de vraag of zorgverzekeraars gericht ouders van kinderen mogen aanschrijven als deze niet naar de tandarts gaan.
Welke bezwaren ziet u precies op het gebied van de privacy betreffende het sturen van brieven door zorgverzekeraars aan ouders met kinderen die zelden naar de tandarts gaan?2 3
Toen ik mijn twijfels uitte met betrekking tot privacy heb ik daarbij aangegeven dat het aan de AP is om over bepaalde situaties een oordeel te vellen. Ik ben blij dat de AP zo snel duidelijkheid heeft verschaft en dat het voor de zorgverzekeraars mogelijk is om binnen hun contract met de verzekerde op dergelijke wijze helderheid te verschaffen.
Zorgverzekeraars hebben veel privacygevoelige informatie over hun verzekerden. Het is van belang dat hier zeer zorgvuldig mee wordt omgegaan. In meerdere wetten zijn hieromtrent regels vastgelegd, dit betreft onder meer de AVG en de WMG. Ik kon mij daarom goed voorstellen dat er voorzichtigheid geboden is als verzekeraars op basis van declaratiegegevens overzichten gaan maken van wie bepaalde vormen van zorg wel of niet heeft afgenomen.
Op basis van de berichtgeving van de AP begrijp ik dat de overweging is, dat het in dit geval past binnen de uitvoering van het contract van de zorgverzekeraar met de verzekerde. Daarmee past het binnen de doelbinding van de verzamelde gegevens. Dat was mij eerder niet duidelijk.
Hoe verklaart u het verschil tussen de bezwaren omtrent privacy die u ziet en het feit dat de Autoriteit Persoonsgegevens geen bezwaren ziet op dit gebied? Hoe kan het dat de privacyregels hier te streng zijn geïnterpreteerd?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt uw eerste reactie «Als je verzekeraar gaat kijken welke zorg je hebt gehad, en je gaat bellen als je iets niet hebt geconsumeerd, daar ben ik niet zo erg voor» zich tot het principe dat kinderen preventieve zorg verdienen? Had u bij deze reactie vooral het belang van het kind in het oog of oordeelde u vooral vanuit een financieel oogpunt?
Mijn tekst over «geen voorstander zijn» sloeg op de vraag of het vanuit privacy overwegingen mogelijk was dat verzekeraars patiënten op hun zorgconsumptie wijzen. Van enig financieel oogpunt is geen sprake: door kinderen tijdig naar de mondhygiënist of tandarts te laten gaan worden hogere behandelkosten juist voorkomen en gezondheidswinst behaald.
Hoe gaat u stimuleren dat de 600.000 kinderen die niet naar de tandarts gaan dit wel gaan doen? Gaat u de verzekeraars erop aanspreken dat ze het voorbeeld van verzekeraar DSW volgen en actief de ouders van kinderen die niet naar de tandarts gaan benaderen?
Het is belangrijk dat er aandacht is voor mondzorg van kinderen, zodat zij leren hoe ze voor hun gebit kunnen zorgen. De mondzorg voor kinderen is daarom ook onderdeel van het basispakket en het is belangrijk dat ouders weten dat zij voor basismondzorg niet hoeven te betalen.
Ook zorgverzekeraars zien het belang van mondzorg voor kinderen en ontplooien hiervoor verschillende initiatieven. Zij zijn daarnaast constructief in gesprek met patiënten- en beroepsorganisaties en de NZa over een gezamenlijke aanpak van uitdagingen waar de mondzorg voor staat, bijvoorbeeld op het gebied van maatwerk voor de jeugd. Zoals ik heb toegezegd bij het Algemeen Overleg over eigen bijdragen in de zorg van 12 september jl. ga ik in gesprek met verzekeraars over de activiteiten die zij ondernemen om te stimuleren dat alle kinderen naar de tandarts en/of mondhygiënist gaan. Ik zal u informeren over de uitkomst van het gesprek met verzekeraars.
Daarnaast nemen zorgverzekeraars deel aan de Ronde Tafel Mondzorg Jeugd die het Zorginstituut organiseert voor veldpartijen (waaronder ook patiëntvertegenwoordigers) en experts. Hierin onderzoeken partijen welke maatregelen genomen kunnen worden om de mondgezondheid van kinderen te verbeteren. Ik volg deze gesprekken en zal uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de voortgang van deze ronde tafel.
Naast zorgverzekeraars kunnen ook consultatiebureaus een belangrijke rol spelen in het stimuleren van tandartsbezoek door jonge kinderen. Zo is er bijvoorbeeld het project «GiGaGaaf» waarbij deelnemende consultatiebureaus alle ouders met kinderen van zes maanden al doorverwijzen naar mondzorgprofessionals.
Er zijn dus verschillende manieren om tandartsbezoek onder (jonge) kinderen te stimuleren en ik ben blij dat partijen dit met elkaar inventariseren. Ik ben dan ook niet van plan één specifieke maatregel te stimuleren voordat helder is welke mogelijkheden er zijn en welke maatregelen het meest kansrijk worden geacht.
Gaat u ook de zorgverzekeraars aanspreken om initiatieven als de haal- en brengservice van jeugdtandzorginstellingen zoals JTV Mondzorg voor kids te stimuleren aangezien cijfers laten zien dat deze aanpak leidt tot een hoge deelname van bijna 90% aan preventieve controles door tandarts en mondhygiënist?5 6
Zie antwoord vraag 5.
Is het niet wenselijk om een van de belangrijke redenen, namelijk dat de tandzorg voor volwassene niet meer in het basispakket zit, weg te nemen en tandzorg voor volwassenen weer in het pakket op te nemen?7
Nee, dit is onwenselijk. Allereerst is dit een zeer aspecifieke maatregel voor het probleem dat een (klein) deel van de kinderen niet regelmatig naar tandarts of mondhygiënist gaat. Hiervoor zijn verschillende, specifiekere en effectievere maatregelen mogelijk waarover partijen nu in overleg zijn (zie antwoord op vraag 5 en. Daarnaast overweeg ik niet om de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder in het Zvw-pakket op te nemen, omdat we die rekening dan gezamenlijk moeten betalen. Dit is besproken bij de behandeling van de begroting van VWS op 18 oktober 2018 en op 10 april 2019 tijdens het Algemeen Overleg Zorgverzekeringswet. Indien voor verzekerden van 18 jaar of ouder vergelijkbare mondzorg in het Zvw-pakket zou worden opgenomen als voor verzekerden jonger dan 18 jaar, dan zouden de Zvw-uitgaven met bijna € 2 miljard toenemen. Dit komt neer op ongeveer € 150 euro per verzekerde per jaar.
Is het niet schrijnend dat er een verband bestaat tussen het inkomen van mensen en het bezoeken van de tandarts en mensen met de allerlaagste inkomens tot driemaal vaker niet naar de tandarts gaan dan de hogere inkomens? Pleiten deze cijfers er niet voor om tandzorg voor volwassenen weer in het basispakket op te nemen, zeker ook met als doel de sociaaleconomische gezondheidsverschillen te verkleinen? Zo neen, waarom niet?8 9
Er is een verband tussen inkomen en het bezoeken van de tandarts. Van de laagste inkomensklassen gaat 70% naar de tandarts, waar dit oploopt tot 90% voor de hoogste inkomensklasse. Dit verschil wordt echter slechts ten dele verklaard door de eventuele kosten van de mondzorg: in het door u aangehaalde onderzoek staat dat bij 80% van de tandzorgmijders de reden om tandzorg te mijden niet te maken had met de kosten. Daarbij werd bij de keuzemogelijkheden als reden opgegeven: klachten niet dringend (9%), ging vanzelf over (8%), zelf oplossen (7%), geen zin in afspraak (6%), anders (~50%). In 20% van de gevallen ging het wel om de kosten (11%) of de vervolgkosten (9%). Uit deze antwoorden blijkt dat het belangrijk is om mensen goed voor te lichten dat het belangrijk is om naar de tandarts te gaan, aangezien gebitsklachten vaak toenemen als deze niet behandeld worden.
Het is daarom belangrijk om in te zetten op bewustwording en op het bezoek aan mondzorgprofessionals vanaf een jonge leeftijd aan te moedigen. Dit kan problemen op latere leeftijd voorkomen. Daarnaast wijs ik erop dat nagenoeg alle gemeenten collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor inwoners met een laag inkomen, meestal in combinatie met de mogelijkheid van een aanvullende verzekering. Zo’n aanvullende verzekering biedt veelal dekking voor reguliere tandheelkundige zorg. De gemeenten dragen in een aanzienlijk aantal gevallen bij aan deze collectieve verzekeringen zodat de premie daarvan voor de doelgroep betaalbaar blijft.
De sociale staat van Nederland 2019 |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) waarin, afgezien van het algemeen positieve beeld van de sociale staat van Nederland, geconcludeerd wordt dat ondanks de flinke economische groei, de kwaliteit van leven voor veel mensen niet is toegenomen sinds het begin van de crisis in 2008?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de objectieve kwaliteit van leven tussen 2008 en 2018 gemiddeld gezien niet is toegenomen, ondanks het economische herstel van de afgelopen jaren? In hoeverre is dit veroorzaakt door het gevoerde beleid?
Het SCP geeft aan dat tussen 2008 en 2010 sprake was van een verbetering van de objectieve leefsituatie, dat vanaf 2010 tot 2012 sprake was van een verslechtering, en dat de objectieve leefsituatie sindsdien niet significant is veranderd. Overigens laat het SCP zien dat de leefkwaliteit van ouderen de laatste tien jaar verbeterd is.
Onderliggend speelt mee dat de stijging van de levensverwachting stagneert, het aandeel mensen met een lichamelijke beperking niet afneemt en het aandeel mensen met een langdurige aandoening licht toeneemt. Het aantal vakanties, deelname aan vrijwilligerswerk en de deelname aan sport- en cultuur zijn vrij stabiel. Woonkwaliteit, bezit van consumptiegoederen en koopkracht zijn verbeterd. Het SCP doet geen uitspraak over de mate waarin beleid verantwoordelijk is voor deze ontwikkelingen.
Hoe verklaart u dat de groep mensen met zowel objectieve als subjectieve achterstanden in de kwaliteit van leven niet kleiner wordt? In hoeverre is dit veroorzaakt door het gevoerde beleid?
De objectieve leefsituatie en subjectieve levenstevredenheid van mensen wordt door veel verschillende factoren beïnvloed. Op sommigen daarvan heeft de overheid indirect invloed. Andere factoren liggen buiten het bereik van de overheid, of kunnen wel beïnvloed worden maar slechts op zeer lange termijn. De overheid is niet in staat om elk probleem van alle Nederlanders weg te nemen. Op die punten waar de overheid wel invloed heeft en een verantwoordelijkheid ziet, voert dit kabinet beleid.
In de Sociale Staat van Nederland 2017 heeft het SCP eveneens verschillen beschreven tussen verschillende groepen. In de kabinetsreactie daarop heeft het kabinet aangegeven deze verschillen helaas te erkennen, en uiteengezet welke inzet het kabinet daarop heeft. Het gaat dan onder andere om het volgende:
Daarnaast heeft het kabinet in de recente Miljoenennota ook een aantal andere maatregelen aangekondigd waarvan een positieve bijdrage aan de objectieve leefkwaliteit kan worden verwacht. Het gaat dan onder andere om meer ruimte op de knellende woningmarkt, door een impuls van 1 miljard euro voor de woningbouw en het verder aanjagen van de bouw met 1 miljard via de verhuurdersheffing; en lastenverlichting, door een hogere algemene heffingskorting en een hogere arbeidskorting.
In hoeverre kan de relatieve welvaartstilstand van de afgelopen tien jaar verklaard worden door per saldo toenemende (onvermijdbare) kosten en lasten?
Het SCP concludeert dat het gestandaardiseerd reëel besteedbaar inkomen van de meeste huishoudens in de periode 2008- 2013 is gedaald als gevolg van de grootste economische crisis na de Tweede Wereldoorlog. In de periode van 2013 tot 2017 is het inkomen van de meeste groepen weer hersteld.
Het SCP schrijft ook dat de invloed van de overheid via belastingen, premies en toeslagen op de hoogte van inkomens beperkt is. Economische ontwikkelingen zoals de reële loonontwikkeling en werkeloosheid zijn veel belangrijker voor de ontwikkeling van inkomens. Dat gezegd hebbende zijn de collectieve lasten de afgelopen tien jaar gestegen van circa 36% in 2008 tot circa 39% in 2019. Deze hogere collectieve lasten hangen samen met hogere collectieve uitgaven aan onder andere zorg en sociale zekerheid (AOW-uitgaven). Overigens is de ontwikkeling van de «welvaart» natuurlijk veel breder dan alleen de ontwikkeling van het inkomen. Onze welvaart hangt af van ons menselijk, economisch, natuurlijk en sociaal kapitaal. Randvoorwaarde daarbij is dat onze vrede, veiligheid en democratische rechtsorde gewaarborgd zijn. Met hervormingen en investeringen probeert het kabinet onze welvaart te versterken. In de Miljoenennota 2020 wordt hier uitgebreid aandacht aan besteed.
Ziet u het als een nederlaag van de afgelopen kabinetten dat de objectieve kwaliteit van leven van Nederlanders niet is toegenomen en dat verschillen tussen groepen naar inkomen en naar opleiding op de arbeidsmarkt de afgelopen tien jaar niet veranderd zijn ondanks de economische opleving? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie vraag 3.
Deelt u de mening van het SCP dat de stagnatie van de subjectieve en objectieve kwaliteit van leven tussen 2008 en 2018 uit te leggen is als achteruitgang, gezien de doelstelling in het regeerakkoord: «Nederland moet niet alleen vooruitgaan in de statistieken»?2
Zie vraag 3.
Deelt u de conclusie van het SCP dat recente economische groei meer bij bedrijven is terechtgekomen dan bij burgers? Kunt u dit verklaren? In hoeverre komt dit door het gevoerde beleid? Hoe gaat u het tij keren?
Het kabinet onderkent dat de beschikbare inkomens van huishoudens sinds de crisis beperkt zijn gestegen, vergeleken met de ontwikkeling van het bbp. Voor een deel komt dat doordat de lasten zijn gestegen om hogere overheidsuitgaven aan bijvoorbeeld zorg en onderwijs te bekostigen – uitgaven die doorgaans ten goede komen aan huishoudens. Dat laat echter onverlet dat de inkomensgroei van huishoudens beperkt is.
Het CPB laat in de MEV2020[1] zien hoe de groei van het nationale inkomen na belasting («de nationale koek») in de periode 2008–2020 wordt verdeeld tussen bedrijven, gezinnen en de overheid. Die analyse laat zien dat vooral bedrijven en de overheid tijdens de beginjaren van crisis de grootse klappen hebben opgevangen, terwijl huishoudens in die periode gespaard zijn gebleven. In latere crisisjaren is het aandeel van de overheid licht gestegen, in de periode waarin de overheidsfinanciën op orde zijn gebracht. Na de crisis hebben vooral bedrijven geprofiteerd van economische groei, om van de crisis te herstellen. Voor de komende jaren vertaalt zich dat in een hoger aandeel voor huishoudens.
Het kabinet ziet graag dat huishoudens kunnen meeprofiteren van economische groei. Daarom heeft het kabinet op Prinsjesdag een pakket aan latenverlichting aangekondigd dat vooral huishoudens ten goede komt, en niet zozeer bedrijven. Samen is dat goed voor structureel € 3 miljard, bovenop de lastenverlichting die al was afgesproken in het Regeerakkoord. Het tweeschijvenstelsel wordt een jaar eerder ingevoerd en daarnaast verhoogt het kabinet de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, terwijl de verlaging van de vennootschapsbelasting voor bedrijven met een jaar wordt uitgesteld. Bovendien heeft het kabinet eerder dit jaar aangekondigd om de energierekening van burgers te verlagen, terwijl bedrijven juist een hoger aandeel van de energierekening gaan betalen.
Constaterende dat het aandeel mensen met een lage levenstevredenheid en lage levensstandaard stijgt, wat gaat u extra doen om deze groeiende groep van nu al 400.000 mensen, waaronder ouderen, uit het slop te trekken en perspectief te bieden op werk, en als dat niet mogelijk blijkt op degelijke inkomensbescherming, zodat zij niet meer door de bodem zakken?
Zie vraag 3.
Wat gaat u eraan doen om te bereiken dat Nederland niet alleen in de statistieken gemiddeld vooruitgaat, maar dat de groeiende economie ook daadwerkelijk leidt tot verbetering in de kwaliteit van leven en dat alle Nederlanders ook ervaren dat het beter gaat?
Zie vraag 3.
Wat gaat u doen met het advies van de directeur van het SCP om niet alleen of vooral naar koopkrachtcijfers te kijken, maar ook naar alles wat daar omheen zit en mede bepalend is voor de kwaliteit van leven, zoals de gezondheidszorg, het leenstelsel of de lastenontwikkeling?
Ik ben het van harte met de directeur van het SCP eens dat wij ons niet moeten blindstaren op de koopkrachtplaatjes. Koopkrachtplaatjes zijn een nuttig instrument om inzicht te geven in de effecten van beleid gegeven de economische ontwikkeling, maar zijn te beperkt om uitspraken te doen over de ontwikkeling van de welvaart. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 wordt in de Miljoenennota 2020 uitgebreid aandacht besteed aan de ontwikkeling van de brede welvaart
Hoe kan verklaard worden dat onder 65-plussers sinds 2014 een dalende tendens waarneembaar is in het gebruik van thuiszorg, hulp bij het huishouden en andere ondersteuning thuis? In hoeverre wordt dit veroorzaakt door de beschikbaarheid van thuiszorg en andere vormen van huishoudelijke ondersteuning en in hoeverre wordt deze tendens opgevangen door toenemende mantelzorg? Welke conclusies verbindt u aan het afnemende beroep op thuiszorg?
Er is sinds 2014 veel veranderd waardoor de cijfers over het gebruik niet goed met elkaar te vergelijken zijn. Zo is met de hervorming van de langdurige zorg vanaf 2015 meer nadruk gelegd op wat mensen en hun omgeving zelf kunnen en hoe ze zelf regie houden op hun eigen leven. Met de hervormingen is ook het aanbod van voorzieningen anders vormgegeven. Voor een uitgebreide beschouwing hierop verwijs ik naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 juni jl. waarin een reactie is gegeven op de evaluatie van de hervorming langdurige zorg.
Het bericht ‘Negatieve spaarrente voor consumenten lijkt onvermijdelijk’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieele Dagblad van 9 september 2019: «Negatieve spaarrente voor consumenten lijkt onvermijdelijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het scenario dat burgers wellicht binnenkort moeten betalen om spaargeld te stallen bij een bank?
Ik ben mij ervan bewust dat het de lage rente voor spaarders lastig is. Vooralsnog is een negatieve rente op spaardeposito’s van consumenten echter niet aan de orde. Renteverlagingen door centrale banken resulteren niet per se in negatieve rentes op spaardeposito’s van consumenten. Dit is afhankelijke van de keuzes die commerciële banken maken. Zoals ik schrijf in antwoord op vragen van het lid Nijboer (PvdA) kunnen banken er in veel gevallen ook voor kiezen om een negatieve rente op spaardeposito’s te voorkomen. Daarnaast heeft de ECB maatregelen aangekondigd die een deel van de door de banken bij de ECB gestalde reserves uitzonderen van de negatieve rente («tiering»), waardoor de kans op een negatieve rente voor gewone spaarders afneemt.
Het is niet op voorhand te zeggen wat de exacte gedragseffecten van een mogelijke negatieve rente op spaardeposito’s zullen zijn. Zoals ik schrijf in antwoord op vragen van het lid Nijboer (PvdA) lijken de macro-economische gevolgen te overzien. Desalniettemin zal ik de ontwikkelingen in Nederland en de Eurozone vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit zorgvuldig blijven monitoren.
Bent u bekend met het verbod op een negatieve spaarrente zoals dat in België geldt? Zo ja, ziet u een dergelijk verbod ook als mogelijke maatregel voor Nederland om daarmee Nederlandse spaarders te beschermen tegen de negatieve effecten van de lage rentestand?
België kent in haar inkomstenbelasting een vrijstelling voor rente-inkomsten uit spaardeposito’s die voldoen aan bepaalde voorwaarden. De fiscale voorwaarden voor spaardeposito’s zijn vastgelegd in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen.2 Voorwaarde is dat de vergoeding van spaardeposito’s bestaat uit een basisrente en een getrouwheidspremie. Ook mag aan de houder van een spaardeposito geen debetrente worden gevraagd. Het ligt daarom voor de hand dat spaardeposito’s die banken aanbieden aan Belgische klanten in de meeste gevallen voldoen aan deze fiscale voorwaarden.
Ik realiseer me dat burgers zich zorgen maken over de dalende rente en dat een verbod op een negatieve spaarrente als gevolg daarvan wordt genoemd als een mogelijkheid. Een hard verbod op negatieve rente is echter een zeer forse ingreep in de markt, die ook nadelen kent. Zo kan het wettelijk verbieden van een negatieve spaarrente ten koste gaan van de effectiviteit van monetair beleid en in een extreem scenario zelfs de financiële stabiliteit schaden.3Banken kunnen verder ook op andere manieren kosten doorberekenen aan hun klanten, wat de effectiviteit van een verbod op negatieve rente mogelijk beperkt.
Het invoeren van een negatieve rente op spaardeposito’s is voor banken een forse stap. Ik zal met de banken in gesprek gaan over de lage rente en de onrust die bestaat over een mogelijke negatieve rente op spaardeposito’s. Ook zal ik in die gesprekken het dilemma aan de orde stellen van het al dan niet ingrijpen door middel van een verbod. Verder blijf ik de ontwikkelingen in Nederland en de Eurozone zorgvuldig monitoren, zodat eventuele gedragseffecten tijdig kunnen worden gesignaleerd en er waar nodig op kan worden ingespeeld.
Daarnaast is het kabinet zich al langer bewust van de zorgen over de dalende rente voor spaarders. Het kabinet heeft daarom recentelijk voorgesteld het huidige box 3-stelsel aan te passen zodat het beter aansluit bij het rendement op spaargelden.Daarin is gekozen om spaargeld af te bakenen door aan te sluiten bij de definitie van een deposito in de Wft. De komende tijd wordt dit uitgewerkt in een wetsvoorstel, dat voor de zomer van 2020 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.4
Indien u dit niet als een mogelijke oplossing ziet; wat bent u van plan te doen aan een mogelijke negatieve spaarrente voor consumenten? Bent u bereid onderzoek te doen naar een mogelijk verbod op negatieve spaarrente?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijke weglekeffecten van spaarders die hun spaargeld in België gaan stallen, wanneer de Nederlandse banken besluiten een negatieve spaarrente te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Een negatieve rente op spaardeposito’s van consumenten is vooralsnog niet aan de orde is. Ik wil daarom ook niet speculeren over mogelijke effecten. Ik volg de ontwikkelingen nauwgezet. Verder spreek ik geregeld met mijn collega’s in het buitenland over de regulering van het bankwezen en daarbij zal ik ook dit onderwerp aan de orde stellen.
Het bericht 'Natuurorganisaties willen weten: waar blijft de schadevergoeding voor de aangespoelde containers?' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Natuurorganisaties willen weten: waar blijft de schadevergoeding voor de aangespoelde containers?»1
Ik onderschrijf het standpunt dat MSC verantwoordelijk is voor het vergoeden van de schade en snel tot betaling moet overgaan.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de afhandeling en uitkering van de schadevergoeding door MSC Zoë?
Wat betreft de geclaimde schadevergoedingen kan ik u het volgende melden.
De claims die via het schadeloket van Rijkswaterstaat namens de overheden en terreinbeherende natuurorganisaties bij MSC zijn ingediend bedroegen op 15 april 2019 in totaal 3,33 miljoen Euro. Sinds die tijd zijn er nog voor enkele tienduizenden Euro’s aan nieuwe claims ingediend bij het schadeloket.
Eind juni van dit jaar heeft MSC 0,6 miljoen Euro vergoed.
Ook heeft MSC 0,32 miljoen Euro aan claims rechtstreeks uitbetaald aan de betreffende bedrijven. Verder is door claimanten voor nog eens circa 0,48 miljoen Euro aan claims ingetrokken, omdat deze kosten onterecht waren opgevoerd.
Het totaal aan openstaande claims bedraagt nu nog 1,93 miljoen Euro. Dit bestaat uit circa 1,5 miljoen Euro claims van het Rijk en 0,43 miljoen Euro van gemeenten en terreinbeherende organisaties.
Rijkswaterstaat coördineert de afhandeling van de schade voor alle betrokken overheden en de terreinbeherende natuurorganisaties. Op 9 september jl. heeft MSC het aanbod gedaan om op korte termijn de resterende claims van de Waddeneilandgemeenten onder voorwaarden deels te voldoen. Met de Waddengemeenten wordt overlegd over de vraag of kan worden ingestemd met deze voorwaarden. Daarnaast wordt met MSC onderhandeld over de snelle afwikkeling van alle andere claims.
Naast de afwikkeling van de schadeclaims wordt er met MSC ook gesproken over de afronding van de bergingsoperatie op zee, het opruimen van lading die mogelijk in de toekomst nog aanspoelt en het onderzoek naar de ecologische effecten. Afspraken over al deze onderwerpen zouden moeten worden opgenomen in een met MSC te sluiten minnelijke overeenkomst. Alleen zo is de Staat bereid om de aansprakelijkheidsstelling van MSC te beëindigen. Om te komen tot een dergelijke overeenkomst moet MSC voldoende inspanningen hebben verricht om alle verloren lading te bergen, moeten de overheden en terreinbeherende natuurorganisaties schadeloos zijn gesteld en de te verwachten toekomstige opruimkosten in voldoende mate zijn afgedekt. Rijkswaterstaat voert intensieve gesprekken met MSC om een dergelijke overeenkomst vast te stellen.
Ook vissers hebben schade opgelopen als gevolg van verloren lading van de MSC Zoe. De afhandeling van deze schades heeft plaatsgevonden in goed overleg met het Ministerie van LNV. Ik kan u melden dat nagenoeg alle vissers met aantoonbare schade door de verloren lading, inmiddels een regeling hebben getroffen met MSC voor de vergoeding van deze schade.
Deelt u de mening dat de rederij MSC de schade als gevolg van de overboord geslagen containers volledig moet vergoeden?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat direct gemaakte opruimkosten nog maar slechts deels vergoed zijn door rederij MSC, negen maanden na het verliezen van de 342 containers?
MSC heeft – door de aansprakelijkheidsstelling van de Staat – voor eigen rekening een bergingsoperatie op zee georganiseerd waarvan de kosten op circa 35 miljoen Euro worden geschat. Bovendien heeft MSC in de eerste weken verschillende ondernemers rechtstreeks betaald die door gemeenten en terreinbeherende natuurorganisaties waren ingehuurd. Ik vind het zeer teleurstellend dat MSC voor de betaling van het restant van de claims – een relatief klein bedrag afgezet tegen de voornoemde kosten – zoveel tijd neemt.
Kunt u aangeven waarom de volledige opruimkosten nog niet zijn vergoed door de rederij? Hoe moet dit gezien worden in het licht van eerdere uitspraken die u deed in de brief (Kamerstuk 29 684, nr. 184, d.d. 10 juli 2019), waarbij u blijft inzetten op snelheid?
De beweegredenen van MSC zijn mij niet bekend. Na de eerste betaling van 0,6 miljoen EUR door MSC in juni van dit jaar is door MSC op 2 juli een lijst met vragen ingediend over het resterende deel van de claims. Deze vragen zijn door Rijkswaterstaat, samen met de betreffende claimanten, in augustus beantwoord. Dit heeft geleid tot een aanpassing van sommige claims (zie ook het antwoord op vraag 2). Van de zijde van Rijkswaterstaat wordt bij MSC steeds aangedrongen op een snelle betaling.
Kunt u aangeven hoe het contact met de rederij en de verzekeraar van de rederij verloopt?
Er is vrijwel dagelijks contact tussen vertegenwoordigers van MSC en Rijkswaterstaat over de afhandeling van de claims en de verdere afhandeling van de gevolgen. Er wordt in deze gesprekken op bepaalde onderwerpen nog steeds voortgang geboekt. Maar, gelet op waar we nu staan, zullen de komende weken door MSC nog wel belangrijke stappen moeten worden gezet om te kunnen komen tot een goede en verantwoorde, minnelijke afwikkeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dan de rederij spoedig overgaat tot betaling van de kosten als gevolg van de schade?
Mijn voorkeur gaat nog steeds uit om er langs minnelijke weg met MSC uit te komen. Als onverhoopt mocht blijken dat een minnelijke overeenstemming met MSC niet mogelijk is, dan rest alleen nog de inzet van juridische instrumenten om te proberen de resterende kosten op MSC te verhalen.
Deelt u de mening dat er grote verantwoordelijkheid bij de rederij ligt en dat er meer tempo gemaakt moet worden om wrevel in de regio, bij de gemeenten maar ook bij de vissers zoveel mogelijk te voorkomen?
Ja.
Wat gaat u de komende tijd doen richting de rederij om de afhandeling van de schade voortvarender te laten verlopen?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Kunnen deze vragen worden beantwoord voor het VAO Wadden?
Ja.
Het bericht ‘Taakstrafverbod voor geweld tegen agenten is onzinnig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Taakstrafverbod voor geweld tegen agenten is onzinnig»?1
Ja
Klopt het dat volgens politiecijfers het aantal geweldsdelicten tegen dienders toeneemt? Klopt de stelling van de korpschef (onder andere in De Wereld Draait Door van donderdag 5 september 2019) dat elk uur sprake is van een geweldsincident tegen een politieman? Wat vindt u van de stelling van Klomp dat de stijging in de politiecijfers vooral door een registratie-effect komt? In hoeverre klopt het dat de stijging in de gepubliceerde politiecijfers te wijten is aan een registratie-effect? Kunt u met nadere informatie duidelijkheid verschaffen welke van de twee opvattingen correct is?2
Politieambtenaren en andere hulpverleners krijgen dagelijks te maken met fysiek en verbaal geweld. Dit is onacceptabel. Daar moet tegen worden opgetreden, hoe vaak dit ook voorkomt.
Zoals uit de openbare cijfers op www.politie.nl3 blijkt zijn er in 2017 9.598 meldingen gedaan van Geweld tegen politieambtenaren (GTPA) en in 2018 10.593 meldingen. In de eerste zes maanden van 2019 (in totaal 4.344 uur) zijn 5.113 meldingen geregistreerd. Dit betekent inderdaad dat er bij wijze van spreken ieder uur een politieambtenaar met (verbale) agressie of geweld te maken heeft.
Politieambtenaren worden vanuit de politieorganisatie gestimuleerd melding en aangifte te doen wanneer zij GTPA ervaren. Of er sprake is van een registratie-effect en of dit de toename in GTPA registraties (geheel, of gedeeltelijk) verklaart, is op basis van de beschikbare informatie niet vast te stellen.
Bent u bereid een overzicht te geven hoe vaak geweld tegen hulpverleners, uitgesplitst per functiegroep, voorkomt? Kunt u daarbij specificeren hoe vaak er sprake is van fysiek of verbaal geweld?
Wanneer mensen met een publieke taak (niet zijnde politiemedewerkers) melding maken of aangifte doen van fysiek of verbaal geweld bij de uitvoering van hun werkzaamheden, wordt dit in het registratiesysteem van de politie geregistreerd onder de code VPT (Veilige Publieke Taak). Bij deze registratie wordt de functiegroep van de betrokkene niet eenduidig geregistreerd. Het is daarom niet mogelijk om deze VPT gecodeerde registraties uit te splitsen per functiegroep.
In 2017 heeft de politie 2.594 incidenten geregistreerd onder de code VPT, in 2018 betrof dit 2.750 incidenten. In 2019 zijn tot 1 oktober 1.982 VPT-incidenten geregistreerd.
Is de politie inmiddels overgegaan op een eenduidige en consequente manier van het registreren van geweldsmisdrijven tegen politieambtenaren of andere hulpverleners? Wordt in iedere eenheid op eenzelfde wijze geregistreerd? Wordt in die registratie ook vastgelegd in hoeveel gevallen aangifte is gedaan door de politie? Zo ja, hoe wordt dit dan geregistreerd? Sinds wanneer wordt op een eenduidige wijze geregistreerd? Zo nee, hoezo niet?
In het kader van de integrale aanpak van GTPA en van VPT zijn in 2013 afspraken gemaakt tussen politie en OM onder de noemer Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). De eenduidige registratie van incidenten is hier onderdeel van. GTPA wordt geregistreerd in de systemen Delta (meldingen) en Basisvoorziening Handhaving (BVH) (aangiftes). VPT wordt geregistreerd in BVH (zowel meldingen als aangiftes).
In het registratiesysteem Delta worden GTPA-incidenten sinds 2016 op eenduidige wijze geregistreerd. Deze registratie heeft tot doel het inzichtelijk maken van GTPA en het in het kader van goed werkgeverschap borgen dat politieambtenaren die te maken krijgen met GTPA de juiste nazorg en ondersteuning krijgen. In Delta wordt niet geregistreerd of van het incident tevens aangifte is gedaan. De cijfers die onder vraag 1 worden genoemd en die tevens vermeld zijn op www.politie.nl, zijn afkomstig uit Delta.
Daarnaast gebruikt de politie het systeem BVH voor de registratie van incidenten, het opnemen van aangiftes en het opmaken van strafdossiers. In 2017 zijn 3.964 aangiften van GTPA in BVH geregistreerd. In 2018 betrof dit 3.973 aangiften. In 2019 zijn tot 1 oktober in totaal 3.079 aangiften van GTPA geregistreerd.
Het aantal GTPA-aangiften in BVH is lager dan de GTPA-meldingen in Delta. Ondanks dat politieambtenaren worden gestimuleerd om aangifte te doen van GTPA, doen zij dit niet altijd. Tevens is het mogelijk dat de politieambtenaar van aangifte afziet in verband met beperkte strafbaarheid van het incident, omdat er onvoldoende vervolgingsindicatie is of omdat de dader onbekend is. Voor een totaalbeeld van het aantal GTPA-gerelateerde incidenten wordt de registratie in Delta door de politie als richtinggevend gehanteerd.
Incidenten gericht tegen andere hulpverleners bij uitvoering van hun publieke taak worden in het BVH geregistreerd onder de code VPT. Dit kunnen zowel aangiftes als meldingen betreffen, afhankelijk van de strafbaarheid van het incident. In 2017 resulteerden 2.248 van de 2.594 VPT-registraties in een aangifte. In 2018 betrof dit 2.347 van de 2.750 VPT-registraties. Van 1 januari tot 1 oktober 2019 werden 1.982 VPT-incidenten geregistreerd waarvan 1.694 een aangifte betroffen.
Het bericht ‘Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen’ |
|
Paul van Meenen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Allah verafschuwt homoseksualiteit, leren kinderen op islamitische basisscholen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen op Nederlandse scholen leren dat Allah homoseksualiteit verafschuwt?
Als Minister verantwoordelijk voor het funderend onderwijs acht ik het van groot belang dat jongeren zich veilig kunnen voelen op school. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele geaardheid en waarin onderling respect centraal staat.
Naar aanleiding van de berichtgeving heb ik uw Kamer laten weten dat ik de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heb gevraagd om nader onderzoek te doen naar deze casus. Inmiddels is ook de motie Kwint c.s. aangenomen (Kamerstuk 35 050, nr.2. De inspectie is met een breder onderzoek bezig en zal daarover in het voorjaar van 2020 rapporteren.
Bent u het er mee eens, dat ook als deze teksten worden begeleid met het advies aan docenten om aandacht te schenken aan de passage waarin staat dat moslims zelf geen geweld mogen gebruiken tegen homoseksuelen, het nooit onderdeel mag zijn van lesmateriaal op school?
Bijzondere scholen mogen lesmethoden hanteren die gebaseerd zijn op godsdienstige of levensbeschouwelijke uitgangspunten. Die vrijheid komt alle bijzondere scholen toe. Ik hecht er aan om dit grondwettelijke uitgangspunt te respecteren. Maar dat is geen vrijbrief voor scholen om onderwijs aan te bieden dat aanzet tot haat of discriminatie. Onderwijs mag nooit in strijd zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en op basis van de wettelijke burgerschapsopdracht en de kerndoelen mag van scholen verwacht worden om deze te bevorderen.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor kinderen om zichzelf te kunnen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. De bevordering van basiswaarden van de democratische rechtsstaat betekent in de praktijk onder meer dat sprake moet zijn van een positief en veilig schoolklimaat, waarin leerlingen worden gewaardeerd en ondersteund in hun ontwikkeling. Aanvullend kan worden opgemerkt dat alle scholen wettelijk verplicht zijn om jaarlijks de veiligheidsbeleving en het welbevinden van leerlingen te monitoren met een betrouwbaar en valide instrument. De inspectie neemt de resultaten van deze monitoring mee in haar toezicht. Indien uit de monitoring blijkt dat leerlingen zich onveilig voelen, dan zal de inspectie de school daarop aanspreken.
In hoeverre denkt u dat deze scholen een veilige omgeving bieden voor LHBTI-kinderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het boek «Help! Ik word volwassen» dat al in 2013 juist is ontwikkeld omdat scholen werden verplicht om aandacht te besteden aan seksuele diversiteit?
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen leren dat het maken van oogcontact geldt als een vorm van overspel, waarop een grote straf staat in het hiernamaals?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het er mee oefeningen in strenge gedrags- en kledingvoorschriften voor meisjes nooit onderdeel zou mogen zijn van de les?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat dit lesmateriaal in strijd is met de kerndoelen van seksualiteit, seksuele diversiteit en de geest van deze kerndoelen?
Ik wil op dit punt het onderzoek van de inspectie afwachten. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, beoordeelt de inspectie altijd of het onderwijs als geheel voldoet aan de relevante wet- en regelgeving.
Worden er kwaliteitseisen gesteld aan lesmateriaal?
De kerndoelen en eindtermen zijn leidend bij het samenstellen van lesmateriaal door scholen. Scholen zijn vrij in de keuze. Zij kunnen gebruik maken van methoden die worden aangeboden door ontwikkelaars, maar ook zijn ze vrij om eigen materialen te maken. Hiervoor zijn geen voorschriften. Wel geldt dat via (centrale) toetsing en examinering wordt beoordeeld of leerlingen voldoende kennis hebben opgebouwd over de kerndoelen en eindtermen, en dat het onderwijs dat scholen verzorgen (inclusief de materialen die daarbij worden gebruikt) niet in strijd mag zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Heeft de Inspectie van het Onderwijs (onderwijsinspectie) een toezichthoudende taak op de inhoud van lesmateriaal, zeker gezien het feit dat het onderdeel is van de invulling van de kerndoelen?
In het algemeen geldt dat de inspectie geen taak heeft bij de beoordeling of goedkeuring van leermiddelen. De inspectie beoordeelt of het onderwijs zoals de school dat geeft al dan niet strijdig is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De gebruikte lesmethoden en andere materialen en de toepassing daarvan zijn onderdeel van die beoordeling. Ik wil verder het onderzoek van de inspectie afwachten.
Welke stappen gaat u ondernemen om zo snel mogelijk dit lesmateriaal uit de klas te halen?
Naar aanleiding van de onrust die is ontstaan na de betreffende uitzending van Nieuwsuur is de voorzitter en directeur van de ISBO verzocht om toelichting. Ik heb geconstateerd dat de ISBO inmiddels heeft aangegeven de methode met hulp van externe deskundigen kritisch te zullen bezien. Dit lijkt mij een belangrijke stap. Verder wacht ik het onderzoek van de inspectie af.
Klopt het dat de onderwijsinspectie geen aanleiding ziet tot ingrijpen, omdat de teksten niet in strijd zouden zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat?
Ik wil het onderzoek van de inspectie op dit punt afwachten.
Deelt u de mening dat in het kader van burgerschap kinderen zouden moeten leren om kritisch na te kunnen denken en keuzes te kunnen maken, en dat dit lesmateriaal daar geen ruimte voor biedt?
Voor wat betreft deze casus wil ik het onderzoek van de inspectie afwachten. In het algemeen kan worden gesteld dat de wettelijke burgerschapsopdracht onder meer betekent dat van scholen mag worden gevraagd de basiswaarden van de democratische rechtsstaat te bevorderen en leerlingen te begeleiden bij de toepassing daarvan in de praktijk.
Het Europees aanbesteden van medische diensten in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat per 1 januari 2020 medische diensten Europees worden aanbesteed door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Is dit voor het eerst? Om welke diensten gaat dit?
In zijn algemeenheid klopt het dat medische diensten Europees worden aanbesteed. De gezondheidszorg aan justitiabelen in de justitiële inrichtingen is georganiseerd in afdelingen Zorg («medische diensten») en deze maken deel uit van de organisatie van elke justitiële inrichting. Onderdelen van de gezondheidszorg aan justitiabelen worden niet door medewerkers van DJI, maar vanuit de reguliere gezondheidszorg geleverd. Deze diensten worden al langer Europees aanbesteed, conform de Aanbestedingswet. Het gaat om alle vormen van dienstverlening door zorgverleners en om het leveren van zorgproducten en zorgartikelen (bijvoorbeeld huisartsenzorg, medicijnen en farmaceutische zorg, laboratoriumdiensten en medische artikelen).
Was men tot nu toe tevreden over de aanbieders van deze medische diensten? Zo nee, waarom is dan niet eerder gezocht naar een of meerdere andere aanbieders?
Het besluit tot aanbesteden van diensten vindt plaats op grond van de Aanbestedingswet en de aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU. DJI is als overheidsorganisatie gehouden om meerdere aanbieders in de gelegenheid te stellen een inschrijving te doen als een overeenkomst met een contractpartij expireert. Op basis van voornoemde wet is DJI verplicht medische diensten aan te besteden. Dit is niet afhankelijk van en komt niet voort uit de waardering van de geleverde diensten.
Is er iets veranderd in de wet- of regelgeving dat dit nu nodig is? Of is ervoor gekozen om diensten te clusteren en opdrachten samen te voegen, waardoor dit nu nodig is? Waarom werd eerst niet aanbesteed en nu wel?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 worden deze diensten door DJI al langer aanbesteed. De Aanbestedingswet is in 2016 met name op het gebied van te volgen procedures gewijzigd ten opzichte van de Aanbestedingswet uit 2012. Echter, de verplichting tot het (Europees) aanbesteden van diensten in de gezondheidszorg aan justitiabelen is ongewijzigd gebleven. De diensten werden en worden separaat, per zorgsoort aanbesteed.
Hoe is hierbij rekening gehouden met de belangen van kleinere aanbieders?
Aanbestedingen worden conform de uitgangspunten van de Aanbestedingswet en de Gids proportionaliteit, waaronder het samenvoegen en in percelen verdelen van opdrachten, zodanig uitgewerkt dat toegang voor het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) optimaal is en waarbij tevens de kwaliteit van medische diensten wordt gewaarborgd.
Bent u van mening dat een juridische verplichting op DJI rust om deze diensten Europees aan te besteden? Zo ja, op grond waarvan? Is dit niet voor meerdere uitleg vatbaar?
Ja. Zoals ik hierboven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heb toegelicht, heeft DJI inderdaad een juridische verplichting om medische diensten Europees aan te besteden op grond van de Aanbestedingswet en de aanbestedingsrichtlijn 2014/24/EU. De betreffende wetgeving is niet voor meerdere uitleg vatbaar.
Gaan alle andere landen in Europa hier ook op deze wijze mee om? Zo nee, welke landen wel en welke niet?
In beginsel geldt op basis van de Europese Richtlijn 2014/24 die van toepassing is op overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, dat boven een bepaald drempelbedrag (voor «reguliere» diensten: 144.000 euro en voor sociale en specifieke diensten 750.000 euro) er Europees aanbesteed moet worden. Het is mij niet bekend hoe andere landen hiermee omgaan. DJI beschikt niet over informatie over de (zakelijke dan wel publieke) organisatie van de gezondheidszorg aan justitiabelen in andere landen van Europa.
Wat kost deze aanbestedingsprocedure in totaal?
De in deze algemene termen omschreven vraag is niet concreet te beantwoorden. Het gaat om een veelheid aan aanbestedingsprocedures, met uiteenlopende aanbestedingssommen en de betrokkenheid van meerdere inkoopmedewerkers.
Is met deze concurrentiestrijd ook een bezuinigingsdoel beoogd, namelijk door aanbieders tegen elkaar op te laten bieden op een lagere prijs uit te komen?
Bezuinigingen zijn geen oogmerk van aanbestedingen op dit gebied. Het doel van aanbesteding is dat zo veel mogelijk aanbieders van de betreffende diensten of producten kunnen meedingen, waarmee een gelijk speelveld voor deze aanbieders wordt gerealiseerd en een goede prijs/kwaliteitverhouding uiteindelijk wordt bereikt.
Welke garanties zijn er voor de kwaliteit?
In de aanbestedingsdocumenten zijn de basisvereisten voor de kwaliteit van de geleverde diensten vastgelegd. Daarbij gelden de kwaliteitskaders van de reguliere gezondheidszorg, zoals opleidingsvereisten voor zorgverleners. Een inschrijvende partij dient aan deze – in Nederland geldende – vereisten te voldoen.
Deelt u de mening dat het zonde en niet wenselijk is deze hele Europese aanbestedingsprocedure op te zetten als er geen klachten of zorgen zijn over de kwaliteit van de huidige aanbieders? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in vraag 2 staat de verplichting tot aanbesteden los van de waardering van de (huidige) aanbieders. Elke dienstverlener dient aan de kwaliteitsvereisten die in de reguliere gezondheidszorg gelden, te voldoen.
Wat is de stand van zaken met de (aanbesteding van de) beveiligingsdiensten? Klopt het dat Trigion de vervanger is van G4S? Zo ja, waarom? Hoe is dit gegaan?
In 2018 is een Europese – openbare – aanbesteding gestart conform de geldende wet- en regelgeving om de continuïteit ten aanzien van externe beveiligingsdiensten te waarborgen. De reden hiervoor is dat de huidige raamovereenkomst met G4S per 30 september 2019 afloopt. Uitgangspunt hierbij was om een nieuwe raamovereenkomst te sluiten met één opdrachtnemer. Er is bij de gunning gekeken naar de beste prijs-/kwaliteitsverhouding waarna de opdracht voor beveiligingsdiensten door DJI is gegund aan Trigion.
Hoeveel extern ingehuurde beveiligers zijn op dit moment werkzaam in het gevangeniswezen? Wordt bekeken of het mogelijk is de externe inhuur terug te dringen en een deel van de beveiligers in dienst te nemen bij DJI? Zo nee, waarom niet?
Op peildatum 13 september 2019 werkten er 230 ingehuurde beveiligers binnen het Gevangeniswezen. Het streven blijft de inhuur van extern ingehuurde medewerkers zo veel mogelijk te vervangen door eigen personeel. Een minimale flexibele schil met externe medewerkers blijft overigens te allen tijde nodig voor taken als bouwtoezicht (begeleiding van aannemers bij verbouwingen binnen een Penitentiaire Inrichting), vervanging als gevolg van ziekteverzuim en vervanging tijdens opleidingen.
Begin 2019 bleek het, door de toegenomen vraag naar celcapaciteit, nodig om extra celcapaciteit in te zetten. Deze vraag wordt opgevangen door het inzetten van een deel van de flexibele schil. Hiervoor is extra personeel benodigd. Het kost tijd voordat nieuwe medewerkers geworven en opgeleid zijn en volledig inzetbaar zijn op de werkvloer. Daarom blijft de inhuur van externe medewerkers ook om deze reden voorlopig nodig.
Wat zijn de taken en bevoegdheden van deze extern ingehuurde beveiligers? Klopt het dat hun taken zijn of worden uitgebreid als gevolg van het personeelstekort bij DJI? Vindt u dat wenselijk? Hoe zit dit precies?
De extern ingehuurde beveiligers worden op dit moment ingezet voor beveiligingstaken en het houden van toezicht bij bouwwerkzaamheden. Bij deze beveiligingstaken is in beginsel geen direct contact met gedetineerden. Met de overgang naar een nieuwe marktpartij voor de beveiligingsdiensten zal een deel van de extern ingehuurde beveiligers binnen het Gevangeniswezen extra worden opgeleid zodat zij ook toegerust zijn om in te grijpen bij calamiteiten binnen de inrichting. Uitgangspunt blijft dat zij toezicht en beveiligingstaken verrichten en geen direct contact onderhouden met gedetineerden. De extern ingehuurde beveiligers binnen de Vreemdelingenbewaring zullen, met de overgang naar de nieuwe marktpartij, extra worden opgeleid en ingezet als Detentietoezichthouder. De taken van een Detentietoezichthouder zijn, net als in de huidige situatie, zowel gericht op de begeleiding van vreemdelingen als op beveiligingstaken.
Ik hecht aan een zo groot mogelijk aandeel eigen personeel, vanwege het belang van ervaringsopbouw en teamwork bij DJI. Tegelijk levert externe inhuur een bijdrage aan de benodigde flexibiliteit, waardoor werkzaamheden kunnen worden verricht die anders in de knel zouden kunnen komen, zoals het uitvoeren van bouwtoezicht, het volgen van trainingen en opleidingen in het kader van vakmanschap, het opvangen van ziekteverzuim of de overbrugging van vacatures. Het streven is het huidige aandeel inhuur terug te dringen. Dit gebeurt pas als er eigen personeel is geworven en opgeleid.
De uitzending van Radar over ANW-hiaatverzekeringen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar over Algemene nabestaandenwet (ANW)-hiaatverzekeringen van 9 september 2019?
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Klopt het dat ABN AMRO Levensverzekering hun uitkeringen op grond van de ANW-hiaatverzekering stoppen op het moment dat de begunstigde (de partner van de deelnemer) 65 jaar wordt, ondanks dat in de voorwaarden staat dat zij uitkeren tot de Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd of 67 levensjaren? Is dit ook bij andere producten gebeurd dan onderhavige verzekering voor (oud-)medewerkers?
Ik ben niet bekend met kenmerken en bepalingen van individuele pensioenregelingen en heb er derhalve ook geen zicht op of genoemde situatie zich al dan niet heeft voorgedaan bij andere pensioenuitvoerders.
Wat vindt u van de handelwijze van ABN AMRO Levensverzekering om deze ANW-hiaatuitkering te stoppen ondanks dat in hun polisvoorwaarden de eindleeftijd gekoppeld is aan de AOW-leeftijd en niet aan de leeftijd van 65 jaar?
Ik ben van mening dat alle uitvoerders van pensioenregelingen zich dienen te houden aan de geldende bepalingen. Uit de uitzending van Radar heb ik begrepen dat de betreffende mevrouw haar rechtsbijstandverzekering heeft ingeroepen. Dit heeft ertoe geleid dat ABN AMRO Levensverzekering heeft erkend dat deze mevrouw niet correct is voorgelicht en ABN AMRO Levensverzekeringen dit heeft hersteld. Daarnaast heeft ABN AMRO Levensverzekering onderzocht of er vergelijkbare gevallen waren en ook daar de problemen opgelost.
Hoeveel ANW-hiaatverzekeringen zijn er in Nederland afgesloten?
Ik heb deze vraag uitgezet bij het Verbond van Verzekeraars. Er blijken hierover sectorbreed niet voldoende exacte gegevens beschikbaar.
Bij hoeveel ANW-hiaatverzekeringen is de eindleeftijd gekoppeld aan de ingangsdatum van de AOW-leeftijd?
Zie antwoord op vraag 4.
Bij hoeveel ANW-hiaatverzekeringen is de eindleeftijd gekoppeld aan de ingangsdatum van 65 jaar of anderszins een eerdere datum dan de huidige AOW-leeftijd?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het tot de zorgplicht van een uitvoerder van de ANW-hiaatverzekering behoort om de deelnemer in te lichten dat de uitkering eerder afloopt dan de AOW-ingangsdatum?
Met het oog op het belang van de deelnemer of begunstigde verwacht ik dat uitvoerders van een Anw-hiaatverzekering informatie geven over een kortere looptijd van de uitkering dan zij mochten verwachten bij het aangaan van de dekking. Pensioenuitvoerders dienen de deelnemer op correcte wijze te informeren bij aanvang van de deelneming aan de pensioenregeling via de Pensioen 1-2-3 en doorlopend door middel van een jaarlijks UPO en via mijnpensioenoverzicht.nl.
Deelt u ook de mening dat wanneer de deelnemer en de partner niet zijn geïnformeerd dat de ANW-hiaatverzekering eerder stopt dan de AOW-leeftijd, bijvoorbeeld omdat deze is gestegen, de uitkering gewoon door zou moeten lopen tot de AOW-ingangsdatum?
Ik vind dat voorop moet staan dat deelnemers of partners krijgen waarop zij volgens de bepalingen in hun pensioenregelingen recht hebben. Waarop een begunstigde recht heeft, behoort duidelijk in de bepalingen van de betreffende pensioenregeling te staan, en daarvan afgeleid in de Pensioen 1-2-3, op het UPO dan wel op mijnpensioenoverzicht.nl. Het kan voorkomen dat de einddatum van de uitkering afhankelijk is gemaakt van een bepaalde gebeurtenis, zoals het bereiken van een bepaalde leeftijd of de wettelijke AOW-leeftijd. De duur van de uitkering is dan weliswaar nog onzeker, maar wel bepaald. De uitvoerder moet die bepalingen naleven naar de letter en naar de geest van die bepalingen. De informatie over deze dekking moet telkens correct zijn.
Wat vindt u ervan dat mensen die worden geconfronteerd met het verlies van hun echtgeno(o)t(e) en zich verzekerden tegen financiële problemen, op een zo kwetsbaar moment in hun leven geconfronteerd worden met onjuist handelende verzekeraars? Bent u bereid in kaart te (laten) brengen op welke schaal dit gebeurt en op te roepen dit probleem op te lossen?
Een Anw-hiaatverzekering heeft als doel geld uit te keren dat de partner doorgaans goed kan gebruiken. Ik vind het uitermate vervelend wanneer mensen, die in een kwetsbare situatie verkeren zoals beschreven in de vraag, te maken krijgen met dergelijke zaken. Dat een begunstigde zich verrast voelt doordat deze bijvoorbeeld minder lang geld krijgt dan gedacht, vind ik onwenselijk.
Ik ga ervan uit dat uitvoerders het uiterste doen om hun klanten van dienst te zijn. Uit de reactie van ABN AMRO Levensverzekering maak ik op dat zij de gang van zaken betreurt en inmiddels passende actie heeft ondernomen. Ik zie in het algemeen graag dat pensioenuitvoerders geschillen snel en laagdrempelig oplossen en voorkomen dat begunstigden hun recht moeten zien te halen.
Ik roep uitvoerders, voor zover van toepassing, hierbij op na te gaan of de deelnemers en begunstigden van hun Anw-hiaatverzekeringen kunnen weten en begrijpen hoe lang hun uitkering loopt of zal lopen en om zo nodig daar nogmaals op te wijzen. Mocht er sprake van zijn dat uitvoerders structureel problemen veroorzaken, dan kunnen DNB en/of de AFM een onderzoek hiernaar beginnen en passend op te treden.
Op welke wijze kunt u uitvoerders van ANW-hiaatverzekeringen verplichten om hun toezeggingen na te komen wanneer de polisvoorwaarden aangeven dat de ANW-hiaatuitkering gekoppeld is aan de ingangsdatum van de AOW-leeftijd en ze toch eerder stoppen met uitkeren? Bent u bekend met andere gevallen dan ABN AMRO levensverzekering van uitvoerders die hun verplichtingen niet nakomen?
Pensioenuitvoerders zijn reeds op grond van de wet verplicht zich te houden aan de correcte uitvoering van de betreffende pensioenregeling en daar wordt door DNB en de AFM toezicht op gehouden. Deze toezichthouders werken risicogericht en besluiten onafhankelijk over inzet van hun toezichtmiddelen. Dat doen zij op basis van informatie die zij hebben of mogen opvragen bij individuele pensioenuitvoerders, zo nodig met een beroep op wettelijke bevoegdheden. Indien hen signalen bereiken die duiden op structurele problemen met de uitvoering van Anw-hiaatverzekeringen zullen zij passende actie ondernemen.
Bij welke instantie kunnen partners van deelnemers zich melden wanneer een uitvoeder van een ANW-hiaatverzekering de uitkering stopt voordat de begunstigde de AOW-leeftijd heeft bereikt?
Laat ik vooropstellen dat ik vind dat een uitvoerder escalatie van een geschil moet zien te voorkomen. Ook moet een uitvoerder de deelnemer of, de begunstigde, niet onnodig op kosten jagen om zijn of haar recht te krijgen. Indien een deelnemer of begunstigde een klacht heeft, dan kan deze terecht bij de interne klachtenprocedure van de betreffende pensioenuitvoerder. Hierin kan de uitvoerder het geschil snel en laagdrempelig oplossen. Als de deelnemer of begunstigde deze procedure heeft doorlopen, kan hij of zij naar een alternatieve geschillenbeslechter, zoals het Kifid of de Ombudsman Pensioenen. De getroffene kan altijd de rechter vragen uitspraak te doen, tenzij de alternatieve geschillenbeslechter al een bindende uitspraak heeft gedaan.
Deelt u de mening dat het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) de juiste informatie moet verstrekken wanneer het gaat om de duur en hoogte van pensioenen?
Ja, die deel ik, althans voor zover het gaat om ouderdoms-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Ik teken daarbij wel aan dat het UPO een momentopname geeft, terwijl inmiddels mijnpensioenoverzicht.nl actuelere informatie geeft, die ook nog eens interactief is: de deelnemer kan nl. zien wat effecten zijn van keuzes.
Klopt het dat momenteel veel UPO’s niet de juiste informatie geven aan deelnemers en hun eventuele partners, doordat men niet in staat is om de gestegen AOW-leeftijd te verwerken?
Ik beschik niet over deze nalevingsinformatie en heb thans ook geen signalen dat veel UPO’s onjuiste informatie zouden geven, als gevolg van het niet kunnen verwerken van de gestegen AOW-leeftijd. In algemene zin is het zo dat pensioenuitvoerders op het jaarlijkse UPO de stand geven van het opgebouwde, aanvullende pensioen, uitgaande van de pensioenregeling. Die stand moet uiteraard correct zijn. Op de naleving van deze norm houdt de AFM toezicht.
Klopt het bovendien dat Mijn Pensioenoverzicht bij veel deelnemers met een ANW-hiaatverzekering of andere aanvullende pensioenproducten niet de juiste informatie kan weergeven omdat men de stijging van de AOW-leeftijd niet kan verwerken?
Ik beschik niet over deze nalevingsinformatie en heb ook hierover geen signalen. Mijnpensioenoverzicht.nl geeft data door die het pensioenregister ontvangt. Mijnpensioenoverzicht toont niet (standaard) pensioengerelateerde aanvullende verzekeringsproducten, zoals een Anw-hiaatverzekering. De data in het pensioenregister komen van uitvoerders van de pensioenregeling, waaraan de deelnemer deelneemt, en van de Sociale Verzekeringsbank, die de AOW uitvoert. Deze zijn verplicht correcte data door te geven aan mijnpensioenoverzicht.nl. Iemand die meent dat de data op mijnpensioenoverzicht niet zouden kloppen kan een melding daarvan doen aan de betreffende uitvoerder en de AFM.
Wanneer functioneert Mijn Pensioenoverzicht en het UPO weer zo dat de effecten van de verhoging van de AOW-leeftijd op een juiste wijze voor deelnemers en hun partners worden weergegeven?
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) toont de AOW-gerechtigde leeftijd en het AOW-bedrag. Dat doet zij zoals voorgeschreven op grond van de geldende wetgeving. Ook deze gegevens moeten volgens de wet «correct» zijn. De AFM houdt toezicht op de naleving van deze norm. Ik heb geen signalen dat er sprake van is dat mijnpensioenoverzicht.nl de AOW-leeftijd niet juist weergeeft. De SVB hoeft dus niet de effecten te tonen van een mogelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Die effecten toont zij pas nadat AOW-leeftijd is verhoogd. Overigens is op mijnpensioenoverzicht.nl wel een tool beschikbaar om te berekenen wat de vermoedelijke AOW-leeftijd zal worden van de deelnemer die inlogt.
Kan een onjuiste UPO veroorzaken dat belastingaangiftes niet overeenkomen met gegevens reeds bekend bij de Belastingdienst, waardoor mensen mogelijk in problemen komen bij het doen van aangifte? Zo ja, hoe kunnen eventuele negatieve gevolgen voor betrokkenen worden voorkomen?
Ik kan niet uitsluiten dat hiervan sprake is. De Belastingdienst wint de gegevens uit het Uniforme Pensioenoverzicht niet in ten behoeve van het fiscale proces. Pas op het moment dat pensioenen tot uitkering komen betrekt de Belastingdienst deze in de heffing en ontvangt zij deze. Is de deelnemer namelijk pensioengerechtigde geworden, dan ontvangt deze een uitkeringsspecificatie, met relevante fiscale gegevens, waarop de Belastingdienst zich wel direct baseert.
Wel is het zo dat de belastingplichtige de op het overzicht vermelde factor A (de pensioenaangroei over een bepaald jaar) gebruikt om te berekenen hoeveel lijfrentepremie iemand mag aftrekken. Een foute vermelding van deze factor op het UPO kan dus leiden tot een foute aangifte, indien de belastingplichtige uitging van een foute factor en de aangifte daarop heeft gebaseerd.
De Belastingdienst biedt op zijn website een rekentool waarmee de belastingplichtige de aftrekruimte ook zonder deze factor A kan berekenen op basis van de overige informatie, die dan wel correct moet zijn. Als de belastingplichtige er dus van op de hoogte zou zijn dat zijn UPO niet klopt dan wel twijfelt aan de juistheid daarvan kan hij een foute aangifte voorkomen door gebruik te maken van die tool.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te verzoeken onderzoek te doen naar de uitvoering van ANW-hiaatverzekeringen en indien nodig handhavend op te treden om te voorkomen dat meer mensen slachtoffer worden van slechte naleving van polisvoorwaarden door uitvoerders, waardoor betrokken enkele maanden tot zelfs jaren inkomen missen?
AFM besluit als toezichthouder onafhankelijk over de uitoefening van de onderzoeksbevoegdheden en handhavende bevoegdheden. Zoals aangegeven bij antwoord 9 zal de toezichthouder passende actie ondernemen indien hen signalen bereiken die duiden op structurele problemen met de uitvoering van Anw-hiaatverzekeringen. Volledigheidshalve wil ik hieraan toevoegen dat het hier de naleving van polisvoorwaarden betreft. Een consument kan een geschil hierover met een verzekeraar voorleggen aan de betreffende alternatieve geschillenbeslechter.
Slechte nazorg bij letselschade |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het verhaal van de patiënt die het ziekenhuis Isala aansprakelijk heeft gesteld voor medische letselschade?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het ziekenhuis Isala verhindert dat de patiënt waarbij medisch letselschade is geconstateerd de mogelijkheid krijgt om in gesprek te gaan met de behandelende arts destijds en ook niet te horen krijgt wie de behandelende arts destijds was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het essentieel voor het bieden van goede zorg dat de patiënt gewoon te horen krijgt wie hem behandelt en dat hij de mogelijkheid krijgt om met de arts over zijn behandeling te spreken. Ook moet een patiënt daarbij vragen kunnen stellen over een incident dat hem is overkomen, zeker als het zo’n heftig incident betreft als in dit geval. Als zorg anders verloopt of anders wordt ervaren dan bedoeld, zijn openheid en een goed gesprek over de feiten en de impact van het incident voor patiënt én arts heel belangrijk. Het gesprek helpt om het vertrouwen tussen patiënt en de behandelend arts te behouden of te herstellen. Een van de kenmerken van goede zorg is dat de rechten van de patiënt zorgvuldig in acht worden genomen en dat de patiënt met respect wordt behandeld. Patiënten waarderen in het algemeen een open houding. Veelal voorkomt het misverstanden en een escalatie van de situatie in bijvoorbeeld een klacht, tuchtprocedure of schadeclaim. Het biedt bovendien, naar mijn stellige overtuiging, de beste kans om te leren van het incident en om de kwaliteit van zorg te verbeteren.
De Raad van Bestuur van Isala heeft mij als reactie laten weten het recht van de patiënt op informatie te onderschrijven, grote waarde te hechten aan openheid en transparantie omtrent calamiteiten en het beleid te hebben om patiënten te betrekken bij het onderzoek naar een calamiteit. Zo nodigt Isala patiënten uit om het calamiteitenrapport ook met de behandelend arts te bespreken. Ook deze patiënt zou volgens het bestuur meerdere keren zijn uitgenodigd voor een gesprek met Isala en de behandelend arts, maar zou elk persoonlijk contact af hebben gehouden. Ook zou het volledig medisch dossier aan deze patiënt zijn overhandigd waarin ook de namen van de artsen en verpleegkundigen staan.
De Raad van Bestuur heeft aangegeven haar aansprakelijkheid te erkennen voor de geleden schade door deze patiënt. Bovendien blijft de betrokken patiënt welkom voor het door hem gewenste gesprek met de behandelend arts en zal Isala hem daarom nogmaals een uitnodiging sturen.
Vindt u het niet vreemd dat patiënten recht hebben op informatie, maar niet de gelegenheid krijgen om na medische letselschade de behandelaar vragen te stellen hoe de ontstane situatie is ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat voor de verwerking van medische letselschade het van belang kan zijn dat een patiënt medische vragen kan stellen over de ontstane situatie bij de behandelaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat – ook bij situaties waarbij sprake is van medische schade – patiënten het recht moeten hebben om hun behandelende arts te spreken indien zij nog vragen hebben over de ontstane situatie? Zo ja, gaat u kijken of aanvullende regelgeving nodig is? Zo neen, waarom niet?
Ja, ook bij situaties waarbij sprake is van medische schade hebben patiënten het recht om hun behandelende arts te spreken indien zij nog vragen hebben over de ontstane situatie.
In de Wet Kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz) is vastgelegd dat artsen zo snel mogelijk na ontdekking van een incident de patiënt hierover moeten informeren. Daarnaast moeten zij in het dossier een aantekening maken van een incident met mogelijk schadelijke gevolgen voor de patiënt, met daarbij de namen van de bij het incident betrokken zorgverleners.
Ook in de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA)3 is vastgelegd dat artsen zo snel mogelijk na een incident in gesprek moeten gaan met een patiënt. Zij mogen daarbij ook openlijk spreken over eventuele fouten. Het is de KNMG zelf die zich voor deze bepaling sterk heeft gemaakt4. Ingevolge de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) is de arts gehouden deze standaard die in de GOMA is neergelegd, na te leven.
Aldus is, naar mijn oordeel, het recht van de patiënt om zijn behandelende arts te mogen spreken indien hij nog vragen heeft over de ontstane situatie voldoende gewaarborgd. Gelet hierop acht ik aanvullende regelgeving niet nodig.
Het bericht ‘Ruime meerderheid van Q-koortspatiënten ontevreden over zorg’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat driekwart van de Q-koortspatiënten ontevreden is over de zorg? Wat is uw reactie op het onderzoek «Zorg voor Q-koorts beter bekeken: aanpak van chronische Q-koorts en CVS, wat is er al bereikt en hoe kan dit worden geoptimaliseerd»?1 2
Het rapport «Zorg voor Q-koorts beter bekeken» geeft opnieuw een indringend beeld van de problemen bij patiënten met chronische Q-koorts of QVS. De bijna 500 deelnemers geven hun gezondheid een laag rapportcijfer. Verzekeraar CZ heeft dit onderzoek mede in gang gezet in het streven naar meer efficiënte zorg voor de Q-koortspatiënt, ik ben blij met dit initiatief van een grote verzekeraar.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat de impact van Q-koorts op gezondheid, participatie en arbeid enorm is en dat 94,4 procent van de patiënten na 10 jaar nog steeds kampt met gezondheidsklachten?
Het verhaal van patiënten is schrijnend: ernstige en langdurige klachten die het dagelijks leven zwaar maken, waar de zorg vaak geen antwoord op weet en de machteloosheid bij naasten. Bij een deel van de mensen ziet de buitenwereld niet welke problemen zij hebben, waardoor zij op onbegrip stuiten, dat kan het nog zwaarder maken. Dat leed trek ik mij aan en ik zet mij dan ook in voor zinvolle acties om dit leed te helpen voorkomen of te verzachten. Over de impact van Q-koorts spreek ik regelmatig met patiënten.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat Q-koortspatiënten gemiddeld een 4.0 geven voor de door hun ontvangen zorg?
Ik herken de problematiek waarbij de tevredenheid over de zorg daalt als er geen effectieve behandeling geboden kan worden. Dat is voor de patiënt moeilijk en ook voor de arts is het lastig om geen antwoord te hebben op de vraag van de patiënt. Het vergt dan inzet om ondanks teleurstellingen te blijven werken aan het verbeteren van het welzijn van de patiënt. Arts en patiënt kunnen samen verder zoeken naar oplossingen. Voor een deel van de patiënten zal bij de behandeling ook gezocht moeten worden naar manieren om symptomen te verlichten.
Om de behandeling van Q-koorts te kunnen verbeteren vind ik het van groot belang dat de kennis over Q-koorts bij artsen vergroot wordt en dat onderzoek niet stil staat. Dit jaar zal er een nieuw onderzoeksprogramma infectieziekten van start gaan bij ZonMw. Daarbij financier ik, samen met de provincie Brabant, via ZonMw, onderzoek naar QVS bij jongeren.
Ook is er al onderzoek gedaan. Vanuit het ZonMw-programma Q-koorts, dat is begonnen in 2010 en waarover begin 2016 een afsluitende bijeenkomst heeft plaatsgevonden, is onderzoek naar chronische Q-koorts en Q-koorts-vermoeidheidssyndroom (QVS) gefinancierd. Ook zijn er vanuit de stichting Q-support nog eens 16 onderzoeken naar Q-koorts bekostigd. De resultaten van deze onderzoeken, ook die van Q-support, worden met een samenvatting gepubliceerd op de website van ZonMw. Daarmee blijven ze beschikbaar voor patiënten, onderzoekers en professionals die met patiënten werken. Bovendien houdt het RIVM, op verzoek van het ministerie en stichting Q-support, een database bij van alle onderzoeken in Nederland. Ook de onderzoeken die door anderen gefinancierd worden, vallen hier onder. De lijst van onderzoeken in Nederland is voor iedereen te raadplegen op de website van het RIVM.
Tot slot financier ik separaat het up-to-date houden van de Nationale database Q-koorts bij het Universitair Medisch Centrum in Utrecht. Hier worden alle gegevens over patiënten in Nederland verzameld ten behoeve van monitoring, patiëntenzorg en verder onderzoek.
Al dit onderzoek wordt uitgevoerd en de resultaten worden bekend gemaakt om te zorgen dat de zorg voor patiënten met Q-koorts zo goed mogelijk is.
Wat is uw reactie op de conclusie van het onderzoek dat 38,7 procent van de werkzame mensen (n=128) volledig stopte met werken en dat 33,2 procent minder uren is gaan werken (n=110)? Deelt u de mening dat de impact van Q-koorts op de arbeidsparticipatie enorm is?
De conclusie uit dit onderzoek komt overeen met die in eerder onderzoek, de impact van chronische Q-koorts en QVS op de arbeidsparticipatie van patiënten is groot. Veel Q-koortspatiënten voelen zich ook op het gebied van werk geconfronteerd met een gebrek aan erkenning en ondersteuning. Q-support kan hen daarbij helpen en ook gemeenten hebben met de invoering van de Participatiewet een breed instrumentarium beschikbaar om, afgestemd op de mogelijkheden, mensen uit de doelgroep aan het werk te helpen. Dit instrumentarium kan ook gebruikt worden voor Q-koorts patiënten.
Op welke wijze wordt in de begeleiding en revalidatie van Q-koortspatiënten de diversiteit van de gevolgen van chronische Q-koorts meegenomen? Hoe wordt maatwerk in dezen gegarandeerd?
De klachten van Q-koorts zijn divers en uiteenlopend. Zij verschillen niet alleen per ziektebeeld maar ook per patiënt. Elke vorm van zorg betekent maatwerk en dit geldt ook voor de zorg voor Q-koortspatiënten. Om de zorg voor patiënten met chronische Q-koorts te verbeteren heb ik, naast het stimuleren van meer onderzoek, opdracht gegeven om patiënten met een nog niet ontdekte chronische Q-koorts op te sporen.
Bij de screening voor chronische Q-koorts gaat het om mensen die op dit moment (ogenschijnlijk) geen ziekteverschijnselen hebben, maar mogelijk wel ergens in hun lichaam, buiten het bereik van hun eigen immuunsysteem, Q-koortsbacteriën hebben. In een situatie van verminderde weerstand zouden die bacteriën bij deze mensen alsnog een Q-koortsinfectie kunnen veroorzaken. Door hen via de screening op te sporen en hen vervolgens te behandelen met antibiotica wordt beoogd nieuwe ziektegevallen als gevolg van chronische Q-koorts te voorkomen.
Tot nu toe hebben de huisartsen ongeveer 1000 mensen benaderd en zijn er rond de 500 mensen getest. Bij twee van die patiënten komt uit de test een aanwijzing voor chronische Q-koorts. Deze mensen worden verder onderzocht en eventueel behandeld.
Om de zorg voor patiënten met QVS te verbeteren heb ik opdracht gegeven de QVS richtlijn te herzien. Omdat ik het van groot belang vind dat de behandeling van QVS volgens de laatste stand van de wetenschap is en onderzoek van de laatste jaren tot nieuwe inzichten heeft geleid, heb ik in 2017 de opdracht gegeven om de richtlijn voor de behandeling van QVS te herzien. Het doel van de richtlijn is om te komen tot betere herkenning, diagnostiek, behandeling, re-integratie en verzuimbegeleiding van patiënten met QVS. Ik vind het van belang dat hulpverleners in staat zijn elkaar goed te vinden, dat artsen beschikken over voldoende kennis en patiënten goed worden ingelicht over de behandelopties. Hiervoor is de richtlijn bedoeld en zo draagt de richtlijn ook bij aan een integrale behandeling van QVS. Onder leiding van het RIVM heeft een werkgroep van experts en ervaringsdeskundigen zich gebogen over de inhoud van de richtlijn. In deze werkgroep waren patiënten en zorgprofessionals breed vertegenwoordigd. Afgelopen zomer is deze richtlijn, in overleg met de beroepsgroep, Q-support en Question, herzien en gepubliceerd. In de nieuwe richtlijn zijn onder andere ook de kwaliteitscriteria vanuit patiëntenperspectief opgenomen die zijn opgesteld zijn door patiënten in samenwerking met Q-uestion. Hierover heb ik op 12 juli jl. de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr.3
Deelt u de mening van de professionals in het onderzoek dat de financiering voor patiënten met Q-koorts geregeld moet worden via het basispakket van de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
In het algemeen geldt dat bewezen effectieve zorg gefinancierd wordt via het basispakket van de zorgverzekeraars. De behandelingen die opgenomen zijn in de in het antwoord op vraag 5 genoemde QVS richtlijn, zijn verzekerde zorg.
Wat vindt u ervan dat er te weinig kennis is over Q-koorts, dat er geen begrip is en dat de zorg te laat of helemaal niet komt, een constatering van patiënten én professionals? Wat gaat u doen om deze problemen spoedig op te lossen?
Q-support heeft een nascholingsprogramma rond zoönosen, waaronder Q-koorts, ontwikkeld voor huisartsen en specialisten. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft dit nascholingsprogramma voor huisartsen onder zijn hoede. Het RIVM informeert de GGD over veedichtheid en diagnoses van zoönosen in hun regio. De GDD kan hierdoor gericht informatie geven aan bijvoorbeeld huisartsen en dierenartsen. Op diverse plekken worden bijeenkomsten voor artsen georganiseerd over zoönosen. Het is aan zorgprofessionals zelf om, vanuit hun expertise, opleiding en nascholing inhoudelijk te bepalen wat de beste behandeling is.
Herkent u de volgende knelpunten in de zorg voor Q-koortspatiënten: het gebrek aan kennis en erkenning bij zorgprofessionals en het beperkte wetenschappelijk bewijs van effectieve behandelingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven, stimuleer en financier ik onderzoek naar de behandeling van Q-koorts. Ook Q-support werkt aan het dissemineren van kennis naar zorgprofessionals. Ik herken de knelpunten. Begin dit jaar heb ik bijvoorbeeld een gesprek gehad met een aantal jongeren die aan hun besmetting met Q-koorts langdurige vermoeidheids- en concentratieklachten hebben overgehouden. Zij hebben mij verteld wat het Q-koortsvermoeidheidssyndroom voor hen betekent en hoe het hun leven beïnvloedt. De jongeren gaven aan dat zij in hun leven veel last ondervinden van het Q-koortsvermoeidheidssyndroom. Zij vertelden onder andere over problemen op school, met stages, met het krijgen van de juiste zorg, met werken en met het krijgen van een uitkering. Veel van de problemen komen doordat andere mensen weinig begrip hebben voor QVS, hier weinig kennis over hebben of de ziekte niet erkennen.
De verhalen van deze jongeren illustreren op een indringende manier dat de aandacht voor QVS niet altijd overal voldoende is. Het is van groot belang dat artsen aandacht hebben voor de klachten voortkomend uit de Q-koorts.
Neemt u de vijf verbeterpunten van de professionals op het gebied van Q-koorts over, namelijk om te komen tot een goede nascholing van artsen met aandacht voor herkenning en begrip, een centraal laagdrempelig expertisecentrum, betere samenwerking tussen de eerste- en tweedelijns zorg en tussen het medisch en arbeidsdomein, een multidisciplinaire aanpak en meer onderzoek naar de werkingsmechanismen en behandeling? Zo ja, wanneer bent u van plan hierop actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In overleg met Q-support heb ik afgesproken dat Q-support gedurende haar projectperiode de functie van één loket voor patiënten en gemeenten en zorgaanbieders blijft vervullen. We bekijken nu gezamenlijk hoe de uiteindelijke borging van de zorg voor deze specifieke doelgroep kan plaatsvinden, wie de regiefunctie voor patiënten op zich neemt, en op welke wijze de begeleiding en ondersteuning voor patiënten, zorgaanbieders en gemeenten vormgegeven kan worden. Ik wil op deze manier tegemoet te komen aan de wensen die leven onder patiënten en een bijdrage te kunnen leveren aan deze vijf verbeterpunten.
Het bericht ‘Kabinet laat Caribische ouderen achter in ‘mensonwaardig bestaan’’ |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet laat Caribische ouderen achter in «mensonwaardig bestaan»»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ouderen op Bonaire, St.-Eustatius en Saba in bittere armoede leven?
Het rapport bevestigt dat het voor ouderen in Caribisch Nederland moeilijk is om de eindjes aan elkaar te knopen. Het rapport ondersteunt daarmee de noodzaak van de inzet van het kabinet om de inkomenspositie van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen.
Deelt u de mening van de Nationele Ombudsman dat de overheid te laks is?
Nee. Het kabinet constateert dat er een aanzienlijke opgave ligt om de situatie voor inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren. De ambitie van het kabinet om het sociaaleconomisch perspectief in Caribisch Nederland verder te verbeteren, is de afgelopen periode richtinggevend geweest om een aantal beslissende stappen vooruit te zetten. Met het vaststellen van het ijkpunt voor het sociaal minimum heeft het kabinet een belangrijke stap gezet op weg naar een situatie waarin alle inwoners van Caribisch Nederland voldoende inkomen hebben om te kunnen voorzien in de minimale kosten van levensonderhoud. Om kinderen een perspectiefvolle start te bieden en ouders in staat te stellen hun kinderen met een gerust hart naar de kinderopvang te brengen is het programma BES(t) 4 kids ingericht. Bij de verlaging van de huurlasten geldt dat inwoners van Caribisch Nederland als een nieuwe doelgroep binnen de huurtoeslag worden opgenomen, waardoor zij vanaf 2020 een bijdrage ontvangen die evenredig is aan de bijdrage van huurtoeslagontvangers in Nederland.
Het doel is om de situatie stap voor stap te verbeteren, rekening houdend met het absorptievermogen van de eilanden en de effecten voor de economie en de arbeidsmarkt. De aanzienlijke opgave die er nog ligt, vergt een gezamenlijke inzet van het Rijk en de openbare lichamen. Bij het uitvoeren van de verschillende maatregelen ligt voor een deel ook een verantwoordelijkheid bij de eilandbesturen. Het kabinet ondersteunt een aantal eilandelijke taken nadrukkelijk, zoals kinderopvang en sociale woningbouw, maar heeft daarbij ook de inzet van eilandbesturen nodig. Om gezamenlijk stappen te zetten heeft het kabinet in het Bestuursakkoord Bonaire en de Saba Package bestuurlijke afspraken gemaakt met de besturen van de eilanden. Het verbeteren van zowel het beleid als de uitvoering heeft daarmee de continue aandacht van het kabinet.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Nationale ombudsman dat de maatregelen die zijn aangekondigd rondom het sociaal minimum onvoldoende concreet zijn en dat het onvoldoende duidelijk is welke overheid wanneer welke stappen zet en waar de regie ligt?
Een groot aantal maatregelen die het kabinet in 2018 en 2019 en verder heeft genomen zijn ons inziens zeer concreet. Bijvoorbeeld de maatregelen op het gebied van kinderopvang, sociale woningbouw en de verschillende maatregelen om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren (o.a. verhogingen van de kinderbijslag, het wettelijk minimumloon en de uitkeringen).
Het kabinet begrijpt de wens van de Nationale ombudsman om meer houvast voor wat betreft het tijdpad van de aangekondigde maatregelen. Het ijkpunt voor het sociaal minimum is een doelstelling waar stap voor stap naar toe wordt gewerkt. Het is op dit moment helaas niet mogelijk om een exacte termijn vast te stellen waarbinnen de kostenverlagingen gerealiseerd zijn. Reden hiervoor is dat het terugbrengen van de kosten tot een redelijk niveau gepaard gaat met structurele wijzigingen. Bijvoorbeeld als het gaat om het verbeteren van de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang en het terugbrengen van de kosten van wonen. Ook verschilt de termijn per kostenpost. Voor de verschillende kostenposten wordt gewerkt aan het tijdpad voor het realiseren van de beoogde verlaging van de kosten.
In het «schriftelijk verslag voortgangsrapportage ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland» hebben wij toegezegd om uw Kamer te informeren over het tijdpad per kostenpost als daar meer zicht op is. Aan de Tweede Kamer is daarnaast toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal de Tweede Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
De verantwoordelijkheid voor het verlagen van de kosten van levensonderhoud ligt bij het departement dat verantwoordelijk is voor de betreffende kostenpost. Zo is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor het verlagen van de kosten van kinderopvang. Voor het verlagen van de kosten van elektriciteit, telecom en kosten van levensmiddelen is dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet in op een betrouwbare en betaalbare drinkwatervoorziening die voor eenieder toegankelijk is. Als het gaat om de kosten van wonen is het Ministerie van BZK aan zet.
Hoeveel ouderen hebben geen aanvullend pensioen naast de AOV?
Voor ambtenaren, leraren en zorgmedewerkers geldt dat zij verplicht zijn aangesloten bij het Pensioenfonds Caribisch Nederland. Dit is het enige pensioenfonds in Caribisch Nederland. Voor andere werknemers geldt dat alleen sprake is van een aanvullend pensioen als hiervoor een verzekering is afgesloten. De inschatting is daarom dat het aantal mensen met aanvullend pensioen beperkt is.
Hoeveel ouderen ontvangen aanvullende bijzondere onderstand?
Bijzondere onderstand is een instrument om maatwerk te leveren op het punt van het vergoeden van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan die mensen zelf niet kunnen voldoen. De inkomensgrens voor de bijzondere onderstand is per 1 januari 2019 verhoogd naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. In totaal zijn in het eerste kwartaal van 2019 208 aanvragen voor bijzondere onderstand toegekend. Circa 30 procent van de toekenningen betreft ouderen.
Hoeveel ouderen zouden op basis van hun inkomen recht hebben op aanvullende bijzondere onderstand?
Per 1 januari 2019 is de inkomensgrens voor bijzondere onderstand verhoogd van 100 naar 120 procent van het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat alle ouderen die voldoen aan de voorwaarden en wier inkomen, ongeacht de aard daarvan, onder deze grens blijft in aanmerking kunnen komen voor bijzondere onderstand. Een van de voorwaarden is dat er sprake moet zijn van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan (bijvoorbeeld dieetkosten, tandartskosten, noodzakelijke kosten vervanging huisraad). Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van het aantal ouderen dat voldoet aan deze voorwaarde en daarmee recht heeft op aanvullende bijzondere onderstand.
Welke stappen worden ondernomen om deze groep ouderen te bereiken?
Voor het kabinet staat voorop dat inwoners van Caribisch Nederland moeten merken dat zij erop vooruitgaan. Een voorwaarde hiervoor is dat inwoners de weg weten te vinden naar de voorzieningen die beschikbaar zijn. De RCN-unit SZW spant zich daarom in om alle inwoners van Caribisch Nederland te informeren. Per doelgroep wordt afgewogen op welke manieren dat het beste kan gebeuren. Door middel van radiospotjes, interviews op lokale radiostations, krantenadvertenties en informatie op sociale media zijn inwoners van Caribisch Nederland geïnformeerd over de maatregelen die per 1 januari 2019 zijn ingevoerd.
De RCN-unit heeft ouderen via verschillende kanalen geïnformeerd. Er is een folder in drie talen verspreid met informatie over AOV, partnertoeslag in de AOV, AWW, bijzondere onderstand en recht op kinderbijslag bij het verzorgen van kleinkinderen. Ook zijn er verschillende voorlichtingsbijeenkomsten gehouden. Bijvoorbeeld wijkbijeenkomsten in buurtcentra op Bonaire en voorlichting in verzorgingstehuizen op de bovenwinden over onder andere de AOV en de bijzondere onderstand. Ook ketenpartners die werken met ouderen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geïnformeerd over wijzigingen. Daarnaast was de RCN-unit SZW vertegenwoordigd op de dag van de ouderen.
Voor de aanstaande maatregelen zullen soortgelijke kanalen gebruikt worden. De RCN-unit SZW heeft voortdurend aandacht voor de vraag of, en zo ja op welke wijze, verbeteringen doorgevoerd kunnen worden in de communicatie over de beschikbare voorzieningen.
Wat is de huidige staat van het openbaar vervoer op de eilanden?
Op de eilanden is momenteel nagenoeg tot geen openbaar vervoer beschikbaar.
Deelt u de mening dat openbaar vervoer niet alleen voor ouderen maar ook voor werkenden van essentieel belang is, zowel voor sociale contacten als voor werk en voor toegang tot goedkopere voorzieningen?
Ja.
Welke stappen zijn tot nu toe ondernomen om het openbaar vervoer op de eilanden te versterken?
De eilanden zijn zeer klein. Een openbaarvervoersnetwerk zoals in EU-Nederland lijkt niet realistisch. Bonaire beziet momenteel in overleg met het Ministerie van IenW en gemeenten in Europees Nederland welke mogelijkheden er zijn om efficiënt en duurzaam openbaar vervoer te organiseren.
Klopt het dat er een tekort is aan opvangplekken voor ouderen? Hoe groot is het tekort? Welke acties worden ondernomen voor meer opvangplekken?
De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in de dagopvang. Ondanks deze investeringen zien we helaas dat nog niet iedereen op de dagopvang terecht kan door de toename van het aantal mensen dat gebruikt maakt van de dagopvang. Vooral op Bonaire is het een uitdaging om de benodigde personele capaciteit georganiseerd te krijgen. Het Ministerie van VWS en het openbaar lichaam zijn in gesprek met de dagopvang en andere zorgaanbieders om te kijken hoe we het tekort aan capaciteit op een zo kort mogelijke termijn kunnen oplossen.
Hebben ouderen in Caribisch Nederland toegang tot thuiszorg?
Ja.
Deelt u de mening dat alleen met goede en betaalbare basisvoorzieningen de economie verder kan worden versterkt?
Ja, in Caribisch Nederland zijn investeringen in infrastructuur, deels door het Rijk, publieke voorzieningen, commercieel vastgoed en woningen belangrijke randvoorwaarden voor een gezonde economie. Maar fysieke investeringen zijn niet het enige. Ook wordt er gewerkt aan een verbetering van de arbeidsmarkt op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bijvoorbeeld door betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de vraag uit het bedrijfsleven. Op de eilanden is dat met name de toeristische sector, in de meest brede zin, dus inclusief toeleverende diensten als schoonmaak, groenonderhoud en reisgidsen. Hierbij spelen de scholen die voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs verzorgen, en de lokale Raad voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA CN), een belangrijke rol. Tenslotte is de stimulering van ondernemerschap in het midden- en kleinbedrijf belangrijk voor de economie. Dit vergt vooral lokale expertise, bij de Openbare Lichamen, maar ook bijvoorbeeld bij de Kamers van Koophandel.
Deelt u de analyse van de Nationale ombudsman dat er behoefte is aan snelle verbetering van de voorzieningen?
Het kabinet werkt continu aan het verbeteren van (zorg)voorzieningen in Caribisch Nederland. Net als de openbare lichamen vindt het kabinet goede ouderenzorg belangrijk. VWS en het Openbaar Lichaam Bonaire slaan de handen ineen met een recent ondertekende samenwerkingsovereenkomst om de thuiszorg, wijkverpleging en dagopvang te versterken en het tekort aan personele capaciteit op te lossen. Het rapport en de aanbevelingen van de Nationale ombudsman worden hierbij betrokken.
Welke stappen zijn genomen om de prijs van basisvoorzieningen in Caribisch Nederland, zoals boodschappen, huur, energie, water en internet te verlagen?
Met de uitvoering van de motie Kuiken c.s.2 heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de inspanningen op verschillende terreinen om de kosten van levensonderhoud te verlagen. Het gaat hierbij om de inspanningen, het effect van de inspanningen en de ambitie om te komen tot een verlaging van de kosten als het gaat om de kosten van wonen, elektriciteit, telecom, drinkwater, levensmiddelen en kinderopvang. Voor het antwoord op deze vraag wordt daarom verwezen naar het «Reactie op rapport Nationale ombudsman «Oog voor ouderen in Caribisch Nederland» en de uitvoering van de motie Kuiken c.s.3» dat op 13 september jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is de planning voor het verder verlagen van de kosten van deze voorzieningen?
Zie antwoord vraag 16.
Wanneer bent u tevreden met de voortgang?
De inzet van het kabinet is om de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland te verbeteren en de kosten van levensonderhoud te verlagen. De inzet is niet vrijblijvend. Met het ijkpunt voor het sociaal minimum committeert het kabinet zich aan het verlagen van de hoge kosten van levensonderhoud en het verbeteren van de inkomenspositie van inwoners van Caribisch Nederland. In combinatie met de bijbehorende maatregelen zoals aangekondigd in de voortgangsrapportage zet het kabinet daarmee deze kabinetsperiode al een aantal onomkeerbare stappen. Aan de Tweede Kamer is daarnaast toegezegd de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. De komende vijf jaar zal de Tweede Kamer jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang. Hierbij zal telkens worden bezien of en zo ja welke aanvullende stappen gezet moeten worden om de situatie voor inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren.
Kunt u deze vragen tijdig voor de plenaire begrotingsbehandeling beantwoorden?
Ja. De antwoorden zullen worden verstuurd voor de begrotingsbehandeling van Koninkrijksrelaties, SZW, BZK, VWS, EZK, IenW en OCW.
De vrijwaringsmaatregelen op walsdraadstaal |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er op 4 september 2019 in Brussel is gestemd over de herziening van de importquota op staal en ervoor gekozen is om de progressieve verhoging van het importquotum voor walsdraadstaal te verlagen van 5 procent naar 3 procent?
Ja, dat klopt. Het verlagen van de progressieve verhoging van het importquotum van 5 naar 3% geldt overigens niet alleen voor walsdraad maar voor alle 26 staalcategorieën die onder de vrijwaringsmaatregelen vallen.
Klopt het dat Nederland samen met drie andere EU-landen tegen deze herziening heeft gestemd?
Ja. Een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten steunde de aanpassing echter. De aangepaste maatregelen zijn op 1 oktober jl. in werking getreden1.
Is het mogelijk om de Kamer een – al dan niet beknopt – verslag van deze vergadering te doen toekomen?
De Europese Commissie publiceert in het comitologieregister2 onder meer de uitslagen van stemmingen en beknopte verslagen zodra deze beschikbaar zijn. Ik verwijs u derhalve naar dat register. Het gaat hier om het Comité voor vrijwaringsmaatregelen en gemeenschappelijke uitvoerregelingen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit nieuwe quotum voor walsdraadstaal tot grote problemen leidt bij sommige Nederlandse bedrijven?
Het nemen van vrijwaringsmaatregelen op zich acht het kabinet gerechtvaardigd. Door het unilaterale besluit van de VS om een extra invoerheffing van 25% op te leggen op importen van staal en aluminium dreigde staal dat oorspronkelijk bedoeld was voor de VS, de EU-markt te ontwrichten.
Het gaat erom een goede balans te vinden tussen de belangen van de staal producerende industrie, die gebaat is bij de vrijwaringsmaatregelen, en de staalverwerkende industrie, die gebaat is bij het vrij kunnen importeren van buiten de EU. In die balans pakt de huidige aanpassing ongunstig uit voor de staalverwerkende industrie.
Deelt u de mening dat deze Europese vrijwaringsmaatregelen zorgen voor een verstoring van de markt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de conclusie dat deze vrijwaringsmaatregelen onevenredig slecht uitpakken voor Nederlandse bedrijven en een onevenredig concurrentievoordeel opleveren voor hun concurrenten?
In de sectoren waar onvoldoende Europese productie is, maken de vrijwaringsmaatregelen het moeilijker om staal tegen een concurrerende prijs te verkrijgen. Dat geldt voor zowel Nederlandse staalimporteurs en staalverwerkers, als die uit andere EU-lidstaten. De staalproducent die het staal zelf bewerkt is een directe concurrent van de staalverwerkers. Deze staalproducent heeft voordeel van deze maatregelen.
Bent u bereid deze zaak aanhangig te maken bij de Eurocommissaris voor Mededinging Vestager?
Bij bespreking van de vrijwaringsmaatregelen op Europees niveau is ook het mededingingsaspect ter sprake gebracht. Het is aan een gedupeerd bedrijf om desgewenst een klacht in te dienen bij het directoraat-generaal voor Mededinging als er in een bepaalde sector mogelijk sprake is van schending van het kartelverbod of misbruik van economische machtspositie.
Zijn de negatieve effecten van de oude en de nieuwe vrijwaringsmaatregelen in kaart gebracht? Zo ja, kunt u de effecten met de Kamer delen?
De Europese Commissie heeft onderzoek gedaan naar de effecten van de definitieve vrijwaringsmaatregelen, die in februari jl. zijn ingegaan.
Uit het onderzoek heeft de Europese Commissie geconcludeerd dat de vrijwaringsmaatregelen aangepast moeten worden om de Europese staalindustrie beter te beschermen. Een weergave daarvan is te vinden in de uitvoeringsverordening waarbij de definitieve vrijwaringsmaatregelen zijn aangepast3.
Wat de precieze gevolgen zullen zijn van deze aanpassingen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de economische ontwikkelingen in de Europese Unie en de mondiale ontwikkelingen op de staalmarkt.
Wanneer vindt de volgende herzieningsvergadering plaats en welke acties gaat u tot die tijd ondernemen om deze negatieve effecten te bestrijden?
Er is nog geen herzieningsvergadering gepland. De Europese Commissie heeft aangegeven in de loop van het volgend jaar de effecten van de nu aangepaste vrijwaringsmaatregelen te onderzoeken. Naar aanleiding daarvan kan de Europese Commissie een voorstel doen om de vrijwaringsmaatregelen wederom aan te passen. Nederland zal zich intussen blijven inzetten voor een goede balans tussen de belangen van de staalproducenten en de belangen van de staalverwerkende industrie.
De Kerncijfers asiel en migratie, juni 2019 |
|
Jan Paternotte (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u de Kerncijfers asiel en migratie, juni 2019?1
Ja.
Ontvangen Jemenitische asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de procesopvanglocaties (hierna: POL) in afwachting van de algemene asielprocedure. Dit aanbod geldt momenteel nog niet voor Jemenitische asielzoekers. Zo snel als mogelijk voor de uitvoering, uiterlijk per 1 januari 2020 wordt de doelgroep van asielzoekers die een aanbod krijgen, geactualiseerd. In principe komen asielzoekers afkomstig uit een groep van minimale omvang en een hoog inwillingspercentage in aanmerking voor NT2-lessen. Dit betekent dat Jemenitische asielzoekers vanaf dat moment ook een aanbod NT2-lessen krijgen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Het taalonderwijs vormt hiervan de kern. Dat bestaat o.a. uit 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Syrische asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Ja, op dit moment krijgen Syriërs al NT2-lessen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, wordt het taalonderwijs vervolgd binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Eritrese asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Ja, op dit moment krijgen Eritreeërs al NT2-lessen op de POL. Zodra asielzoekers een vergunning krijgen, wordt het taalonderwijs vervolgd binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Turkse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt momenteel niet voor Turkse asielzoekers. Zo snel als mogelijk voor de uitvoering, uiterlijk per 1 januari 2020 wordt de doelgroep van asielzoekers die een aanbod krijgen, geactualiseerd. Dit betekent dat Turkse asielzoekers vanaf dat moment ook NT2-lessen krijgen. Per 1 januari 2020 kunnen Turkse asielstatushouders ook inburgeren.2 Indien de Turkse asielstatushouders hiervoor kiezen, kunnen zij de NT2-lessen vervolgen binnen het programma Voorbereiding op Inburgering op het azc.
Ontvangen Iraanse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt niet voor Iraanse asielzoekers, ook niet na de actualisatie per 1 januari 2020, vanwege de genoemde vereisten in antwoord 2. Zodra Iraanse asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
Ontvangen Iraakse asielzoekers op dit moment taalles? Zo nee, waarom niet en wanneer komen zij hier wel voor in aanmerking?
Alle asielzoekers krijgen een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers. Op dit moment krijgen Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen al NT2-lessen op de POL. Dit aanbod geldt niet voor Iraakse asielzoekers, ook niet na de actualisatie per 1 januari 2020, vanwege genoemde vereisten in antwoord 2. Zodra Iraakse asielzoekers een vergunning krijgen, start het programma Voorbereiding op inburgering op het azc. Dat bestaat uit o.a. 121 uur Nederlandse les, gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
In hoeverre worden de taallessen door vrijwilligers gegeven, dan wel door experts?
Het aanbod Basaal Nederlands dat beschikbaar is voor alle asielzoekers wordt gegeven door vrijwilligers. De NT2-lessen op de POL worden gegeven door gecertificeerde NT2-docenten. Hetzelfde geldt voor de taallessen binnen het programma Voorbereiding op inburgering op het azc; ook deze worden gegeven door gecertificeerde NT2-docenten.
In hoeverre vindt er differentiatie op niveau plaatsvinden?
Zowel bij de NT2-taallessen op de POL als bij de NT2-taallessen binnen het programma Voorbereiding op inburgering vindt differentiatie naar niveau plaats. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie niveaus, te weten analfabeten, laagopgeleiden en midden/hoogopgeleiden. Bij de start van de lessen wordt door de NT2-docent van het COA een toets afgenomen die inzicht geeft of iemand een snelle, gemiddelde of langzame leerling is. Het betreft een leerbaarheidstoets van het COA voorafgaand en ten behoeve van het programma Voorbereiding op inburgering. Voor analfabeten bestaat er een aparte toets. Aan de hand van deze toets kan de docent het traject bepalen dat het beste aansluit bij het niveau van de vergunninghouder.
In hoeverre sluiten de huidige taallessen aan op het inburgeringstraject?
Na afronding van de NT2-lessen uit het programma Voorbereiding op inburgering wordt, indien mogelijk, door het COA een eindtoets afgenomen (gericht op spreekvaardigheid). De resultaten van zowel de eerdere leerbaarheidstoets als de eindtoets krijgt de deelnemer mee in zijn persoonlijk informatiedossier en worden tevens in het klantprofiel opgenomen dat door het COA aan de gemeente wordt gezonden. Het streven is dat een deelnemer, die het programma met goed gevolg heeft doorlopen, het Nederlands ten minste op A1min niveau beheerst. Daarbij maakt het COA gebruik van een NT2-lesmethode die ook veel wordt gebruikt tijdens de inburgering in gemeenten. Op deze manier wordt zo veel als mogelijk de aansluiting gezocht met het inburgeringstraject in gemeenten.
Deelt u de mening dat de combinatie van de lange wachttijden bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst(IND) om te starten met een asielprocedure, waarbij geen prioriteit wordt gegeven aan spoor drie (evidente inwilligingen), en de regel dat asielzoekers pas met taalles mogen beginnen zodra hun procedure is gestart, ervoor zorgt dat kansrijke asielzoekers direct een achterstand in hun integratieproces oplopen? Hoe beoordeelt u dit
Lange doorlooptijden tijdens de asielprocedure staan een snelle integratie in de weg. Het terugdringen van de doorlooptijden bij de IND heeft daarom mijn prioriteit. Het extra personeel bij de IND zal voor het overgrote deel worden ingezet voor het afhandelen van asielaanvragen in spoor 4 (algemene en verlengde asielprocedure), waarin ook de meer kansrijke aanvragen worden behandeld. Hoewel de doorlooptijden in spoor 4 in de aankomende maanden nog zullen toenemen, is het niet zo dat asielzoekers geen taalles kunnen krijgen gedurende de tijd dat ze wachten. Zoals hierboven gemeld, ontvangen alle asielzoekers een aanbod van Basaal Nederlands door vrijwilligers en is het voor asielzoekers uit bepaalde herkomstlanden mogelijk om NT2-taallessen op de POL te volgen.
Deelt u de mening dat het überhaupt vreemd is bepaalde categorieën kansrijke asielzoekers uit te sluiten van taalles, waardoor hun integratie wordt vertraagd? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de afspraak uit het regeerakkoord «taalles vanaf dag één»?
Ik onderschrijf de afspraak uit het regeerakkoord dat het van belang is dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag vanaf dag één taalles behoren te krijgen. Daarom is het reeds voor Syriërs, Eritreeërs en Staatlozen mogelijk om NT2-lessen op de POL te volgen. De doelgroep van asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag die een aanbod krijgt, wordt zo snel als mogelijk voor de uitvoering en uiterlijk per 1 januari 2020 geactualiseerd en uitgebreid. Niet alle asielaanvragen van asielzoekers in procedure (spoor 4) zijn kansrijk. De actualisering houdt rekening met recente inwilligingspercentages en de omvang van de asielinstroom per herkomstland. Dit betekent dat asielzoekers uit groepen met een hoog inwillingspercentage en een minimale omvang in aanmerking komen voor NT2-taallessen.
Deelt u de mening dat snelle integratie en taalles vanaf dag één zowel de Nederlandse samenleving als de asielzoeker enorm ten goede komt en dat u zich er voor moet inspannen dit zoveel mogelijk te stimuleren, ook als dat betekent dat meer nationaliteiten in aanmerking moeten komen voor taallessen in Asielzoekerscentra (AZC)? Zo ja, bent u bereid zich in te spannen teneinde ervoor te zorgen dat in ieder geval álle kansrijke nationaliteiten zo snel mogelijk met taallessen in AZC kunnen beginnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat snelle integratie en taalles vanaf dag één voor asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag van groot belang zijn, zowel voor de Nederlandse samenleving als de asielzoekers in kwestie. Binnen het programma Flexibilisering Asielketen wordt reeds gewerkt aan de afspraak uit het regeerakkoord dat het van belang is dat asielzoekers met een kansrijke asielaanvraag vanaf dag één taalles behoren te krijgen. Door het ontwikkelen van een afwegingskader moet in de toekomst sneller en beter onderscheid worden gemaakt tussen kansrijke en minder kansrijke asielaanvragen. Daarbij wordt onder andere op basis van nationaliteit en landenbeleid bepaald welke evident kansrijke asielaanvragen prioriteit dienen te krijgen, ook wat betreft integratie en taalles.
Deelt u de mening dat asielzoekers die in de AZC mogen starten met taallessen ook de mogelijkheid moeten hebben vrijwilligerswerk te verrichten?
Ja, ik deel deze mening. Zowel asielzoekers als vergunninghouders hebben op dit moment al de mogelijkheid om vrijwilligerswerk te verrichten. Partijen zoals het COA, Pharos en de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk hebben hier de afgelopen jaren stevig op ingezet en zullen dit ook in de toekomst blijven doen.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Ambtenaren die deelnemen aan belastingcommissies van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven |
|
Renske Leijten , Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat ambtenaren niet namens de Nederlandse overheid in belastingcommissies van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven moeten zitten?
Rijksambtenaren dienen zich niet in te zetten voor een lobby bij datzelfde Rijk. Het is uitdrukkelijk wel van belang dat het Rijk op allerlei manieren zicht houdt op hoe beleid in de praktijk uitwerkt. Daarom beschouw ik een dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. Het kabinet hecht aan persoonlijk, open en vertrouwelijk contact met allerlei partijen – met soms ook zeer uiteenlopende belangen – om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wet- en regelgeving te verbeteren. Daaronder vallen ook belangenbehartigers zoals koepels, NGO’s en brancheverenigingen. Dit contact kan inzicht geven in belangen, argumenten en standpunten, of draagvlak creëren voor beleid. Voor de kwaliteit van ons werk is het van groot belang om deze verschillende signalen van de buitenwereld te ontvangen en mee te wegen in beleidsvorming. Het kabinet maakt te allen tijde haar eigen afweging en keuzes, waar het kabinet verantwoordelijk voor gehouden kan worden.
De toegang van ambtenaren van de Nederlandse overheid tot overleggen van belangenorganisaties van buitenlandse bedrijven kan onderdeel zijn van deze werkwijze die leidt tot betere beleidsvorming. Op deze manier wordt duidelijk hoe beleid uitpakt. Zeker als deelname aan een dergelijk overleg daarnaast ook nog een toegevoegde waarde voor de rijksoverheid kan hebben, zoals in het geval van de NFIA, vind ik deelname te rechtvaardigen. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. Tot slot is voor mij een voorwaarde voor deelname aan dergelijke overleggen dat er duidelijkheid is welke rol de betreffende ambtenaar daar vervult en dat deze rol passend is bij de taakvervulling van een ambtenaar. Een lobbyrol is daarbij niet aan de orde.
Deelt u de mening dat rolduidelijkheid van medewerkers van de Nederlandse overheid in het contact met lobbyorganisaties en niet-gouvernementele organisaties (ngo's) belangrijk is?
Ja. Voor medewerkers van de Nederlandse overheid is het in hun contacten met externe partijen altijd van belang om duidelijkheid te scheppen over hun rol.
Deelt u de mening dat een lidmaatschap van, of vaste deelname aan, belastingcommissies van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven in strijd is met deze rolduidelijkheid?
Nee. Het is wat mij betreft mogelijk dat medewerkers van de Nederlandse overheid ten behoeve van de gewenste dialoog met partijen buiten de overheid, zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 7 en 8, deelnemen aan overleggen van belangenorganisaties. Daarbij is het uiteraard wel zaak dat de desbetreffende ambtenaren een duidelijke rol hebben bij dergelijke overleggen en daar in die overleggen ook duidelijk over zijn.
Deelt u de mening dat de vaste deelname van Nederlandse ambtenaren aan zulke overlegstructuren mede door dit gebrek aan rolduidelijkheid het risico op belangenverstrengeling, en de schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid van ministeries, kan vergroten?
Voor mij is van belang dat medewerkers van de Nederlandse overheid met verschillende partijen – met uiteenlopende belangen en standpunten – spreken en daardoor signalen uit de buitenwereld ontvangen over het beleid. De betrokken ministeries die beleidsverantwoordelijk zijn op het specifieke onderwerp dienen vervolgens deze verschillende signalen op een onafhankelijke wijze te wegen en om te zetten naar beleidsvorming. Het kabinet maakt te allen tijde haar eigen afweging en keuzes, waar het kabinet verantwoordelijk voor gehouden kan worden.
Mits er duidelijkheid is over de rol en dat deze passend is bij de taakvervulling van een ambtenaar, zie ook mijn antwoord op vraag 1, zie ik geen risico op belangenverstrengeling of op de schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid van ministeries.
Deelt u de mening dat ook de rol van toehoorder, zoals u suggereert in reactie op het verzoek van het lid Van Weyenberg tijdens het debat met Staatssecretaris van Financiën op 13 juni 2019 (Kamerstuk 32 637, nr. 376), betekent dat een ambtenaar namens de Nederlandse overheid vast onderdeel wordt van een regulier overleg van een lobbyclub van buitenlandse bedrijven?
Ja. Indien een ambtenaar van de Nederlandse overheid als toehoorder aan een regulier overleg van een belangenorganisatie deelneemt, kan dit in de vorm dat hij een vaste deelnemer aan het overleg wordt. Dit laatste is het geval bij de NFIA als toehoorder van de tax committee van de AmCham.
Deelt u de mening dat u daarmee vooral kiest voor een optische oplossing en geen recht doet aan de werkelijke bezwaren tegen een vaste deelname van een Nederlandse ambtenaar aan reguliere overleggen van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven?
De medewerker van de NFIA heeft tijdens dit overleg altijd de rol van toehoorder vervuld. Deze rol is dus niet veranderd. Voor de aanwezigen bij dit overleg was en is altijd duidelijk geweest dat de NFIA de rol van toehoorder heeft.
Naar aanleiding van de vragen van uw Kamer op 13 juni jl. heb ik de AmCham wel verzocht om ook op de website expliciet aan te geven dat de medewerker van de NFIA de rol van toehoorder heeft. Hierdoor wordt voor iedereen de rol van de NFIA duidelijk. De AmCham heeft dit inmiddels op haar website aangepast.
Sinds wanneer is het beleid dat ambtenaren van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) regulier deelnemen aan overleggen van lobbyclubs? Is daar een politiek besluit over genomen? Is dit beleid ooit expliciet voorgelegd aan de Tweede Kamer?
In december 20171 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de werkzaamheden van de NFIA. In die brief heb ik toegelicht dat NFIA onderdeel is van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl, en zo ook de NFIA, is een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De NFIA heeft dus, onder mijn verantwoordelijkheid, de taak om beleid uit te voeren. De NFIA maakt geen beleid, dat is de rol van de verschillende ministeries.
In de brief uit december 2017 heb ik ook aangegeven dat de taak van de NFIA bestaat uit:
het ondersteunen van buitenlandse bedrijven bij het opzetten en/of uitbreiden van hun internationale activiteiten in Nederland;
het promoten van Nederland in het buitenland als een land met een aantrekkelijk vestigingsklimaat;
het monitoren van hoe het Nederlandse vestigingsklimaat zich ontwikkelt. De NFIA heeft dus een signaalfunctie.
De NFIA, net als andere onderdelen van RVO.nl, kan alleen een goede invulling aan haar taak geven als zij een goed netwerk heeft onder (buitenlandse) bedrijven. Om dit netwerk verder op te bouwen en te onderhouden neemt NFIA dan ook deel aan verschillende overleggen en netwerkbijeenkomsten van buitenlande KvK’s in Nederland, zie ook mijn antwoord op vraag 9. Op reguliere basis deelnemen aan overlegstructuren van (buitenlandse) belangenorganisaties kan de NFIA tevens helpen bij:
Signaalfunctie. De NFIA kan tijdens deze overleggen signalen over de ontwikkeling van het vestigingsklimaat oppikken.
Promotiefunctie. Deelname aan overleggen en/of netwerkbijeenkomsten van belangenorganisatie voor buitenlande bedrijven kan voor NFIA een efficiënte manier zijn om Nederland als aantrekkelijke vestigingslocatie bij buitenlandse bedrijven onder de aandacht te brengen.
Per overleg of netwerkbijeenkomst kan de rol van NFIA verschillen. Zo neemt de NFIA als toehoorder deel aan de tax committee van de AmCham vanuit haar signaalfunctie. Tevens kan deelname aan dit overleg helpen bij het verder opbouwen en onderhouden van het netwerk van de NFIA. Dit netwerk kan in een latere fase wellicht leads van buitenlandse bedrijven opleveren die mogelijk in Nederland willen investeren. In het voorbeeld dat NFIA deelneemt aan een netwerkbijeenkomst doet zij dit vanuit haar promotiefunctie. Afhankelijk van de opzet van de bijeenkomst brengt NFIA, naast de rol van toehoorder, daar ook actief het Nederlandse vestigingsklimaat bij bedrijven onder de aandacht.
Deelname aan dergelijke overlegstructuren en netwerkbijeenkomsten past binnen de taak en rol van een uitvoeringsorganisatie als de NFIA. Daarom is hiervoor per geval geen politiek besluit vereist.
Bent u bereid om per direct de vaste deelname van ambtenaren namens de Nederlandse overheid aan overleggen van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven te stoppen, zowel in de rol van toehoorder als in andere rollen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 1 en 4, ben ik van mening dat het voor medewerkers van de Nederlandse overheid mogelijk is om deel te nemen aan overleggen van belangenorganisaties van buitenlandse bedrijven. Tevens heb ik in antwoord op vraag 7 toegelicht hoe deze deelname, in het geval van de NFIA, past binnen de taak van deze uitvoeringsorganisatie.
Nemen medewerkers van de NFIA ook deel aan overleggen van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven en organisaties buiten de American Chamber of Commerce in the Netherlands (AmCham), de Japanse Chamber of Commerce en de Duitse Handelskammer? Kunt u een uitputtende lijst geven van overleggen van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven waar medewerkers van de NFIA regulier aan deelnemen of uit functie van de Nederlandse overheid lid van zijn?
Zoals ook in antwoord op vraag 7 aangegeven, onderhoudt NFIA contacten met vele relevante netwerken van bedrijven en met verschillende buitenlandse Kamers van Koophandel in Nederland die de belangen van buitenlandse bedrijven in Nederland behartigen. Naast AmCham gaat het dan ook om:
Deutsch-Niederländische Handelskammer (DNHK)
The Netherlands British Chamber of Commerce (NBCC)
Japanese Chamber of Commerce and industry in the NL (JCC)
Franse Kamer van Koophandel (CCI France Pays-Bas)
Association of Chinese Investment Enterprises in the Netherlands (ACIEN)
The Southern African – Netherlands Chamber of Commerce (SANEC)
Polish Chamber of Commerce in the Netherlands (PCCNL)
De NFIA heeft, behalve bij de Franse Kamer van Koophandel, bij geen enkele van bovengenoemde organisaties een lidmaatschap. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Hoe verhouden de activiteiten van AmCham zich tot de activiteiten van de Japanse Chamber of Commerce, de Duitse Handelskammer, de Nederlandse Kamer van Koophandel (KvK) en de andere overlegstructuren en lobbyclubs zoals verzocht in vraag 9?
Alle bij het antwoord op vraag 9 genoemde organisaties zijn organisaties die geen onderdeel zijn van de rijksoverheid. Ik heb daarom geen zicht op hoe de activiteiten van deze organisaties zich tot elkaar en tot de activiteiten van de Nederlandse Kamer van Koophandel (KvK) verhouden. In zijn algemeenheid kan ik wel aangeven dat dit relevante netwerken van buitenlandse bedrijven in Nederland zijn. Ze zetten zich onder meer in voor netwerkvorming en belangenbehartiging. Daarmee zijn dit organisaties die relevant zijn voor het werk van de NFIA.
Kunt u hierbij specifiek ingaan op de verschillen in met name de buitenlandse activiteiten, de organisatievorm en de verhouding tot de desbetreffende overheid van de verschillende lobbyclubs en organisaties?
Om dezelfde reden als mijn antwoord bij vraag 10, heb ik geen zicht op hoe specifiek de organisatievorm en de eventuele verhouding tot de desbetreffende overheid eruitziet van deze organisaties.
Kunt u bevestigen dat AmCham in tegenstelling tot de Nederlandse KvK geen zelfstandig bestuursorgaan is en bijvoorbeeld geen overheidstaken uitvoert?
Ik kan bevestigen dat de AmCham geen zelfstandig bestuursorgaan is en daarom ook geen taken voor de overheid uitvoert.
Is de NFIA, of de desbetreffende medewerker namens de NFIA, lid van AmCham? Zo ja, betaalt de NFIA contributie voor dit lidmaatschap en/of verricht de NFIA op een andere manier financiële bijdragen aan AmCham? Zo ja, hoe hoog is deze contributie? Zo ja, gaat het om een «corporate membership», een «patron membership», een «contributing membership» of een andere vorm van lidmaatschap? Zo ja, onder welk artikel is het lidmaatschap opgenomen op de begroting van EZK?
De NFIA en haar medewerkers zijn geen lid van de AmCham. Er wordt dan ook geen lidmaatschapsgeld betaald.
Wel zijn tussen 2015 en 2017 vanuit de NFIA aan AmCham incidentele deelnamekosten betaald voor diners tijdens vier netwerkseminars waar de NFIA aan deelnam. De totale kosten van deze vier netwerkseminars bedroegen € 502,50, Daarnaast is er in november 2015 éénmalig een financiële bijdrage van € 3.630 geleverd voor een netwerkseminar dat gezamenlijk met NFIA is georganiseerd en voor NFIA tot doel had om bij (potentiële) buitenlandse investeerders Nederland als vestigingslocatie onder de aandacht te brengen. Hier stond een duidelijke tegenprestatie tegenover. Het budget van de NFIA wordt op de EZK-begroting verantwoord onder de bijdrage aan RVO.nl op beleidsartikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Is de NFIA, of de desbetreffende medewerker namens de NFIA, lid van vergelijkbare lobbyclubs of organisaties zoals de Japanse Chamber of Commerce en de Duitse Handelskammer? Kunt u een uitputtend overzicht geven van lobbyclubs waar de NFIA lid van is? Zo ja, betaalt de NFIA contributie voor dergelijke lidmaatschappen? Zo ja, om wat voor soort lidmaatschap gaat het? Zo ja, hoe hoog zijn deze contributies? Zo ja, onder welk artikel is het lidmaatschap opgenomen op de begroting van EZK?
De NFIA is, behalve bij de Franse Kamer van Koophandel, bij geen enkele van de bij het antwoord op vraag 9 genoemde organisaties lid.
De NFIA heeft sinds 1 augustus dit jaar een zogenoemd bedrijfslidmaatschap bij de Franse Kamer van Koophandel in Nederland. Dit lidmaatschap past bij de promotiefunctie van de NFIA en helpt de NFIA bij het opbouwen van een relevant netwerk van Franse bedrijven, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 7. De NFIA is sinds dit jaar, zonder dat er op dit moment een kantoor van NFIA in het land aanwezig is, zich ook gaan richten op bedrijven uit Frankrijk. In deze opstartfase is aansluiting bij bestaande netwerken van zowel de Nederlandse Ambassade in Frankrijk als het Frans-Nederlandse netwerk in Nederland essentieel voor het werk van NFIA. De Franse KvK staat toehoorderschap bij overleggen of deelname aan netwerkevenementen van NFIA alleen toe als zij een bedrijfslidmaatschap afsluiten. Kosten hiervoor zijn € 1.031 per jaar. Gezien deze voorwaarde van de Franse KvK en omdat lidmaatschap voor de NFIA een effectieve en kostenefficiënte wijze is voor het opbouwen van een netwerk onder Franse bedrijven die mogelijk activiteiten in Nederland willen opzetten en/of uitbreiden, heeft de NFIA in dit geval voor een bedrijfslidmaatschap gekozen. Het budget van de NFIA wordt op de EZK-begroting verantwoord onder de bijdrage aan RVO op beleidsartikel 2 Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei.
Hoeveel bijeenkomsten van AmCham zijn in 2016, 2017, 2018 en de eerste helft van 2019 bijgewoond door medewerkers van de NFIA?
De contacten tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven, en de manier waarop die contacten plaatsvinden, worden niet systematisch bijgehouden. Zie ook mijn antwoord op vraag 33.
Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar de verschillende commissies, zoals de tax committee, de pharmaceutical committee en de legal committee?
NFIA was de afgelopen jaren alleen toehoorder bij de tax committee. Deze bijeenkomsten werden gemiddeld één maal per kwartaal georganiseerd.
Kunt u bevestigen dat de tax comittee van AmCham tot doel heeft om te waarschuwen en te signaleren wanneer belastingvoorstellen misschien toch slecht zijn voor bedrijven?
Ja. Op de website van AmCham worden de werkzaamheden van de tax committee als volgt omschreven2: «The work of the Tax Committee focuses on the tax considerations AmCham members are confronted with in the Netherlands and in the USA. The aim is to signal to relevant authorities the sometimes detrimental consequences of proposed or present tax legislation for foreign investors and how to improve the investment climate in the Netherlands. The Tax Committee addresses tax issues for a group of members and not on an individual basis.»
Wat is het doel van de pharmaceutical committee en de legal committee?
Op de website van AmCham staat het doel van de verschillende committees van de AmCham beschreven3.
Met welk doel nemen medewerkers van de NFIA deel aan deze overleggen?
Zoals reeds aangegeven in antwoord op vraag 7 neemt de NFIA deel aan deze overleggen vanuit haar signaalfunctie. Deelname past ook binnen de wens van het kabinet om via contacten met verschillende partijen inzicht te hebben in verschillende standpunten, argumenten en belangen van partijen, of draagvlak te creëren voor beleid. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Daarnaast heb ik in mijn antwoord op vraag 7 aangegeven dat deelname de NFIA helpt bij het verder opbouwen en onderhouden van het netwerk van de NFIA.
Zijn de verslagen van deze overleggen openbaar?
De verslagen van de overleggen van de AmCham zijn niet openbaar.
Op welke wijze informeert u de Kamer over deze overleggen?
Zoals bij eerdere antwoorden ook aangegeven beschouw ik een dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. De contacten tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven, en de manier waarop die contacten plaatsvinden, worden niet systematisch bijgehouden. De agenda’s van de bewindspersonen worden openbaar gemaakt via de website van de rijksoverheid. Hierbij worden ook de overleggen met maatschappelijke organisatie, belangenorganisaties en bedrijven gemeld.
Daarnaast is het van belang dat partijen vrijuit en in vertrouwen met de overheid kunnen spreken. In deze informele overleggen wordt veelal bedrijfsvertrouwelijke informatie gewisseld. Het is niet aan mij om ingebrachte punten uit dergelijke overleggen naar buiten te brengen.
Heeft u, wanneer deelname van een medewerker van de NFIA en commissies van AmCham tot nieuwe inzichten heeft geleid met betrekking tot het vestigingsklimaat, de Kamer daarover geïnformeerd? Zo ja, op welke wijze?
De Tweede Kamer wordt niet geïnformeerd over de uitkomsten en inzichten van elk apart overleg met partijen uit de buitenwereld. Het kabinet maakt te allen tijde haar eigen afweging en keuzes, waar het kabinet verantwoordelijk voor gehouden kan worden.
Overigens is de AmCham zelf zeer transparant over hun inzet om de economische activiteiten en investeringen in Nederland te laten toenemen aangezien zij jaarlijks via hun website een lijst met Priority Points openbaar maken.
Hoe definieert u de rol van toehoorder?
De rol van toehoorder betekent in het geval van NFIA, bijvoorbeeld bij de deelname aan de tax committee van de AmCham, dat tijdens een overleg wordt geluisterd naar de inbreng van de andere deelnemers aan het overleg waarbij soms om verduidelijking wordt gevraagd. Daarnaast kan de toehoorder, indien daar vraag naar is, feitelijke toelichtingen op overheidsbeleid of -standpunten geven. De toehoorder heeft geen stemrecht.
Betekent de rol van toehoorder dat een medewerker van de NFIA in of een marge van dergelijke overleggen enkel toehoort en bijvoorbeeld zelf geen ontwikkelingen in het vestigingsklimaat toelicht?
Nee, zoals bij vraag 23 aangegeven kan de medewerker van de NFIA ook een feitelijke toelichting geven op ontwikkelingen in het vestigingsklimaat. Dit kan mogelijk bijdragen aan het draagvlak creëren voor beleid zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 1.
Welke rol, anders dan toehoorder, hebben medewerkers van de NFIA bij overleggen van AmCham tot nu toe ingevuld?
De NFIA vervult in het overleg van de tax committee van de AmCham altijd de rol van toehoorder. Dit als onderdeel van haar signaalfunctie zoals omschreven in antwoord op vraag 7. Bij de aanwezigheid van diners en seminars van de AmCham, zoals genoemd in antwoord op vraag 13, was de NFIA-afgevaardigde een vertegenwoordiger van de NFIA zoals andere aanwezigen ook hun organisatie vertegenwoordigden. Deze deelname is onderdeel van de promotiefunctie van de NFIA zoals omschreven in antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat er ook zonder deelname aan belastingcommissies van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven voldoende mogelijkheden zijn voor de Nederlandse overheid om op de hoogte te zijn van relevante ontwikkelingen voor het Nederlandse vestigingsklimaat?
Zoals in eerdere antwoorden, onder andere bij vraag 1, aangegeven hecht het kabinet belang aan een dialoog met veel verschillende partijen die uiteenlopende belangen vertegenwoordigen. Zie ook het antwoord op vraag 33. De NFIA heeft, als uitvoeringsorganisatie, bij de beleidsvorming op het onderwerp vestigingsklimaat een signaalfunctie. De NFIA spreekt veel met buitenlandse bedrijven die reeds in Nederland zijn gevestigd of dit overwegen en ontvangt daardoor veel signalen over het Nederlandse vestigingsklimaat. Deelname aan overleggen van buitenlandse belangenorganisaties helpt de NFIA om een completer beeld te verkrijgen van de verschillende signalen. Zoals eerder aangegeven ben ik van mening dat deelname aan dergelijke overleggen van belangenorganisaties een onafhankelijke beleidsvorming, hetgeen de verantwoordelijkheid is van de betrokken ministeries en niet van de NFIA, niet verstoort. Naast de gesprekken met de buitenwereld neemt het kabinet in haar weging uiteraard ook andere input mee, zoals rapporten over het Nederlandse vestigingsklimaat mee, zoals bijvoorbeeld de recente Global Competitiveness Index van het World Economic Forum.
Tevens heb ik in antwoord op vraag 7 reeds aangegeven dat deelname van NFIA als toehoorder bij dergelijke overleggen kan helpen bij het verder opbouwen en onderhouden van het netwerk van de NFIA.
Deelt u de mening dat er ook zonder deelname aan belastingcommissies van lobbyclubs van buitenlandse bedrijven voldoende mogelijkheden zijn voor de Nederlandse overheid om contact te hebben met relevante publieke en private partijen?
Zie mijn antwoord op vraag 26. Ook in het contact met relevante publieke en private partijen vind ik het van belang dat medewerkers van de Nederlandse overheid in gesprek zijn met verschillende partijen uit de buitenwereld met verschillende belangen. Daar hoort ook contact met verschillende belangenorganisaties bij.
Hoeveel gesprekken heeft u in 2016, 2017, 2018 en de eerste helft van 2019 gevoerd met AmCham, de Japanse Chamber of Commerce, de Duitse Handelskammer en andere overleg- en lobbyclubs zoals verzocht in vraag 10?
De agenda’s van de bewindspersonen worden openbaar gemaakt via de website van de rijksoverheid. Hierbij worden ook de overleggen met maatschappelijke organisatie, belangenorganisaties en bedrijven gemeld. Als Minister van Economische Zaken en Klimaat heb ik geen overleg gevoerd met één van de in het antwoord op vraag 9 genoemde organisaties.
Kunt u bevestigen dat een voormalig directeur van de NFIA in ieder geval sinds 2013 één van de vicevoorzitters van AmCham is?
Ja. De voormalig directeur van de NFIA, in de periode januari 2006 tot september 2007, is sinds mei 2013 vice chairman of the board bij AmCham.
Hoeveel medewerkers van de Nederlandse overheid hebben in lijn met artikel 61 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement een nevenwerkzaamheid bij AmCham of vergelijkbare lobbyclubs en organisaties opgegeven?
Ambtenaren zijn verplicht melding te doen van hun relevante nevenwerkzaamheden. Op basis daarvan is geconstateerd dat er geen medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Financiën en de NFIA zijn die een nevenfunctie hebben bij één van de in antwoord op vraag 9 genoemde belangenorganisaties.
Kunt u bevestigen dat naast een aantrekkelijk vestigingsklimaat ook de aanpak van belastingontwijking- en ontduiking één van de fiscale prioriteiten van dit kabinet is?
Ja.
Op welke wijze laat de Nederlandse overheid zich informeren over het beschermen van de Nederlandse belastinggrondslag, alsmede de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking?
Om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren vinden contacten plaats tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven. Dat geldt ook voor beleid en wetgeving op het gebied van belastinggrondslag en de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking. Ik beschouw een open dialoog tussen de overheid en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties en bedrijven als waardevol. Tegelijk is het belangrijk om transparant te zijn over dergelijke contacten. Het Ministerie van Financiën kent daarom een gedragslijn voor externe contacten. Hierin staat onder andere dat bij wetgevingsvoorstellen een lobbyparagraaf wordt opgenomen. Deze paragraaf bevat een verslag van de internetconsultatie en andere contacten met externen, inclusief een reactie en inzage in de belangenafweging op hoofdlijnen. Voorbeelden hiervan zijn de lobbyparagrafen bij de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1) (Kamerstuk 35 030, nr. 3, p. 24) en de Wet bronbelasting 2021 (Kamerstuk 35 305, nr. 3, p. 13).
Zijn medewerkers van de Nederlandse overheid ook aanwezig bij overleggen van ngo’s, zoals Tax Justice, bijvoorbeeld om goed op de hoogte te zijn van de nieuwste ontwikkelingen in de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking?
Om beleidsopties te verkennen en de kwaliteit van wetgeving te verbeteren vinden contacten plaats tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven. Daaronder vallen ook ngo’s. Dergelijk contact vindt ook plaats voor beleid en wetgeving op het gebied van de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking. Zo heeft de Staatssecretaris van Financiën blijkens zijn openbare agenda op 14 februari 2018 een gesprek gehad met Tax Justice. Een ander voorbeeld is de dialoogbijeenkomst over belastingontwijking en -ontduiking met de Staatssecretaris van Financiën op 12 april 2018, waar eveneens Tax Justice aan deelnam. Daarnaast wordt er een aantal keer per jaar een rondetafeloverleg door het Ministerie van Financiën georganiseerd in overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking en het maatschappelijk middenveld (waaronder ook ngo’s), waarbij de fiscale actualiteiten met betrekking tot ontwikkelingslanden worden besproken. Ook op andere terreinen, zoals klimaat, is de afgelopen periode zeer intensief ambtelijk en bestuurlijk overleg geweest met NGO’s.
De contacten tussen ambtenaren en maatschappelijke organisaties, belangenorganisaties of bedrijven, en de manier waarop die contacten plaatsvinden, worden niet systematisch bijgehouden.
Hoeveel van dergelijke bijeenkomsten van ngo’s zijn in 2016, 2017, 2018 en de eerste helft van 2019 bijgewoond door medewerkers van de Nederlandse overheid?
Zie het antwoord op vraag 33.
Op welke wijze vult de Nederlandse overheid de signaalfunctie met betrekking tot de aanpak van belastingontduiking- en ontwijking in?
In de uitvoering en handhaving van belastingwetten signaleert de Belastingdienst gevallen van belastingontwijking en -ontduiking. Indien belastingontwijking een gevolg is van ongewenste en of onvoorziene gevolgen van bestaande wetgeving maakt de Belastingdienst hiervan melding. Ook draagt internationale transparantie op belastinggebied bij aan het signaleren van belastingontduiking- en ontwijking. Zowel binnen de OESO als binnen de EU zijn hiertoe diverse maatregelen genomen. Het onlangs ingediende wetsvoorstel »Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies» zal hier verder aan bijdragen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja. Om aan uw verzoek te voldoen de vragen één voor één te beantwoorden, en tegelijkertijd herhalingen van antwoorden zoveel mogelijk te voorkomen, zijn bij verschillende antwoorden verwijzingen naar antwoorden op andere vragen toegevoegd.
Het eindvonnis in zaaknummer UTR 18/3505 |
|
René Peters (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak UTR 18/3505 waarin een Turkse vluchtelinge bezwaar maakte tegen het niet verstrekt krijgen van eenzelfde lening die openstaat voor andere vluchtelingen?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het wenselijk is dat nieuwkomers uit Turkije zo snel mogelijk deelnemen aan de maatschappij en de Nederlandse taal leren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens met deze stelling.
Hoe beoordeelt u het vernietigen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak ECLI:NL:CRVB:2011:BR4959 ten aanzien van de toepasbaarheid van het associatierecht EU-Turkije op migranten met een vluchtelingenstatus?
Op basis van de huidige situatie kom ik nu tot de conclusie dat de inburgeringsplicht reeds vanaf 2011 had moeten gelden voor Turkse asielstatushouders. Verder verwijs ik naar mijn verzonden brief aan de Tweede Kamer inzake de inburgeringsplicht van Turkse asielstatushouders, die hierover gaat.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om in aanloop naar de implementatie van de motie Paternotte/Heerma het inburgeringstraject en de bijbehorende DUO-lening open te stellen voor Turkse nieuwkomers met een vluchtelingenstatus?1 Zo ja, bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak dat ook te gaan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er meer te melden over het onderzoek naar het op individueel niveau inburgeringsplichtig maken van Turkse asielmigranten, waarover u eerder heeft aangegeven hoopvol te zijn wat betreft de juridische mogelijkheden daartoe zoals geschetst in de motie Paternotte/Heerma?2
Zie antwoord vraag 3.
De sluiting die dreigt voor de spoedpost van de huisartsendienst Twente-Oost |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht waaruit blijkt dat de spoedpost van de Huisartsendienst Twente-Oost (HDT) in Oldenzaal dreigt te moeten sluiten?1
Ja.
Klopt het dat het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST) van plan is de huur te gaan verhogen met 70%? Op basis waarvan denkt MST dat een verhoging van 70% gerechtvaardigd zou zijn?
De Spoedpost Oldenzaal is voor Nederlandse begrippen een kleine huisartsenpost (HAP) met een werkgebied van ongeveer 82.000 inwoners zijnde de gemeenten Dinkelland, Losser en Oldenzaal. Ik heb begrepen van de directie van Spoedzorg Huisartsen Twente (SHT) – de organisatie waar de Spoedpost Oldenzaal onderdeel van is – dat Spoedpost Oldenzaal niet financieel rendabel is. Het (gedeeltelijk) sluiten van de Spoedpost Oldenzaal is nu onderwerp van gesprek. Bij de besluitvorming liggen twee opties voor: sluiting van de Spoedpost Oldenzaal in de nacht en de overige ANW-uren wel geopend blijven of volledige sluiting van de Spoedpost Oldenzaal en het werkgebied van Spoedpost Oldenzaal verdelen over de Spoedposten Enschede en Hengelo. Door deze verdeling ontstaan qua werkgebied en verrichtingenniveau van huisartsenzorg twee gelijkwaardige Spoedposten waar efficiënt personele bezetting zoals huisartsen en triagisten ingezet kan worden. De directie van SHT is van mening dat de acute huisartsenzorg in de regio door volledige sluiting van de Spoedpost Oldenzaal toekomstbestendig zal zijn. Het definitieve besluit over een (gedeeltelijke) sluiting moet nog worden genomen. De uitvoering van het definitief besluit zal vanaf maandag 6 januari 2020 worden ingevoerd.
De spoedpost kon vooral volledig geopend zijn vanwege de samenwerking met het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente (MST). Door het aflopen van de samenwerkingsovereenkomst en huurovereenkomst per 1 januari 2020, moeten er nieuwe afspraken komen passend bij de huidige situatie en financieringsafspraken in de gezondheidszorg. Nieuwbouw in 2015, kosten voor bedrijfsvoering (waaronder huisvesting) van de huisartsenpost in de avond, nacht en weekend- uren en de eis van College Sanering Zorginstellingen (CSZ) voor marktconforme prijzen bij vervreemding of verhuur van zorgvastgoed, maken dat verhoging van de huur noodzakelijk is. Strikt genomen betreft de huurverhoging geen 70% aangezien SHT inmiddels meer oppervlakte in gebruik heeft dan in het oorspronkelijke contract staat opgenomen, aldus het MST. Dat is in het nieuwe voorstel van MST ook aangepast.
Het MST heeft mij laten weten dat ze op dit moment acht verpleegkundigen detacheren naar de spoedpost in Oldenzaal waarbij de kosten, maar niet de opbrengsten van de verpleegkundige inzet gedeeld worden. MST heeft in gesprek met SHT aangegeven een deel van deze kosten niet meer te kunnen en willen dragen. Dit betekent voor de spoedpost dat de kosten van de nieuwe overeenkomsten zullen stijgen en dat de spoedpost geen gebruik meer kan maken van de inzet van verpleegkundigen van het ziekenhuis. Daarnaast heeft SHT mij laten weten, dat los van de financiële implicaties, het voor SHT onmogelijk is – gezien de krapte op de arbeidsmarkt – om de extra diensten in de nacht en eventuele extra bezetting in de avonden en weekenden op korte termijn ingevuld te krijgen.
Ik heb van de directie van SHT begrepen dat ze met de Raad van Afgevaardigden (RvA) van de Spoedpost Oldenzaal (vertegenwoordiging van de huisartsengroepen die bij de post aangesloten zijn) vanaf juni diverse gesprekken hebben gevoerd om de opties te bespreken om de consequenties van het opzeggen van de samenwerkingsovereenkomst en huurovereenkomst te bespreken. Daarbij was een randvoorwaarde gesteld door de directie dat deze eventuele maatregel tenminste budgettair neutraal zou moeten zijn. Zowel de directie van SHT als de leden van de RvA zijn van mening dat in ieder geval de sluiting in de nacht van de Spoedpost Oldenzaal onvermijdelijk is gezien het gering aantal verrichtingen van huisartsenzorg.
Klopt het dat het MST geen verpleegkundigen meer wil leveren voor de Oldenzaalse huisartsenpost? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de facto ziekenhuis MST de Oldenzaalse huisartsenpost sluit door eenzijdig de voorwaarden irreëel te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers van NEED (Netherlands Emergency department Evaluation Database) beschikbaar over hoeveel mensen van de huisartsenpost uit Oldenzaal terecht komen op de spoedeisende hulppost in Enschede en/of Hengelo? Zo, ja kunt u die delen?
Er zijn geen cijfers van NEED beschikbaar over hoeveel mensen van de spoedpost uit Oldenzaal doorverwezen worden naar de spoedeisende hulppost in Enschede en Hengelo. Spoedpost Oldenzaal heeft naar verhouding een klein verzorgingsgebied met een gering aantal verrichtingen van huisartsenzorg. De Spoedpost Enschede heeft momenteel een verzorgingsgebied van 186.395 inwoners. De Spoedpost Hengelo heeft een verzorgingsgebied van 131.310 inwoners. Na eventuele sluiting van Spoedpost Oldenzaal zullen de Spoedposten Enschede en Hengelo elk een verzorgingsgebied van ongeveer 200.000 inwoners krijgen.
Zijn de adherentiecijfers in de regio in kaart gebracht, conform de aangenomen motie Van den Berg (Kamerstuk 31 016, nr. 198)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze cijfers delen?
Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming. Van het SHT heb ik begrepen dat in kaart gebracht is wat de adherentiecijfers zijn en wat de consequenties zijn van een eventuele (gedeeltelijke) sluiting van de Spoedpost Oldenzaal. Het SHT heeft het RIVM gevraagd om te toetsen of in de nieuwe situatie de landelijke bereikbaarheidsnorm (minimaal 90% van de inwoners van het werkgebied van de HAP kan binnen 30 minuten per auto de HAP bereiken) niet overschreden wordt. Ik heb begrepen dat de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM laat zien dat bij een sluiting van de Spoedpost Oldenzaal, de landelijke bereikbaarheidsnorm ruimschoots behaald blijft.
Kan worden aangegeven wanneer en hoeveel mensen er naar de Oldenzaalse huisartsenpost komen?
Zie antwoord vraag 6.
Is er een regiobeeld gemaakt over de zorgbehoefte voor Oldenzaal en omstreken met cijfers over bevolkingsopbouw, sociaaleconomische status, leeftijdsopbouw met cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Nivel, ziekenhuizen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ)?
Menzis heeft als grootste zorgverzekeraar in de regio het initiatief genomen een regiobeeld te maken, zoals ook afgesproken is in de bestuurlijke akkoorden 2019–2022. Onder begeleiding van een bureau heeft Menzis in de afgelopen maanden een regiovisie Twente 2030 ontwikkeld. Dit beeld is geanalyseerd en opgeschreven vanuit het perspectief van Twente en dus niet specifiek voor Oldenzaal. Met deze visie gaat Menzis nu met de partijen in de regio om tafel.
Deelt u de mening dat in deze casus de zorgaanbieders de regionale bestuurders en inwoners tot nog toe onvoldoende geconsulteerd hebben, terwijl dit volgens uw concept AMvB over wijzigingen in de (acute) zorg wel noodzakelijk is? Hoe gaat u in dit geval handhaven dat het overleg in de regio wel wordt gevoerd?
Zoals u weet is de AMvB acute zorg, waarin de communicatie met partijen en inwoners in de regio een belangrijk onderdeel is, nog niet in werking getreden. Echter, vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze AMvB stimuleer ik op dit moment reeds dat zorgaanbieders die overwegen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te sluiten, handelen in de lijn van deze concept AMvB.
Conform de concept AMvB acute zorg heeft de SHT gesprekken gevoerd over de eventuele (gedeeltelijke) sluiting van de Spoedpost Oldenzaal met onder meer het MST, wethouders van de betrokken gemeenten, zorgverzekeraar Menzis, vertegenwoordigers van huisartsengroepen, het ROAZ Euregio en de voorzitter van de patiëntenvertegenwoordiging (Stichting Vrienden van Heil der Kranken). Er wordt onder andere een continuïteitsplan opgesteld en begin oktober wordt dit besproken in een ROAZ-overleg. Naar mijn mening zal de SHT een informatiebijeenkomst voor inwoners moeten organiseren om de inwoners de gelegenheid te geven hun zorgen en suggesties te uiten, voordat er een definitief besluit genomen wordt. In gesprek met de directie van SHT heb ik daarom dit verzoek neergelegd. De directie van SHT heeft aangegeven met dit verzoek aan de slag te gaan.
Bent u bereid te bevorderen dat zorgverzekeraar Menzis, MST, zorgaanbieders en bestuurders in gesprek gaan met als doel dat een huisartsenpost open blijft in en voor Oldenzaal en Noordoost Twente? Kunt u de uitkomsten van dat gesprek binnen een maand delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 9.
Het duidelijk verslechterde economisch beeld van het midden- en kleinbedrijf (mkb) |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Herkent u het beeld dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) schetst in de conjunctuurklok voor het derde kwartaal van 2019?1
Het mkb is het fundament van de Nederlandse economie. Daarom volg ik het economisch beeld van het mkb op de voet via de «mkb conjunctuurklok». De klok is samengesteld uit factoren die het economisch beeld voor het mkb beïnvloeden. Het bericht waar het lid Futselaar op doelt beschrijft dat de ontwikkeling van onder andere export, ondernemersvertrouwen en aantal vacatures afneemt. Dit zijn belangrijke voorspellende factoren voor de conjunctuur. Sinds het derde kwartaal van 2016 zijn alle indicatoren «boven trend», en liggen daarmee boven het langjarig gemiddelde van de afgelopen 10 jaar. Deze klok zorgt ervoor dat we de conjunctuur ontwikkelingen van het mkb op de voet kunnen volgen.
De resultaten laten zien dat het nog steeds goed gaat met het mkb, maar ook dat de stemming onder ondernemers het afgelopen kwartaal is verslechterd. Dat is ook niet zo gek: na lange tijd van aanhoudende hoge economische groei, ligt een afvlakking binnen de verwachtingen. Dit sluit aan bij andere voorspellingen, zoals de Augustusraming van het CPB die lagere economische groei voor 2020 voorspelt.
Deze afvlakking wordt deels veroorzaakt door binnenlandse factoren: personeelsschaarste zorgt ervoor dat bedrijven minder snel kunnen groeien. Anderzijds wordt deze afvlakking veroorzaakt door ontwikkelingen in het buitenland. De onzekerheid rondom de Brexit, en de handelsoorlog tussen de VS en China raken ook de Nederlandse economie. Zo hebben deze ontwikkelingen een impact op investeringen en de uitvoer.
Sinds 1 oktober staat ook de tool «MKBarometer» online op www.staatvanhetmkb.nl. Dit is een afgeleide van de mkb conjunctuurklok en geeft in één blik weer wat de stand van de conjunctuur van het mkb is (zie figuur 1).
Figuur 1: MKBarometer in het 3e kwartaal van 2019
Deelt u de mening dat de indicatoren die het CBS toont op deze conjunctuurklok een grillig verloop hebben, maar dat het conjunctuurverloop niet louter positief is voor het Nederlandse mkb?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de algemene conjunctuurklok en de MKB-conjunctuurklok zich tot elkaar? Kan een vergelijkbare conjunctuurklok voor het grootbedrijf worden gemaakt om verschillen in prestaties en resultaten van uw beleid aan te tonen?
Er is bij de uitwerking van de MKB-conjunctuurklok gestreefd om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de methodologie en het conjuncturele gedachtengoed van de bestaande CBS conjunctuurklok voor de hele Nederlandse economie.
De conjunctuurklok beoogt een beeld te geven van de stand van de economie, niet om de prestaties en resultaten van mijn beleid te evalueren. Daarom voer ik regelmatig monitoring, evaluaties en onderzoeken uit naar het ingestelde beleid. Zo kom ik dit najaar met een visie op de financieringsmarkt naar aanleiding van een onderzoek naar de werking van die markt en het ingestelde financieringsinstrumentarium.
Hoe is het huidige conjuncturele beeld voor het grootbedrijf en hoe verschilt dit met dat voor het mkb? Kunt u aangeven of uw beleid hiermee succesvoller het mkb stimuleert of eerder het grootbedrijf?
De conclusie van de conjunctuurklok over het economisch beeld geldt niet alleen voor het mkb, maar voor alle Nederlandse bedrijven. De CBS conjunctuurklok laat namelijk ook zien dat het conjunctuurbeeld minder gunstig geworden is, evenals de ramingen van het CPB. Deze bronnen gaan uit van het hele bedrijfsleven en niet alleen het mkb.
Het generieke deel van het bedrijvenbeleid is zowel ingesteld voor grote als kleine bedrijven. Voor zover er specifiek beleid is, richt zich dat vooral op het mkb.
Zo heb ik vorig jaar het MKB-actieplan gepresenteerd om het mkb te versterken.
Hierin staan verschillende maatregelen op diverse thema’s, waaronder digitalisering, financiering, menselijk kapitaal en internationaal ondernemen. Ik vind het mkb erg belangrijk omdat het de motor is van onze economie. Het is daarom van belang dat het mkb de aandacht krijgt die het verdient. Voor de zomer heb ik u de voortgangsrapportage van het MKB-actieplan toegezonden (Kamerstuk 32 637, nr. 379), waarin de ontwikkelingen op de verschillende thema’s zijn aangegeven. De voortgangsrapportage laat zien dat er het afgelopen jaar mooie resultaten zijn geboekt, zoals de start van MKB!dee, de start van de regionale Smart Industry Hubs en de MKB-werkplaatsen om het mkb te helpen met digitalisering, de invoering van de MKB-toets voor nieuwe wet- en regelgeving. Deze en de andere initiatieven uit het MKB-actieplan zal ik de komende periode verder uitbouwen.
Deelt u de mening dat binnenlandse bestedingen een aanzienlijke factor zijn in de prestaties van het mkb en dat het achterblijven hiervan ten opzichte van de economische groei het mkb ernstig hindert?2
De binnenlandse bestedingen zijn een belangrijke factor in de prestaties van het mkb. Het merendeel van de mkb-bedrijven is georiënteerd op Nederland en exporteert geen goederen of diensten naar het buitenland (Nederland Handelsland, CBS, 2019).
Het is echter voorbarig om te stellen dat het achterblijven van de binnenlandse bestedingen het mkb ernstig heeft gehinderd. Veel mkb ondernemingen bedienen zakelijke markten en daardoor is ook de uitvoer een aanzienlijke factor in de prestaties van het mkb. Deze bedrijven leveren namelijk ook goederen en diensten aan Nederlandse bedrijven die exporteren.
Deze kanttekening geldt ook bij de binnenlandse bestedingen. Hogere binnenlandse bestedingen komen naast goederen en diensten van het mkb ook aan het grootbedrijf toe.
Data van De Staat van het mkb en het CBS laten zien dat de groei van de toegevoegde waarde van het mkb de groei van de totale economie volgt.
Figuur 2: Ontwikkeling van de toegevoegde waarde van het mkb (business economy) index: 2011=100, bron: CBS
Deelt u de mening dat binnenlandse bestedingen het effectiefst gestimuleerd kunnen worden door het besteedbaar inkomen van degenen met de laagste inkomens te vergroten? Zo ja, bent u bereid om een loongolf in Nederland te helpen tot stand te komen om dit te bereiken?
Het CBS heeft recent laten zien dat de consumptie achterblijft bij de groei van het bruto binnenlands product omdat een groter deel van het inkomen van huishoudens naar schuldaflossing is gegaan.3 Gegeven besparingen en aflossing worden binnenlandse bestedingen niet noodzakelijk het sterkst aangewakkerd door het besteedbaar inkomen van huishoudens te vergroten. Overheidsconsumptie kan dan bijvoorbeeld effectiever zijn om de binnenlandse bestedingen te vergroten.
Bij de huidige stand van de conjunctuur en krapte op de arbeidsmarkt hoort een relatief hoge loongroei. Het CPB raamt voor 2019 en 2020 een loongroei van 2,5%. Hierdoor stijgt de arbeidsinkomensquote de komende twee jaar met 1,8%-punt. Daarnaast wordt ook de verwachte economische groei in 2019 en 2020 voornamelijk gedragen door de binnenlandse bestedingen. De Sociale Partners onderhandelen over de lonen. De loonsverhoging die passend is, verschilt per sector.
De financiële problemen die Curaçaose oud-studenten ondervinden bij het aflossen van studieschulden |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat oud-studenten op Curaçao door DUO in financiële problemen raken bij de aflossing van hun studieschuld?1 Klopt het dat u een brief van uw Curaçaose collega hierover hebt ontvangen? Zo ja, bent u bereid een afschrift van uw antwoord aan de Kamer te sturen?
Ja. Ik voeg een afschrift van mijn brief bij.2
Klopt het dat DUO eraan in de weg staat dat deze groep oud-studenten hun studieschuld aflost? Klopt het dat DUO deze oud-studenten langdurig in onzekerheid laat over een passende aflossingsregeling, maar in de tussentijd wél snel is met het toepassen van incassomaatregelen?
Ik herken het beeld niet dat DUO aflossing van de studieschuld door deze groep oud-studenten in de weg staat. Het is de taak van DUO om studieschulden te innen en dat op een behoorlijke manier te doen. Dat betekent dat het voor oud-studenten snel duidelijk moet zijn hoe hoog hun studieschuld is en welk bedrag zij maandelijks moeten terugbetalen. DUO informeert studenten hier ook over.
Oud-studenten hoeven niet meer af te lossen dan zij gezien hun inkomen kunnen dragen. Als het inkomen waarvan wordt uitgegaan is verslechterd, dan kan de oud-student verzoeken om bij de berekening van een ander inkomensjaar uit te gaan. Tevens is het voor de oud-student ook mogelijk om een aflossingsvrije periode aan te vragen. Mocht desondanks toch een betalingsachterstand (dreigen te) ontstaan, dan is het verstandig om direct contact op te nemen met DUO. Er kan dan in overleg met de oud-student naar een passende oplossing worden gekeken. De oud-student wordt dan ook gevraagd aan te tonen waarom de geboden opties niet tot het gewenste resultaat leiden. Een DUO medewerker kan op basis van de specifieke persoonlijke situatie van een oud-student in onderling overleg tot een aangepaste afspraak komen.
De Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport (OWCS) heeft mij laten weten signalen te hebben ontvangen dat het voor oud-studenten in de praktijk lastig is om onder andere vanwege het tijdsverschil telefonisch in contact te komen met DUO en informatie te ontvangen over het treffen van een betalingsregeling. Daarom kunnen studenten op Curaçao veel zaken zelf regelen in Mijn DUO en is DUO ook per e-mail te bereiken. In het najaar zullen medewerkers van DUO een aangesloten periode op Curaçao aanwezig zijn, zodat het wordt vergemakkelijkt om in contact te treden met DUO.
Verder wil ik benadrukken dat DUO niet zomaar een incassobureau inschakelt voor het innen van de studieschuld. Als oud-studenten de betalingsverplichting niet nakomen, is er sprake van een achterstallige schuld en zal DUO een betalingsherinnering sturen. Als ook dit niet tot een betaling leidt, zal een aanmaning worden verstuurd. Als daarop wederom geen reactie is ontvangen door DUO, zal een tweede aanmaning worden gestuurd. DUO zet pas een deurwaarder in als alle herinneringen en aanmaningen niet tot betaling of tot contact over een mogelijke betalingsregeling hebben geleid. Ook de deurwaarder zal eerst proberen via de minnelijke weg te incasseren. Indien ook dit niet het gewenste resultaat oplevert, zal overgegaan worden tot een gerechtelijke inningsprocedure.
In hoeverre wordt bij het bepalen van de aflossingsregeling rekening gehouden met lokale omstandigheden? Deelt u de mening dat met het oog op de lagere lonen en het afwijkende belastingstelsel voor Curacaose oud-studenten andere aflossingsbedragen moeten worden vastgesteld? Klopt het bijvoorbeeld dat er gevallen bestaan waarin de hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag hoger is dan het op Curaçao gehanteerde minimumloon?
De voorwaarden waaronder oud-studenten hun studieschuld moeten terugbetalen zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 en zijn voor alle oud-studenten hetzelfde. Pas als een oud-student over voldoende inkomen beschikt, hoeft de studieschuld te worden terugbetaald. Dat gebeurt bij oud-studenten die in Europees Nederland wonen automatisch omdat DUO door automatische koppeling met de gegevens van de Nederlandse Belastingdienst kan beschikken over de inkomensgegevens van deze oud-studenten. De oud-studenten op Curaçao kunnen – net als alle andere oud-studenten die buiten Europees Nederland wonen – een draagkrachtmeting aanvragen. Bij het bepalen van de draagkracht van een oud-student is het inkomen van de oud-student zelf van belang en dat van een eventuele partner. DUO vraagt de inkomens van Curaçaose oud-studenten die eerder draagkracht hebben aangevraagd periodiek op bij de Belastingdienst van Curaçao om proactief de draagkracht te continueren. Indien de Belastingdienst van Curaçao deze informatie (nog) niet kan verstrekken, wordt de debiteur gevraagd zelf inkomensgegevens te verstrekken, om op die manier de draagkracht vast te stellen.
Bij een inkomen onder het Nederlandse minimumloon, hoeft een oud-student niets terug te betalen. Het Nederlandse minimumloon ligt hoger dan het minimumloon op Curaçao, dus als oud-studenten inkomsten hebben onder het op Curaçao gehanteerde minimumloon hoeven zij niets terug te betalen. Uitgaan van het (hogere) Nederlandse minimumloon is dit dus in het voordeel van oud-studenten op Curaçao.
DUO roept oud-studenten op om de aanvraag te doen om naar draagkracht terug te mogen betalen. Alleen dan kan rekening gehouden worden met het daadwerkelijke inkomen van de oud-student. Ook bij oud-studenten met betalingsachterstanden die DUO verzoeken om een betalingsregeling, wordt rekening gehouden met de omstandigheden van de oud-student. In individuele gevallen kan rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
Bent u bereid om de huidige aflossings- en incassopraktijk te onderzoeken en maatregelen te treffen om oud-studenten een proportionele aflossingsregeling aan te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u hierover uitsluitsel te kunnen bieden en bent u bereid in de tussentijd af te zien van incasso’s?
Medewerkers van DUO reizen dit najaar en in het voor- en najaar van 2020 voor een aaneengesloten periode af naar Curaçao om samen met debiteuren met betalingsproblemen naar een oplossing voor hun probleem te zoeken.
Zoals ik verder in mijn reactie op de brief van de Minister van OWCS ook heb aangegeven, vind ik dat onderzocht moet worden of de manier van het innen van achterstand van de studieschuld volgens de regels plaatsvindt. Geen enkele oud-student mag in de problemen komen door het afbetalen van een studieschuld. DUO heeft het Ministerie van OWCS gevraagd om concrete casussen om de signalen over de incassopraktijken te kunnen onderzoeken. Als uit de nadere informatie van de Minister van OWCS blijkt dat daar zaken mis zijn gegaan, zal ik zeker maatregelen nemen.
De zorggroep Aventura |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van diverse berichten inzake de zorggroep Aventura?1
Ja.
Wat vindt u van de managementvergoeding van bijna een kwart miljoen euro die aan beide eigenaren van Aventura (bovenop hun salaris) wordt uitbetaald? Is naar uw mening hier sprake van een constructie met als doel dan wel gevolg dat de Wet normering topinkomens wordt omzeild? Bent u bereid dergelijke constructies via wetgeving de pas af te snijden?
Het CIBG, de toezichthouder in de zorg op de naleving van de Wet normering topinkomens (Wnt), heeft Aventura zeer recent in onderzoek genomen. Op dit moment is daarom nog geen uitspraak te doen over de managementvergoedingen en de relatie met de Wnt.
Vindt u het bedrag van € 4.700 dat Aventura blijkbaar maandelijks per cliënt ontvangt in verhouding staan tot de diensten, zorg en begeleiding die door Aventura worden geleverd? Kunt u beschrijven waar een cliënt naar uw mening voor een dergelijk bedrag aanspraak op zou moeten kunnen maken? Bent u bereid in dezen maximumtarieven vast te leggen?
De Friese gemeenten geven aan het bedrag van € 4.700 niet te herkennen.
Op basis van de AMvB reële prijs Wmo 2015 stellen gemeenten met inachtneming van een aantal kostprijselementen een reëel tarief vast voor ondersteuning die geboden wordt in het kader van de Wmo 2015. De reële prijs voor ondersteuning wordt dan ook mede beïnvloed door de lokale infrastructuur en door lokaal vastgelegde kwaliteitseisen en uitvoeringseisen.
Het stellen van maximumtarieven zou betekenen dat ondersteuning (landelijk) genormeerd dient te worden. Mijns inziens staat dat haaks op hetgeen beoogd is met de Wmo 2015, namelijk maximaal maatwerk leveren, passend bij de behoeften van de cliënt en de lokale infrastructuur.
Wat vindt u van de constructie dat cliënten van een in handen van de eigenaren van Aventura zijnde organisatie («de tak beschermd wonen») dagbesteding doen bij een andere organisatie van dezelfde personen (een autobedrijf)? Wat vindt u van het woud aan BV’s en stichtingen dat deel uitmaakt van Aventura, waarbij over en weer opdrachten worden verleend? Vindt u nader onderzoek daarnaar gewenst? Bent u bereid daaraan via regelgeving paal en perk te stellen?
De concernrelaties van Aventura bv zijn bij aanvang van de overeenkomst overlegd door de aanbieder. De concernrelaties in de vorm van meerdere bv's zijn op zichzelf niet verboden en zien we vaker binnen het sociaal domein. De gemeente Smallingerland heeft aangegeven meer toezicht te willen houden op de financieringsstromen tussen de verschillende bv’s. Dat vind ik een goede ontwikkeling.
In de aanbesteding Beschermd Wonen in Friesland zijn geen afspraken gemaakt over waar de dagbesteding moet plaatsvinden en of dit mag op locaties/andere organisaties van de aanbieder. Zolang de besteding van zorggeld rechtmatig plaatsvindt en de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is, is de bedrijfsconstructie van een zorgaanbieder geen punt van bijzondere aandacht.
Wat vindt u van het feit dat Aventura zonder toestemming logo’s van bijvoorbeeld gemeente, openbaar ministerie en politie gebruikt? Welke consequenties heeft dat voor Aventura?
Het ongevraagd gebruik maken van de logo’s van genoemde instellingen vind ik onwenselijk en is in strijd met wet- en regelgeving. Bij het constateren van dit feit heeft de gemeente de zorgaanbieder direct gesommeerd het logo te verwijderen. Dit is ook gebeurd. Ik vertrouw erop dat de gemeente vervolgstappen onderneemt, mocht het toch nogmaals gebeuren.
Herkent en erkent u het beeld dat aanbieders van beschermd wonen regelmatig geen zorgachtergrond hebben en dat dergelijke aanbieders als paddestoelen uit de grond schieten? Ziet u dit als (ongewenst) gevolg van marktwerking?
Het beeld dat aanbieders regelmatig geen zorgachtergrond hebben, herken ik niet. Wel ontvang ik signalen van gemeenten dat zij zich soms zorgen maken over de kwaliteit die sommige aanbieders leveren. Zij kunnen hier in de eventuele aanbesteding en contractering goede afspraken over maken. Ook als sprake is van marktwerking zijn er mogelijkheden om te sturen op het leveren van zo goed mogelijke kwaliteit aan cliënten.
In de brief van 9 juli aan uw Kamer (35 000 XVI, nr. 133) staan maatregelen genoemd met als doel om zoveel mogelijk te voorkomen dat organisatorische en/of financiële constructies worden gehanteerd die doelmatige besteding van zorggeld in gevaar brengen (bestrijden van «excessen»).
Hoe vindt u dat, vierenhalf jaar (!) na inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving en nadat gemeenten (meer) verantwoordelijk zijn geworden voor beschermd wonen inclusief het toezicht daarop, aan dat toezicht en de daarbij horende handhaving wordt vormgegeven?
Op basis van artikel 6.1 van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten doen dit door een of meerdere toezichthouders aan te wijzen. Dat toezicht is volop in ontwikkeling. Niet alles verloopt altijd even soepel en er is altijd ruimte om te leren en te verbeteren. Juist dat leren wil ik graag versnellen.
Instellingen voor Beschermd Wonen ondersteunen doorgaans de meest kwetsbaren binnen de groep mensen die een vorm van maatschappelijke ondersteuning nodig hebben. Het is daarom van belang dat het toezicht hierop proactief wordt vormgegeven in plaats van (alleen maar) reactief. In het kader van thematisch risicogestuurd toezicht, heb ik van de IGJ vernomen dat zij samen met gemeenten in 2020 meer focus legt op Beschermd Wonen. Bij toezicht op Beschermd Wonen is vaak sprake van gecombineerd toezicht, waarbij zowel de gemeentelijk toezichthouder als een Rijksinspectie betrokken is. De Minister van VWS ondersteunt dit waar nodig, om op deze manier de ontwikkeling van het Wmo-toezicht te versnellen. In zijn beleidsreactie op de jaarlijkse rapportage van de IGJ over het Wmo-toezicht, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, zal hij nader ingaan op welke manier instellingen voor Beschermd Wonen bezocht worden.
Daarnaast ondersteunt de Minister van VWS gemeenten om toezicht en handhaving in het Wmo-domein uit te voeren en te versterken. De VNG organiseert – op ons verzoek – expertmeetings, waarbij toezichthouders van elkaar en elkaars methodes kunnen leren. Tevens heeft de Minister van VWS aangegeven werk te maken van openbaarmaking van Wmo-toezichtrapportages. Dit is een instrument om het Wmo-toezicht (nog) verder te professionaliseren.
Omdat bij Aventura ook Wlz cliënten in zorg zijn, staat Aventura ook onder toezicht van de IGJ. De IGJ heeft naar aanleiding van de signalen uit de media contact opgenomen met de gemeente en daaropvolgend zeer recentelijk een onaangekondigd toezichtbezoek afgelegd aan Aventura. Indien nodig onderneemt de IGJ zelf stappen naar aanleiding van dit onderzoek.
Durft u de garantie te geven dat een en ander in het hele land inmiddels op een goede wijze wordt vormgegeven, zodat vaak kwetsbare jongeren worden beschermd en «foute» zorgaanbieders worden geweerd of bent u van mening dat een en ander nog onvoldoende op orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u het gevoel dat gemeenten soms terughoudend zijn met handhaving, nu het niet altijd eenvoudig is in voorkomende gevallen cliënten elders onder te brengen?
Nee, dat gevoel heb ik niet. Mijn beeld is dat gemeenten hun zorgplicht en de kwaliteit van ondersteuning serieus nemen. De gemeente Smallingerland heeft ook aangegeven dat geen sprake is van een beperkte capaciteit rondom intramuraal beschermd wonen.
Wat ziet u als úw verantwoordelijkheid in dezen en bent u bereid die te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in dezen niet nog langer af te wachten of gemeenten toezicht en handhaving in dezen op orde krijgen en zèlf de regie te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u in het kader van het hiervoor bedoelde bijvoorbeeld bereid om het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) óók volledig van toepassing te verklaren op aanbieders van beschermd wonen?
Nee. Het wetsvoorstel Wtza richt zich primair op een verbetering van het kwaliteitstoezicht van de IGJ op nieuwe zorgaanbieders. Aangezien Wmo-ondersteuning niet behoort tot het toezichtsdomein van de IGJ, past het niet om de Wtza daarnaar uit te breiden. Wel bestaat er een afsprakenkader voor de Wmo toezichthouders en de Rijksinspectie om de samenwerking bij gezamenlijk toezicht te bevorderen. Dit afsprakenkader wordt momenteel herzien. Begin 2020 zal de VNG dit afsprakenkader verspreiden onder gemeenten en toezichthouders.
Bent u bereid, daar waar het gaat om het toezicht op aanbieders van beschermd wonen, binnen afzienbare termijn met een actieplan te komen met maatregelen om misstanden zoals hier en in andere gevallen geconstateerd te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
De opvang van Venezolaanse migranten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Human Rights Caribbean zeer teleurgesteld is over de besteding van 23,8 miljoen euro die Nederland beschikbaar stelt aan Curaçao en Aruba voor de opvang van Venezolaanse migranten?1
Ja.
Klopt het dat zo’n beetje het hele bedrag bestemd is voor het tegenhouden en het detineren van Venezolaanse migranten? Zo nee, kunt u aangeven waaraan het beschikbare bedrag wél wordt besteed? Hoeveel van het beschikbaar gestelde bedrag komt ten goede aan de versterking van de asielprocedure en de verbetering van opvangvoorzieningen?
In de brief van 6 september jl. (Kamerstuk 29 653, nr. 58) is uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de 23,8 miljoen euro die het kabinet bij Voorjaarsnota heeft vrijgemaakt voor enerzijds de respons op de bijstandsverzoeken van Aruba en Curaçao en anderzijds maatregelen in het kader van crisisbeheersing in de regio. In nauwe afstemming met Aruba en Curaçao is een samenhangend pakket aan ondersteuningsmaatregelen uitgewerkt dat in het komende jaar in gezamenlijkheid uitgevoerd zal worden. In het ondersteuningspakket is onder meer aandacht voor de versterking van de maritieme grenzen en het optimaliseren van de vreemdelingenketen, maar ook voor diverse sociaal-maatschappelijke projecten op het gebied van onderwijs, opvang van kwetsbare groepen, gezondheidszorg en bejegening van migranten. Van de 23,8 miljoen euro is 7,2 miljoen gereserveerd voor het optimaliseren van de vreemdelingenketen. Uitgangspunt voor de Nederlandse ondersteuning aan de landen is dat conform de staatsrechtelijke verhoudingen binnen het Koninkrijk de verantwoordelijkheid voor het migratiebeleid een autonome aangelegenheid betreft. De landen bepalen zelf of en, zo ja, welke voorzieningen zij willen treffen voor migranten die om bescherming vragen. Er is geen algemene verplichting tot het geven van opvang en andere vormen van bijstand. Wel kan in uitzonderlijke gevallen – wanneer de vreemdeling volkomen afhankelijk is van de Staat – de noodzaak bestaan enige vorm van opvang te bieden. Dit zal per geval bekeken moeten worden en vraagt een individuele beoordeling.
Zowel Aruba als Curaçao geven aan dat voor bepaalde kwetsbare groepen gekeken wordt naar mogelijke vormen van tijdelijke opvang. Op Curaçao wordt in individuele opvang voorzien in gevallen van slachtoffers van mensenhandel. Om deze personen te beschermen is in samenwerking met het Ministerie van Sociale ontwikkeling, Arbeid en Welzijn, voor woongelegenheid gezorgd. In het kader van de door Nederland te leveren bijstand wordt een deel van de 7,2 miljoen euro voor de vreemdelingenketen beschikbaar gesteld voor de inrichting van circa 36 opvangplekken voor kwetsbare groepen op Curaçao. Op Aruba biedt de stichting Fundacion pa Hende Muher den Dificultad opvang aan slachtoffers van onder andere mensenhandel, mensensmokkel en huiselijk geweld. Het kabinet heeft op verzoek van de regering van Aruba 255.000 euro beschikbaar gesteld aan de stichting voor de uitbreiding van de opvangcapaciteit met circa 30 extra plekken.
Wat vindt u van het pleidooi van Human Rights Caribbean om een gedeelte van het budget beschikbaar te stellen voor een eerlijke en fatsoenlijke behandeling van Venezolaanse vluchtelingen en hen in staat te stellen zichzelf in hun minimumbehoeften te voorzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een substantieel gedeelte van het beschikbaar gestelde bedrag ten goede te laten komen aan de verbetering van de asielprocedure en opvang? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.