Het bericht dat Jeugdzorg het kabinet verzoekt twee IS-kinderen uit Syrië terug te halen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dilemma voor kabinet: jeugdzorg verzoekt terughalen twee IS-kinderen uit Syrië»?1
Ja.
Klopt het dat jeugdzorg u heeft gevraagd om twee IS-kinderen terug te halen uit Syrië? Zo ja, wanneer heeft u dit verzoek ontvangen? En is hier direct en adequaat op gereageerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse Jeugdbeschermingsorganisatie waar de voorlopige voogdij over twee niet-Nederlandse kinderen in Syrië is toegewezen, heeft op 15 oktober jl. een brief gezonden aan de Nederlandse overheid met een verzoek om bijstand om de kinderen veilig te stellen. De brief is in goede orde ontvangen en het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in nauw contact met de Jeugdbeschermingsorganisatie.
Voor het overige geldt dat het kabinet op dit moment geen mededelingen kan doen over de stappen die worden gezet ter uitvoering van dit verzoek.
Kunt u een toelichting geven over de situatie waarin deze kinderen, een baby en een peuter, zich momenteel bevinden?
Nederland is niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en er is daardoor zeer beperkt tot geen zicht op deze kinderen. Het is het kabinet bekend dat de humanitaire en veiligheidssituatie in het kamp Al Roj – waar de kinderen zich zouden bevinden – slecht is en onderhevig aan de sterk veranderlijke verhoudingen in de regio.
Wanneer heeft u het verzoek van jeugdzorg ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zijn ondernomen sinds het verzoek is ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er inmiddels acties ondernomen om de desbetreffende kinderen terug naar Nederland te halen? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet wordt terughoudend omgegaan met het doen van mededelingen over individuele casuïstiek. Dat geldt ook in dit geval.
Wie is er op dit moment verantwoordelijk voor het welzijn van deze kinderen? Kan Bureau Jeugdzorg uitvoering geven aan de rechterlijke uitspraak zolang de kinderen zich nog in een kamp in Syrië bevinden?
De eerste verantwoordelijkheid voor de kinderen ligt bij eventuele natuurlijke gezagsdragers, daarna is er een verantwoordelijkheid voor lokale autoriteiten van het land waar de kinderen zich bevinden. In deze casus ligt de feitelijke zorg bij degene die nu de kinderen verzorgt en heeft een Nederlandse rechter, gezien het mogelijke gezagsvacuüm waarin de kinderen zitten, tevens een verantwoordelijkheid gelegd bij een Nederlandse voogd.
Op welke termijn verwacht u dat deze twee kinderen in Nederland zullen zijn en de rechterlijke uitspraak van begin september kan worden uitgevoerd?
Er wordt zorgvuldig gekeken naar het verzoek van de Jeugdbeschermingsorganisatie. Over de stappen die in dat verband worden gezet kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
In hoeverre verschillen deze twee kinderen van de twee wezen die in juni dit jaar met hulp van Frankrijk zijn opgehaald?
Op basis van de beschikbare informatie zijn deze twee kinderen, anders dan de twee door Frankrijk opgehaalde kinderen, niet Nederlands en is hun (biologische) vader nog in leven.
Verwacht u dat op korte termijn meer kinderen door de kinderrechter onder toezicht zullen worden gesteld van jeugdzorg, omdat hun belangen in de Syrische kampen ernstig worden bedreigd? Welke criteria worden daarbij gehanteerd? En zullen deze kinderen, net als de kinderen die in juni met hulp van Frankrijk zijn opgehaald, naar Nederland worden gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan hier niet op vooruitlopen. In de twee gevallen die nu bekend zijn heeft de rechter de voorlopige voogdij toegewezen aan een Nederlandse Jeugdbeschermingsorganisatie. Indien er meerdere zaken zouden volgen, zal telkens bezien moeten worden of en hoe hierin gehandeld kan worden.
Hoeveel Nederlandse kinderen verblijven momenteel in de verschillende kampen in Syrië? Kunt u een toelichting geven over hun gezondheidssituatie?
Uit cijfers van de AIVD blijkt dat er circa 55 volwassenen in opvang- en detentiekampen in Noordoost-Syrië verblijven en circa 95 kinderen «met een Nederlandse link».1 Deze kinderen hebben een of twee ouders met de Nederlandse nationaliteit of ouders die langere tijd in Nederland hebben gewoond. Dat betekent dat niet alle kinderen «met een Nederlandse link» ook de Nederlandse nationaliteit hebben.
Zoals ook gesteld in het antwoord op Kamervragen van 6 november (referentie 2019Z19778) is Nederland niet diplomatiek vertegenwoordigd in Noordoost-Syrië en is er daardoor zeer beperkt tot geen zicht op de kinderen met een Nederlandse link die in de opvangkampen in Noordoost-Syrië verblijven. Het is daarom niet mogelijk informatie te geven over de gezondheidssituatie van deze kinderen.
Compensatie voor de gaswinning in het Waddengebied |
|
Tom van der Lee (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «448 miljoen aan plannen voor compensatie gaswinning»1 en de Investeringsagenda van het Omgevingsproces Ternaard?2
Ja.
Klopt het dat ambtenaren van uw ministerie aanwezig waren bij werkgroepbijeenkomsten rondom deze investeringsagenda? Weet u waar men op doelt met de «uitspraak van EZK op 11 maart 2019 dat EZK niet schrikt van een investeringsagenda van mogelijk enkele honderden miljoenen euro’s»?
Het klopt dat ambtenaren van mijn ministerie – als toehoorder – aanwezig zijn geweest bij een aantal werkgroepbijeenkomsten rondom de investeringsagenda. De uitspraak waar u naar refereert, is niet gedaan tijdens een werkgroepbijeenkomst, maar tijdens de startbijeenkomst van het omgevingsproces. De uitspraak tijdens deze startbijeenkomst in maart 2019 is gedaan in de context dat alle betrokken partijen hun ideeën over noodzakelijke investeringen in het gebied zouden gaan indienen. De uitspraak over de hoogte van de investeringsagenda zag niet alleen op de bijdrage uit de exploitatie van een eventuele gaswinning aan de investeringsagenda, maar hield ook rekening met het feit dat het mogelijke rendement dat aangedragen projecten zouden kunnen behalen alsmede de eventuele investeringen van derde partijen in de projecten tot gevolg heeft dat de investeringsagenda mogelijk op zou kunnen lopen tot enkele honderden miljoenen euro’s.
Bent u werkelijk van plan om 448 miljoen euro uit te geven om gaswinning mogelijk te maken? Zo ja, waarom moet de belastingbetaler opdraaien voor deze kosten? Hoe bent u van plan de Investeringsagenda van het Omgevingsproces Ternaard te financieren? Wordt dit bedrag ook in de regio geïnvesteerd wanneer er geen gaswinning zal plaatsvinden in de regio?
Door de Friese overheden en omwonenden is een uitgebreide lijst opgesteld van mogelijke projecten. Deze lijst telde op tot een bedrag van 448 miljoen euro. De decentrale overheden in Friesland heb ik gevraagd om een nadere precisering te geven van de projectvoorstellen. Hierover ben ik in gesprek gegaan met betrokken partijen. De uitkomst van die gesprekken is dat, indien gaswinning bij Ternaard zal plaatsvinden, de bij de gaswinning Ternaard betrokken partijen bereid zijn om uit de exploitatie van de gaswinning een bijdrage van 6 miljoen euro per jaar over een periode van 10 jaar ter beschikking te stellen. Deze bijdrage komt alleen beschikbaar indien daadwerkelijk tot gaswinning wordt overgegaan. Ik ben niet van plan 448 miljoen euro uit te geven en zal ook geen rekening bij de belastingbetaler neerleggen
Deelt u de mening dat het beter is af te zien van gaswinning wanneer de prijs voor draagvlak zo hoog is?
Dat er een investeringsagenda is opgesteld, wil niet zeggen dat de omwonenden en de Friese overheden anders aankijken tegen gaswinning. Ik wil via de pilot Omgevingsproces Ternaard recht doen aan de zorgen die er leven bij de mensen in het betreffende gebied. En ervoor zorgen dat het gebied met iets extra’s achterblijft op het moment dat de gaswinning stopt. Wat dit betekent voor het draagvlak voor de gaswinning, zal moeten blijken tijdens en na afloop van de periode van gaswinning.
Is het u bekend dat de Waddenzee een UNESCO Werelderfgoed is en dus onvervangbaar, uniek en eigendom van de hele wereld?
De Waddenzee is in 2009 ingeschreven op de UNESCO-Werelderfgoedlijst vanwege de unieke waarden, de zogeheten Outstanding Universal Values. Dit jaar is door alle betrokken partijen het 10-jarig bestaan in trilateraal verband gevierd. De bestaande wet- en regelgeving zorgt voor de bescherming van dit unieke gebied. Een onderdeel hiervan is het hand-aan-de-kraan-principe. Het uitgangspunt daarvan is dat gaswinning alleen kan plaatsvinden als dit veilig is en als natuurwaarden niet worden aangetast. Daarnaast worden iedere 5 jaar de scenario’s rond zeespiegelstijging geëvalueerd. De evaluatie wordt gedaan onder leiding van TNO op basis van de data van zowel Deltares als KMNI. En als er aanleiding toe is, wordt de gebruiksruimte voor de gaswinning bijgesteld. Dit alles is er op gericht dat er geen nadelige effecten op natuur optreden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier verder in te gaan en de gaswinning te beëindigen. Overigens vond reeds gaswinning plaats in dit gebied op het moment dat de Waddenzee op de UNESCO-werelderfgoedlijst werd geplaatst. Er is toen niet geconcludeerd dat de gaswinning onverenigbaar is met de plaatsing op de lijst.
Deelt u de opvatting dat de ecologische functies van de Waddenzee onbetaalbaar en uniek zijn en dat deze niet gecompenseerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het artikel «Waddengeld voor een blacklight golfbaan»?3
Ja.
Heeft het Waddenfonds te maken met de Investeringsagenda van het Omgevingsproces Ternaard?
Het Waddenfonds en de Investeringsagenda zijn niet direct aan elkaar gerelateerd. In de Investeringsagenda zijn wel projecten opgenomen waarvoor ook via het Waddenfonds financiering wordt aangevraagd. Voor de andere projecten verschilt het per project of financiering vanuit het Waddenfonds mogelijk is. Of die projecten in aanmerking komen voor een bijdrage, beslist het Waddenfonds aan de hand van een uitvoeringskader en een uitvoeringsprogramma.
Deelt u de mening dat het Waddenfonds nauwelijks heeft bijgedragen aan het oorspronkelijke doel van het Waddenfonds, namelijk versterking van de natuur?
Het Waddenfonds geeft aan dat in de periode na de decentralisatie van het Waddenfonds (sinds 2012 tot en met juni 2019) 111 miljoen euro aan subsidies is verstrekt voor ecologie en 132 miljoen euro voor economische projecten. Omgerekend gaat het dan om 46% voor ecologie.
Zoals aangegeven in het antwoord van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op vraag 4 van lid Wassenberg (PvdD, ingezonden 1 november 2019, uw kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1051) over het Waddenfonds, wordt gestuurd op een gelijke verdeling 50%/50% ecologie en duurzame economie van de middelen aan het eind van de periode van het Waddenfonds (2026), overeenkomstig het Bestuursakkoord Decentralisering Waddenfonds van 14 september 2011. In de (openbare) jaarverslagen biedt het Waddenfonds tussentijds inzicht in de verdeling van middelen over ecologie en duurzame economie.
Voor de periode voor de decentralisatie wijs ik graag op de reactie van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op vraag 4 die is gesteld door lid Wassenberg over het Waddenfonds (PvdD, ingezonden 1 november 2019, uw Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1051). De Minister van Infrastructuur en Waterstaat geeft aan dat het Waddenfonds in 2012 is gedecentraliseerd naar de Waddenprovincies met een efficiencykorting van 75 miljoen euro. Vóór de totstandkoming van de Wet op het Waddenfonds is ten behoeve van de nadeelcompensatie kokkelvisserij 122,4 miljoen euro uitgekeerd. Deze uitgave komt het natuurbelang ten goede (Kamerstuk 29 684, nr. 46). De totale verplichtingen, inclusief beheers- en uitvoeringskosten, voor de drie uitgeschreven tenders voorafgaande aan de decentralisatie bedroeg 109,6 miljoen euro. Het gedecentraliseerde bedrag bedroeg aldus 493 miljoen euro.
In het totaal van de eerste drie tenders is aan ecologie 60% besteed. Rekening houdend hiermee en de 50%-50% verdeling tussen ecologie en economie resteert voor ecologie 235,6 euro miljoen en voor economie 257,5 miljoen euro. Beide bedragen zijn inclusief beheers- en uitvoeringskosten. Dit alles betekent dat voor ecologie gedurende de totale looptijd van het Waddenfonds afgerond 424 miljoen euro beschikbaar is (Kamerstuk 29 684, nr. 98). Kortom er zal geen 600 miljoen euro aan economische activiteiten worden besteed, maar voor economie was na decentralisatie nog wel 257,5 miljoen euro beschikbaar.
Op de website van het Waddenfonds (http://waddenfonds.nl/projecten) staat een overzicht van alle projecten die gefinancierd worden met geld uit het Waddenfonds onderverdeeld in verschillende rubrieken, zoals natuur en duurzame recreatie en toerisme
Het Waddenfonds heeft aangegeven dat door haar verschillende projecten worden gefinancierd die beogen de natuurkwaliteit te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn Wij en Wadvogels, Swimways, experimenten zeegrasherstel, zoet-zout gradiënt in het Noorderleech en de aanleg van de vismigratierivier. Het betreft projecten waarvan de effecten pas op de lange termijn zichtbaar worden. Wel zichtbaar is bijvoorbeeld de toename van het areaal kwelders, de realisatie van enkele vogelbroedeilanden, een klutenplas en hoogwatervluchtplaatsen.
Op welke manier dragen zaken zoals het verhogen van bruggen, kunstwerken en een blacklightgolfbaan bij aan het versterken van de natuur in de Waddenzee? Deelt u de analyse dat hoewel het vanuit het oogpunt van de subsidieaanvragers begrijpelijk is dat men dit fonds aangreep om voor allerlei zaken subsidie aan te vragen, het oorspronkelijke doel van het fonds volledig ondergesneeuwd raakte?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er ten principale niets mis is met culturele en economische investeringen in de regio rondom de Waddenzee, maar dat het onjuist is om de indruk te wekken dat deze investeringen te maken hebben met de natuurversterking van de Waddenzee?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel geld uit het Waddenfonds is er precies besteed aan natuurversterking? Kunt u een overzicht geven van hoe dit geld precies is besteed?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om het overgebleven geld van het Waddenfonds slechts te besteden aan versterking van de natuur?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat al deze inspanningen om gaswinning te compenseren niet effectief zijn en het beter is om gewoon geen gas meer te winnen onder de Waddenzee zodat problemen voorkomen worden?
Nee, ik deel deze mening niet. Uitgangspunt is dat gaswinning alleen kan plaatsvinden als dit veilig is en als natuurwaarden niet worden aangetast. Daarom is ook onder meer het hand aan de kraan principe geïntroduceerd. Daarnaast worden iedere 5 jaar de scenario’s rond zeespiegelstijging geëvalueerd. De evaluatie wordt gedaan onder leiding van TNO op basis van de data van zowel Deltares als KMNI. En als er aanleiding toe is, wordt de gebruiksruimte voor de gaswinning bijgesteld. Dit alles is er op gericht dat er geen nadelige effecten op natuur optreden. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hier verder in te gaan en de gaswinning te beëindigen.
Zijn er middelen uit het Waddenfonds gebruikt voor het tegengaan van stikstofuitstoot? Bent u bereid zich hiervoor in te spannen, aangezien stikstofreducerende maatregelen natuurversterkend zijn?
Het is mij niet bekend of de middelen uit het Waddenfonds ook zijn aangewend voor stikstofreducerende maatregelen. Wel is het zo dat indien projecten die stikstofreductie tot gevolg hebben en voldoen aan de randvoorwaarden gesteld in de Bestuursovereenkomst Decentralisatie Waddenfonds, deze in principe voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Hiertoe kunnen initiatiefnemers een aanvraag indienen bij het Waddenfonds.
Kan het Waddenfonds worden gebruikt om boeren te ondersteunen met de transitie naar kringlooplandbouw, zoals de melkveeboeren op Schiermonnikoog? Zeker aangezien dit een maatregel zou zijn die daadwerkelijk voor natuurversterking zou zorgen? Bent u bereid zich hiervoor in te spannen?
Als dergelijke projecten voldoen aan de randvoorwaarden gesteld in de Bestuursovereenkomst Decentralisatie Waddenfonds, dan kunnen zij in principe voor subsidie in aanmerking komen. Hiertoe kunnen initiatiefnemers een aanvraag indienen bij het Waddenfonds.
De MEOS-app Proactief Controleren |
|
Niels van den Berge (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Buitenweg van 3 april over etnisch profileren door de politie, waarin u stelde dat u de Kamer in de zomer van 2019 zou informeren over de resultaten van het onderzoek uitgevoerd door de politieacademie, betreffende de MEOS-app Proactief controleren?1
Ja.
Zijn de resultaten van dit onderzoek naar de werking van de MEOS-app al beschikbaar? Zo ja, kunt u de data met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is in volle gang, op dit moment worden de opgehaalde data en analyses verwerkt in een rapport. De Politieacademie nam in de zomer een nieuw systeem voor dataverwerking in gebruik. Omdat de ingebruikname hiervan met enige vertraging gepaard ging, laat de afronding van het onderzoek langer op zich wachten dan gebruikelijk. Zodra het onderzoek gereed is zal ik uw Kamer hierover informeren.
Waarom is de deadline «zomer van 2019» niet gehaald?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u met de Kamer delen of de pilot met de MEOS-app er toe heeft geleid dat politiemedewerkers een betere afweging kunnen maken om wel of niet iemand te controleren? Kortom, is de app succesvol in het tegengaan van etnisch profileren?
De pilots zijn door de politie geëvalueerd en geven voldoende aanleiding om over te gaan tot bredere implementatie. Hier wordt begin 2020 mee gestart.
De MEOS-toepassing gaat het proces van professioneel controleren bij proactieve controles – zoals beschreven in het Handelingskader proactief controleren – ondersteunen. Door de uitvoering van controles te professionaliseren en deze uitvoering met techniek te ondersteunen, zal naar verwachting ook «etnisch profileren» worden tegengegaan. Om (veelal onbewuste) vooroordelen bij politiemedewerkers tegen te gaan, wordt overigens met name ingezet op bewustwording. De politie neemt dan ook aanvullende maatregelen om de toepassing van het Handelingskader te bevorderen: er wordt een passende leerinterventie ontwikkeld, die vervolgens structureel wordt opgenomen in het trainingsaanbod.
Bent u bereid om deze vragen ruimschoots voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2020 te delen met de Kamer?
Ja, maar helaas is dit niet gelukt.
Het bericht ‘Syriëgangers op ambassade Ankara’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Syriëgangers op ambassade Ankara»?1
Ja.
Hoe zijn deze terroristen daar beland? Hebben ze hulp gehad en zo ja, van wie?
Zoals eerder gemeld in een brief aan uw Kamer van 31 oktober jl zijn de twee vrouwen met hun kinderen reeds enige weken geleden – dus nog voor de Turkse militaire acties in Noord-Syrië – uit het opvangkamp Al Hol ontsnapt.2 Op 30 oktober hebben betrokkenen zich bij de ambassade in Ankara gemeld. Voor de rest kunnen wij hier niet op individuele gevallen ingaan.
Deelt u de mening dat mensen die zich hebben aangesloten bij Abu Bakr al Baghdadi en zijn islamitische staat, ongeacht de rol die zij hebben vervuld, voor eeuwig het recht hebben verspeeld ooit nog op Nederlands grondgebied te kunnen vertoeven? Zo nee, waarom niet?
Als een Nederlandse uitreiziger zich meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in de regio, wordt (consulaire) bijstand verleend volgens de reguliere kaders gericht op een gecontroleerde terugkeer naar Nederland met het oog op vervolging en berechting. Nederland streeft ernaar mensen die (terroristische) misdrijven hebben gepleegd te berechten, bij voorkeur in de regio daar waar de misdaden zijn gepleegd.
Ten aanzien van onderkende uitreizigers die de Nederlandse nationaliteit hebben geldt dat zij bij terugkomst in Nederland worden aangehouden op grond van verdenking van een terroristisch misdrijf. Zo zijn zij, indien daar aanleiding toe is, onder andere onderwerp van inlichtingenmatig en/of strafrechtelijk onderzoek. Veroordeelden voor en verdachten van een terroristisch misdrijf worden op één van de speciale terroristenafdelingen (TA’s) geplaatst.
Uitreizigers van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap is ingetrokken worden tevens ongewenst vreemdeling verklaard en kunnen daardoor Nederland niet meer eigenstandig op legale wijze inreizen. Voorwaarde voor de intrekking is dat de persoon 16 jaar of ouder is, zich buiten Nederland bevindt, zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie die is geplaatst op een lijst3 van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Kinderen van Nederlandse ouders kunnen conform de Rijkswet op het Nederlanderschap van rechtswege of anderszins over de Nederlandse nationaliteit beschikken. Indien de juridische band met een Nederlandse ouder kan worden aangetoond dan kan daarmee de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit worden aangetoond, en geldt dat – zoals voor alle Nederlandse staatsburgers – aan hen het recht niet kan worden ontzegd om naar Nederland terug te kunnen keren.
Bent u bereid zorg te dragen voor het feit dat deze terroristen, alsmede hun kinderen, nooit meer een stap zullen zetten op Nederlands grondgebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen met grote spoed beantwoorden, in elk geval vóór het debat over voorkomen dat jihadisten terugkeren naar Nederland, dat vooralsnog voor woensdag 6 november 2019 gepland staat?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De brief inzake 'Reactie op verzoek commissie over de berichtgeving ‘Geld voor verstoorder dodenherdenking Vught na plaatsing in isoleercel’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre acht u het passend dat gedetineerden een geldvergoeding krijgen vanwege simpele vormfouten?1
In de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) staat in artikel 68 dat een onafhankelijke beklagcommissie van een penitentiaire inrichting de mogelijkheid heeft om een geldelijke tegemoetkoming vast te stellen voor de klager. Het is aan de beklagcommissie om van deze mogelijkheid gebruik te maken. De beklagcommissie volgt daarbij de jurisprudentie van de afdeling rechtspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).
Ik onthoud mij van een oordeel over de beslissing van de beklagcommissie in deze individuele zaak. Ik kan wel begrijpen dat de toekenning van een geldelijke vergoeding voor een vormfout in deze zaak in de publieke opinie de wenkbrauwen doet fronsen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Commissie van Toezicht van de penitentiaire inrichting (PI) Vught en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming over de gepastheid van financiële compensatie bij overduidelijke vergissingen of summiere vormfouten als in de genoemde situatie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de casus voorgelegd aan de RSJ en aan hen de vraag gesteld hoe zij kijken naar een financiële vergoeding bij vormfouten. De RSJ wijst op de Penitentiaire Beginselenwet, waar in artikel 68 staat dat een onafhankelijke beklagcommissie de mogelijkheid heeft om een geldelijke tegemoetkoming vast te stellen voor de klager en de jurisprudentie die de afdeling rechtspraak van de RSJ hierover heeft gevormd. De RSJ heeft er ook op gewezen dat het de DJI vrij staat om tegen een beslissing van de commissie in beroep te gaan en in dat beroep te motiveren waarom DJI meent dat een tegemoetkoming niet behoort te worden vastgesteld.
Deze casus is voor mij aanleiding om DJI te vragen om in gevallen waarin DJI meent dat een financiële tegemoetkoming niet behoort te worden vastgesteld in beroep te gaan.
Overigens geldt in zijn algemeenheid dat de commissies in de praktijk lang niet altijd financieel compenseren. Ze doen dit bij voorkeur «in natura». Bijvoorbeeld een extra bezoekuur, als er bij de bezoekersregeling van een gedetineerde iets mis is gegaan. Pas als dat niet mogelijk is, dan maakt de commissie de overweging of een financiële tegemoetkoming verstrekt moet worden.
Ik zal deze kwestie de komende tijd blijven volgen. Mocht het instellen en goed motiveren van het beroep van de DJI geen of onvoldoende effect sorteren dan zal ik overwegen of een aanpassing van de PBW geboden is.
Het bericht dat 23 ouderen hun huis kwijtraken vanwege een commerciële overname |
|
Henk Nijboer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Bejaarden zorgflat De Keizershof zijn boos en verdrietig: «Ik hoop de verhuizing niet meer mee te maken»»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat een commerciële overname van een pand leidt tot een beëindiging van het zorgcontract met de zorgaanbieder met als gevolg dat hoogbejaarden hun huis uit worden gezet? Vindt u dit wenselijk?
Ik vind het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Verhuizen kan een hele ingrijpende gebeurtenis zijn, zeker op hoge leeftijd. Alle bewoners worden door OntzorgdWonen geholpen met het vinden van een nieuwe geschikte woonruimte waar ze de zorg krijgen die ze verdienen. Een enkeling kan tijdelijk verblijven op een andere locatie van OntzorgdWonen. De Keizershof is nooit gebouwd als zorglocatie. Het pand is in de jaren 60 gebouwd als galerijflat met 100 appartementen. In maart 2019 is Coltavast, de vastgoedondernemer, de nieuwe eigenaar geworden van de Keizershof. Door het toenemende aantal ouderen die 24 uurs zorg nodig heeft, vindt de zorgaanbieder (OntzorgdWonen) het noodzakelijk om aanpassingen te doen aan het pand om deze voor een intensieve zorgvraag geschikt te maken. De vastgoedondernemer, Coltavast en de zorgaanbieder, OntzorgdWonen, zijn het niet eens geworden wie deze aanpassingen binnen het pand zou uitvoeren en betalen. OntzorgdWonen heeft er toen voor gekozen om te stoppen met het betalen van de huur. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een oplopende huurachterstand en een uitspraak van de rechter op 9 oktober 2019, waarna de huurovereenkomst is ontbonden.
Is het veranderen van de bestemming van het pand juridisch houdbaar? Bent u van mening dat dit vanuit een zorgoogpunt verantwoord is?
De bestemming van het pand is niet veranderd. Zoals bij de vorige vraag is uitgelegd, is de Keizershof nooit als zorglocatie gebouwd.
Vindt u het ook extreem zorgelijk dat ouderen hun huis uit moeten vanwege een financiële overweging van een vastgoedinvesteerder? Is dit een voorbeeld van hoe de kwaliteit van zorg ondergeschikt is aan marktwerking?
De kwaliteit van zorg is dermate belangrijk dat OntzorgdWonen heeft besloten dat het niet meer verantwoord is om deze ouderen nog langer in de Keizershof te laten wonen. Dit geldt voor de 23 bewoners met een WLZ indicatie, de andere bewoners hadden de optie om in de Keizershof te blijven wonen. Zij zouden dan echter zelf een nieuwe zorgaanbieder moeten zoeken. Ook zal het restaurant, de receptie en de wasserij verdwijnen. Dit betekent dat de bewoners weer alles zelf zouden moeten doen. Van OntzorgdWonen heb ik begrepen dat de bewoners dit niet willen en niet in een «spookflat» willen wonen. Alle bewoners worden door OntzorgdWonen geholpen met het vinden van een nieuwe geschikte woonruimte.
Deelt u de mening dat er meer lessen getrokken hadden moeten worden uit de casus Careyn en deze situatie had moeten worden voorkomen?
Deze casus en de casus van Careyn zijn niet met elkaar te vergelijken. In deze casus gaat het om noodzakelijke aanpassingen die nodig zijn aan een woonlocatie om deze ook voor intensieve zorg geschikt te maken. Beide casussen leren mij wel dat tijdige en goede communicatie richting bewoners van heel groot belang is.
Bent u bereid contact op te nemen met vastgoedeigenaar Coltavast om er alles aan te doen om te voorkomen dat deze ouderen hun thuis kwijtraken? Zo nee, welke boodschap heeft u voor de mensen die niet meer kunnen eten van verdriet?
Verhuizen kan een hele ingrijpende gebeurtenis zijn. Ik vind het heel vervelend dat deze ouderen in deze situatie terecht zijn gekomen. Om mij goed in de situatie te verdiepen heb ik daarom contact opgenomen met de verschillende betrokken partijen, te weten Coltavast, OntzorgdWonen, het zorgkantoor ZilverenKruis, de IGJ en de gemeente Utrecht. Ik vind het belangrijk dat er goede, verantwoorde zorg voor deze mensen wordt geboden. Door de partijen wordt er hard gewerkt om voor iedereen een geschikte nieuwe woonruimte te vinden. Tien bewoners willen naar omliggende Utrechtse zorginstellingen waar OntzorgdWonen samen met het Zorgkantoor actief in bemiddelen. Alle andere bewoners willen naar locaties van OntzorgdWonen in Huis ter Heide, Amersfoort en Leiden.
Hoe weegt u het belang van het principe: «oude bomen niet verplanten» en hoe beïnvloedt dit de stappen die u gaat zetten? Doet uw inzet recht aan het verdriet van deze mevrouw van 97, die zegt te hopen dat zij de verhuizing niet meer mee zal maken?
Zoals aangegeven kan ik mij heel goed voorstellen dat een verhuizing voor deze mevrouw een zeer ingrijpende gebeurtenis is. De Keizershof is voor velen een lange periode hun (t)huis geweest.
Het bericht ‘Studieschuld af te kopen’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website diploma-nederland.com, waar geclaimd wordt dat mensen met een studieschuld hun schuld kunnen laten verwijderen uit de computersystemen van DUO? Hoe duidt u dit aanbod?1
Ja. Ik vind het onacceptabel dat de suggestie wordt gewekt dat men studieschulden kan laten verdwijnen. De website is inmiddels uit de lucht gehaald.
In welk systeem worden de studieschulden van oud-studenten bijgehouden? Is dit een systeem dat de komende jaren geactualiseerd moet worden?
Studieschulden worden bijgehouden in het StudiefinancieringsSysteem van DUO (SFS). Dit systeem is in 2018 in het kader van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering volledig in productie genomen en hoeft de komende jaren niet geactualiseerd te worden. Uiteraard worden tijdig aanpassingen doorgevoerd om te blijven voldoen aan de eisen op het terrein van de beveiliging.
Welke onderbouwing kunt u publiek geven voor de bewering van DUO dat «de beveiliging van het betreffende systeem gewaarborgd is»? Wordt elke handeling of wijziging daar vastgelegd in een logbestand, zodat later te reproduceren is of die al dan niet heeft plaatsgevonden?
De DUO systemen zijn voor externe toegang beschermd. Dit wordt door middel van onder andere hacktesten structureel gecontroleerd. Elke handeling of wijziging in SFS door DUO-medewerkers wordt vastgelegd en is daardoor achteraf te herleiden.
Hoeveel medewerkers bij DUO hebben rechten om in dit systeem handelingen te verrichten? Aan welke eisen moeten zij voldoen om in dit systeem te mogen werken?
Er zijn op dit moment 486 medewerkers geautoriseerd om handelingen te verrichten waarbij gegevens worden gewijzigd. Deze medewerkers zijn daarvoor opgeleid en werken volgens vastgestelde instructies. Handelingen die zij verrichten worden vastgelegd en zijn achteraf te herleiden.
Welke handelingen zijn nodig om de studieschuld van oud-studenten uit het systeem te halen? In hoeverre is dit proces beïnvloedbaar door individuele medewerkers van DUO?
Het is niet mogelijk om een studieschuld «uit het systeem te halen». Een schuld kan gewijzigd worden, maar een nieuwe hoogte van de schuld, ook die van € 0,00, blijft zichtbaar. De mutatie die daaraan ten grondslag ligt, wordt vastgelegd en is herleidbaar tot een medewerker.
Heeft u aanwijzingen dat de suggestie die gewekt is, namelijk dat via interne toegang tot systemen op verzoek van de onderneming wijzigingen zijn doorgevoerd in de administratie van studieschulden, juist is? Zo nee, op grond waarvan trekt u deze conclusie?
Nee, ik heb daar geen aanwijzingen voor. DUO heeft hier uitvoerig onderzoek naar verricht. DUO voert ten eerste standaard op geautomatiseerde wijze controles uit op uitgevoerde mutaties, waardoor opvallende mutaties worden gesignaleerd. Daarnaast heeft DUO na de berichtgeving over deze website handmatig aanvullende controles uitgevoerd. Als laatste wordt iedere interne of externe melding van mogelijke fraude onderzocht door een afdeling die is belast met handhavingstaken. Uit dit alles bleek dat er geen indicaties zijn voor onrechtmatige wijzigingen in studieschulden.
Deelt u de mening dat het aanbieden van een dienst om geregistreerde studieschulden in ruil voor bitcoins tot nul te reduceren door een ingreep in de betreffende administratie, onacceptabel is en mogelijk studenten kan duperen? Heeft het ministerie of DUO eerder signalen ontvangen rond het aanbod via de aangegeven website? Tot welke handelingen hebben die geleid?
Ik vind het aanbieden van een dergelijke dienst inderdaad onacceptabel. De suggestie dat studieschulden kunnen worden verwijderd, tast het vertrouwen in de overheid aan. Het ministerie en DUO hebben niet eerder signalen ontvangen waarbij een dergelijk aanbod als in onderhavige casus werd gedaan en hebben dus ook geen signalen dat dit plaatsvindt.
Welke stappen overweegt u te nemen tegen de website en de eigenaren daarvan, om oud-studenten te beschermen? Welke stappen acht u noodzakelijk?
DUO heeft aangifte gedaan van dit in haar ogen strafbare feit. Ik wacht de uitkomsten van het justitiële onderzoek af en zal daarna bezien of vervolgstappen noodzakelijk zijn.
De houdbaarheid van box 3 en het EVRM |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat ik u verzocht een aantal vragen over box 3 en het EVRM een voor een te beantwoorden en dat u deze vragen geclusterd beantwoordde en daarbij bijvoorbeeld de antwoorden op vragen 7 en 8 volledig wegliet en andere vragen (5, 6 en 9) slechts gedeeltelijk beantwoordde?1
Op 31 oktober heb ik uw vragen over box 3 en het EVRM beantwoord.
Begrijpt u dat ik deze vragen hierbij opnieuw stel en u verzoek ze dit keer met grote spoed en echt een voor een te beantwoorden en wel voor maandag 4 november aanstaande om 11.00 uur omdat dan het Wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2020 begint?
Uw vragen zijn geclusterd beantwoord, omdat het antwoord op deze vragen met elkaar samenhangt. In onderstaande beantwoording voldoe ik aan dit verzoek.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om voor vaststelling van het Belastingplan 2020 vast te stellen of er naar verwachting sprake zal zijn van schending van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het belastingjaar 2020 met de gekozen belastingpercentages en dat het voorkomen van een schending ver te prefereren is boven rechtsherstel achteraf?
Het in 2020 geldende stelsel is hetzelfde als het stelsel dat vanaf 2017 geldt. Vanaf toen wordt uitgegaan van een aan de omvang van het vermogen gekoppelde gemiddelde vermogensmix, waarbij de forfaitaire rendementen jaarlijks worden geactualiseerd. Sinds 2018 wordt voor het rendement over het aan het spaardeel toegerekende gedeelte van de grondslag gebruik gemaakt van actuelere cijfers en is het heffingvrije vermogen verhoogd. Hoewel het inherent is aan dit stelsel dat het vrijwel nooit exact aansluit bij het rendement van de individuele belastingplichtige, sluit het stelsel door bovengenoemde wijzigingen sinds 2017 wel beter aan op het gemiddelde werkelijke rendement. In antwoord op uw vragen hierover bij het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2020 van 28 oktober, licht ik nader toe welke stappen dit kabinet en het vorige kabinet hebben gezet naar een betere aansluiting van de vermogensrendementsheffing bij het werkelijke rendement. Zoals bekend lopen er massaalbezwaarprocedures over de box 3-heffing in de jaren 2017 en 2018. In deze procedures neem ik het standpunt in dat de box 3-heffing die geldt vanaf 2017 op stelselniveau niet strijdig is met artikel 1 EP EVRM. Het is nu aan de rechter om hierover te oordelen.
Heeft u juridisch advies (intern of via bijvoorbeeld de landsadvocaat) gevraagd over de vraag of de voorgestelde tarieven in box 3 in 2020 naar verwachting een schending zijn van het EVRM? Zo ja, kunt u alle adviezen met de Kamer delen? Zo nee, wilt u dan alsnog een gezaghebbend advies over deze kwestie vragen en aan de Kamer voorleggen (voor 11 november)?
Het forfaitaire rendement wordt sinds 2017 op een fundamenteel andere manier bepaald dan daarvoor. Dit betekent dat het arrest van de Hoge Raad dus niet beslissend kan zijn voor de bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting voor het jaar 2017 (en later). Zoals in het antwoord op vraag 3 is vermeld, lopen er massaalbezwaarprocedures over de box 3-heffing in de jaren 2017 en 2018. In deze procedures neem ik het standpunt in dat de box 3-heffing die geldt vanaf 2017 op stelselniveau niet strijdig is met artikel 1 EP EVRM. Het is nu aan de rechter om hierover te oordelen. In verband hiermee ben ik niet voornemens hierover advies te vragen. Zoals ik in mijn brief van 31 oktober in mijn antwoord op uw vraag 3 heb vermeld zal ik wel advies inwinnen over een eventueel rechtstekort van het box 3-stelsel zoals dat gold tot 2017.
Leveren de gekozen tarieven in box 3 over 2020 naar verwachting een schending op van het eerste protocol van het EVRM? Wilt u deze zaak in heel precieze juridische bewoordingen beantwoorden, aangezien we later veelvuldig naar dit antwoord zullen verwijzen?
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 4 is vermeld is het in 2020 geldende stelsel hetzelfde als het stelsel dat vanaf 2017 geldt en lopen er massaalbezwaarprocedures over de box 3-heffing in de jaren 2017 en 2018. In deze procedures neem ik het standpunt in dat de box 3-heffing die geldt vanaf 2017 op stelselniveau niet strijdig is met artikel 1 EP EVRM. Het is nu aan de rechter om hierover te oordelen.
Kunt u een lijst geven van alle (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) adviezen die sinds 2010 (mede) uitgebracht zijn over de vraag of de box 3-tarieven mogelijk een schending van het eerste protocol van het EVRM opleveren?
Zie het antwoord op vraag 7. Uiteraard vinden bij alle wetswijzigingen die na 2001 in het box 3-stelsel zijn doorgevoerd (interne) afwegingen plaats, waaronder het zoals gebruikelijk voorleggen van het voorstel van het Belastingplan 2016 aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Ook worden wetsvoorstellen getoetst aan de internationale rechtsorde. Een lijst is echter niet voorhanden.
Herinnert u zich de toezegging uit 2016 dat er wellicht meer informatie zou komen over juridische risico's en dat die dan met de Kamer gedeeld zouden worden? Is er tussen 2016 en nu meer informatie gekomen over de juridische risico’s van box 3 en kunt u al die informatie met de Kamer delen (met name ook informatie na de uitspraken van de Hoge Raad van 14 juni jl.)?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens een algemeen overleg over de voortgangsrapportage «Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement»2 inderdaad toegezegd om meer informatie te verschaffen over eventuele juridische risico’s van het box 3-stelsel zoals dat met ingang van 2017 geldt. Hij heeft deze toezegging gestand gedaan door hier in het «Keuzedocument box 3» op in te gaan.3 De conclusie op pagina 71 van dat document luidt: «Hoewel nooit kan worden uitgesloten dat de Hoge Raad in een specifiek geval oordeelt dat sprake is van een individuele buitensporige last, is gelet op het voorgaande niet te verwachten dat het systeem 2017 in het algemeen strijd op zal leveren met het recht op eigendom. Er zijn, net als bij elk forfaitair systeem grofheden, maar per saldo is het systeem realistischer geworden, beter toegesneden op de «gemiddelde» werkelijkheid en wordt het veronderstelde rendement ook nog eens jaarlijks bijgesteld. Zo heeft de wetgever uitvoering gegeven aan zijn wens om de heffing gemiddeld beter te laten aansluiten bij de werkelijkheid.» In antwoord op de aanvulling ten opzichte van de oorspronkelijke vraag 9 van de eerdere set vragen verwijs ik u tevens naar mijn antwoorden op vragen van u en mevrouw Lodders (VVD) over de uitspraak van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing van 4 juni 2019 waarin ik mijn reflectie heb gegeven op de uitspraak van de Hoge Raad.4
De Iraakse weigering om IS-strijders uit Syrië te berechten |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Irak «niets ziet» in het plan van Nederland om Europese IS-strijders in Irak te berechten?1
Ja.
Is het waar dat de Iraakse regering zelf niet meer mee wil werken aan een tribunaal voor IS-strijders?
Minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Al Hakim, gaf tijdens zijn bezoek aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. aan dat zijn land alleen ISIS-strijders wil berechten die misdrijven in Irak of tegen Iraakse belangen hebben gepleegd. Daar heb ik uiteraard alle begrip voor, want Irak draagt reeds een zware last met de aanwezigheid van veel voormalige strijders van ISIS op zijn grondgebied. Ik blijf hierover, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak (zoals verzocht in motie 21501 02, nr. 1963).
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze mening van de regering van Irak?
Irak heeft begin dit jaar te kennen gegeven dat het onder bepaalde condities bereid zou zijn om alle in Noordoost Syrië vastzittende foreign terrorist fighters in Irak te vervolgen en berechten. Daarover is door een aantal Europese landen verder met Irak doorgesproken, waarbij altijd is onderstreept dat oplegging van de doodstraf door Irak niet kan worden geaccepteerd en dat Irak garanties moet afgeven voor een eerlijke procesgang. Tijdens het bezoek van een ambtelijke delegatie aan Bagdad en het daaropvolgende bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken van Irak aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. heeft Irak aangegeven dat het land alleen nog buitenlandse strijders wil vervolgen en berechten die misdaden hebben begaan tegen Iraakse belangen of in Irak.
Herinnert u zich het event nog dat u op 26 september jl. bij de Verenigde Naties in New York organiseerde samen met Irak, waarbij deze landen gezamenlijk een oproep deden aan de internationale gemeenschap om verschillen van mening te overwinnen om tot een berechting van IS-strijders te komen? Klopt het dat op dat event Irak als locatie is genoemd voor een dergelijk tribunaal?
De door Nederland en Irak voorgezeten bijeenkomst in New York op 26 september jl. stond in het teken van de berechting van álle ISIS-strijders. De deelnemende landen en VN-organisaties onderstreepten het belang van accountability als noodzakelijk ingrediënt voor duurzame vrede in de regio. De deelnemers presenteerden echter verschillende visies over de vraag of accountability zou moeten geschieden door middel van de oprichting van een internationaal tribunaal in bijvoorbeeld Irak of door middel van nationale berechting.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event direct uitgesproken tegen berechting in Irak?
Minister Al Hakim, co-voorzitter van deze bijeenkomst, heeft tijdens zijn interventie aangegeven dat berechting in Irak van in Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters een enorme belasting zou betekenen voor Irak dat immers al te kampen heeft met de last van de berechting van duizenden Iraakse ISIS-strijders. Zonder buitenlandse hulp zou een dergelijke exercitie dan ook niet mogelijk zijn, aldus Al Hakim destijds.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event uitgesproken vóór berechting van IS-strijders in Irak?
Irak heeft zich evenals de andere deelnemers aan de bijeenkomst uitgesproken voor de noodzaak van accountability voor ISIS-strijders en opgemerkt dat Irak hier reeds actief opvolging aan heeft gegeven en inmiddels duizenden strijders heeft berecht.
Wat is er gebeurd na het succesvolle gezamenlijke event over het tribunaal tijdens de VN-top van 26 september jl.?
Na de bijeenkomst in New York hebben vertegenwoordigers van Nederland, Frankrijk, het VK, Duitsland, België, Zweden en Denemarken op 15 oktober jl. een bezoek gebracht aan Bagdad om daar verder te spreken over de mogelijkheden van berechting in Irak van in Noordoost Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters. Tijdens dat bezoek bleek Irak zijn standpunt terzake verder te hebben aangescherpt door aan te geven dat Irak alleen foreign terrorist fighters wil vervolgen die misdaden tegen Iraakse onderdanen of Iraakse belangen hebben gepleegd. Dat standpunt heeft de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Al Hakim ook tijdens zijn recente bezoek aan Nederland met mij gedeeld.
Wat heeft Irak van mening doen veranderen?
Tijdens zijn bezoek aan Nederland heeft Minister Al Hakim gesteld dat zijn land niet over de capaciteit beschikt om duizenden extra ISIS-strijders te vervolgen, berechten en vast te zetten. Irak maakt uiteraard een eigen afweging over de bereidheid om al dan niet buitenlandse strijders te berechten.
Wanneer zijn er tussen 26 september en 28 oktober jl. contactmomenten geweest tussen de regering van Irak en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangaande een vervolg op het VN-event van 26 september?
Op 15 oktober jl. heeft een ambtelijke delegatie van de betrokken Europese landen Irak bezocht om nader te spreken over voorwaarden waaronder Irak bereid is tot berechting van buitenlandse strijders uit noordoost Syrië. Op 28 en 29 oktober jl. bezocht Minister Al Hakim Nederland.
Wat waren de uitkomsten van het contact of de afzonderlijke contactmomenten?
Zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat Nederland op verzoek van de Iraakse regering sinds 2014 een militaire missie in Irak is gestart in het kader van de strijd tegen IS?
Ja.
Hoe verhoudt deze Nederlandse inzet op verzoek van de Iraakse regering zich tot de verwerping van het Nederlandse verzoek tot berechting in Irak?
Het besluit van het kabinet een Nederlandse militaire bijdrage te leveren aan de strijd tegen ISIS (27 925 nr. 506) in Irak werd ingegeven door de dreiging van ISIS in Irak en Syrië, maar evenzeer door de dreiging van de organisatie tegen Europa en Nederland. Met het einde van het fysieke «kalifaat» zijn we nu in een andere fase van het conflict belandt. Het verzoek van Irak tot het leveren van een militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS staat los van het vraagstuk van de berechting van buitenlandse ISIS-strijders.
Op welke wijze ziet u mogelijkheden om het IS-tribunaal in de regio te realiseren?
Nederland blijft zich sterk maken voor berechting in de regio naar internationale standaarden van misdrijven gepleegd door alle partijen bij het conflict. Voor de berechting van ISIS-strijders blijf ik hierover dan ook, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak. Los van de uitkomst daarvan zal ik indachtig bovengenoemde voorwaarden in bilateraal en multilateraal verband dialoog en samenwerking blijven opzoeken om berechting van buitenlandse strijders in de regio te realiseren. De misdaden van ISIS mogen namelijk niet onbestraft blijven; dit zijn we verschuldigd aan de slachtoffers. Zolang er nog geen sprake is van berechting, is het belangrijk dat bewijsmateriaal wordt veiliggesteld. Nederland steunt dan ook de mechanismes die hiertoe voor Syrië en Irak zijn opgericht, het International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) en het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD). Indachtig de aangehouden motie van het lid Van Helvert (kamerstuk 35 300 V nr. 22) d.d. 14 november, is het kabinet ook in gesprek met Europese partners om nader te onderzoeken -met inachtneming van het advies van de Volkenrechtelijk adviseur- of Nederlandse Syrie-gangers door de lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten kunnen worden berecht.2
Het uitvallen van studenten aan de lerarenopleiding |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Studenten haken opvallend vaak af bij lerarenopleidingen» uit het Parool van 30 oktober 2019?1
Ja.
Heeft u een verklaring waarom relatief veel studenten aan de lerarenopleidingen uitvallen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken waarom de uitval relatief groot is?
Ja, het is mij bekend dat er helaas een relatief hoog percentage uitval onder studenten aan tweedegraads lerarenopleidingen is; dit overigens in tegenstelling tot de uitval aan pabo’s – die vergelijkbaar is met andere hbo-opleidingen.
Op dit moment hebben we vanuit OCW geen specifieke informatie over de redenen voor uitval. We voeren momenteel gesprekken met tweedegraads lerarenopleidingen, waarbij diverse redenen voor uitval naar voren komen. Een voorbeeld hiervan is dat studenten tegenwoordig vaker gevraagd wordt extra werk in scholen te verrichten. Dit vergt soms teveel van studenten. Wat we ook zien, is dat een keuze voor een lerarenopleiding vaak pas op latere leeftijd wordt gemaakt2. Dit betekent dan ook dat relatief veel studenten aan lerarenopleidingen hun studie met een intensiever privéleven (werk/gezin) zullen combineren dan aan andere studies.
Op grond van de gesprekken, en met instemming en medewerking van alle opleidingen, bereiden we nu samen met de tweedegraads lerarenopleidingen een onderzoek voor. Dit onderzoek moet een praktijkgericht actieonderzoek worden, om de uitval binnen lerarenopleidingen te verminderen en het studiesucces te vergroten. Er zal onderzocht worden welke factoren bij verschillende opleidingen aangepast kunnen worden om tot hogere door- en uitstroom te komen, en aanpassingen zullen direct in de praktijk uitgevoerd worden. Gezien deze opzet van het onderzoek zal het potentieel een langer lopend onderzoek worden, waarvan de theoretische opbrengst (een rapport) van minder belang is dan de praktische uitkomsten.
Wat zijn de gevolgen van de relatief hoge uitval van studenten aan de lerarenopleidingen voor het lerarentekort in het voortgezet onderwijs?
In de ramingen worden de ontwikkelingen bij de opleidingen uit het recente verleden meegenomen, gebaseerd op gegevens van de referentieramingen voor leerlingen en studenten van het Ministerie van OCW. De extra uitval leidt dus niet tot onvoorziene tekorten.
Uiteraard wil ik ook het aantal studenten dat uitvalt zo laag mogelijk houden. Hiervoor starten we nu bovengenoemd onderzoek, naast lopende maatregelen om het tekort tegen te gaan (o.a. via de regionale tekortenaanpak).
Denkt u dat er een verband is tussen het beeld dat momenteel dominant is over het vak van leraar, waaronder een relatief hoge werkdruk, en de grote hoeveelheid uitvallers? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat, met het oog op het groeiende lerarentekort in het funderend onderwijs, de uitval van studenten aan de lerarenopleidingen een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Ja, uiteraard wil ik zoveel mogelijk leraren opgeleid zien worden, en studenten opleidingen goed zien doorlopen. Hiervoor ondernemen lerarenopleidingen ook al allerlei activiteiten, onder andere gericht op mentorschap, tussentijdse voortgangsgesprekken en behoud van studenten die tijdens de opleiding achterstanden oplopen. Met het actieonderzoek willen we specifiek in kaart brengen welke mogelijkheden efficiënt zijn om de uitval te verminderen en het studiesucces te vergroten.
Bent u bereid om met de opleidingen in gesprek te gaan om de uitval aan de lerarenopleidingen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, uit de gesprekken met lerarenopleidingen die nu gevoerd worden, blijkt positieve respons om deel te nemen aan het onderzoek uit vraag 2, en om gezamenlijk naar oorzaken van de uitval en kansen voor verbetering te kijken.
Bent u bereid om met de opleidingen in gesprek te gaan om de studievertraging aan de lerarenopleiding te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit past binnen het actieonderzoek.
De gevolgen van stikstofcrisis voor projecten in olie- en gassector |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tientallen projecten in olie- en gassector stil door stikstofcrisis»?1
Ja.
Deelt u de mening van de secretaris-generaal van Nogepa dat ten gevolge van de stikstofcrisis ook projecten in de olie- en gassector worden geraakt en dat dit leidt tot het versneld uitputten van de bestaande reserves, kapitaalvernietiging en een onnodige reductie van de inkomsten van de Nederlands staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waar bent u het niet mee eens?
De stikstofcrisis raakt veel sectoren van de Nederlandse economie, en dus ook de olie-en gassector. Voor al deze sectoren, inclusief de olie- en gassector, en vanwege het belang van aardgas in de energietransitie is het belangrijk om snel met oplossingen te komen.
Hoeveel projecten zijn stil komen te liggen en wat is de aard van die projecten? Wat is naar schatting de economische schade?
Uit opgave van NOGEPA blijkt dat voor zover nu bekend zeker 33 projecten stilvallen door de stikstofproblematiek. Dit betreft seismisch onderzoek, exploratieboringen, productieboringen, de productie van aardolie en aardgas die met deze activiteiten wordt beoogd en decommissioning projecten. Ook reguliere onderhoudsactiviteiten dreigen te worden geraakt door de stikstofproblematiek. Tot slot worden ook de voorbereidingen van de opslag van CO2 op de Noordzee vertraagd. Dit komt overeen met de inschattingen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
NOGEPA schat de totale investeringswaarde tussen de 800 miljoen euro en 900 miljoen euro. De economische schade kan mogelijk oplopen tot een veelvoud hiervan.
Gaat door het stil komen liggen van projecten de import van aardgas en LNG sneller toenemen met een negatieve impact op het klimaat als gevolg? Kan de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld daardoor worden vertraagd? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Als de stikstofproblematiek ertoe leidt dat er minder investeringen door de olie- en gasbedrijven worden gedaan, zal dat op termijn, al dan niet tijdelijk, kunnen leiden tot minder gaswinning dan verwacht. Afhankelijk van de binnenlandse vraag naar gas, zal er dan mogelijk meer aardgas moeten worden geïmporteerd. Hieraan zijn potentiële negatieve klimaateffecten verbonden, zoals extra uitstoot van broeikasgassen en milieuschade bij de winning van aardgas in andere delen van de wereld. In mijn brief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) aan uw Kamer heb ik het beleid voor de gaswinning uit kleine velden toegelicht.
Een teruglopende productie van aardgas uit de kleine velden staat los van de afbouw van de winning uit het Groningenveld. De afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 10 september 2019 (Kamerstuk 33 529, nr. 678), heeft als doel de veiligheid in de regio Groningen te verhogen. Er zijn tot nu toe geen projecten stil komen te liggen die te maken hebben met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld. Ik houd dit nauwlettend in de gaten en heb met de betrokken partijen overlegd over de invloed van de stikstofproblematiek op de aangekondigde maatregelen. Aan de hand van de beschikbare informatie op dit moment, verwacht ik ook geen verdere vertraging in dit proces.
Hoe en wanneer gaat u zorgen voor een oplossing van de problemen waar olie- en gasbedrijven ten gevolge van de stikstofcrisis tegenaan lopen?
In de brief van de Minister van LNV van 13 september 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 165) is met ingang van 16 september 2019 een aangepaste versie van AERIUS-model aangekondigd. In AERIUS kan de stikstofdepositie van activiteiten worden berekend, en waarbij voortgang mogelijk is als er geen stikstofdepositie is. Projecten met een tijdelijke stikstofdepositie of projecten die op de langere termijn gunstig uitwerken op de uitstoot van stikstof, zijn in sommige gevallen met behulp van een ecologische toets te vergunnen.
Daarnaast is in de brief van de Minister van LNV van 4 oktober 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 167) aangekondigd dat met ingang van 11 oktober 2019 toestemmingsverlening met gebruik making van intern en extern salderen weer mogelijk is. In de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) heeft het kabinet een eerste pakket (bron)maatregelen aangekondigd waaraan gewerkt wordt om ruimte en perspectief te bieden voor het aanpakken van de stikstofproblematiek. Het kabinet komt in december 2019 met een nieuw pakket maatregelen waarbij de ambitie is om tot een generieke drempelwaarde te komen. Daarin moet weer ruimte worden geboden aan projecten en activiteiten die van belang zijn voor onder meer klimaatadaptatie, infrastructuur en energietransitie en ook voor werkgelegenheid.
Acht u een uitzondering voor projecten van tijdelijke aard wenselijk en mogelijk? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan de Tweede Kamer van 13 september 2019 heeft het kabinet aangegeven erop in te zetten dat projecten die op lange termijn een gunstig effect hebben op stikstofdepositie uitgevoerd kunnen worden, ondanks dat er op korte termijn sprake is van kleine tijdelijke uitstoot (Kamerstuk 32 670, nr. 165). Dit geldt bijvoorbeeld voor geothermieprojecten. Het kabinet zet verder in op een drempelwaarde, waarmee spoedig ook andere projecten en activiteiten met een kleine depositie doorgang kunnen vinden. Verder is het in sommige gevallen al mogelijk om toestemming te verlenen voor dergelijke projecten door middel van een ecologische toets of intern salderen.
Kunt u bovenstaande vragen voor de plenaire behandeling van uw begroting beantwoorden?
Vragen worden zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'België houdt grens dicht voor directeur Confucius-instituut' |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u via uw ambtsgenoot in België geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België, en dus de hele Schengenzone?1 Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is door België niet actief geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België. Als België (of een ander Schengenland) na een eigen afweging concludeert dat er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of de internationale betrekkingen, kan een persoon in het Schengen Informatiesysteem (SIS) worden gesignaleerd om toegang tot het Schengengrensgebied te voorkomen. Als een inreisverbod wordt opgelegd dat geldt voor het gehele Schengengebied, wordt de betreffende persoon sowieso gesignaleerd in SIS. Nederland en andere Schengenlanden ontvangen daarvan niet automatisch een melding. Op het moment dat het SIS wordt geraadpleegd, zoals bij een visumaanvraag, komt er een «hit / no hit»-melding, waaruit blijkt of een persoon in SIS is gesignaleerd.
Aan welke Nederlandse universiteiten is professor Xinning Song verbonden? Zijn er Nederlandse hogescholen of universiteiten verbonden aan andere buitenlandse Confucius-instituten? Zo ja, welke?
Voor zover mij bekend is professor Xinning Song niet verbonden aan een Nederlandse universiteit. Daarnaast zijn er, voor zover ik weet, geen hogescholen of universiteiten die verbonden zijn aan andere buitenlandse Confucius-instituten.
In hoeverre worden werknemers, die verbonden zijn aan Confucius-instituten, in Nederland gescreend? Wie doet deze screening, hoe vaak worden zij gescreend en wat houdt deze screening in? Bevat deze screening ook het inzetten van hun netwerk voor de Chinese inlichtingendienst?
Er zijn geen vertrouwensfuncties aangewezen bij de Confucius-instituten in Nederland. Werknemers ondergaan dus geen veiligheidsonderzoek, zoals bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken.
Worden organisaties, zoals Confucius-instituten, in China verplicht om mee te werken aan opdrachten vanuit de Chinese inlichtingendienst?
Dat valt niet uit te sluiten. Chinese wetgeving schrijft voor dat alle Chinese burgers en organisaties mee moeten werken met inlichtingendiensten als hen dat gevraagd wordt.
Kunt u garanderen dat medewerkers, die verbonden zijn aan de Confucius-instituten, geen inlichtingen delen met de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 4.
Was bij u bekend dat vorig jaar de Amerikaanse FBI al waarschuwde voor spionageactiviteiten? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik heb kennis genomen van de berichten in de Amerikaanse media in februari 2018 over de FBI en de Confucius-instituten. In algemene zin kan worden gesteld het onderkennen en tegengaan van spionageactiviteiten in Nederland een belangrijke activiteit is van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In hoeverre maakt u zich zorgen over Confucius-instituten in Nederland nu na de Verenigde Staten en Canada ook het instituut in België in opspraak komt? Bent u voornemens om, zoals het Rathenau Instituut in het rapport «kennis in het vizier» adviseert, op het niveau van de nationale overheid kaders vast te stellen waarbinnen kennisinstellingen beleid dienen te formuleren waarin veiligheidsbelangen moeten worden afgewogen tegen andere belangen zoals de vrijheid van wetenschap?
Bestaande wetgeving op het gebied van exportcontrole en sancties heeft ook betrekking op de overdracht van kennis en technologie en is daarmee ook van toepassing op kennisinstellingen. Het kabinet is in gesprek met de instellingen over de wijze waarop deze wetgeving wordt nageleefd. Daarnaast is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet.
Deelt u de mening dat het nodig is om een onderzoek te starten naar de Nederlandse Confucius-instituten en in gesprek met de Rijksuniversiteit Groningen en Hogeschool Zuyd te gaan om hen te bewegen te stoppen met deze samenwerking? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de voortgang? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit op te starten?
In het kader van de uitvoering van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1), die op 30 september 2019 met uw Kamer is besproken, wordt gewerkt aan kennisopbouw over China bij de overheid, bedrijven en onderwijsinstellingen. Onderdeel daarvan is bewustwording in het Nederlandse (hoger) onderwijs van de risico’s van samenwerking, naast de kansen. Daarbij zijn alle samenwerkingsverbanden van Nederlandse kennisinstellingen met Chinese instellingen van belang. Bij relevante ontwikkelingen hieromtrent zal ik uw Kamer nader informeren.
Het bericht ‘Russia invites Albania, North Macedonia to join the Eurasian Union’ |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russia invites Albania, North Macedonia to join the Eurasian Union» d.d. 29 oktober jl?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitnodiging aan Albanië en Noord-Macedonië om lid te worden van de Euraziatische Economische Unie (EEU)?
Heeft u naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen of gaat u contact opnemen met uw Europese ambtsgenoten, in het bijzonder met uw Franse collega, om de gevolgen van het besluit van de Europese Raad te bespreken? Zo ja, wat is hierbij uw inzet? En zo nee, waarom niet?
Ik heb veelvuldig contact met mijn Europese ambtsgenoten, ook over de ontwikkelingen in de Westelijke Balkan, inclusief in Noord-Macedonië en Albanië. Hierbij onderstreep ik voortdurend het EU-perspectief van de landen alsmede het belang van voortgang op het terrein van de rechtsstaatshervormingen. Op verzoek van een aantal lidstaten zal de Raad Algemene Zaken opnieuw spreken over EU-uitbreiding op 19 november a.s. Er is geen besluitvorming voorzien. Nederland zal tijdens de Raad in algemene zin wederom het EU-perspectief van de Westelijke Balkanlanden benadrukken en Noord-Macedonië en Albanië oproepen om de ingezette hervormingen voort te zetten. Nederland zal daarnaast bepleiten dat de Europese Commissie met voorstellen komt voor verdere versteviging van de uitbreidingsmethodologie, in het bijzonder om in de toekomst terugval op de rechtsstaatshervormingen na de start van de onderhandelingen te voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat deze landen meer begrip zullen vinden bij de EEU dan bij de EU?
Het staat landen vrij om lid te worden van internationale organisaties, inclusief de EEU. Albanië en Noord-Macedonië hebben echter beiden uitgesproken verder te willen integreren in de Euro-Atlantische structuren. Albanië is al NAVO-lid en Noord-Macedonië bevindt zich in de laatste fase van lidmaatschapsaanvraag. Daarnaast is de ambitie van zowel Noord-Macedonië als Albanië om te beginnen met de EU-toetredingsonderhandelingen. Nederland ondersteunt het EU-perspectief van beide landen. Na afloop van de Europese Raad van 17-18 oktober jl. hebben Albanië en Noord-Macedonië nogmaals bevestigd verder te gaan op de door hen ingeslagen weg richting Europese integratie. NL vindt dit bemoedigend.
Deelt u de mening dat het zowel in het belang van Albanië en Noord-Macedonië, als in het belang van de EU is dat deze beide landen betrokken blijven bij het EU-traject? En zo ja, hoe gaat u hier concreet invulling aan geven? En zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad zowel in het belang van Albanië en Noord-Macedonië als in het belang van de EU dat beide landen betrokken blijven bij het EU-traject. Tijdens de Europese Raad op 17-18 oktober jl. is afgesproken dat de Europese Raad hierop terugkomt voorafgaand aan de Westelijke Balkantop die in mei 2020 in Zagreb zal plaatsvinden. Na afloop van de Europese Raad van 17-18 oktober jl. hebben Albanië en Noord-Macedonië nogmaals bevestigd verder te gaan op de door hen ingeslagen weg richting Europese integratie. NL vindt dit bemoedigend. Op verzoek van een aantal lidstaten zal de Raad Algemene Zaken opnieuw spreken over EU-uitbreiding op 19 november a.s. Er is geen besluitvorming voorzien. Nederland zal tijdens de Raad in algemene zin wederom het EU-perspectief van de Westelijke Balkanlanden benadrukken en Noord-Macedonië en Albanië oproepen om de ingezette hervormingen voort te zetten.
Vormt deze uitnodiging voor u aanleiding de banden zowel op bilateraal als op Europees niveau met Albanië en Noord-Macedonië aan te halen? En zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? En zo nee, waarom niet?
De bilaterale relatie met beide landen is goed. Ik spreek mijn collega’s uit Albanië en Noord-Macedonië regelmatig. Daarnaast is er op ambtelijk niveau veel contact tussen Nederland en beide landen. Ook op Europees niveau is het contact uitstekend. Zo bezocht de voorzitter van de Europese Raad, Donald Tusk, Noord-Macedonië en Albanië in september jl. Tevens kijkt NL constant naar mogelijkheden om Albanië en Noord-Macedonië te blijven ondersteunen in de lopende hervormingstrajecten, o.a. via het MATRA-programma, en ontvangen de landen hulp van de EU via de pre-accessiefondsen.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken beantwoorden?
Ja.
De oproep dat veel meer jongerenwerkers nodig zijn in de strijd tegen drugsgeweld |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de oproep dat fors meer jongerenwerkers dan nu nodig zijn om te voorkomen dat jongeren in handen van criminelen vallen?1
Het bieden van positieve rolmodellen in de eigen wijk is een nuttig en effectief gebleken methode om te voorkomen dat kwetsbare jongeren afglijden naar ernstige vormen van criminaliteit. De oproep van Sociaal Werk Nederland om meer jongerenwerkers in te zetten bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit is mij bekend. Jongerenwerk en de inzet van jongerenwerkers is primair een taak van gemeenten. Preventie en ondersteuning van kwetsbare jongeren in probleemwijken maakt deel uit van het aan uw Kamer gestuurde offensief tegen ondermijnende criminaliteit2. Daarbij is het belangrijk om de samenhang van de verschillende preventieve en repressieve maatregelen te bezien, waarbij jongerenwerk één van de elementen is.
Wat vindt u er van dat het aantal jongerenwerkers en straathoekwerkers sinds 2009 niet meer gegroeid is, terwijl de taken alleen maar zijn toegenomen en ze overvraagd worden vanuit de verschillende instanties?
Jongerenwerk is en blijft een verantwoordelijkheid van gemeenten binnen de lokale context. Het is dan ook aan gemeenten om uiteindelijk te bepalen wat een effectieve inzet van jongerenwerk is voor het bieden van perspectief aan kwetsbare jongeren. Zoals ook in de bijlage bij de brief contouren Breed Offensief Tegen georganiseerde Ondermijnende Criminaliteit staat aangegeven, komt er in het voorjaar een uitgewerkt plan waar ook jongerenwerk deel van uitmaakt. Dit element wordt opgepakt samen met de betrokken gemeenten.
Past deze oproep bij uw uitingen in de media over het belang van jongerenwerk in de strijd tegen drugsgeweld?
Jongerenwerk is een belangrijke component van preventie en ondersteuning van kwetsbare jongeren in probleemwijken. Ik geloof in de werking van deze preventieve inzet. In de afgelopen jaren is er geïnvesteerd in het ontwikkelen van evidence-based interventies voor deze doelgroep. Als voorbeeld noem ik hierbij de interventie «Alleen jij bepaalt wie je bent» waarbij jongeren met een risicoprofiel langdurig begeleid worden door professionals. Deze interventie maakt gebruik van sport als middel en is door het Nederlands Jeugd Instituut erkend als effectief.
Wanneer worden uw plannen en voorstellen op dit gebied concreter? Kunnen de gemeenten ook rekenen op extra investeringen om dit mogelijk te maken?
Op 4 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de 110 mln. die het kabinet beschikbaar stelt bij najaarsnota voor de start van de brede aanpak van ondermijning. Op dit moment wordt er interdepartementaal overleg gevoerd over de preventieve inzet tot begin 2021. Hierbij wordt gedacht aan een mix van bestaande én nieuwe preventieve maatregelen. Zodra hier meer over bekend is, zal ik uw Kamer infomeren.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 13 november 2019 beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de schriftelijke beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer aan te bieden voor het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit op 13 november 2019.
Het artikel 'Overheid hielp tuinders Europese CO2-prijs te ontwijken' |
|
Tom van der Lee (GL), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overheid hielp tuinders Europese CO2-prijs te ontwijken»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat er door de onttrekking van Nederlandse tuinders tientallen miljoenen euro’s minder gelden aan het Europese emissiehandelssysteem (ETS) zijn betaald? Zo nee, waarom niet?
Nee, veel glastuinbouwbedrijven vallen sinds de afgelopen jaren om legitieme redenen niet langer onder het ETS. Om misbruik te voorkomen, houdt de NEa hierop toezicht.
Hoe verklaart u dat er slechts 15 van de ruim 100 Nederlandse tuinbouwbedrijven die oorspronkelijk in het ETS deelnamen over zijn?
Er zijn drie redenen dat bedrijven niet meer deelnemen aan het ETS:
Al deze redenen zijn in lijn met de ETS-regels en nauwkeurig getoetst door de NEa om te voorkomen dat er misbruik gemaakt wordt van deze regels
Wat bedoelde de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) volgens u precies toen zij vorig jaar sprak van een «georganiseerde uittocht» van de glastuinbouw uit het ETS? Doelde zij daarmee impliciet op de hulp die de Nederlandse overheid gaf om dit systeem te ontwijken?
Uit navraag bij de NEa blijkt dat de NEa erop doelt dat de sector actief en georganiseerd de mogelijkheden heeft verkend om binnen de grenzen van de wet uit het ETS te treden. De NEa toetst de vergunningaanvragen van bedrijven waardoor ze niet langer onder het ETS vallen aan het wettelijk kader zodat geen misbruik gemaakt kan worden van de regels. Hierin maakt de NEa geen onderscheid tussen aanvragen van glastuinbouwbedrijven of bedrijven uit andere sectoren.
Welke CO2-reductie had er gerealiseerd kunnen worden als de ruim 100 bedrijven onder het ETS waren gebleven en in hoeverre is dit van invloed op het behalen van de doelstelling uit het Urgenda-vonnis?
De reductie binnen het ETS vindt plaats op Europese schaal en kan niet eenduidig vertaald worden naar één specifieke sector in Nederland. Met de glastuinbouwsector is een wettelijk vastgelegde CO2-doelstelling afgesproken die geldt voor de gehele glastuinbouw, en deze is dus inclusief de emissies van de glastuinbouwbedrijven die onder het ETS vallen. De inspanningen van de sector om te voldoen aan deze CO2-doelstelling dragen dus bij aan de doelstelling uit het Urgenda-vonnis.
Is de berekening van het NRC juist dat er 20 tot 30 miljoen euro minder is betaald voor uitstootrechten dan er betaald had moeten worden? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 2 en 3 vallen deze bedrijven niet onder het ETS. Er is derhalve geen sprake van «uitstootrechten die betaald hadden moeten worden».
Is het juist dat de betrokken bedrijven op twee manieren door de overheid werden «geholpen» bij ontwijking van het ETS, door de mogelijkheid te creëren om het bedrijf te splitsen waardoor het onder de drempel bleef of gasketels als «reserve» aan te merken?
De mogelijkheid om te splitsen volgt uit de Wet milieubeheer, maar ook uit de Europese ETS-Richtlijn. Daarmee vallen alleen bedrijven boven een bepaalde capaciteit onder het ETS. De Nederlandse regels zijn er juist op gericht om misbruik van de mogelijkheid tegen te gaan. Er worden met de Nederlandse regels geen nieuwe mogelijkheden gecreëerd, alleen wordt misbruik verhinderd.
Deelt u de mening, dat het onacceptabel is wanneer een lidstaat zich niet aan de afgesproken Europese regels houdt waarmee vervuiling wordt ingeprijsd?
Het kabinet deelt die mening zeer zeker. In dit geval is daar echter geen sprake van.
Wat was de overweging van eerdere kabinetten en u om te besluiten de afgesproken Europese regels te omzeilen en daarmee het halen van de klimaatdoelen in gevaar te brengen?
De regels die zijn opgesteld over de glastuinbouw in relatie tot het ETS zijn bekend bij de Europese Commissie en in lijn met de ETS-richtlijn. Eerdere kabinetten en het huidige kabinet omzeilt de regels niet, maar hebben juist kaders gesteld om misbruik te voorkomen.
Is het juist dat nieuwe gegevens erop wijzen dat de glastuinbouw haar klimaatdoelen niet haalt?
In het gewijzigde «Convenant CO2 emissieruimte binnen het CO2-sectorsysteem voor de periode 2013–2020» is een CO2-emissieplafond voor 2020 afgesproken. Mocht dit plafond niet gehaald worden, dan is in het convenant afgesproken dat de overschrijding gecompenseerd moet worden.
Waarom heeft u besloten tot het nemen van deze omzeilende regels specifiek voor een innovatieve sector die juist allerlei kansen heeft om CO2-reductie te realiseren?
De regels die gevolgd zijn voldoen aan de ETS-regelgeving. Het Rijk is al jarenlang in een publiek-private samenwerking met de sector – via het innovatie – en actieprogramma Kas als Energiebron – bezig om CO2-reductie te realiseren en in het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt voor het vervolg daarvan.
Deelt u de opvatting het argument van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat het een «meer gelijk speelveld» wilde scheppen binnen de tuinbouwsector onhoudbaar is, aangezien dit de hele ETS ondermijnt? Iedere andere sector die onder het ETS valt zou dit immers ook kunnen aangrijpen, omdat onder het systeem alleen de grote uitstoters worden belast?
Bedrijven vallen onder het ETS als hun activiteit genoemd wordt in bijlage I van de ETS-Richtlijn (2003/87/EG). Een van de genoemde activiteiten is het «verbranden van brandstof in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW». Glastuinbouwbedrijven vallen onder het ETS als deze drempelwaarde overschreden wordt. Dit betreft 15 bedrijven van de ongeveer 3500 glastuinbouwbedrijven. Gestreefd wordt naar een gelijk speelveld voor alle Nederlandse glastuinbouwbedrijven.
Hoe rijmt u uw recente oproep in de zomer tot een eerlijke prijs voor Nederlands groente en fruit, met deze maatregelen van het kabinet waarmee juist niet een eerlijke prijs voor de productie van groente en fruit wordt betaald?
Het is belangrijk dat de tuinder een eerlijke prijs voor zijn producten ontvangt om te kunnen blijven investeren in maatregelen om de klimaatdoelen te behalen. De glastuinbouwsector moet in reductiemaatregelen investeren om onder het afgesproken CO2-plafond te blijven. Indien de sector boven het afgesproken CO2-plafond komt, dan is in het convenant afgesproken dat de overschrijding gecompenseerd wordt.
Klopt de stelling dat de speciale CO2-heffing, welke in 2011 speciaal voor de tuinbouwsector is opgericht, nog steeds niet van kracht is? Zo niet, waarom niet?
De afspraken over het CO2-sectorsysteem waarin is afgesproken om een jaarlijks aflopend CO2-plafond te hanteren, zijn sinds 2011 van kracht. Tot en met 2016 bleef de CO2-emissie van de sector onder het in wet- en regelgeving vastgelegde CO2-emissieplafond en hoefde er geen compensatie betaald worden. Het CO2-plafond is in 2017 met 0,9 Mton overschreden. Hiervoor moet compensatie betaald worden.
Hoe kijkt u tegen de legitimiteit van de «tegenprestatie», in de vorm van een speciaal verlaagd tarief voor energiebelasting, wanneer de tuinbouwsector in de afgelopen jaren middels het ETS-systeem noch het CO2-sectorsysteem heffingen heeft moeten betalen?
Het CO2-sectorsysteem vormt de tegenprestatie van de glastuinbouwsector voor het lagere tarief in de eerste en tweede tariefschijf van de energiebelasting. Als het in het convenant vastgestelde en jaarlijks dalende CO2-plafond wordt overschreden, is de sector over het meerdere een compensatie verschuldigd gelijk aan de geldende ETS-prijs. Tot en met 2016 is de sector onder het afgesproken plafond gebleven en hoefde er geen compensatie betaald te worden. In 2017 is het CO2-plafond overschreden en moet dus compensatie betaald worden.
Het verlaagde tarief is ingesteld om een onbedoelde lastenverzwaring voor de glastuinbouwsector te voorkomen doordat deze relatief kleinschalige sector, anders dan de overige energie-intensieve sectoren, onvoldoende profiteert van de degressieve tariefstructuur. Uit de evaluatie van het verlaagde tarief die in 2016 is uitgevoerd blijkt dat het verlaagde energiebelastingtarief voor de glastuinbouw nog steeds bijdraagt aan het doel.
Klopt het dat door de verlaagde energiebelasting de sector volgens de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 100 miljoen euro per jaar bespaarde? Hoeveel had er moeten zijn afgedragen aan heffingen in het kader van het CO2-sectorsysteem? Gaat dit met terugwerkende kracht alsnog gebeuren?
De informatie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) was verouderd en is ondertussen aangepast. Uit de Miljoenennota blijkt dat het glastuinbouwtarief in 2019 een geraamd budgettair belang kent van 136 miljoen euro. Deze bedrijven vallen niet onder het ETS. Er is derhalve geen sprake van dat deze bedrijven minder betaald hebben dan zij via het ETS zouden hebben moeten doen. Zie antwoord op vraag 15 voor de rest van het antwoord.
Zal u erop toezien dat de heffingen binnen het alternatieve CO2-sectorsysteem wel worden ontvangen?
Indien overeenkomstig de afspraken in het CO2-sectorsysteem en het convenant de sector het CO2-plafond in een jaar overschrijdt zal de sector overeenkomstig de artikel 15.51 van de Wet milieubeheer deze compenseren. Daar zal dan ook op worden toegezien.
Waarom heeft u de Kamer zowel in 2012 als in 2015 niet op de hoogte gesteld van de twee maatregelen?
De zogenaamde «back-up regeling» is opgenomen in artikel 48 van de Ministeriële regeling handel in emissierechten2. Dit artikel is bedoeld om misbruik tegen te gaan: door de eisen uit de regeling mag en kan een bedrijf de back-up installatie niet gelijktijdig gebruiken met de hoofdinstallatie. Omdat het een invulling betreft van de bepalingen uit de ETS-Richtlijn – waarvan de Europese Commissie op de hoogte is – is deze regeling niet voorgelegd aan uw Kamer. In de Wet milieubeheer is aan de Minister de bevoegdheid toegekend omtrent dit onderwerp nadere regels te stellen. Voor de op basis van een dergelijke bevoegdheid vastgestelde regels in een ministeriële regeling wordt geen advies gevraagd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Evenmin wordt de ministeriële regeling aan de Tweede Kamer voorgelegd.
Wat onderneemt u om de glastuinbouw echt duurzame koploper te maken in Europa en de klimaatdoelen van 2020 en 2030 binnen bereik te houden?
Alle glastuinbouwbedrijven die niet onder het ETS vallen moeten voldoen aan het CO2-sectorsysteem, waarin met het Rijk afspraken zijn gemaakt over een jaarlijks dalend CO2-plafond voor de sector.
Verder zijn in het Klimaatakkoord afspraken met de glastuinbouwsector gemaakt over de sectorale klimaatdoelen in 2030. Afgesproken is om de huidige succesvolle transitie-aanpak voor te zetten. Partijen bouwen daarbij voort op het Innovatie en Actie Programma «Kas als Energiebron» dat zich richt op een klimaatneutrale glastuinbouw. Voor het behalen van de klimaatdoelstellingen is de sector daarnaast afhankelijk van externe ontwikkelingen en samenwerkingsprojecten met andere sectoren, zoals de prijsontwikkeling in de vrije energiemarkt, kennis- en innovatie-ontwikkeling geothermie, benutting restwarmte, duurzame elektriciteit en voor de sector uiterst belangrijke CO2-afvang en levering. Samen met de sector zet de rijksoverheid zich vol in om de vereiste CO2-reductie te realiseren.
Is het technisch en juridisch mogelijk om deze maatregelen weer terug te draaien en wat zouden daar de implicaties van zijn?
De criteria uit de Wet milieubeheer en de ETS-Richtlijn om te bepalen of er sprake is van één installatie zijn bedoeld om te voorkomen dat bedrijven zich opsplitsen, terwijl er eigenlijk nog sprake is van technische, organisatorische of functionele bindingen. Het schrappen van deze criteria is zeer onwenselijk en in strijd met Europese regels, zoals de ETS-Richtlijn en de Richtlijn inzake industriële emissies.
Het schrappen van de back-upregeling brengt een zeer klein aantal glastuinbouwbedrijven weliswaar formeel weer onder het ETS, maar zij zullen feitelijk veel minder uitstoten dan hun capaciteit op papier doet vermoeden: de back-upinstallatie draait immers alleen als de hoofdinstallatie buiten werking is. Door dit ongedaan te maken wordt een kleine groep bedrijven geconfronteerd met kosten (zoals het ongedaan maken van de technische beperking) en administratieve lasten die niet in verhouding staan tot hun daadwerkelijke uitstoot.
Bent u bereid volledige verantwoording af te leggen over de nalatigheid van de overheid op dit terrein en met nieuwe voorstellen te komen die de tuinbouwsector op een correcte manier onder het ETS laat vallen, dan wel op een alternatieve wijze dwingt om de vereiste CO2-reductie te realiseren?
De sector houdt zich aan de regels en via de NEa houdt het kabinet daar ook toezicht op. Er bestaan op dit moment al ambitieuze afspraken met de glastuinbouwsector over CO2-reductie, zowel richting 2020 alsook in het Klimaatakkoord over de transitie richting 2030.
Bent u in de gelegenheid om deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Nee.
De wolk van verontwaardiging om 2 ton voor sterrenkundige die zwart gat wil kieken |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hoe kan het dat de Nederlands Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) een aanvraag afwijst aan de hand van een kwalitatief en objectief proces terwijl u besluit om middelen toe te kennen?1
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de Kamervragen van de leden Paternotte en Futselaar intervenieer ik niet in de objectieve afweging van NWO. De middelen die zijn toegekend zijn niet bedoeld voor financiering van het onderzoeksvoorstel dat bij NWO is ingediend en afgewezen.
Op welke grondslag heeft u besloten om Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep eenmalig € 200.000 voor wetenschapscommunicatie toe te kennen? Zijn er meer afgewezen NWO-aanvragen die van u middelen ontvangen? Zo ja welke aanvragen en wanneer heeft dit gespeeld?
In een gesprek tussen de Radboud Universiteit en het ministerie is gesproken over de aandacht voor het onderzoek van Prof. Falcke na het bekendmaken van de foto van het zwarte gat. Daarbij is geconstateerd dat het positief is dat er zoveel aandacht is voor (fundamentele) wetenschap. Het laat zien hoe groot de waarde van wetenschap is voor de maatschappij en hoe dergelijke doorbraken tot de verbeelding spreken. Goede communicatie over doorbraken met een dergelijke impact is van belang en sluit naadloos aan bij de Wetenschapsbrief die ik in januari 2019 aan uw Kamer heb gezonden. Tegelijkertijd is geconstateerd dat de vele optredens, interviews en ontmoetingen veel vragen van Professor Falcke en zijn onderzoeksgroep. Om die reden heb ik besloten bij uitzondering een eenmalige bijdrage toe te kennen. Het bedrag is gebaseerd op een inschatting van wat het ministerie een billijk bedrag acht en de beschikbaarheid van middelen.
Er is derhalve geen sprake van een afgewezen NWO-aanvraag die van mij middelen heeft ontvangen en daar zijn ook geen andere gevallen van.
Hoe komt het dat deze middelen alleen naar Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep gaan en niet naar het Nijmeegs-Leids-Amsterdamse samenwerkingsverband dat in het kader van het Event Horizon Telescope onderzoek een aanvraag had gedaan?
Zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 is uiteengezet, is er geen verband tussen de aanvraag die door een samenwerkingsverband in het kader van de Event Horizon Telescopeis gedaan.
Waar komen deze middelen vandaan, wat kan er nu niet gebeuren nu deze € 200.000 naar Prof. Falcke gaat en in hoeverre hebben deze middelen te maken met de € 4 miljoen die beschikbaar is gekomen voor wetenschapscommunicatie?
De middelen zijn afkomstig uit artikel 16 van de OCW-begroting. Dit budget is bestemd voor incidentele projecten ter stimulering van de wetenschap die passen binnen het kader van de Wetenschapsbrief van januari 2019. Er zijn geen geplande activiteiten die niet door kunnen gaan. Het gaat niet om middelen die eerder door mij beschikbaar zijn gesteld voor wetenschapscommunicatie, waarvan € 3 mln. is bestemd voor outreach en wetenschapscommunicatie via de NWA, en € 1 mln. voor de pilot voor erkennen en waarderen van individuele wetenschappers die aan wetenschapscommunicatie doen.
Indien deze financiering uit die € 4 miljoen komt, komt het dan uit de € 1 miljoen voor een pilot vanuit NWO of uit de € 3 miljoen binnen de Nationale Wetenschapsagenda? Kunt u tevens een overzicht geven van de (beoogde) besteding van deze € 4 miljoen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 komt de financiering niet uit de middelen voor de pilot wetenschapscommunicatie of voor de Nationale Wetenschapsagenda.
De in de wetenschapsbrief aangekondigde € 1 miljoen (incidenteel) wordt ingezet voor een pilot gericht op het zichtbaar maken en waarderen van activiteiten van individuele wetenschappers die aan wetenschapscommunicatie doen. Voor de € 3 miljoen die structureel beschikbaar is binnen de Nationale Wetenschapsagenda is een programma ontwikkeld met de partners uit de kenniscoalitie, dat programma bestaat uit drie delen. Een campagnedeel dat gaat over de resultaten van de NWA en de waarde van wetenschap, een deel dat bestemd is voor partnerschappen met veldpartijen en een call waarop projecten ingediend kunnen worden.
Ik heb eerder aangekondigd dat ik nog dit jaar kom met een brief aan uw Kamer over wetenschapscommunicatie. Daarin zal ik ingaan op de uitwerking van deze initiatieven.
Wat vindt NWO van uw toekenning van € 200.000 aan Prof. Falcke en zijn onderzoeksgroep? Deelt u de mening dat u met uw handeling de externe weging en toekenning van wetenschapsmiddelen door NWO ondergraaft?
NWO heeft kennisgenomen van het OCW-besluit om Prof. Falcke een éénmalig bedrag van € 200.000 toe te kennen. Omdat het niet gaat om financiële middelen voor het uitvoeren van onderzoek, maar voor de communicatie daarover, ziet NWO dit besluit los van de beoordeling van de aanvraag die eerder plaats heeft gevonden via haar beoordelingsproces met peer review. NWO concludeert dat de inhoudelijke beoordeling van de betreffende aanvraag bij NWO die eerder plaatsvond niet ter discussie staat.
De middelen die ik heb toegekend zijn niet gebaseerd op de onderzoeksaanvraag bij NWO en de daarvoor benodigde financiering. Ik heb in de antwoorden op de huidige en eerdere vragen van uw Kamer expliciet gesteld dat ik niet intervenieer in de besluitvorming van NWO en dat de middelen niet zijn bedoeld ter financiering van het afgewezen onderzoeksvoorstel bij NWO.
Is naar aanleiding van de toezegging tijdens het laatste algemeen overleg wetenschapsbeleid al bekend of wetenschapsmusea gebruik kunnen maken van de financiering via outreachgelden van de Nationale Wetenschapsagenda?
Zoals uiteengezet bij vraag 5, is de samenwerking via partnerschappen met veldpartijen één van de onderdelen van de NWA-middelen voor wetenschapscommunicatie en outreach. NWO is in dit kader een samenwerking aangegaan met de Vereniging voor Science centra en Wetenschapsmusea. Zoals eerder beschreven in de kamerbrief over de uitkomsten van de eerste call van de Nationale Wetenschapsagenda2 en in brief over de Uitgangspunten Cultuurbeleid3, vervullen science centra door het hele land een verbindingsfunctie voor de NWA-campagne en organiseren ze regionale evenementen, passend binnen de doelen van de NWA. Nadere details zal ik uitwerken in de Kamerbrief over wetenschapscommunicatie die u nog dit jaar ontvangt.
Natura 2000 en het toevoegen van habitats |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «LTO Noord: geen extra habitats in Natura 2000-gebieden»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op het bericht?
Ik ben niet voornemens om binnenkort het bedoelde wijzigingsbesluit definitief te maken. Ik verwijs u hiervoor naar de kabinetsbrief van 13 november 2019. Het kabinet is zich terdege bewust van de gevolgen die het beschermen van natuurwaarden van Europees belang kan hebben. Over dit onderwerp gaat het kabinet in gesprek met de Europese Commissie.
Waarom wilt u de habitats overgangs- en trilveen en veenbossen extra toevoegen aan het gebied 'Oudegaasterbrekken, Gouden Bodem & Fluessen»?
Dit is in het ontwerpwijzigingsbesluit «Aanwezige waarden» gemotiveerd2, op p. 22 in het algemeen en op p. 58–63 specifiek voor dit gebied. Uit artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn blijkt dat alle aanwezige habitattypen en soorten moeten worden beschermd. Een uitzondering mag volgens de uitleg van de Europese Commissie worden gemaakt voor waarden die slechts in verwaarloosbare mate voorkomen. Deze lijn is bevestigd in vaste jurisprudentie van de Raad van State, waarbij in meerdere gevallen getoetst is of een habitattype daadwerkelijk in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Uit de reeds in 2012 gemaakte kartering van het gebied «Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving» blijkt dat de genoemde habitattypen in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen. De voorgenomen toevoeging van de habitats zal ik bezien in de context van de opschoning van de aanwijzingsbesluiten van Natura 2000-gebieden.
Is het toevoegen van extra habitats verplicht volgens Europese regelgeving? Zo ja, welke regelgeving, op welke wijze worden lidstaten dit geacht te doen en hoe doen andere lidstaten dit?
Ja, dat is verplicht, zoals ik ook heb toegelicht in het antwoord op vraag 3. Die «extra habitats» betreffen habitats die in een gebied (bestendig en meer dan verwaarloosbaar) aanwezig zijn en al bij de oorspronkelijke aanwijzing beschermd hadden moeten worden. Fouten die in het verleden zijn gemaakt (door een incompleet aanwijzingsbesluit) moeten hersteld worden, omdat de verplichting tot bescherming (artikel 6 van de Habitatrichtlijn) blijvend van kracht is en niet alleen gebaseerd mag zijn op (incomplete) kennis de in het verleden aanwezig was. Daarom is het volgens de Europese regelgeving nodig om het standaardgegevensformulier (met de aanwezige waarden) te actualiseren en te corrigeren, en daaruit de consequentie te trekken van adequate bescherming via het aanwijzingsbesluit.
In welke mate gaat dit om stikstofgevoelige habitats?
Van de reeds aangewezen habitattypen is een aanzienlijk deel stikstofgevoelig. De leefgebieden van de soorten zijn voor een veel geringer deel stikstofgevoelig. Dat geldt ongeveer hetzelfde voor de habitattypen en soorten uit het wijzigingsbesluit.
Welke gevolgen heeft het toevoegen van deze habitats voor de omgeving van het gebied?
Dit hangt af van de ecologische vereisten van de habitats en dat wordt nader uitgewerkt in een beheerplan. In ieder geval is duidelijk dat beide habitats afhankelijk zijn van schone lucht.
Kunt u toelichten in hoeverre voor het toevoegen van elke habitat rekening is gehouden met vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden?
Deze vereisten worden genoemd in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Deze zijn daarmee relevant om rekening mee te houden bij het nemen van maatregelen. Voor het aanwijzen van beschermde habitats zijn ze niet van toepassing.
Kunt u aangeven welke stikstofgevoelige habitats u voornemens bent om extra toe te voegen aan welk Natura 2000-gebied bij de «correctie», zoals beschreven in uw brief aan de Tweede Kamer?2
Het voornemen staat in het ontwerpwijzigingsbesluit, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Kunt u bij elke stikstofgevoelige habitat aangeven waarom u voornemens bent deze toe te voegen aan het betreffende gebied en welke gevolgen dat heeft voor vergunningverlening in de omgeving van dat gebied?
Het waarom is aan de orde gekomen in het antwoord op vraag 3. In hoeverre er gevolgen zijn voor de vergunningverlening in de omgeving, moet blijken uit de concrete toetsing op basis van de aspecten die bedoeld zijn in het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven waarom het toevoegen van deze stikstofgevoelige habitats aan de desbetreffende Natura 2000-gebieden een Europese verplichting zou zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zou er gebeuren als we deze stikstofgevoelige habitats niet zouden toevoegen aan de desbetreffende Natura 2000-gebieden?
In dat geval kan de Europese Commissie Nederland in een gerechtelijke procedure dwingen om dit alsnog te doen.
Bent u bereid om gezien de economische gevolgen, met het oog op de uitspraak van de Raad van State van 29 mei jl., bereid om het toevoegen van stikstofgevoelige habitats op te schorten en te heroverwegen?
Ja, hiertoe ben ik bereid. Het «wijzigingsbesluit aanwezige waarden» wordt opgeschort en heroverwogen.
Kunt u aangeven hoe u de motie Bisschop gaat uitvoeren?3
Een betere prioriteringsstelling is reeds onderwerp van bespreking met de provincies in het kader van de actualisering van de doelensystematiek. Daarnaast is onlangs het gesprek met de Europese Commissie gestart over dit onderwerp.
Bent u bereid om in uitvoering van de motie Bisschop te bekijken of stikstofgevoelige habitats die nu onderdeel zijn van Natura 2000-gebieden daar nog wel onderdeel van zouden moeten zijn, in het kader van deze correctie?
Dat past binnen de reikwijdte van de uitvoering van de motie.
De aanwijzing van natuurgebieden en het toevoegen van stikstofgevoelige habitats in het verleden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politieke agenda zit oplossing stikstof dwars»?1
Ja.
Deelt u de mening van dhr. Gerrits? Zo ja, op welke punten? Zo nee, op welke punten niet en waarom?
De heer Gerrits noemt een groot aantal punten, die hierna zijn samengevat en van een reactie voorzien. Het betreft de huidige stand van kennis, dus nog zonder de resultaten van de onderzoeken die zijn aangekondigd in mijn brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1).
a) Nederland heeft meer gebieden aangewezen dan de Europese Commissie vroeg.
b) Gebieden zijn op oneigenlijke gronden aangemeld, omdat 1) soorten en habitattypen die de basis voor selectie waren, er niet voorkwamen, en 2) gebieden met habitattypen met een goede natuurkwaliteit niet zijn geselecteerd en gebieden met een slechtere natuurkwaliteit wel.
c) Aanmelding kan worden teruggedraaid als de politieke wil er is en het goed (wetenschappelijk) wordt onderbouwd dat gebieden ten onrechte zijn aangemeld.
d) Er zijn ambities van de terreinbeherende organisaties na de aanwijzing toegevoegd (zoals Actieve hoogvenen) en dat is nu een van de grootste problemen. Om die te schrappen, hoeft de Minister niet terug naar Brussel, want ze zijn na de aanmelding toegevoegd.
3) Zo snel mogelijk herstelmaatregelen nemen om een goede instandhoudingssituatie te creëren gaat nooit lukken. Niet elk habitattype en vegetatie wil groeien op plekken waar we dat nu volgens het beleid willen.
f) De heide wordt door terreinbeherende organisaties te weinig verschraald, daardoor vergrast de heide en dat heeft niets te maken met een overmaat aan stikstof.
g) Vogelrichtlijngebied Eilandspolder kan worden geschrapt, omdat de lepelaars die de reden voor aanwijzing vormden, al tien jaar weg zijn.
h) Het Europees Hof van Justitie beperkt het toetsingskader voor passende beoordelingen tot de habitattypen en soorten waarvoor de gebieden zijn geselecteerd. Dat is de uitleg van het begrip natuurlijke kenmerken van het gebied. Die uitspraak heeft de overheid naast zich neergelegd.
Indachtig de motie-Bisschop (Kamerstuk 32 670, nr. 188) bezie ik momenteel in het kader van de actualisatie van het doelensysteem Natura 2000 wat de mogelijkheden zijn om andere prioriteiten te stellen met betrekking tot zeer kleine oppervlaktes van een habitattype.
i) De natuurkwaliteit ontwikkelt zich positief in de Natura 2000-gebieden. Voor 49 procent van alle habitattypen blijkt de kwaliteit tussen 2004 en het moment van de laatste update (2015 tot 2018) hetzelfde te zijn. In 22 procent van de gevallen is het achteruitgegaan en in 29 procent is het beter geworden.
Dat de informatie verschilt tussen de opeenvolgende versies komt vooral doordat de methode is veranderd en de kennis over de uitgangssituatie is toegenomen.
Of de natuurkwaliteit netto in alle gebieden samen beter is geworden, kan pas bepaald worden als de evaluaties van de natuurkwaliteit per gebied zijn afgerond. Die evaluaties worden gemaakt als de looptijd van een eerste beheerplan bijna is verstreken en een tweede beheerplan wordt opgesteld. Een landelijk beeld ontstaat pas als alle evaluaties met elkaar kunnen worden vergeleken. Slechts in enkele gebieden is zo'n evaluatie voor een «tweede-generatiebeheerplan» van de eerste beheerplanperiode al voorhanden.
j) De vraag rijst of de informatie van de updates van het aanmeldformulier in Brussel wel gecontroleerd wordt. In het artikel wordt gesuggereerd dat er politieke redenen zijn om Nederland niet op de vingers te tikken en dat daardoor niets gebeurt met deze informatie.
Kunt u aangeven of bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden in Friesland, Eilandspolder-Oost in Noord-Holland en Norgerholt in Drenthe sprake is geweest van het aanwijzen van habitats die daar eigenlijk niet aanwezig waren en kunt u toelichten waarom hier wel of niet sprake van is?
Uit de onderbouwingen die opgenomen zijn in de aanwijzingsbesluiten2 blijkt dat hier geen sprake van is. Ik kan daar in deze beantwoording niet in detail op ingaan, omdat er geen concrete voorbeelden genoemd worden in Friesland. Voor de andere twee gebieden kan dat wel.
Kunt u aangeven in hoeverre er na de aanwijzing nog stikstofgevoelige habitats zijn toegevoegd en waarom Nederland dat verplicht was volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn?
De aanwijzingen van de Habitatrichtlijngebieden zijn grotendeels afgerond in 2013. Nadien is in enkele gevallen een stikstofgevoelig habitat toegevoegd als dat volgens de Raad van State ten onrechte nog niet was gebeurd (zie het bovengenoemde voorbeeld Wooldse Veen) en voorts in 17 gevallen (in negen gebieden) als onderdeel van het wijzigingsbesluit Afwezige waarden (2015).4 Uit artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn blijkt dat alle aanwezige habitattypen en soorten moeten worden beschermd. Een uitzondering mag volgens de uitleg van de Europese Commissie worden gemaakt voor waarden die slechts in verwaarloosbare mate voorkomen; die waarden worden daarom ook nooit in een aanwijzingsbesluit opgenomen. Deze lijn is bevestigd in vaste jurisprudentie van de Raad van State.
Kunt u voor elke toegevoegde stikstofgevoelige habitat aan een bepaald gebied na de aanwijzing aangeven om welke ecologische reden dat gedaan is en wat de economische gevolgen zijn geweest van het toevoegen van die bepaalde habitat?
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt, zijn toevoegingen alleen opgenomen indien dat vanwege de Europese regelgeving is vereist. Dat is steeds verantwoord in de genoemde wijzigingsbesluiten.
De economische gevolgen hangen af van de ecologische vereisten van de toegevoegde habitats. Soms stellen habitats geen eisen aan de omgeving, maar in andere gevallen zijn habitats afhankelijk van schone lucht of van een voldoende hoge regionale grondwaterstand.
Het bericht dat de inhuurkosten van externen bij de NPO vier keer hoger dan de Roemernorm is |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe verklaart u dat de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) geen geschikt talent zou kunnen aantrekken om in vaste dienst te nemen?1
De arbeidsmarkt rondom specialistische competenties voor de omroep is op dit moment krap, zodat het vinden en vasthouden volgens de NPO een continue uitdaging is. Daarnaast kan de NPO als publieke organisatie niet altijd concurreren met commerciële organisaties voor wat betreft primaire arbeidsvoorwaarden.
Hoe verklaart u de toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren?
De toegenomen inhuur van adviesbureaus de afgelopen jaren is volgens de NPO te verklaren door de hogere behoefte aan specialistische kennis op het gebied van organisatie-, juridisch, fiscaal en technisch advies. De NPO geeft aan dat de afgelopen jaren specialistische kennis bij een groot aantal projecten nodig was; o.a. de start van het Radiohuis, de oprichting van de coöperatie Dutch Core en de lancering van NPO Start. Daarnaast heeft de NPO afgelopen jaren ook aangescherpte governance- en privacyregels bij de publieke omroep doorgevoerd waarvoor specialistische kennis werd ingehuurd.
Overigens zijn de inhuurkosten bij de NPO de afgelopen jaren al sterk gedaald, mede door afronding van de genoemde projecten.
Bent u bereid met de NPO afspraken te maken dat de externe inhuur bij de NPO onder de 10% zou moeten vallen (de Roemernorm)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NPO om zelf te bepalen hoe hij het beschikbare budget zo verstandig mogelijk inzet en in welke mate hij bijvoorbeeld gebruik maakt van (extern) advies en inhuur. De verantwoordelijkheid voor de doelmatige inzet van de gelden voor de NPO-organisatie ligt bij de raad van bestuur en de raad van toezicht van de NPO gezamenlijk.
Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen voor AOW-gerechtigden |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de normen die de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) hanteert voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en bent u bekend met het feit dat de maximale norm voor kwijtschelding onder de hoogte van een reguliere AOW-uitkering voor alleenstaanden valt?1 2
Deelt u de mening dat enkel een AOW-uitkering geen vetpot is en dat het voor veel ouderen moeilijk is rond te komen van alleen een AOW-uitkering, te meer omdat deze mensen geen mogelijkheid meer hebben een aanvullend pensioen op te bouwen?
Deelt u de mening dat de VNG haar leden op zijn minst de mogelijkheid moet geven om voor mensen met enkel een AOW-uitkering kwijtschelding van gemeentelijke belastingen alsnog mogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid met hen in overleg te treden om dit te bewerkstelligen?
Hoe verhouden de andere volgens de VNG te hanteren normen voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen zich tot het sociaal minimum?
Bent u bekend met het feit dat er van gemeente tot gemeente grote verschillen bestaan in de gehanteerde normen voor kwijtschelding, iets dat tot grote verschillen in behandeling van minima leidt?
Bent u bereid om te kijken of de normen voldoende zijn en hierover in gesprek te gaan met de gemeenten?