Het bericht dat verzekerden van Zilveren Kruis en ASR dit jaar niet meer naar het Martini Ziekenhuis kunnen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekerden van Zilveren Kruis en ASR dit jaar niet meer naar het Martini Ziekenhuis kunnen?1
Verzekerden hebben recht op zorg. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Zorgplicht houdt in dat de zorgverzekeraar zorg moet leveren die tijdig en bereikbaar is. Als verzekerden niet terecht kunnen bij het Martini Ziekenhuis, dan moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat deze zorg voor de betreffende verzekerden elders – tijdig en bereikbaar – beschikbaar is. Ik heb geen signalen dat verzekerden van Zilveren Kruis en ASR geen zorg kunnen krijgen bij andere ziekenhuizen dan het Martini Ziekenhuis.
Bespaart het daadwerkelijk kosten als mensen voor de operatie die zij nodig hebben naar een ander ziekenhuis moeten, waarvoor zij vaak ook verder moeten reizen?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken jaarlijks via de contractering afspraken over de te leveren zorg en de budgetten daarvoor. De inspanningen daarbij zijn erop gericht dat de zorgverzekeraar aan de zorgplicht kan voldoen en dat de zorg die geleverd wordt kwalitatief goed is en doelmatig geleverd wordt. Onder andere budgetplafonds zijn voor zorgverzekeraars een belangrijk instrument om de uitgaven te beheersen. Indien de zorgverzekeraar voldoet aan zijn zorgplicht door de patiënt te bemiddelen naar zorg bij een andere zorgaanbieder, waarbij er nog ruimte is binnen het afgesproken plafond, kan dit bijdragen aan de betaalbaarheid van de zorg en blijft de patiënt nog steeds verzekerd van kwalitatieve en passende zorg die tijdig en bereikbaar is.
In hoeverre hebben omliggende ziekenhuizen de capaciteit om deze operaties over te nemen?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om aan de zorgplicht te voldoen. Dat betekent o.a. dat zij voldoende (zorg)capaciteit moeten inkopen voor hun verzekerden. De NZa verwacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat zij op een professionele manier samenwerken en goede afspraken met elkaar maken. Daar kunnen ook afspraken bij horen over hoe om te gaan met een hogere zorgvraag dan verwacht. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten tijdig met elkaar in gesprek gaan wanneer zij denken dat het omzetplafond in zicht komt, zodat individuele zorgaanbieders kunnen bij contracteren en/of regionale samenwerkingsafspraken kunnen worden gemaakt over de zorgvraag en de beschikbare capaciteit in de regio bij de omliggende zorgaanbieders.
Bent u het ermee eens dat het feit dat patiënten steeds vaker halverwege het jaar niet langer terecht kunnen bij sommige ziekenhuizen als zij zijn verzekerd bij bepaalde zorgverzekeraars, een slechte ontwikkeling is?
Het is belangrijk dat patiënten tijdig de zorg krijgen die ze nodig hebben. Als dat niet gebeurt is het belangrijk dat zij zich melden bij hun zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar moet de patiënt naar een andere zorgaanbieder bemiddelen voor zorg. Daarbij moeten zorgverzekeraars en zorgaanbieders objectieve en duidelijke informatie geven aan verzekerden/patiënten over dat er budgetafspraken met de betreffende aanbieder gemaakt zijn, wat de consequenties daarvan zijn voor de verzekerde/patiënt en bij welke zorgaanbieder zij wel goed terecht kunnen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Zilveren Kruis, ASR en het Martini Ziekenhuis om te kijken of patiënten die verzekerd zijn bij Zilveren Kruis of ASR niet alsnog bij het Martini Ziekenhuis terecht kunnen?
De zorgverzekeraar is vrij om te bepalen waar de zorg wordt ingekocht. Het is aan de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen om hier constructief het gesprek over aan te gaan. Daarnaast is de NZa de wettelijke toezichthouder. Zij houden toezicht op de naleving van de zorgplicht. Het is dan ook niet aan mij om daar een gesprek over te voeren met partijen.
Antwoord op de vragen inzake de uitzending 'Het geheim van de spreekkamer' en het artikel 'Zorgverzekeraars hebben groot belang bij de data die toezichthouder verzamelt' en Peiling MIND: meerderheid cliënten niet geïnformeerd over gegevensdeling met de NZa. |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitslag van de peiling van MIND dat 74% van de respondenten niet via de hulpverlener geïnformeerd is over het feit dat gegevens worden doorgegeven en dat 72% van de respondenten niet is gewezen op de mogelijkheid om een zogeheten privacyverklaring in te vullen?1
Ik vind dit onwenselijk. Ik verwacht van zorgaanbieders dat zij hun cliënten en patiënten over de privacyverklaring goed, volledig en neutraal informeren, de keuze altijd helemaal bij de patiënt laten en daar geen invloed op uitoefenen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft ter ondersteuning ook een informatiefolder opgesteld om cliënten en patiënten te informeren.2 De NZa heeft bij mij aangegeven deze patiëntenfolder actief te delen met zorgaanbieders, zodat zij cliënten en patiënten op hun beurt kunnen informeren. Naar aanleiding van berichtgeving in verschillende media over privacy in het licht van de data-uitvraag van de NZa voor de zorgvraagtypering heeft de NZa ook extra aandacht besteed aan privacy in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) via hun website.3 Dit alles om cliënten en patiënten zo goed mogelijk te informeren en in staat te stellen om de keuze te maken of zij willen dat hun gegevens met de NZa worden gedeeld.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beweert dat het bestaan van een zogeheten privacyverklaring voor cliënten in de ggz (geestelijke gezondheidszorg) algemeen bekend is? Zo ja, op basis van welke gegevens baseert de NZa dit, aangezien zij niet monitort hoe goed ggz-patiënten bekend zijn met de privacyverklaring in de ggz?
De NZa geeft bij mij aan dat gegevensdeling in de zorg niet nieuw is. Daarom gaat de NZa er van uit dat zorgaanbieders de uitvraag rond zorgvraagtypering onderdeel hebben gemaakt van het gesprek dat zij voeren over gegevensdeling met cliënten en patiënten. De NZa heeft mij laten weten dat de hier bedoelde privacyverklaring ook al sinds 2014 bestaat en er daarom vanuit gaat dat zorgverleners bekend zijn met deze privacyverklaring. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven verwacht ik daarbij dat zorgaanbieders hun patiënten zo goed mogelijk, neutraal en in begrijpelijke taal informeren over de privacyverklaring en het verzamelen van hun zorg- en behandelgegevens door de NZa, zodat deze zelf een beslissing kunnen nemen over het delen van hun gegevens met de NZa door hun zorgverlener.
Klopt het dat bij het ondertekenen van de eerdergenoemde privacyverklaring niet alleen het delen van de gegevens met de NZa wordt stopgezet, maar ook het delen van gegevens met de desbetreffende zorgverzekeraar? Waarom is er destijds geen aparte privacyverklaring ontwikkeld die alleen over het delen van gegevens met de NZa gaat?
Het klopt dat de privacyverklaring geldt voor verzending van gegevens aan zowel zorgverzekeraars als aan de NZa. De NZa heeft mij laten weten in 2021 en 2022 onderzocht te hebben of het mogelijk was de privacyverklaring op te splitsen, zodat kon worden aangegeven welke partij of welke set gegevens niet mogen inzien. Gegevensdeling is echter zeer afhankelijk van de ICT-infrastructuur bij zorgaanbieders. De partijen die de ICT-systemen van zorgaanbieders verzorgen gaven in dit kader aan de NZa aan dat het onmogelijk was deze splitsing (tijdig) gerealiseerd te krijgen.
Zijn er gevallen bekend waarbij gegevens van ggz-cliënten die een privacyverklaring hadden ondertekend alsnog doorgegeven zijn door de ggz-instelling aan de NZa? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het?
Het aanleveren van de medisch-inhoudelijke gegevens wanneer een patiënt een privacyverklaring heeft ondertekend is expliciet uitgesloten in de Regeling ggz en fz en in de aanleverstandaard zorgvraagtypering.4 5 De NZa geeft bij mij aan de eigen systemen zo georganiseerd te hebben dat het onmogelijk is de uitgesloten gegevens van een patiënt te ontvangen wanneer in de aanlevering is aangegeven dat er sprake is van een privacyverklaring. Uit een recente test blijkt dan ook dat er geen medisch-inhoudelijke gegevens aanwezig zijn voor patiënten bij wie is aangegeven dat zij een privacyverklaring hebben ondertekend.
Eerder is wel gebleken dat één ICT-systeem niet in alle gevallen aangaf dat er een privacyverklaring was ondertekend door een probleem in de programmatuur van dat ICT-systeem. Zodra de NZa hier een signaal over ontving is zij in overleg getreden met de ICT-leverancier en heeft verzocht bij haar klanten, de zorgaanbieders, na te gaan of het probleem zich bij hen had voorgedaan. De NZa heeft bij mij aangegeven van in totaal vijf zorgaanbieders het signaal te hebben ontvangen dat dit probleem zich ook bij hen heeft voorgedaan. De NZa heeft vervolgens de bestanden waarin deze fout zat verwijderd en heeft de zorgaanbieders gevraagd om deze opnieuw aan te leveren met gecorrigeerde gegevens.
Welke procedure treedt er bij de NZa in werking als blijkt dat een ggz-instelling onterecht gegevens heeft doorgegeven van cliënten die een privacyverklaring hadden ondertekend?
De NZa geeft bij mij aan géén gegevens te willen verwerken die zij niet mag verwerken. Om die reden wordt de aanlevering van de gegevens van patiënten waarbij bekend is dat dat ze privacyverklaring hebben ondertekend automatisch afgewezen en verwijderd, zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 4. De zorgaanbieder ontvangt hiervan bericht met het verzoek de gegevens aan te passen en opnieuw aan te leveren.
Als het voorkomt dat de automatische veiligheidsmechanismen niet in werking treden, omdat in het bestand van de zorgaanbieder niet wordt aangegeven dat er sprake is van een privacyverklaring terwijl dat wel het geval is, neemt de NZa direct contact op met de betreffende ICT-leverancier. De NZa verwijdert deze bestanden en verzoekt de gegevens opnieuw aan te leveren zonder de gegevens van patiënten die een privacyverklaring hebben ondertekend, zoals ook bij vraag 4 toegelicht. De NZa heeft onderzoek gedaan of dit soort situaties met extra automatische of menselijke interventies voorkomen kunnen worden. Dit blijkt helaas niet het geval volgens de NZa, omdat de fout zit in de ICT-systemen waaruit de bestanden worden aangeleverd.
Hoe komt het dat in uw brief van 13 april 2023 over het zorgprestatiemodel en de zorgvraagtypering2 het argument van het terugdringen van de wachttijden in de ggz niet genoemd werd, terwijl dit nu wel als belangrijkste argument wordt gebruikt door de NZa voor de data-uitvraag voor de zorgvraagtypering?3
In de brief van 13 april 2023 bent u geïnformeerd over de uitkomsten van de eerste evaluatie van het zorgprestatiemodel, hierin heb ik expliciet stilgestaan bij de toegankelijkheid van de ggz: «Dit [het zorgprestatiemodel] draagt bij aan een goede ggz, die toegankelijk is voor iedereen die haar nodig heeft.» Een goede ggz die toegankelijk is, is voor mij een ggz die de wachttijden weet terug te dringen en zo mensen tijdig en goed zorg kan bieden. Ik heb in deze brief, zij het in iets andere bewoordingen, dus weldegelijk het argument van terugdringen van wachttijden aangehaald als belangrijke reden voor invoering van zorgprestatiemodel en de daarmee samenhangende data-verzameling.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de lange wachttijden in de ggz?
Hiervoor zijn meerdere redenen. De druk op de ggz is al langere tijd te hoog. Het aantal mensen dat psychische hulp nodig heeft blijft stijgen en het psychisch welbevinden in de maatschappij neemt af.8 Tegelijkertijd heeft de sector te kampen met grote personele schaarste.9 Al deze zaken hebben als gevolg dat de toegankelijkheid van de ggz onder druk staat en de ggz al langer te maken heeft met (te) hoge wachttijden. Om te komen tot een betaalbare, kwalitatief goede én toegankelijke ggz voor iedereen die haar nodig heeft is een brede aanpak nodig.
Deze hebben mijn collega-bewindspersonen en ik vormgegeven in het Integraal Zorgakkoord (IZA), het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA), het programma Mentaal welzijn van ons allemaal en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn (TAZ)10.
Kunt u stap voor stap uitleggen hoe de data van de HoNOs+ vragenlijsten bijdragen aan het terugdringen van de wachttijden in de ggz?
HoNOs+ vragenlijsten (Health of the Nations Outcome Scale) dragen indirect bij aan het terugdringen van de wachttijden in de ggz. HoNOs+ vragenlijsten dragen dus ook indirect bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de ggz. Met behulp van de HoNOs+ vragenlijsten, een instrument afkomstig uit Engeland, wordt uiteindelijk het proces van contractering ondersteund door de mismatch tussen vraag en aanbod van zorg te verkleinen. Ik zal hieronder toelichten hoe dit met elkaar samenhangt.
Zoals bij vraag 7 aangegeven kent de ggz (te) hoge wachttijden. Daarbij zijn de wachttijden voor patiënten met ernstige of complexe problemen het langst. Een van de verklaringen voor dit probleem is de mismatch tussen vraag en aanbod van zorg. Dit wordt in de hand gewerkt doordat zorgaanbieders en zorgverzekeraars nu geen (gestandaardiseerde) informatie uit kunnen wisselen over de ernst van de problematiek van een patiënt. Als zorgverzekeraar en zorgaanbieder geen «gestandaardiseerde taal» hebben om aan te wijzen welke groepen patiënten een complexe zorgvraag hebben, dan is het onduidelijk wat het aanbod en de vraag van zorg zou moeten zijn. Hierdoor is het dus ook niet mogelijk specifieke afspraken te maken over het terugdringen van de wachttijd voor die groepen.
Om dit probleem van het ontbreken van een «gestandaardiseerde taal» op te lossen is zorgvraagtypering ontwikkeld. Zorgvraagtypering moet duidelijk maken welke groep ggz-cliënten veel zorg nodig heeft, maar ook bij welke groep cliënten een lagere zorgintensiteit te verwachten is. Om het systeem achter de zorgvraagtypering nu verder te ontwikkelen en te verfijnen naar de Nederlandse situatie in de praktijk, vraagt de NZa eenmalig de gegevens op van de HoNOs+ vragenlijst die behandelaren invullen voor of tijdens de behandeling. Met behulp van dit verbeterde systeem achter de zorgvraagtypering op basis van de HoNOs+ vragenlijsten, wordt inzichtelijker op basis van objectieve criteria bij welke zorgaanbieders patiënten met een complexe zorgvraag worden behandeld. Vervolgens kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars in het kader van het contracteringsproces overleggen over inkoop van voldoende zorg en passende vergoedingen voor de behandeling van de patiëntengroepen met een zwaardere zorgvraag. Op deze wijze dragen HoNOs+ vragenlijsten indirect bij aan het verminderen van de wachttijden.
In het licht van bovenstaand proces hecht ik er waarde aan om nogmaals te benadrukken dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) eerder heeft geconstateerd dat de NZa de geschiktheid van verwerking van de HoNOs+ gegevens van ggz-patiënten ten behoeve van het verbeteren van de zorgvraagtypering aannemelijk heeft gemaakt.11
Bent u bereid om deze vragen alle afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
Het bericht dat het ziekenhuis HMC in financiële problemen verkeert |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het ziekenhuis HMC in financiële problemen verkeert?1
Het is altijd vervelend om te horen dat een ziekenhuis het financieel lastig heeft. Tegelijk zijn zorgaanbieders zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering en de inkopende partijen hebben zorgplicht. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. In het bericht geeft het ziekenhuis HMC aan dat zij een actieplan hebben opgesteld om de financiën op orde te krijgen en dat is heel goed.
Ik vind het van belang dat patiënten zo min mogelijk hinder ondervinden van de financiële problemen bij het HMC en dat zij de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het HMC ziekenhuis.
In hoeverre spelen de budgetplafonds die door de zorgverzekeraars zijn ingesteld hierbij een rol?
Ik ben niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Ook heb ik geen signalen dat budgetplafonds een rol spelen bij de financiële problemen van het ziekenhuis HMC.
Welke stappen zet u om de winsten te beperken die externe leveranciers maken ten koste van de ziekenhuizen, zoals uitzendbureaus en ICT-leveranciers?
Ziekenhuizen zijn zelf aan zet bij het inkopen van goederen en diensten of de inhuur van (tijdelijk) personeel bij externe leveranciers. Zij kunnen daarbij hun leveranciers kiezen, waarbij de afweging tussen de kwaliteit en de prijs van de in te kopen goederen of diensten aan hen is. Het is in dat licht niet mijn rol, en ik heb overigens ook geen bevoegdheden, om winsten van externe leveranciers te beperken.
Worden de lange ligtijden in het ziekenhuis niet ook deels veroorzaakt door tekorten in andere delen van de zorg, zoals de thuiszorg, de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de verpleeghuizen, die mede zijn ontstaan door de bezuinigingen van de afgelopen jaren?
De druk op de zorg is in alle zorgsectoren hoog door de toenemende zorgvraag en krapte op de arbeidsmarkt. In algemene zin kunnen de langere ligtijden in het ziekenhuis deels worden veroorzaakt door knelpunten in de doorstroommogelijkheden naar vervolgzorg in bijvoorbeeld wijkverpleging, het tijdelijk verblijf, de geestelijke gezondheidszorg en de verpleeghuiszorg.
Als geen medisch specialistische zorg in het ziekenhuis meer nodig is, is het passend om patiënten naar de juiste plek te verplaatsen. Voor het plaatsen van patiënten op een tijdelijk bed vervullen de regionale coördinatiefuncties eerstelijnsverblijf een belangrijke rol in de keten, zoals het ondersteunen bij triage, inzicht geven in beschikbare bedden en ondersteuning richting opname. In de wijkverpleging wordt gestimuleerd dat herkenbare en aanspreekbare teams ervoor zorgen dat ook ziekenhuizen weten waar patiënten terecht kunnen. Ook komt het voor dat patiënten in het ziekenhuis verblijven totdat er een plek is in het verpleeghuis, waarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden van overbruggingszorg vanuit de Wlz in de thuissituatie. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in onder andere de wijkverpleging en tijdelijk verblijf voor herstel- en revalidatiezorg. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn er wederom afspraken gemaakt over investeringen.
Ik heb het HMC gevraagd om een reactie ten aanzien van de specifieke situatie in het HMC. Zij geven aan dat het HMC in toenemende mate wordt geconfronteerd met een forse groei in het aantal «verkeerde bed-dagen» doordat patiënten die in het ziekenhuis zijn behandeld of geopereerd, niet naar huis of naar vervolgzorg kunnen uitstromen omdat de voorzieningen die daarvoor nodig zijn, niet voorhanden zijn. Het aantal verkeerde bed-dagen in januari 2023 is verdubbeld in vergelijking met het aantal in januari 2021 (tot pieken van wel 60 «verkeerde bedden» per dag). Deze patiënten bezetten daardoor een bed dat zij graag zouden uitgeven aan patiënten die geopereerd en behandeld moeten worden (danwel op de wachtlijst staan).
Het HMC geeft aan de inzet van het HMC is dat patiënten die curatieve zorg in het ziekenhuis nodig hebben, ook zo snel mogelijk in hun eigen setting kunnen herstellen, danwel in de VVT-sector instromen. Zo kan HMC de beschikbare bedden bestemmen voor patiënten die de zorg nodig hebben en daarop wachten. Uiteraard staat voor HMC, net als voor mij, in het vraagstuk «uitstroom» het patiëntperspectief centraal: de kwaliteitsnormen staan te allen tijde voorop.
Wat zouden de gevolgen zijn als mensen sneller uit het ziekenhuis zouden moeten vertrekken?
Patiënten zouden eerder het ziekenhuis kunnen verlaten als zij geen medisch specialistische zorg specifiek in het ziekenhuis nodig hebben. Deze beweging stimuleren wij ook: bijvoorbeeld door medisch specialistische zorg thuis te bieden, tijdig ontslag naar een herstel- of revalidatieplek te realiseren of door te kijken naar mogelijkheden van opschaling van wijkverpleging. Dit zou als gevolg hebben dat patiënten sneller op de juiste plek de meest passende zorg ontvangen, en dat het ziekenhuis toegankelijk blijft voor patiënten die medisch specialistische zorg nodig hebben.
Wat vindt u ervan dat het ziekenhuis nu uit financiële overwegingen meer operaties moet gaan uitvoeren? Zou de vraag of een operatie moet worden uitgevoerd niet moeten worden gebaseerd op de vraag of mensen een operatie nodig hebben?
Het uitvoeren van een operatie moet altijd gebaseerd worden op de vraag of mensen een operatie nodig hebben en mag niet gebaseerd zijn op financiële overwegingen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van geleverde zorg door het ziekenhuis op basis van professionele standaarden en veldnormen.
Overigens kan het ziekenhuis zelf bepalen om in de planning van de behandelfaciliteiten (bijvoorbeeld de OK’s) bijvoorbeeld prioriteit te geven aan bepaalde behandelingen of operaties indien daar wachttijden voor zijn.
In hoeverre zouden deze problemen kunnen worden voorkomen door ziekenhuizen meer te financieren op basis van populatiebekostiging?
Allereerst dient te worden opgemerkt dat wijzigingen in de bekostiging vaak niet de oplossing zijn voor financiële problemen van zorgaanbieders. Hieraan kunnen namelijk andere oorzaken ten grondslag liggen, zoals bijvoorbeeld een tekort aan personeel of door gemaakte afspraken over de inkoop van zorg.
Populatiebekostiging heeft in het algemeen vooral tot doel om bij te dragen aan betaalbare kwalitatief goede zorg. Dit geldt echter voor alle bekostigingssystemen, of dat nu op basis van populatiebekostiging of anderszins is. Deze manier van bekostigen heeft dus niet als doel om financiële problemen bij zorgaanbieders te voorkomen of op te lossen. In de situatie rond HMC is het nu allereerst aan de zorgverzekeraars en eventueel de Nza om te komen tot een oplossing voor de financiële problemen.
De antwoorden op eerdere vragen over het sluiten van operatiekamers in het Alrijne Ziekenhuis omdat zorgverzekeraars onvoldoende geld beschikbaar stellen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
In antwoord op eerdere vragen schreef u dat «er geen operaties worden afgezegd – ook niet de al geplande operaties», maar klopt het dat er mensen wel later geopereerd zullen worden dan wanneer de operatiekamers wel gewoon open zouden zijn?1
Ik kan niet met zekerheid zeggen dat het niet voorkomt dat mensen later geopereerd worden, maar mocht dit wel het geval zijn dan gaat het alleen om laagcomplexe, planbare operaties. Indien gewenst kunnen patiënten als zij de wachttijd bij Alrijne te lang vinden zich via hun zorgverzekeraar laten bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. Alrijne heeft mij laten weten dat de volgende operaties altijd volgens planning doorgaan: medisch urgente operaties, oncologie, zorg voor kinderen tot 16 jaar, verloskunde en artrosezorg. Dat geldt ook voor operaties waarvoor aanvullende afspraken zijn gemaakt met zorgverzekeraars. Alle overige zorg gaat ook gewoon door, zoals poliklinische zorg en dagbehandelingen zonder operaties.
Op welke wijze worden patiënten ervan op de hoogte gesteld indien hun operatie ergens anders kan worden uitgevoerd?
Alrijne laat haar patiënten actief weten dat als zij op een wachtlijst staan, zij ervoor kunnen kiezen om contact op te nemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling te vragen. Dat doet Alrijne in afstemming en met goedkeuring van de zorgverzekeraars. Daarnaast vraagt Alrijne patiënten van wie hun situatie verslechtert altijd contact met Alrijne op te nemen. De behandelend arts zal dan beoordelen of de operatie toch sneller moet worden ingepland.
Worden patiënten die door sluiting van operatiekamers naar een ander ziekenhuis (buiten de regio) geholpen met dekken van (extra) kosten voor vervoer en eventueel benodigde begeleiding?
De zorgplicht houdt in dat de zorgverzekeraar zorg moet leveren die tijdig en bereikbaar is. Alleen als de zorgverzekeraar daar niet aan kan voldoen is het dekken van eventuele extra kosten aan de orde.
Hoe groot is het financiële tekort van Alrijne waardoor de operatiekamers gesloten worden in oktober?
Hier heb ik geen informatie over.
Hoe komt het dat de zorgverzekeraars en het ziekenhuisbestuur na een maand van onduidelijkheid voor patiënten nog steeds geen oplossing hebben gevonden voor dit probleem?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven doen zowel de zorgverzekeraars als Alrijne al het mogelijke om de patiënten zo goed mogelijk te helpen.
Worden maatregelen genomen om te voorkomen dat dit probleem zich de komende jaren opnieuw voordoet? Zo ja, welke maatregelen zijn dit?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken jaarlijks afspraken over de te leveren zorg en de budgetten daarvoor. De inspanningen daarbij zijn erop gericht dat de zorgverzekeraar aan de zorgplicht kan voldoen en dat de zorg die geleverd wordt kwalitatief goed is en doelmatig geleverd wordt. Om het contracteerproces te verbeteren heeft de NZa onlangs handvatten voor het contracteerproces gepubliceerd.2
Bent u van mening dat van de kant van verzekering de facto sprake is van wanprestatie ten aanzien van de verzekerden waarvan de operatie niet of pas later kan worden uitgevoerd?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. De NZa houdt daar toezicht op. Ik heb geen signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen. In een aantal regio’s met grote toegankelijkheidsknelpunten voert de Nza vervolgonderzoek uit. Daarbij wordt gekeken of zorgverzekeraars voldoende handelen in lijn met hun zorgplicht. Als dat niet het geval is, kan dat leiden tot handhaving. Ik vind het van belang dat consumenten bij het kiezen van een zorgverzekering bruikbare informatie krijgen van zorgverzekeraars die hen helpt tijdens het keuzeproces. Zo kunnen zij een goede keuze maken. In de aanpak van de wachttijden en transformaties kunnen partijen gezamenlijk met een regioplan een grote rol spelen. In het Integraal Zorgakkoord zijn hierover tussen zorgverzekeraars, zorgaanbieders, zorgprofessionals, gemeenten en het Ministerie van VWS afspraken gemaakt.
Zo ja, zou het dan niet redelijk zijn om de gedupeerde verzekerde de mogelijkheid te geven de overeenkomst met de verzekeraar op te zeggen en naar een andere verzekeraar over te stappen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de wachtlijsten voor operaties in de regio Alphen niet verder oplopen?
Zie antwoord vraag 7.
De uitzending 'Het geheim van de spreekkamer' en het artikel 'Zorgverzekeraars hebben groot belang bij de data die toezichthouder verzamelt' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending «Het geheim van de spreekkamer» van Argos, uitgezonden op 31 augustus 2023 op NPO2?1
Naar aanleiding van berichtgeving in verschillende media over de privacy van de data-uitvraag van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor de zorgvraagtypering heeft de NZa op 31 augustus jongstleden een nieuwsbericht uitgebracht. In dit nieuwsbericht geeft de NZa een toelichting op het belang en het doel van de informatie-uitvraag.2 De informatieverzameling van de NZa is ook eerder onderwerp van gesprek geweest met uw Kamer. Bij beantwoording van vragen van uw Kamer en per brief ben ik daar uitgebreid op ingegaan.3 Zoals in deze antwoorden ook aangegeven, vind ik het belangrijk dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet- en regelgeving, binnen de gestelde wettelijke kaders van het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van 14 december 2022 en daarmee in lijn met de motie de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks).4
Kunt u aantonen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voldoende en zorgvuldig informatie heeft gegeven voor het geven van een goed advies over de rechtmatigheid van het verzamelen van gevoelige informatie van geestelijke gezondheidszorg (ggz)-patiënten?2
De NZa gaat als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), zelf over de wettelijke taak om markttoezicht en marktontwikkeling uit te voeren en de bevoegdheid om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en verwerken. De NZa heeft aangegeven alle relevante stukken verstuurd te hebben aan de AP.
Als er aanwijzingen zijn dat de AP onvoldoende en onzorgvuldig geïnformeerd is door de NZa over het verzamelen van gevoelige informatie van ggz-patiënten, bent u dan bereid om de AP opnieuw een oordeel te laten vellen over deze dataverzameling en de huidige data-uitvraag door de NZa (tijdelijk) stop te zetten totdat er een nieuw oordeel is gegeven?
Het gaat hier om een adviesaanvraag van de NZa aan de AP. De NZa heeft hierbij aangegeven alle relevante stukken gedeeld te hebben met de AP. Daarmee is er voor de NZa geen reden om nog een adviesaanvraag bij de AP aan te vragen. Zoals u weet is de data-uitvraag voor de zorgvraagtypering nu ook onderwerp van een gerechtelijke procedure. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter.
Wat uw reactie op het feit dat verschillende experts hebben aangegeven dat deze HoNOS+ vragenlijsten niet geschikt zijn om hiermee een nieuw bekostigingsmodel te creëren en mogelijk datamanipulatie in de hand kan werken?
De NZa heeft mij laten weten dat in het programma zorgprestatiemodel, met vertegenwoordigers van zorgpartijen in de ggz, voorafgaand aan start van deze informatieverzameling is onderzocht wat het beste alternatief is om de zorgvraagtypering te bepalen.6 Hierbij is geen beter alternatief naar voren gekomen dan de HoNOS+ vragenlijsten voor de doorontwikkeling van zorgvraagtypering. De AP heeft ook geconstateerd dat de NZa de geschiktheid van verwerking van de HoNOS+ gegevens van alle ggz-patiënten ten behoeve van het verbeteren van de zorgvraagtypering aannemelijk heeft gemaakt.7
Bent u het ermee eens dat patiënten goed geïnformeerd zouden moeten zijn over het bestaan van een privacyverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het heel belangrijk dat zorgaanbieders hun patiënten zo goed mogelijk, neutraal en in begrijpelijke taal informeren over het verzamelen van hun zorg- en behandelgegevens door de NZa. Om patiënten hierover te informeren heeft de NZa onlangs een patiëntenfolder gepubliceerd.8 Deze patiëntenfolder wordt door de NZa actief gedeeld met zorgaanbieders zodat zij deze kunnen delen met patiënten. In deze patiëntenfolder is ook aandacht voor de privacyverklaring waarmee patiënten kunnen aangeven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van informatie bij de NZa.
Is er vanuit de overheid data bekend over hoe goed ggz-patiënten op de hoogte zijn van het bestaan van een privacyverklaring? Zo ja, wat zegt deze data en komt deze overeen met de genoemde cijfers in de eerder aangehaalde uitzending van Argos?
De NZa geeft bij mij aan niet te monitoren hoe goed ggz-patiënten bekend zijn met privacyverklaringen in de ggz.
Bent u het ermee eens dat zorgverleners zich bezwaard kunnen voelen om patiënten goed te informeren over bestaan van de privacyverklaring als dit kan leiden tot negatieve acties van de zorgverzekeraars, met als gevolg dat de patiënt onvoldoende wordt geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het al dan niet ondertekenen van een privacyverklaring is de keuze en het recht van een patiënt. Van zorgaanbieders verwacht ik dat zij de patiënt hierover goed, volledig en neutraal informeren, de keuze altijd helemaal bij de patiënt laten en daar geen invloed op uitoefenen. Ik verwacht ook van verzekeraars dat zij het belang van goed, volledig en neutraal informeren van de patiënt onderschrijven.
Welke stappen bent u eventueel bereid om te zetten, zodat de patiënt voldoende op de hoogte wordt gesteld over het bestaan van een privacyverklaring?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven is het aan zorgaanbieders om hun patiënten zo goed mogelijk, neutraal en in begrijpelijke taal te informeren over het verzamelen van hun zorg- en behandelgegevens door de NZa. De NZa heeft een informatiefolder opgesteld om cliënten en patiënten te informeren.9 Zo kunnen cliënten en patiënten beter kiezen of zij de informatie met de NZa willen delen. Naar aanleiding van berichtgeving in verschillende media over de privacy van de data-uitvraag van de NZa voor de zorgvraagtypering heeft de NZa ook extra aandacht besteed aan privacy in de ggz via hun website.10
Bent u het ermee eens dat aangezien een groep behandelaren en cliënten in de ggz een rechtszaak tegen de Nederlandse Zorgautoriteit starten, dit voldoende signaal geeft dat er over dit onderwerp een maatschappelijk debat gevoerd zou moeten worden en dat een (tijdelijke) stop op de data-uitvraag door de NZa hierbij gepast is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven vind ik het belangrijk dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet- en regelgeving, binnen de gestelde wettelijke kaders van het oordeel van de AP van 14 december 2022 en daarmee in lijn met de motie de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks). De data-uitvraag voor zorgvraagtypering door de NZa is op dit moment onderwerp van een gerechtelijke procedure. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van deskundigen in de uitzending dat de NZa te veel vrijheid krijgt om zijn eigen regels te stellen?
Ik deel deze opmerkingen niet. De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) regelt de taken en bevoegdheden van de NZa. De NZa heeft de status van ZBO, omdat de regering het wezenlijk acht dat de NZa zelfstandig, onafhankelijk en op afstand van het Ministerie van VWS kan opereren richting het zorgveld. De hoofdlijn van de rolverdeling tussen de Minister en de NZa is dat de Minister het beleid bepaalt en dat de NZa zelfstandig verantwoordelijk is voor de uitvoering en de behandeling van individuele gevallen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
Het bericht FNV wil 14,3 procent hoger loon in kraamzorg |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een loonachterstand in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?1
In het kader van een convenant dat tussen Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo Geboortezorg is afgesloten, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de financiële situatie binnen de kraamzorg. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de loonontwikkeling van de kraamzorg ten opzichte van vergelijkbare beroepen in andere sectoren. Dit zou ook inzicht moeten geven in hoeverre er sprake is van een loonachterstand. De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek dit najaar worden opgeleverd.
Bent u het ermee eens dat de loonachterstand een belangrijke factor is voor het huidige personeelstekort in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker voor een keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat arbeidsvoorwaarden op de 9de plaats staan als reden om te vertrekken bij een werkgever. Om personeel te behouden zijn in eerste instantie werkgevers aan zet. Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) worden zij door VWS en relevante partijen in het veld ondersteund om een beweging richting goed werkgeverschap te maken. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is dat er een aantrekkelijk salaris geboden wordt. Het is daarom goed dat ZN en Bo Geboortezorg onderzoek laten doen naar de loonontwikkeling in de kraamzorg.
Wat zijn volgens u de oorzaken van deze loonachterstand in de kraamzorg? In hoeverre speelt de ruimte voor overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova-ruimte) van de afgelopen jaren hierbij een rol?
Of er sprake is van een loonachterstand zal moeten blijken uit het eerdergenoemde onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 1).
Indien blijkt dat er sprake is van een loonachterstand, dan speelt de ova-ruimte van de afgelopen jaren hierin geen rol. Via de ova-ruimte wordt immers jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat een forse loonstijging voor zorgverleners in de kraamzorg noodzakelijk is, gezien het feit dat zij al de laagste salarissen hebben in de sector Zorg & Welzijn en hun lonen de afgelopen jaren amper gestegen zijn, terwijl zij ook kampen met de gevolgen van de inflatie? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale partners in de zorg onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en sluiten cao’s. Ik mag mij op grond van internationale verdragen (o.a. verdragen van de International Labour Organization (ILO) en het Europees Sociaal Handvest (ESH)) niet met deze onderhandelingen bemoeien.
Bent u het ermee eens dat er ook dringend iets moet gebeuren om het vak aantrekkelijker te maken, gezien het feit dat de kraamzorg steeds meer onder druk komt te staan door personeelstekorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De personeelstekorten in zorg en welzijn zijn groot en zullen ook de komende jaren blijven. Het is daarom van belang te investeren in het aantrekken en behouden van zorgmedewerkers, in leven lang ontwikkelen en in zeggenschap. Maar ook in het opschalen van technologische en sociale innovaties. Met het programma TAZ zetten we hier breed op in.
Daarnaast hebben we Bo Geboortezorg de afgelopen drie jaar met subsidie ondersteund om onderzoek te doen naar het regionaal organiseren van de wachtdiensten van kraamverzorgenden en of dit bij kan dragen aan de aantrekkelijkheid van het vak. Een tweetal pilots laat positieve resultaten zien. Inmiddels is een toolkit met «lessons learned» ontwikkeld die kraamzorgorganisaties concrete handvatten aanreikt om hier mee aan de slag te gaan. Ook wordt in het experiment van de nieuwe indicatiesystematiek gekeken wat de nieuwe manier van indiceren bijdraagt aan het werkplezier en daarmee het vak van de kraamverzorgende.
Bent u als Minister bereid om de looneis van de FNV te steunen? Zo ja, op welke manier?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 mag ik mij op grond van internationale verdragen niet bemoeien met cao-onderhandelingen en kan en wil ik dus geen positie innemen met betrekking tot looneisen in de zorg.
Bent u bereid om bepaalde stappen te ondernemen (e.g. loonruimte vergroten), zodat de lonen in de kraamzorg stijgen om verdere personeelstekorten te voorkomen? Zo ja, welke stappen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 1 loopt er een onderzoek naar de financiële situatie binnen de kraamzorg, waarin ook de loonontwikkeling in de kraamzorg wordt meegenomen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat ik geen partij ben bij de cao-onderhandelingen en dat het sociale partners zijn die afspraken maken over de beloning in de kraamzorg. Tot slot kan ik al wel aangeven dat het extra vergroten van de arbeidsvoorwaardenruimte (ova-ruimte) niet aan de orde is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt conform de ova-systematiek al jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat het maken van de loonafspraken in de zorg overlaten aan de sociale partners, de loonachterstand niet heeft doen voorkomen en dat de overheid bij de afspraken betrokken zou moeten worden om de werknemersbelangen in de zorg beter te dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals eerder aangegeven in de antwoorden 1, 3 en 7 zal eerst moeten blijken of er sprake is van een loonachterstand. Daarnaast heb ik al in de antwoorden op vragen 4 en 6 aangegeven dat ik mij op grond van internationale verdragen niet mag bemoeien met de cao-onderhandelingen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat er alweer twee huisartsenpraktijken zijn overgenomen door de commerciële keten Co-Med |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er alweer twee huisartsenpraktijken zijn overgenomen door de commerciële keten Co-Med?1
In beginsel staat het elke partij in Nederland vrij om een huisartsenpraktijk te starten of over te nemen als zij aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Ik verken de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden. Ik vind het namelijk belangrijk dat in deze situaties de betreffende zorgaanbieder alle aandacht en energie steekt in het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en niet in het overnemen van nieuwe praktijken.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat commerciële bedrijven die gericht zijn op het maken van winst steeds meer huisartsenpraktijken overnemen, terwijl de zorg voor patiënten daaronder lijdt?
Ik zie dat er zich mogelijk risico’s voor kunnen doen bij ketens in de huisartsenzorg, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit of de toegankelijkheid van zorg. Indien daardoor de kwaliteit en/of de toegankelijkheid van zorg in gevaar komt zullen de toezichthouders handhavend optreden.
Bent u het ermee eens dat de toezichthouders te weinig middelen hebben om de opmars van commerciële huisartsenketens tegen te gaan, aangezien de IGJ wordt teruggefloten door de rechter2 en de NZa enkel kijkt naar de procedure bij overnames3?
Het is op dit moment te prematuur om te stellen dat de toezichthouders te weinig juridische middelen hebben om effectief toezicht te houden. De zaak waar u over spreekt is nog onder de rechter en er is derhalve geen definitieve uitspraak. Daarnaast loopt momenteel een gezamenlijk onderzoek van de IGJ en NZa naar innovatieve ketens van huisartsenzorg.4 Onderdeel van dat onderzoek is of de beide toezichthouders het toezicht op dergelijke praktijken anders moeten vormgeven.
Indien één van de conclusies van dat onderzoek is dat de toezichthouders aanvullende juridische middelen nodig hebben voor effectief toezicht, verwacht ik dat zij dit zullen aangeven.
De suggestie die u wekt, dat de NZa alleen naar de procedures kijkt bij overnames, herken ik niet. De zorgspecifieke concentratietoets is een onderdeel van het toezicht door de NZa. De NZa heeft geen juridische grond om overnames tegen te houden als de procedure om tot de overname te komen goed is gevolgd. Zoals in antwoord 1 al aangegeven, verken ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden.
Naast de zorgspecifieke concentratietoets heeft de NZa meer taken en bevoegdheden op grond van de Wet marktordening en gezondheidszorg (Wmg) om de betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg te borgen. Zo ziet de NZa toe op aanmerkelijke marktmacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarnaast ziet de NZa toe op de naleving van administratieverplichtingen, een goed bestuur en een professionele bedrijfsvoering van organisaties, als ook op de rechtmatigheid van de declaraties. Ook houdt de NZa toezicht op de toegankelijkheid van zorg en de zorgplicht van zorgverzekeraars.5
Welke mogelijkheden zijn er om de opmars van commerciële huisartsenketens tegen te gaan?
De eerstelijnszorg is een belangrijke pijler voor goede en toegankelijke zorg in Nederland. De toenemende zorgvraag en het beperkte aanbod van zorgmedewerkers zet ook de eerstelijnszorg inclusief de huisartsen onder druk. Tegen die achtergrond zien we nieuwe vormen van huisartsenzorg ontstaan.
Met het Integraal Zorgakkoord hebben we met alle betrokken partijen afspraken gemaakt om deze druk het hoofd te bieden. We werken gezamenlijk aan een visie op de eerstelijnszorg waarin we een betere organisatie en samenwerking van de eerstelijn voor ogen zien.6 Samenwerken en committeren aan de gemaakte (regio-)afspraken is hierbij van cruciaal belang. In lijn met het gedachtengoed achter de visie op de eerste lijn, hebben huisartsen(ketens), regionale huisartsenorganisaties en zorgverzekeraars zelf een belangrijke rol bij het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg in hun regio. Door gericht beleid te voeren rondom de arbeidsmarkt en het praktijkhouderschap en duidelijke afspraken te maken over de (eisen aan) regionale samenwerking en zich hieraan te committeren, kunnen deze partijen gezamenlijk sturen op voldoende en kwalitatief goed aanbod van huisartsenzorg in de regio en zo ongewenste overnames door ketens te voorkomen.
Daarbij blijf ik, zoals ik reeds in het commissiedebat van 5 juli heb aangegeven, bestaande praktijkhouders oproepen om geen goodwill te vragen bij de overdracht van hun praktijk, om zo geen onnodige drempels op te werpen voor jonge huisartsen om praktijkhouder te worden.
De NZa en IGJ zien toe op de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Zoals beschreven in de voorgaande antwoorden verken ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden.
Daarnaast laat ik, zoals is voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg in juni jl., zorgbreed een onderzoek doen om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid.7 Eind van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken daaromtrent.
Hoe staat het met het onderzoek naar «de mogelijkheid om de NZa de bevoegdheid te geven om overnames door specifieke aanbieders te verbieden wanneer toezichthouders op basis van signalen onderzoek doen naar deze aanbieder»?4
Zoals in voorgaande antwoorden beschreven staat, loopt het onderzoek om de NZa meer wettelijke bevoegdheden te geven om overnames tegen te houden op het moment dat er signalen zijn over de kwaliteit of toegankelijkheid van de zorg. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wmg. Ik zal uw Kamer voor het eind van dit jaar verder informeren.
Het bericht dat vijftien ziekenhuizen worstelen met knellende zorgplafonds |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat vijftien ziekenhuizen worstelen met knellende zorgplafonds?1
Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis.
Het is aan de ziekenhuizen en zorgverzekeraars om goede voorlichting te geven over de toegankelijkheid van zorg. Hierbij wil ik benadrukken dat het aan ziekenhuizen en verzekeraars is om met elkaar eventuele geschillen in de contractering op te lossen.
Bent u bereid om in kaart te brengen bij welke ziekenhuizen dit nog meer speelt, naast de ziekenhuizen die Skipr heeft gesproken, om zo te voorkomen dat zorgverleners, patiënten en gemeenten hier op een later moment door verrast worden?
Nee, het is – zoals in mijn vorige antwoord aangegeven – aan de ziekenhuizen en de verzekeraars om hier goed en tijdig over te communiceren.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het bij deze ziekenhuizen ook komt tot een operatiestop, zoals nu bij het Alrijne ziekenhuis dreigt?
Het zorgstelsel in Nederland is erop gericht dat iedereen de zorg krijgt die zij nodig heeft. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten hiertoe voldoende zorg inkopen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis. De NZa ziet hierop toe.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de ziekenhuizen en de zorgverzekeraars, om te voorkomen dat patiënten hier uiteindelijk de dupe van worden?
De zorgverzekeraars hebben – zoals hiervoor al aangegeven – de plicht om ervoor te zorgen dat iedere verzekerde met een naturaverzekering de zorg krijgt die nodig is of om deze voor iedere verzekerde met een restitutieverzekering te vergoeden. De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en voert hier zo nodig het gesprek over met relevante partijen.
Het sluiten van operatiekamers in het Alrijne Ziekenhuis omdat zorgverzekeraars onvoldoende geld beschikbaar stellen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het Alrijne Ziekenhuis operatiekamers sluit omdat zorgverzekeraars onvoldoende geld beschikbaar stellen?1
Het Alrijne ziekenhuis geeft aan dat er geen operaties worden afgezegd – ook niet de al geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door. Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen dan kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is bij een zorgaanbieder. Daarnaast geven zorgverzekeraars aan het beeld dat geschetst is niet te herkennen en dat partijen met elkaar in overleg zijn.
Wat is naar verwachting het effect hiervan op de wachttijden voor patiënten uit de regio die een operatie nodig hebben?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 is aangegeven is er volgens mijn informatie op dit moment geen sprake van het afzeggen van operaties. Ik ga er dus vanuit dat patiënten terecht kunnen bij het Alrijne ziekenhuis of bij een ander ziekenhuis.
Kunnen patiënten uit deze regio in oktober überhaupt nog wel geopereerd worden, aangezien zij ook niet of nauwelijks terecht kunnen bij andere ziekenhuizen in de buurt?2 Wat is voor hen straks het perspectief als de operatiekamers in oktober dichtgaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de tijdelijke sluiting van operatiekamers een kunstmatig gecreëerd probleem is, aangezien het primair gebaseerd is op het budget dat door zorgverzekeraars beschikbaar gesteld wordt?
De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zullen de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met de zorgverzekeraars om hen ertoe te zetten om de sluiting van deze operatiekamers te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Indonesische verpleegkundigen worden hier uitgeknepen: 'Ik voel me opgelicht'' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Indonesische verpleegkundigen worden hier uitgeknepen: «Ik voel me opgelicht»»?1
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen onder goede omstandigheden kan leven en werken in Nederland. Dit geldt ook voor de Indonesische verpleegkundigen die in dit artikel worden genoemd. Net als iedereen hebben arbeidsmigranten en internationale studenten die stagelopen en/of arbeid van bijkomende aard verrichten naast hun studie recht op eerlijk, gezond en veilig werk, met fatsoenlijke huisvesting.
Het kabinet werkt samen met uitvoeringsorganisaties, sociale partners, medeoverheden en andere partijen om de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) te implementeren om de positie van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren. Daarom wordt in diverse trajecten samengewerkt om arbeidsmisstanden tegen te gegaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen.
In hoeverre heeft de arbeidsinspectie zicht op bemiddelingsbureaus, zoals Yomema, die buitenlandse zorgmedewerkers naar Nederland halen op basis van een studieverblijfvergunning? Hoeveel van zulke bureaus zijn actief in Nederland? Wat zijn de namen van deze bemiddelingsbureaus? Wat is de gemiddelde winst van deze bemiddelingsbureaus?
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft geen overkoepelend beeld van dergelijke bemiddelingsbureaus noch van hun bedrijfseconomische winstgevendheid. De Arbeidsinspectie controleert individuele werkgevers op de naleving van de arbeidswetten.
Waren er al eerder signalen bij de arbeidsinspectie bekend over deze misstanden bij AVANS+ en Yomema? Zo ja, welke stappen zijn er destijds ondernomen door de arbeidsinspectie?
Naar aanleiding van eerder ontvangen signalen heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie in eerste instantie onderzocht of deze signalen opvolgingswaardig waren. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Arbeidsinspectie heeft geïnspecteerd op de verplichtingen voor werkgevers bij de tewerkstelling van studenten. Dit traject loopt nog. De Arbeidsinspectie doet geen uitspraken over eventuele meldingen over en onderzoeken naar specifieke werkgevers.
In hoeverre was Yomema betrokken bij het tot stand komen van het rapport Zorgvuldig arbeidsmigratiebeleid: Hoe de langdurige zorg profijt kan hebben van vakmigranten? Hoe kijkt u nu terug op hun betrokkenheid bij dit rapport?2
De Adviesraad Migratie is een onafhankelijk adviescollege en in die hoedanigheid bepaalt de Adviesraad zelf hoe zij onderzoek uitvoert. De Adviesraad Migratie geeft aan voor haar advies te hebben geput uit een veelheid aan bronnen. Naast literatuuronderzoek en het bestuderen van beschikbare data is gesproken met diverse personen, zoals (vertegenwoordigers van) werknemers, werkgevers, intermediairs, wetenschappers en belangenorganisaties. Er is in het kader van het onderzoek ook met vertegenwoordigers van Yomema gesproken om inzichten uit de praktijk op te halen. Volgens de Adviesraad is er van verdergaande betrokkenheid bij de totstandkoming van dit rapport geen sprake geweest.
Welke acties worden er ondernomen nu deze signalen naar buiten zijn gekomen? Wat gebeurt er met de Indonesische verpleegkundigen die middels dit programma op dit moment in Nederland verblijven?
De IND heeft nieuwe aanvragen voor een verblijfsvergunning studie voor een specifieke opleiding verpleegkunde aangehouden in afwachting van de uitkomst van het handhavingstraject van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Studenten die nu al een studie verpleegkunde volgen binnen dit programma en rechtmatig in Nederland verblijven, ondervinden op dit moment geen gevolgen voor het verblijfsrecht. De IND zal aan de hand van de uitkomst van het handhavingstraject van de Arbeidsinspectie bezien of dit gevolgen heeft voor het verblijfsrecht van de betreffende studenten, rekening houdend met de belangen van de betrokkenen. Zoals bij vraag 3 is aangegeven loopt het onderzoek naar naleving van de arbeidswetten van de Arbeidsinspectie nog. In het kader daarvan heeft de Arbeidsinspectie contact met diverse betrokken partijen.
Deelt u de mening dat dergelijke constructies inherent gevoelig zijn voor uitbuiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat dergelijke constructies mogelijk gevoelig kunnen zijn voor uitbuiting. Voor internationale studenten die naast hun studie werken en stagelopen geldt net als voor arbeidsmigranten dat ze een kwetsbare groep zijn, omdat ze bijvoorbeeld niet altijd goed op de hoogte zijn van hun rechten en, als een stage een verplicht onderdeel vormt van het curriculum, afhankelijk zijn van een werkgever om voortgang te boeken op hun studie.
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Dit geldt ook voor internationale studenten die stagelopen en/of een bijbaan hebben.
Deelt u de mening dat een groot deel van het personeelstekort in de zorg opgelost zou kunnen worden door de uitstroom van zorgpersoneel tegen te gaan? Deelt u de mening dat één van de oorzaken van deze uitstroom te maken heeft met de werkomstandigheden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het tegengaan van het personeelstekort in de zorg is een grote uitdaging die om een aanpak op meerdere fronten vraagt. Dat doet de Minister van Langdurige Zorg en Sport samen met alle relevante partijen in Zorg en Welzijn door middel van het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (TAZ). Het programma TAZ bestaat uit drie programmalijnen waarvan behoud van medewerkers er één is:
Uit uitstroomonderzoek van zowel RegioPlus3 als PFZW4 blijkt dat werkomstandigheden meespelen bij uitstroom uit de zorg. Het gaat dan om zaken als manier van werken en aansturing, werksfeer en samenwerking, en werkdruk. Daarmee moeten werkgevers als eerste aan de slag, het Ministerie van VWS ondersteunt daarbij. De resultaten uit het uitstroomonderzoek vormen input voor de programmalijn «behoud van medewerkers» van het programma TAZ.
Behoud van medewerkers is een belangrijk thema in het programma, maar het is en kan niet de gehele oplossing zijn. Omdat de vraag naar zorg zal blijven groeien en ook andere sectoren een beroep doen op het arbeidspotentieel, ligt de structurele oplossing voor de groeiende zorgvraag en het personeelstekort niet in een steeds groter beroep doen op de arbeidsmarkt, maar in het anders organiseren van en werken in de zorg. Over hoe de Minister van Langdurige Zorg en Sport daarmee bezig is, heeft zij uw Kamer op 6 juli 2023 door middel van de voortgangsrapportage over het programma TAZ geïnformeerd. Daarnaast stijgt de uitstroom van personeel weliswaar, maar krimpt de sector niet.5 Ook is de uitstroom uit de zorg ten opzichte van andere sectoren laag. Tussen het eerste kwartaal 2016 en het eerste kwartaal 2021 bedroeg deze uitstroom in de zorg steeds 9 tot 11,5%. Het gemiddelde van alle sectoren was in die periode 18 tot 20%.6
Hoe typerend zijn de werkomstandigheden van deze Indonesische verpleegkundigen in de zorg? Hoe vaak krijgen bijvoorbeeld Nederlandse verpleegkundigen te maken met «gebroken diensten»?
Er is mij niet bekend of er verschillen zijn tussen Nederlandse en Indonesische verpleegkundigen met betrekking tot de hoeveelheid gebroken diensten die zij uitvoeren. Uit de Werknemersenquête van AZW blijkt dat 5,6% van alle zorgwerknemers te maken heeft met gebroken diensten. In de UMC’s is dat 2,6%, in de ziekenhuizen 3,4% en in de VVT 9,9%.7 Deze cijfers kunnen niet worden uitgesplitst naar nationaliteit.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze acute problemen nu op te lossen?
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Werkgevers moeten dus ook de wettelijke verplichtingen naleven, die hiervoor gelden. Ik zal in overleg treden met de Arbeidsinspectie, zodra het handhavingstraject is afgerond en met inachtneming van de waarborgen voor een zorgvuldige juridische procedure. De inspectiepraktijk kan mogelijk inzichten geven in de gebruikte constructie en kwetsbaarheden in de huidige regelgeving, ten behoeve van aanknopingspunten voor mogelijke effectieve beleidswijzigingen. Naar aanleiding daarvan zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport bezien of en zo ja welke vervolgstappen gewenst zijn.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De verlenging van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19 |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u er bewust van dat de voorwaardelijke vergoeding voor paramedische herstelzorg officieel afloopt op 1 augustus 2023?
Ja, daarom heb ik de regeling verlengd op 14 juli jl., wat 24 juli jl. is gepubliceerd.1
Hoe komt het dat ondanks de toezegging in de Kamerbrief van 1 juni 2023 om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025 er op 20 juli 2023 er nog steeds geen definitief besluit genomen is?1
Omdat ik niet een besluit wilde nemen voordat uw Kamer zich kon uitspreken over de Pakketbrief. De Pakketbrief was geagendeerd tijdens het commissiedebat over het Zorgverzekeringsstelsel met daarin het voornemen de regeling te verlengen. Direct daarna heb ik de regeling verlengd, dit kent enige doorlooptijd.
Staat u nog steeds achter het voornemen om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, inmiddels is de regeling verlengd.3
Bent u er bewust van dat zulke late besluitvorming veel stress veroorzaakt bij post-covid patiënten?
Ik begrijp dat late besluitvorming veel stress kan veroorzaken bij post-covid patiënten. Daarom is ervoor gekozen om al voor de publicatie van de verlening via het Zorginstituut Nederland te communiceren over de voorgenomen verlening.
Kunt u zo spoedig mogelijk, en uiterlijk voor 1 augustus 2023, bekend maken wat u definitieve besluit is over het verlengen van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
In verband met het reces was het niet mogelijk om eerder te reageren.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor 1 augustus 2023?
Zie antwoord vraag 5.
De staat van de spoedeisende hulp in Nederland |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Spoedeisende hulp VUmc vanaf volgende week ’s nachts dicht: te weinig personeel» van 17 juli 2023?1
Ja.
Hoeveel spoedeisende hulpposten zijn er in de periode van 2018 tot en met 2022 jaarlijks gesloten? Hoeveel zijn er tot nu toe in 2023 gesloten?
Het totaal aantal spoedeisende hulpposten (SEH’s) is in de betreffende periode gedaald van 89 naar 83, waarvan een aantal niet vierentwintig uur per dag open zijn. Het RIVM inventariseert in het kader van de «Bereikbaarheidsanalyse SEH’s en acute verloskunde» het aanbod van SEH’s in Nederland. In onderstaande tabel staan de uitkomsten van deze inventarisatie. Tot op heden is het aantal SEH’s in 2023 niet afgenomen ten opzichte van vorig jaar. Door de sluiting in de nachtelijke uren van het VUmc is er één SEH bijgekomen die niet vierentwintig uur per dag open is. Dat brengt het totale aantal SEH’s met beperkte openingstijden op vier. Ondanks sluitingen van SEH’s is het aantal SEH-behandelkamers juist toegenomen van 1278 in 2018 naar 1303 in 2022.
Meetjaar
Aantal SEH’s
Aantal SEH’s met 24/7 openingstijden
2018
89
86
2019
87
84
2020
83
80
2021
821
80
2022
83
80
2023
83
802
Een afname ten gevolge van een tijdelijke sluiting van het Spaarne Gasthuis in Haarlem-Noord ten gevolge van een afname van het aantal SEH bezoeken door COVID-19. Zorgprofessionals van deze locatie zijn tijdelijk op andere locaties ingezet.
Ten tijde van het peilmoment was de SEH van het VUmc 24/7 open.
Hoeveel spoedeisende hulpposten dreigen dit jaar en komend jaar nog te sluiten?
Voor zover mij bekend maken op dit moment drie ziekenhuisorganisaties een afweging om dit jaar, of komend jaar, hun SEH te sluiten of om te vormen tot locatie voor laagcomplexe spoedzorg. Naast de locatie van het VUmc van het Amsterdam UMC gaat het hier om de locatie van het HagaZiekenhuis in Zoetermeer, en de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bevestigt dit beeld.
Wat zijn de redenen voor de uitstroom van personeel bij de spoedeisende hulp, voor zowel het VUmc als in het algemeen?
Gezien de verschuiving van de acute zorg van de locatie VUmc naar de locatie AMC is er de noodzaak om een groter deel van het beschikbare personeel in te zetten op de locatie AMC, zo heeft het Amsterdam UMC mij laten weten. Vanuit het Amsterdam UMC heb ik begrepen dat de poule aan SEH-verpleegkundigen, inzetbaar op zowel de locatie van het AMC als het VUmc, kleiner is geworden ten opzichte van voorgaande jaren, met name als gevolg van uitstroom en ziekteverzuim in en na de coronaperiode.
Welke maatregelen worden er genomen om personeel voor de spoedeisende hulp te behouden?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten zich op meerdere manieren in te spannen voor het behoud van personeel. Zo is het mogelijk voor personeel, en dus ook de medewerkers op de SEH, om gebruik te maken van verschillende bij- en nascholingsmogelijkheden. Daarnaast biedt het Amsterdam UMC verschillende vitaliteitsprogramma’s aan, deze zijn gericht op het vergroten van werkplezier en op het reduceren van uitstroom en ziekteverzuim. Tot slot heb ik van het Amsterdam UMC begrepen dat er rekening wordt gehouden met roosterwensen van personeel om daarmee tegemoet te komen aan de persoonlijke omstandigheden van haar medewerkers.
Hoe worden de gemeente, de inwoners en het personeel betrokken bij de besluitvorming omtrent de sluiting van de spoedeisende hulp van het VUmc?
Het Amsterdam UMC streeft ernaar om per mei 2024 de acute zorg te concentreren op de locatie van het AMC. Deze voorgenomen capaciteitsverschuiving van de acute zorg is volgens het Amsterdam UMC uitgevoerd in lijn met de eisen van de (destijds) geldende AMvB acute zorg. Daartoe zijn volgens het Amsterdam UMC de volgende stappen ondernomen: het opstellen van een continuïteitsplan, het laten uitvoeren van een bereikbaarheidsanalyse door het RIVM, en het betrekken van inwoners, het college van burgemeester & Wethouders (B&W) van de gemeente Amsterdam, en de voorzitter van de veiligheidsregio. Daarnaast zijn de plannen afgestemd met de verschillende ROAZ-partners, de IGJ, de zorgverzekeraars en de Nederlandse zorgautoriteit (NZa), aldus het Amsterdam UMC.
In aanvulling op het bovenstaande wil ik opmerken dat ik vanuit het Amsterdam UMC heb vernomen dat er in de regio Amsterdam-Amstelland binnen een gezamenlijke coalitie continue wordt gewerkt aan het borgen van kwalitatief goede en veilige spoedeisende hulp in de regio. Maandelijks vindt er afstemming plaats binnen deze coalitie, waarin onder meer de ziekenhuizen, de huisartsen, de huisartsenposten, de GHOR, de zorgverzekeraars en de GGD zitting nemen. De directeur van de GGD neemt als Directeur Publieke Gezondheidszorg (DPG) eveneens deel, en informeert vanuit die rol ook de wethouder in geval van grote veranderingen in het acute zorglandschap, aldus het Amsterdam UMC. Daarnaast heeft in het voorjaar van 2023 de raad van bestuur van het Amsterdam UMC middels een technische briefing de gemeenteraad geïnformeerd over de borging van de acute zorg in het Amsterdam UMC en in de regio.
Waarom wordt er al aangestuurd op een definitieve sluiting van de spoedeisende hulp in plaats van dat er pogingen worden gedaan om meer personeel aan te trekken en te behouden?
Het Amsterdam UMC laat weten dat de SEH op locatie VUmc niet dichtgaat, deze wordt echter anders ingericht tot een Specialistische Spoed Opvang en is in eerste instantie gericht op patiënten die al onder behandeling zijn op de locatie van het VUmc. Wel is het zo dat de SEH op de locatie VUmc sluit voor zelfverwijzers.
Het Amsterdam UMC zegt dat zij passend bij het toekomstige profiel van deze locatie ook personeel gaat werven, of intern gaat omscholen.
Deelt u de mening dat mensen minder snel geneigd zullen zijn om te solliciteren naar een functie bij deze spoedeisende hulp, wanneer er al aangestuurd wordt op sluiting van de spoedeisende hulp? Deelt u de mening dat de mensen die al in dienst zijn, op zoek zullen gaan naar een andere werkplek?
De SEH op de locatie van het VUmc sluit niet, deze wordt echter op termijn ingericht tot een Specialistische Spoed Opvang, aldus het Amsterdam UMC.
Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het Amsterdam UMC om zelf invulling te geven aan haar eigen personeelsbeleid, dit is niet aan mij als Minister.
Hoe verhoudt het sluiten van de spoedeisende hulp op verschillende locaties in Nederland zich met het feit dat de druk op de spoedeisende hulp komende jaren zal toenemen door de vergrijzing en het idee dat ouderen langer thuis moeten blijven wonen?
De druk op de (acute) zorg is hoog en gaat de komende jaren verder toenemen door aan de ene kant een stijgende zorgvraag, en aan de andere kant een schaarste aan zorgmedewerkers. Dat betekent dat met hetzelfde aantal zorgmedewerkers, een grotere zorgvraag moet worden opgevangen. Naast het inzetten op het voorkomen van zorg door middel van preventie, zal ook de huidige capaciteit in de zorg zo efficiënt mogelijk moeten worden ingezet om zo de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg te behouden. In de Beleidsagenda acute zorg, en in het Integraal Zorgakkoord, zijn diverse afspraken en beleidsvoornemens opgenomen die zich hier op richten. Er is onder andere afgesproken dat in de verschillende ROAZ-regio’s (Regionaal Overleg Acute Zorgketen) bij alle ketenpartners in kaart wordt gebracht hoe de samenwerking in de gehele acute zorgketen kan worden verstevigd, en hoe het schaarse personeel en de dure faciliteiten optimaal kunnen worden ingezet. Daarbij wordt ook gekeken naar de differentiatie, concentratie en spreiding van acute zorgvoorzieningen binnen de regio. Het sluiten van een SEH is hierbij uiteraard geen doel op zich, maar het kan in sommige regio’s wél een middel zijn om met het (schaarse) beschikbare personeel in de regio toch alle patiënten met een acute zorgvraag van kwalitatief goede, acute zorg te voorzien.
Hoe blijft de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg in Nederland gewaarborgd als op steeds meer plekken de spoedeisende hulp gesloten wordt?
Zoals ik in antwoord 9 heb toegelicht, is het nodig om in elke regio te kijken hoe de groeiende acute zorgvraag kan worden opgevangen, waarbij het schaarse personeel optimaal wordt ingezet. Door schaarste aan zorgpersoneel moeten ziekenhuizen omwille van kwaliteit en veiligheid soms keuzes maken om de SEH-zorg anders in te richten. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat op één locatie in de regio de SEH wordt omgevormd tot een locatie voor laagcomplexe spoedzorg, zodat het zorgpersoneel op een andere locatie de patiënten met een meer complexere of ongedifferentieerde zorgvraag kunnen helpen. Dat betekent voor een deel van deze patiënten dat zij wellicht verder moeten reizen, maar dat er wel voldoende gekwalificeerd personeel en benodigde faciliteiten beschikbaar zijn en blijven om goede zorg te verlenen. Uiteraard moeten aan de minimale normen van kwaliteit en toegankelijkheid van acute zorg worden voldaan. Daarbij gaat het onder andere over de normen in het Kwaliteitskader Spoedzorgketen, waar een groot deel van de SEH’s op dit moment niet aan voldoet.2 Ook moet aan de 45-minutennorm voor spreiding van SEH’s worden voldaan. In juni 2023 heb ik aan uw Kamer toegelicht welk proces ik inricht om te komen tot nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit van acute zorg en welke inhoudelijke richting ik daarbij voor me zie.3
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De gemeten oversterfte in juni door het CBS |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtenOversterfte in juni en CBS telt honderden doden meer in recordmaand juni, hitteplan werd niet in werking gesteld van 14 juni 2023?1, 2
Ja.
Zal er naar aanleiding van deze gemeten oversterfte onderzoek gedaan worden naar de oorzaken hiervan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 2009 houdt het RIVM wekelijks het aantal overleden mensen in de gaten met gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), zo ook de genoemde oversterfte. Het doel van het monitoren van sterftecijfers is om de impact van een epidemie of een incident in beeld brengen. In het verleden zijn er pieken in de totale sterfte te zien bij koude- en hittegolven en bij uitbraken van infectieziekten, zoals griep en COVID-19.
Wat waren de redenen dat het Nationaal Hitteplan ondanks de voorspelde hitte niet uit voorzorg geactiveerd werd?
In het tweede kwartaal van dit jaar (3 april tot en met 2 juli) overleden vijf procent meer mensen dan verwacht. In juni was sprake van oversterfte onder 65-plussers en inwoners van verpleeghuizen en gehandicaptenzorginstellingen. Dat betekent dat het aantal overleden mensen hoger is dan verklaarbaar door gebruikelijke schommelingen in de cijfers. Het CBS legt zelf een verband met de hitte: afgelopen juni was de warmste juni ooit gemeten, zo’n 3°C warmer dan normaal.
Het Nationaal Hitteplan was niet actief. Dit gebeurt pas zodra er een periode van aanhoudende hitte of extreem hoge temperaturen wordt verwacht. Niet alleen de temperatuur overdag speelt een rol bij deze beslissing. Ook de nachttemperatuur, gevoelstemperatuur en luchtvochtigheid spelen een belangrijke rol. Activatie van het hitteplan vindt plaats op basis van weersverwachtingen van het KNMI. Ondanks dat juni veel warme dagen had, ging de temperatuur ook snel weer omlaag. De korte temperatuurpiek was, binnen de definitie van het Nationaal Hitteplan, onvoldoende om het Nationaal Hitteplan te activeren. Ook rond 10 juni was het warm (tegen de 30 °C in het midden van het land), maar de piek was te kort en er stond een verkoelende wind.
Dat er niet aan de voorwaarden van het Nationaal Hitteplan voldaan werd, betekent niet dat er geen actie werd ondernomen. Het RIVM heeft voorafgaand aan de hitte als voorzorgsmaatregel een voorwaarschuwing uitgezet naar alle partners van het Nationaal Hitteplan. Hierin stond dat partners waakzaam moeten zijn voor de aankomende hitte. Dat betekent dat alle organisaties die dit bericht ontvangen er rekening mee moeten houden dat er op korte termijn een periode van aanhoudende hitte kan aanbreken. De organisaties kunnen intern nagaan of ze voldoende in staat zijn om hun afgesproken taken te vervullen. Welke taken dat zijn, verschilt per (type) organisatie. Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere organisatie om op basis van de voorwaarschuwing de juiste acties in gang te zetten. Het is in deze periode uiteindelijk niet gekomen tot de waarschuwing die leidt tot activatie van het Nationaal Hitteplan.
Welke kosten gaan er gepaard met de activering van het Nationaal Hitteplan? Zijn deze kosten één van de overwegingen om het Nationaal Hitteplan niet uit voorzorg te activeren?
Het RIVM beheert en geeft uitvoering aan het Nationaal Hitteplan. Het Nationaal Hitteplan is belegd in een opdracht van het Ministerie van VWS aan het RIVM. De kosten die gepaard gaan met de activering van het Nationaal Hitteplan vormen geen overweging om wel of niet uit voorzorg te activeren.
Wordt voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan voldoende rekening gehouden met de staat van de gebouwen waarin mensen verblijven? In hoeverre wordt bijvoorbeeld de mate van opwarming en de snelheid van afkoeling van gebouwen meegewogen in het besluit?
Als Minister ben ik opdrachtgever voor het Nationaal Hitteplan, dat zich richt op de publieke gezondheid. Het RIVM onderhoudt daarvoor een waarschuwingssysteem, waarmee een netwerk van organisaties rond kwetsbare groepen wordt gealarmeerd en daarnaast publieksinformatie wordt opgezet. Er wordt bij de activering geen rekening gehouden met de staat van gebouwen.
Op welke manier worden Wet langdurige zorg (Wlz)-zorggebruikers en ouderen ondersteund om gezondheidsproblemen die ontstaan door pollen en smog zoveel mogelijk tegen te gaan?
Het RIVM heeft de taak om de kwaliteit van de lucht te meten en publiceert dat op: Luchtmeetnet.nl. Voorts geeft het RIVM een smogwaarschuwing af als er kans is op matige smog en een smogalarm als er kans is op ernstige smog. Als daartoe aanleiding is heeft het RIVM op grond van de smogregeling (wetten.nl – Regeling – Smogregeling 2010 – BWBR0027705 (overheid.nl)) de taak via landelijke media de inwoners te informeren. Hierbij kan RIVM verwijzen naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM als bronnen van nadere informatie over smog. Bij ernstige smog in één of meer agglomeraties of zones treedt een bijzonder proces in werking. Het publiek wordt dan gericht geïnformeerd door middel van radio en televisie en dergelijke. Volgens de GGD richtlijn medische milieukunde, Smog en gezondheid kunnen «klachten bij smog het beste worden voorkomen door de blootstelling aan smog te verminderen. Dit kan door zware inspanning te vermijden. Bij smog door ozon, wat zich alleen in de zomermaanden voordoet, kan de blootstelling ook worden verminderd door ’s middags en in de vroege avond binnen te blijven». Overigens kennen zorginstellingen hun cliënten goed en zullen zij deze ondersteunen. Voor mensen die last hebben van pollen is medicatie beschikbaar.
Bent u bereid om na dit bericht het RIVM de opdracht te geven om de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan te herzien? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb naar aanleiding van een mondelinge vraag van mevrouw Van den Berg (CDA) van 6 juni 2023 een toezegging gedaan. Ik zal een evaluatie laten uitvoeren van het Nationaal Hitteplan waarin beoordeeld wordt of het plan nog voldoet gezien de klimaatverandering. Dat wordt gedaan op basis van nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI die in oktober 2023 worden gepubliceerd. In deze evaluatie zullen de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan ook worden meegenomen. Zo nodig zullen deze voorwaarden herzien worden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Het bericht 'Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen» van 12 juli 2023?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ook contact gehad met het Zuyderland ziekenhuis. Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen nadenken over de wijze waarop toekomstbestendige ziekenhuiszorg geleverd kan worden in de regio, zoals het Zuyderland ziekenhuis nu doet.
Voor mij staat goede en veilige zorg voorop. Bij mogelijke wijzigingen van het zorgaanbod in een regio is het daarom ook van belang dat er een juiste en zorgvuldige procedure gevolgd wordt. Een zorgaanbieder is verplicht de procedure te volgen zoals beschreven in de AMvB acute zorg indien er mogelijk (gedeeltelijke) beëindiging van aanbod van acute zorg aan de orde is. Onderdeel van deze procedure is dat er afspraken gemaakt moeten worden in ROAZ-verband, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Het toezicht op de naleving van dit proces gebeurt door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), daarnaast ziet de NZa toe op de toegankelijkheid van de zorg.
Wat is uw reactie op de kritiek van de gemeente op de scenario’s voor het ziekenhuis in Heerlen?
Ik wil benadrukken dat het van belang is dat gemeenten goed betrokken worden bij (mogelijke) wijzigingen in het aanbod van de acute zorg in de regio. In de AMvB acute zorg is ook wettelijk vastgelegd wanneer en hoe zorgaanbieders gemeenten moeten betrekken.2
Deelt u de mening dat een dichtbevolkt gebied als de regio Parkstad (circa 257.000 inwoners) over een volwaardig ziekenhuis zou moeten beschikken? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om keuzes te maken over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn. Zorgverzekeraars dienen hierbij vanuit hun zorgplicht de toegankelijkheid van zorg voor alle inwoners uit de regio te borgen. Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen leidt. Bij dit proces is het van belang dat er door zorgaanbieders en zorgverzekeraars goed wordt nagedacht of ook in de toekomst de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg behouden kan blijven. Daarbij staat, zoals hiervoor al aangegeven, voor mij goede en veilige zorg voorop.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de raad van bestuur van Zuyderland dat gemeenten en bevolking pas benaderd worden, nadat er met zorgverzekeraars, banken en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gesproken is?
Zoals aangegeven bij vraag 2 vind ik het belangrijk dat gemeenten goed betrokken worden in dit proces. Ik heb begrepen dat het Zuyderland ziekenhuis dat zij van alle betrokken partijen, dus ook personeel, bevolking en gemeenten wil weten hoe ze aankijken tegen de toekomst alvorens een besluit wordt genomen over de nieuwbouw. Ik vind het belangrijk dat alle partijen worden gehoord voordat een definitief besluit wordt genomen. De volgorde waarin het ziekenhuis partijen hoort is aan henzelf.
Hoe wordt erop toegezien dat de bevolking van deze regio, het personeel en gemeenten voldoende worden meegenomen tijdens dergelijke ingrijpende besluiten?
Zorgaanbieders dienen, zoals hiervoor al aangegeven, de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in de AMvB acute zorg als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de AMvB is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden3. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd. Het toezicht op de naleving van de procedure gebeurt door de IGJ, daarnaast ziet de NZa toe op de toegankelijkheid van de zorg.
Deelt u de mening dat de bevolking van deze regio, het personeel en de gemeenten een beslissende stem moeten hebben in de besluitvorming rondom hun ziekenhuis? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de belangen van inwoners, personeel en gemeenten goed moeten worden meegewogen bij de organisatie van zorg in de regio. Met de regelgeving zoals vastgelegd in de AMvB acute zorg is getracht om de inbreng van gemeenten en inwoners bij wijzigingen in het aanbod van acute zorg zo goed mogelijk te borgen, en om ervoor te zorgen dat deze inbreng door de betreffende zorgaanbieder en de zorgverzekeraar goed wordt betrokken bij de besluitvorming.
Dat neemt niet weg dat het voorstelbaar is dat er situaties voorkomen waarbij gemeenten en inwoners zich niet voldoende betrokken voelen, ondanks dat de zorgaanbieder zich wel degelijk heeft ingespannen om hen op een goede manier te betrekken. De uiteindelijke uitkomst van de procedure kan, ondanks alle inspanningen, anders zijn dan betrokkenen wensen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de raad van bestuur van Zuyderland dat ze de zorg in beide ziekenhuizen zo efficiënt mogelijk willen inrichten? Deelt u de mening dat de coronaperiode heeft aangetoond dat een mate van overcapaciteit van acute afdelingen noodzakelijk is om op momenten of periodes van druk op ons zorgstelsel niet vast te lopen? Waarom lijkt deze les vergeten te worden?
Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. Gegeven de beperkte beschikbaarheid van zorgmedewerkers is efficiënte zorgverlening cruciaal om kwaliteit en toegankelijkheid te blijven realiseren. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Bent u er bewust van dat met het eventueel sluiten of afschalen van de spoedeisende hulp een deel van het zorgpersoneel zal uitstromen uit de zorg? Deelt u de mening dat de uitstroom van zorgpersoneel een vorm van kapitaalvernietiging is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat – ongeacht welke definitieve keuze wordt gemaakt – het zeer belangrijk is om het zorgpersoneel zoveel mogelijk te behouden en dat ze daar ook op zullen inzetten.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector moet blijven om in te werken.
Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien de huidige krapte aan personeel en de uitdagingen in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA) waarin we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u ermee bekend dat Heerlen één van de armste regio’s van Nederland is en een grote zorgbehoefte heeft? Deelt u de mening dat we sociaaleconomische gezondheidsverschillen zoveel mogelijk terug moeten dringen? Deelt u de mening dat een volwaardig ziekenhuis één van de factoren is die daaraan bij kan dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de sociaaleconomische status van de regio. De aanwezigheid en met name de nabijheid van voorzieningen zoals een ziekenhuis is voor veel mensen van invloed op hun gevoelens bij de leefbaarheid van een regio. Dit is ook een van de lessen uit het advies «Elke regio telt» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar bestuur (ROB). Het kabinet heeft 7 juli jl. een eerste reactie op dit rapport gestuurd aan de Tweede Kamer. Eén van de concrete hoofdaanbevelingen uit het advies «Elke regio telt» is om de reguliere beleids- en investeringslogica te herijken. Het kabinet is voornemens om bij de uitwerking van deze aanbeveling samen met medeoverheden te kijken naar hoe verschillende bekostigingssystematieken van zorg en onderwijs lokaal uitpakken. Eveneens wil het kabinet bekijken waar aanknopingspunten te vinden zijn om in de reguliere beleids- en investeringslogica van het Rijk rekening te houden met verschillen tussen regio’s. Hierbij gaat het bijvoorbeeld ook om het meenemen van factoren zoals nabijheid van voorzieningen en de leefbaarheid in een gebied bij het opstellen van de normen voor acute zorg. Gezien de demissionaire status van dit kabinet zal een volgend kabinet hier vervolgens opvolging aan moeten geven.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de kinder-IC in het LUMC dreigt te moeten sluiten |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de kinder-IC in het LUMC dreigt te moeten sluiten?1
In algemene zin staat het duurzaam borgen en verbeteren van de kwaliteit van zorg voorop bij het maken van beleidskeuzes. Daaruit vloeit voort dat zorgfaciliteiten er zijn voor de patiënt, niet andersom. Na een zorgvuldig proces, met onder andere een impactanalyse door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), heb ik op grond van criteria de keuze gemaakt interventies bij aangeboren hartafwijkingen te concentreren in het UMCG en het Erasmus MC.2
De gemaakte keuze heeft gevolgen voor zowel de centra die in de toekomst deze interventies zullen blijven doen als voor instellingen die daarmee zullen moeten stoppen. Eén van die gevolgen betreft de vrijval van capaciteit van de PICU in het LUMC. Het is voorbarig om hierover vergaande conclusies te trekken op basis van een eerste intern onderzoek van het LUMC3. Bestaande praktijkvoorbeelden leren dat het mogelijk is om zowel interventies te concentreren als IC-capaciteit op meerdere locaties optimaal te benutten.
Hoe in casu met de vrijval van IC-capaciteit om te gaan is een belangrijk onderwerp in de transitieperiode. Gedurende deze periode van 2,5 jaar worden deze vraagstukken verder onderzocht en besproken. De Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU) heeft aangegeven hiermee aan de slag te gaan en ook is de begeleidingscommissie onder leiding van Melvin Samsom ingesteld4. Ik ben ervan overtuigd dat het LUMC een waardevolle inbreng zal leveren aan de gesprekken. Ik zie de uitkomst met belangstelling tegemoet.
Klopt het dat het niet mogelijk is om de effecten van het weghalen van de kinderhartchirurgie uit het LUMC op de kinder-IC daar voldoende te compenseren?
De validatiecommissie die heeft meegewerkt aan de impactanalyse die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft gemaakt over de concentratie, onderkent de relevantie van aandacht voor de PICU in het LUMC, maar heeft niet gezegd dat mitigerende maatregelen onmogelijk zijn.5 Zie voorts ook mijn antwoord op vraag 1.
Bent u het ermee eens dat de sluiting van de kinder-IC in het LUMC zeer onwenselijk zou zijn?
De concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen is ingegeven vanuit kwaliteitsoverwegingen. Die concentratie heeft gevolgen voor andere onderdelen van de zorg in de betreffende centra. Met elkaar en onder begeleiding van de NFU en de commissie Samsom gaan de umc’s aan de slag met deze concentratiestap, de gevolgen daarvan en de bredere herinrichting van het academisch zorglandschap. Hierbij zal ook aandacht zijn voor onder andere het optimale gebruik van PICU capaciteit. Eén van de randvoorwaarden hierbij is dat er landelijk gezien altijd voldoende IC-bedden voor kinderen beschikbaar moeten zijn en dat de acute zorg toegankelijk moet zijn.
Hoe bent u van plan om de motie Hijink c.s. over garanderen dat de concentratie van de kinderhartchirurgie niet zal leiden tot sluiting van de PICU in het LUMC uit te voeren?2
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer bent u van plan meer duidelijkheid te geven over de maatregelen die u wilt nemen om het verdwijnen van de kinderhartchirurgie in het LUMC en het UMC Utrecht te compenseren?
Zoals aangegeven heb ik een commissie van onafhankelijke en gezaghebbende deskundigen ingesteld, de commissie Samsom. Daarnaast is belangrijk om te benadrukken dat het vormgeven en realiseren van de transitie de verantwoordelijkheid van de NFU en de umc’s zelf is. Door de NFU, de umc’s en de begeleidingscommissie Samsom zullen de noodzakelijke mitigerende maatregelen in kaart worden gebracht die nodig zijn om ongewenste effecten te adresseren. Door deze partijen zijn nu de eerste verkennende gesprekken gevoerd. De werkwijze en planning is voorbehouden aan de NFU, de umc’s en de commissie. Uiteraard zal ik uw Kamer informeren over de voortgang.
Bent u bereid om uw besluit tot concentratie van de kinderhartchirurgie in het Erasmus MC en het UMCG te herzien, als dit zou leiden tot het verlies van de kinder-IC in het LUMC?
Op 13 april 2023 is het definitieve besluit genomen, na een zorgvuldig proces en met afweging van alle argumenten en belangen. In de antwoorden op voorgaande vragen heb ik aangegeven hoe het proces rond de implementatie verder gestalte krijgt inclusief de aandacht voor de gevolgen voor andere vormen van zorg. Als uit het transitieproces knelpunten naar voren komen wordt bezien hoe daar mee omgegaan moet worden binnen de gemaakte keuze voor twee interventiecentra. Hoe dat zijn beslag krijgt zal ook in het transitieproces vorm krijgen.
Hoeveel gemeenten hebben te maken met een personeelstekort voor de huishoudelijke hulp vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo)? Hoelang is de gemiddelde wachttijd? Hoeveel mensen staan in totaal op een wachtlijst voor de huishoudelijke hulp bij een gemeente in Nederland?1, 2
Meerdere gemeenten geven aan te kampen met personele tekorten. Er zijn geen cijfers beschikbaar die op landelijk niveau inzichtelijk maken wat de omvang van het personeelstekort is voor de huishoudelijke hulp die op basis van de Wmo 2015 geleverd wordt. Ook over de gemiddelde wachttijd en het aantal mensen dat op een wachtlijst staat voor huishoudelijke hulp bij een gemeente zijn geen (landelijke) cijfers beschikbaar.
Wat zijn de redenen en oorzaken voor dit personeelstekort?
Helaas kampt de sector zorg en welzijn net als andere sectoren met krapte op de arbeidsmarkt. De beroepsgroep van huishoudelijke hulpen vormt hierin géén uitzondering. Hierdoor zijn in sommige regio’s wachtlijsten ontstaan voor de huishoudelijke hulp. Ook heeft de invoering van het abonnementstarief vanaf 1 januari 2019 voor Wmo maatwerkvoorzieningen, zoals huishoudelijke hulp, een aanzuigende werking gehad op het gebruik ervan.3 Hierdoor is de afgelopen jaren een forse groei zichtbaar geweest van het aantal afgegeven indicaties voor huishoudelijke hulp en kunnen lokaal wachtlijsten zijn ontstaan.
Daarnaast stijgt de zorgvraag harder dan de economie en beroepsbevolking kunnen bijbenen. Een stijgende vraag naar ondersteuning, als gevolg van demografische factoren zoals dubbele vergrijzing, zorgt ervoor dat dit tekort aan medewerkers ook in de komende jaren aanwezig blijft en zelfs toeneemt. Het is van belang het werk in de zorg- en welzijnssector zo te organiseren dat er aan de groeiende vraag voldaan kan worden en dat in ieder geval de meest kwetsbare mensen niet verstoken blijven van zorg en ondersteuning.
Deelt u de mening dat de beschikbaarheid van een goede huishoudelijke hulp de druk op zwaardere en duurdere zorg verlicht, zoals ook werd geconstateerd in het rapport «Wat als zorg wegvalt' van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) uit 2019? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze beschikbaarheid te vergroten?3
Ik zie het belang van het tijdig bieden van lichtere ondersteuningsvormen – zoals huishoudelijke hulp – om het gebruik van zwaardere zorg zoals verpleeghuiszorg te kunnen verminderen. Echter is (het gebrek aan) de beschikbaarheid van deze ondersteuningsvormen niet makkelijk op te lossen. Dat vraagt een integrale blik op de causale verbanden tussen verschillende zorgwetten (Wmo2015, Wlz, Zvw). Op dit moment formuleren gemeenten binnen hun eigen beleidsruimte plannen om personeelstekorten zo veel mogelijk tegen te gaan. Ik volg de relevante ontwikkelingen ten aanzien van huishoudelijke hulp en ben in gesprek met gemeenten en cliëntenorganisaties over eventuele kansen en knelpunten.
Verder pakt het Ministerie van VWS met het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt in Zorg en welzijn (TAZ) de urgente uitdagingen op de arbeidsmarkt in zorg en welzijn op. Het Ministerie van VWS doet dit samen met alle relevante partijen in zorg en welzijn, zoals medewerkers, zorg- en welzijnsorganisaties, zorginkopers, opleiders en beroepsorganisaties. Voor het gemeentelijke domein is ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken. Gezamenlijk zetten zij in op een transitie in zorg en welzijn waarbij alleen het aantrekken van meer medewerkers niet langer het uitgangspunt is. De focus van het programma TAZ ligt namelijk op het anders organiseren van het werk. Het doel is ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is voor innovatieve werkvormen, voor het behoud van medewerkers en voor leren en ontwikkelen, zodat zorg en welzijn een fijne sector is om in te (blijven) werken. Voor de voortgang op de drie programmalijnen en vooruitblik naar het komend halfjaar verwijs ik u naar de voortgangsrapportage van het programma TAZ die op 6 juli jl. aan de Tweede Kamer verzonden is.5
Welke stappen bent u bereid om op korte termijn te zetten om deze tekorten, die bij meerdere gemeenten spelen, via landelijk beleid te doen verminderen?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven bespreek ik reeds met gemeenten welke mogelijkheden er zijn en is de ambitie om met het programma TAZ een transitie in gang te zetten naar passende en arbeidsbesparende zorg, waarbij het werk anders georganiseerd wordt met ruimte voor innovatieve werkvormen, goed werkgeverschap en werkplezier voor de mensen die er werken.
Een voorbeeld van het creëren van ruimte voor innovatieve werkvormen is de Stimuleringsregeling E-health Thuis (SET). Gemeenten konden via deze regeling in samenwerking met een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning tot eind 2022 nieuwe subsidieaanvragen doen voor het opschalen en duurzaam inzetten van digitale zorg en ondersteuning thuis, waarvan de uitvoering ook in 2023 doorloopt. Momenteel wordt gewerkt aan een herziening van de regeling zodat in 2024 wederom middelen beschikbaar zijn ten behoeve van het opschalen en borgen van het gebruik van digitale en hybride toepassingen bij zorg en ondersteuning thuis.
Zijn er na de invoering van de Wmo 2015 ooit vermoedens geweest van ondeugdelijke uitvoering van deze wet door een bepaalde gemeente? Is op basis van die vermoedens interbestuurlijk toezicht ingezet en geïntervenieerd?
Gemeenten moeten in vertrouwen uitvoering kunnen geven aan de (decentrale) taken die aan hen zijn toebedeeld. Dat impliceert dat het Rijk terughoudendheid betracht ten aanzien van inmenging in de uitvoering en de eventuele inzet van instrumenten op grond van het beleidskader interbestuurlijk toezicht. Interventies als schorsing en vernietiging zijn zware instrumenten om in te zetten. Dit neemt niet weg dat ik het interbestuurlijk toezicht inzet indien nodig. In 2021 bijvoorbeeld is het beleidskader interbestuurlijk toezicht gevolgd ten aanzien van enkele gemeenten, als gevolg van het feit dat deze gemeenten in strijd met de Wmo 2015 een toets op financiële draagkracht onderdeel hadden gemaakt van de toegang tot een Wmo-voorziening.6
Kunt u aan de hand van een voorbeeld illustreren wanneer sprake is van een ondeugdelijke uitvoering van de Wmo 2015 bij een gemeente dat interbestuurlijk interveniëren zou vereisen?
De beleidskaders voor interbestuurlijk toezicht7 zijn leidend. Een interventie kan bijvoorbeeld aan de orde komen als een gemeente beleid voert dat in strijd is met de wet. Besluiten van gemeentelijke bestuursorganen die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang kunnen door de Kroon worden vernietigd op grond van artikel 132, vierde en vijfde lid, Grondwet en artikel 268 Gemeentewet. Om te bepalen of tot ingrijpen wordt overgegaan, worden de stappen in de «interventieladder», die is opgenomen in het beleidskader schorsing en vernietiging, doorlopen.
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Doorstart kinderdagcentrum Uithuizen mislukt op laatste moment, ouders zijn ten einde raad' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat er in Nederland voldoende kinderdagcentra aanwezig zouden moeten zijn om kinderen met een beperking op te vangen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja, ik deel die mening.
Wat is volgens u de acceptabele afstand tussen een kinderdagcentrum en het ouderlijk huis?
Gemeenten zijn op grond van de Jeugdwet verplicht om passende jeugdhulp te bieden. Het is wenselijk dat een jeugdige zoveel mogelijk binnen de regio zorg krijgt, zodat een jeugdige zo thuisnabij mogelijk kan opgroeien. Als meer gespecialiseerde zorg nodig is, kan deze soms maar op enkele plekken in de regio of in het land worden geboden, waardoor reisafstanden naar een passende voorziening groter zijn.
Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid volgens u om ervoor te zorgen dat er voldoende kinderdagcentra in Nederland aanwezig zijn?
Vanuit de Rijksoverheid zie ik toe op het stelsel en zet ik me in voor de zorg van jeugdigen die altijd voorop dient te staan. De verantwoordelijkheid voor het zorgen van voldoende jeugdhulpaanbod ligt in het decentrale stelsel wettelijk bij gemeenten.
Om de beschikbaarheid van specialistische vormen van jeugdhulp te verbeteren heb ik afspraken gemaakt in het kader van de Hervormingsagenda Jeugd. Het betreft onder andere maatregelen die zien op verplichte regionale samenwerking en regionaal contracteren van specialistische vormen van jeugdhulp. Dit wordt vastgelegd in het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg», dat ik eind dit jaar verwacht in te dienen bij uw Kamer. Hiernaast wordt lagere regelgeving voorbereid waarin vormen van jeugdhulp worden aangewezen die regionaal moeten worden georganiseerd. Momenteel werk ik met gemeenten en aanbieders uit, welke specialistische vormen van jeugdhulp het zou moeten betreffen. Kinderdagcentra worden ook bij deze uitwerking betrokken.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de uitvoering van de jeugdwet door de kwaliteit en veiligheid van de jeugdhulp te bewaken en kan vanuit haar toezicht knelpunten signaleren in de beschikbaarheid van passende hulp. Gemeenten kunnen door het Rijk worden aangesproken bij het niet nakomen van die verantwoordelijkheden via het interbestuurlijk toezicht.
Deelt u de mening dat de afwezigheid van een kinderdagcentrum in de nabije omgeving ouders in de knel brengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat gebrek aan passend zorgaanbod, daar waar zorg nodig is, ouders in de knel kan brengen. Het is aan gemeenten, samenwerkend in de jeugdregio’s, om bij het inkopen en organiseren van specialistische jeugdhulp rekening te houden met voldoende regionale spreiding van voorzieningen. Vooral in regio’s met relatief veel kleine kernen is het soms zoeken naar balans tussen enerzijds voldoende spreiding en daardoor nabijheid, en anderzijds financiële en personele haalbaarheid. In de regio Groningen hebben de gemeenten ervoor gekozen, deze vorm van jeugdhulp in te kopen middels een open house overeenkomst. Daardoor kunnen ook lokale en sub-regionale voorzieningen voor jeugdhulp gecontracteerd worden, mits zij voldoen aan de in de regio afgesproken kwaliteitseisen en uitvoeringsvoorwaarden.
Beschouwt u een kinderdagcentrum als een essentiële voorziening? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn op grond van de Jeugdwet verplicht om passende jeugdhulp te bieden. Een kinderdagcentrum is een vorm van jeugdhulp die hierin zou kunnen voorzien. Gemeenten kunnen zelf of samenwerkend in de regio jeugdhulp inkopen om te ervoor dat het passend zorgaanbod gerealiseerd wordt.
Deelt u de mening dat een kinderdagcentrum vanwege zijn functie niet failliet zou mogen gaan?
Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en governance, en daarbij zijn faillissementen niet altijd te voorkomen. De zorg voor kwetsbare kinderen moet echter ten alle tijden voorop staan. Gemeenten dienen daarbij te zorgen voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Ook na eventuele sluiting van een jeugdhulpaanbieder moeten zij zorgen dat kinderen en hun gezinnen hulp krijgen die passend is.
Zijn er bij uw andere gevallen bekend waarbij kinderdagcentra in de problemen zijn gekomen doordat deze dicht moesten vanwege de coronacrisis?
Nee, er zijn bij mij geen andere gevallen bekend.
Bent u van mening dat gemeenten voldoende middelen toegekend hebben gekregen om kinderdagcentra tijdens de coronaperiode te ondersteunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
VNG en het Rijk hebben de afgelopen jaren afspraken gemaakt over het bieden van financiële vergoeding voor corona gerelateerde meerkosten aan zorgorganisaties en professionals als gevolg van corona. Jaarlijks is onderzoek gedaan naar de meerkosten in het sociaal domein met als input de afspraken tussen het Rijk en de VNG. Het Rijk heeft in lijn met de uitkomsten van het onderzoek gemeenten financiële middelen toegekend. Ik ga er daarmee vanuit dat gemeenten hiervoor voldoende zijn gecompenseerd.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, dat ben ik.
De eerste resultaten van jaar 2 van het Long COVID onderzoek van het Erasmus MC en C-support |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de eerste resultaten van jaar twee van het Long Covid-onderzoek van het Erasmus MC en C-support?1
Met interesse heb ik kennisgenomen van de eerste resultaten van het tweede jaar van het post-COVID onderzoek van het Erasmus MC en C-support. Ik vind het belangrijk dat C-support en het Erasmus MC de klachten, het herstel, het mentaal welbevinden, en de kwaliteit van leven van post-COVID patiënten in kaart brengen. De klachten waarmee mensen met post-COVID zich bij C-support melden, hebben grote impact op hun zorggebruik, werk, gezondheid en algehele kwaliteit van leven. Met de Kamerbrief Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID van 1 juni jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de manier waarop ik post-COVID patiënten meer perspectief bied.
Hoe reageert u op het feit dat het aandeel deelnemers dat grotendeels of helemaal hersteld is, slechts is toegenomen van 15 naar 29 procent en het aandeel deelnemers dat helemaal niet hersteld is zelfs helemaal niet is afgenomen?
De eerste resultaten van het onderzoek tonen aan dat het herstel van post-COVID patiënten veranderlijk verloopt. Het is verdrietig dat een groot deel van de post-COVID patiënten nog steeds last heeft van langdurige klachten na een besmetting met SARS-CoV-2. Daarom intensiveert het kabinet met het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID de aanpak van langdurige klachten na een besmetting met SARS-CoV-2.
Hoe gaat u deze groep, die dus voor langere tijd ondersteuning nodig heeft, ondersteunen?
Het kabinet ondersteunt post-COVID patiënten op verschillende manieren. C-support adviseert en ondersteunt in opdracht van het Ministerie van VWS patiënten met post-COVID klachten. C-support heeft ongeveer 26.000 patiënten in hun bestand. C-support biedt ondersteuning en advies op alle leefgebieden, waar de langdurige gevolgen van COVID-19 op ingrijpen zoals gezondheid, (psycho)sociaal en werk & inkomen. C-support werkt in samenwerking met het reguliere veld, van huisarts tot bedrijfs- en verzekeringsarts, van paramedicus tot arbeidsdeskundige en van juridisch adviseur tot Wmo-consulent. Nazorg- en medisch adviseurs verrichten maatwerk voor iedere patiënt die na meer dan 3 maanden nog klachten ervaart en zich aanmeldt. Daarnaast verzorgt C-support scholingen, informatie en advies aan (zorg)professionals, het UWV, koepelorganisaties, de overheid en onderzoekers. Verder richt ik het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID in met als doel het vergroten en delen van kennis en expertise inzake post-COVID. Hiervoor is in totaal € 32,25 miljoen beschikbaar voor de periode 2023 tot en met 2026.
Op 13 juli 2023 heb ik goedkeuring verleend aan het programmavoorstel van ZonMw voor het inrichten van een expertisenetwerk en onderzoeksprogramma. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook draagt het nationaal expertisenetwerk bij aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Verder heb ik ZonMw in maart 2023 de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda post-COVID. Deze kennisagenda inventariseert de kennishiaten in post-COVID onderzoek en geeft richting aan het meerjarig onderzoeksprogramma om deze kennishiaten in te vullen. Bovendien zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar blijven verbonden middels het Europees expertisenetwerk post-COVID. Dit netwerk bevordert de EU-brede aanpak van post-COVID, dat grensoverschrijdend is.
Wat is uw reactie op het feit dat 40 procent van de deelnemers van het onderzoek wel eens zorg of ondersteuning voor klachten heeft gemeden vanwege de kosten? Wat zegt dit over de toegankelijkheid van de zorg voor Long Covidpatiënten? Moeten er wat u betreft stappen worden gezet om deze toegankelijkheid te verbeteren?
De eerste resultaten van het onderzoek van C-support en het Erasmus MC gaan niet in op welke vorm van zorg wordt gemeden. Het is daarom niet mogelijk om de impact van het mijden van zorg te duiden. De meeste post-COVID patiënten kunnen terecht in de reguliere, doorgaans verzekerde, eerstelijnszorg en tweedelijnszorg. Daarnaast biedt de tijdelijke regeling voor paramedische herstelzorg – welke kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtiek en logopedie – patiënten extra ondersteuning bij het herstelproces. De regeling paramedische herstelzorg3 is onder voorwaarden verlengd tot 1 januari 2025, zoals tevens vermeld in de Kamerbrief Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID van 1 juni jl.4
Wat is uw reactie op het feit dat 54 procent van de deelnemers bestaat uit hoogopgeleiden? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat in toekomstig onderzoek meer praktisch geschoolden aan dit onderzoek meedoen?
Bij C-support zijn ruim 26.000 patiënten aangemeld. Navraag bij C-support leert dat jongeren, ouderen, laaggeletterden, mensen met een beperking en personen met een migratieachtergrond zijn ondervertegenwoordigd in de aanmeldingen bij C-support. Deze ondervertegenwoordiging is ook te zien in de eerste onderzoeksresultaten van het onderzoek van C-support en het Erasmus MC waarbij in het bijzonder praktisch geschoolden zijn ondervertegenwoordigd. Daarom probeert C-support ondervertegenwoordigde groepen beter te bereiken. Zo beschikt C-support over tolken en wordt informatie over post-COVID in tien verschillende talen aangeboden.
Tevens benadert C-support onder meer gemeenten, vluchtelingenorganisaties, zorgverleners en wijkcentra, zodat professionals post-COVID beter herkennen en patiënten beter bereiken. Daarnaast vindt structurele samenwerking plaats tussen C-support en het landelijke expertisecentrum Pharos dat zich inzet voor het terugdringen van gezondheidsverschillen die samenhangen met de sociaaleconomische positie en/of migratieachtergrond. Ook organiseert C-support nascholing aan zorgverleners en staat C-support in contact met huisartsen over de herkenning van post-COVID. C-support spant zich in om zoveel mogelijk patiënten te bereiken, zodat mensen bewust worden van zowel de klachten die gerelateerd zijn aan post-COVID als de ondersteuning die beschikbaar is. C-support blijft zich inspannen om deze moeilijk bereikbare groepen beter te bereiken.
Zou u nog steeds verwijzen naar het stelsel van sociale zekerheid voor de ondersteuning van mensen met Long Covid, na de berichten dat mensen met een laag inkomen vaak geen aanspraak kunnen maken op de WIA?2
Werknemers met post-COVID die langdurig minder of niet kunnen werken hebben, net als werknemers met andere ziekten of aandoeningen, gedurende twee jaar recht op loondoorbetaling door hun werkgever. Na die twee jaar komen zij mogelijk in aanmerking voor een uitkering op basis van de WIA. Bij de WIA-claimbeoordeling wordt door het UWV beoordeeld wat iemand nog kan en wat iemand met werk nog kan verdienen. Dat wordt afgezet tegen wat iemand eerder verdiende om het arbeidsongeschiktheidspercentage vast te stellen. Als uit de WIA-beoordeling volgt dat mensen 35% of meer verlies van verdiencapaciteit lijden, dan volgt een uitkering. Als er sprake is van minder dan 35% verlies van verdiencapaciteit volgt geen uitkering. Uit cijfers van het UWV blijkt dat mensen die post-COVID als hoofd- of nevendiagnose hebben vaker dan gemiddeld een uitkering toegekend krijgen.6 Het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid werkt dus in de regel goed voor mensen met post-COVID. Tegelijkertijd zijn er knelpunten geïdentificeerd in de WIA die ook mensen met post-COVID kunnen raken. De Minister van SZW wil de knelpunten waar mogelijk op korte termijn aanpakken. Meer fundamentele knelpunten zijn onderdeel van de opdracht aan de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (Octas). Octas heeft de opdracht om met oplossingsrichtingen te komen voor een houdbaar stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, met oog voor uitlegbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. Deze commissie komt na de zomer met een tussenrapportage en uiterlijk in het eerste kwartaal van 2024 met een eindrapport.
Het bericht 'Helder wil maximumnorm zzp’ers en gedragscode bemiddelingsbureaus' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is het huidige percentage zzp'ers dat in de zorg werkt? In hoeveel gevallen gaat het om schijnzelfstandigheid?1
In 2022 zijn er in de sector zorg en welzijn smal (exclusief kinderopvang) 123.000 zzp’ers op een totaal van 1.486.000 werkzame personen2. Dat is een percentage van 8,3%. Hoeveel gevallen daarvan schijnzelfstandigheid betreffen is niet uit CBS data of andere bronnen te destilleren. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschikt niet over deze cijfers.
Wat zijn volgens u de redenen dat mensen in de zorg als zzp'er aan de slag gaan? In hoeverre speelt het oplopende personeelstekort in de zorg en de daarmee gepaard gaande hoge en stijgende werkdruk volgens u daarin mee?
Om grip te krijgen op het personeelsverloop, is het belangrijk dat zorgorganisaties voldoende inzicht hebben in de vertrekredenen van medewerkers en waar ze naartoe gaan. Daartoe heeft RegioPlus een landelijk uitstroomonderzoek3 uitgevoerd, dat een waardevolle aanvulling betreft op andere onderzoeken onder het personeel, zoals het exitgesprek en het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de reden veelal ligt in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven in het kader van goed werkgeverschap, waarbij aan werkgevers een primaire rol toekomt. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de werkgevers ervoor zorgen dat zij zelf hun «basis op orde» hebben.
Momenteel zie ik een vicieuze cirkel in uitstroom naar zzp-schap. De toename van het aantal zzp’ers in de zorg maakt dat de druk op huidig personeel in loondienst toeneemt. Voor hen wordt het steeds lastiger om een goede balans te behouden tussen werk en privé, met als gevolg dat zij ook de overstap naar zzp-schap kunnen gaan overwegen. Ik vind het belangrijk om deze vicieuze cirkel te doorbreken, zodat personeel in loondienst behouden blijft en de verantwoordelijkheden voor de zorg gelijk worden verdeeld tussen vaste en flexibele krachten.
Hoeveel geld is de zorgsector per jaar extra kwijt aan personeel die zich laten inhuren als zzp’er, inclusief eventuele bemiddelingskosten van commerciële bemiddelingsbureaus?
Uit gegevens van het CBS over het jaar 2021 blijkt dat voor de vijf grootste zorgsectoren cumulatief ruim 4 miljard aan kosten voor personeel niet in loondienst4 wordt uitgegeven. Hoeveel daarvan opgaat aan bemiddelingskosten van commerciële bemiddelingsbureaus is niet bekend. Deze bemiddelingsbureaus hebben medewerkers in de zorg in loondienst. Het bedrag van € 4 miljard bestaat voor verreweg het grootste deel uit de salarissen, loonbelasting, sociale verzekeringen en onkosten van personeel niet in loondienst bij zorginstellingen (maar dus wel in loondienst bij deze bureaus, dan wel bemiddeld via hen).
In hoeverre denkt u dat een gedragscode voor bemiddelingsbureaus doeltreffend is?
Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ) heb ik verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en een bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Met de acties rondom schijnzelfstandigheid en de bewustwordingscampagne wordt beoogd werkgevers en werkenden meer inzicht te geven in de diverse wettelijke verplichtingen met bijbehorende (financiële) verantwoordelijkheden en de gevolgen voor personeel en organisatie, waarna zij beter in staat zijn om in gesprek tot de juiste inrichting van de arbeidsrelatie te komen. Regelmatig wordt door een werkgever personeel ingehuurd via een bemiddelingsbureau, waardoor ook voor deze partijen een belangrijke rol is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs daarin sturing geeft, acht ik doeltreffend voor een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg. Ik ben daarom met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode zelf kunnen inrichten.
Welke plannen heeft u om de rol van private equity bij deze bemiddelingsbureaus aan banden te leggen?
Op dit moment is het nog onvoldoende duidelijk wat precies de (zowel positieve als negatieve) gevolgen zijn van private equity voor de bemiddelingsbureaus. De beoogde goede balans tussen vast en flexibel personeel binnen de zorg zorgt er (in algemene zin) wel voor dat de invloed van deze bureaus op de zorgarbeidsmarkt hanteerbaar blijft. Binnen het programma TAZ zijn verschillende acties in gang gezet om deze balans te herstellen, zoals ook is benoemd onder vraag 4 en 7.
De keuze om maatregelen te formuleren om de rol van private equity bij bemiddelingsbureaus te controleren, laat ik aan een volgend kabinet.
Welke plannen heeft u om de winsten van deze bemiddelingsbureaus aan banden te leggen?
Om zorg te dragen voor realistische marges en een goede balans tussen vast en flexibel personeel, ben ik in gesprek met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus om te bekijken hoe zij via een door hen op te stellen gedragscode kunnen bijdragen aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg (zie vraag 3). Daarbij kan niet per definitie worden gesteld dat er momenteel buitensporige winsten worden behaald: bij de meeste bemiddelingsbureaus is sprake van een winstmarge van 10–20% waarover ook nog vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting moet worden betaald.
Meer in het algemeen heb ik binnen het programma TAZ diverse acties in gang gezet die bijdragen aan een goede balans tussen vast en flexibel personeel. Zie hiervoor onder vraag 3. Ook stimuleer ik binnen het programma «regionaal werkgeverschap», waarin ik kijk naar de mogelijkheden om inhuur te optimaliseren zonder tussenkomst van intermediairs en naar mogelijkheden om meer eigen regie te hebben op externe inhuur via intermediairs (zie vraag 7).
Daarnaast heb ik op 6 juli jl. samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst en verschillende branchepartijen in de zorg de intentieverklaring ondertekend om een Fiscaal Beheersingsmodel op te stellen, waarmee de uitvoering van de wet DBA (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties) wordt geüniformeerd zodat schijnzelfstandigheid binnen de zorgsector kan worden teruggedrongen.
Deelt u de mening dat een deel van de oplossing ook gezocht moet worden in betere arbeidsomstandigheden voor hen die in loondienst werken? Zo ja, welke concrete acties gaat u als Minister ondernemen om deze te bevorderen?
Zoals gesteld in de beantwoording van vraag 2, ligt de reden voor uitstroom voornamelijk in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, waarbij ik ondersteuning bied. Hierbij ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de sectoren en werkgevers zelf, die steeds meer wordt opgepakt. Zo is er door vakbonden op 22 juni jl. een cao-akkoord gesloten met zorgwerkgevers voor medewerkers in verpleeg- en verzorgingshuizen en de thuiszorg, waarbij zorgmedewerkers in vast dienstverband (naast een stijging in loon en reiskostenvergoeding) voorrang krijgen bij het opstellen van roosters ten opzichte van zzp’ers. De effectiviteit van het actief inzetten op goed werkgeverschap in een krappe arbeidsmarkt, wordt ondersteund door het in februari 2023 door de SER uitgebrachte advies «Waardevol werk: publieke dienstverlening onder druk»5.
Goed werkgeverschap maakt onderdeel uit van het werkprogramma personeel-niet-in-loondienst, waarover ik, samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de staatsecretaris van Cultuur en Media, op 2 juni jl. een brief aan de Kamer heb gestuurd.6 Met het programma levert het kabinet een bijdrage aan het aantrekkelijker maken om in publieke sectoren te werken. Een belangrijke pijler hierin is om goed werkgeverschap binnen de sectoren te stimuleren.
In het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) is de opgave opgenomen dat regionale werkgeversorganisaties, zorginkopers en VWS actief inzetten op regionaal werkgeverschap (flexibele schil in loondienst) en een moderner arbeidscontract dat werknemers meer mogelijkheden biedt om meer regie te voeren over vormgeving van werk en werktijden om zo het werken in loondienst aantrekkelijker te maken.
Onder het programma TAZ heb ik een kerngroep ingericht voor verdere invulling en uitvoering van deze ambitie. Deze kerngroep onderzoekt op welke manier belemmeringen kunnen worden weggenomen bij het uitrollen van initiatieven op het gebied van regionaal werkgeverschap, en hoe (potentieel) succesvolle initiatieven kunnen worden opgeschaald. Hierbij worden bestaande initiatieven vanuit de sector zorg en welzijn en andere sectoren als voorbeeld genomen. Daarnaast is er binnen het programma TAZ ook een kerngroep die zich richt op een betere balans tussen medewerkers in vaste dienst en zzp’ers. Deze kerngroep kijkt bijvoorbeeld hoe door middel van werkafspraken de taken tussen vaste en flexibele medewerkers eerlijk verdeeld worden, wat ook zal bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van werken in loondienst.
Wat is naar schatting de omvang van de inzet van flexkrachten in de zorg? Deelt u de mening dat de flexibele schil primair bedoeld zou moeten zijn voor «piek» en «ziek»?
In 2022 zijn er in de sector zorg en welzijn smal (exclusief kinderopvang) 205.000 flexibel werkenden, zoals uitzendkrachten en zzp’ers, als op een totaal van 1.486.000 werkzame personen7. Dit betekent dat in totaal 13,8% van de werkzame beroepsbevolking in 2022 als «flexwerker» werkzaam was.
Zorginstellingen hebben een behoefte aan een flexibele schil, bijvoorbeeld voor «piek, ziek en uniek». Echter in de praktijk zien we dat zorginstellingen vaak noodgedwongen flexwerkers inzetten om de roosters gevuld te krijgen. Om deze vicieuze cirkel te doorbreken en de flexibele schil weer van toepassing te laten zijn voor «piek, ziek en uniek», heb ik diverse acties in gang gezet zoals hierboven uiteengezet.
Op welke manier wilt u het aannemen van vaste krachten in de zorg bevorderen? Hoe verklaart u dat het schijnbaar ook in tijden van een schreeuwend tekort het wel mogelijk blijkt om flexkrachten te vinden?
Het is primair de verantwoordelijkheid van werkgevers om het aannemen van vaste krachten in de zorg te bevorderen en iedereen aan te trekken en te behouden die kwalitatief goed werk kan en wil leveren. Daarom is een goede balans tussen medewerkers in loondienst en zzp’ers noodzakelijk.
Ik ondersteun dit met het programma TAZ waarin verschillende acties in gang zijn gezet om de balans te herstellen door schijnzelfstandigheid terug te dringen en het werken in loondienst aantrekkelijker te maken (zie onder vraag 4 en 7)
Zorginstellingen kiezen niet vanwege kostenbesparingen voor het werken met flexwerkers, maar zien zorgmedewerkers uit onvrede over de loondienst vertrekken. Zoals ook benoemd bij vraag 2, is momenteel een vicieuze cirkel te zien in uitstroom naar zzp-schap. De flexwerkers die ze noodgedwongen moeten inzetten om de roosters gevuld te krijgen zijn daardoor ook gemakkelijker te vinden.
Het bericht dat het commerciële huisartsenbedrijf Co-Med een huisartsenpraktijk in Bergen op Zoom wil overnemen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het commerciële huisartsenbedrijf Co-Med een huisartsenpraktijk in Bergen op Zoom wil overnemen?1
In beginsel staat het elke partij in Nederland vrij om een huisartsenpraktijk te starten of over te nemen als zij aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Zoals ik uw Kamer in het commissiedebat eerstelijnszorg van 5 juli jongstleden heb laten weten, wil ik een bevoegdheid voor de NZa creëren om voorgenomen overnames door partijen waar een onderzoek door de toezichthouders in de zorg naar loopt, gedurende die onderzoeken stop te kunnen zetten. Ik onderzoek daarom, zoals ook toegezegd in dat commissiedebat, welk wettelijk instrumentarium de NZa daartoe zou moeten krijgen. Naar huidige verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg. Ik zal uw Kamer daar voor het eind van dit jaar over informeren.
Heeft de praktijk niet laten zien dat de huisartsenzorg niet in veilige handen is bij dit soort commerciële partijen, gezien de misstanden in onder andere Reusel en Pijnacker?2, 3
De IGJ en NZa houden toezicht op huisartsenzorg. Voor elke partij gelden dezelfde regels. In het geval van Pijnacker (Centric Health) heeft de IGJ handhavend opgetreden. Ook naar Co-Med loopt een onderzoek. Ik wacht de uitkomsten hiervan af en vertrouw erop dat de IGJ waar nodig maatregelen neemt. Uit het onderzoek van de IGJ zal blijken of het om incidenten gaat of om structurele problemen bij de betreffende aanbieders. De IGJ voert samen met de NZa ook een onderzoek uit naar het bredere fenomeen van ketenvorming binnen de huisartsenzorg. De toezichthouders zullen, waar nodig, hun toezichtstrategie aanpassen. Daarnaast ben ik voornemens om een onderzoek uit te zetten om zorgbreed beter inzicht te krijgen op de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Bent u nog steeds van mening dat het hier gaat om «innovatieve ketens»?4 Kan er door de effecten die overnames door dit soort partijen hebben op de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg niet beter worden gesproken over «destructieve ketens»?
Onder andere de toegenomen werkdruk, arbeidsproblematiek en de toegenomen zorgvraag door bijvoorbeeld vergrijzing vragen om innovaties om de huisartsenzorg toegankelijk te houden. Deze innovaties betreffen soms digitalisering, maar we zien ook nieuwe organisatievormen van huisartsenzorg ontstaan. Tegen de achtergrond van de tekorten is dit een logische ontwikkeling. Zoals ik onlangs in reactie op verschillende Kamervragen heb aangegeven, vergt het een zorgvuldige afweging van de kansen en risico’s van deze nieuwe vormen van huisartsenzorg.
Maakt u zich zorgen over de opkomst van dit soort commerciële huisartsenketens?
Ik zie dat zich risico’s voor kunnen doen bij overnames door dergelijke ketens, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit of de toegankelijkheid van zorg. Ik ben echter geen voorstander van een algemeen verbod op overnames van zorgaanbieders door ketens. Wel bezie ik, zoals beschreven in de antwoorden op vraag 1 en 2, of aanvullende maatregelen nodig zijn om risico’s verder in te dammen.
Ook in de huidige situatie zijn er al verschillende manieren om ongewenste risico’s tegen te gaan. Onze toezichthouders, de IGJ en de NZa, zien erop toe dat zorgaanbieders zich houden aan de bestaande regelgeving rond kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.
Ik zie daarnaast een belangrijke rol voor huisartsen, regionale huisartsenorganisaties en zorgverzekeraars bij het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg in hun regio. Door gericht beleid te voeren rondom de arbeidsmarkt en het praktijkhouderschap en duidelijke afspraken te maken over de (eisen aan) regionale samenwerking, kunnen deze partijen gezamenlijk sturen op voldoende en kwalitatief goed aanbod van huisartsenzorg in de regio. Op die manier kunnen partijen ook voorkomen dat ongewenste overnames plaatsvinden die niet passen bij het beleid van de betreffende regio. Daarnaast blijf ik bestaande praktijkhouders oproepen om geen goodwill te vragen bij de overdracht van hun praktijk, om zo geen onnodige drempels op te werpen voor jonge huisartsen om praktijkhouder te worden.
Bent u het ermee eens dat de opkomst van dit soort ketens moet worden tegengegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om een stop in te stellen op overnames van huisartsenpraktijken door commerciële bedrijven, in ieder geval totdat er een aanpak is ontwikkeld om het opkopen van huisartsenpraktijken tegen te gaan naar aanleiding van de motie Hijink/Van den Berg?5
Naast wat partijen zelf kunnen doen en het doorlopende toezicht van de IGJ en NZa ga ik, zoals aan uw Kamer toegezegd in het commissiedebat eerstelijnszorg van 5 juli, de mogelijkheden verkennen om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden. Ik vind het namelijk belangrijk dat in deze situaties de betreffende zorgaanbieder alle aandacht en energie steekt in het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en niet in het overnemen van nieuwe praktijken. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg. Ik zal uw Kamer daar voor het eind van dit jaar over informeren.
Bent u bereid om deze vragen voor het commissiedebat over Eerstelijnszorg te beantwoorden?
Helaas was het, gezien de korte tijdslijn, niet mogelijk om deze set te beantwoorden voor het commissiedebat.