Een onkostenvergoeding van vrijwilligers bij het Songfestival |
|
Harry van der Molen (CDA), Jan de Graaf (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het ingezonden stuk in de Volkskrant van Lucas Meijs (hoogleraar Strategische Filantropie en Vrijwilligerswerk Erasmus Universiteit) en Joost van Alkemade (directeur Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk) over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers van het Songfestival?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een sterke samenleving niet kan bestaan zonder de tomeloze inzet van vrijwilligers, en dat het daarom van belang is om vrijwilligerswerk te waarderen, te stimuleren en te ondersteunen?
Daar ben ik het mee eens. Dat Nederland sterk is in het organiseren van grote evenementen met een bindende rol in de samenleving is mede te danken aan de bereidheid van veel mensen om zich vanuit een passie, maatschappelijke betrokkenheid of gewoon omdat ze het leuk vinden belangeloos in te zetten. Dat verdient ieders respect en waardering.
Wat vindt u ervan dat bij het Songfestival beroepskrachten, zoals presentatoren en technici, wel treinkaartjes en autokilometers mogen declareren, maar vrijwilligers niet? Vindt u dit uit te leggen?
Bent u het ermee eens dat het van belang is dat het Songfestival een goed vrijwilligersbeleid heeft, waarbij ten minste de onkosten van vrijwilligers worden vergoed?
Bent u het ermee eens dat, nu het besluit is genomen om vanuit de Algemene Mediareserve een financiële bijdrage beschikbaar te stellen aan de uitzending van het Eurovisie Songfestival, een goede gelegenheid is ontstaan om ook afspraken te maken over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers?
Bent u bereid om afspraken te maken over een onkostenvergoeding voor vrijwilligers van het Songfestival, bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij het aangekondigde gesprek waarin u aangeeft nadere afspraken te willen maken met de NPO over de aandacht voor de toegankelijkheid van het Eurovisie Songfestival voor mensen met een beperking en over het betrekken van scholieren bij het Eurovisie Songfestival?2
Meerdere keren het eigen risico aanspreken |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat bij één Diagnose Behandelcombinatie (DBC), meerdere keren het eigen risico wordt aangesproken?1
Ja, het zou onjuist zijn als iemand meerdere keren eigen risico zou betalen voor één dbc. Daarvan is echter geen sprake. Een verzekerde betaalt maar één keer eigen risico voor één dbc.
Toch kan het gebeuren dat iemand twee keer of vaker zijn eigen risico moet aanspreken voor – gevoelsmatig – één en dezelfde behandeling. Het kan namelijk gebeuren dat er voor een patiënt één of meer vervolg-dbc’s worden geopend.
De reden hiervoor is dat een dbc maximaal 120 dagen mag duren. Is de behandeling dan nog niet afgerond, dan moet direct aansluitend op de eerdere dbc een nieuwe – vervolg – dbc worden geopend. Medisch-specialisten kunnen daarmee meteen zien dat iemand al langer patiënt is in een instelling en dat er sprake is van een vervolgbehandeling. Ook hebben zij met vervolg-dbc’s beter zicht op de totale hoeveelheid zorg die de patiënt heeft ontvangen.
Als die vervolg-dbc in een nieuw kalenderjaar wordt geopend, geldt hiervoor opnieuw een eigen risico. Het kan ook gebeuren dat een dbc al eerder is geopend dan de patiënt beseft. Bijvoorbeeld omdat de patiënt in het verleden al eens voor dezelfde aandoening in het ziekenhuis is behandeld.
Dit maakte ook de patiënt mee die aan het woord kwam in de uitzending van Kassa van 7 december 2019. Deze patiënt moest eigen risico betalen voor een vervolg-dbc die in 2018 was geopend, terwijl hij alleen in 2019 in het ziekenhuis was geweest. Ik kan mij heel goed voorstellen dat deze situatie voor verwarring zorgt bij patiënten en ik begrijp dat zij dit als onrechtvaardig ervaren. Ik vind dit dan ook geen goede gang van zaken. Daarom heb ik in de uitzending laten weten dat ik ga uitzoeken hoe we dit soort situaties voortaan kunnen voorkomen.
Ik vind het bovendien belangrijk dat mensen over goede informatie beschikken over de zorg en dat zij kunnen begrijpen waarom zij een deel van de kosten zelf moeten betalen en welk deel dat is. In mijn eerdere beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp heb ik aangegeven welke rol zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben bij deze informatievoorziening.2 Meer informatie over dbc’s en het eigen risico vindt u in de factsheet in de bijlage.3 Deze factsheet is ook te vinden op de website van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
Ondersteunt u de uitspraak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dat het DBC-systeem moet worden afgeschaft? Zo ja, welke voorstellen gaat u doen voor alternatieven en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie is om in de zorg de kwaliteit en de uitkomsten voor de patiënt centraal te stellen. Dit moet ook tot uiting komen in de manier waarop we de zorg organiseren en betalen. Daarin moeten niet het aantal verrichtingen, waarop het huidige systeem gericht is, maar de kwaliteit en de uitkomsten van zorg leidend zijn.
Om dit te bereiken, heb ik een aantal acties ingezet. Zo is hier in de hoofdlijnenakkoorden 2019–2022 volop aandacht voor. Daarbij kijken wij ook nadrukkelijk naar het bekostigingssysteem. Want het huidige systeem van dbc’s draait nog om de verrichtingen en niet zozeer om de uitkomsten voor de patiënt. De NZa is in opdracht van VWS bezig met een verkenning hoe de productstructuur zich kan ontwikkelen en vereenvoudigen. Op 4 oktober 2018 heb ik u geïnformeerd over het advies van de NZa over de doorontwikkeling van de bekostiging in de medisch specialistische zorg. 4 Het advies ondersteunt onze ambities om over te gaan naar meer uitkomstgerichte zorg. Ik zie de uitspraak van de NZa in de uitzending van Kassa eveneens als ondersteunend aan de ambitie van het kabinet en in lijn met de werkzaamheden die NZa voor mij verricht (heeft) in de beweging naar uitkomstgerichte zorg.
In de vervolgstappen naar aanpassing van het bekostigingssysteem hanteer ik een tweetrapsraket. In de eerste plaats moet in de contractering «waarde voor de patiënt» (uitkomsten van zorg) de norm worden. Hier zijn mogelijkheden voor die nu al benut kunnen worden, en waar het veld al mee aan de slag is gegaan. Dit is nodig om onder andere prikkels om meer verrichtingen te doen tegen te gaan bij een aanpassing van het systeem. Wanneer uit de eerste stap blijkt dat deze contractvormen inderdaad onze ambities verder brengen en het gebruik hiervan de norm is, kan gekeken worden naar het dbc-systeem. De NZa monitort de voortgang van deze ontwikkeling.
Op 17 december 20195 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de NZa Monitor inhoud contracten medisch specialistische zorg. Daaruit bleek dat in 2018 nog weinig aandacht was voor waarde en uitkomsten. In 2020 zal de NZa deze monitor herhalen. Daarnaast gaat zij hierover in gesprek met zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Vanuit VWS zet ik ook in op het delen van goede voorbeelden van contracteren op uitkomsten met het programma Uitkomstgericht Zorg.
Bent u bereid om – in ieder geval – werk te maken van het voorstel dat de heer Groot deed in de Kassa-uitzending, namelijk alleen over de eerste DBC eigen risico heffen en niet over vervolg-DBC’s? Zo ja, bent u bereid dit vóór 1 januari 2020 te regelen? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is en blijft dat mensen maar één keer eigen risico betalen voor één dbc. Dat dit in de praktijk onduidelijk is en voor verwarring zorgt, vind ik ongewenst. Ik wil echter wel goed uitzoeken wat de beste oplossing voor dit probleem is, voordat ik een beslissing neem. Elk systeem kent zijn voor-en nadelen en ik wil voorkomen dat we met een wijziging onbedoeld weer tegen een ander probleem aanlopen. Daarom kan ik nu nog niet ingaan op dit specifieke voorstel. Een eventuele wijziging in de dbc-systematiek (of het eigen risico) moet bovendien gebeuren in goed overleg met het veld en ook dat kost tijd. Ik kan dus wel toezeggen dat ik werk maak van de oplossing van dit probleem, maar ik kan niet vastleggen hoe en binnen welke termijn dit is geregeld. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Wat wordt uw insteek tijdens de gesprekken met de NZa over hoe situaties zijn te voorkomen waarin patiënten eigen risico moeten betalen voor een jaar dat zij geen zorg hebben ontvangen?
Op mijn verzoek onderzoekt de NZa de verschillende mogelijkheden en komt zij met een adviesbrief waarin deze opties met de voor- en nadelen worden toegelicht. Wijzigingen in de dbc-systematiek kunnen immers ook andere nadelen met zich meebrengen. Ik verwacht uw Kamer rond de zomer van 2020 te kunnen informeren aan de hand van de adviesbrief.
De mogelijke gevolgen van de richtlijn nevenbevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gevolgen van de huidige richtlijn bij het bevolkingsonderzoek borstkanker?1
Het Bevolkingsonderzoek Borstkanker kent een uitvoeringskader in plaats van een richtlijn. Ik ben daarmee bekend.
Hoe kan het dat een vergrote lymfeklier niet wordt gemeld, zelfs niet als deze bij een volgend onderzoek drie jaar later nog steeds vergroot is en nog een jaar later zelfs in grootte is toegenomen? Hoe kan het dat vervolgens kalkspatjes in de borst niet in verband gebracht worden met eerdere bevindingen en niet worden gemeld?
In 2018 is in overleg met de relevante beroepsgroepen het beleid vastgesteld voor het al dan niet verwijzen van vrouwen met vergrote lymfeklieren die zichtbaar zijn op screeningsmammogrammen. Het beleid is om deze vrouwen in principe niet te verwijzen.
Bij ongeveer 5% van de vrouwen die via het bevolkingsonderzoek borstkanker zijn gescreend, worden vergrote lymfeklieren op het mammogram gezien. Deze zijn meestal niet kwaadaardig. Veelal zijn ze het gevolg van eerdere doorgemaakte ontstekingen of is er een relatie met beroepswerkzaamheden. Verwijzing van deze patiënten leidt tot een (veel) hoger verwijscijfer en meer onnodige verwijzingen en de daarbij behorende belasting. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen wordt een sterk vergrote okselklier wel gerapporteerd als nevenbevinding naar de huisarts, die dan contact hierover opneemt met de deelnemer.
Kalkspatjes worden wel altijd beoordeeld (het zijn geen nevenbevindingen). Deze worden op de meerderheid van de screeningsmammogrammen gezien en zijn veelal onschuldig. Het is aan de screeningsradiologen om te beoordelen of de kalkspatjes een aanwijzing kunnen zijn voor de aanwezigheid van (voorstadia van) kanker. In voorkomende gevallen zullen hierbij ook andere bevindingen als ook eerder gemaakte screeningsmammogrammen betrokken worden.
Is de richtlijn nevenbevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker inmiddels aangepast? Zo nee, waarom nog niet? Wanneer is de aanpassing dan gereed? Zo ja, welke aanpassingen zijn er? Per wanneer is de nieuwe richtlijn van kracht?
De vraag refereert naar de motie Ploumen (Kamerstuk 35 043, nr. 18) over het actief melden van slijtage en/of lekkage van borstimplantaten aan de huisarts indien geconstateerd als nevenbevinding bij het bevolkingsonderzoek borstkanker.
Het uitvoeringskader zal in de nieuwe uitgave van maart/april 2020 op het onderdeel nevenbevindingen worden aangepast.
De aangepaste tekst luidt: «Voor borstimplantaten geldt dat zij geen leven lang mee gaan. Controle van implantaten is de eigen verantwoordelijkheid van de vrouw en die van de plastisch chirurg. Een mammografie, het toegepaste onderzoek bij het bevolkingsonderzoek, is niet de juiste onderzoeksmethode voor het opsporen van problemen met een borstimplantaat. Een eventuele scheur en/of lekkage die soms zichtbaar is op de borstfoto, wordt daarom niet gemeld aan de huisarts. In uitzonderlijke gevallen kunnen de screeningsradiologen beslissen om toch een melding te doen bij de huisarts.»
Volgens de beroepsgroepen is er geen toegevoegde waarde van het melden van een gescheurd of lekkend implantaat als er verder geen klachten zijn. De bevinding op zichzelf is geen indicatie voor chirurgie. Verwijzing kan daarentegen wel leiden tot onrust bij de vrouw, terwijl van een mogelijk aanvullend onderzoek geen gezondheidswinst hoeft te worden verwacht.
De uitkomst wordt in januari gecommuniceerd naar de maatschappen van screeningsradiologen werkzaam voor het bevolkingsonderzoek. De website van het RIVM met informatie voor deelnemers is op dit onderdeel met een soortgelijke strekking aangepast.
In de klinische zorg rondom borstimplantaten wordt momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van de modulaire medisch specialistische richtlijn «Borstprothese Chirurgie», onder voorzitterschap van de NVPC. Naar verwachting wordt deze richtlijn in 2020 afgerond. In deze richtlijn wordt de rol van radiologische follow-up van implantaten in de klinische zorg beschreven.
Deelt u de mening dat slijtage en/of lekkage van borstimplantaten actief gemeld dient te worden aan de vrouw en de huisarts? Zo nee, waarom niet?
Ik baseer mijn beleid op het oordeel van de ter zake deskundige beroepsgroepen. Het Landelijk Referentie Centrum Bevolkingsonderzoek, de Nederlandse Vereniging voor Radiologie en de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie hebben in de programmacommissie bevolkingsonderzoek borstkanker van het RIVM ingebracht dat naar hun oordeel alleen in uitzonderlijke gevallen de nevenbevinding lekkage of gescheurd borstimplantaat wordt gemeld aan de huisarts van de deelnemer. Voor deze aanpak is niet vanuit capaciteitsoverwegingen gekozen, maar op medisch inhoudelijke gronden (zie ook bij antwoord op vraag2. Beoordeling gebeurt in de praktijk door de screeningsradiologen op basis van hun medisch professioneel handelen. Zo kan bijvoorbeeld een melding worden gemaakt als door de lekkage er ernstige verstoring van het borstklierweefsel is, door extreme verplaatsing van het siliconenmateriaal. Dit is uitzonderlijk, ook omdat normaal een vrouw dat zelf al opmerkt, onder andere door contourverandering van de borst.
Deelt u de mening dat een losse draad van een pacemaker actief gemeld dient te worden aan de vrouw en de huisarts? Zo nee, waarom niet?
In 2018 is in overleg met de relevante beroepsgroepen het beleid vastgesteld voor het verwijzen van vrouwen met losse draden zichtbaar op screenings-mammogrammen. Het beleid is om losse draden niet te melden. Losse draden geven geen reden tot zorg. De oude draden zijn soms bij vervanging van het device niet te verwijderen en blijven dan achter. Vermelding van eventuele disconnecties is bij patiënten zonder klachten derhalve niet zinvol. Daarbij zullen patiënten met klachten dit waarschijnlijk al eerder hebben gemerkt en hebben gemeld aan de cardioloog.
Deelt u de mening dat vergrote lymfeklieren of andere bevindingen die mogelijk aanwijzingen kunnen zijn voor borstkanker, actief gemeld dienen te worden aan de vrouw en de huisarts? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen wat het nut en de waarde van een mammografie nog is als bevindingen die voor ernstige gezondheidsschade kunnen zorgen, niet actief worden gemeld aan de vrouw en de huisarts?
Het bevolkingsonderzoek naar borstkanker is gericht op het opsporen van (voorstadia van) borstkanker bij vrouwen zonder klachten of symptomen hiervan. Screeningsradiologen beoordelen daartoe of de gemaakte mammogrammen een verdenking op deze afwijkingen rechtvaardigen. Zo worden kalkspatjes en andere bevindingen die hierop kunnen duiden altijd beoordeeld. Deze beoordeling is daarmee de basis van de nut-risico verhouding en daarmee de legitimatie van het bevolkingsonderzoek.
Het melden van bevindingen die niet redelijkerwijs een verdenking op borstkanker (of een andere ernstige medische situatie) rechtvaardigen, vermindert de nut-risico verhouding en daarmee de legitimatie van het bevolkingsonderzoek. De website van het RIVM zal worden aangepast waardoor nadrukkelijker wordt vermeld dat nevenbevindingen slechts bij uitzondering worden gemeld.
Deelt u de mening dat een vrouw recht heeft op informatie over afwijkende bevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat vrouwen deze informatie ook werkelijk krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Supermarkt Picnic weigert werknemers volgens de cao te betalen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Picnic hoeft zich niet te houden aan supermarkt-cao»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in beginsel goed is voor werknemers, maar ook voor stabiele arbeidsverhoudingen in Nederland, dat werknemers onder een cao vallen? Vindt u het daarom ook spijtig dat de rechter een voor werknemers negatieve uitspraak heeft gedaan?
Uit de rapportage cao-afspraken over 2018 blijkt dat ons land in dat jaar 651 reguliere cao’s kende, waaronder 176 bedrijfstak-cao’s. In totaal vielen in dat jaar 5.133.700 werknemers onder een cao, waarvan 824.700 middels avv.2 Ik verwacht dat het beeld over het jaar 2019 hiervan niet veel zal afwijken. Het gegeven dat het merendeel van de werknemers in ons land onder een cao valt vind ik een mooi resultaat van het stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming zoals wij dat in ons land hebben vormgegeven. Ik deel de mening dat het in beginsel goed is voor werknemers als zij onder een cao vallen en dat dit bijdraagt aan de stabiele arbeidsverhoudingen in Nederland.
De onderhavige uitspraak betreft een uitspraak in eerste aanleg. De mogelijkheid van hoger beroep staat nog open. Het is overigens verder niet aan mij, of aan het kabinet, om een oordeel uit te spreken over een uitspraak van een rechter.
Bent u niet bevreesd dat er, vanwege het feit dat een bedrijf niet onder een cao valt en de rest van de branche wel, een race naar de bodem wat betreft de arbeidsvoorwaarden voor werknemers ontstaat in de supermarktbranche? Hoe staat het met de eerder door u gedane toezegging2 als mediator op te treden in het cao-conflict tussen de vakbeweging en Picnic?
Nee, die vrees deel ik niet.
De toezegging waar het Kamerlid Van Dijk op doelt betreft mijn antwoord dat ik afgelopen voorjaar heb gegeven op schriftelijke vragen van het Kamerlid Wiersma. Ik heb toen geantwoord dat het niet mijn rol is als Minister om mediator te zijn bij conflicten tussen dit soort partijen. Ik heb ook geantwoord dat als alle partijen gezamenlijk bij mij als Minister een verzoek indienen voor een gesprek, ik uiteraard altijd bereid ben aan zo’n verzoek gehoor te geven. Daaropvolgend is op mijn initiatief op ambtelijk niveau een verkennend gesprek gevoerd met Picnic en een verkennend gesprek met partijen bij de cao’s voor de supermarktbranche. In die gesprekken kwam naar voren dat er bij partijen op dat moment geen wederzijdse behoefte was aan een gezamenlijk gesprek.
Los van het juridische oordeel over Picnic, wat vindt u in zijn algemeenheid ervan dat bedrijven, puur en alleen, om de loonkosten te drukken zichzelf opknippen in verschillende bv’s om een cao te ontduiken?
Ik vind het geen goede zaak als bedrijven puur en alleen om de loonkosten te drukken zichzelf opknippen om de verplichte toepassing van een cao te ontwijken. Ik vind het sowieso geen goede zaak als bedrijven gebruik maken van allerlei juridische constructies om onder verplichtingen op het gebied van het arbeidsrecht uit te komen.
Deelt u de mening dat door het opknippen in verschillende bv’s van een bedrijf er sprake kan zijn van ontduiking van een bedrijfstak-cao? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat werknemers worden uitgesloten van een cao, vanwege het feit dat een bedrijf zichzelf opknipt in verschillende bv’s?
Verdeling van activiteiten over verschillende bv’s komt voor. Daar kunnen allerlei op zichzelf legitieme redenen aan ten grondslag liggen. Gevolg kán zijn dat de individuele bv’s niet meer, of niet meer allemaal onder een bedrijfstak-cao vallen. Dat hangt af van de werkingssfeer van een cao en of de betreffende bv’s wel of niet onder die werkingssfeer vallen. Het enkel opknippen van een bedrijf om zodoende de toepassing van een bedrijfstak-cao te voorkomen vind ik geen goede zaak. Op die wijze kan sprake zijn van oneigenlijke neerwaartse concurrentie op arbeidsvoorwaarden en dat proberen we nu juist te voorkomen door het algemeen verbindend verklaren van bedrijfstakcao’s. Maar avv is in essentie een cao-volgend instrument. Het formuleren van de werkingssfeer van een cao is een zaak van de werkgevers- en werknemersorganisaties die gezamenlijk de cao afsluiten. Het is uiteindelijk aan hen om de werkingssfeer zo te formuleren dat bedrijven uit de bedrijfstak waar de cao op ziet, ook onder die werkingssfeer vallen.
Voorziet u ook het risico dat meer bedrijven hun werkzaamheden in naam wijzigen, maar in de praktijk wel activiteiten blijven uitvoeren die bij een bepaalde branche horen om zodoende zich niet aan de bedrijfstak-cao te hoeven houden?
Er bestaat altijd een risico dat er bedrijven zijn die middels constructies proberen zich aan de verplichtingen te onttrekken die zijn vastgelegd in een bedrijfstak-cao. Mijn beleid is erop gericht om dit zo veel als mogelijk te voorkomen. Werkzaamheden in bedrijfstakken zijn voortdurend in beweging en ook de wijze waarop bedrijven en instellingen de werkzaamheden organiseren en uitvoeren verandert continu. Sociale partners kunnen zelf het beste beoordelen wat voor soort werkzaamheden in een bepaalde bedrijfstak thuishoren. Zij kunnen voor die bedrijfstak een cao afsluiten die al die werkzaamheden omvat. Met het instrument avv kan ik er vervolgens voor zorgen dat alle werkgevers in die bedrijfstak de avv’de arbeidsvoorwaarden moeten naleven. Indien cao-partijen gegronde vermoedens hebben dat een werkgever deze cao-bepalingen niet naleeft, kunnen zij de Inspectie SZW verzoeken om daarnaar een onderzoek in te stellen.
Welke mogelijkheden zijn er om een bedrijf via de algemeen verbindend verklaring (AVV) onder een bedrijfstak-cao te laten vallen? Deelt u de mening dat het minder eenvoudig voor bedrijven zou moeten zijn om onder een ge-avv’de cao uit te kunnen komen? Welke stappen zijn er mogelijk om meer bedrijven onder een ge-avv’de cao te laten vallen?
Dat hangt af van de werkingssfeer van een cao. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid van 15 januari 2020?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Vestia |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Vestia komt 180 miljoen tekort voor Volkshuisvesting»1 en van het bericht «Bergeijkse huurders boos op Vestia: «Noemen ze dat sociaal?»2
Ja, deze berichten zijn bij mij bekend. Onlangs heb ik u per brief (Kamerstuk 29 453, nr. 496) geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het financieel herstel van Vestia.
Wat vindt u ervan dat huurders in Bergeijk kampen met schimmel, slechte isolatie, hoge energierekeningen en hoge huren?
Het beheren en goed onderhouden van sociale huurwoningen is een taak van corporaties. Bewoners kunnen zich bij klachten in eerste instantie tot de corporatie wenden. Indien de geschillen blijven aanhouden, kunnen bewoners zich vervolgens tot de huurcommissie wenden. Dat Vestia een saneringscorporatie is, ontslaat haar niet van haar verantwoordelijkheid om haar bezit op peil te houden. Dit maakt ook nadrukkelijk onderdeel uit van het vastgestelde verbeterplan van Vestia en hier zijn ook middelen voor gereserveerd. Voor de herijking van haar verbeterplan heeft Vestia bovendien extra gestandaardiseerde conditiemetingen van haar bezit uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de onderhoudstoestand van het bezit van Vestia alleszins redelijk is en niet substantieel afwijkend is ten opzichte van andere corporaties. Wel is het zo dat Vestia geen tot zeer beperkte financiële ruimte heeft om kwalitatieve woningverbeteringen aan te brengen (zoals nieuwe badkamers, nieuwe keukens, grootschalige isolatie).
Uit onderzoek van WSW blijkt echter dat meer corporaties niet in staat zijn om invulling te geven aan door de sector zelf geformuleerde ambities ten aanzien van verduurzaming. Bij de kamerbrief met het kenmerk 32 847-441 bent u geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de haalbaarheid op sectorniveau, om woningen in de DAEB-tak van corporaties naar gemiddeld label A in 2030 te brengen. Daarbij heb ik aangegeven te onderzoeken hoe de investeringscapaciteit van de corporatiesector aansluit bij de volkshuisvestelijke ambities uit het regeerakkoord, de Nationale woonagenda en het Klimaatakkoord (motie van het lid Ronnes c.s., kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2020 (kamerbrief met kenmerk 32 847-578).
Gaat u in gesprek met Vestia om een oplossing voor deze huurders te vinden? Deelt u de mening dat een fijne leefomgeving en een betaalbare huur voor zittende huurders bij eventuele verkoop voorop moeten staan? Hoe wordt dit geborgd?
Bergeijk is één van de zogenaamde maatwerkgemeenten waar Vestia meer dan 20% van de lokale sociale woningvoorraad bezit en een beleid voert om haar aandeel te verkleinen, waarbij ze wel het wettelijk verplichte, reguliere onderhoud aan de bestaande huurwoningen blijft uitvoeren. Begin 2019 heb ik, na overleg met de provincie Zuid-Holland, Vestia en de maatwerkgemeenten, Hamit Karakus opdracht gegeven om te komen tot afspraken over de volkshuisvestelijke opgave in deze gemeenten. In juli 2019 heb ik u per brief (Kamerstuk 29 453-490) geïnformeerd over het rapport van Hamit Karakus. Hamit Karakus heeft in zijn rapport geadviseerd om, conform de ingezette strategie van Vestia, het Vestiabezit in deze maatwerkgemeenten aan lokale corporaties over te dragen. Daarbij stelde hij voor om een bestuurlijke tafel per maatwerkgemeente te organiseren. Aan deze tafels werken partijen (Vestia, gemeente, overnemende corporatie) aan concrete afspraken. Begin september 2019 heb ik Hamit Karakus daarop de opdracht verleend om deze bestuurlijke tafels te organiseren en voor te zitten.
Ik heb Hamit Karakus verzocht om per maatwerkgemeente een (coalitie van) lokale corporatie(s) aan Vestia aan te dragen, die het bezit van Vestia in de betreffende maatwerkgemeente kan en wil kopen tegen minimaal marktwaarde-in-verhuurde-staat en die tevens invulling kan en wil geven aan de volkshuisvestelijke opgave in de betreffende maatwerkgemeente. Daarbij heb ik aan de regio aangegeven welke faciliterende maatregelen uit het rapport van Hamit Karakus (vrijstelling overdrachtsbelasting, vrijstelling saneringsheffing, vrijstelling markttoets en ophoging interne financiering niet-DAEB-tak) ik hiervoor kan nemen binnen huidige wet- en regelgeving ten behoeve van de lokale afspraken. Naar verwachting zal Hamit Karakus in het voorjaar van 2020 over de voortgang rapporteren.
Hoe vaak heeft u in de afgelopen twee jaar contact gehad met huurdersorganisaties, gemeenten en Vestia over renovaties en groot onderhoud waarbij zich problemen voordoen? Kunt u een overzicht geven van de casussen en de klachten?
Projecten ten aanzien van renovaties en groot onderhoud betreffen individuele casuïstiek onder de zorg van lokale stakeholders, waar ik als Minister niet in treedt.
Over het onderscheid in de rechten en positie van huurders bij onderhoud en renovatie kan ik u het volgende melden. Verhuurders zijn wettelijk verplicht hun woningen te onderhouden. Huurders mogen dat niet tegenhouden. Verhuurders zijn niet verplicht hun woningen te renoveren. Hier voor is instemming nodig van de huurder. Bij complexgewijze renovatie is niet vereist dat alle huurders met het renovatievoorstel instemmen, instemming van 70% van de huurders volstaat. Het verschil tussen onderhoud en renovatie is dat bij renovatie nieuwe, niet eerder aanwezige voorzieningen aan de woning worden aangebracht en waardoor het wooncomfort geacht wordt te zijn gestegen.
Komt het voor dat Vestia stelt groot onderhoud te verrichten, terwijl in de praktijk gerenoveerd wordt? Welke gevolgen heeft dit onderscheid voor de rechten en positie van huurders?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre slaagt Vestia er niet in om woningen te renoveren als gevolg van financiële tekorten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat Vestia in de toekomst wel weer kan zorgen voor fijne en betaalbare huurwoningen? Is de financiële situatie niet domweg zo prangend dat de volkshuisvestelijke taak onvoldoende kan worden waargemaakt?
Vestia staat inderdaad voor een grote opdracht waarin het langjarig werkt aan financieel herstel, terwijl ze haar volkshuisvestelijke taken uitvoert. Dit kan spanning opleveren met de verduurzamingsambitie en de volkshuisvestelijke wensen in de regio. Er zal daarom een groter beroep moeten worden gedaan op andere corporaties in de regio voor de aanpak van deze opgaven. Ik werk hieraan door de regionale opgaven in diverse trajecten op te pakken. Zie ook mijn kamerbrief van 9 december 2019 (29 453, nr.496) waarin ik u hierover heb geïnformeerd. Zo heb ik Hamit Karakus aangesteld om oplossingen aan te dragen voor de volkshuisvestelijke wensen in de maatwerkgemeenten en ik voer samen met de zuidelijke Randstad de woondeal uit. Daarnaast breng ik momenteel de volkshuisvestelijke opgaven en corporatiemiddelen van alle corporaties in alle woningmarktregio’s in kaart (motie van het lid Ronnes c.s., kamerstuk 35 000 VII, nr. 52). Hierin bezie ik ook hoe de haalbaarheid van gewenste regionale volkshuisvestelijke investeringen door corporaties kan worden vergroot. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer van 2020 (kamerbrief met kenmerk 32 847-578).
Het bericht dat KLM weigerde mee te werken aan het vertrek van Lili en Howick |
|
Emiel van Dijk (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KLM weigerde Lili en Howick te vervoeren»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat alles en iedereen zich kan bemoeien met de uitzetting van afgewezen vreemdelingen, zoals KLM en NIDOS? Wat is uw handelen in deze kwestie?
De gang van zaken rondom dit dossier is onderzocht en heeft geleid tot het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid «Vertrekproces van de Armeense Kinderen». Ik heb daarop bij brief aan uw Kamer gereageerd en een aantal maatregelen aangekondigd.2 Ik wil daar kortheidshalve en ter voorkoming van herhalingen naar verwijzen.
Bent u het ermee eens dat het KLM niets aan gaat wie of wanneer de Nederlandse Staat (gedwongen) uitzet naar het land van herkomst en bent u het ermee eens dat dit het frustreren van een gerechtelijke uitspraak is?
In zijn algemeenheid is er een goede samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen waarmee vreemdelingen die gedwongen worden verwijderd vervoerd worden. Uitgangspunt is dat luchtvaartmaatschappijen medewerking verlenen aan terugkeer, ook als het gaat om vreemdelingen die niet door de betreffende maatschappij zelf naar Nederland zijn vervoerd.
Uit internationale regelgeving – in bijzonder het verdrag van Chicago – volgt dat de gezagvoerder van het vliegtuig eindverantwoordelijk is voor de veilige vluchtuitvoering, en deze kan uit dien hoofde passagiers weigeren. In de afweging of hij op een verantwoorde wijze kan vertrekken, kan en mag ik niet treden.
Bij het vertrekproces van de twee Armeense kinderen waren een aanzienlijk aantal factoren in het spel. Ik kan niet speculeren over de afwegingen die de KLM heeft gemaakt voorafgaand aan het besluit de twee kinderen niet te vervoeren. Welke kosten het handelen van de KLM in deze casus heeft veroorzaakt kan ik ook niet vaststellen. Zoals de Inspectie Justitie en Veiligheid vaststelde, zijn immers door diverse organisaties in de vreemdelingenketen afwegingen gemaakt die tot de uiteindelijke situatie hebben geleid.
Hoe vaak is het eerder gebeurd dat KLM, of een andere luchtvaartmaatschappij, heeft geweigerd mee te werken aan de gedwongen uitzetting van afgewezen vreemdelingen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid voor de belastingbetaler en bent u bereid deze terug te vorderen van partijen die weigeren mee te werken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat u zich in de toekomst niet meer laat gijzelen door bedrijven of andere instanties bij de uitzetting van vreemdelingen?
Een situatie waarin de overheid wordt gegijzeld, is nu dan wel in het verleden niet aan de orde. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zal zijn.
Het bericht ‘‘Nu Niet Zwanger’-programma moet wel vrijwillig zijn’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Nu Niet Zwanger»-programma moet wel vrijwillig zijn»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat er absoluut nooit sprake mag zijn van dwang tot anticonceptie of stigmatisering van vrouwen binnen dit project?
Ja. Nu Niet Zwanger (NNZ) is een vrijwillig programma, waarbij er nooit sprake is van dwang.
NNZ maakt de kinderwens bespreekbaar bij kwetsbare vrouwen én mannen met een opeenstapeling van complexe problemen en beperkingen. NNZ ondersteunt hen bij het nemen van de regie over hun kinderwens. En NNZ ondersteunt als er geen kinderwens is bij het realiseren van adequate anticonceptie. Doel is het voorkómen van onbedoelde en ongeplande zwangerschappen bij vrouwen en mannen die op dat moment geen kinderwens hebben. Door hun weerbarstige, complexe problemen beschikken zij vaak niet over goede kennis en informatie over anticonceptie, staan ze hier niet bewust bij stil, zijn ze vaak niet in staat dit praktisch te regelen en de anticonceptie adequaat te gebruiken. Door proactieve voorlichting en begeleiding op maat over kinderwens, seksualiteit en anticonceptie, wordt hun empowerment vergroot, worden ze in staat gesteld daadwerkelijk zelf de regie over hun kinderwens te nemen. Zo kunnen ze een weloverwogen keuze maken, in plaats van dat een zwangerschap hen «overkomt».
Zijn er inderdaad (gespreks)protocollen die waarborgen bieden zodat er geen sprake kan zijn van dwang?
De kern van NNZ is maatwerk. Door kwaliteitseisen en toegangscriteria2 als voorwaarden aan de projectsubsidie te verbinden en door het faciliteren van een zorgvuldige implementatie in de regio met de beschreven NNZ-methodiek, zijn in het project waarborgen ingebouwd om dwang en drang te voorkomen. Ik licht dat hieronder toe.
Op basis van de resultaten uit een pilot in Tilburg in 2014, waar NNZ ontstaan is, is er een kwalitatief onderzoek gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn de basis voor de methodiek. De methodiek van het programma, waarbij het vrijwillige karakter uitgangspunt is, is door Rutgers beschreven en is leidend bij de implementatie van NNZ in de regio. Deze implementatie in de regio wordt intensief begeleid door een kwartiermaker vanuit het landelijk team van GGD-GHOR Nederland. De kwartiermaker ondersteunt de lokale projectleider en traint de inhoudelijke coördinator van een regio bij de implementatie van NNZ, zowel inhoudelijk als procesmatig. Een essentieel onderdeel van een succesvolle aanpak van NNZ is de samenwerking binnen het lokale medisch en sociaal domein.
De gesprekken van Nu Niet Zwanger worden uitgevoerd binnen de reguliere zorg waar de man of vrouw al in beeld is. De betrokken professionals hebben een beroepsopleiding gevolgd, vallen onder de bestaande wet- en regelgeving, een eventuele beroepscode en onder de bij de instelling geldende voorschriften en protocollen. De uitvoering van NNZ valt onder diezelfde voorwaarden. Instellingen faciliteren hun professionals om zich de methodiek eigen te maken, zodat zij een deel van de begeleidingsfunctie in hun reguliere werk toe kunnen passen. Binnen betrokken instellingen worden aandachtsfunctionarissen voor Nu Niet Zwanger aangesteld. Zij worden extra geschoold op basis van de beschreven methodiek en krijgen (praktische) ondersteuning vanuit het programma om de kwetsbare (potentiële) ouders – en eventueel hun partner – te begeleiden. Deze scholing is in samenwerking met Rutgers ontwikkeld. De kern van NNZ is maatwerk. De professional die het gesprek aangaat investeert in de persoonlijke relatie, sluit aan bij de leefwereld van de cliënt zodat duidelijk wordt of er een kinderwens is en hoe gedacht wordt over anticonceptie. De uitvoerende professionals kunnen een meer complexe casus samen uitvoeren of overdragen aan de zogenaamde aandachtsfunctionaris van Nu Niet Zwanger binnen de instelling waar zij werkzaam zijn.
Indien een man of vrouw ervoor kiest om de kinderwens uit te stellen door middel van adequate anticonceptie wordt deze altijdvia de reguliere medische zorgroute gerealiseerd (dus via de huisarts, verloskundige of gynaecoloog). Opnieuw zijn daarbij dan de voor deze beroepsgroepen geldende richtlijnen en protocollen van toepassing. Indien een persoon wel een actuele kinderwens heeft, wordt er zorg gedragen dat de juiste professional hierin kan begeleiden.
Door de hierboven beschreven zorgvuldige wijze van implementatie, binnen de bestaande geldende kaders voor professionals en instellingen binnen de zorg, ben ik van mening dat de vrijwilligheid van NNZ geborgd is.
Als deze protocollen beschikbaar zijn, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. NNZ wordt uitgevoerd binnen de bestaande geldende kaders voor professionals en instellingen binnen de zorg. Als er geen kinderwens is, wordt eventuele anticonceptie altijdvia de reguliere medische zorgroute via huisarts, verloskundige of gynaecoloog gerealiseerd. Hierbij zijn de geldende richtlijnen en protocollen van toepassing. Iedere regio heeft een projectplan, lokale afspraken over opschalen van casuïstiek en het inzetten van het somatisch netwerk voor het desgewenst consulteren of realiseren van anticonceptie. Professionals worden getraind in de NNZ methodiek. Deze methodiek zelf is niet door vertaald in een protocol, juist ook om maatwerk te stimuleren en te borgen.
Wat is precies de afbakening van de doelgroep voor het project Nu Niet Zwanger?
De doelgroep is afgebakend met toegangscriteria3. De toegangscriteria zijn leidend voor het bepalen wie er in aanmerking komt voor NNZ:
NNZ richt zich op kwetsbare mannen en vrouwen in de vruchtbare leeftijd waarbij sprake is van (vaak) een combinatie van:
Opeenstapeling van problemen en beperkingen (multi-problematiek) zoals het zich gecombineerd voordoen van bijvoorbeeld ernstige psychiatrische problematiek, verstandelijke beperking, verslaving, dakloosheid, schulden, loverboyproblematiek, ongedocumenteerd zijn, etc.
Gebrek aan zelfredzaamheid en zelf herstellend vermogen.
Tekortschieten of onvoldoende aansluiten van hulp van zorg en omgeving.
Vanwege complexe problematiek (vrijwel) altijd al in beeld bij diverse organisaties.
Het is belangrijk om op te merken dat problemen – en combinaties van problemen – op verschillende mensen verschillende effecten hebben. Er is geen vaste meetlat die aangeeft welke problemen tot welke mogelijkheden en beperkingen leiden. Daarom moet altijd naar het individu, diens unieke situatie en draagkracht worden gekeken.
Hoe wordt bij het programma bepaald wie tot de doelgroep «kwetsbare vrouwen» behoort en in aanmerking komt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier en door wie worden vrouwen benaderd voor het project Nu Niet Zwanger? Is dat een zorgverlener of iemand van de gemeente?
NNZ wordt uitgevoerd door de zorgprofessional die al betrokken is bij de kwetsbare (potentiële) ouder. Te denken valt aan professionals werkzaam in verslavingszorg, GGZ, verstandelijk gehandicaptenzorg, vrouwenhulp-verlening, GGD, wijkteams, MEE, dak- en thuislozenzorg, Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorg, welzijnszorg, maatschappelijk werk, Veilig Thuis, huisartsen, verloskundigen en/of gynaecologen. Zij benaderen de mannen en vrouwen in eerste instantie voor NNZ, vanuit hun reguliere behandelrelatie. Binnen de instellingen zijn aandachtsfunctionarissen voor NNZ aangesteld die professionals begeleiden en complexe casuïstiek over kunnen nemen en kwetsbare mannen en vrouwen kunnen begeleiden. De eventuele anticonceptie wordt altijd via de reguliere zorgroute (huisarts, verloskundige of gynaecoloog) gerealiseerd. Zij gaan uiteraard ook nogmaals volgens de geldende richtlijnen en protocollen voor hun beroepsgroepen het gesprek met de mannen en vrouwen aan.
Hoe wordt stigmatisering door het project voorkomen?
Aan het subsidiebesluit voor NNZ zijn de toegangscriteria voor de afbakening van de doelgroep (zie ook vraag4 en kwaliteitseisen5 als voorwaarden verbonden. Hierin staat vrijwilligheid voorop; er is geen sprake van dwang en drang. NNZ ondersteunt kwetsbare (potentiële) ouders bij het nemen van de regie over hun kinderwens, door het gesprek hierover aan te gaan. En NNZ ondersteunt als er geen kinderwens is bij het realiseren van adequate anticonceptie. Indien er wel een actuele kinderwens is, wordt er zorg gedragen dat de juiste professional hierin kan begeleiden. Een vrije, weloverwogen keuze kan alleen gemaakt worden indien de man of vrouw over de juiste informatie en de juiste praktische ondersteuning beschikt.
Door de kwaliteitseisen en toegangscriteria als voorwaarden te verbinden aan de projectsubsidie voor NNZ wordt, in combinatie met de zorgvuldige implementatie in de regio die intensief begeleid wordt vanuit het landelijke team (zie vraag6, stigmatisering voorkomen.
Op welke manier worden mensen die het project Nu Niet Zwanger uitvoeren opgeleid? Op basis van welk protocol?
Het programma wordt in de regio opgestart en ondersteund door het landelijk team van GGD-GHOR NL. De regio die met NNZ aan de slag wil krijgt een kwartiermaker toegewezen die de kwaliteit van de opzet en aanpak van NNZ in de regio bewaakt. Nu Niet Zwanger wordt in de regio uitgevoerd door7 een projectleider8 inhoudelijk coördinatoren als inhoudsdeskundigen, netwerkbouwers in de regio en uitvoeringsondersteuning;9 de aandachtsfunctionarissen in de instellingen zelf; en10 de professionals van die instellingen. Om deze uitvoerders te ondersteunen doet het programma op verschillende manieren aan deskundigheidsbevordering, in samenwerking met Rutgers. Zo is er een opleiding voor inhoudelijk coördinatoren, zijn er face-to-face trainingen en is een e-learning beschikbaar. Voor de projectleiders en de inhoudelijk coördinatoren is er landelijke intervisie, zijn er terugkomdagen, refereerbijeenkomsten, een digitale community en de mogelijkheid tot moreel beraad.
Wanneer wordt de eerste monitor verwacht ter uitvoering van de motie Raemakers Bergkamp?2
In de tweede voortgangsrapportage Kansrijke Start, d.d. 11 december 2019, ben ik hierop ingegaan. Van de drie NNZ-programma’s die al langer lopen (Midden Brabant, Rotterdam en Nijmegen) is bekend dat sinds de start er ruim 2600 gesprekken zijn gevoerd door professionals over de kinderwens, waarvan het ruim 300 keer gesprekken met mannen betrof. Voor deze drie programma’s geldt voor de afgeronde NNZ-trajecten dat ruim 80% van de deelnemers op dat moment geen kinderwens bleek te hebben en gekozen heeft voor adequate anticonceptie. De regio’s die in 2018 en 2019 gestart zijn, zijn veelal nog druk bezig om de infrastructuur en het netwerk op te zetten en de scholingen te organiseren. Het daadwerkelijk helpen van kwetsbare vrouwen en mannen begint daar nu op gang te komen. Tot nu toe zijn in die regio’s 205 mannen en vrouwen aangemeld voor Nu Niet Zwanger. Van deze mannen en vrouwen heeft tot nu toe 68% gekozen om de kinderwens uit te stellen en is de anticonceptie gerealiseerd. Met een gedeelte van deze mensen is het gesprek nog gaande.
Wat betreft de omvang van de gehele doelgroep van Nu Niet Zwanger; het Sociaal Cultureel Planbureau heeft in 2014 gesteld dat ongeveer 15% van de bevolking over de gehele linie achterblijft en een onzeker bestaan leidt. De kwetsbare (potentiële) ouders waar NNZ zich op richt bevinden zich in die groep. In het komende jaar werkt het RIVM samen met het Erasmus MC en andere experts in het kader van de monitoring aan de operationalisatie van de term «kwetsbaar». Deze definitie en kwantificering van kwetsbaarheid zal ook meer inzicht in de totale doelgroep van Nu Niet Zwanger.
Tot slot ben ik op dit moment een separate, onafhankelijke monitor aan het inrichten voor Nu Niet Zwanger.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het AO Zwangerschap en geboorte op 18 december?
Ja.
Het niet toelaten van een geneesmiddel dat vooral effectief is voor vrouwen met hartklachten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
De overstap van de voormalige voorzitter van het Commissariaat van de Media als lobbyist naar Netflix |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de overstap van de voormalige voorzitter van het Commissariaat van de Media als lobbyist naar Netflix?1
Ja.
Worden hier de regels nageleefd uit de Gedragscode Integriteit van het Commissariaat voor de Media en de rechtspositieregels voor rijksambtenaren? Zo nee, wat zijn hier de consequenties van?2
Deelt u de mening dat hier de schijn van belangenverstrengeling niet tegengegaan wordt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer een voormalig mediatoezichthouder direct overstapt naar een groot mediabedrijf? Zeker wanneer ze in haar nieuwe functie de lobby rondom de implementatie van de audiovisuele richtlijn zal gaan doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
Het bericht dat Syrische vluchtelingen die christen zijn geweigerd worden in VN-opvangkampen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van CBN News waarin gemeld wordt dat christelijke vluchtelingen uit Syrië geweigerd worden in VN-opvangkampen in Jordanië?1
Ja.
Kunt u op basis van eigen informatie al dan niet bevestigen of deze signalen dat christelijke vluchtelingen geweigerd worden geloofwaardig zijn?
Het kabinet heeft geen informatie dat christelijke vluchtelingen geweigerd worden in de VN-vluchtelingenkampen in Jordanië. Daarnaast merkt het kabinet op dat de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) de hoeder van het VN-Vluchtelingenverdrag van 1951 is. In het VN-Vluchtelingenverdrag wordt in artikel 3 expliciet het principe van non-discriminatie genoemd, ook op basis van religie.
Bent u bereid bij de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR) opheldering te vragen over deze berichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is doorlopend met UNHCR, het VN-bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken (OCHA), betrokken NGO’s en lokale autoriteiten in landen als Jordanië en Irak in gesprek over vluchtelingenopvang in het Midden-Oosten en wereldwijd en stelt in deze gesprekken het belang van een humane opvang voor alle vluchtelingen, ongeacht religieuze achtergrond, voorop.
Kent u berichten uit andere landen in het Midden-Oosten over christelijke vluchtelingen die geen toegang krijgen tot opvangkampen of daar niet veilig zijn? Wat weet u over de situatie van christelijke vluchtelingen bijvoorbeeld in Irak?
Naast christelijke vluchtelingen bevinden zich ook christelijke ontheemden in Irak. In de Koerdische Autonome Regio in Irak, het gebied waar de meeste ontheemden en vluchtelingen worden opgevangen, is een relatief grote vrijheid van religie.
Het kabinet heeft geen indicatie dat Syrische vluchtelingen of ontheemden in Irak de toegang tot kampen wordt ontzegd of dat zij anderszins worden benadeeld ten opzichte van andere groepen. Over het algemeen geldt dat ontheemde christenen relatief snel worden opgenomen in lokale christelijke gemeenschappen, een alternatief dat volgens UNHCR de voorkeur geniet ten opzichte van opvangkampen. De twee in Erbil voor christenen aangewezen opvangkampen zijn momenteel verlaten.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om zeker te stellen dat christelijke vluchtelingen uit Syrië dezelfde opvang krijgen als moslims? Deelt u ook de mening dat er onderzoek nodig is om na te gaan of christelijke vluchtelingen inderdaad wel dezelfde opvang krijgen als niet-christenen en of zij daarin veilig zijn?
Het kabinet staat voor een gedegen vluchtelingenopvang en een toekomstperspectief voor alle Syrische vluchtelingen in de regio, zonder onderscheid in religieuze achtergrond. Als actieve donor in het Midden-Oosten met humanitaire programma’s en ontwikkelingssamenwerkingsprojecten die gericht zijn op de noden van vluchtelingen en gastgemeenschappen monitort het kabinet de gelijke behandeling actief. UNHCR neemt de religieuze achtergrond van vluchtelingen wel expliciet mee in haar veiligheidsoverwegingen. Deze overwegingen of «protection concerns» zijn onderdeel van de reguliere overleggen tussen UNHCR en internationale donoren. In Jordanië heeft het kabinet geen aanwijzingen van structurele discriminatie van christelijke Syrische vluchtelingen, maar het kabinet zal, in samenspraak met UNHCR en andere donoren, de situatie nauwgezet blijven volgen.
Bent u bereid bij de VN aan te dringen op een dergelijk onderzoek?
Het kabinet gaat uit van het principe van gelijke behandeling van alle mensen in nood en neemt dit constant mee in haar gesprekken met betrokken partijen, inclusief UNHCR en lokale autoriteiten. Op dit moment zijn er geen incidenten bekend die vragen om een dieper onderzoek naar structurele discriminatie.
Bent u van mening dat er aparte opvangkampen moeten komen voor religieuze minderheden om hun veiligheid beter te kunnen garanderen? Zo nee, hoe denkt u dat hun veiligheid in de bestaande kampen verzekerd kan worden?
Als beheerders van de opvangkampen in Jordanië zijn UNHCR en de Jordaanse autoriteiten direct verantwoordelijk voor de veiligheid binnen de kampen. Beide partijen hebben zich gecommitteerd aan het principe van vrijheid van religie en gelijke behandeling van vluchtelingen. Aangezien het kabinet geen indicatie heeft van een structurele ongelijke behandeling van vluchtelingen in Jordanië is er geen aanleiding de wijze van vluchtelingenopvang drastisch te veranderen. Bovendien geven vluchtelingen, ongeacht hun religieuze achtergrond, over het algemeen aan dat hun voorkeur niet uitgaat naar aparte opvangkampen, uit vrees voor sociale spanningen en bijgevolg discriminatie en verminderde persoonlijke veiligheid. Via de algemene monitoringsmechanismes blijft het kabinet in samenspraak met andere internationale actoren de huidige veiligheidssituatie nauwgezet in de gaten houden.
EHerkenning |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het per 1 januari 2020 alleen nog mogelijk is om middels het commercieel verkrijgbare eHerkennning te communiceren met de Belastingdienst, indien je een bedrijf hebt? Kunt u aangeven voor welke aangiftes de Belastingdienst nu communiceert dat het verplicht gesteld wordt?1
Ja, dit klopt voor de loonaangifte en de vennootschapsbelastingen. Niet voor alle communicatie met de Belastingdienst is eHerkenning nodig. De Belastingdienst communiceert per brief dat ondernemers die hun aangifte loonheffingen over 2020 of vennootschapsbelastingen over 2019 willen indienen via de website van de Belastingdienst, vanaf 2020 gebruik moeten maken van eHerkenning om in te loggen op het portaal van de Belastingdienst. Dit geldt niet voor ondernemers die hun aangifte uitbesteden of gebruik maken van professionele administratiesoftware. Eenmanszaken kunnen bij de Belastingdienst bovendien inloggen met DigiD. De Belastingdienst sluit met het gebruik van eHerkenning aan bij de ontwikkeling van het overheidsbrede authenticatiestelsel voor bedrijven en anticipeert op de inwerkingtreding van de Wet digitale overheid, die voorheen was voorzien op 1 januari 2020.
Wat is de wettelijke grondslag om ondernemingen te verplichten aangifte te doen met eHerkenning (dat in tegenstelling tot DigiD niet gratis is en alleen commercieel verkrijgbaar is)?
Uit artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat een bestuursorgaan bevoegd is om nadere eisen te stellen aan het gebruik van de elektronische weg. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt door de Belastingdienst. Dit soort eisen zijn over het algemeen technisch van aard en hebben betrekking op het borgen van de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de gegevensuitwisseling. Daarnaast behoren informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, ingevolge de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) aan bepaalde eisen te voldoen ten aanzien van toegangsbeveiliging. Via de EU verordening nr. 910/2014 (eIDAS-verordening) en de bij uw Kamer in behandeling zijnde Wet digitale overheid wordt de norm betreffende de adequate beveiliging van de toegang tot digitale dienstverlening nader gespecificeerd. Ongeacht of de nadere invulling van de norm door inwerkingtreding van de Wet digitale overheid van kracht is, is de Belastingdienst bevoegd en verplicht om de persoonsgegevens op haar portaal adequaat te beveiligen. De Belastingdienst is gelet op artikel 5, eerste lid, letter f, AVG verplicht passende technische beveiligingsmaatregelen te nemen. In het begrip «passend» ligt besloten dat de beveiliging in overeenstemming is met de stand van de techniek en dat het niveau van beveiliging correspondeert met de aard van de te verwerken persoonsgegevens. De stand van de techniek is sterk tijdgebonden. Zowel de stand van de techniek als de hoeveelheid privacygevoelige gegevens, die worden getoond in het portaal voor ondernemers, schrijdt voort. eHerkenning is op dit moment het enige beschikbare inlogmiddel voor organisaties dat een passend beveiligingsniveau biedt voor de aangifte loonheffingen en de aangifte vennootschapsbelasting in 2020.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de toepassing van de AVG en is al langere tijd van mening dat het betrouwbaarheidsniveau van de inlogmiddelen van de overheid omhoog zou moeten. Dit blijkt onder andere uit de voorwaardelijke dwangsom die de AP in 2018 aan het UWV heeft opgelegd.2 Om die reden stapt ook het UWV al vooruitlopend op de wet Digitale overheid over op het verplichte gebruik van eHerkenning, niveau 3.
Indien er geen wettelijke grondslag bestaat, bijvoorbeeld omdat de wet Digitale Overheid nog niet is aangenomen door de Tweede kamer voor 31 december 2019 (en dus ook niet door de Eerste Kamer), is er dan een wettelijke grondslag om bedrijven een boete geven, indien zij er niet in slagen om met eHerkenning aangifte te doen en het anders wel zouden doen?2
Er is een wettelijke grondslag, zoals bij vraag 2 toegelicht. Organisaties die verwachten dat ze niet op tijd eHerkenning kunnen krijgen om aan de aangifteplicht te kunnen voldoen, zullen op aanvraag uitstel krijgen voor de aangifte loonheffingen en de aangifte vennootschapsbelasting waarmee deze organisaties geen boete opgelegd zullen krijgen.
Indien er geen wettelijke grondslag is, hoe zorgt u er dan voor iedereen gewoon zonder eHerkenning alle aangiftes kan doen en hoe zorgt u ervoor dat u dat eerlijk communiceert?
Er is een wettelijke grondslag, zoals bij vraag 2 toegelicht. De Belastingdienst heeft per brief zorggedragen voor de communicatie dat per 1 januari 2020 eHerkenning nodig is voor het regelen van de aangifte loonheffingen of vennootschapsbelasting via het portaal van de Belastingdienst. Daarnaast zal het verzoek om uitstel van aangifteplichtige bedrijven en organisaties, die verwachten niet tijdig te kunnen inloggen met eHerkenning, door de Belastingdienst worden gehonoreerd.
Indien eHerkenning op enig moment verplicht gesteld wordt, kunt u dan aangeven hoe u zult omgaan met de volgende gevallen:
Ik zal uw Kamer nog voor de plenaire behandeling van de Wet digitale overheid met een separate brief nader informeren over de stand van zaken rondom de groepen die geen eHerkenning kunnen krijgen omdat ze niet staan geregistreerd in het Handelsregister. De Belastingdienst zal op korte termijn met de genoemde partijen het gesprek aangaan; de Staatssecretaris van Financiën zal hierover zo snel mogelijk aan uw Kamer rapporteren, doch uiterlijk voor 1 maart 2020.
Hoeveel ondernemingen hebben eHerkenning aangeschaft en hoeveel ondernemingen hebben eHerkenning nog niet aangeschaft? Wat moet een onderneming doen die door overmacht geen eHerkenning heeft op 1 januari 2020?
Ongeveer 100.000 ondernemingen hebben een eHerkenningsmiddel van betrouwbaarheidsniveau 3 aangeschaft. De Belastingdienst geeft aan dat er geen exact beeld is te geven van het aantal ondernemingen dat straks een eHerkenningsmiddel nodig heeft, maar dit nog niet heeft aangeschaft. Ongeveer 24.000 ondernemingen moeten voor 1 maart bij de Belastingdienst aangifte loonheffingen doen; ongeveer 100.000 ondernemingen moeten voor 1 juni aangifte vennootschapsbelasting doen. Eenmanszaken kunnen met DigiD bij de Belastingdienst blijven inloggen. Ondernemingen die wel een eHerkenningsmiddel nodig hebben, maar dat niet voor 1 maart kunnen aanschaffen, kunnen uitstel van het doen van aangifte aanvragen.
Heeft u contact met de leveranciers van eHerkenning? Zijn daar wachttijden met toekenning op dit moment?
Met de leveranciers van eHerkenning is de invoering van het gebruik van eHerkenning door de Belastingdienst uitvoerig besproken in de daarvoor door mij ingerichte taskforce eHerkenning. Aantallen uitgegeven middelen en betrouwbaarheidsniveaus worden gemonitord. Heel 2019 is campagne4 gevoerd naar aanleiding van de overstap van het UWV en Belastingdienst. De meeste ondernemers schaffen eind 2019 de middelen aan. Daarom zijn er op dit moment wachttijden ontstaan. In sommige gevallen tot enkele weken. Bijvoorbeeld omdat een aanvraag niet juist of volledig is ingediend. Voor uitgifte van het betrouwbaarheidsniveau 3 is het nodig dat er een grondige check op identiteit en bevoegdheden van de aanvrager plaatsvindt. Hier kunnen geen concessies aan gedaan worden. Leveranciers hebben al extra capaciteit ingezet en zullen deze nog verder opschalen om zo de wachttijden weer terug te brengen tot enkele dagen (bij een complete aanvraag).
Hoe zorgt u ervoor dat het aangifte doen voor ondernemingen in het nieuwe jaar geen chaos wordt?
De Belastingdienst heeft per brief zorggedragen voor de communicatie richting organisaties dat per 1 januari 2020 eHerkenning nodig is voor het indienen van de aangifte loonheffingen en vennootschapsbelasting via het portaal van de Belastingdienst. Eenmanszaken kunnen inloggen met DigiD bij de Belastingdienst. Aangezien ook burgers met DigiD kunnen inloggen, staat de campagne voor de aangifte inkomstenbelasting hierbuiten. De Belastingdienst zal coulant omgaan met verzoeken om uitstel door belastingplichtigen en inhoudingsplichtigen die niet in staat zijn tijdig eHerkenningsmiddelen aan te schaffen. Waar noodzakelijk zullen aanvullende maatregelen door de Belastingdienst worden genomen om boetes te voorkomen.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 18 december 2019 beantwoorden, zodat de vaste Kamercommissie voor Financiën er nog iets van kan vinden, indien noodzakelijk?
Ja.
Het bericht “Aanleg van zonnedaken stokt door stijgende verzekeringspremies”. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanleg van zonnedaken stokt door stijgende verzekeringspremies»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat door verhoogde verzekeringspremies de uitrol van duurzame energie dreigt te stokken?
De verzekeringspremies maken een klein onderdeel uit van de kostprijs van hernieuwbare energie. Ik acht het niet aannemelijk dat de uitrol van duurzame energie door stijgende verzekeringspremies sterk zal achterblijven. Ik vind het wel wenselijk dat de verzekeringspremies in verhouding tot de risico’s en de schadelast staan.
Vindt u een verdubbeling van de verzekeringspremie proportioneel? Zo nee, bent u bereid om met de verzekeraars hierover in gesprek te gaan?
Ik heb geen actuele informatie over de verzekeringspremies en hun verhouding tot de risico’s en de schadelast. Ik kan derhalve ook de proportionaliteit daarvan niet beoordelen. Inzicht in oorzaken van schade en mogelijkheden voor preventie dragen bij aan een betere verzekerbaarheid. Het is daarom goed dat de sector en verzekeraars met elkaar in gesprek zijn om informatie uit te wisselen en mogelijkheden te verkennen. Ik volg de voortgang van deze gesprekken.
Ik beschouw dit echter ook primair als een marktaangelegenheid.
Deelt u de mening dat er meer onafhankelijk onderzoek moet worden gedaan naar de risico’s en de vraag of de gevraagde premies zich wel op een verantwoorde wijze verhouden tot de gesignaleerde risico’s?
Het is aan verzekeraars zelf om een inschatting te maken van de risico’s en op basis daarvan de premies te bepalen. In een concurrerende markt zullen verzekeraars geen disproportioneel hoge premies kunnen opleggen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet er als onafhankelijk toezichthouder op toe dat partijen opereren binnen de mededingingsregels.
Deelt u de mening dat de energietransitie in zijn algemeen gebaat is bij betere opleiding en certificering, bij de aanleg van zonnepanelen, maar ook bij de installatie van bijvoorbeeld warmtepompen? Zo ja, bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Ik deel de mening dat installatie van zonnepanelen en warmtepompen gebaat is bij goede opleiding en certificering. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de markt. Vanuit de overheid zijn diverse certificeringstrajecten ondersteund. Een voorbeeld hiervan is het keurmerk Zonnekeur dat in samenspraak met experts van RVO is ontwikkeld. Bij dit keurmerk worden zowel eisen gesteld aan de producten en installateurs. Een ander voorbeeld is de Green Deal Ontwikkeling Decentrale Duurzame Warmte- en Koudetechnieken waarbij ik ondersteuning geef aan de totstandkoming van een gedegen opleidingsprogramma en kennisinfrastructuur voor warmtepompen.
Naast de juiste certificering is het ook van belang om te zorgen de juiste informatieverstrekking en voorlichting. Naar aanleiding van mijn brief van 15 mei 2019 is de sector afgelopen jaar ook gestart met een uitgebreide voorlichtingscampagne onder installateurs, brandbestrijders en vergunningverleners.
De berichten ‘Alibaba zwemt in het geld na beursgang in Hongkong’ en ‘Tarieven voor pakjes uit China verhogen’ |
|
Arne Weverling (VVD), Thierry Aartsen (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Alibaba zwemt in het geld na beursgang in Hongkong»1 en «Tarieven voor pakjes uit China verhogen»?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe en wanneer u conform de uitkomst van het Buitengewoon Congres van de Wereldpostunie van 25 september 2019 van plan bent om deself declared rates voor het afhandelen van pakketten uit China overeenkomstig de economische status van China aan te passen?
Het tariefsysteem zal op grond van reeds in 2016 overeengekomen afspraken binnen de Wereldpostunie per 1 januari 2020 geharmoniseerd zijn waardoor China en andere landen uit die regio geen lagere tarieven meer betalen als gevolg van hun status binnen het Wereldpostunie systeem. Naar aanleiding van de afspraken tijdens het congres van september 2019 wordt per 2021 vervolgens een systeem met self declared ratesgeïntroduceerd. Vanaf dit moment kunnen nationale postvervoerders de tarieven voor de afhandeling van elkaars internationale post zelf vaststellen zolang de tariefwijziging binnen het vastgestelde en door de Wereldpostunie gecontroleerde tariefplafond valt (maximaal 70% van het binnenlandse losse post tarief). Dit systeem wordt gefaseerd ingevoerd. Dit betekent dat nationaal aangewezen postvervoerders over een periode van vijf jaar gefaseerd hun tarieven kunnen verhogen tot maximaal 70% van het tarief dat geldt voor binnenlandse losse post. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de nationale postvervoerder (in Nederland is dat de aangewezen UPD verlener PostNL). Het toezicht op deze 70% grens ligt bij de nationale toezichthouder (ACM) in samenspraak met de Wereldpostunie.
Hoe gaat u waarborgen dat deze aangepaste tarieven het oneerlijke voordeel voor webshops uit China ten opzichte van Nederlandse webshops wegnemen?
Op 26 november jl. heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de uitkomsten van het buitengewone congres van de Wereldpostunie. In deze brief heb ik aangegeven dat het belangrijkste effect van de gemaakte afspraken voor de Nederlandse e-commercemarkt is dat zorgen over oneerlijke concurrentie vanuit China door te lage verzendtarieven sneller worden geadresseerd dan bij de eerdere internationale afspraken in de Wereldpostunie. Chinese webshops kunnen minder lang profiteren van de huidige lage vergoeding. Op basis van de gewijzigde internationale afspraken worden zowel per 1 januari 2020 als per 1 januari 2021 de Chinese verzendtarieven fors verhoogd. Hierdoor ontvangen nationale postvervoerders zoals PostNL een hogere vergoeding voor de afhandeling van e-commerce zendingen uit China. Het oneigenlijke voordeel is in het geval van Nederland daarmee vanaf begin dit jaar weggenomen.
Hoe bent u voornemens om de Kamer over de aanpassingen aan de gehanteerde tarieven voor het afhandelen van pakketten uit China te informeren?
De door nationale aangewezen postvervoerders gehanteerde tarieven zijn openbaar en worden ieder jaar gepubliceerd door de Wereldpostunie3.
Verwacht u dat door de beursgang van Alibaba en de daarbij behorende toegenomen investeringsruimte van Alibaba de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse ondernemers zal toenemen?
De vraag of de oneerlijke concurrentie voor Nederlandse ondernemers zal toenemen als gevolg van de beursgang is afhankelijk van de houding van Alibaba ten opzichte van andere ondernemers en staat in die zin los van de toegenomen investeringsruimte. Uit het prospectus blijkt dat Alibaba’s strategie zich onder meer richt op het vergroten van het aantal gebruikers, het versterken van digitale transformatie en innovatie. Verder wil Alibaba groeien op het gebied van reizen en zich richten op een videoplatform en clouddiensten.
Zoals aangegeven in de kabinetspositie Europese concurrentiekracht4, alsook de vorige set Kamervragen van de VVD5 zet het kabinet zich in om – ook in het geval van handel via platforms als Alibaba – een gelijker speelveld te realiseren in relatie tot derde landen. Het kabinet doet dit onder andere op mondiaal niveau via bijvoorbeeld de WTO met de e-commerce onderhandelingen, of de Wereldpostunie en ook door middel van bilaterale of regionale handelsakkoorden tussen de EU en derde landen of een instrument als de investeringstoets. Vanuit Nederland doet het kabinet dit verder bijvoorbeeld via publiek-private samenwerking om Nederlandse bedrijven veerkrachtiger te maken of door in derde landen problematische situaties aan de kaak te stellen.
Het kabinet vindt dat de EU haar marktmacht beter moet inzetten om met nieuwe en bestaande instrumenten een gelijk speelveld in de handel met derde landen af te dwingen. Daarbij is het van groot belang om onverminderd in te zetten op het aanpakken van het ongelijke speelveld op mondiaal niveau en de regulering van staatssteun, staatsbedrijven, monopolisten en oligopolisten zoveel als mogelijk te harmoniseren en op hetzelfde niveau te brengen als het niveau dat de Europese Unie hanteert. Een aanvullende oplossingsrichting die de Europese Unie zelf ter hand kan nemen is om bedrijven met discriminatoire overheidsondersteuning en ongereguleerde monopolisten of oligopolisten te onderwerpen aan strenger toezicht, voor zover zij actief zijn op de Europese interne markt. 6 Het is op dit moment overigens niet te zeggen of Alibaba dergelijke regels mogelijk zou overtreden. Dit is ter beoordeling van de toezichthoudende instantie op het moment dat dergelijke regels van kracht worden.
Hoe bent u voornemens het gelijke speelveld voor Nederlandse ondernemers te waarborgen na de beursgang van Alibaba? Welke mogelijkheden heeft u hiertoe op nationaal en Europees niveau? Kunt u aangeven welke rol wederkerigheid van investeringen en handel in dit geheel zal spelen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, u in gesprekken met uw Chinese ambtsgenoot of met naar Nederland exporterende Chinese bedrijven het probleem van het exporteren van niet op kwaliteit gecertificeerde en daarmee potentieel gevaarlijke producten heeft geadresseerd of voornemens bent te adresseren, conform de motie-Aartsen/Van Haga?3
Het eerste contact met de grootste platforms (waaronder in ieder geval Alibaba/AliExpress) is inmiddels gelegd. Daarnaast is er op Europees niveau de zogenaamde Product Safety Pledge waarin de EU en een aantal platforms afspraken hebben gemaakt over maatregelen in het kader van productveiligheid8. Dit betreft onder andere het binnen enkele dagen na melding van het platform verwijderen van door derde partijen aangeboden onveilige producten. Een andere afspraak betreft het samenwerken met toezichthouders in Europese lidstaten om consumenten te informeren over bijvoorbeeld relevante terugroepacties.9
Kunt u aangeven wat uw inzet op Europees niveau is om de import van goedkope buitenlandse producten van slechte kwaliteit zonder de Conformité Européenne (CE)-markering te beteugelen? In hoeverre verwacht u dat de beursgang van Alibaba deze import zal vergroten?
Naast wat er al mogelijk is met de Product Safety Pledge zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7, bekijk ik op dit moment welke toekomstige juridische mogelijkheden er zijn om platforms bepaalde verantwoordelijkheden op te leggen als er iets mis is met een product en hoe deze verantwoordelijkheden ook afgedwongen kunnen worden bij platforms van buiten de EU. Zoals met uw Kamer gedeeld in mijn brief van 7 november jl.10 heb ik over de vraag welke verantwoordelijkheden in aanmerking komen voor platforms de Commissie voor Consumentenaangelegenheden (CCA) van de SER om advies gevraagd. Het advies van de SER neem ik mee in de invulling van de motie Aarsten-Palland om webwinkelplatforms zelf aansprakelijk maken voor producten die zij aanbieden11.
Ik voer hierover gesprekken met de Europese Commissie en kijk daarbij ook in welke (toekomstige) Europese wetgevingstrajecten regelgeving voor platforms zou kunnen worden opgenomen. Tevens ga ik het gesprek aan met andere lidstaten om te bezien of we ons gezamenlijk kunnen inzetten voor dit onderwerp.
Op de vraag wat de verwachtingen zijn voor de intensivering van directe import van producten van Alibaba na de beursgang kan ik geen antwoord geven. Dit hangt af van bedrijfseconomische keuzes van Alibaba en marktontwikkelingen. Onder deze marktontwikkelingen vallen ook de keuzes die de consument zelf maakt. Ik vind het belangrijk dat de consument een weloverwogen keuze kan maken om wel of niet via een platform buiten de EU te kopen. Daarom ben ik eind vorig jaar een voorlichtingscampagne gestart waarin wordt gewaarschuwd voor de gevaren die kunnen zitten aan producten die de consument rechtstreeks (via een platform) in landen buiten de EU koopt. Hierover heb ik uw Kamer november jl. geïnformeerd in mijn voortgangsbrief over de consumentenagenda12.
Kunt u aangeven op welke wijze toezicht gehouden wordt op onjuist gebruik van de CE-markering?
Toezichthouders houden risicogericht en informatie gestuurd toezicht. Risicogericht toezicht houdt in dat de toezichthouders producten selecteren waarvan ze verwachten dat de kans groot is dat deze niet voldoen aan de regels. Het kan zowel gaan om toezicht op formele non-conformiteit, waarbij het product zelf wel voldoet, maar de handleiding bijvoorbeeld ontbreekt of de CE-markering onjuist is aangebracht, alsook om gevallen waarbij het product zelf niet voldoet en in sommige gevallen gevaarlijk is. Bij de selectie wordt onder andere gebruik gemaakt van de meldingen die toezichthouders krijgen van collega toezichthouders (ook uit andere EU- lidstaten), fabrikanten, importeurs en eindgebruikers (bijvoorbeeld meldingen van consumenten). Producten worden door toezichthouders via verschillende kanalen verkregen, bijvoorbeeld door ze te kopen in (web)winkels of bij controles aan de grens. De toezichthouders kijken ook naar het aanbod op platforms/webwinkels die producten direct van buiten de EU aanbieden, maar waarbij er geen importeur in de EU is (directe import). Toezicht vindt daarnaast gezamenlijk in Europees verband plaats. Toezichthouders uit verschillende lidstaten onderzoeken dan gezamenlijk een bepaald product. Voorbeelden hiervan zijn een recent onderzoek naar apparaten die aangesloten zijn op het internet (Internet of Things) en een onderzoek naar rookmelders.
Sluiting van jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdzorginstelling Hoenderloo Groep dicht na fouten en financiële problemen»?1
Ja.
Welke locaties sluiten er nu precies?
Pluryn sluit de locaties in Hoenderloo en Deelen.
Om hoeveel jongeren gaat het in deze locaties?
Het gaat om ongeveer 200 jongeren die momenteel bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Kloppen de volgende drie redenen dat deze instelling gaat sluiten (i) gebrek aan kwaliteit van de zorg, (ii) de financiële problemen en (iii) de verharde jongeren met een complexe zorgvraag?
Pluryn heeft op 2 december 2019 aangekondigd dat ze De Hoenderloo Groep gaat sluiten. Als redenen voor de sluiting heeft Pluryn genoemd zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de financiële resultaten van de Hoenderloo Groep en de wens om ook complexe zorg meer in de regio te organiseren.2 De IGJ heeft sinds 2016 meermaals tekortkomingen geconstateerd wat betreft de kwaliteit van zorg bij De Hoenderloo Groep3.
Klopt het dat voor de jongeren een passende oplossing wordt gevonden? In het artikel is sprake van opvang thuis, wat houdt dat precies in?
Dat klopt. Pluryn neemt in principe een jaar de tijd om De Hoenderloo Groep af te bouwen. Het is de verantwoordelijkheid van Pluryn om hiervoor een zorgvuldige aanpak in te richten met maatwerkoplossingen voor elk kind. Dit uiteraard in samenwerking met de jongeren, hun ouders, behandelaren, gemeenten en andere jeugdhulpaanbieders. Dit vraagt een zorgvuldige communicatie van Pluryn met alle betrokkenen.
Pluryn heeft aangegeven op dit moment alles in gereedheid te brengen om zo snel mogelijk te starten met de gesprekken met jongeren, hun ouders, de voogd, de behandelaar en de gemeente waar de jongeren vandaan komen. In februari moet met alle jongeren individueel dat gesprek zijn gevoerd. Pluryn heeft een conceptplan klaarliggen voor de voorgenomen afbouw van de locaties Hoenderloo en Deelen, dat gebaseerd is op de zorgvraag van de cliënten en de contractuele afspraken met gemeenten. Dit conceptplan wordt op dit moment voorgelegd aan de interne medezeggenschap- adviesorganen van Pluryn, waaronder de cliëntenraad en de ondernemingsraad, en afgestemd met externe stakeholders. In hoofdlijnen kent de aanpak drie bestanddelen:
Jeugdigen die nu wonen op de locaties van de Hoenderloo Groep en binnen de genoemde periode hun behandeling afronden, kunnen de behandeling daar afmaken.
Een ander deel van de jeugdigen kan thuis verder worden behandeld of een plaats krijgen bij een andere locatie van Pluryn.
Voor de jeugdigen voor wie deze twee mogelijkheden niet passend zijn, gaat Pluryn overlegtafels met andere zorgaanbieders en gemeenten organiseren en bespreken welke hulp en daarbij horende locatie passend zijn voor deze jeugdigen.
De IGJ is reeds betrokken en zal dit plan beoordelen en actief toezien op de zorgvuldigheid van de zorgoverdracht van de jeugdigen die nu bij De Hoenderloo Groep verblijven.
Pluryn werkt nog aan een plan voor afbouw en sluiting van het onderwijs en overdracht van leerlingen bij het Hoenderloo College. De inspectie van het onderwijs (IvhO) verwacht een plan van sluiting van het onderwijs begin februari te ontvangen en ziet toe op uitvoering van dat plan. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor een overdracht van leerlingen, mochten zij ergens anders hun onderwijs vervolgen. De IvhO ziet hier vervolgens op toe.
Herkent u het beeld dat Pluryn schetst dat jeugdzorginstellingen te weinig geld ontvangen om verharde jongeren met een complexe zorgvraag op een juiste manier te kunnen helpen?
Het beeld dat Pluryn schetst sluit aan bij de discussie die veelvuldig tussen gemeenten aan aanbieders plaatsvindt. Soms leidt dit zelfs tot rechtszaken, zoals onlangs nog bij de aanbesteding in de regio Haaglanden. Ook sluit het beeld aan bij signalen van aanbieders dat sommige gemeenten geen of onvoldoende indexatie bieden en dat afgesproken tarieven niet altijd kostendekkend (blijken te) zijn. Dit laatste komt mede doordat jeugdhulpaanbieders niet altijd een goede onderbouwing van hun kostprijs hebben.
Gemeenten zijn vanuit de Jeugdwet, artikel 2.12, verplicht te waarborgen dat er een goede verhouding is tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Gemeenten dienen op basis van dit artikel een reële prijs te betalen.
Om dit te versterken zal in de Jeugdwet een artikel worden opgenomen, net zoals dat voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 al geldt, op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kunnen worden gesteld ten aanzien van de «reële prijzen» die gemeenten ingevolge artikel 2.12 van de Jeugdwet met aanbieders moeten afspreken. Tegelijkertijd werken we aan zo'n AMvB, waarbij we ook de ervaringen met de AMvB voor de Wmo 2015 zullen meenemen. In de AMvB zal in ieder geval opgenomen worden dat afspraken gemaakt dienen te worden over de (wijze van) indexering van tarieven.
Wat is het alternatief voor deze verharde jongeren met een complexe zorgvraag wanneer ze niet geholpen kunnen worden door Pluryn?
Zie het antwoord op vraag 5 voor de jongeren die nu bij De Hoenderloo Groep wonen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat jeugdigen die in de toekomst de specialistische hulp nodig hebben die de Hoenderloo Groep nu biedt, passende hulp krijgen. Dit heeft alles te maken met het zorglandschap en onze ambitie om ook als jeugdigen uit huis geplaatst worden, hun verblijf zo thuis mogelijk te organiseren. Dit geldt zowel voor gesloten jeugdhulp als andere drie-milieuvoorzieningen. Ik heb met gemeenten afgesproken dat VWS hen bij hun coördinerende rol zal ondersteunen, bijvoorbeeld in het achterhalen van de benodigde informatie.
Voldoen de jongeren die behandelt worden door de Hoenderloo Groep aan de kenmerken die u in uw brief van 7 november 2019 rekent tot de groep waaraan hulp op bovenregionaal en regionaal niveau moet worden geboden?2
Ja.
Zou de nieuwe financieringsstructuur zoals u die ontvouwt in de brief van 7 november 2019 voorkomen hebben dat de Hoenderloo Groep in financiële problemen zou zijn gekomen?
Dat jeugdhulpaanbieders niet meer in financiële problemen komen valt onder geen enkele financieringsstructuur te garanderen. Ik verwacht wel dat de voorstellen die wij in deze brief hebben gedaan voor een betere organisatie, aanbieders in een stabielere omgeving brengen waardoor ook de financiële onzekerheden en risico’s kleiner worden. Bovendien is het van belang om instellingen in financiële problemen tijdig in beeld te hebben.
Er zijn inmiddels verschillende stappen gezet om financiële en organisatorische problemen die kunnen leiden tot discontinuïteit van jeugdhulp tijdig te kunnen signaleren. Binnen het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd heeft de VNG heeft daartoe inmiddels een instrument ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan accounthoudende regio’s. Een accounthoudende regio is in de meeste gevallen de grootste opdrachtgever van een aanbieder van specialistische jeugdhulp of een gecertificeerde instelling. De accounthoudende regio acteert naar andere regio’s bij risico’s van discontinuïteit. Bij dreigende liquiditeitsproblemen bijvoorbeeld bepalen de betreffende aanbieder en accounthoudende regio welke stappen gezet moeten worden. Het instrument dat de VNG heeft ontwikkeld en ter beschikking heeft gesteld aan accounthoudende regio’s levert input voor het inhoudelijke periodieke gesprek tussen accounthoudende regio’s en aanbieders van specialistische jeugdhulp (dan wel gecertificeerde instellingen) over signalen die wijzen op risico’s van continuïteit. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) blijft zowel regio’s als aanbieders ondersteunen en ontwikkelt het ondersteuningsaanbod verder.
Aanvullend daarop zal de Jeugdautoriteit – die per 1 januari 2019 is opgericht – in 2020 worden versterkt om continuïteitsproblematiek eerder in kaart te brengen, bij de kern aan te pakken en te voorkomen. De Jeugdautoriteit bouwt in de eerste helft van 2020 een afdeling monitoring op, zowel inhoudelijk als organisatorisch. De Jeugdautoriteit voert op dit moment een verkenning uit naar het opzetten van een early warning system.
Op welke wijze wordt het personeel naar nieuw werk geholpen?
Ik vind het belangrijk dat de circa 500 medewerkers voor de sector behouden blijven. Want de arbeidsmarktproblematiek en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector zijn hardnekkig. Daarom is het goed dat Pluryn inzet op het behouden van personeel voor andere locaties en/of voor de jeugdzorg. Om te voorkomen dat personeel versneld vertrekt bij De Hoenderloo Groep onderzoekt Pluryn de mogelijkheden om het personeel zo veel mogelijk zekerheden te geven. Daarom zijn medewerkers reeds geïnformeerd tijdens een bijeenkomst en zal Pluryn per medewerker op korte termijn het gesprek voeren. Daarnaast is de bestuurder in gesprek met de vakbonden van Zorg en Welzijn en Onderwijs om medewerkers te begeleiden van werk naar werk. Hierover heeft de Raad van Bestuur een intentieverklaring afgesloten met de vakbonden. In januari 2020 wordt deze intentieverklaring verder geoperationaliseerd.
Herinnert u zich nog de antwoorden op vragen van ons over een weeffout in de financiering van het passend onderwijs van 6 juni 2018 en de vervolgvragen van 5 maart 2019?3 4
Ja.
Heeft de sluiting van de Jeugdzorginstelling Hoederloo Groep, en dan met name de sluiting van de locatie in Deelen, nu gevolgen voor de financiering van het passend onderwijs voor het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei?
Nee. Het Rijk bekostigt de school die het onderwijs verzorgt voor jongeren die verblijven in een instelling voor gesloten jeugdhulp, zoals de locatie van de Hoenderloo Groep in Deelen. Het samenwerkingsverband waaraan deze school is verbonden heeft dus geen financiële verantwoordelijkheid voor die school. De sluiting van die school heeft dan ook geen gevolgen voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei.
Echter, in de Gelderse Vallei speelde er een financieel probleem bij de doorstroom van jongeren vanuit de school bij de instelling voor gesloten jeugdhulp naar een school bij een instelling voor «open» jeugdhulp. Het samenwerkingsverband werd namelijk wel financieel belast met de kosten voor de «open» plaatsing op grond van het woonplaatsbeginsel als gevolg van deze doorstroomroute.
Dit heeft geleid tot een herstelactie voor het kalenderjaar 2019 en het schooljaar 2019–2020 van de toerekening van deze kosten aan het samenwerkingsverband Gelderse Vallei. Wanneer de instelling voor gesloten jeugdhulp en de daarbij behorende school halverwege dit kalenderjaar dicht gaan, zal deze doorstroomroute vanaf die datum niet meer plaatsvinden in deze regio.
Voor de periode tot aan de sluiting worden de financiële gevolgen voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei op basis van de herstelactie gecorrigeerd. De middelen die de Gelderse Vallei hiervoor ter compensatie ontvangt, komen rechtstreeks van het samenwerkingsverband dat van oorsprong verantwoordelijk was. Dit samenwerkingsverband is hiermee akkoord gegaan door een toelaatbaarheidsverklaring af te geven.
Betekent het overigens dat door de huidige weeffout in de financiering van het passend onderwijs rondom Deelen dit nog op de begroting blijft drukken op de begroting van het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei?
Nee. Wanneer de instelling voor gesloten jeugdhulp in Deelen dicht gaat en de bijbehorende school ook, zullen er geen leerlingen meer doorstromen vanuit de gesloten setting naar een open instelling jeugdhulp. Hierdoor vindt er geen toerekening van de kosten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs meer plaats via het woonplaatsbeginsel aan het samenwerkingsverband Gelderse vallei.
Klopt het dat dit samenwerkingsverband de schoolloopbaan van de zittende en uitgestroomde leerlingen van Deelen moet blijven bekostigen ook als Deelen dicht gaat?
Met de eerdergenoemde herstelactie (zie ook het antwoord op vraag 12), zijn de zittende en uitgestroomde leerlingen van het Hoenderloo College in Deelen toegerekend aan het samenwerkingsverband van herkomst. Dit vond plaats via een aanvraag van een toelaatbaarheidsverklaring voor de leerling en na instemming van het betreffende samenwerkingsverband. Door bovenstaande herstelactie zal het samenwerkingsverband waarbinnen de school van Deelen staat, alleen de schoolloopbaan van uitstromende leerlingen bekostigen die voorheen ook al woonachtig waren in dit samenwerkingsverband.
Betekent de sluiting van Deelen dat u niet langer naar een financiële compensatie gaat zoeken voor het samenwerkingsverband VSO Gelderse Vallei omdat het een aflopende zaak is of voelt u zich hier nog voor verantwoordelijk?
De herstelactie (zie antwoord vraag 12) voor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei had betrekking op de kalenderjaren 2019 en 2020. Dit is bijna afgerond. Er was een werkwijze afgesproken op basis waarvan ook in de toekomst de financiële kosten voor de plaatsing in het (voortgezet) speciaal onderwijs zouden worden toegerekend aan het samenwerkingsverband van herkomst in plaats van aan het samenwerkingsverband Gelderse Vallei, waarmee het probleem dus ook structureel was opgelost Voor het huidige kalenderjaar geldt dat de 1 oktober telling in de systemen is aangepast waardoor het samenwerkingsverband Gelderse Vallei niet opnieuw wordt geconfronteerd met kosten voor jongeren die niet oorspronkelijk uit hun regio afkomstig zijn.
Het bericht ‘KLM weigerde Lili en Howick te vervoeren’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «KLM weigerde Lili en Howick te vervoeren»?1
Ja
Is het juist dat de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) op het laatste moment de tickets heeft geannuleerd en hoe bent u, dan wel de Dienst Terugkeer en Vertrek, hiervan op de hoogte gesteld?
De KLM heeft daags voor de vlucht haar besluit laten weten. Dat is rechtstreeks met het departement gedeeld. Van daaruit zijn de uitvoerende diensten ook geïnformeerd.
Zijn er in algemene zin afspraken met KLM, dat voor 14 procent eigendom is van de staat, over vervoer van uitgeprocedeerde personen in het kader van terugkeer en ook de veilige begeleiding van deze personen? Zo ja, welke, zo nee waarom niet? Zijn er daarnaast luchtvaartmaatschappijenbrede afspraken over terugkeer en begeleiding?
In zijn algemeenheid is er een goede samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen waarmee vreemdelingen die gedwongen worden uitgezet vervoerd worden. In de regel is het zo dat luchtvaartmaatschappijen medewerking verlenen aan terugkeer, ook als het gaat om vreemdelingen die niet door de betreffende maatschappij zelf naar Nederland zijn vervoerd.
Uit internationale regelgeving – in bijzonder het Verdrag van Chicago- volgt dat de gezagvoerder van het vliegtuig eindverantwoordelijk is voor de veilige vluchtuitvoering, en deze kan uit dien hoofde passagiers weigeren. In de afweging of hij op een verantwoorde wijze kan vertrekken, kan ik niet treden.
Ik respecteer de beslissing die de KLM heeft genomen om uit hoofde van een veilige vluchtuitvoering deze passagiers niet te vervoeren en gelet op de professionaliteit van de KLM en de jarenlange goede samenwerking, zie ik geen aanleiding om navraag te doen naar de risico inschatting in deze specifieke casus.
Kunt u navragen en aangeven welke risico’s hier exact waren om tot dit besluit te komen, gezien het feit dat KLM spreekt van een risico-inschatting per vlucht, en dat op basis daarvan deze beslissing zou zijn genomen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe past dit besluit binnen eventuele afspraken die u met KLM heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kunt u in de toekomst voorkomen dat een uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers of illegaal verblijvende vreemdelingen niet kan doorgaan omdat een luchtvaartmaatschappij als KLM een eigenstandige politieke beslissing neemt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen luchtvaartmaatschappijen die het Nederlandse uitzetbeleid frustreren, gesanctioneerd worden? Zo ja, in welke gevallen?
De vreemdelingenwet- en regelgeving kent dergelijke sanctiebepalingen niet. Gelet op de in de regel goede samenwerkingsrelatie, bestaat daarvoor ook geen concrete noodzaak.
Bent u het met de stelling eens dat een luchtvaartmaatschappij die voor een deel in handen is van de Nederlandse staat en ook in haar belangen door de overheid wordt ondersteund, niet eigenstandig kan besluiten democratisch gelegitimeerd overheidshandelen tegen te houden? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek met KLM aan te gaan?
De zelfstandige afweging die de KLM heeft gemaakt voorafgaand aan het besluit de twee kinderen niet te vervoeren staat voor mij los van het destijds door de overheid genomen besluit om deze kinderen geen verblijfsrecht toe te kennen en hen aan te zeggen het land te verlaten.
Het bericht ‘Nieuwe test voor uitstoot diesels’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van BNR Nieuwsradio van 4 december jongstleden getiteld: «Nieuwe test voor uitstoot diesels»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Per wanneer zou de nieuwe test bij de Algemene Periodieke Keuring (APK) ingaan die dieselauto’s voortaan via een deeltjestest controleert op de aanwezigheid van roet en fijnstof bij de uitlaat?
Schone lucht is van levensbelang, voor iedereen. Luchtverontreiniging behoort tot de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid, in dezelfde orde van grootte als overgewicht. In het Schone Lucht Akkoord dat op 13 januari 2020 is ondertekend, is een groot aantal maatregelen opgenomen om de lucht schoner te maken, onder andere gericht op handhaving van de milieuregels. Eén van deze maatregelen is invoering van APK-deeltjestest voor controle van roetfilters van dieselauto’s.
Zoals vermeld in mijn brief2 van 20 februari 2019 aan de Tweede Kamer wordt ernaar gestreefd de nieuwe test in 2021 in de APK in te voeren. Sinds mei 2018 bestaat er voor dieselauto’s met roetfilter al een visuele APK-roetfiltercontrole. Visuele controle is echter niet altijd effectief omdat bij roetfilterverwijdering vaak het filterelement uit de behuizing wordt gehaald. De nieuwe test met deeltjesteller is nauwkeuriger, waardoor verwijderde roetfilters beter worden gedetecteerd.
Nemen de kosten voor de APK toe?
Het is niet op voorhand mogelijk aan te geven hoe de APK-kosten zich zullen ontwikkelen. Er moet aan de ene kant een nieuwe test worden gedaan, waarvoor door APK-bedrijven eenmalig een deeltjesteller moet worden aangeschaft. Daar staat tegenover dat de huidige visuele roetfiltercontrole kan komen te vervallen. Hierdoor worden APK-tijd en kosten verminderd. Ook de zogeheten vrije acceleratie rookmeting, die moet worden uitgevoerd als bij het uitlezen van het On-Board Diagnose (OBD) systeem bepaalde emissie-gerelateerde foutcodes wordt aangetroffen, kan komen te vervallen. Bij het opstellen van de regelgeving voor de APK-roetdeeltjestest zal nader worden uitgewerkt wat er precies in de APK gaat veranderen. Hierbij zal nader op de eventuele gevolgen voor de kosten worden ingegaan.
Hoeveel personenauto’s en -busjes in Nederland rijden er op diesel en beschikken niet over een roetfilter?
Momenteel zijn er in Nederland circa 300.000 dieselpersonenauto’s en 400.000 dieselbestelauto’s zonder een door de fabrikant gemonteerd roetfilter3. Het betreft met name dieselpersonenauto’s van vóór 2005 en dieselbestelauto’s van vóór 2009. Voor deze voertuigen is een roetfilter op basis van Europese regelgeving niet verplicht. Dieselpersonenauto’s moeten vanaf 2011 een door de fabrikant gemonteerd roetfilter hebben om aan de Europese emissie-eisen te voldoen. Voor dieselbestelauto’s geldt dit vanaf 2012. Een deel van de dieselauto’s is al voordat het vanuit Europa verplicht werd van een roetfilter voorzien. Hiervoor waren er destijds namelijk nationale stimuleringsregelingen.
Hoeveel personenauto’s en -busjes in Nederland die op diesel rijden hebben wel een roetfilter, maar blijkbaar een roetfilter die niet goed werkt?
Het aantal dieselauto’s met defect en verwijderd roetfilter is niet precies bekend. Diverse vlootonderzoeken, die de afgelopen jaren in verschillende landen zijn uitgevoerd, hadden als resultaat dat het aandeel niet goed functionerende roetfilters varieert tussen 9 en 14%4. Deze steekproeven waren soms echter beperkt van omvang, niet altijd 100% representatief of er werd een strenger afkeurcriterium toegepast.
Momenteel zijn er in Nederland circa 1.100.000 dieselpersonenauto’s en 500.000 dieselbestelauto’s met een door de fabrikant gemonteerd roetfilter. Hiervan moeten er respectievelijk 900.000 en 350.000 naar de APK omdat ze drie jaar of ouder zijn. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 9, zijn er naar schatting 100.000 à 125.000 APK-plichtige dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s met een niet goed werkend roetfilter. Deze voertuigen dragen substantieel bij aan de totale fijnstof emissie van dieselvoertuigen met roetfilter.
Kunt u aangeven waarom mensen een roetfilter zouden moeten verwijderen van hun voertuig? Wat zijn de voordelen hiervan en wat zijn de nadelen?
Er is geen sprake van dat roetfilters van dieselauto’s zouden moeten worden verwijderd. Voor de meeste dieselauto’s is het verwijderen van een roetfilters zelfs verboden. Zonder roetfilter voldoen de meeste dieselauto’s namelijk niet aan de emissie-eisen voor toelating tot het verkeer op de weg. Dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en dieselbestelauto’s van 2011 en ouder kunnen nog wel zonder roetfilter aan de eisen voor toelating tot de weg voldoen.
In de praktijk komt het voor dat roetfilters verwijderd worden om kosten voor onderhoud of vervanging uit te sparen. Onderhoud is nodig wanneer een roetfilter te zeer is dichtgeslibd en het voertuig zelf het roetfilter niet meer succesvol kan regenereren. In dat geval moet het filter worden gedemonteerd en extern worden gereinigd. Vervanging van een roetfilter is nodig als externe reiniging van het filter niet meer mogelijk is, bijvoorbeeld doordat het filter is beschadigd. Daarnaast komt het voor dat bij chiptuning nog prima werkende filters «preventief» worden verwijderd. Nadeel van een verwijderd filter is dat de uitstoot van roetdeeltjes sterk toeneemt. Dit is schadelijk voor de gezondheid.
Kunt u inzicht geven in hoeveel een retrofit van een roetfilter inclusief installatie kost? In welke verhouding staat installatie hiervan nog tot de restwaarde van een oude diesel?
Van «retrofit» wordt gewoonlijk gesproken als naderhand een zogeheten «halfopen» roetfilter wordt gemonteerd bij dieselauto’s die oorspronkelijk niet van een filter zijn voorzien. De APK-deeltjestellertest wordt niet verplicht voor auto’s met een halfopen retrofit filter. De nieuwe test wordt alleen verplicht voor dieselauto’s met een gesloten af-fabriek roetfilter. Bij deze auto’s moet een verwijderd of beschadigd filter worden vervangen door een oorspronkelijk gesloten roetfilter.
Het laten reinigen van een af-fabriek roetfilter kan op verschillende manieren en kost gemiddeld € 200 tot € 400. Een roetfilter vervangen door een nieuw exemplaar kost inclusief montage tussen € 1.000 en € 1.500. In plaats van een nieuw filter kan er bij dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en dieselbestelauto’s van 2011 en ouder voor worden gekozen om het filter bij de RDW als «verwijderd» te laten registreren. Het voertuig komt hiermee dan wel in aanmerking voor de roettoeslag in de motorrijtuigenbelasting die met ingang van 2020 in werking treedt. De afweging voor deze keuze is in zo’n geval aan de voertuigeigenaar.
Dieselpersonenauto’s vanaf 2011 en dieselbestelauto’s vanaf 2012 kunnen alleen met een door de fabrikant gemonteerd, gesloten roetfilter aan de eisen voor toelating tot de weg voldoen. Als de APK deeltjestellertest in 2021 wordt ingevoerd, hebben deze auto’s een leeftijd van maximaal 10 jaar. De restwaarde van een 10 jaar oude dieselpersonenauto bedraagt circa € 6.000. Jongere dieselauto’s hebben vanzelfsprekend een hogere restwaarde.
Wat worden de meetgrenzen die gaan gelden? Welke marges zijn toegestaan?
Voor dieselauto’s van 2014 en ouder zal een normwaarde van 1.000.000 deeltjes per kubieke centimeter gaan gelden. Voor dieselauto’s van 2015 en jonger wordt de normwaarde 250.000 deeltjes per kubieke centimeter. Deze grenzen gaan gelden voor dieselpersonenauto’s, dieselbestelauto’s en dieselvrachtauto’s met een door de fabrikant gemonteerd roetfilter. Een dieselauto’s met een goed werkend roetfilter heeft een uitstoot van minder dan 1000 deeltjes per kubieke centimeter. Dieselauto’s zonder roetfilter stoten bij stationair toerental ongeveer 5.000.000 deeltjes per kubieke centimeter uit.
De normwaarden van 250.000 en 1.000.000 deeltjes per kubieke centimeter zijn inclusief de marges die zijn toegestaan. De eis van 250.000 deeltjes per kubieke centimeter is bijvoorbeeld een factor drie tot vijf keer minder streng dan de overeenkomstige deeltjesaantallen norm die bij de Europese toelating van dieselauto’s wordt toegepast. Door de toegestane marge wordt voorkomen dat dieselauto’s met een kleine beschadiging van het roetfilter voor de APK gaan worden afgekeurd.
Hoeveel voertuigen zullen naar verwachting niet meer door de APK komen? Wat als blijkt dat een oudere diesel niet meer voldoet aan de uitstootnormen? Wat betekent dit voor de restwaarde van deze voertuigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is het aandeel defecte en verwijderde roetfilters niet precies bekend. Diverse vlootonderzoeken, die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, lieten een aandeel van 9 – 14% zien. Deze steekproeven waren soms echter beperkt van omvang, niet altijd 100% representatief en/of er werd een strenger afkeurcriterium toegepast. Met het ruimere APK-afkeurcriterium, dat in Nederland gaat gelden, lijkt een lager aandeel van 8 à 10% APK-roetfilterafkeur een reële inschatting. Uitgaande van 1.250.000 APK-plichtige dieselauto’s met roetfilter zullen naar schatting 100.000 à 125.000 voertuigen als gevolg van de nieuwe roetdeeltjestest niet door de APK komen, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5.
Om door de APK te komen kan bij dieselpersonenauto’s van 2010 en ouder en bij dieselbestelauto’s van 2011 en ouder het roetfilter door de voertuigeigenaar bij de RDW als «verwijderd» worden geregistreerd. In dat geval wordt bij de APK geen roetdeeltjestest gedaan. Dieselpersonenauto’s vanaf 2011 en dieselbestelauto’s vanaf 2012 voldoen alleen met roetfilter aan de eisen voor toelating tot het verkeer op de weg. Bij deze voertuigen zal, net als nu bij de visuele controle, na invoering van de nieuwe deeltjestest het gebrek moeten worden hersteld voordat de auto weer op de weg mag. De Nederlandse restwaarde zal daarom afnemen met ongeveer het bedrag van de hiervoor te verwachten kosten.
Hoe gaat u eigenaren van oudere afgekeurde diesels, of diesels waarvan de roetfilter verwijderd is, of waarvan de filter nu onvoldoende functioneert, helpen om een ander voertuig aan te schaffen? Gaat u oudere diesels opkopen? Zo ja, hoe? Zo nee, wat ziet u dan als oplossing?
Kosten voor onderhoud en reparatie maken deel uit van de normale autokosten. Dit geldt voor roetfilters even goed als voor bijvoorbeeld remmen. Als een roetfilter wordt verwijderd om onderhoudskosten uit te sparen, dan wordt dat beschouwd als onjuist uitgevoerd onderhoud, waardoor schade aan het voertuig wordt toegebracht. Op gelijke wijze kan schade aan een auto worden toegebracht door onjuist onderhoud aan de remmen. Als door onjuist onderhoud schade aan een voertuig is toegebracht, dan moet de eigenaar extra kosten maken om het voertuig weer in goede staat van onderhoud te brengen.
Indien een roetfilter defect raakt, doordat bijvoorbeeld een scheurtje in het filterelement ontstaat, dan kan dit de voertuigeigenaar (veelal) niet direct worden aangerekend. Echter, dit geldt ook voor andere onderdelen van een auto die defect kunnen raken zonder dat dit direct de schuld van de eigenaar is. Bij herstel hiervan gaat het dan om de normale onderhouds- en reparatiekosten van een (oudere) auto.
Er is geen voornemen om eigenaren van dieselauto’s te compenseren als hun voertuig voor de APK wordt afgekeurd doordat het roetfilter niet goed werkt. Net zoals er ook geen sprake is van compensatie voor afgekeurde auto’s waarbij de verlichting niet goed werkt, de banden zijn versleten of de remmen niet goed werken.
Hoe compenseert u mensen die ineens hun voertuig waardeloos zien worden en deze ook niet meer kunnen gebruiken? Welke afwegingen worden hierin gemaakt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijke sociale, financiële en milieugevolgen voordat u overgaat tot het definitief wijzigen van een APK die hier betrekking op heeft?
Hier ben ik zeker toe bereid. Om de deeltjestellertest verplicht te stellen voor de APK is een volgende wijziging van de Regeling voertuigen nodig. Zoals gebruikelijk zullen bij wijziging van regelgeving de gevolgen voor lastendruk voor bedrijven en burgers en de milieueffecten in beeld worden gebracht. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) zal worden gevraagd de voorgenomen regelgeving hierop te toetsen.
Heeft u contact met dealerbedrijven, technici of bracheorganisaties? Wat adviseren zij?
De contacten over de APK zijn georganiseerd in de Stichting Overlegorgaan APK (SO-APK). Aan dit overleg wordt deelgenomen door alle bij de APK betrokken partijen, zoals de ANWB, RAI-Vereniging, BOVAG, TLN en APK-bedrijven. Richting het SO-APK is reeds aangegeven dat het SO-APK begin 2020 om advies zal worden gevraagd over de invoering van de deeltjestellertest in de APK. De ontwerpregelgeving zal ook aan het SO-APK worden voorgelegd voor preconsultatie. Zoals gebruikelijk bij wijziging van regelgeving zal een consulatie door middel van internet worden gehouden, waarbij iedereen in de gelegenheid wordt gesteld om een reactie op de ontwerpregelgeving te geven.
Kent u de berichten «VOLE wil dat vliegveld Eelde wordt gestraft voor overtredingen» en «Rechter buigt zich over klachten sluitingstijden Groningen Airport Eelde»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat een ongestoorde nachtrust voor omwonenden belangrijker is dan de economische kortetermijnbelangen van de luchtvaartsector? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat belangen van omwonenden en economische belangen zorgvuldig worden afgewogen. Vluchten in de nachtperiode kunnen leiden tot slaapverstoring. Daarom zijn er in de vergunningen voor de regionale luchthavens bepalingen opgenomen om het nachtelijk verkeer zoveel als mogelijk te beperken. Zo kan groot commercieel verkeer op Groningen Airport Eelde (GAE) tussen 23.00 en 24.00 uur alleen nog in uitzonderlijke gevallen landen als er sprake is van onverwachte vertragende omstandigheden die op het moment van vertrek niet konden worden voorzien. Voor starts met groot commercieel verkeer geldt dat deze alleen tussen 23.00 en 24.00 uur kunnen vertrekken als er sprake is van een technische storing of extreme weersomstandigheden. Verder kunnen vliegtuigen in nood of medische vluchten altijd terecht op de luchthaven.
Hoe verklaart u dat er verschillende interpretaties bestaan van de regelgeving?
In de Omzettingsregeling Luchthaven Eelde staat dat groot commercieel verkeer alleen nog mag landen in de extensieperiode tussen 23.00 en 24.00 uur als er sprake is van onverwacht vertragende omstandigheden die op het moment van vertrek niet konden worden voorzien. Het verschil van interpretatie betrof of onverwacht vertragende omstandigheden die optreden voorafgaand aan de laatste vlucht naar Groningen Airport Eelde wel of geen legitieme reden zijn om gebruik te maken van de extensieperiode. De ILT heeft nu duidelijk gemaakt aan GAE dat de onverwachte vertragende omstandigheden moeten zijn opgetreden, nadat het toestel met de bestemming Groningen Airport Eelde op de luchthaven van vertrek geland is.
Wat kunt u vertellen over het verloop van de gesprekken tussen het vliegveld en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over het interpreteren van de regels?
Zoals in antwoord 3 aangegeven heeft de ILT uitleg gegeven aan GAE over hoe de extensieregeling is bedoeld. De ILT heeft duidelijk gemaakt dat onverwachte vertragende omstandigheden die bij vluchten eerder op de dag (en dus voorafgaand aan de betreffende laatste vlucht naar Groningen Airport Eelde) zijn opgetreden, door de ILT niet worden gezien als een gelegitimeerde grond om een landing tussen 23:00 en 24:00 uur op Groningen Airport Eelde te mogen uitvoeren. Op 8 januari heeft de rechter in haar uitspraak in de beroepszaak van belangengroep VOLE aangegeven deze interpretatie van de extensieregeling te onderschrijven.
Kunt u inzicht geven in de tijdlijn en agenda van dit overleg tussen het vliegveld en de ILT?
In maart 2019 heeft de ILT een waarschuwing afgegeven aan GAE, vanwege het ten onrechte verlenen van een extensie voor een vlucht die buiten de openingstijden van de luchthaven Eelde heeft plaatsgevonden. In november 2019 heeft de ILT geconcludeerd dat in het betreffende gebruiksjaar ook in een tweede geval ten onrechte een extensie is verleend. De ILT ziet hierin geen aanleiding tot aanpassing van de reeds gegeven waarschuwing. In het kader van de waarschuwing heeft de ILT de luchthaven verzocht om een plan van aanpak op te stellen met daarin opgenomen de te ondernemen verbeteracties om herhaling te voorkomen. Nu de rechter zich heeft uitgesproken over de interpretatie van de extensieregeling kan het plan van aanpak definitief worden gemaakt.
In hoeverre worden de wensen en meningen van bewonersgroepen en belangenorganisaties meegenomen in deze interpretatieslag? Waar blijkt dat uit?
De regels omtrent openingstijden en extensieperiode in de Omzettingsregeling Luchthaven Eelde zijn opgesteld om de slaapverstoring en overlast voor omwonenden te beperken. De ILT hanteert om deze reden een strikte interpretatie. Deze strikte interpretatie zorgt voor een beperking van het gebruik van de extensie tot vliegverkeer dat het echt nodig heeft. Het is de taak van de ILT om bedrijven te bewegen tot naleving van de geldende regels. De ILT heeft daar waar nodig gehandhaafd. Daarnaast heeft de ILT verzocht om een plan van aanpak van GAE om naleving op de lange termijn te borgen.
Kunt u een update geven van de stand van zaken omtrent het plan van aanpak waar het vliegveld door de ILT om werd verzocht?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre worden de wensen en meningen van bewonersgroepen en belangenorganisaties meegenomen in dat plan van aanpak? Waar blijkt dat uit?
Dit is een zaak tussen de luchthaven en de ILT. De luchthaven heeft een verantwoordelijkheid richting haar omgeving (omwonenden) om met hen hier het gesprek over te voeren. De ILT wil dat de strikte interpretatie van de regels omtrent openingstijden en extensieperiode in het plan van aanpak opgenomen wordt om de slaapverstoring en overlast voor omwonenden te beperken. Deze strikte interpretatie zorgt tevens voor een beperking van het gebruik van de extensie tot vliegverkeer dat het echt nodig heeft.
Wat is uw reactie op de stelling van Jan Wittenberg (Vereniging Omwonenden Luchthaven Eelde, VOLE) dat het plan van aanpak er al in maart 2019 had moeten zijn?
Deze vragen over de overlast van Luik-Bierset zijn ook onderdeel van uw ingezonden vragenset van 6 december 2019 (met kenmerk: 2019Z24420) en worden in reactie op die set beantwoord.
Waarom is het plan van aanpak er nog niet?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer mogen we het plan van aanpak verwachten?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat Groningen Airport Eelde zeker niet het enige vliegveld is dat afspraken over nachtrust aan de spreekwoordelijke laars lapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het schenden van afspraken en het in het algemeen (te) ruim interpreteren van regelgeving door luchthavens een structureel probleem is in de luchtvaartsector waarop harder dient te worden ingegrepen dan tot nu toe het geval is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Waarom neemt u als luchtvaartminister niet veel krachtiger stelling tegen het schenden van afspraken door vliegvelden?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat u als Minister de leiding zou kunnen nemen in de strijd tegen het overtreden van de afspraken door vliegvelden? Zo ja, waarom doet u dat dan niet?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis om stevige keuzes vragen, waarbij niet alles kan?
Zie antwoord vraag 9.
Kent u het bericht «Lelylijn mag ten koste gaan van Groningen Airport Eelde»?3
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de stelling «Stop met investeren in Groningen Airport Eelde en zet alles op de snelle Lelylijn van Groningen naar Amsterdam», zoals deze werd besproken in een door het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant georganiseerde debat te Drachten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe ziet u de toekomst van Groningen Airport Eelde, in de context van de onvermijdelijke krimp van de luchtvaartsector als gevolg van de klimaatcrisis?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De vragen die betrekking hebben op Groningen Airport Eelde heb ik één voor één beantwoord.
De uitspraak van minister-president na afloop van de ministerraad op 29 november 2019 ‘de treinen rijden op steenkool, en ik ga dan vliegen’ |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister-President na afloop van de ministerraad op 29 november 2019 «de treinen rijden op steenkool, en ik ga dan vliegen»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken op wat voor type elektriciteit de trein zal rijden van Den Haag naar Madrid, uitgesplitst per land: Nederland, België, Frankrijk en Spanje?
Op welk type elektriciteit de treinen rijden is niet eenduidig te zeggen, dat kan bijvoorbeeld verschillen per vervoerder en van de route die gekozen wordt. Wel is van ieder land inzichtelijk hoe de elektriciteit wordt opgewekt; Eurostat publiceert ieder jaar de energiemix van alle landen in de Europese Unie. In augustus 2019 zijn de cijfers over 2017 gepubliceerd2. Hierin is voor de betreffende landen de volgende energiemix opgenomen, waarbij afgeronde cijfers worden gebruikt:
Dit zijn de cijfers van de gehele energiemix in de betreffende landen. Bij sommige vervoerders is het aandeel groene energie van het treinvervoer mogelijk groter, wanneer zij ervoor kiezen om net zoals NS stroom groen in te kopen. In Nederland rijden treinen – waaronder treinen op de HSL-zuid richting Brussel en verder – op groene stroom afkomstig van windmolens.
Bent u het ermee eens dat de uitspraak van de Minister-President dat de trein naar Madrid op steenkool zou rijden feitelijk onjuist is?
De treinen voor personenvervoer rijden op de meeste plaatsen in Europa op elektriciteit. Deze elektriciteit wordt op verschillende manieren opgewekt. In Nederland rijden de treinen op groene stroom afkomstig van windmolens, maar het is waarschijnlijk dat de elektriciteit waar de treinen op rijden in de andere landen voor een deel met kolen wordt opgewekt.
Deelt u de mening dat het Europees netwerk aan hogesnelheidslijnen in Europa beter op elkaar dient aan te sluiten? Op welke wijze zet u zich hiervoor in?
Het is van belang dat goed gekeken wordt hoe het huidige netwerk van hogesnelheidslijnen en conventioneel spoor verbeterd kan worden. Er is in de Europese Unie immers al een aanzienlijk netwerk van hogesnelheidslijnen aangelegd. Een aantrekkelijk Europees spoornetwerk berust niet louter op hogesnelheidslijnen. Frequente en betrouwbare verbindingen op het conventionele spoor zijn net zo belangrijk. Denk hierbij aan het beter op elkaar laten aansluiten van dienstregelingen, het opheffen van infrastructurele bottlenecks en goed kijken wat de ontbrekende schakels zijn in het netwerk.
Voor de infrastructuurontwikkeling vormt het TEN-T netwerk dat in 2013 is vastgesteld in de Europese Unie als basis. Het internationaal personenvervoer per spoor kan echter pas significant verbeteren als de infrastructuur en de relatie met de vervoersdiensten internationaal gecoördineerd wordt aangepakt. Op Europees vlak zet ik me daarom in, om samen met gelijkgezinde lidstaten, de internationale trein hoger op de agenda van de nieuwe Europese Commissie en de verschillende lidstaten te krijgen.
Recht op gezinshereniging |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Weerstand tegen terugkeer kinderen uit Noord-Syrië blijft, ondanks vonnis»?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre het recht op gezinshereniging van toepassing zou zijn in het geval dat kinderen met een Nederlandse nationaliteit teruggehaald zouden worden uit detentiekampen in Syrië en daarmee gescheiden worden van hun ouders?
Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun eventuele kinderen uit de opvangkampen in Syrië. Het kabinet maakt hierin een bredere afweging, ook met het oog op de veiligheid van alle betrokkenen, de internationale betrekkingen en de nationale veiligheid van Nederland. In het geval dat kinderen met een Nederlandse nationaliteit uit Syrische detentiekampen zonder hun ouders zouden terugkeren naar Nederland leidt dat niet tot een verplichting om hun ouders actief naar Nederland te repatriëren. Dit laat onverlet dat iedereen met een Nederlandse nationaliteit recht heeft op toegang tot Nederland. Volgens internationaal recht mag een staat zijn eigen staatsburgers niet het recht ontzeggen het grondgebied binnen te komen.
Ouders die niet (langer) de Nederlandse nationaliteit hebben, hebben geen recht op toegang tot Nederland, ook niet wanneer hun kinderen in Nederland wonen. Indien zij of hun kinderen een beroep doen op het recht op gezinshereniging dient er op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een op iedere afzonderlijke casus toegespitste belangenafweging plaats te vinden. De Staat kan daarbij zwaar gewicht toekennen aan het belang van de nationale veiligheid. Dit belang moet worden gewogen tegen de belangen van het kind bij het opgroeien met (of in de nabijheid van) zijn ouders. Hoewel aan de nationale veiligheid vaak een doorslaggevend belang kan worden toegekend en de Staat beoordelingsruimte heeft om deze belangenafweging te maken kan niet uitgesloten worden dat de uitkomst in een individuele zaak anders is.
Klopt het dat het recht op gezinshereniging geweigerd kan worden, bijvoorbeeld op grond van bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn deze gronden van toepassing op casussen betreffende de ouders van Nederlandse kinderen in Syrische detentiekampen?
Zoals hierboven is vermeld, moet iedere zaak op zijn merites worden beoordeeld. Dat geldt dus ook voor casuïstiek betreffende de ouders van Nederlandse kinderen in Syrische detentiekampen.
Welke effect zou het ontnemen van de voogdij van Nederlandse ouders van kinderen in detentiekampen in Syrië hebben op het recht op gezinshereniging?
Zoals aangegeven in antwoord 3 en 4 bestaat er geen verplichting om Nederlandse ouders in detentiekampen naar hun in Nederland verblijvende kinderen terug te laten keren. Dit is niet anders als de ouders het gezag wordt ontnomen. Deze ouders behouden wel te allen tijde, zolang zij de Nederlandse nationaliteit hebben, recht op toegang tot Nederland.
Als het gezag van een derdelander-ouder is beëindigd en deze ouder niet met de verzorging van het kind belast is, zal dat van invloed kunnen zijn op de belangenafweging die in het antwoord op vraag 3 en 4 is toegelicht. Gezinsleven en verzorgingsband zijn in dat geval immers minder nadrukkelijk aanwezig en de ouder hoeft geen gezag gerelateerde beslissingen meer te nemen. Als er tussen kind en ouder al meer dan 5 jaar geen gezinsleven bestaat is de kans om succesvol op deze grond gezinshereniging aan te vragen heel klein. Het kind zal ook als de ouder geen verblijf heeft in beginsel bij de door de bevoegde instanties aangewezen pleegzorg blijven. Het kind behoudt recht op contact met zijn ouders, dit is een basisrecht. De rechter zal het belang van dit recht op gezinsleven af moeten wegen tegen het eventuele gevaar voor de samenleving indien het een ouder met de nationaliteit van een derdeland betreft en met zijn/haar kind in Nederland wil verblijven.
Het manifest van de beurspromovendi |
|
Jan Paternotte (D66), Kirsten van den Hul (PvdA), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beurspromovendi eisen dezelfde rechten als onderzoekers in dienst»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat promotoren vaak een even grote invloed hebben op de totstandkoming van een onderzoeksvoorstel van beurspromovendi als op de voorstellen van werknemerspromovendi? Hoe verhoudt dit zich, volgens u, tot het voornemen dat beurspromovendi extra vrijheid zouden krijgen om hun eigen onderzoeksvoorstel op te stellen?
In de toelichting op het besluit experiment promotieonderwijs is opgenomen dat een van de rechten van de promotiestudent is dat deze de mogelijkheid hebben om eigen onderzoeksvoorstellen in te dienen en te realiseren. Er bestaat immers geen arbeidsrechtelijke gezagsverhouding tussen de promotiestudent en de instelling, zoals het geval is bij de werknemerpromovendus. In de tussenevaluatie die ik op 28 juni 2019 naar de Tweede Kamer heb gestuurd, is opgenomen dat bij de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: RUG) een groter deel van de promotiestudenten zelf of voornamelijk zelf het promotietraject heeft vormgegeven dan bij werknemerpromovendi het geval was (30% versus 12%).2 Tegelijkertijd is in de tussenevaluatie aangegeven dat de vrijheid om het onderzoek helemaal zelf vorm te geven begrensd is en deels afhankelijk is van de discipline en de tradities in de onderzoeksgroep.3 Daarnaast blijkt uit de tussenevaluatie ook dat ten tijde van het afnemen van de survey, 40% van de supervisors nauwelijks of in het geheel niet bekend was met het programma Promotieonderwijs.4 In de beleidsreactie op de tussenevaluatie heb ik daarom de RUG reeds opgeroepen om onverminderd in te zetten op het informeren van de supervisors. Uit de eindevaluatie, voorzien in 2021, zal blijken of de gestelde doelen van het experiment promotieonderwijs zijn behaald en dit zal het fundament vormen voor de besluitvorming over de structurele inbedding van de promotiestudent.
Kunt u zich voorstellen dat wanneer tóch een eigen onderzoeksvoorstel wordt gedaan, dit minder prioriteit kan hebben bij promotoren? Kunt u zich tevens voorstellen dat hierdoor de doelstelling van artikel 2 van het Besluit experiment promotieonderwijs2, dat beoogt de mogelijkheden te verbeteren voor een zelfstandig onderzoeksvoorstel, niet gehaald wordt?
Als een promotiestudent een onderzoeksvoorstel indient bij een promotor en daarop gaat promoveren bij de instelling, dan impliceert dit dat er voor deze promotiestudent ook voorzien is in begeleiding door een promotor zoals dat voor alle promovendi geldt. In de eindevaluatie zal duidelijk worden in hoeverre de gestelde doelen van het experiment zijn gerealiseerd.
Kunt u op basis van de gegevens die u nu heeft, bevestigen of ontkennen dat de werkzaamheden van een beurspromovendus nauwelijks verschillen van de werkzaamheden van een werknemerpromovendus?
In de tussenevaluatie is vermeld dat bij een rondetafelgesprek promotiestudenten hebben aangegeven dat zij (vrijwel) hetzelfde werk doen als werknemerpromovendi.6 Bij de tussenevaluatie is dit niet verder onderzocht. Ervan uitgaande dat de werkzaamheden van een werknemerpromovendus hoofdzakelijk bestaan uit het doen van onderzoek en het geven van onderwijs, kan ik mij voorstellen dat de werkzaamheden van een promotiestudent vergelijkbaar zijn, zeker als de promotiestudent besluit om ook onderwijs te geven. Maar daarnaast heeft een promotiestudent, in tegenstelling tot een werknemerpromovendus, ook recht op het volgen van onderwijs. Daarvoor zal dus ook ruimte moeten zijn.
Kunt u zich vinden in de berekening van de beurspromovendi, waarbij zij aangeven dat door het gemis aan voordelen die een werknemerpromovendus wél heeft, zij in een drie- of vierjarig traject tot bijna 20.000/30.000 euro in het nadeel zijn? Zo ja, vindt u dit gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Het verschil ligt ongeveer tussen de 20.000 en 30.000 euro, dit hangt af van de individuele situatie. Dit is het gevolg van het feit dat er tussen een universiteit en een promotiestudent geen sprake is van een arbeidsrechtelijke gezagsverhouding, zoals het geval is bij een werknemerpromovendus. Overigens is in de toelichting op het besluit experiment promotieonderwijs opgenomen dat in de tussenevaluatie wordt nagegaan of universiteiten promotieonderwijs als kostenbesparend instrument gebruiken. In de tussenevaluatie is geconstateerd dat dit niet het geval is. In de eindevaluatie zal ik hier wederom naar kijken.
Als uit de feitelijke invulling van de verhouding tussen universiteit en promotiestudent blijkt dat het verschil tussen promotiestudenten en werknemerpromovendi neerkomt op een verschil in financiële tegemoetkoming, wordt de promotiestudent beschermd door het arbeidsrecht. In een dergelijk geval kan de rechter namelijk een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek aannemen. Dan is de promovendus geen promotiestudent, maar een werknemerpromovendus met de daarbij behorende rechten.
Bent u bekend met het gegeven dat in de praktijk van de meeste beurspromovendi verwacht wordt dat zij onderwijs geven en dat zij er in sommige gevallen zelfs toe gedwongen worden? Wat vindt u hiervan?
In de tussenevaluatie is aangegeven dat promotiestudenten in veel gevallen graag onderwijs willen geven, maar dat er ook promotiestudenten zijn die zich op hun onderzoek willen richten. Uit een rondetafelgesprek kwam ook naar voren dat het weigeren van onderwijstaken niet altijd mogelijk lijkt voor promotiestudenten en dat zij soms een duidelijke informele groepsdruk voelen om toch onderwijs te verzorgen.7 De vrijheid van promotiestudenten om zelf te besluiten over het wel of niet geven van onderwijs is een belangrijk onderdeel van de figuur van de promotiestudent. Van een verplichting voor promotiestudenten om onderwijs te verzorgen, zou dan ook geen sprake mogen zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, heb ik in de beleidsreactie op de tussenevaluatie de RUG reeds opgeroepen om onverminderd in te zetten op het informeren van de supervisors omdat zij niet altijd goed op de hoogte blijken van de regels omtrent het programma Promotieonderwijs.8
Ziet u tevens dat het vrijwel onmogelijk is voor beurspromovendi om het geven van onderwijs te weigeren, enerzijds door (gevoelde) dwang, anderzijds vanwege het feit dat dit schadelijk kan zijn voor een verdere academische carrière?
In het besluit is eenduidig vastgelegd dat promotiestudenten geen onderwijstaak hebben. Promotiestudenten hoeven dus geen les te geven, tenzij zij aangeven dat te willen. Ik heb de RUG opgeroepen om zich te blijven inzetten op het informeren van de supervisors over de regels omtrent het programma Promotieonderwijs.
Wat vindt u van het feit dat beurspromovendi op deze manier vrijwel gratis onderwijs verzorgen aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG)/Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)?
Zoals ik bij vraag 7 heb aangegeven zouden promotiestudenten geen onderwijs hoeven te verzorgen, tenzij zij aangegeven hebben dit te willen. Ik heb de RUG reeds opgeroepen om onverminderd in te zetten op het informeren van de supervisors over de regels omtrent het programma Promotieonderwijs.
Wat vindt u van het feit dat beurspromovendi aangeven dat hen niet voldoende duidelijk is gemaakt dat er groot verschil is tussen een beurspromovendus en een werknemerpromovendus? Hoe verhoudt dit zich tot artikel 12.1 van het Besluit experiment promotieonderwijs waarin universiteiten verplicht worden uitgebreide en gedegen informatie te verstrekken aan (toekomstige) beurspromovendi?
In de tussenevaluatie is aangegeven dat uit een rondetafelgesprek bleek dat promotiestudenten van de RUG vonden dat de communicatie over de voorwaarden, rechten en plichten die verbonden zijn aan hun status, in hun ogen tekortschiet. In de tussenevaluatie is aangegeven dat de RUG de informatievoorziening in de loop van het experiment heeft verbeterd.9 Ik vind het uiteraard van groot belang dat promotiestudenten goed voorgelicht worden en roep de deelnemers aan het experiment op om onverminderd in te zetten op de verbetering van de informatievoorziening.
Wat vindt u van het feit dat beurspromovendi weinig tot geen arbeidsrechtelijke bescherming genieten?
Zoals ik ook bij vraag 5 heb aangegeven is het inherent aan de figuur van een promotiestudent dat deze niet de status heeft van een werknemer, maar van een student.
Kunt u bevestigen dat er behalve in de horeca en het betaald voetbal nergens zoveel met flexibele contracten gewerkt wordt als in de academische wereld? Wat vindt u van dat gegeven?
Het aantal flexibele contracten is hoog, met name jonge wetenschappers en docenten hebben vaak een tijdelijk contract. Wetenschappers komen in de afgelopen jaren wel weer vaker in vaste dienst bij universiteiten. Het landelijk aandeel «flexibele wetenschappers» is afgenomen van 42% in 2015 naar 39% in 2018.10 Over alle sectoren was in 2018 37% van alle werkenden een werknemer met een flexibele arbeidsrelatie of een zzp’er, dit is een stijging ten opzichte van 2017 (33,8%).11 Er zijn sectoren zijn met een hoger percentage flexibele arbeidsrelaties of zzp’ers, zoals in de horeca, sport en cultuur en welzijn of academische wereld, maar vanwege de verschillende aard van werkzaamheden zijn cijfers tussen sectoren niet goed vergelijkbaar.
Ondanks een lichte daling in het aantal tijdelijke contracten onder wetenschappelijk personeel, zorgt het grote aantal tijdelijke contracten en onvoldoende zicht op goede loopbaanperspectieven voor veel onzekerheid bij het wetenschappelijke personeel dat hiermee te maken heeft. Zoals aangekondigd in de Wetenschapsbrief en in de Strategische Agenda «houdbaar voor de toekomst», wil OCW met de instellingen in gesprek blijven over meer vaste dienstverbanden en wordt er bij instellingen op aangedrongen om hier werk van te maken. Ook worden instrumenten zoals sectorplannen zo ingericht dat zij vaste aanstellingen bevorderen.
Vindt u dat er stappen genomen moeten worden om psychische – en stressgerelateerde klachten, voortkomend uit een onzekere (financiële) positie, bij beurspromovendi te verminderen? Zo ja, bij welke stappen zou u hen kunnen ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij bewust van de klachten van werk- en studiestress. De onderwijsinstellingen hebben het onderwerp stress en mentale druk hoog op de agenda staan. Er is veel aandacht voor stress bij studenten. Ik zie dat er op onderwijsinstellingen onderzoek wordt gedaan naar oorzaken van stress, de juiste aanpak van stress en de begeleiding van studenten. Ik vertrouw er daarom op dat instellingen de klachten die spelen bij promotiestudenten ook op het netvlies hebben en inzetten op preventie en een goede begeleiding van deze doelgroep.
Bent u bereid om, naast het toegezegde onafhankelijk onderzoek naar de tussenevaluatie van Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS), tevens het manifest van de beurspromovendi met de RUG/UMCG te bespreken?
De RUG heeft mij laten weten het afgegeven signaal uit het manifest serieus te nemen en is momenteel in gesprek met de initiatiefnemers van het manifest. Ook heeft de RUG aangegeven dat het manifest in de Universiteitsraad is besproken. Ik heb de RUG verzocht om mij over de uitkomsten van de gesprekken te informeren. Ik zal uw Kamer daar te zijner tijd van op de hoogte stellen.
Bent u bereid het experiment met beurspromovendi per direct stop te zetten en beurspromovendi te compenseren voor hun gederfde inkomsten ten opzichte van werknemerpromovendi? Zo nee, waarom niet en bent u dan in elk geval bereid het experiment op te schorten tot het nader onderzoek naar de CHEPS-evaluatie voltooid is en de beurspromovendi hierbij schadeloos te stellen?
Nee, op grond van artikel 14 van het besluit experiment promotieonderwijs kan ik het experiment geheel of gedeeltelijk beëindigen indien het experiment ernstige nadelige effecten heeft op het onderzoeksklimaat bij een of meer universiteiten. In de tussenevaluatie is vastgesteld dat hier geen sprake van is. Volledigheidshalve kan ik aangeven dat ik, zoals aangekondigd bij de beantwoording van feitelijke vragen van uw Kamer12, een onafhankelijke partij heb gevraagd om na te gaan of de tussenevaluatie op wetenschappelijke wijze is uitgevoerd. De uitkomsten van deze review verwacht ik begin 2020 met uw Kamer te kunnen delen. Uit de eindevaluatie, voorzien in 2021, zal blijken of de gestelde doelen van het experiment promotieonderwijs zijn behaald en dit zal het fundament vormen voor de besluitvorming over de structurele inbedding van de promotiestudent.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.