Het bericht in The Guardian ‘Heathrow third runway ruled illegal over climate change’ |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Britse court of appeal ten aanzien van de wetmatigheid van het besluit een derde baan voor luchthaven Heathrow te gaan realiseren?1 2
Ja.
Bent u van mening dat Nederland gebonden is aan de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs?
Ja, Nederland is hieraan gebonden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20193 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad.
Hoe beoordeelt u het stilleggen van de expansie van Heathrow Airport vanwege strijdigheid tussen het Airports National Policy Statement en het Parijse klimaatakkoord?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat volgens The Court of Appeal de Airports National Policy Statement (ANPS) in strijd is met de Planning Act. The Court of Appeal heeft expliciet aangegeven dat het geen uitspraak doet over de (politieke) wenselijkheid van de uitbreiding, maar uitsluitend oordeelt over de rechtmatigheid van de ANPS. In dat kader stelt The Court of Appeal vast dat niet voldoende gemotiveerd is hoe de uitbreidingsplannen zich verhouden tot de Britse klimaatdoelstellingen. Nu hier ook de Overeenkomst van Parijs onder valt en het ANPS hiervoor geen motivering bevat, moet de regering het ANPS op dit punt heroverwegen.
Deelt u het oordeel van de Britse rechter dat de afspraken in het klimaatakkoord ook passend beoordeeld en gewogen dienen te worden bij grote projecten, zoals in dit geval een project dat betrekking heeft op de luchtvaartsector?
In het kader van de scheiding der machten is het in dit geval aan de Britse rechter om een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van de voorgenomen Britse besluitvorming. Daarbij wordt in dit concrete geval een rechtsoordeel gevormd over de vraag hoe de Britse plannen zich verhouden tot de Britse klimaatdoelstellingen. Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de uitspraak van de Britse rechter en in hoeverre deze al dan niet passend en wenselijk is.
Kunt u toelichten of er in de milieueffectrapportages (MER's) voor Schiphol en Lelystad Airport rekening is gehouden met het effect van een eventuele uitbreiding van het aantal vliegbewegingen op Schiphol c.q. Lelystad Airport op de Nederlandse capaciteit om onze klimaatafspraken in het Parijsakkoord na te komen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20194 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad. Binnen de systematiek van de Overeenkomst van Parijs wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan CO2-reductie door de luchtvaart: 1) reductie door de internationale luchtvaart wordt primair gerealiseerd via de VN-organisatie voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO) en 2) reductie door de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten wordt nationaal gerealiseerd. In de genoemde Kamerbrief wordt toegelicht waarom vooral een internationale aanpak vereist is (bijvoorbeeld met oog op effectiviteit, gelijk speelveld, internationaal draagvlak, voorkomen van uitwijkgedrag) en hoe dit kan worden versterkt met nationale inspanningen voor CO2-reductie door de luchtvaart. De Nederlandse luchtvaartsector heeft gezamenlijk met het Rijk gekozen om zichzelf nationale doelen op te leggen voor de uitstoot van de internationale luchtvaart en gaat hiermee verder dan vereist volgens internationale afspraken. Deze nationale aanpak voor de CO2-emissies van de internationale luchtvaart wordt in belangrijke mate vormgegeven aan de Duurzame Luchtvaarttafel.
Het Nederlandse en internationale klimaatbeleid vormt de achtergrond waartegen een besluit over de uitbreiding of ontwikkeling van een Nederlandse luchthaven wordt genomen. Om daadwerkelijk een besluit over de ontwikkeling van een bepaalde luchthaven te nemen, dient voor een luchthavenbesluit (of luchthavenverkeersbesluit) een milieueffectrapport te worden opgesteld. In het MER behorend bij een luchthavenbesluit wordt inzichtelijk gemaakt wat de (nationale) effecten zijn van de grondgebonden activiteiten en de landing and take-off (LTO) cyclus van de exploitatie van die betreffende luchthaven. Dit ten behoeve van de afweging van varianten en het in beeld brengen van de milieueffecten daarvan. Conform een motie van de Kamer5 zal in de PlanMER van de Luchtvaartnota inzicht worden gegeven in de totale CO2-uitstoot van de uit Nederland vertrekkende vluchten.
Lelystad
In het MER en geactualiseerde MER6 is inzichtelijk gemaakt wat de CO2-uitstoot is van de LTO-cyclus. In het geactualiseerde MER Lelystad Airport is bepaald dat het faciliteren van 45.000 vluchten handelsverkeer leidt tot een CO2-emissie van circa 71Kton CO2 (LTO-cyclus). De commissie voor de m.e.r. heeft geoordeeld dat op basis van het geactualiseerde MER 2018 de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen in afweging tussen varianten en de finale besluitvorming.
Schiphol
Schiphol Group onderzoekt momenteel de milieugevolgen van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol. Deze milieugevolgen worden opgenomen in het MER. Deze MER is nog niet afgerond. Onderdeel van dit MER is een emissieberekening van de hoeveelheid CO2 als gevolg van de LTO-cycli van het vliegverkeer, het platformverkeer en het wegverkeer op de luchthaven.
Kunt u aangeven of en, zo ja, hoe in Nederlandse MER's ten behoeve van luchthavenverkeersbesluiten (LVB's) de Parijse klimaatdoelen gewogen worden ten opzichte van de te verwachten klimaatimpact van de veranderingen die het ter zake doende LVB mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u meer specifiek aangeven of en, zo ja, hoe u dit gedaan heeft bij het MER Lelystad Airport 2018 en het LVB Lelystad Airport van december 2018?
Zie antwoord vraag 5.
Is door of in opdracht van het ministerie een juridische analyse gemaakt van de vraag of de opzet van luchthavenverkeersbesluiten in het algemeen – en thans voorliggende LVB's (zoals die van Lelystad Airport) in het bijzonder – standhouden onder de Nederlandse verplichtingen voortvloeiend uit het Parijse klimaatakkoord? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Bij het redigeren van ieder luchthaven(verkeer)besluit wordt bezien of deze verenigbaar is met het wettelijk kader met inbegrip van verdragen en in nationaal- en internationaal verband gesloten akkoorden of overeenkomsten.
In hoeverre ligt de Nederlandse luchtvaartsector op koers om het door de sector gestelde klimaatdoel – 15% minder uitstoot in 2030 ten opzichte van 2005 – te behalen?
In het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart hebben sectorpartijen de doelstelling geformuleerd om de uitstoot van de internationale luchtvaart vertrekkend uit Nederland in 2030 terug te brengen tot het niveau van 2005 en in 2050 te halveren ten opzichte van 2005. Voor de binnenlandse emissies is voor 2030 afgesproken dat de CO2-emissies van grondgebonden luchtvaartactiviteiten zijn teruggebracht tot nul en is voor 2050 afgesproken dat deze ook tot nul is teruggebracht voor de binnenlandse luchtvaart. De Duurzame Luchtvaarttafel geeft de komende tijd verdere uitwerking aan deze doelstelling. Hieruit zal blijken welke maatregelen, bekostiging en versnellingen nodig zijn om de doelstellingen te halen.
Wanneer verwacht u een definitief akkoord Duurzame Luchtvaart aan de klimaattafel luchtvaart te kunnen sluiten met stakeholders?
Het Ontwerpakkoord heb ik uw Kamer aangeboden met mijn brief van 27 maart 2019. In die brief heb ik aangegeven dat ik het Ontwerpakkoord zie als tussenresultaat dat een stand van zaken geeft van de Duurzame Luchtvaarttafel. Aan de Tafel wordt ondertussen gewerkt aan de nadere uitwerking en uitvoering van het Ontwerpakkoord. Ook staat in de genoemde Kamerbrief dat de Luchtvaartnota voor het thema klimaat kan worden gezien als kabinetsreactie op het Ontwerpakkoord. In de Luchtvaartnota zal ik onder meer aangeven hoe ik kijk naar het vervolgproces van de Duurzame Luchtvaarttafel en het Ontwerpakkoord.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het AO Luchtvaart van 26 maart 2020?
Sommige antwoorden zijn uit het oogpunt van leesbaarheid samengevoegd.
Het bericht dat het ministerie een rapport over falen ruimtelijke ordening tegen hield |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ministerie hield rapport over falen ruimtelijke ordening tegen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onder druk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken de weergave van een kritisch rapport over het falen van het landelijke beleid voor ruimtelijke ordening heeft gemanipuleerd? Kunt u een appreciatie geven van deze berichten, mede gebaseerd op de Kaderstellende visie op toezicht en de kabinetsreactie op het WRR-rapport Toezien op publieke belangen uit 2014, gezien uw stelselverantwoordelijkheid voor het Rijkstoezicht?
Nee, dat bericht klopt niet, zoals in brief aan uw Kamer van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35300-XII, nr. 90) is aangeven. De ILT besluit zelf over de inhoud van de rapporten, dat is in lijn met de onafhankelijke positie van een toezichthouder zoals die uitgewerkt is in de Kaderstellende visie op toezicht, de kabinetsreactie op het WRR-rapport Toezien op publieke belangen uit 2014 en de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. De ILT heeft eigenstandig besloten het rapport «De borging van de nationale ruimtelijke belangen» niet als zelfstandig rapport te publiceren, maar de conclusies openbaar te maken in het jaarverslag van de ILT over 2018. Het concept van het jaarverslag is door de ILT voorgelegd aan verschillende ministeries om mee te lezen om feitelijke onjuistheden te signaleren. Vanuit het Ministerie van BZK zijn vragen gesteld. De ILT heeft vervolgens zelf besloten de passage in het concept jaarverslag 2018 over dit rapport aan te passen naar aanleiding van deze vragen. Daarbij stelt de ILT geen druk te hebben ervaren vanuit het Ministerie van BZK of andere departementen.
Kunt u aangeven waarom het rapport niet werd gepubliceerd en wat de exacte verschillen zijn tussen de conclusies uit het rapport en de kennelijk verdraaide conclusies in het jaarverslag van de ILT? Wilt u daarbij expliciet ingaan op het verwijt dat in het oorspronkelijke rapport staat dat het goed gaat met de decentralisatie van de ruimtelijke belangen in Nederland, terwijl inspecteurs van de ILT het tegenovergestelde concludeerden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de verklaring van de ILT die besloten heeft om het rapport «De borging van de nationale ruimtelijke belangen» niet zelfstandig te publiceren. In diezelfde verklaring geeft de ILT als reden hiervoor aan dat de rapportage gebaseerd was op grotendeels reeds aangeboden en/of gepubliceerde rapporten.
De ILT geeft hierin verder aan dat de aangepaste tekst in het jaarverslag over het rapport ongelukkigerwijs geen juiste weergave is van de conclusie van het rapport, maar dat in de ILT-brede risicoanalyse 2019 wel een juiste weergave van het rapport is opgenomen. Beide betreffende teksten zijn geciteerd in de nota van de ILT die ik u op 4 maart 2020 heb doen toekomen (bijlage bij Kamerstuk 35300-XII, nr.2. De weergave van de rapportage in het jaarverslag over 2018, en de weergave van de rapportage in de ILT-brede risicoanalyse zijn eigenstandige keuzes van de ILT waar niet in kan worden getreden.
Deelt u de conclusie uit de rapportage De borging van nationale ruimtelijke belangen uit augustus 2018 dat nationale ruimtelijke belangen vaak in de knel komen door de decentralisatie van de ruimtelijke ordening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan ook de conclusie dat „het systeem van ruimtelijke ordening op punten onvoldoende werkt»?
Deze stelling delen wij niet. De doorwerking van nationale ruimtelijke belangen is meer dan de uitsnede die in instructieregels wordt vastgelegd en waar via het interbestuurlijk toezicht door provincies op wordt toegezien. Nationale belangen worden ook behartigd in de context van het functioneren van de decentrale overheden en de ruimte die er daar is om invulling te geven aan nationale belangen. Ook zijn zij onderdeel van bestuurlijke samenwerking zoals in het Interbestuurlijk Programma (IBP) en bijvoorbeeld regionale verstedelijkingsstrategieën.
In de rapportage wordt geconcludeerd dat de doorwerking van de nationale belangen in het systeem van de ruimtelijke ordening niet vanzelf goed gaat en dat nationale ruimtelijke belangen soms onvoldoende doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. De Minister van BZK gaat dit graag nog eens, ook met deze rapportage in de hand, na.
In de rapportage wordt opgemerkt dat er verschillende indicaties voor mogelijke oorzaken zijn waardoor de doorwerking van nationale belangen niet vanzelf goed gaat: regelgeving wordt vaak als ingewikkeld ervaren, is onvoldoende bekend, er worden fouten gemaakt en verschillende belangen en rolopvattingen zorgen voor mindere doorwerking van rijksdoelen c.q. naleving van rijksregels.
Wij hechten veel belang aan het goed laten werken van het systeem voor decentrale doorwerking van nationale belangen in de ruimtelijke ordening en ons streven is om hier door invoering van de Omgevingswet een belangrijke bijdrage aan te leveren. De Omgevingswet draagt bij aan een betere naleving van de regels door een betere bekendheid daarvan, een duidelijker geometrische begrenzing, een eenduidiger formulering van de regels en soms door toevoeging van instructieregels. Inhoudelijk worden de regels voor omgevingsplannen die nu in verschillende wetten, AMvB’s, ministeriële regelingen en circulaires staan bij elkaar gebracht in één hoofdstuk van het Besluit kwaliteit leefomgeving. In het nieuwe stelsel zijn de regels eenvoudiger en uniformer geformuleerd zodat duidelijker is wat de nationale regelgeving vraagt van medeoverheden.
Wilt u, naar aanleiding van de rapportage van de ILT uit 2018 die kennelijk ingaat op enkele voorbeelden waaruit zou blijken dat nationale ruimtelijke belangen vaak in de knel komen, elk gegeven voorbeeld voorzien van een actueel commentaar (ten minste de volgende onderwerpen: veiligheidszones rond de opslag van explosief materiaal, geluidszones rond militaire vliegvelden, het dichtslibben van landelijke vaarwegen, het behoud van erfgoed, het verrommelen van het landschap en natuurcompensatie bij grote infrastructurele projecten)?
Een aantal afzonderlijke signalen uit de rapportage zijn sinds 2012 tot 2017 separaat bij de verschillende beleidsdirecties van de ministeries aangeboden. Zie ook het antwoord op vraag 7. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor het wettelijk stelsel van ruimtelijke ordening. Verschillende ministers zijn verantwoordelijk voor de genoemde beleidsonderwerpen of de uitvoering van nationale belangen die via dit stelsel worden geregeld. Naar aanleiding van uw vraag kan ik u namens hen als volgt informeren:
Ten aanzien van veiligheidszones rond de opslag van explosief materiaal (signalen 2012/2016) constateert de ILT dat dit onvoldoende is geborgd. Regels over externe veiligheid werken onvoldoende door in de planvorming. Het onderzoek betrof de uitvoering van Circulaire opslag ontplofbare stoffen civiel gebruik en het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Het signaal inzake het niet respecteren van de veiligheidsafstanden van het Besluit externe veiligheid inrichtingen in bestemmingsplannen is in 2016 overeenkomstig de aanbevelingen van de ILT aan de orde gesteld in een overleg met vertegenwoordigers van provincies en gemeenten over de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken). Met de provincie Noord-Brabant is begin 2017 apart overleg gevoerd over de gesignaleerde knelpunten en bereikte oplossing aldaar. Daarbij is onder meer de mogelijke discrepantie tussen de risicozones aan de orde gekomen, zoals deze in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn opgenomen en de ruimtelijke plannen waarbij deze zones in acht genomen moeten worden. Van de kant van Noord-Brabant is toen aangegeven dat er in het kader van het interbestuurlijk toezicht, dat de provincie uitoefent op de gemeenten, onderzoek gedaan is. Tijdens het gesprek is voorts aangegeven dat de gedetecteerde gevallen zijn opgelost.
Voor de geluidszones rond militaire vliegvelden (signaal 2016) signaleert de ILT dat deze niet altijd goed zijn verwerkt in bestemmingsplannen. Het onderzoek van ILT had destijds alleen betrekking op grondgebonden geluid van militaire vliegvelden. Als geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd, bestaat het risico dat defensie-inrichtingen niet optimaal gebruikt kunnen worden.
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) kijkt namens Defensie vanuit haar rol als belanghebbende naar gemeentelijke plannen en de borging van defensiebelangen daarin. Het RVB merkt zelf ook dat defensiebelangen niet altijd goed landen in bestemmingsplannen. Voortdurende aandacht voor plannen van gemeenten (en andere overheden) blijft daarom noodzakelijk voor een goede bedrijfsvoering van de krijgsmachtonderdelen.
De ILT signaleert in relatie tot het dichtslibben van landelijke vaarwegen (signaal 2015) dat de regels voor vrijwaringszones rond Rijksvaarwegen niet altijd in bestemmingsplannen zijn terug te vinden. Dat komt door verschillende regels van Rijk, provincie en gemeenten.
Regels rond vrijwaringszones zijn inderdaad niet altijd te vinden in bestemmingsplannen. Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan is verplicht overleg te plegen met Rijkswaterstaat bij activiteiten in de vrijwaringszone. Onder de Omgevingswet zullen de vrijwaringszones voor gemeenten beter kenbaar zijn.
Ten aanzien van het behoud van erfgoed constateert de ILT dat provinciale verordeningen nog veel mogelijkheden bieden voor niet-wenselijke ontwikkelingen binnen de zones van de erfgoederen en dat de kernkwaliteiten onvoldoende worden uitgewerkt.
De bescherming van de vier werelderfgoederen in Nederland is op verschillende manieren geborgd. De gebieden zijn planologisch beschermd, waarbij ontwikkelingen in deze gebieden mogelijk zijn mits de kernkwaliteiten niet worden aangetast. De provincies werken dit uit in hun verordeningen. Daarnaast is de RCE doorgaans betrokken voor advies over grotere ruimtelijke ontwikkelingen die de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed raken. Met de Monitor Infrastructuur en Ruimte van het Planbureau voor de Leefomgeving wordt onder andere het verloop van de openheid als één van de belangrijke kernkwaliteiten van de vier werelderfgoedgebieden in beeld gebracht.
Ten aanzien van de Waddenzee en Waddengebied (signalen 2014 en 2015) heeft de ILT opgemerkt dat in bijna een kwart van de onderzochte bestemmingsplannen niet alle Barro-regels goed worden nageleefd, o.a. wat betreft de onderzoekplicht (2014). Vervolgonderzoek uit 2015 liet zien dat er desondanks nauwelijks sprake is van aantasting van landschappelijke kwaliteiten.
De conclusies uit het eerste onderzoek van de ILT (2014) zijn meegenomen in een nader onderzoek (2015) naar de materiële gevolgen van de geconstateerde knelpunten. De Tweede Kamer is over beide onderzoeken geïnformeerd bij brief van 2 februari 2015 (Kamerstuk 29 684, nr. 121) en 20 januari 2016 (Kamerstuk 29 684, nr. 124). Momenteel wordt voor het Waddengebied een Agenda Waddengebied 2050 opgesteld met een Uitvoeringsprogramma. Dit is een voorbeeld van bestuurlijke afspraken. Onder de Omgevingswet wordt de regelgeving voor de Waddenzee in het Besluit kwaliteit leefomgeving verduidelijkt en geordend.
Voor natuurcompensatie bij grote infrastructurele projecten (signaal 2014) is geconstateerd dat in 10 van de 11 provinciale verordeningen de regels voor de EHS correct waren opgenomen. Risico bij onvoldoende doorwerking zou kunnen zijn dat nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd die de te beschermen gebieden of waarden aantasten of teniet doen of waardoor de compensatie niet of niet goed is geregeld.
Het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige EHS gebieden) zijn nu correct in verordeningen opgenomen en begrensd. Het toepassen en handhaven van beleid ten aanzien van natuurcompensatie is een verantwoordelijkheid van provincies. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft uw Kamer op 19 april 2019 geïnformeerd over de werking en de juridische verankering van het stelsel van natuurcompensatie (Kamerstuk 33 576, nr. 161).
Ten aan zien van de grote rivieren (signaal 2013) signaleert de ILT dat de kaarten bij het Barro en bij de Beleidslijn grote rivieren niet altijd overeenkomen. De belangen «doorstroming en waterberging» zijn materieel zelden in het geding, maar in strikt formele zin is de borging van het Barro als onvoldoende beoordeeld.
In 2016 heeft een evaluatie van de Beleidslijn grote rivieren plaatsgevonden. De Beleidsregels grote rivieren (Bgr), die het kader vormen voor het verlenen van watervergunningen in het rivierengebied zijn vervolgens aangepast. Deze aanpassingen worden met een lopende Barro-wijziging ook in de ruimtelijke regelgeving verwerkt. Dit traject is bijna afgerond.
Voor de regionale luchthavens (signalen 2013–2014) concludeert de ILT dat het opnemen van de risicocontouren uit de aanwijzingsbesluiten jaren duurt en de doorvertaling niet altijd juist is gebeurd. Op enkele plekken heeft dit geleid tot het realiseren van gevoelige functies binnen de contouren.
In 2009 is de wet- en regelgeving ten aanzien van regionale burger- en militaire luchthavens gewijzigd (wet RBML, Stb. 2008, 561). Aanleiding hiervoor was onder andere de wens om te komen tot nieuwe en vereenvoudigde normstelling en regels voor de ruimtelijke indeling in de nabijheid van de luchthavens. De gesignaleerde knelpunten zijn, of zullen naar verwachting hiermee worden opgelost. Dit komt vooral door het feit dat een luchthavenbesluit (anders dan het eerdere aanwijzingsbesluit) op grond van de Wet luchtvaart de werking kent van een voorbereidingsbesluit en derhalve een directe doorwerking heeft naar bijvoorbeeld aanpassingen van het bestemmingsplan of de toetsing van bouwplannen binnen het beperkingengebied. De regels binnen deze beperkingengebieden zullen op termijn onder de Omgevingswet worden gebracht.
Overigens zal de Minister van BZK, zoals eerder ook is toegezegd, het rapport van de ILT in bestuurlijk overleg inhoudelijk bespreken met de mede-overheden. Ook zal bij de totstandkoming van de NOVI goed naar de doorwerking van nationale belangen worden gekeken. Tot slot werkt de Minister van BZK in het kader van het interbestuurlijk toezicht samen met gemeenten en provincies aan de uitvoering van een strategische agenda.
Was het u bekend dat de ILT het (concept) rapport wilde delen met de Kamer en met Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Wanneer is dat u bekend geworden en wat was uw reactie? Als u het rapport niet kende, deelt u dan de conclusie dat u het rapport had moeten kennen en dat de ILT de ruimte had moeten krijgen om het kenbaar te mogen maken?
Nee. De ILT heeft zelf de beslissing genomen om het rapport niet zelfstandig te publiceren, maar de conclusies openbaar te maken in het jaarverslag van de ILT over 2018.
Wilt u, naar aanleiding van het bericht dat de ILT op haar website2 plaatst na publicatie van het bij vraag 1 bedoelde persbericht dat de beslissing om het document niet als zelfstandig rapport te publiceren, maar de conclusie in het Jaarverslag op te nemen, door de ILT zelf is genomen omdat de meeste onderliggende signalen en rapportages al eerder waren aangeboden en/of gepubliceerd, die onderliggende signalen en rapportages schematisch benoemen en daarbij aangeven wanneer dat aan u, respectievelijk aan de Kamer is aangeboden?
Als bijlage bij deze antwoorden bieden wij u het gevraagde schematische overzicht aan4.
Kunt u, naar aanleiding van de tekst op de site van de ILT waar staat dat »Ongelukkigerwijs een aangepaste tekst in het Jaarverslag terecht is gekomen die geen juiste weergave van de conclusie weergeeft», nader uiteenzetten wat de «aangepaste tekst» en wat de «juiste tekst» was? Wilt u daarbij tevens aangeven waarom er sprake is van «geen juiste weergave van de conclusie»?
Dit betreft het jaarverslag en de rapportage van de ILT. Het is aan de ILT om aan te geven of het jaarverslag van de ILT een juiste weergave van de conclusie van het ILT-rapport bevat. De ILT geeft aan dat de aangepaste tekst in het jaarverslag ongelukkigerwijs geen juiste weergave is van de conclusie van het rapport, maar dat in de ILT-brede risicoanalyse wel een juiste weergave van het rapport is opgenomen. De beide teksten zijn geciteerd in de nota van de ILT die u op 4 maart 2020 is toegezonden (bijlage bij Kamerstuk 35 300 XII, nr.5.
Wat vindt u van de mededeling van uw ambtenaren aan de ILT dat niet om de rapportage is gevraagd? Hoe verhoudt zich dat met de onafhankelijke taak van de ILT? Deelt u de conclusie dat het rapport aangemerkt moest worden als een «intern document»? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35 300-XII, nr.6 is aangegeven, is door het Ministerie van BZK per e-mail met vragen gereageerd op het concept van het jaarverslag van de ILT over 2018 waarin de rapportage werd genoemd. De beslissing om het rapport aan te merken als intern document is een zelfstandige beslissing geweest van de ILT.
Klopt het bericht dat het ministerie niet akkoord ging met een tekstvoorstel voor het jaarverslag over 2018 van de ILT? Sinds wanneer bent u daarvan op de hoogte?
Onder verwijzing naar de brief van 4 maart 2020 (Kamerstuk 35 300-XII, nr.7 en de openbaar gemaakte correspondentie tussen het Ministerie van BZK en de ILT kan worden aangegeven dat vanuit het Ministerie van BZK per e-mail enkel met vragen gereageerd is op het concept van het jaarverslag van de ILT over 2018 waarin de rapportage werd genoemd. De tekst van het jaarverslag is door de ILT voor commentaar rondgezonden en er is gevraagd om een reactie. Er is niet gevraagd om een akkoord, noch een akkoord gegeven of onthouden.
Deelt u de mening dat de conclusie in het Jaarverslag dat „de feitelijke inpassing» van landelijke belangen „voldoende» is, niet strookt met de visie van de ILT? Kunt verklaren waarom dat verschil van inzicht niet zichtbaar is geworden? Klopt het dat onderhandeling met het ministerie over een uitbreiding van het budget van de ILT daarbij een rol heeft gespeeld?
Het gaat om het jaarverslag en het rapport van de ILT. Hiervoor wordt verwezen naar de verklaring van de ILT in antwoord 8. Het budget van de ILT heeft daarbij geen rol gespeeld.
Bent u het eens met de stelling dat «publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht» een basisvoorwaarde is voor goed en effectief toezicht? Zo ja, wat vindt u dan van het gebrek aan vertrouwen in de onafhankelijkheid van verschillende toezichthouders en welke maatregelen wilt u nemen om het vertrouwen in deze toezichthouders te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de stelling dat publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht een basisvoorwaarde is voor goed en effectief toezicht. Inspecties oordelen altijd zelfstandig en onafhankelijk. Toegepast op de verhouding tussen beleid en toezicht betekent onafhankelijkheid onder andere dat er geen inmenging in de oordelen van de inspectie mag zijn van degene die politiek voor het beleid verantwoordelijk is. Dit vergt rolvastheid van beide kanten voor het goed vervullen van die onderscheiden rollen. Onderscheiden, maar niet volledig los van elkaar, want men heeft elkaars kennis ook nodig om het eigen werk goed te kunnen doen.
Het kabinet heeft dit in 2001 in de eerste Kaderstellende Visie op toezicht vastgelegd en herhaald in de tweede Kaderstellende Visie op Toezicht uit 2005.
Ook in de kabinetsreactie op het rapport «Toezien op Publieke Belangen. Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is stilgestaan bij het belang van onafhankelijkheid.9 Toen is opgemerkt dat het toezicht alleen door onbevooroordeeld op te treden maatschappelijke legitimatie en publiek vertrouwen kan verwerven. En dat onpartijdigheid van het toezicht een zekere terughoudendheid vergt van beleid en politiek bij individuele interventies, vooral in reactie op incidenten.
Deze onpartijdigheid wordt onder andere ondersteund door de in 2015 opgestelde «spelregels» over de positionering van de inspecties in de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties vormen een waarborg voor de benodigde functiescheiding en zijn erop gericht inmenging van beleid in toezicht te voorkomen. In 2016 hebben alle ministeries de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties geïmplementeerd.
Het kabinet herkent dat er regelmatig vragen worden gesteld over de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van inspecties. Juist omdat die onafhankelijkheid zo belangrijk is, is het ook terecht dat er aandacht voor is, en dat signalen over een mogelijk gebrek aan onafhankelijkheid worden onderzocht. Daarnaast zal de Staatssecretaris van BZK nog dit jaar de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties laten evalueren met als doel zicht te krijgen op het functioneren in de praktijk van dit kader dat juist beoogt die onafhankelijkheid te borgen. Voor de zomer informeert de Staatssecretaris van BZK u over de opzet van deze evaluatie. Voor het eind van het jaar ontvangt u de uitkomsten. Deze zullen ook worden gebruikt in de brede evaluatie van de organisatiekaders Rijk, waarvan de uitkomsten eind 2021 worden verwacht.
Deze koppeling tussen de uitkomsten van de evaluatie van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties en de eerder aangekondigde brede evaluatie is van belang. Zo ontstaat een breder beeld met meer vergelijkingsmateriaal in het bij alle rijksorganisaties op afstand voorkomende spanningsveld tussen enerzijds onafhankelijkheid in oordeelsvorming en anderzijds ministeriële verantwoordelijkheid en parlementaire controle.
Bent u van mening dat de geldende «Aanwijzingen inzake de rijksinspecties»3 een voldoende kader bieden voor het vasthouden en herstellen van publiek vertrouwen in onafhankelijk toezicht? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, welke aanpassingen zou u willen doen en op basis van welke overwegingen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om de evaluatie van de «Aanwijzingen inzake de rijksinspecties» met spoed ter hand te nemen en, zo ja, over de opzet hiervan de Kamer per brief te informeren?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u kennisgenomen van het verzoek van de International Air Transport Association (IATA) om voor het jaar 2020 de regels aangaande het recht op behoud van slots in een opvolgend gebruiksjaar op te schorten voor de 200 wereldwijde slotgecoördineerde luchthavens?1
Ja.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het coronavirus een impact heeft op de luchtvaartsector vergelijkbaar met een economische crisissituatie, en dat derhalve het gerechtvaardigd is de bestaande slotregels voor deze situatie te heroverwegen?
Ja. En dat beperkt zich niet alleen tot de luchtvaart, ook andere transportsectoren worden geraakt.
Herkent u het beeld dat IATA schetst van grootschaligecancellations en no shows van geboekte tickets op routes naar (met name) bestemmingen met veel bevestigde besmettingen, zoals Noord-Italië, Japan en Zuid-Korea? Kunt u aangeven in hoeverre de bezettingsgraad van vluchten op deze bestemmingen de afgelopen weken is gedaald?
IATA heeft de in het bericht geschetste zware terugval van luchtverkeer op verschillende belangrijke Aziatische routes en andere bestemmingen wereldwijd gebaseerd op haar eigen onderzoek. Ik kan niet aangeven in hoeverre de bezettingsgraad van vluchten op deze bestemmingen de afgelopen weken is gedaald omdat dat commerciële gegevens betreft van luchtvaartmaatschappijen die ik niet tot mijn beschikking heb.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het ongewenst is dat luchtvaartmaatschappijen door slotregels gedwongen worden om grotendeels lege toestellen te laten vliegen en/of tijdelijke routes te openen, puur om historische slotrechten in 2021 te kunnen behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid in overleg te treden met de Europese Commissie over het verzoek van IATA, met als doel om een opschorting van de slotregels ten aanzien van het behoud van historische rechten te realiseren voor het gebruiksjaar 2020?
Ja. Ik heb de Europese Commissie verzocht om haar huidige ontheffing van de slotregels ten behoeve van het behoud van historische rechten voor het IATA winterseizoen 2019/2020 in verband met het coronavirus te verlengen voor het aankomend IATA zomerseizoen en de reikwijdte van die ontheffing te verruimen naar alle landen die hierdoor ernstig geraakt worden.
Kunt u aangeven welke maatschappijen sinds de uitbraak van het coronavirus hun operatie op Nederlandse luchthavens (grotendeels) hebben moeten staken?
De impact van het coronavirus op de vluchtschema’s van verschillende luchtvaartmaatschappijen zoals KLM en easyJet is groot, maar verschilt per luchtvaartmaatschappij en is mede afhankelijk van de bestemmingen die zij aandoen. Verschillende luchtvaartmaatschappijen zien zich ook genoodzaakt om op korte termijn hun bestemmingenportfolio aan te passen vanwege de impact van het coronavirus op een groot aantal van die bestemmingen.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het wenselijk is om vrijkomende slots door teruggave aan de slotpool als gevolg van disrupties of faillissementen (mede) veroorzaakt door het coronavirus op de reguliere wijze te kunnen verdelen voor het volgende gebruiksjaar, maar daarbij te waarborgen dat maatschappijen geen onrendabele routes hoeven te openen om deze rechten nog tijdens de disruptie veroorzaakt door het coronavirus te kunnen verkrijgen? Zo ja, bent u bereid ook hierover in gesprek te treden met de Europese Commissie?
In antwoord hierop wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op vraag 5.
De Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling |
|
Jessica van Eijs (D66), Tom van der Lee (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven hoeveel concrete varianten van gebouwgebonden financieringen momenteel in ontwikkeling zijn? Kunt u daarbij aangeven wanneer deze beschikbaar komen, hoe goed ze presteren op het punt van ontzorging en of de betrokken partijen, waarmee de overeenkomst wordt aangegaan, door het publiek als betrouwbaar worden gezien?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gebouwgebonden financiering mogelijk wordt gemaakt door een bepaling op te nemen in het Burgerlijk Wetboek die kredietverstrekkers in staat stelt gebouwgebonden duurzaamheidsleningen aan te bieden. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de wetswijziging is 1 januari 2022. De inzet is dat de financieringsproducten vanaf dat moment ook beschikbaar zijn. Daarnaast ontwikkelen enkele gemeenten onder de naam Bodemwende een vorm van gebouwgebonden financiering op basis van erfpacht. Mogelijkheden voor een eerste pilot worden nu onderzocht. Omdat deze varianten nog niet beschikbaar zijn, kan ik geen uitspraken doen over de mate waarin ze ontzorgen of door het publiek als betrouwbaar worden gezien.
Kunt u aangeven welk instrumentarium gemeenten in handen hebben of krijgen om invulling te kunnen geven aan hun regierol binnen de energietransitie en daarbinnen de betaalbaarheid van de particuliere woningverduurzaming?
Gemeenten hebben de regierol bij het aardgasvrij maken van wijken. Hoe een gemeente dit gaat oppakken en in welke wijk ze wanneer aan de slag gaat, beschrijft de gemeente in de Transitievisie Warmte, die voor het eind van 2021 gereed zal zijn. Gemeenten programmeren daarbij zoveel mogelijk op basis van de laagste nationale kosten en de laagste kosten voor de eindgebruikers. Hoe gemeenten worden ondersteund bij hun regierol staat beschreven in de Kamerbrieven over de stand van zaken van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 17 december 2019 en over de voortgang van het programma aardgasvrije wijken van 22 januari 2020.1 Verder is de Omgevingswet de belangrijkste gereedschapskist om de wijkgerichte aanpak vorm te geven. De aanvullingen van het instrumentarium van gemeenten die ik nog voorzie, staan beschreven in de eerder genoemde Kamerbrief over de stand van zaken van het Klimaatakkoord gebouwde omgeving.
Belangrijk uitgangspunt is dat steeds meer huishoudens in staat zijn de kosten voor verduurzaming van de woning terug te verdienen via een lagere energierekening. In de Kamerbrieven over het Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 17 december 2019 is een groot aantal maatregelen geschetst die dat uitgangspunt ondersteunen. Een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke en verantwoorde financieringsopties waar woningeigenaren in een gemeentelijke wijkaanpak gebruik van kunnen maken, maakt daar onderdeel van uit. Ook de rijksbijdrage die deelnemende gemeenten ontvangen in het kader van het Programma Aardgasvrije Wijken kan worden ingezet ten gunste van betaalbaarheid voor particuliere woningeigenaren.
Bent u bekend met de Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling (GVR)? Bent u op de hoogte van de brief aan de vaste Kamercommissie BZK van De Woonpas, EY en Erasmus Universiteit (ESBL) d.d. 28 januari 2020 waarin de GVR wordt toegelicht?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat gemeenten met de GVR reeds, met instemming van de woningeigenaar, voorzieningen kunnen treffen in de vorm van verduurzamingsmaatregelen (integrale isolatie en zonnepanelen) aan particuliere woningen, teneinde invulling te geven aan hun opdracht om wijken van het gas te halen?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Woonpas en haar partners een propositie voor de verduurzaming van particuliere woningen hebben ontwikkeld. Een vorm van gebouwgebonden financiering met de gemeentelijke baatbelasting als grondslag maakt onderdeel uit van die propositie, onder de naam Gemeentelijke VerduurzamingsRegeling (GVR). Enkele gemeenten bereiden de implementatie van die regeling voor. Gemeenten hebben reeds instrumenten tot hun beschikking om woningeigenaren in staat te stellen hun woning te verduurzamen en invulling te geven aan hun opdracht om wijken aardgasvrij te maken. De GVR is daarin echter geen passend middel. Ik licht dat onder vraag 5 verder toe.
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de GVR de gemeentelijke baatbelasting wordt ingezet op een innovatieve doch verantwoorde wijze binnen de kaders van de Gemeentewet artikel 222 en er daarbij geen sprake is van een private financieringsovereenkomst met de woningeigenaar?
Ik ben op de hoogte van de wijze waarop de gemeentelijke baatbelasting binnen de GVR wordt ingezet. Er heeft in 2019 overleg plaatsgevonden tussen mijn ministerie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de initiatiefnemers over die toepassing van de baatbelasting ex artikel 222 Gemeentewet. Zoals reeds toegelicht in mijn brief van 17 december 2019 kan de baatbelasting niet worden ingezet om de verduurzaming van woningen in particulier bezit te financieren en per individuele woningeigenaar rente en aflossing te innen.
De bevoegdheid van gemeenten baatbelasting te heffen geldt voor publieke voorzieningen (wat naar zijn aard gemeentelijk bezit betreft) die voor een bepaald specifiek gebied binnen de gemeente tot stand zijn gebracht. De kosten die met die voorziening zijn gemoeid worden (binnen bepaalde categorieën) gelijkelijk teruggevorderd van degenen die krachtens het bekostigingsbesluit bij de voorziening zijn gebaat. Binnen de GVR wordt echter per woning vastgesteld welke verduurzamingsmaatregelen in of aan de woning worden getroffen. Er wordt een bekostigingsbesluit vastgesteld waarin specifiek per woning is vastgelegd hoeveel baatbelasting er wordt geheven. Hoewel dit vanuit de ontwikkelde propositie gezien begrijpelijk is, staat dit haaks op het hierboven beschreven publieke karakter van de voorzieningen waarvoor de baatbelasting in het leven is geroepen en het algemene karakter van het vorderen van de kosten die met de publieke investering zijn gemoeid. Daarnaast impliceert het innen van belasting in een dergelijk geval een door de gemeente vastgesteld duurzaamheidsniveau waar de betreffende woning aan moet voldoen. Daarmee raakt het aan de autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten zoals geregeld in de Grondwet: gemeenten mogen geen regels stellen die betrekking hebben op wat zich «achter de voordeur» afspeelt, dat mag alleen de wetgever omdat het om een beperking van grondrechten gaat. Verduurzaming van woningen betreft particulier eigendom en behoort dus niet tot het terrein waar gemeenten in autonomie regels over mogen stellen.
Om deze strijdigheid het hoofd te bieden, is in de GVR voorzien in een fiscale vaststellingsovereenkomst waarin de onderlinge rechten en plichten worden geborgd. Met het sluiten van die overeenkomst stemt de woningeigenaar in met verduurzaming van de woning door de gemeente, heffing van een baatbelasting om de kosten daarvoor terug te halen en doet de woningeigenaar afstand van zijn recht om de belastingaanslag in rechte aan te vechten. Een fiscale vaststellingsovereenkomst kan echter alleen worden gesloten in het geval van een onzekerheid of geschil, niet om strijdigheid met de wet te rechtvaardigen en een eventuele gang naar de rechter uit te sluiten. Deze werkwijze houdt bovendien een risico in op het moment dat de woningeigenaar de woning wil verkopen en financiering via de baatbelasting over moet gaan op een volgende eigenaar: die wordt niet gebonden door de fiscale vaststellingsovereenkomst die de eerste eigenaar met de gemeente sloot en kan beroep instellen tegen de belastingaanslag en aanvoeren dat de aanslag onrechtmatig is opgelegd. De kans dat de rechter daarin meegaat, is aannemelijk. Om onder andere deze redenen heeft het college van BenW van de gemeente Bergen na een second opinion in februari jl. besloten af te zien van een pilot met de GVR.
Bent u ervan op de hoogte dat binnen de GVR geen publieke middelen worden ingezet, er geen sprake is van balansverzwaring voor gemeenten en er geen financieel risico voor gemeenten is.
Ik ben ervan op de hoogte dat het geld voor de investeringen wordt aangetrokken bij de BNG Bank en de geldstromen lopen via twee speciaal voor dat doel opgerichte stichtingen. Er is sprake van een complexe constructie en op welke wijze deze de gemeentelijke balans beïnvloedt, zou nader moeten worden getoetst. Hoe dan ook houdt het feit dat de GVR juridisch kwetsbaar is wel een financieel risico in voor een gemeente die besluit de GVR in te zetten voor de verduurzaming van particuliere woningen. In het geval een woningeigenaar een belastingaanslag besluit aan te vechten en de rechter gaat daar in mee, dan is er ook een reële kans dat de in het kader van de GVR vastgestelde verordening onverbindend wordt verklaard. Daarmee vervalt de grondslag om de baatbelasting te kunnen heffen.
Deelt u de mening dat voor alle woningeigenaren de GVR een toegankelijke, overdraagbare en aantrekkelijke regeling is?
Met de maatregelen in het Klimaatakkoord wordt een breed palet aan aantrekkelijke, toegankelijke en verantwoorde financieringsopties gerealiseerd, zodat er voor alle woningeigenaren een financieringsvorm is die bij hun situatie past. De inzet is gebouwgebonden financiering per 1 januari 2022 aan dit palet toe te voegen. Met de GVR beogen initiatiefnemers nu al gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. Hoezeer ik hun inspanningen om een toegankelijke en aantrekkelijke propositie te maken ook waardeer, het financieringsmodel dient wel juridisch houdbaar te zijn. Ik raad gemeenten daarom af gebruik te maken van de GVR, en raad hen aan woningeigenaren te wijzen op het bestaande palet van financieringsopties, waaronder het warmtefonds.
Erkent u de noodzaak om in het belang van en met het oog op de omvang en uitdagingen van de energietransitie de ervaringen met de GVR te gebruiken om suggesties te doen om het wettelijk kader te vernieuwen, teneinde gemeenten nog beter in staat te stellen de nodige voorzieningen te treffen om de verduurzaming van particuliere woningen succesvol te realiseren?
De energietransitie in de gebouwde omgeving en de verduurzaming van de particuliere woningvoorraad zijn grote en zeer uitdagende opgaven. Het vraagt inzet en samenwerking van een groot aantal partijen en ruimte om te leren en experimenteren. Dat gebeurt al voor een belangrijk deel in de proeftuinen aardgasvrije wijken. Daarbij wordt ook onderzocht of het juridisch instrumentarium dat gemeenten tot hun beschikking hebben toereikend is. Omdat de baatbelasting niet bedoeld is voor de financiering van particulier bezit (zoals hierboven toegelicht) zie ik geen mogelijkheid de financiële constructie waarop de GVR gebaseerd is, wettelijk te faciliteren. In dat kader verwijs ik ook naar de eerder aangehaalde brief van 17 december 2019.
Het bericht ‘Kosten verlaging maximumsnelheid twee keer hoger dan verwacht’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kosten verlaging maximumsnelheid twee keer hoger dan verwacht»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat extra borden langs de snelwegen gaat plaatsen met 130 km/uur, zoals in het fragment wordt aangegeven?
Ja. Om aan de weggebruiker duidelijker te maken welke maximumsnelheid ’s avonds en ’s nachts op een specifiek traject geldt worden ook borden «130» geplaatst. Die borden «130» konden niet direct in het lange weekend worden geplaatst en volgen daarom op een later moment.
Was u op de hoogte van het voornemen van Rijkswaterstaat extra borden te plaatsen en de bijkomende kosten?
Ja. Het plaatsen van de «130» borden is onderdeel van de werkzaamheden die Rijkswaterstaat uitvoert om de snelheidsverlaging te realiseren. Rijkswaterstaat heeft aangegeven hiervoor een planning inclusief een kostenraming te maken na afronding van het plaatsen van de huidige borden.
Op basis waarvan, gezien het bovenstaande, stelde u in de brief aan de Kamer van 10 december 2019 (Kamerstuk 31 305, nr. 308) met daarin de appreciatie van de motie van de leden Dik-Faber en Schonis over bebording voor snellaadpalen (Kamerstuk 31 305, nr. 304) dat «voor het plaatsen van extra borden geen tijd en geen geld» is? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Vanwege de urgente aanpak van de stikstofproblematiek moest de realisatie van de snelheidsverlaging op zo kort mogelijke termijn. Voor deze specifieke tijdskritische werkzaamheden heb ik budget gealloceerd. De borden «130» konden niet meegenomen worden bij de werkzaamheden in het lange weekend. Daarvoor zal apart tijd en budget worden gealloceerd.
Bent u alsnog bereid om bij de bebording van de nieuwe maximumsnelheid op snelwegen tegelijkertijd alle snellaadpunten voor elektrische auto’s van duidelijke borden te voorzien?
Zoals eerder toegezegd zal ik conform eerdere toezegging dat via werk-met-werk doen aangezien dit de meest kostenefficiënte optie is. Gezien de wens van uw Kamer zal ik ook bij het uitvoeren van deze extra werkzaamheden scherp bezien in hoeverre ik dit kan combineren met het ophangen van de snellaadpunten-borden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe maximumsnelheid op snelwegen, uiterlijk 10 maart 2020 voor 12.00 uur?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk afgedaan.
Falende bewindvoerders |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Facebookbericht van Steven Brunswijk over falende bewindvoerders en schuldhulpverlening?1
Ja, ik ben bekend met de berichten van de heer Brunswijk over beschermingsbewindvoerders (hierna: bewindvoerders) en schuldhulpverlening.
Hoe verklaart u dat de rekeningen van mevrouw Brunswijk, zoals weergegeven door bewindvoerder Obin, volledig verschillen van de informatie die de schuldeisers verstrekken (waaronder de Belastingdienst)?
Over individuele gevallen kan ik geen uitspraken doen.
Wat onderneemt u tegen bewindvoerders die hun cliënten bedriegen en/of bestelen?
Als een bewindvoerder zijn cliënt zou bedriegen of bestelen, kan de betrokkene maar ook familieleden of de rechter, hiervan aangifte doen bij de politie. Als er sprake is van diefstal of bijvoorbeeld duidelijke aanwijzingen daarvoor, ligt voor de hand dat de bewindvoerder in alle zaken wordt ontslagen.
In het algemeen geldt dat als een bewindvoerder zijn cliënt schade berokkent, hij hiervoor aansprakelijk is. De cliënt, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familie, kan vervolgens de rechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. De rechter kan de bewindvoerder in één of enkele zaken ontslaan, maar ook in al diens dossiers.
Het onderzoek van de rechtbank naar de bewindvoerder vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder wordt behandeld binnen het lopende toezicht. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Wanneer de cliënt of opvolgend bewindvoerder bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, bijvoorbeeld vanwege het vermoeden van fraude, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de cliënt heeft berokkend. Vervolgens kan de rechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder.
Erkent u dat het in het belang is van goedwillende bewindvoerders als de malafide bureaus van de markt verdwijnen?
Ja. In de eerste plaats hebben hun cliënten belang bij de aanpak van malafide bewindvoerders. Ook goedwillende bewindvoerders hebben daar belang bij, omdat negatieve ervaringen afstralen op de beroepsgroep als geheel.
Het lid Jasper van Dijk legde het bericht dat aanleiding is voor deze Kamervragen op 5 maart jl. ook voor aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening ten behoeve van de uitwisseling van persoonsgegevens. De Staatssecretaris heeft in reactie hierop aangegeven bekend te zijn met het fenomeen malafide bewindvoerders. Zij benadrukte daarbij dat er in de beroepsgroep van bewindvoerders ook heel veel betrokken professionals zitten die zich met hart en ziel inzetten. Dat onderschrijf ik.
Erkent u dat goed toezicht op bewindvoerders noodzakelijk is, alsmede een laagdrempelig loket voor klachten?
Ja. Goed toezicht op bewindvoerders is geborgd aan de hand van wettelijke kwaliteitseisen en het rechterlijke toezicht daarop. Daar ga ik eerst op in. Daarna licht ik toe waar mensen terecht kunnen met klachten over hun bewindvoerder.
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het besluit).2 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het gaat om eisen over werving, opleiding, scholing en begeleiding, omgang met cliënten, het plan van aanpak, klachtenregeling, dossiervorming, bedrijfsvoering en eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling. Eenmaal benoemd moeten bewindvoerders jaarlijks aantonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Voor de toets aan de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak het Landelijke Kwaliteitsbureau (hierna: LKB) geïnitieerd. Om benoemd te kunnen worden, moeten kandidaten daar een toelatingsverzoek indienen. Na toelating moeten bewindvoerders jaarlijks een handhavingsverzoek indienen bij het LKB.
De kwaliteitseisen uit het besluit zijn geïntroduceerd bij de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. Deze wetswijziging en het besluit zijn in 2018 geëvalueerd.3 Mijn appreciatie van de evaluatie heb ik in juli 2019 aan uw Kamer aangeboden.4
Uit de evaluatie volgt dat het LKB inzicht heeft in de bedrijfsvoering van bewindvoerders en er consequenties aan verbindt als daaruit blijkt dat het niet goed gaat met een kantoor. Hiermee is invulling gegeven aan een van de belangrijkste doelstellingen van de wetswijziging. Uit de evaluatie komt het beeld naar voren dat het LKB in de afgelopen periode steeds beter is gaan functioneren. Daarnaast zet de rechtspraak flinke stappen in de digitalisering van het toezicht op professionele bewindvoerders. Dit draagt bij aan de versterking en effectiviteit van het toezicht. Verder blijkt uit de evaluatie dat de introductie van de kwaliteitseisen breed wordt gedragen door rechters en de beroepsgroep. In de eerste plaats omdat de eisen een zekere filterwerking hebben: met de eisen is het mogelijk geworden om een deel van de potentieel slecht functionerende bewindvoerders buiten de deur te houden. Ten tweede kan de jaarlijkse controle eraan bijdragen dat slecht functionerende bewindvoerders de mogelijkheid wordt ontnomen als bewindvoerder op te treden.
Wel is in de evaluatie en nadien tijdens stakeholderbijeenkomsten branche breed opgemerkt dat het bij de eisen ontbreekt aan een meer inhoudelijke toets van vaardigheden en competenties van bewindvoerders. Dit is ook besproken tijdens een bestuurlijk overleg van de Staatssecretaris van SZW en mij op 4 maart jl. met de Raad voor de rechtspraak, verenigingen van bewindvoerders en de VNG. De stakeholders hebben afgesproken gezamenlijk te verkennen of een specifieke opleiding verplicht kan worden gesteld. De Staatssecretaris van SZW en ik waarderen de bereidheid van deze partijen om hierin gezamenlijk op te trekken. De verkenning start naar verwachting rond de zomer van 2020. De Staatssecretaris van SZW heeft bij voornoemde plenaire behandeling toegezegd dat uw Kamer over de uitkomsten van het overleg wordt geïnformeerd.
Als een cliënt of bijvoorbeeld zijn naaste familie een klacht hebben over een bewindvoerder, kunnen zij die indienen bij de bewindvoerder. Op grond van het besluit moet een bewindvoerder een klachtenregeling hebben. Als de bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging, kan ook daar een klacht worden ingediend. Het staat een cliënt en bijvoorbeeld zijn naaste familie altijd vrij om de rechter te benaderen. Op deze manier is een laagdrempelig loket voor klachten geborgd.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar problemen onder bewindvoerders en aanbevelingen te doen om het systeem te verbeteren?
Naar aanleiding van voornoemde wetsevaluatie over onder meer de kwaliteitseisen voor bewindvoerders, zetten de rechtspraak, verenigingen van bewindvoerders en VNG stappen om de kwaliteit van bewindvoerders verder te verbeteren (zie antwoord 5). De verbeterpunten uit de wetsevaluatie worden dus opgepakt. Uw Kamer wordt over de voortgang geïnformeerd.
Daarnaast gaat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek met de rechtspraak en het LKB naar aanleiding van de motie Jasper van Dijk/Peters.5 De motie roept op onderzoek te doen naar problemen met bewindvoering en aanbevelingen te doen om het systeem te verbeteren. Het ministerie zal met de rechtspraak en het LKB bespreken welke mogelijkheden zij zien om de kwaliteit van bewindvoerders verder te verbeteren. Uw Kamer wordt over de uitkomsten geïnformeerd.
De schrijnende humanitaire situatie op de Griekse eilanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over de escalerende situatie op de Griekse eilanden?1
Ja.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk te bespreken in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) en de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van de Europese Unie?
Gezien de recente ontwikkelingen in Turkije en Griekenland heeft op woensdag 4 maart een extra JBZ-raad plaatsgevonden, waar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met haar EU-collega’s over de situatie heeft gesproken. Tevens vond op donderdag 5 maart een informele RBZ (Gymnich) plaats in Zagreb. Op vrijdag 6 maart is dit voortgezet als een formele RBZ, waar de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn EU-collega’s heeft gesproken over de situatie in Idlib.2 Ook tijdens de JBZ-Raad van 13 maart is de situatie in Griekenland besproken, evenals de mogelijkheden voor additionele steun aan Griekenland.
Wat vindt u van deze humanitaire crisis op de Griekse eilanden en wat vindt u dat er moet gebeuren om deze humanitaire crisis aan te pakken?
De situatie op de Griekse eilanden is en blijft zorgelijk. Volgens de Europese Commissie verblijven rond de 41.500 vluchtelingen en migranten op de Griekse eilanden, terwijl de officiële opvangcapaciteit slechts 6.000 is. Dit leidt tot schrijnende situaties. In EU-verband zijn de mogelijkheden voor aanvullende steun aan Griekenland door de Staatssecretaris voor Justitie en Veiligheid met haar Europese collega’s besproken tijdens de extra JBZ-raad van 4 maart3 en de JBZ-raad van 13 maart jl. De Nederlandse inzet is de komende tijd gericht op handhaving van de EU-Turkije Verklaring. Uitgangspunt daarbij is steun voor Griekenland om de situatie het hoofd te bieden en nadruk ligt op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Turkije, Griekenland en de EU voor de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring.
Nederland blijft er bilateraal en in EU-verband bij Griekenland op aandringen om structurele verbeteringen door te voeren, waaronder snellere en effectievere asielprocedures, meer terugkeer en het verbeteren van de opvangomstandigheden. Nederland biedt hierbij doorlopend steun aan Griekenland, door het leveren van expertise, hulpmiddelen en financiering.
Nederland verwelkomt het actieplan van de Commissie van 4 maart. Dit actieplan bestaat uit een door Frontex gecoördineerd terugkeerprogramma, twee ondersteunende grensbewakingsoperaties aan de zee- en landgrens en additionele financiële steun van EUR 700 miljoen. De eerste EUR 350 miljoen heeft de Commissie direct beschikbaar gesteld om grens- en migratiemanagement aan te pakken. Provisioneel wordt voor de direct beschikbare EUR 350 miljoen gekeken naar het vergroten van opvangcapaciteit, vrijwillige terugkeer en de infrastructuur die nodig is voor «screening procedures» voor gezondheid en veiligheid. Daarnaast zal het bedrag worden aangewend om het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) en Frontex te ondersteunen, om (vrijwillige) terugkeer te bevorderen en lopende activiteiten te continueren. De Commissie heeft op 27 maart een voorstel gedaan voor de additionele EUR 350 miljoen. 4 Hier wordt uw Kamer separaat nader over geïnformeerd. Voor de additionele EUR 350 miljoen komt de Commissie op korte termijn met voorstellen. Het kabinet zal Uw Kamer hierover informeren. Het kabinet acht het van belang dat hierbij voldoende financiële absorptiecapaciteit van Griekenland is en een effectieve en efficiënte besteding van de middelen wordt gewaarborgd. Nederland draagt tevens bij aan de steunvraag van Griekenland aan Frontex, de zgn. Rapid Border Intervention voor de landgrens.
Verder heeft Nederland, net als diverse andere EU-lidstaten, besloten om in te gaan op het recente hulpverzoek van Griekenland via het EU Civil Protection Mechanism(UCPM). Via het UCPM kunnen landen verzoeken om acute in-kind assistentie bij calamiteiten. In deze gecoördineerde actie heeft Nederland op maandag 9 maart jl. 71 generatoren, 4.300 kussens, 6 tenten en 1.900 nooddekens naar Griekenland gestuurd.
Daarnaast helpt Nederland om de meest acute humanitaire noden te verlichten, bijvoorbeeld door humanitaire organisaties in staat te stellen snel en flexibel te reageren in noodsituaties. Nederland verleent bijvoorbeeld ongeoormerkte steun aan diverse organisaties – zoals UNHCR – die een belangrijke rol spelen in de huidige humanitaire respons in Griekenland.
Ook stelt de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking via het Nederlandse Rode Kruis (NRK) EUR 500.000 beschikbaar om het regionale appeal van de Internationale Federatie van Rode Kruis en Rode Halve Maan-bewegingen (IFRC) te ondersteunen. Een deel van dit IFRC-plan betreft humanitaire activiteiten in Griekenland, waaronder in en rondom de opvangfaciliteiten op de eilanden. Dit zal onder meer ingezet worden om de acute noden op het gebied van water- en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg en bescherming te lenigen.
Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van de BHOS-begroting 2020, zal er vanuit het BHOS-budget ook een beperkte bijdrage uit de non-ODA middelen beschikbaar worden gesteld voor de Griekse eilanden. In 2020 start een project in het kader van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS) voor vluchtelingen en asielzoekers die gestrand zijn op de Griekse eilanden. Dit project zal in totaal EUR 200.000 kosten.
Wat is uw reactie op het rapport van de Europese Rekenkamer van oktober 2019 dat stevige kritiek uit op de bestedingen en uitkomsten van de programma’s van de EU om het leed van de vluchtelingen te doen verminderen? Wat zou er volgens u met spoed verbeterd moeten worden?
Naar aanleiding van het rapport van de Europese Rekenkamer (Special Report No. 24/2019) zijn er Raadsconclusies aangenomen.5 Hierin worden de conclusies van het rapport onderkend, en het belang van de speciale focus inzake asiel, relocatie en terugkeer van migranten onderstreept. De Commissie komt binnenkort met een voorstel voor een «New Pact on Migration» waarin aan deze zaken aandacht wordt besteed. De Nederlandse prioriteiten voor het toekomstig EU asiel- en migratiebeleid voor de periode van 2019–2024 zijn terug te vinden het paper «A renewed European agenda on migration».6
Wat kunt u doen om het leed te verminderen van de vluchtelingen op de Griekse eilanden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met uw EU-collega’s er bij de Griekse overheid op aan te dringen de meeste kwetsbare migranten/vluchtelingen zoals ouderen, alleenstaande minderjarigen en gezinnen met jonge kinderen, over te brengen naar het Griekse vaste land?
Van versnelde relocatieprocedures is momenteel geen sprake. Zoals bekend staat Nederland in principe niet positief tegenover ad hoc relocatie. Uitgangspunt blijft om structurele oplossingen door te voeren in Griekenland om de druk op de eilanden te ontlasten. Tijdens de extra JBZ-Raad van 4 maart jl. heeft de Commissie, met steun van Nederland, aandacht gevraagd voor de positie van alleenstaande minderjarigen op de eilanden. cf. motie Voordewind 32 317 nr 608.7 De situatie in Griekenland is nader besproken tijdens de JBZ-Raad van 13 maart.
Wat kan de EU/Nederland eraan doen om de asielprocedure te doen versnellen zodat de kansrijke vluchtelingen versneld kunnen worden herverdeeld over de EU?
Nederland wacht het voorstel van de Europese Commissie voor een «New Pact on Migration» waarin aan deze zaken aandacht zal worden besteed af. De voorzitter van de Europese Commissie heeft aangegeven dat deze voorstellen na Pasen zullen worden gepubliceerd.
Is Nederland bereid om een deel van de alleenstaande minderjarige kinderen met name onder de leeftijd van 14 jaar op te nemen via versnelde relocatie?
Zie antwoord vraag 6.
De opgelopen vertragingen bij de renovatie van de Wantijbrug en de Botlekbrug |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel »Dit is prutswerk van de bovenste plank»?1
Ja.
Waarom heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen om de renovatie van zowel de Wantijbrug als de Botlekbrug tegelijk plaats te laten vinden? Welke afwegingen zijn er gemaakt?
Het was juist de bedoeling om beide renovaties niet gelijktijdig uit te voeren. Door vertraging van de renovatie van de Wantijbrug is echter een situatie ontstaan waarbij de werkzaamheden aan de Wantijbrug samenvallen met de werkzaamheden aan de Botlekbrug.
Dat heeft geleid tot extra verkeershinder, met name voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor dit vervoer was een omrijdroute noodzakelijk omdat de Botlekbrug van 2 tot en met 21 maart dagelijks afgesloten was van 1.00 tot 4.00u en de Wantijbrug tot 3 april volledig afgesloten is.
Omdat deze situatie niet optimaal is, heeft RWS de volgende alternatieven verkend.
Verdere verschuiving van de werkzaamheden aan de Wantijbrug tot na de werkzaamheden aan de Botlekbrug was echter geen haalbare optie. Dit omdat deze dan zouden samenvallen met de aansluitende renovatie-werkzaamheden aan de N3. Dit was zowel technisch als logistiek niet mogelijk.
Vertraging van de werkzaamheden aan de Botlekbrug tot na de werkzaamheden van de Wantijbrug was eveneens geen haalbare optie. Hiervoor zouden bestaande afspraken moeten worden opengebroken met naar verhouding grote financiële consequenties.
Waarom is er niet voor gekozen om de renovaties aan beide bruggen na elkaar te laten plaatsvinden, zodat de transportsector niet zoveel extra kilometers hoeft te rijden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extra brandstofverbruik veroorzaakt de omleiding? Hoeveel minuten extra zijn chauffeurs nu onderweg vanwege de omleiding?
In mijn brief aan de Kamer van 1 juli 2019 (2018–2019, 29 385, nr. 102) heb ik inzicht gegeven in de hinder als gevolg van de renovatie van de Wantijbrug. Door de samenloop van de werkzaamheden aan de Wantijbrug en de Botlekbrug is extra hinder ontstaan. Het extra brandstofgebruik is van teveel factoren afhankelijk om daarvan een betrouwbare inschatting te kunnen geven. De extra omrijdtijd is wel in te schatten. Deze bedraagt, afhankelijk van herkomst en bestemming, 45 tot 80 minuten extra en betreft alleen het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Waarom is er geen contact opgenomen met de transportbranche voorafgaand aan het besluit beide bruggen te openen? Waarom werd de transportsector na de besluitvorming alleen via een flyer ingelicht? Waarom is ervoor gekozen zwaardere controles uit te voeren op het naleven van de verplichte omleidingen?
Op bestuurlijk niveau is geen contact geweest met TLN. Dat had wel gemoeten. Rijkswaterstaat zal daarom frequenter contact onderhouden op bestuurlijk niveau en binnenkort met TLN bespreken, hoe de informatievoorziening in dit soort situaties over en weer verbeterd kan worden. Er is op inhoudelijk niveau overigens – telefonisch en per mail – wel frequent en open contact geweest tussen Rijkswaterstaat en TLN ten tijde van de besluitvorming (december 2019 – februari 2020). Daarnaast zijn de transportbedrijven via een uitgebreide en meertalige folder geïnformeerd over de situatie.
De zwaardere controles bij omrijdroutes worden voor de veiligheid uitgevoerd, omdat het vervoer van gevaarlijke stoffen betreft.
Klopt het dat er door een ingenieursbureau foutieve berekeningen zijn gemaakt, waardoor de werkzaamheden aan de Wantijbrug later van start zijn gegaan? Is het ingenieursbureau ook aansprakelijk voor de opgelopen vertraging?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik allereerst naar mijn brief aan de Kamer van 1 juli 2019 (2018–2019, 29 385, nr. 102). Deze brief gaat nader in op de oorzaken van de vertraging van de renovatie van de Wantijbrug. De vertraging is het gevolg van de noodzakelijke aanpassing van de scope van het project en de afstemming van de uitvoeringsperiode. Uit het in de brief van 1 juli 2019 genoemde onderzoek is gebleken dat het ingenieursbureau hiervoor niet aansprakelijk kan worden gehouden.
Is er een andere route te bedenken voor het vrachtverkeer met gevaarlijke stoffen?
De omrijdroute betreft de kortste op het Hoofdwegennet beschikbare route. Gebruik van de Botlektunnel is niet mogelijk vanwege de beperking voor het vervoer van bepaalde categorieën gevaarlijke stoffen door deze tunnel.
Kunnen economisch getroffen bedrijven aanspraak maken op de nadeelcompensatieregeling? Zo ja, aan welke voorwaarden moet hiervoor worden voldaan en zijn zij hiervan op de hoogte? Waar dienen zij zich te melden?
Getroffen bedrijven kunnen een beroep doen op de schade- en nadeelcompensatieregeling van Rijkswaterstaat. Er moet echter sprake zijn van aanzienlijke omzetschade om hiervoor in aanmerking te komen. De verwachting is dat hiervan in deze situatie geen sprake zal zijn.
Bedrijven die een beroep willen doen op de schade- en nadeelcompensatieregeling kunnen zich wenden tot het digitale loket: https://www.rijkswaterstaat.nl/over-ons/contact/schade-en-compensatie/nadeelcompensatie.aspx Op deze website staan tevens de voorwaarden vermeld waar aan voldaan dient worden.
Bent u van plan in gesprek te gaan met de getroffen ondernemers om dit netjes af te handelen?
Rijkswaterstaat spreekt op korte termijn met TLN als vertegenwoordiger van de ondernemers over deze kwestie; zie ook het antwoord op vraag 5. Getroffen ondernemers kunnen zich, zoals gemeld in het antwoord op vraag 8, melden bij het digitale loket van Rijkswaterstaat.
De RVU-boete |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel militairen hebben sinds 2010 (gedwongen) gebruik gemaakt van de Regeling Vervroegde Uittreding?
Vanaf het moment van leeftijdsontslag ontvangt de gewezen militair een uitkering op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM). De UGM wordt aangemerkt als een Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU) op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964, artikel 32ba. Van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2019 zijn 6.971 militairen met verplicht leeftijdsontslag gegaan.
Hoe hoog is het totaalbedrag dat Defensie sinds 2010 heeft moeten afdragen als gevolg van de boete op basis van de Regeling Vervroegde Uittreding?
Defensie kent een aantal regelingen die door de Belastingdienst als een regeling vervroegde uittreding wordt aangemerkt en draagt hier eindheffing voor af. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het bedrag dat Defensie heeft afgedragen als gevolg van de boete op basis van de Regeling Vervroegde Uittreding. Het gaat om de regelingen voor het Functioneel Leeftijdsontslag voor burgers (FLO), de Uitkering Gewezen Militairen (UGM) en de compensatie voor het AOW-gat. De AOW-gat compensatie is een tegemoetkoming als gevolg van het gat dat ontstond tussen het einde van de UGM-regeling en de verhoogde AOW-leeftijd. Ook deze tegemoetkoming wordt door de Belastingdienst aangemerkt als een Regeling Vervroegd Uittreden. Het functioneel leeftijdsontslag is een regeling die voor burgers gold en heeft hetzelfde karakter als de UGM van militairen en is derhalve ook belast met een RVU-heffing.
Hoeveel heeft de bezuiniging op de Marine Luchtvaartdienst in 2008 opgeleverd?
Het opgaan van de Marine Luchtvaartdienst in het Defensie Helikopter Commando (DHC) in 2008 had geen bezuinigingsdoelstellingen. De middelen die het Commando Zeestrijdkrachten destijds beschikbaar had zijn overgedragen aan het Commando Luchtstrijdkrachten. Met de vorming van het DHC zijn geen bezuinigingsopdrachten meegegeven. De beleidsdoorlichting, die ik d.d. 20 december jl. (Kenmerk 31 516 X, nr. 30) aan de Kamer heb verzonden, heeft ook aangetoond dat er geen oordeel kan worden gegeven over de doelmatigheid van de vorming van het DHC.
De berichtgeving ‘Ook in Nederland gezichtsherkenning met omstreden programma Clearview’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over de gelekte klantenlijst van het Amerikaanse bedrijf Clearview AI waaruit blijkt dat Nederland gebruik heeft gemaakt van omstreden gezichtsherkenningssoftware?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de software van Clearview het mogelijk maakt om gezichten op camerabeelden van personen te herkennen en identificeren aan de hand van online foto’s en video’s? Vindt u het gebruik van deze technologie wenselijk in een democratische rechtsstaat en in Nederland in het bijzonder?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De berichtgeving over Clearview beschrijft het grootschalig verzamelen van foto’s en bijbehorende identificerende gegevens van het internet door een private partij, alsmede het beschikbaar maken van die gegevens aan betalende partijen. De focus van Clearview lijkt daarbij op opsporingsinstanties te liggen, die dan middels automatische gezichtsherkenning onbekende personen kunnen identificeren. In de Nederlandse verhoudingen vind ik het niet wenselijk om ongericht een dergelijke verzameling van online foto’s aan te leggen om vervolgens te dienen als vergelijkingsmateriaal voor opsporingsfoto’s.
Welke Nederlandse publieke en/of semipublieke organisaties hebben gebruik gemaakt van de omstreden gezichtsherkenningssoftware? Was u hiervan op de hoogte, ook voorafgaand aan dit besluit? Zo ja, waarom voelde u zich niet genoodzaakt hierover de Kamer te informeren? Zijn ook andere bewindspersonen betrokken geweest bij de besluitvorming rondom Clearview?
Het is mij op dit moment niet bekend of er overheidsdiensten zijn die een product van Clearview in gebruik hebben of hiervan gebruik hebben gemaakt. De Minister van BZK heeft tijdens het AO Digitalisering van 11 maart jl. op vragen van het lid Verhoeven toegezegd breder bij de overheid te bezien of er gebruik wordt of is gemaakt van Clearview en uw Kamer hierover te informeren.
Ik heb mij reeds enkele weken geleden, toen op het internet de eerste melding werd gemaakt van Clearview in relatie tot de Nederlandse politie, laten informeren door de politie. Zij zijn niet centraal benaderd door Clearview, zijn niet op de hoogte van contacten met dat bedrijf, en hebben geen producten afgenomen.
Welke afspraken, inclusief financiële afspraken, zijn er gemaakt tussen Nederlandse publieke en/of semipublieke organisaties en het bedrijf Clearview AI? Met welke doeleinden hebben Nederlandse publieke en/of semipublieke organisaties de gezichtsherkenningssoftware van Clearview toegepast? Op welke locaties en in welke periode vond dit plaats?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3 ben ik op dit moment niet bekend met enige afspraak tussen een Nederlandse overheidsdienst en Clearview en zal de Minister van BZK hierover uw Kamer informeren.
Is het toepassen van gezichtsherkenningssoftware conform de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Welke mensenrechten kunnen hiermee in het geding zijn, denkt u?
Het gebruiken van gezichtsherkenningssoftware is niet uitgesloten door de AVG. Wel zijn er strenge regels voor het gebruiken van biometrische gegevens, waar sprake van is bij het gebruiken van automatische gezichtsherkenning. Het hangt van de concrete toepassing af of dit in lijn is met de AVG.
Welke mensenrechten in het geding zijn bij het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie is sterk afhankelijk van de wijze en context van toepassing. In elk geval kan het van invloed zijn op vrijheidsrechten en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De Minister voor Rechtsbescherming heeft een brief in voorbereiding over de feitelijke toepassing van gezichtsherkenningstechnologie in Nederland, alsmede het juridisch kader dat daarop van toepassing is. Tevens verschijnt er binnenkort een WODC-rapport over privacyaspecten rondom gezichtsherkenningstechnologie.
Bent u ervan op de hoogte dat Twitter, Facebook en Google de praktijken van Clearview onwenselijk vinden en dat zij sommeren dat Clearview geen gebruik meer maakt van hun data voor de gezichtsherkenningssoftware?
Ja.
Bent u bereid om bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Een werkbezoek aan Groningen op maandag 2 maart 2020 |
|
Stieneke van der Graaf (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u ervan dat er in Overschild drie regimes voor versterking gelden (batches 1467, 1588 en 3260)? Klopt het dat voor batch 1467 de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) opdrachtgever is en dat voor batch 1588 de bewoners zelf opdrachtgever zijn, maar dat nog onduidelijk is voor welke variant wordt gekozen in batch 3260 (buitengebied)?
Het klopt dat er verschillende regimes zijn ontstaan. Dit is ook verklaarbaar. Voor het kabinet staat de veiligheid van de bewoners in Groningen centraal. Om dat zo snel mogelijk te bereiken zijn er een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd in de versterkingsaanpak. Zo is de versterkingsopgave publiek geworden, zijn keuzes gemaakt om de versterkingsopgave te versnellen en wordt de gaswinning afgebouwd. Hierdoor is het onvermijdelijk dat in de loop van de tijd op basis van voortschrijdend inzicht wijzigingen zijn aanbracht in de aanpak van de versterking. Gedurende de uitvoering van de versterkingsopgave is bijvoorbeeld duidelijk geworden dat bewoners behoefte hebben aan meer regie. De specifieke situatie in Overschild is hier een voorbeeld van. In 2016 is de eerste groep versterkingsprojecten met 35 woningen gestart (batch 1467). De planvorming voor deze projecten is in volle gang en voor een deel is de uitvoering al gestart. De eigenaren hebben daarvoor een overeenkomst gesloten met het CVW op basis waarvan de uitvoering plaatsvindt. Deze afspraken worden nu onder begeleiding van NCG uitgevoerd. Bij deze aanpak was weinig ruimte voor eigen regie. Bij batch 1588 is hier verandering in aangebracht. In samenspraak met gemeenten en bewoners en eigenaren is gekozen voor meer regie van de eigenaar. Een groot deel van deze versterkingen is inmiddels in uitvoering. Voor de overige woningen is het voornemen dat de eigenaar kan kiezen tussen eigen regie of uitvoering door de NCG.
Hoewel ik met u deel dat het van belang is om waar mogelijk verschillen te voorkomen, zeker op wijkniveau, is dit onvermijdelijk. Ik acht het van belang om opgedane kennis en ervaring te betrekken en daarnaast gedane toezeggingen te respecteren. Uiteraard is er contact met gemeenten om te kijken of er bij grote verschillen binnen een wijk via andere middelen wellicht hetzelfde kan worden bereikt. Dit zal echter niet alle verschillen wegnemen.
Bent u ermee bekend dat door deze verschillende aanpak breuken ontstaan in de gemeenschap? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u dat de versterking en sloop-nieuwbouw van woningen beter verloopt naarmate mensen meer eigen regie hebben? Wat wordt het regime van de nieuwe wet versterken? Wordt daarbij gekozen voor het regime waarbij de eigenaar opdrachtgever is? Geldt deze wetgeving ook voor het buitengebied (van Overschild en elders)?
Het is belangrijk dat met iedere bewoner een aanpak wordt gevonden die het beste past bij zijn of haar situatie. De wensen verschillen per bewoner en per situatie. Waar de ene bewoner behoefte heeft aan volledige eigen regie, heeft de andere bewoner de behoefte om zoveel mogelijk uit handen te geven. In zijn algemeenheid is niet te zeggen dat versterking en sloop-nieuwbouw van woningen beter verloopt naar mate mensen meer regie hebben. Beide moet mogelijk zijn. In het wetsvoorstel ten behoeve van versterken is daarom voorzien dat de bewoner er voor kan kiezen om zelf opdrachtgever te zijn. Dit wetsvoorstel geldt voor het gehele aardbevingsgebied.
Op welke wijze en in welke mate kunnen mensen eigen regie voeren in de versterking van hun woning? Wat zijn de gevolgen van de nieuwe wetgeving voor de bestaande regimes?
In samenspraak met de regio zijn verschillende versnellingsmaatregelen uitgewerkt (zoals de praktijkaanpak en de typologie-aanpak). Daarbij ligt in verschillende mate de regie bij de eigenaar. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan hiermee maatwerk worden geleverd voor situaties waar de bewoner meer of minder regie wenst. Onder het wetsvoorstel krijgen bewoners de ruimte om te kiezen tussen uitvoering door NCG of zelf opdrachtgever zijn. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in afspraken die in het kader van uitvoering van de verschillende batches zijn gemaakt.
Klopt het dat er nog altijd veel discussie is over het verhalen van kosten van versterking? Deelt u de mening dat burgers hiervan niet de dupe mogen worden?
Uw Kamer is op 28 januari jl. geïnformeerd (TK 33 529, nr. 723) dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat de bestaande betaalovereenkomst over de betaling van de kosten van versterking, de zogeheten interim- Betaalovereenkomst Versterken, met de NAM verlengt. Uitgangspunt van deze overeenkomst is dat het Rijk verantwoordelijk is voor het veiligheidsbeleid en dat de daaruit voortvloeiende versterkingsuitgaven voor rekening van NAM komen. NAM betaalt voor alle versterkingskosten die noodzakelijk zijn voor de veiligheid.
Indien er kosten worden gemaakt aanvullend op wat nodig is voor de veiligheid worden de kostencalculaties ingewikkelder. Ik deel met u het belang dat bewoners niet de dupe mogen worden van onduidelijkheid. Snelheid van de uitvoering heeft prioriteit. In de Tijdelijke wet Groningen ten behoeve van de versterking is daarom voorzien dat wordt vastgelegd welke maatregelen specifiek nodig zijn voor de veiligheid.
Deelt u de mening dat kosten voor versterking gewoon betaald moeten worden, waarna deze kosten worden verhaald op de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij)? Deelt u de conclusie dat voor een voortvarende en mensgerichte versterkingsaanpak het onvermijdelijk is dat gerekend wordt met een percentage kosten die niet verhaald kunnen worden dan dat voor elke opdracht eerst eindeloos gecalculeerd wordt over het kostenverhaal?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u zich voorstellen dat de beving bij Opende met een kracht van 1.4 op de schaal van Richter veel ongerustheid onder bewoners heeft voortgebracht? Wat is uw reactie op de unaniem door de gemeenteraad aangenomen motie over het stoppen van de gaswinning in kleine velden?
Ik kan me goed voorstellen dat iedere beving bewoners ongerust maakt.
De motie die door de gemeenteraad van Westerkwartier is aangenomen is een vertaling van een gevoelen dat leeft onder bewoners van gebieden waar gas wordt gewonnen. De risico’s bij gaswinning uit kleine velden zijn echter niet vergelijkbaar met die bij gaswinning uit het Groningenveld. Om de klimaatdoelen te halen wordt het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder ook aardgas, stap voor stap afgebouwd. Er is nog tijd nodig om alle woningen aardgasvrij te maken en de industrie te verduurzamen. Voorlopig is er dus nog aardgas nodig. Naast eigen gaswinning importeert Nederland ook aardgas uit andere landen. Geïmporteerd gas veroorzaakt meer uitstoot van broeikasgassen bij de gaswinning en bij het transport naar Nederland. Daarom wil het kabinet gas in eigen land blijven winnen als dat veilig kan. Dit maakt de Nederlandse energievoorziening minder afhankelijk van andere landen. Overal waar gas gewonnen wordt is er een seismisch monitoringsnetwerk en hebben de mijnbouwbedrijven afspraken gemaakt en vastgelegd in het schadeprotocol over het vergoeden van eventuele schade. Er is daarom geen aanleiding om het Kabinetstandpunt ten aanzien van gaswinning uit kleine velden te herzien.
Wat gebeurt er met de schades als gevolg van de gaswinning uit kleine velden nu het schadeprotocol nog niet in werking is getreden? Wanneer zijn het schadeloket en de Commissie Mijnbouwschade operationeel? Wanneer kunnen bewoners die nu te maken hebben met schade als gevolg van winning uit kleine velden hier terecht?
Op dit moment kan men, als men schade vermoedt door mijnbouwactiviteiten, terecht bij het landelijk loket mijnbouwschade. De medewerkers van dit loket helpen mensen verder bij het uitzoeken waar hun claim moet worden neergelegd. Indien een mijnbouwonderneming een claim heeft afgewezen, dan kan men zich voor het beantwoorden van de causaliteitsvraag wenden tot de Technische commissie bodembeweging. Met de mijnbouwondernemingen is afgesproken dat zij schademeldingen in afwachting van de inwerkingtreding van het Instellingsbesluit en het bijbehorende schadeprotocol zoveel mogelijk afhandelen in overeenstemming met de afspraken die in het protocol zijn vastgelegd.
Het streven is om de Commissie Mijnbouwschade en de uitvoeringsorganisatie die de commissie ondersteunt op 1 juli van dit jaar operationeel te laten zijn. Vanaf dat moment kunnen de eigenaren schade als gevolg van bodembeweging door winning uit kleine velden melden bij het landelijk loket mijnbouwschade of kunnen zij een vordering tot schadevergoeding indienen bij de civiele rechter.
Vindt u het ook onwenselijk dat bewoners zich moeten wenden tot de exploitant zolang het schadeprotocol nog niet in werking is getreden? Wat gaat u hieraan doen? Op welke manier wordt aan gemeenten en bewoners brede bekendheid gegeven aan het schadeprotocol kleine velden?
Ik deel de mening dat het van belang is dat meldingen door burgers van schade, die mogelijk door mijnbouw is veroorzaakt, ook buitengerechtelijk zo spoedig mogelijk moeten worden afgehandeld. Daarom wordt hard gewerkt aan een buitengerechtelijke schadeafhandelingsprocedure met een onafhankelijke Commissie Mijnbouwschade. Dat proces kost tijd. Totdat deze Commissie op 1 juli 2020 operationeel is kunnen eigenaren met schade zich wenden tot de mijnbouwexploitant. Deze handelt de schade zoveel mogelijk af in overeenstemming met de afspraken die in het protocol zijn vastgelegd. Indien de mijnbouwexploitant de claim afwijst, dan kan men zich voor het beantwoorden van de causaliteitsvraag wenden tot de technische commissie bodembeweging. Voor 1 juli 2020 wordt een informatiecampagne gestart, gericht aan onder meer burgers en gemeenten, met informatie over waar burgers zich kunnen melden en wat er verwacht kan worden van de schadeafhandeling.
Is het u bekend dat er tientallen huurwoningen leeg staan, zoals in de gemeente Loppersum? Hoe kan worden voorkomen dat woningcorporaties ervoor kiezen woningen leeg te laten staan? Hebben de huurders alternatieve huisvesting aangeboden gekregen? Kunt u uitsluiten dat er gevolgen zijn voor de gemeentelijke financiën als gevolg van deze leegstand?
Ja, het is bekend dat er sociale huurwoningen leegstaan, bijvoorbeeld in Loppersum. Soms is het onvermijdelijk dat woningen, als onderdeel van een groter aantal dat gesloopt gaat worden, tijdelijk leegstaan. Corporaties lossen dit ook op door tijdelijke huurcontracten aan te bieden in de overbruggingsfase. Het op grote schaal versterken of slopen voor nieuwbouw is ingewikkeld, zeker in een kleinere gemeente zoals Loppersum. Corporatie Wierden en Borgen geeft aan dat er inmiddels 23 woningen leeg zijn gekomen voor sloop. Hiervan zijn er nu drie tijdelijk verhuurd en staan er 20 leeg. Wel heeft de corporatie onlangs overleg gepleegd met de gemeente en daarbij is over en weer de intentie uitgesproken om voortaan eerst te bouwen voor gesloopt wordt en woningen leeg komen te staan. In verband met locaties is de samenwerking met de gemeente daarbij van groot belang. In alle gevallen krijgen bewoners met een lopend huurcontract alternatieve woonruimte aangeboden. De financiële gevolgen van de tijdelijke leegstand van corporatiewoningen voor sloop zijn voor de corporatie, niet voor de gemeente.
Is het u bekend dat veel mensen kiezen voor sloop en nieuwbouw in plaats van versterken, omdat zij daarmee een duurzame en toekomstbestendige woning krijgen? Deelt u de mening dat een bedrag van 7.000 euro voor het verduurzamen van een versterkte woning niet in verhouding staat tot een nieuwe én volledig duurzame woning?
Wanneer een woning versterkt moet worden, wordt in overleg met bewoners en eigenaren besproken welke versterkingsmaatregelen het meest passend voor de woning zijn om deze op norm te brengen. Deze keuze wordt in beginsel gemaakt aan de hand van afgesproken kaders waarbij de versterkingskosten en de waarde van het gebouw bepalen welke oplossingen mogelijk zijn. In sommige gevallen kan dit resulteren in sloop-nieuwbouw. Indien sloop en nieuwbouw aan de orde is, wordt het huis volgens de nieuwste bouwnormen gebouwd.
Op het moment dat een woning na opname en beoordeling niet gesloopt maar wel versterkt moet worden, kan de eigenaar gebruik maken van de subsidieregeling «Regeling energiebesparing woningen bouwkundig versterkingsprogramma Groningenveld». Deze is beschikbaar gesteld om de koppelkansen te benutten om bij versterkingsmaatregelen ook van het moment gebruik te maken om de woningen te verduurzamen. De regeling is eind 2019 gewijzigd zodat ook woningeigenaren in aanmerking komen die afzien van de versterking van hun woning. Deze wijziging sluit aan bij de versterkingsaanpak, waarin de woningeigenaar zelf regie kan voeren over het proces van versterking.
Wat vindt u ervan dat bewoners bijvoorbeeld spouwmuurisolatie zelf moeten betalen als bij versterking een nieuwe muur wordt geplaatst? Bent u bereid om te kijken naar een aantrekkelijker regeling van verduurzaming bij versterking, waardoor veel meer karakteristieke panden behouden kunnen blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de subsidieregeling kunnen woningeigenaren in het aardbevingsgebied subsidie ontvangen om de woning energiezuinig te maken. Bij de versterking van een gebouw heeft de woningeigenaar de vrijheid om, binnen de gestelde voorwaarden, deze subsidie naar eigen wensen in te zetten voor bijvoorbeeld spouwmuurisolatie, maar ook voor het installeren van zonnepanelen. De regeling is daarmee primair gericht op de verduurzaming van de woning.
Voor het behoud van het Gronings erfgoed zijn de gezamenlijke overheden met het Erfgoedprogramma gekomen tot een integrale visie voor de aanpak van gebouwd erfgoed in het aardbevingsgebied. In dit kader zijn aanvullende afspraken gemaakt; zo is voor karakteristieke gebouwen afgesproken dat deze ook niet zomaar mogen worden gesloopt. Vanuit het Erfgoedprogramma is door de provincie Groningen in samenwerking met de gemeente Midden-Groningen en de NCG een pilot subsidieregeling ingesteld voor het behoud van karakteristieke panden in Overschild. Voor de regeling stelt het Nationaal Programma Groningen 2 miljoen euro beschikbaar. Deze bijdrage kan de eigenaar bijvoorbeeld gebruiken voor energiebesparende maatregelen, herbestemming, inhuur van experts of het herstellen van karakteristieke waarden.
Klopt het dat er in de gemeente Delfzijl 30 woningen zijn waar mensen op last van de gemeente vertrokken zijn vanwege de onveilige situatie? Wanneer krijgen deze mensen duidelijkheid? Wanneer krijgen mensen een versterkte of nieuwe woning? Hoeveel woningen in het aardbevingsgebied zijn zó onveilig verklaard dat mensen daar niet meer kunnen wonen?
Er zijn twee acuut onveilige situaties bekend van adressen waar de gemeente heeft ingegrepen. Hier waren de woningen inderdaad te onveilig geworden en niet met tijdelijke maatregelen veilig te stellen. Eén woning wordt op dit moment hersteld. Bij de andere woning wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing. Uit de gegevens van de TCMG blijkt dat er tot dusver voor het gehele aardbevingsgebied 212 Acute Onveilige Situatie gegrond zijn verklaard (https://schadedoormijnbouw.nl/over-de-tcmg/cijfers/meldingen). Als er sprake is van een acuut onveilige situatie, dan stelt de bouwkundig adviseur van de TCMG de vervolgstappen in werking. Er wordt ter plekke met de eigenaar een plan van aanpak opgesteld. De bouwkundig adviseur zorgt dat een aannemer dit zo snel mogelijk uitvoert na de AOS-melding. Er worden tijdelijke maatregelen die de onveiligheid direct wegnemen. Dit gaat om een tijdelijke oplossing. Soms wordt er gestut, soms wordt een gebouw deels of zelfs geheel gesloten.
Voor hoeveel woningen zijn er in de eerste twee maanden – of worden in het eerste kwartaal – van 2020 versterkingsadviezen afgegeven? Kunt u dit per gemeente inzichtelijk maken? Klopt het dat de uitvoering die nu plaatsvindt – waar deze leden blij mee zijn – vooral gaat over de woningen uit de oude batches?
Het dashboard met de voortgang van de versterkingsopgave is gepubliceerd op de website van de NCG en deze wordt maandelijks geactualiseerd. Het dashboard met de voortgang t/m 29 februari 2020 per gemeente is in te zien via de volgende link:
De eigenaar heeft altijd het laatste woord over zijn huis. Daarom wordt een project pas vastgesteld na een afspraak met de eigenaar over de versterking. Deze afspraken zijn met name bij de batches reeds afgerond. De gemeenten finaliseren momenteel hun lokale plannen van aanpak. Hierin stellen gemeenten vast hoeveel en welke adressen binnen de gemeente per jaar opgenomen, beoordeeld en uitgevoerd kunnen worden. Met deze informatie zal het dashboard vervolgens worden verrijkt, waardoor bijvoorbeeld inzichtelijk gemaakt kan worden hoe de voortgang zich verhoudt ten opzichte van de prognose.
Is het u bekend dat woningen in het buitengebied van Overschild (batch 3260) in 2017 geïnspecteerd zijn, maar bewoners intussen al 2,5 jaar wachten op versterkingsadviezen? Is het u bekend dat er wel P50-woningen geïnspecteerd zijn, maar dat ook de versterkingsadviezen daarvoor uitblijven en mensen dus soms al anderhalf jaar wachten op duidelijkheid? Wat gaat u daaraan doen?
Ja, dat is mij bekend. Medio 2019 heeft de NCG opdracht gegeven voor beoordeling van de P50 adressen. Daarnaast heeft de gemeente met de NCG afspraken gemaakt voor de P90 adressen en de adressen met een normaal risicoprofiel. Dit betekent dat op basis van de huidige planning alle panden in het buitengebied van Overschild in 2020 en het eerste kwartaal van 2021 worden beoordeeld. De planning zal ook worden opgenomen in het gemeentelijk plan van aanpak 2020, dat naar verwachting in april door de Raad van de gemeente Midden-Groningen wordt vastgesteld.
Stikstofemissie ten gevolge van houtstook |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de brief van Mobilisation for the Environment (MOB) met als kenmerk «Toename van stikstofemissie en/of depositie als gevolg van massaal stoken op hout/biomassa ongewenst en onnodig» en het bijbehorende persbericht?1
Ja.
Voldoet de emissienormering voor NOx en stof in het Activiteitenbesluit voor alle biomassacentrales aan de Europese regelgeving dienaangaande? Zo ja, welke regels gelden er? Zo nee, aan welke regels of normering voldoet de Nederlandse normering niet en wat kunnen de gevolgen zijn van dit niet voldoen aan de regels?
De emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit (Abm) voor NOx en stof voldoen ruimschoots aan de eisen die de richtlijnen voor Middelgrote stookinstallaties (MCPD, PbEU 2015/2193) en grote stookinstallaties (IED, PbEU 2010/75/EU en de BBT-conclusies (EU) 2017/1442) daaraan stellen. Zie overzicht in onderstaande tabel.
Vermogen
MCPD/IED
BBT-bandbreedte1
Emissiegrenswaarde Abm
Stof
<1 MW
geen
nvt
40
1–5 MW
20
nvt
20
5–50 MW
20
nvt
5
50–100
221
2–10
5,51
100–300
221
2–10
5,51
>300
221
2–10
5,51
NOx
<1 MW
geen
nvt
300
1–5 MW
300
nvt
275
5–50 MW
300
nvt
145
50–100 MW
2751
120–200
1101
100–300 MW
2201
100–200
1101
>300 MW
1501
65–150
1101
Uitgedrukt als daggemiddelde emissiegrenswaarden/emissieconcentraties
Deelt u de mening van MOB dat «de emissienormen in het Activiteitenbesluit voor NOx en stof van alle biomassacentrales zwaar gedateerd [zijn] en evenmin [voldoen] aan de wettelijke eis tot toepassing van ten minste Best Beschikbare Technieken»? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze emissienormen binnen afzienbare termijn worden aangescherpt? Zo nee, waarom niet?2
Die mening deel ik niet. Het Activiteitenbesluit milieubeheer4 (Abm) bevat vanaf 1 januari 2013 de emissiegrenswaarden NOx en stof (zie tabel bij vraag 2) voor de middelgrote stookinstallaties (tot 50 MW). Deze gelden als de strengste in Europa. In het kader van het Schone Lucht Akkoord laat ik TNO onderzoek doen naar de mogelijkheden van aanscherping van deze emissiegrenswaarden (zie huidige emissiegrenswaarden Abm in de tabel bij vraag 2).
Voor stookinstallaties onder de 50MW geldt de emissiegrenswaarde van het Abm. Voor grote stookinstallaties (vanaf 50MW) geldt ook de emissiegrenswaarde van het Abm, maar maakt het bevoegd gezag daarnaast een BBT-afweging (Beste Beschikbare Techniek). Daarbij wordt gekeken of het in een concreet geval mogelijk is om een lagere grens voor uitstoot voor NOx en stof vast te stellen dan het Abm voorschrijft. Daarbij wordt als range gehanteerd de scherpe kant van de Europese verplichting (de bodem van de BBT-range) en de emissiegrenswaarde in het Abm als maximumwaarde. In zeer uitzonderlijke gevallen wordt soms ook gekozen voor een emissie-eis in de vergunning die strenger is dan de scherpe kant van de BBT-range als bijvoorbeeld de locatie van de centrale vraagt om extra maatregelen.
Deelt u de mening van MOB dat de emissie voor biomassa-installaties zonder technische problemen en tegen relatief bescheiden extra kosten substantieel kan worden teruggebracht? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de situatie. In het bovengenoemde TNO-onderzoek wordt ook gekeken naar de kosten van eventuele aanscherpingen. Daarnaast stimuleert het kabinet fiscale innovatie met de fiscale regelingen VAMIL en MIA. In deze regelingen worden marktintroductie en marktverbreding van milieutechnologie fiscaal gestimuleerd. Hieronder vallen bijvoorbeeld investeringen in stof- en NOx-reductietechnologie.
Bent u bereid, in dat kader, in overleg met de medeoverheden, actief te bevorderen dat het verplicht stellen van de Best Beschikbare Technieken in de vergunningverlening en de handhaving als regel wordt toegepast? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil ook niet dat er meer uitgestoten wordt dan noodzakelijk. Daarom ben ik bezig met een samenhangende aanpak in het kader van het Schone Lucht Akkoord. Dit is een bestuursakkoord tussen Rijk, provincies en gemeenten en bevat een samenhangend pakket voor een groot aantal sectoren. Doel is de uitstoot van schadelijke stoffen verder te verminderen. Zo zetten provincies en gemeenten zich in om scherp te vergunnen, op basis van Best Beschikbare Techniek, en het vergunningenbestand tijdig te actualiseren. Het Rijk ondersteunt hierbij met kennis en capaciteit.
BBT is reeds onderdeel van vergunningverlening. Zie ook hetgeen ik in vraag 3 heb vermeld over de BBT-afweging.
Deelt u de mening dat er met de huidige normering onnodig hoge stikstofemissie en -depositie plaatsvindt en dat deze bovendien de gezondheid van mensen kan aantasten? Zo ja, wat gaat u doen om deze emissies terug te brengen en te vermijden dat mensen gezondheidsklachten ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
De mogelijke aanscherpingen die TNO momenteel onderzoekt richten zich op verdere verbetering van de luchtkwaliteit. Het bevoegd gezag kan eventueel extra eisen stellen in verband met depositie op gevoelige gebieden. Dat behoeft een lokale afweging.
Deelt u de opvatting dat het, mede gelet op het groeiende verzet tegen de toepassing van biomassa als energiebron, gewenst is alles in het werk te stellen om de uitstoot van schadelijke stoffen te verminderen? Zo ja, bent u bereid om daar een samenhangende aanpak voor te ontwikkelen en de Kamer over de inhoud van die aanpak en de voortgang te informeren? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord heb ik met de andere overheden samenhangende afspraken gemaakt over het realiseren van scherpere eisen in vergunningen en een betere handhaving om bij te dragen aan de luchtkwaliteit. In het SLA is daarnaast ook aangegeven dat gekeken wordt naar modernisering van de regelgeving, bijvoorbeeld door het verlagen van de vermogensgrens van 15MW voor een vergunningplicht bij biomassa stook.
Nieuwe fraude met UWV-uitkeringen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Opnieuw fraude met UWV-uitkeringen: arbeidsmigrant onterecht in ziektewet»?1
Ik vind het niet acceptabel als mensen frauderen met uitkeringen. Dat zet het draagvlak voor ons socialezekerheidsstelsel onder druk. Hoewel fraude nooit helemaal uit te sluiten en op te sporen is, heb ik in de brief die ik uw Kamer stuurde op 11 maart jl.2 uiteengezet dat er waarborgen zijn rondom de toekenning van de Ziektewetuitkering (in het vervolg ZW). Daarnaast hebben we doorlopend aandacht voor risico’s op misbruik, zoals blijkt uit de doorlichtingen voor alle sociale zekerheidswetten (motie Wiersma, VVD)3. Op dit moment loopt er een onderzoek naar misbruikrisico’s in de ZW en de WIA.
Is het juist dat er fraude wordt gepleegd met ziektewetuitkeringen, zoals te zien in de uitzending?
Het is nooit uit te sluiten dat er fraude wordt gepleegd. Er zijn altijd mensen die de regels weten te omzeilen. Tegelijkertijd wil ik het beeld dat in de uitzending van Nieuwsuur werd geschetst, op een aantal punten nuanceren.
Allereerst neem ik afstand van het beeld dat er nauwelijks sprake zou zijn van controle bij de verstrekking van ZW-uitkeringen. UWV schenkt hier nadrukkelijk aandacht aan, bij aanvragen vanuit het binnen- én buitenland. De beslissing van UWV om een ZW-uitkering al dan niet toe te kennen, hangt af van verschillende factoren. Sowieso moet de betrokkene verzekerd zijn en voldoen aan de toekenningsvoorwaarden van de ZW. UWV stelt daarom vast of de betrokkene wegens ziekte ongeschikt is om zijn eigen werk te verrichten. Een eventuele artsenverklaring van een arts uit het woonland is slechts één factor die daarbij een rol kan spelen, is geen standaardvereiste en is bovendien niet van doorslaggevend belang. In mijn brief van 11 maart jl. heb ik uiteengezet hoe UWV het proces rondom toekenning van en begeleiding bij een ZW-uitkering vormgegeven heeft. Daaruit blijkt dat er verschillende manieren zijn om vast te stellen of iemand recht heeft op een ZW. Zo biedt de vragenlijst, die als het ware de basis vormt voor de ZW-aanvraag, al veel informatie. UWV vergaart waar nodig aanvullende informatie. Bijvoorbeeld door zelf een medische keuring te verrichten of door informatie bij een behandelend arts op te vragen. Dat betekent dat een eventuele artsenverklaring van een arts uit het woonland dus geen standaard vereiste is. En bovendien ook niet van doorslaggevend belang is bij de beantwoording van vraag of iemand door ziekte niet in staat is zijn werk te beoefenen.
Deelt u de mening dat dertig procent van de ziekmeldingen van Oost-Europese artsen niet deugt, zoals de heer Zajac aangeeft?
Ik heb geen betrouwbare informatie waarop ik deze mening kan baseren. Zoals ik hierboven toelichtte, speelt een eventuele artsenverklaring geen doorslaggevende rol bij het toekennen van een ZW-uitkering. UWV weegt verschillende factoren mee in de beslissing of er recht is op ZW. Allereerst gaat het om de vraag of iemand ziek is en daarna om de vraag of iemand door zijn ziekte niet in staat is zijn eigen arbeid te verrichten. Het meesturen van een artsenverklaring is, zoals bij antwoord 2 aangegeven, géén standaardvereiste bij het aanvragen van een ZW-uitkering. Waar nodig vraagt UWV wel aanvullende informatie op.
Ervaring leert dat veel aanvragers uit Polen uit eigen beweging een artsenverklaring meesturen. Dat hangt samen met de regels en voorwaarden die in Polen gelden bij ziekte. Die zijn anders dan in Nederland.
Op welke schaal frauderen arbeidsmigranten met ziektewetuitkeringen? Indien u dit niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het is niet bekend op welke schaal er gefraudeerd wordt met ZW-uitkeringen.
Om zicht te krijgen op de mate van fraude is recent een externe doorlichting gestart om alle misbruikrisico’s in de ZW in kaart te brengen en op basis van het afwegingskader te rangschikken naar grootte van de risico’s.
Overigens neem ik afstand van het negatieve beeld rondom arbeidsmigranten dat geschetst wordt. Fraude is niet acceptabel en het maakt daarbij niet uit of het om een arbeidsmigrant gaat of een andere werknemer.
Is het juist dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geen controles in Polen mag uitvoeren? Deelt u de mening dat dit ontoelaatbaar is? Hoe gaat u de controle op orde brengen?
Het is niet juist dat er geen controles plaatsvinden in Polen. Het is belangrijk om te weten dat er meerdere vormen van controle zijn. Het klopt wel dat UWV niet alle controles meer uit mag voeren. UWV legt namelijk geen huisbezoeken meer af in Polen. Wat betreft de huisbezoeken hecht ik er aan te vermelden dat deze plaatsvinden om administratieve gegevens te checken bij uitkeringsgerechtigden. De huisbezoeken zijn er niet om de gezondheidssituatie van de gerechtigde in beeld te brengen.
Zoals ik in mijn brief van 19 december 20194 heb aangegeven, is er in de Administratieve Commissie5 gesproken over de huisbezoeken die UWV en de SVB afleggen in andere EU-lidstaten.
Uitkomst van de discussie is dat de Verordening zich niet verzet tegen huisbezoeken, maar ook geen expliciete rechtsgrondslag bevat. Het is aan de nationale wetgeving van de lidstaten of huisbezoeken door andere mogendheden kunnen worden geaccepteerd. Drie lidstaten (België, Polen en Zwitserland) hebben aangegeven dat hun nationale wetgeving huisbezoeken in de weg staat. Met deze landen ben ik in gesprek. Bij de andere lidstaten zetten UWV en SVB de bestaande praktijk van de huisbezoeken voort. Er vinden, gelet op het voorgaande, geen huisbezoeken plaats in Polen. Voor de ZW heeft dit geen directe consequenties, omdat de huisbezoeken de afgelopen jaren plaatsvonden in het kader van de WIA.
Het voorgaande wil niet zeggen dat er geen controles plaatsvinden in Polen. Voor de ZW zijn medische controles het belangrijkst. Uit mijn brief van 11 maart jl. blijkt dat UWV de plausibiliteit van de ziekte, en daarmee de rechtmatigheid van de uitkering, op verschillende manieren en momenten toetst. Op welke wijze dat in het buitenland gebeurt, staat beschreven in de eerder genoemde brief.
Aanvullend heeft UWV (samen met de SVB) afspraken met Polen gemaakt over het elektronisch uitwisselen van overlijdensberichten. Dit is relevant voor de continuering van ZW-uitkeringen. Daarnaast is UWV met Polen in gesprek over het structureel uitwisselen van inkomstengegevens.
Deze gegevens zijn secundair van belang. Het belangrijkste is een juiste vaststelling of iemand door ziekte zijn eigen werk wel of niet kan doen. Als iemand kan werken zijn gegevens over inkomen niet meer relevant.
Is het juist dat UWV-medewerkers zich zorgen maken over «verdachte meldingen»? Wat wordt er met hun signalen gedaan?
Verdachte meldingen ziet UWV als vermoedens van regelovertreding. Deze worden door de directie Handhaving onderzocht, waarbij regelovertreding wordt aangepakt. In 2019 heeft UWV een extern onderzoek laten verrichten naar de mogelijkheden die UWV zijn medewerkers biedt om signalen en zorgen die ze in de uitvoering tegenkomen (specifiek in relatie tot uitkeringsfraude) te melden en bespreekbaar te maken. Ook werd onderzocht of gebruik ervan door UWV gestimuleerd wordt. Over de uitkomsten van dit onderzoek heb ik uw Kamer geïnformeerd in de stand van de uitvoering van 28 juni 20196. Op basis van de aanbevelingen in dat onderzoek zijn maatregelen genomen ter verdere verbetering van de aandacht voor controle en handhaving in de primaire processen van UWV. Naar aanleiding daarvan is het aantal interne meldingen flink toegenomen.
Zou hierover in december een onderzoek aan de Kamer gestuurd worden, maar is dat «ingetrokken», omdat het slecht zou zijn uitgevoerd? Hoe is dit in vredesnaam mogelijk? Kan de Kamer het onderzoek alsnog ontvangen?
Het onderzoek stuur ik hierbij aan uw Kamer.7 Ik benadruk dat het onderzoek is ingetrokken, omdat het geen uitsluitsel geeft over de aard en omvang van frauderisico’s en het voorkomen ervan. Het rapport is onvoldoende onderbouwd en bevat onjuistheden. Ik verstrek dit rapport daarom op uw verzoek en onder de uitdrukkelijke vermelding dat dit geen vastgesteld rapport is en er geen conclusies uit kunnen worden getrokken.
Zoals ik uw Kamer al meldde is recentelijk een doorlichting naar misbruikrisico’s in de ZW en de WIA gestart. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek kunnen we de risico’s, de relatieve omvang en beheersmaatregelen in beeld brengen. Deze doorlichting zal voldoende basis bieden voor een gesprek met uw Kamer over misbruikrisico’s in de ZW en de vraag of aanvullende maatregelen nodig zijn om de risico’s afdoende te beheersen.
Bent u het eens dat een publieke instelling aan het publiek verantwoording moet afleggen? Zo ja, waarom reageert het UWV dan niet op camera als Nieuwsuur dat verzoekt?
UWV is een ZBO dat verantwoording aflegt aan mij. Ik leg verantwoording af aan uw Kamer, zoals dat in ons staatsbestel is geregeld.
Erkent u dat een Nederlandse ziektewetuitkering aantrekkelijk is voor Poolse arbeidsmigranten, aangezien deze al gauw het dubbele bedraagt van het Poolse minimumloon?
Nederland heeft met een open, naar buiten gerichte economie baat bij een goed werkende interne markt en bij arbeidsmigratie. Onderdeel daarvan is dat mensen die in Nederland werken aanspraak kunnen maken op de sociale zekerheid en dat zij hun in Nederland opgebouwde rechten niet verliezen wanneer zij in een andere lidstaat verblijven of wonen of naar hun woonland terugkeren.
Deelt u de mening dat regulering van arbeidsmigratie hard nodig is als men het draagvlak voor sociale zekerheid wil behouden? Zo ja, gaat u aan de slag met de aanbevelingen in de Initiatiefnota van de SP en ChristenUnie?2
De misstanden rondom arbeidsmigranten krijgen kabinetsbreed de aandacht. Samen met sociale partners, gemeenten, provincies, maatschappelijke organisaties en onze buitenlandse partners worden passende maatregelen gezocht die kunnen leiden tot oplossingen van de verschillende problemen die er op dit terrein spelen. De initiatiefnota «Actieplan Arbeidsmigratie» draagt bij aan de discussie over de aanpak van de misstanden. Ik zal op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken zo spoedig mogelijk op deze Initiatiefnota reageren.
Hoe verklaart u deze nieuwe onthullingen over fraude, aangezien u sinds de Werkloosheidswet (WW)-fraude van oktober 2018 allerlei maatregelen heeft aangekondigd inzake de aanpak van fraude? Erkent u dat de aanpak van fraude vooralsnog onvoldoende effect sorteert?
Zoals ik in mijn brief van 11 maart jl. heb aangegeven, worden uitkeringen niet zomaar toegekend, maar heeft UWV in Nederland en in het buitenland een systeem van begeleiding en controles bij ZW-uitkeringen. Daarbij kan niet álle fraude met ZW-uitkeringen voorkomen of opgespoord worden.
Eén van de maatregelen om fraude in de WW aan te pakken, is de externe doorlichting van misbruikrisico’s van de sociale zekerheid (motie Wiersma, VVD). In navolging van de WW vindt momenteel systematische risico-identificatie en prioritering bij de ZW plaats. Uitvoering van de maatregelen inzake de aanpak van fraude is dus nog in volle gang. Het is daarbij te vroeg om vast te stellen of aanvullende beheersmaatregelen in de ZW nodig en mogelijk zijn.
Hoeveel aanvragen export-WW heeft het UWV ontvangen in het laatste kwartaal van 2018, en in het laatste kwartaal van 2019, uitgesplitst per regiokantoor en per land waar de WW naartoe wordt geëxporteerd?
De aantallen aanvragen export WW worden niet als zodanig geregistreerd. Wel kan UWV het aantal toekenningen export WW uit de systemen halen. In onderstaande tabellen wordt het aantal toekenningen over het laatste kwartaal in 2018 en 2019 weergegeven. Een uitsplitsing per regiokantoor is niet mogelijk.
Het aantal aanvragen kan wel worden afgeleid uit het aantal toekenningen en het aantal afwijzingen (antwoord op vraag 13). Hieruit blijkt dat in het vierde kwartaal 2018 in totaal 1.463 aanvragen om export WW werden gedaan. En in het vierde kwartaal 2019 901 aanvragen.
Land
4e kwartaal 2018
België
7
Bulgarije
8
Denemarken
1
Duitsland
6
Estland
–
Finland
3
Frankrijk
9
Griekenland
9
Hongarije
1
Ierland
1
Italië
3
Kroatië
1
Letland
2
Litouwen
6
Noorwegen
2
Oostenrijk
3
Polen
1.201
Portugal
6
Roemenië
12
Slovenië
1
Slowakije
12
Spanje
18
Tsjechië
4
Verenigd Koninkrijk
8
Zweden
2
Zwitserland
3
Eindtotaal
1.329
Bron: Publicatie 2018 – begindatum export
Land
4e kwartaal 2019
België
9
Bulgarije
9
Denemarken
1
Duitsland
12
Estland
1
Finland
–
Frankrijk
12
Griekenland
3
Hongarije
4
Ierland
1
Italië
9
Kroatië
1
Letland
-
Litouwen
4
Noorwegen
1
Oostenrijk
1
Polen
679
Portugal
7
Roemenië
12
Slovenië
2
Slowakije
9
Spanje
16
Tsjechië
4
Verenigd Koninkrijk
7
Zweden
2
Zwitserland
3
Eindtotaal
809
Bron: Publicatie 2019 (voorlopig) – begindatum export
Hoeveel aanvragen export-WW heeft het UWV afgewezen in het laatste kwartaal van 2018, en in het laatste kwartaal van 2019, uitgesplitst per regiokantoor en per land waar de ww naartoe wordt geëxporteerd?
Onderstaande tabel geeft het aantal afwijzingen van export WW weer, uitgesplitst per lidstaat. Een uitsplitsing per regiokantoor is niet mogelijk.
Land
Kwartaal 4 2018
Kwartaal 4 2019
België
3
3
Duitsland
10
13
Frankrijk
3
1
Griekenland
1
2
Hongarije
2
–
Italië
–
2
Kroatië
1
–
Litouwen
2
–
Niet EU-landen
1
–
Noorwegen
1
Oostenrijk
1
–
Polen
102
59
Portugal
1
–
Roemenië
–
–
Slovenië
2
–
Spanje
3
6
Tsjechië
–
2
Verenigd Koninkrijk
–
1
Zweden
–
2
Zwitserland
1
–
Eindtotaal
133
92
Van hoeveel WW-uitkeringen heeft u in 2018 en 2019 vastgesteld dat die onrechtmatig zijn? Kunt u dat uitsplitsen naar nationaliteit van de aanvrager? Hoeveel daarvan heeft u in vordering gesteld? Hoeveel van die vorderingen heeft u al geheel geïncasseerd? Wat is het resterende totale terug te vorderen bedrag?
In de context van deze vraag ga ik ervan uit dat onrechtmatig vastgestelde uitkering een uitkering is waarbij (achteraf) geconstateerd is dat er een overtreding van de inlichtingenplicht heeft plaatsgevonden.
Voor de WW zijn in 2019 2.392 overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd (2.630 in 2018). Hiervan ging het bij 966 gevallen om een overtreding met financiële benadeling (986 in 2018), waarvoor in 792 gevallen een boete is opgelegd (828 in 2018). Het totale benadelingsbedrag bedroeg in 2019 € 4,45 miljoen (€ 5,5 miljoen in 2018).
UWV heeft aangegeven dat gegevens over de verdeling naar nationaliteit niet voorhanden zijn.
Van de vorderingen die in 2018 voor overtredingen van de WW zijn opgelegd (terugvorderingen en boetes) is 38,0% geïncasseerd. Voor 2019 is 20,7% geïncasseerd. De percentages zullen de komende jaren verder oplopen omdat UWV de fraudevorderingen minimaal 10 jaar terugvordert. Zo is voor 2013 de incassoratio 80,8% voor de WW.
Van hoeveel export-WW-uitkeringen heeft u in 2018 en 2019 vastgesteld dat die onrechtmatig zijn? Kunt u dat uitsplitsen naar de landen van export? Hoeveel daarvan heeft u in vordering gesteld? Hoeveel van de vorderingen heeft u al geheel geïncasseerd? Wat is het resterende totale terug te vorderen bedrag?
Op dit moment is het nog niet mogelijk om uit de UWV-systemen informatie te verkrijgen over aantallen export WW-uitkeringen waarvan UWV heeft vastgesteld dat deze onrechtmatig verkregen zijn.
Voor de beantwoording van deze vraag refereer ik daarom aan de resultaten van een door UWV uitgevoerd dossieronderzoek ter beantwoording van vragen van het lid de Jong (PVV) over aantallen signalen uit Polen tijdens export en handhavende acties hierop (brief van 14 oktober 2019)10. In dat dossieronderzoek zijn over de periode september tot en met december 2018 alle dossiers doorgenomen van WW-gerechtigden die in genoemde periode hun uitkering exporteerden en waarbij sprake was een maatregel of (gedeeltelijke) beëindiging tijdens de export.
Het betrof de dossiers van 125 WW-gerechtigden. In diezelfde periode waren 1885 aanvragen voor export-WW toegekend. In tegenstelling tot vraag 14 ga ik in de context van deze vraag uit van uitkeringen waarbij UWV (achteraf) de uitkering heeft herzien en ingetrokken. Dit betekent niet dat dit allemaal overtredingen betroffen. Van deze 125 gerechtigden is in 22 gevallen de export met terugwerkende kracht herzien en is de toekenning ingetrokken. In drie gevallen daarvan gebeurde dit op verzoek van de WW-gerechtigde zelf. De uitkering is vervolgens in Nederland voortgezet. In 19 gevallen was de WW-uitkering herzien en ingetrokken, omdat UWV geconstateerd had dat de uitkeringsgerechtigde reeds voor de ingangsdatum van de exportperiode in het buitenland verbleef (zeven gevallen), voor of op de eerste WW-dag in het buitenland verbleef (twee gevallen, gevolg van handhavingsonderzoek) of vanwege andere redenen in het reguliere beoordelingsproces.
Aanvullend hebben SZW en UWV, conform mijn aankondiging in de brief van 14 oktober 2019, afspraken gemaakt over het structureel bijhouden van relevante beleidsinformatie over export WW. Deze beleidsinformatie betreft onder andere het aantal afwijzingen van verzoeken tot het exporteren van een WW-uitkering (inclusief de reden daarvan) en het aantal beëindigingen gedurende de export (inclusief de reden daarvan). Dit vergt systeemaanpassingen. SZW en UWV zijn nog in gesprek over de wijze waarop en per wanneer UWV de gehele set aan beleidsinformatie zal aanleveren.
Waarom is, daar waar volgens de onderzoekers in het onderzoeksrapport thema Iowa, naast de selectie van 315 ontvangers van WW, uit betrokken lijsten nog 1000 klanten te destilleren zijn, dit gegeven niet meegenomen in de scope van het onderzoek?3
Het themaonderzoek IOWA van juli 2018 richtte zich op misbruik van uitkeringsgelden dat door twee tussenpersonen werd gefaciliteerd12. Vanuit het onderzoek van ISZW naar 10 adressen konden 315 personen met een WW-uitkering worden gekoppeld. Hierdoor was het niet noodzakelijk ook alle 1.000 BSN’s in dat onderzoek te betrekken. Bovendien waren deze 1.000 BSN’s niet volledig onderzocht in het onderzoek van iSZW, waarbij van deze 1.000 BSN’s dus niet dezelfde informatie beschikbaar was als van de 315.
Hoeveel adrescontroles heeft u verricht in 2018 en hoeveel in 2019? Hoeveel daarvan hebben plaatsgevonden in het buitenland? Kunt u dat uitsplitsen naar het type controle, dus bijvoorbeeld door middel van aanschrijven, bezoek, met behulp van andere instanties et cetera?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bijhouden, de kwaliteit en actualiteit van de BRP voor wat betreft gegevens over hun inwoners, en doen onderzoek naar de juistheid van die gegevens. Het controleren van adressen is dus geen taak van UWV, maar is belegd bij gemeenten. In de Wet Basisregistraties Personen (Wet BRP) is geregeld dat bestuursorganen, zoals UWV, een terugmelding moeten doen aan de desbetreffende gemeente als zij twijfelen aan de juistheid van een adresgegeven. Die gemeente dient vervolgens te onderzoeken of de gegevens in de BRP gewijzigd moeten worden. Zoals aangegeven in mijn brief van 19 december 201913 is UWV gestart met meldingen van afwijkende adresgegevens op de BRP bij gemeenten. Dit aantal was in 2019 met 29 meldingen nog beperkt.
Naast adrescontroles door gemeenten controleert UWV in hoeverre WW-uitkeringsgerechtigden ongeoorloofd in het buitenland verblijven. Het ontvangen van een WW-uitkering is gekoppeld aan verblijf in Nederland gedurende de uitkering. UWV doet hier vanaf 2018 onderzoek bij uitkeringsgerechtigden waarbij sprake is van meerdere uitkeringen op één adres. Hierbij zijn tot op heden 104 adressen onderzocht met in totaal 920 uitkeringsgerechtigden. De controles zelf vonden in Nederland plaats, waarbij uitkeringsgerechtigden door UWV zijn bezocht en/of opgeroepen voor gesprek. Het merendeel van de adressen is door UWV bezocht. Uitsplitsing in aantallen per type controle is niet voorhanden.
Hoeveel malafide tussenpersonen heeft u geïdentificeerd? Wat is de top vijf van het aantal bemiddelingen per malafide tussenpersoon? Zijn er tussenpersonen met wie het UWV niet meer samenwerkt?
UWV heeft geen (formele) relatie met de tussenpersoon en heeft daarom geen mogelijkheden hen aan te pakken via de bestuursrechtelijke weg. Wanneer er echter duidelijke vermoedens zijn dat de tussenpersoon bij dienstverlening strafrechtelijke gedragingen heeft gepleegd kan hier wel via de strafrechtelijke weg worden opgetreden door ISZW. In 2019 heeft UWV vijf tussenpersonen geïdentificeerd en doorgegeven aan ISZW. Het Openbaar Ministerie kan de betreffende tussenpersoon strafrechtelijk vervolgen.
UWV kan – lopende de onderzoeken – over bovengenoemde tussenpersonen geen verdere uitspraken doen over het aantal bemiddelingen per tussenpersoon.
Een uitkeringsgerechtigde mag zich laten bijstaan door een tussenpersoon en bepaalt zelf of en wanneer hij daarvan gebruik wil maken. UWV heeft geen bevoegdheid om tussenpersonen te weigeren. Bij de ZW-gesprekken is bijvoorbeeld altijd een Poolssprekende persoon aanwezig, waardoor een klant altijd rechtstreeks wordt gesproken.
Wat is het grootste aantal door UWV beëindigde WW-uitkeringen op één adres op grond van (vermoedelijke) onrechtmatigheid? In welke gemeente bevindt dat adres zich?
In het handhavingsonderzoek naar meerdere uitkeringen op één adres, is gebleken dat op een adres in de provincie Noord-Brabant 22 overtredingen zijn geconstateerd. Het betreft een adres in een kleine gemeente. Om reden van herleidbaarheid naar de overtreders vermeld ik de gemeente daarom niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Sociale zekerheid op 12 maart 2020?
Het is mij niet gelukt om de vragen schriftelijk te beantwoorden voor het algemeen overleg op 12 maart jl. In dat algemeen overleg ben ik reeds op diverse vragen ingegaan. Hierbij ontvangt u de schriftelijke beantwoording op alle gestelde vragen.
Het bericht dat het Britse Hof van Beroep heeft geoordeeld dat uitbreidingsplannen voor London Heathrow Airport strijdig zijn met de klimaatdoelstellingen uit het Parijsakkoord |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Heathrow Airport expansion ruled illegal by UK court»?1
Ja.
Erkent u dat de luchtvaartsector het Parijsakkoord niet langer kan negeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20192 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad. Binnen de systematiek van de Overeenkomst van Parijs wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan CO2-reductie door de luchtvaart: 1) reductie door de internationale luchtvaart wordt primair gerealiseerd via de VN-organisatie voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO) en 2) reductie door de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten wordt nationaal gerealiseerd. In de genoemde Kamerbrief wordt toegelicht waarom vooral een internationale aanpak vereist is (bijvoorbeeld met oog op effectiviteit, gelijk speelveld, internationaal draagvlak, voorkomen van uitwijkgedrag) en hoe dit kan worden versterkt met nationale inspanningen voor CO2-reductie door de luchtvaart.
De Nederlandse luchtvaartsector heeft gezamenlijk met het Rijk gekozen om zichzelf nationale doelen op te leggen voor de uitstoot van de internationale luchtvaart en gaat hiermee verder dan vereist volgens internationale afspraken. Deze nationale aanpak voor de CO2-emissies van de internationale luchtvaart wordt in belangrijke mate vormgegeven aan de Duurzame Luchtvaarttafel.
Klopt het dat de Britse rechter o.a. heeft geoordeeld dat toenmalig Minister van Transport Chris Grayling onwettig heeft gehandeld door zijn besluit niet te toetsen aan het klimaatverdrag van Parijs?2 Zo nee, hoe zit het dan?
The Court of Appeal bepaalt expliciet dat het geen uitspraak doet over de (politieke) wenselijkheid van de uitbreiding, maar uitsluitend oordeelt over de rechtmatigheid van het Airports National Policy Statement (ANPS). Volgens The Court of Appeal is het ANPS in strijd met de Planning Act. In dat kader stelt The Court of Appeal vast dat niet voldoende gemotiveerd is hoe de uitbreidingsplannen zich verhouden tot de Britste klimaatdoelstellingen. Nu hier ook de Overeenkomst van Parijs onder valt en het ANPS hiervoor geen motivering bevat, moet de regering het ANPS op dit punt heroverwegen.
Klopt het dat de Britse rechter o.a. heeft geoordeeld dat de belangen van het klimaat boven de behoeften van de Britse economie gaan?3 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Britse regering niet in cassatie gaat tegen deze uitspraak? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik heb ook uit berichtgeving in de Britse media vernomen dat de Britse regering niet in cassatie gaat.
Kunt u voor de Britse situatie toelichten waaruit een dergelijke toets van luchtvaartplannen aan het Parijsakkoord zou bestaan?
Zoals het Court of Appeal in haar uitspraak aangeeft is deze toets voorbehouden aan de Britse regering. Een dergelijke toets kan bestaan uit het feit dat voor het nieuwe Britse luchtvaartplan moet worden bezien of, en zo ja, hoe dit luchtvaartplan past binnen de Britse doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. In het luchtvaartplan moet inzichtelijk worden gemaakt hoe dit plan in lijn is met de doelstelling van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad.
Kunt u voor de Nederlandse situatie, per luchthaven, toelichten waaruit een dergelijke toets van luchtvaartplannen aan het Parijsakkoord zou bestaan?
Zie het antwoord op vraag 2 voor het Nederlandse klimaatbeleid en de aanpak. Het Nederlandse en internationale klimaatbeleid vormt de achtergrond waartegen een besluit over de uitbreiding of ontwikkeling van een Nederlandse luchthaven wordt genomen. Om daadwerkelijk een besluit over de ontwikkeling van een bepaalde luchthaven te nemen, dient een luchthavenbesluit (of luchthavenverkeersbesluit) inclusief milieueffectrapport (MER) te worden opgesteld. In het MER behorend bij een luchthavenbesluit wordt inzichtelijk gemaakt wat de (nationale) effecten zijn van de grondgebonden activiteiten en de landing and take-off (LTO) cyclus van de exploitatie van die betreffende luchthaven. Dit ten behoeve van de afweging van varianten en het in beeld brengen van de milieueffecten daarvan. Conform een motie van de Kamer5 zal in de PlanMER van de Luchtvaartnota inzicht worden gegeven in de totale CO2-uitstoot van de uit Nederland vertrekkende vluchten.
Lelystad
In het MER en geactualiseerde MER6 is inzichtelijk gemaakt wat de CO2-uitstoot is van de LTO-cyclus. In het geactualiseerde MER Lelystad Airport is bepaald dat het faciliteren van 45.000 vluchten handelsverkeer leidt tot een CO2 emissie van circa 71Kton CO2 (LTO-cyclus). De commissie voor de m.e.r. heeft geoordeeld dat op basis van het geactualiseerde MER 2018 de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen in afweging tussen varianten en de finale besluitvorming.
Schiphol
Schiphol Group onderzoekt momenteel de milieugevolgen van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol. Deze milieugevolgen worden opgenomen in het MER. Dit MER is nog niet afgerond. Onderdeel van dit MER is een emissieberekening van de hoeveelheid CO2 als gevolg van de LTO-cycli van het vliegverkeer, het platformverkeer en het wegverkeer op de luchthaven.
Erkent u dat de groeiplannen van Schiphol op geen enkele manier passen binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het klimaatakkoord van Parijs te respecteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat de door u geplande opening van Lelystad Airport op geen enkele manier past binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het klimaatakkoord van Parijs te respecteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waar blijft de uiterste inspanning van dit kabinet om Nederland in lijn te brengen met het doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C?
Nederland heeft de Klimaatwet om aan de doelstellingen van Parijs te voldoen. De Klimaatwet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissie van broeikasgassen in Nederland, tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050 dan in 1990, teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken. Het Klimaatplan bevat de hoofdlijnen van het klimaatbeleid voor de komende 10 jaar.
Erkent u dat groeiplannen voor de luchtvaart in het algemeen op geen enkele manier passen binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het Urgenda-doel met zekerheid te halen? Zo nee, waarom niet?
De Urgenda-uitspraak heeft betrekking op de nationale Nederlandse emissies. Internationale emissies voortkomend uit de luchtvaart zijn daarmee niet van invloed op de uitvoering van het vonnis. In de brief van 27 maart jl.10, heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet, als gevolg van de coronaproblematiek, extra zorgvuldigheid wil betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Uw Kamer wordt hierover op korte termijn geïnformeerd.
Waar blijft de uiterste inspanning van dit kabinet om het Urgenda-doel met zekerheid te halen, zoals o.a. de Hoge Raad, Tweede Kamer en maatschappij van u eisen?4 5 6
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat de ambitie van Schiphol om als vliegveld «klimaatneutraal» te worden op geen enkele manier voldoende is, omdat juist het vliegen zelf voor de (groeiende) uitstoot van broeikasgassen zorgt?7 Zo nee, waarom niet?
De doelstelling van Schiphol om klimaatneutraal te worden is ambitieus en biedt een waardevolle bijdrage aan de verduurzamingsopgave waar Nederland voor staat. Deze plannen dienen de doelstelling uit het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart om in 2030 alle grondgebonden activiteiten naar zero emissie te brengen. Deze doelstelling is een onderdeel van de bredere verduurzamingsplannen van de Duurzame Luchtvaarttafel voor de luchtvaartsector. Voor de verduurzamingsopgave van de vluchten (zowel binnenlands als internationaal) gelden andere doelstellingen en worden andere soorten maatregelen uitgewerkt aan de Duurzame Luchtvaarttafel. Zie ook het antwoord op vraag 2. Het Ontwerpakkoord is met de daarin genoemde brief aan de Kamer aangeboden.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart goed zou zijn voor het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen12 leidt een mondiale krimp van het aantal vliegbewegingen tot minder uitstoot van CO2 door de internationale luchtvaartsector, wat zou bijdragen aan het verminderen van klimaatverandering en verbeteren van de leefomgeving. Als echter alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt kan het effect zijn dat het vliegverkeer van en naar andere landen doorgaat en vanuit Nederland uitwijkgedrag naar andere landen plaatsvindt en emissies verschuiven naar andere modaliteiten. Het streven van het kabinet is om CO2-reducties te realiseren op basis van de maatregelen die zijn beschreven in mijn brief over het klimaatbeleid voor de luchtvaart van 27 maart 201913. Ten aanzien van de veiligheid in de luchtvaart geldt in algemene zin dat het uitgangspunt is dat veiligheid altijd op één staat.
Wat bedoelde uw woordvoerder met de uitspraak «niet te vrezen voor eenzelfde soort uitspraak voor Schiphol en Lelystad Airport»?8
De uitspraak komt voort uit het feit dat het Britse Court of Appeal een uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de Britse uitbreidingsplannen van Heathrow, die zijn getoetst aan Britse wet- en regelgeving en betrekking heeft op het Britse beleid.
Waarom zou «eenzelfde soort uitspraak» voor plannen rond Nederlandse luchthavens «bevreesd» moeten worden, aangezien een stevige krimp van de luchtvaart juist goed zou zijn voor het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier?
Zie antwoord op vraag 14.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De toegankelijkheid van gemeentelijke websites voor slechtzienden en slechthorenden |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gemeentelijke websites vaak beperkt toegankelijk»1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Oosenbrug en Fokke (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over hetzelfde onderwerp? (antwoorden ontvangen 12 juni 2015)?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit het feit dat er al vele jaren zorgen zijn over de gebrekkige toegankelijkheid van gemeentelijke websites en uit het feit dat nog steeds tweederde deel van de gemeentelijke websites niet toegankelijk is, blijkt dat deze toegankelijkheid voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit heeft? Zo ja, waarom deelt u die mening en waarom heeft dit voor veel gemeenten onvoldoende prioriteit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aandacht voor digitale toegankelijkheid, ook bij gemeenten, is toegenomen. De wettelijke verplichting bestaat uit twee delen: het eerste deel betreft het toepassen van de Europese toegankelijkheidsstandaard3 en het tweede deel betreft het publiceren van toegankelijkheidsverklaringen, waarin gedetailleerd verantwoording wordt afgelegd over de toegankelijkheid van de websites. Ik verwacht dat overheden op 23 september aan de gestelde verplichting voldoen door het publiceren van verklaringen waarin ze laten zien hoever ze gevorderd zijn met het optimaliseren van de toegankelijkheid van hun websites. En welke concrete maatregelen ze hebben genomen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Het inzicht dat hierdoor ontstaat stelt de overheden zelf en ook toezichthouders in staat om veel doelgerichter te sturen op verbetering dan tot dusverre mogelijk is.
Het onderzoek van Nu.nl waaraan in het bericht wordt gerefereerd bevestigt het eigen beeld dat de aandacht voor de toegankelijkheid van websites, ook die van gemeenten, sterk is gestegen. Dat vertaalt zich echter niet op korte termijn naar een forse toename van het aantal websites dat volledig toegankelijk is, omdat de nieuwe wettelijke verplichting ruimte biedt voor stapsgewijze verbetering.
De nieuwe wettelijke verplichting is op een belangrijk punt anders dan de vorige. Voorheen was de eis dat overheidswebsites volledig aan de toegankelijkheids-standaard moesten voldoen. In die standaard zelf is vastgelegd dat er voor wat betreft «voldoen» maar twee opties zijn: een website voldoet volledig of voldoet niet. Al het andere, dus ook voldoet bijna, wordt beoordeeld als voldoet niet. Ruimte om wel behaalde resultaten positief te waarderen was er niet.
Om de haalbaarheid van de toegankelijkheidoelstelling te vergroten heeft de Europese Commissie de verplichting in de Europese richtlijn4 zodanig geformuleerd dat behaalde resultaten wel positief kunnen worden gewaardeerd en dat het inzicht wordt vergroot. Nederland heeft actief bijgedragen aan de ontwikkeling van deze andere aanpak. In het kort komt de verandering er op neer dat overheden nu verplicht zijn om de standaard toe te passen en de toegankelijkheid van hun websites en apps te optimaliseren. Aan de hand van toegankelijkheiderklaringen moeten zij laten zien wat de overgebleven toegankelijkheidsissues zijn en welke maatregelen zij nemen om ze op te lossen.
Wat zijn in juridische zin de gevolgen voor de gemeenten die op 23 september 2020 nog steeds niet voldoen aan toegankelijkheidseisen voor slechtzienden en slechthorenden?
Gemeenteraden zijn bevoegd om controle uit te oefenen op de toegankelijkheid van websites van gemeenten; het verticale, interbestuurlijke toezicht wordt belegd bij de provincies. De juridische middelen waarover deze toezichthouders kunnen beschikken zijn ontleend aan de Wet revitalisering generiek toezicht en omvatten schorsing, vernietiging en – als uiterste sanctie – indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Deze middelen staan in de gemeentewet5 artikel 124 en artikel 273a. Gemeenteraden en provincies krijgen een rol bij het (interbestuurlijke) toezicht op de naleving. In het ontwerp van de Wet digitale overheid (Wdo)6, dat onlangs door uw Kamer is goedgekeurd, wordt nader ingegaan op de rol- en taakverdeling bij toezicht en handhaving.
Wat gaat u doen om gemeenten ertoe aan te zetten dat zij hun websites op zo kort mogelijke termijn wel toegankelijk maken? Wilt u daarover in overleg treden met de gemeenten en/of de VNG?
Ik zal gemeenten en andere overheden aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Refererend aan de uitkomst van het onderzoek van Nu.nl zal ik hen aansporen om zich maximaal in te spannen om de toegankelijkheid te verbeteren. De huidige coronacrisis maakt eens temeer duidelijk hoe belangrijk het is dat de informatie en diensten van de overheid voor iedereen toegankelijk dienen te zijn.
Voor vragen en hulp kunnen gemeenten terecht bij de DigiToegankelijk.nl helpdesk van de dienst Logius van mijn ministerie. Sinds 2017 brengt de helpdesk de aanstaande wettelijke verplichting onder de aandacht van gemeenten en andere overheidsinstanties. Niet enkel via de websites www.digitoegankelijk.nl en www.digitaleoverheid.nl, maar ook op speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomsten verspreid door het land en tijdens door derden georganiseerde workshops, seminars, congressen en andere bijeenkomsten.
In juni 2020 organiseert Logius wederom een serie bijeenkomsten verspreid door het land en tevens komt het onderwerp aan bod tijdens de elf bijeenkomsten in het kader van de Direct Duidelijk Tour 2020. Als gevolg van de huidige situatie worden deze bijeenkomsten op aangepaste wijze georganiseerd.
Gemeenten zijn eerder al schriftelijk geïnformeerd, onder meer met een ledenbrief van de VNG7 in de zomer van 2018. In juli 2019 heb ik aan alle overheidsinstanties een brief gestuurd waarin zij geïnformeerd werden over de aanstaande verplichting[] en waarin ik hen opriep om prioriteit te geven aan het in kaart brengen van de noodzakelijke maatregelen, om tijdig aan de wettelijke verplichting te kunnen voldoen.
Met de VNG vindt regulier ambtelijk overleg plaats in het kader van digitale inclusie. In dat overleg wordt ook de aanstaande wettelijke webtoegankelijkheiderplichting besproken.
Het voorkomen van vechtscheidingen met mogelijke ouderverstoting tot gevolg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Na scheiding het huis behouden wordt makkelijker»?1
Ja.
Denkt u dat deze maatregel zou kunnen leiden tot minder zogeheten vechtscheidingen doordat de hypotheek eventueel een minder groot struikelblok binnen de scheiding zou zijn? Zo ja, ziet u een rol voor de regering weggelegd om te stimuleren dat hypotheekverstrekkers een dergelijke regeling ook implementeren voor huizen die niet onder de nationale hypotheekgarantie vallen?
Het gezamenlijke bezit van een koopwoning kan een complicerende factor zijn in een scheiding. De wijziging in de voorwaarden en normen van Nationale Hypotheek Garantie maakt het eenvoudiger voor een van de partners om na de scheiding in de woning te blijven wonen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2013 verduidelijkt hoe kredietverstrekkers bij een relatiebreuk kunnen omgaan met de hypotheekregels. Uitgelegd is dat kredietverstrekkers door gebruikmaking van maatwerk bij de achterblijvende ex-partner kunnen toetsen of deze de werkelijke woonlasten kan dragen. Uitgangspunt is hierbij dat een bestendige financiële situatie wordt gecreëerd, omdat overkreditering voorkomen moet worden. Het is mijn beeld dat veel kredietverstrekkers gebruikmaken van de mogelijkheden die er zijn om maatwerk toe te passen. De manier waarop zij dit doen valt onder de verantwoordelijkheid van de kredietverstrekker. Ik zie hierin geen rol voor de overheid.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is rondom de pilot om kinderen beter te betrekken bij het ouderschapsplan? Zijn de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek onder begeleiding van de Vrije Universiteit Amsterdam en Universiteit Tilburg binnen? Kunt u deze aan de Tweede Kamer sturen en welke conclusies trekt u hieruit?
De pilot bij de rechtbank Overijssel is afgerond per 1 mei 2019. Het wetenschappelijk onderzoek zal naar verwachting eind mei 2020 worden opgeleverd. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht zal op basis van de conclusies van de onderzoekers een besluit nemen over eventueel landelijk gebruik van de werkwijze. Ik zal uw Kamer hierover informeren in de voortgangsrapportage van het programma Scheiden zonder Schade.
Heeft u zicht op hoeveel kinderen, als gevolg van een vechtscheiding tussen de ouders, geconfronteerd worden met het verschijnsel ouderverstoting, waarbij de ene ouder het contact van het kind met de andere ouder stelselmatig ondermijnt hetgeen kan leiden tot verstoting?
Er zijn cijfers beschikbaar over contactverlies tussen (een van de) ouders en kinderen na een scheiding. In de Agenda voor actie «Scheiden en de kinderen dan?» staat dat 15 procent van alle kinderen van gescheiden ouders na de scheiding geen contact met een van de ouders meer heeft.2 Deze cijfers zijn afgeleid van het WODC-onderzoek uit 2017 over verblijfsarrangementen na scheiding en van de rapporten van de Kinderombudsman, zoals het rapport «Verkenning naar de kindvriendelijke advocatuur.3 Uit onderzoek blijkt bovendien dat contactverlies doorwerkt in de volwassenheid: 20 procent van de volwassen kinderen heeft na ouderlijke scheiding geen contact met hun vader en 5 procent ziet hun moeder niet meer – in intacte gezinnen betreft dit respectievelijk 2 procent en 1 procent van de kinderen.4
Voornoemde rapporten maken duidelijk dat aan het ontstaan van contactverlies na scheiding een complex van factoren ten grondslag kan liggen. Een complex van factoren dat bovendien moeilijk kwantificeerbaar is. Contactverlies na scheiding valt niet per definitie samen met ouderverstoting. Dat geldt evenmin voor onttrekking aan het ouderlijk gezag, waarover wel cijfers beschikbaar zijn (zie het antwoord van vraag5. Bovendien hebben we in termen van «harde cijfers», wel zicht op gerechtelijke procedures, maar is er vrijwel geen informatie beschikbaar over de samenwoners die uit elkaar gaan en niet de gang naar de rechter maken. Voor het vaststellen van harde cijfers over het verschijnsel ouderverstoting waarnaar in de vraagstelling wordt verwezen, is allereerst een eenduidig begrip daarvan nodig. Die definitie is er op dit moment niet. Vorig jaar is op verzoek van uw Kamer het expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek ingericht. Ik verwacht dat hun bevindingen aangrijpingspunten bevatten om meer zicht te krijgen op de omvang van de problematiek.
Welke opdracht is het expertteam «Ouderverstoting»2 meegegeven?
Het expertteam heeft, conform de motie van Uw Kamer, de opdracht om concrete oplossingen voor de problematiek te laten uitwerken in samenwerking met ervaringsdeskundigen door:
de methodieken om signalen van ouderverstoting te herkennen adequaat in kaart te brengen voor de verschillende (juridische en gedragswetenschappelijke) professionals;
de benodigde kennis (en de lacunes daarin) bij de betrokken professionals te inventariseren;
een plan op te stellen om de lacunes te dichten;
de interventies te beschrijven om tijdig (voorkomen) en effectief (in zaken waar ouderverstoting zich voordoet) in te kunnen grijpen.7
Is het expertteam enige beperking opgelegd aangaande hun mogelijke aanbevelingen of kunnen zij bijvoorbeeld ook adviseren om bepaalde wettelijke bepalingen te schrappen c.q.toevoegen of nieuwe overheidsinstellingen op te richten?
Zie antwoord vraag 5.
Ligt het expertteam op schema en komen zij derhalve op 1 juli 2020 met hun aanbevelingen?
De voorzitter van het expertteam heeft in een eerder stadium laten weten rond de zomer met een rapportage te zullen komen.8 Vanwege de maatregelen die het kabinet noodzakelijkerwijs heeft moeten nemen in de aanpak van het coronavirus, verwacht ik dat hierin vertraging zal optreden, zodat de bevindingen in het najaar naar buiten zullen komen.
Vindt u dat de handhaving van afspraken of rechterlijke beslissingen op sociaal terrein, waaronder omgangsregelingen, in Nederland op dit moment goed geregeld is? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat (niet) naleving van afspraken of rechterlijke beslissingen inzake een scheiding een bron van conflicten kan vormen. Om deze reden is daarvoor veel aandacht binnen het programma Scheiden zonder Schade en het expertteam. Het voorstel voor een bureau naar analogie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is bekend bij het expertteam. Ik wacht hun advies daarover af.
Hoe vaak is in 2017, 2018 en 2019 bij de politie een melding binnengekomen van het misdrijf «onttrekking ouderlijk gezag», ook wel artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht? Hoe vaak heeft dit geleid tot een onderzoek van het openbaar ministerie? Hoe vaak heeft dit geleid tot een strafzaak en hoe vaak tot een veroordeling?
Er zijn bij de politie geen gegevens beschikbaar over het aantal aangiften/meldingen betreffende onttrekking aan het ouderlijk gezag omdat deze in de systemen van de politie niet kunnen worden gedetecteerd. Wel is bekend dat de afgelopen drie jaar er steeds ongeveer 200 zaken per jaar zijn geweest waarvan een dossier aangaande een verdachte ter zake van art. 279 van het Wetboek van Strafrecht door de politie is ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Dit heeft de afgelopen drie jaar geleid tot 100 tot 150 OM-afdoeningen per jaar. Cijfers van de rechtspraak tonen dat de afgelopen drie jaar ongeveer 60 strafopleggingen per jaar hebben plaatsgevonden waarin onttrekking ouderlijk gezag in elk geval één van de ten laste gelegde delicten was.
Zou een landelijk instelling, naar analogie van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, zoals voorgesteld door vechtscheidingshulp3 een mogelijke oplossingsrichting kunnen zijn voor de problematiek rondom ouderverstoting? Zo ja, bent u bereid dit voorstel expliciet onder de aandacht van het expertteam te brengen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u dit geen goed idee vindt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Turkije zet grenzen open: Syriërs naar Europa' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Turkije zet grenzen open: Syriërs naar Europa»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat Turkije zegt de grenzen voor Syriërs naar Europa open te zetten?
Het is zeer onwenselijk dat mensen op deze manier worden ingezet voor politieke doeleinden. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat er op dit moment geen signalen zijn dat er grootschalige grensoverschrijdingen van Turkije richting de EU plaatshebben. De Nederlandse inzet is er de komende tijd op gericht om te zorgen voor handhaving van de EU-Turkije Verklaring. Uitgangspunt daarbij is steun voor Griekenland om de situatie het hoofd te bieden en nadruk op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Turkije, Griekenland en de EU ten aanzien van de EU-Turkije Verklaring.
Heeft u reeds contact gehad met uw Turkse ambtsgenoten over dit bericht en wat was de uitkomst van dat overleg?
De Voorzitter van de Europese Raad en de EU Hoge Vertegenwoordiger hebben contact gehad met de Turkse regering en zijn ook naar Turkije gereisd. De situatie in Idlib is op 9 maart jl. in Brussel besproken tussen President Erdogan en de voorzitters van de Europese Raad en Europese Commissie. Nederland steunt de inspanningen van de EU om met Turkije te spreken over de-escalatie in Syrië en een oplossing voor de situatie rond de EU-grens.
Tijdens eerdere gesprekken van de voorzitter van de Europese Raad en de voorzitter van de Europese Commissie met president Erdogan is afgesproken dat de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu en de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie Borrell de komende periode de implementatie van de EU-Turkije Verklaring nader in kaart brengen om verschillen van inzicht aan het licht te brengen voor de Europese Raad van 26 en 27 maart. In het licht van de Coronacrisis kondigde de voorzitter van de Europese Raad Michel op 17 maart jongstleden aan dat de Europese Raad zal worden uitgesteld en er in plaats daarvan een videoconferentie zal worden ingelast over COVID-19. Op dit moment heeft de Europese Commissie nog geen uitkomsten van de besprekingen tussen de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu en Hoge Vertegenwoordiger Borrell gedeeld. Het kabinet wacht de uitkomst van deze gesprekken tussen Turkije en de EU af.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in Europees verband, diplomatiek bij te dragen aan een «staakt-het-vuren» in Idlib om een nieuwe humanitaire ramp voor honderdduizenden vluchtelingen te voorkomen?
De Turkse president Erdogan en de Russische president Poetin deelden op 5 maart jl. een verklaring waarin zij stelden een beperkt staakt het vuren voor het front rond Idlib overeen te zijn gekomen. Daarnaast sprak de verklaring het voornemen uit om een veiligheidscorridor rond de M4-snelweg ten zuiden van Idlib-stad te creëren en gezamenlijke patrouilles uit te voeren. Het is onzeker of deze afspraken tot een duurzame afname van geweld zullen leiden en tot ongehinderde humanitaire toegang.
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 6 maart heeft Nederland gezegd dat naar manieren moet worden gezocht om de bombardementen op Idlib te beëindigen om het humanitaire leed te stoppen. Ook heeft Nederland opgebracht dat de verantwoordelijken voor het humanitaire leed ter verantwoording moeten worden geroepen. In die context heeft Nederland gesuggereerd dat een no-fly zone voor Assad’s luchtmacht een effectief instrument zou kunnen zijn, bij voorkeur via een VN Veiligheidsraadsmandaat. In de conclusie is daarom opgenomen een expliciete oproep aan alle partijen om de bescherming te garanderen voor de burgerbevolking tegen aanvallen vanuit de lucht.
Deelt u de mening dat gezien de naderende afloop van de Europese hulp voor Syrische vluchtelingen in Turkije er nieuwe afspraken moeten komen? Zo ja, aan welke voorwaarden moeten volgens u dergelijke afspraken voldoen? Zo nee, waarom niet?
De EU-Turkije Verklaring is een effectief middel in het tegengaan van irreguliere migratie. Zowel de EU als Turkije heeft baat bij een effectieve uitvoering van deze afspraken en de partijen hebben een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hiertoe. Turkije levert met opvang van bijna vier miljoen vluchtelingen een grote inspanning, en wordt hier terecht in ondersteund. Op dit moment staat de uitvoering onder druk. De EU is in gesprek met de Turkse overheid, waarbij zorgpunten van beide kanten worden besproken om uiteindelijk tot een oplossing te komen. De-escalatie aan de Grieks-Turkse grens is daarvoor cruciaal.
Ook Nederland staat, indien Turkije de EU-Turkije Verklaring naleeft, open voor een gesprek over de toekomstige steun die Turkije nodig heeft om op een waardige manier opvang te kunnen blijven bieden aan vluchtelingen. Een eventueel voorstel hiertoe zal Nederland beoordelen op de mate waarin het in verhouding staat tot de specifieke behoeftes van de vluchtelingengemeenschap die in Turkije wordt opgevangen.
Voor wat betreft eventuele aanvullende financiële steun is de Nederlandse inzet dat dit soort uitgaven uit de EU-begroting moeten worden gefinancierd, waarbij overbruggingsfinanciering uit de huidige EU-begroting kan komen en verdere steun uit het volgende MFK, passend bij de Nederlandse inzet daarvoor.
Bent u gezien de toenemende druk op de overvolle opvangkampen op de Griekse eilanden van plan om in Europees verband te zoeken naar een oplossing? Zo ja, wat gaat u doen om de mensonterende omstandigheden te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De situatie op de Griekse eilanden is en blijft zorgelijk. Volgens de Europese Commissie verblijven circa 41.500 vluchtelingen en migranten op de Griekse eilanden, terwijl de officiële opvangcapaciteit slechts 6.000 is. Dit leidt tot schrijnende situaties. In EU-verband zijn de mogelijkheden voor aanvullende steun aan Griekenland door de Staatssecretaris voor Justitie en Veiligheid met haar Europese collega’s besproken tijdens de extra JBZ-raad van 4 maart en de JBZ-raad van 13 maart jl.2 De Nederlandse inzet is de komende tijd gericht op handhaving van de EU-Turkije Verklaring. Uitgangspunt daarbij is steun voor Griekenland om de situatie het hoofd te bieden en nadruk op de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Turkije, Griekenland en de EU voor de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring.
Nederland blijft er bilateraal en in EU-verband bij Griekenland op aandringen om structurele verbeteringen door te voeren, waaronder snellere en effectievere asielprocedures, meer terugkeer en het verbeteren van de opvangomstandigheden. Nederland biedt hierbij doorlopend steun aan Griekenland door het leveren van expertise, hulpmiddelen en financiering.
Nederland verwelkomt het actieplan van de Commissie van 4 maart jongstleden. Dit actieplan bestaat uit een door Frontex gecoördineerd terugkeerprogramma, twee ondersteunende grensbewakingsoperaties aan de zee- en landgrens en additionele financiële steun van EUR 700 miljoen. De eerste EUR 350 miljoen heeft de Commissie direct beschikbaar gesteld om grens- en migratiemanagement aan te pakken. Provisioneel wordt voor de direct beschikbare EUR 350 miljoen gekeken naar het vergroten van opvangcapaciteit, vrijwillige terugkeer en de infrastructuur die nodig is voor «screening procedures» voor gezondheid en veiligheid. Daarnaast zal het bedrag worden aangewend om het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) en Frontex te ondersteunen, om (vrijwillige) terugkeer te bevorderen en lopende activiteiten te continueren. De Commissie heeft op 27 maart een voorstel gedaan voor de additionele EUR 350 miljoen.3 Hier wordt uw Kamer separaat nader over geïnformeerd Het kabinet acht het van belang dat hierbij voldoende financiële absorptiecapaciteit van Griekenland en een effectieve en efficiënte besteding van de middelen wordt gewaarborgd. Nederland draagt tevens bij aan de steunvraag van Griekenland aan Frontex, de zgn. Rapid Border Intervention voor de landgrens.
Verder heeft Nederland, net als diverse andere EU-lidstaten, besloten om in te gaan op het recente hulpverzoek van Griekenland via het EU Civil Protection Mechanism(UCPM). Via het UCPM kunnen landen verzoeken om acute in-kind assistentie bij calamiteiten. In deze gecoördineerde actie heeft Nederland op maandag 9 maart jl. 71 generatoren, 4.300 kussens, 6 tenten en 1.900 nooddekens naar Griekenland gestuurd.
Daarnaast helpt Nederland om de meest acute humanitaire noden te verlichten, bijvoorbeeld door humanitaire organisaties in staat te stellen snel en flexibel te reageren in noodsituaties. Nederland verleent ongeoormerkte steun aan diverse organisaties – zoals UNHCR – die een belangrijke rol spelen in de huidige humanitaire respons in Griekenland.
Ook stelt de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking via het Nederlandse Rode Kruis (NRK) EUR 500.000 beschikbaar om het regionale appeal van de Internationale Federatie van Rode Kruis en Rode Halve Maan-bewegingen (IFRC) te ondersteunen. Een deel van dit IFRC-plan betreft humanitaire activiteiten in Griekenland, waaronder in en rondom de opvangfaciliteiten op de eilanden. Dit zal onder meer ingezet worden om de acute noden op het gebied van water- en sanitaire voorzieningen, gezondheidszorg en bescherming te lenigen.
Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van de BHOS-begroting 2020, zal er vanuit het BHOS-budget ook een beperkte bijdrage uit de non-ODA middelen beschikbaar worden gesteld voor de Griekse eilanden. In 2020 start een project in het kader van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS) voor vluchtelingen en asielzoekers die gestrand zijn op de Griekse eilanden. Dit project zal in totaal EUR 200.000 kosten.
In hoeverre is Europa en Nederland in het bijzonder voorbereid op de komst van grote groepen Syrische vluchtelingen?
Nederland zet zich doorlopend in nationaal, Europees en internationaal verband in om grip te hebben op migratie en trekt daarbij lessen uit de verhoogde asielinstroom in 2015/2016. Dit betekent concreet het beheersbaar maken van migratiestromen, voorbereidingen treffen voor fluctuerende migratiestromen en voorkomen van illegale migratie, conform de integrale migratieagenda.4 Over de voortgang van de integrale migratie-agenda is uw Kamer recentelijk geïnformeerd.5
In EU-verband wacht Nederland momenteel op het voorstel van de Europese Commissie voor een «New Pact on Migration» over het toekomstig Europees asiel- en migratiebeleid. De voorzitter van de Europese Commissie heeft aangegeven dat deze voorstellen na Pasen zullen worden gepubliceerd. De Nederlandse prioriteiten voor het toekomstig Europees asiel- en migratiebeleid voor de periode van 2019–2024 zijn terug te vinden het paper «A renewed European agenda on migration».6
Zoals reeds aangegeven, constateert het kabinet dat er op dit moment geen signalen zijn dat er grootschalige grensoverschrijdingen van Syrische vluchtelingen van Turkije richting de EU plaatshebben.
De Fraude Signalering Voorziening (FSV) |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van het bestaan van de Fraude Signalering Voorziening (FSV)?1
Wij zijn op 18 februari 2020 naar aanleiding van persvragen van RTL Nieuws en Trouw (van 10 februari 2020) op de hoogte gesteld van het feit dat er binnen de Belastingdienst een applicatie met de naam Fraude Signalering Voorziening (FSV) is.
Erkent u dat het bestaan van een zwarte lijst, waarin nota bene ook nog antidatering en ongelogde mutaties mogelijk zijn, totaal onwenselijk is voor een overheidsdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De basis voor het toezicht door de Belastingdienst moet op orde zijn. De gebeurtenissen van de afgelopen periode, zoals de problematiek rond FSV, laten zien dat de opzet, inrichting en werking bij risicoselectie en vervolgens het onderzoek naar de geselecteerde signalen binnen de Belastingdienst onvoldoende zijn. Er wordt niet voldaan aan wettelijke vereisten, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de beginselen van behoorlijk bestuur, noodzakelijke waarborgen en menselijke maat die hiervoor noodzakelijk zijn. Deze conclusie is hard en vraagt om een grootschalige verbeteraanpak waarbij zowel het zowel noodzakelijk is om direct maatregelen te treffen als verder onderzoek te doen. Burgers en bedrijven moeten erop kunnen vertrouwen dat de behandeling door de Belastingdienst op een rechtvaardige manier gebeurt.
Heeft u zich op de hoogte gesteld van het in de gegevensbeschermingseffectbeoordeling beschreven «recente memo voor de stas over fraudemeldpunten»? Zo neen, waarom niet?
Wij zijn naar aanleiding van uw Kamervragen op de hoogte gesteld van dit document. Het betreft een notitie die een overzicht geeft van de bestaande fraudemeldpunten binnen de Belastingdienst. In de notitie wordt niet op de applicatie FSV ingegaan.
Kunt u de Kamer het memo zoals vermeld op pagina 18 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
Ja, deze notitie is als bijlage van onze brief aan uw Kamer van 28 april 20202 met u gedeeld.
Kunt u verklaren hoe het kan dat u op 27 februari 2020 een brief over de stand van zaken aan de Kamer stuurt2 en een dag later – zonder enig signaal naar de Kamer – een systeem uit de lucht moet halen dat te maken heeft met fraudesignalen?
De Belastingdienst heeft, na advies van de FG, FSV op 27 februari 2020 in de avond uit de lucht gehaald. De brief waar u aan refereert is op 27 februari 2020 verstuurd. Dit heeft elkaar gekruist en dat had niet mogen gebeuren.
Waarom wordt in de beantwoording van de Kamervragen over de afwikkeling van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-gedupeerden niet geantwoord dat ook uit FSV-dagboek documenten komen voor de persoonlijke dossiers van ouders?3
Onderdelen van dossiers van toeslaggerechtigden komen uit een groot aantal verschillende databronnen. Met name bij dossiers die zien op oude toeslagjaren, de periode 2006–2010, komt de informatie uit een grote diversiteit aan bronnen. Ook FSV-dagboek documenten kunnen derhalve naast vele andere documenten voorkomen in een persoonlijk dossier van ouders.
In het antwoord op vraag 11 van de betreffende Kamervragen over de afwikkeling van de Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) 11-gedupeerden worden de verschillende databronnen niet bij naam genoemd. Daarom wordt FSV daar ook niet genoemd.
Kunt u aangeven hoeveel mensen uit FSV zijn gewist door de opschoonactie in het vierde kwartaal van 2019? Is het juist dat bij de start van de opschoonactie meer dan dubbel zoveel mensen als gemeld in FSV zaten?
In FSV staan zowel natuurlijk personen als rechtspersonen geregistreerd. In het vierde kwartaal 2019 is de opdracht voor het maken van schoningsprogrammatuur gegeven. De schoning is op 27 februari 2020 uitgevoerd. Bij deze schoning zijn de gegevens van 143.574 natuurlijke personen of rechtspersonen verwijderd. Zie hieronder een overzicht van de aantallen voor en na schoning.
Vóór schoning
244.273
85.350
6
329.629
Na schoning
133.508
52.542
5
186.055
Onbekend: identificatienummer is een niet uitgegeven nummer.
Is de digitale informatie over de opzet en resultaat van de uitgevoerde opschoonactie beschikbaar gehouden voor verantwoording en onderzoek?
Ja, de database is zowel vóór als na schoning veiliggesteld. Ook de opzet van de schoning is veiliggesteld.
Op welke wijze zijn de gegevens die bij de opschoonactie zijn verwijderd uit het FSV-informatiesysteem in een beveiligde omgeving opgeslagen voor verantwoording, audits en onderzoek?
Bij de opschoonactie zijn gegevens uit FSV verwijderd. Op 2 maart 2020 is de back-up van 26 februari 2020 veiliggesteld en in een beveiligde omgeving opgeslagen. Daarmee is er inzicht in de situatie van voor de schoning. De back-up kan geraadpleegd worden voor verantwoording, audits, en onderzoek. Daarnaast wordt de backup beschikbaar gesteld aan een beperkt aantal medewerkers voor het kunnen afhandelen van de inzageverzoeken in het kader van de AVG.
Erkent u dat als deze gegevens weg zijn, daar dan ook veel signalen van gedupeerde ouders tussen zitten en dat hiermee mogelijk bewijsmateriaal voor die ouders van onbehoorlijke behandeling is vernietigd?
Zoals bij het antwoord op vraag 8 en 9 aangegeven is er een back-up veiliggesteld en zijn deze gegevens niet vernietigd.
Bent u bereid om ook de data die in de zo genoemde digitale kluis zijn opgeslagen beschikbaar te brengen om zo alsnog te achterhalen wie er in stonden?
Zoals bij vraag 9 aangegeven is de back-up van FSV met daarin de situatie vóór de schoning veiliggesteld. Deze informatie is niet in de digitale kluis opgenomen.
Bent u bereid om iedereen die in FSV aangemeld is, op de hoogte te stellen van de vermelding op de zwarte lijst? Zo nee, waarom niet?
Het inzagerecht van de AVG is een belangrijk recht voor de burger. Op deze manier kan een burger controleren of de persoonsgegevens die worden verwerkt juist zijn. In de brief bij deze set antwoorden gaan wij uitgebreid in op de wijze waarop de inzageverzoeken behandeld worden.
Bent u bereid om mensen die bij de opschoningsactie verwijderd zijn uit FSV daarvan op de hoogte te brengen, mits de gegevens nog te achterhalen zijn – wellicht via systeemdumps? Zo nee, waarom niet?
Zie onze reactie op vraag 12.
Wat wordt precies bedoeld met «tijdelijk» uit de lucht gehaald? Welke verbeteringen moeten hoe dan ook worden toegepast voor het weer in gebruik nemen van FSV?
Met «tijdelijk» werd bedoeld dat FSV in ieder geval niet wordt gebruikt voor het raadplegen en behandeling van signalen zolang er niet wordt voldaan aan de vereisten van de AVG. Ondertussen is besloten om FSV niet meer te gaan gebruiken en de processen voor het verwerken van signalen en de bijbehorende ondersteuning opnieuw te ontwerpen.
Erkent u dat de noodmaatregelen, zoals beschreven op pagina 18 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling, geen garantie boden op de rechtmatigheid van de werking van de persoonsgegevens in FSV? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat erkennen wij. De gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) is uitgevoerd op de applicatie en niet op de verwerkingen in het kader van de verschillende toezichtprocessen waarbij FSV één van de te gebruiken applicaties is. Door de verwerkingen opnieuw te ontwerpen zijn noodmaatregelen niet meer nodig en kunnen we de vereisten van de AVG en andere wet- en regelgeving vanaf de basis meenemen in dat ontwerp.
Zijn er nog meer systemen binnen de Belastingdienst die kwetsbaar zijn als het gaat om de gegevensbescherming van belastingbetalers? Zo ja, hoeveel? Wat gebeurt er met deze risico’s?
We hebben een externe partij opdracht gegeven om te onderzoeken of er nog meer «FSV-achtigen» zijn in de toezichtsprocessen. In de begeleidende brief bij deze antwoordenset, zijn we ingegaan op de uitkomst van dat onderzoek en beschrijven we het traject om ook voor de overige processen van de Belastingdienst zekerheid te krijgen over het voldoen aan de AVG en andere wet- en regelgeving als de BIO en de archiefwet.
Kunt u aangeven met welke overheidsinstanties gegevens uit FSV zijn gedeeld?
De Belastingdienst heeft, bijvoorbeeld op grond van artikel 54 van de wet SUWI, wettelijke verplichtingen om gegevens te verstrekken aan verschillende andere overheidsorganisaties zoals gemeenten in het kader van de schuldhulpverlening en het UWV. Dit gebeurt middels een zogenaamd inzageverzoek. Daarnaast werkt de Belastingdienst op basis van verschillende convenanten, zoals het RIEC-convenant samen met andere overheidsorganisaties voor het signaleren van niet compliant gedrag.
Er is geen directe koppeling van FSV naar andere overheidsinstanties. Informatie uit FSV kon gebruikt worden door de behandelaar van het inzageverzoek bij het samenstellen van het antwoord. Ook kon informatie uit FSV gebruikt worden door een behandelaar bij samenwerking met andere overheidsinstanties, als daar een wettelijke grondslag voor was, zoals bij casusbesprekingen in het kader van RIEC. Het is niet te achterhalen welke informatie met welke instanties is gedeeld.
Kunt u aangeven welke andere overheidsinstanties bron konden zijn voor opname in FSV?
Alle overheidsinstanties kunnen signalen melden bij de Belastingdienst en daarmee bron zijn voor opname in FSV.
Wanneer en door wie is besloten tot de privacy impact analyse (PIA) voor FSV?
Het directieteam van MKB heeft op 20 augustus 2018 besloten tot het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er in januari 2019 een zeer kritisch rapport wordt opgeleverd, waarin staat dat het systeem «geen goede aansluiting (meer) heeft op de verwerkingsbeginselen van art. 5 AVG» en «onvoldoende onderscheid tussen informatieverzoek en een signaal maar ook betekenis/gewicht van de informatie, leidt tot mogelijke stigmatisering van betrokkenen (zwarte lijst effect)» pas in februari 2020 leidt tot het tijdelijk uit de lucht halen van het systeem?
In augustus 2018 is binnen de Belastingdienst de opdracht gegeven om een GEB op te stellen over FSV. De concept-GEB is opgeleverd in januari 2019. De reikwijdte van de concept-GEB was te beperkt: alleen de applicatie zelf was onderwerp van onderzoek en niet het volledige gebruik van persoonsgegevens in de toezichtprocessen. Dit had wel gemoeten. Daarnaast had de conclusie van de concept-GEB op dat moment al aanleiding moeten zijn om de privacy-officer van de Belastingdienst en de Functionaris Gegevensbescherming (FG) te betrekken om een oordeel te kunnen geven of er nog wel zorgvuldig conform de AVG met het systeem gewerkt kon worden.
De Belastingdienst heeft los van de GEB naar aanleiding van aanvullend onderzoek naar de exportfunctionaliteit in mei 2019 wel maatregelen genomen om de risico’s van het gebruik van FSV te beperken. Met de exportfunctionaliteit is het mogelijk om gegevens uit FSV in een ander programma, zoals bijvoorbeeld Excel, te plaatsen en te bewerken. Omgekeerd kan het ook gebruikt worden om de bewerkte gegevens weer in FSV te plaatsen. Door de maatregelen is bijvoorbeeld het aantal autorisaties destijds teruggebracht van ruim 5000 naar 1229 op het moment van uitschakelen van FSV. Hiervan zijn 695 autorisatie voor het alleen kunnen zien of er een signaal in FSV is, maar niet de inhoud daarvan en 534 autorisatie voor het kunnen raadplegen en/of opvoeren/wijzigen van een signaal in FSV Autorisaties bepalen welke medewerkers bepaalde acties kunnen verrichten in het systeem. Ook is de procedure voor het verkrijgen van een autorisatie aangescherpt.
In november 2019 is naar aanleiding van de hierboven benoemde maatregelen onderzocht of de maatregelen uit de concept-GEB moesten leiden tot andere conclusies. Dit heeft geleid tot een geactualiseerde concept-GEB in november 2019. Hierin wordt onder andere geconcludeerd dat naar aanleiding van het onderzoek naar de exportfunctionaliteit al maatregelen zijn genomen, maar dat nog niet alle overige maatregelen uit de concept-GEB zijn doorgevoerd.
De conclusie uit de concept-GEB van januari 2019 had zoals hiervoor beschreven aanleiding moeten zijn om de privacy-officer van de Belastingdienst en de FG te betrekken. De FG had als interne toezichthouder van het Ministerie van Financiën kunnen adviseren over hoe omgegaan moest worden met de conclusies uit de concept-GEB. De privacy-officer en de FG hebben uiteindelijk op 20 februari 2020, als gevolg van de vragen van de media, kennisgenomen van deze concept-GEB.
Wie heeft in die tussenliggende periode het rapport gekregen? Kunt u een tijdlijn maken wie, wanneer en met welke acties het rapport heeft besproken? Zo nee, waarom niet?
Bij onze brief van 28 april5 is deze gevraagde tijdlijn als bijlage met uw Kamer gedeeld
Is het juist dat de betrokken directeur MKB een verleden heeft bij Belastingdienst/Toeslagen juist in de periode van de verhoogde inzet op mogelijke toeslagenfraude met Combinatieteams Aanpak Fraude (CAF)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij doen geen uitspraken over individuele medewerkers.
Hoe vaak is FSV – middels dumps van de database – gebruikt als bron voor risicomodellen en datafundamenten van de afdeling Datafundamenten en Analytics (DF&A) alsmede voor IVT (Informatie Verstrekking Toeslagen)? Kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
FSV is binnen DF&A gebruikt voor de producten Omzetbelasting-Carrouselfraude en afgifte btw-nummer.
Daarbij zijn statische lijsten uit FSV gebruikt als een risico-indicator. Het gebruikt bij OB Carrouselfraude duurde tot de zomer van 2017.
De statische lijst is in het product afgifte btw nummer gebruikt tijdens de pilot bij 4 kantoren in de periode mei 2017 tot september 2019. Vanaf september 2019 werd dit product bij alle kantoren gebruikt. Het risicomodel afgifte btw nummer gebruikte de statische lijst van FSV als een signaal. Bij een «hit» werd het signaal beschikbaar gesteld aan een medewerker van de Belastingdienst belast met het beoordelen van het al dan niet af mogen geven van een btw-nummer. Eind november 2019 is het gebruik van de statische FSV lijst in dit product stopgezet. Daarnaast is informatie uit FSV (incidenteel) gebruikt bij eenmalig analyses.
Voor het initieel vullen van het risicoclassificatiemodel voor Toeslagen is in 2013 een kopie van de database van FSV gebruikt.
Kunt u aangeven hoe vaak er «trends in beeld» zijn gebracht door het gebruik van meldingen in FSV, waarover gesproken wordt op pagina 5 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling?
In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG is uitgebreid ingegaan op het gebruik van FSV binnen de Belastingdienst en het gebruik van de informatie als contra-informatie. Het is niet te achterhalen hoe vaak er trends in beeld gebracht zijn. Dit is geen speciale functie in de applicatie en dit wordt ook niet op een andere wijze bijgehouden.
Kunt u reconstrueren hoe FSV tot stand is gekomen? Wat was de aanleiding, hoe is de privacygevoeligheid getoetst, bijvoorbeeld met de voorloper van de Autoriteit Persoonsgegevens?
In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG wordt ook ingegaan op het ontstaan van FSV. FSV is voor zover na te gaan niet op privacygevoeligheid getoetst door externe toezichthouders.
Is het tot stand komen van FSV onderdeel geweest van discussie en/of besluitvorming van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude? Zo ja, kunt u aangegeven wie op de hoogte is geweest van de discussie en/of het besluit?
In de bijeenkomsten van de ministeriële commissie Aanpak Fraude is niet gesproken over FSV, zo blijkt uit de bij het Ministerie van Algemene Zaken aanwezige verslagen.
Hoe is de lijst van categorieën tot stand gekomen als het gaat om de persoonsgegevens die verwerkt werden (pagina 6 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling)?
Hiervoor is aangesloten bij de persoonsgegevens die gebruikt worden in de verschillende processen die FSV gebruiken. Een voorbeeld daarvan is de aangiftebehandeling binnen het reguliere toezicht.
Wat is de gedachte dat ook het zijn van gastouder als categorieën betrokken persoonsgegevens is opgenomen?
Op deze wijze kon onderzocht worden of een gastouder dan wel kinderopvangcentrum reeds eerder betrokken was bij een melding.
Kunt u voorbeelden geven van informatie-uitvragen van derden waar gebruik van werd gemaakt naast signalen van de Belastingdienst die werden geregistreerd en vastgelegd?
Overheidsinstanties kunnen verzoeken doen om fiscale informatie. Dat loopt uiteen van gemeenten (bijv. o.g.v. art. 64 Participatiewet) tot UWV (bijv. o.g.v. art. 54 SUWI). In het rapport van KPMG wordt dit gebruik beschreven.
Werd FSV ook met data gevoed uit andere bronnen dan het PIT? Wellicht van buiten de Belastingdienst?
Ja. In zijn algemeenheid geldt dat FSV werd gevoed met interne en externe signalen en informatieverzoeken, hierbij vindt geen koppeling plaats met andere systemen.
Kunt u aangeven uit welke bronnen werden persoonsgegevens verkregen voor FSV?
De bron voor de persoonsgegevens was het signaal zelf. Dit werd aangevuld met bij de Belastingdienst bekende informatie. Zoals bijvoorbeeld met het BSN-nummer als dit ontbrak of informatie over het inkomen en vermogen.
Kunt u aangeven waarom het opvragen van fiscale gegevens door een andere overheidsinstantie als signaal in FSV werd geregistreerd? Is de uitvraag van gegevens altijd een signaal voor potentiële fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst registreerde informatieverzoeken van andere overheidsinstanties in FSV. Dit werd niet als signaal vastgelegd, hiervoor is een aparte rubriek in FSV. Zoals in het rapport van KPMG beschreven is, is de applicatie FSV gebruikt als registratiehulpmiddel voor verschillende werkzaamheden. Om een informatie verzoek te verrijken tot signaal is er eerst nader onderzoek nodig. De enkele uitvraag van gegevens is dus geen signaal voor mogelijke fraude. In FSV is voor geautoriseerde medewerkers zichtbaar dat er een informatieverzoek was gedaan.
Wat waren de achterliggende bevindingen bij de zinsnede op pagina 7 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling: Er zijn tijdens het assessment voorbeelden genoemd van «niet voorgenomen/bedoelde» verwerkingsvormen die functioneel wel mogelijk zijn en worden gebruikt: het raadplegen van de werkvoorraad van collega’s en het maken van een «systeemdump» via de excel-exportfunctie? Kunt u aangeven waarin dat niet bedoeld of voorgenomen was? Hoe vaak werden deze opties gebruikt?
De applicatie FSV kent een aantal zoekschermen zoals «mijn openstaande posten» en «raadplegen alle signalen. In de individuele zoekschermen hoeft geen zoekcriterium meegegeven te worden.
Effect is dat informatie over alle registraties horend bij dat zoekscherm getoond wordt waaronder de code voor de behandelend ambtenaar. Een medewerker kan zien wat er aan werk ligt bij zijn collega behandelaren als hij kiest voor een andere selectie dan «mijn openstaande posten». Hoe vaak daar gebruik van gemaakt is, is niet te achterhalen.
Voor het exporteren van gegevens uit FSV was een aparte functie beschikbaar waarmee bepaalde gegevenssets geëxporteerd kunnen worden. Dit betreft geen systeemdump in de definitie van een totale kopie van de database.
Het gebruik van schermen wordt wel gelogd maar er is niet te achterhalen of er daadwerkelijk iets geëxporteerd is.
Kunt u aangeven welke vormen van systeemdump via de excel-exportfunctie in het verleden zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld via het vrije invoerveld? Zo neen, bent u bereid dit uit te laten zoeken?
Nee, dit is helaas niet bekend en niet te achterhalen. Op basis van de registratie (logging) is slechts terug te halen of een user een scherm heeft geopend, of er daadwerkelijk een export gemaakt is, is uit de registratie (logging) niet te herleiden.
Is bij de Belastingdienst bekend dan wel uitdraaien, dan wel queries, dan wel systeemdumpen zijn gedaan op basis van de tweede nationaliteit?
Er is geen specifiek veld in FSV waarin de nationaliteit danwel tweede nationaliteit ingevuld wordt. De enige mogelijkheid daartoe is om daar het opmerkingen-veld voor te gebruiken. Uit het onderzoek door KPMG is gebleken dat er 799 vermeldingen van nationaliteit (waarvan 313 keer de nationaliteit van de betrokken subject en 486 keer de nationaliteit van derden) in het vrije tekstveld aangetroffen is op de totale populatie van 263.087 geregistreerde signalen. Naar de mening van de externe onderzoeker houdt de registratie van dergelijke gegevens niet in dat de informatie heeft geleid tot een effect op de behandeling van burgers, het kan ook bijvoorbeeld faciliterend van aard zijn. In een deel van de gevallen lijkt de vastgelegde informatie direct overgenomen te zijn vanuit een binnengekomen «Tips- en kliks»-melding en daarmee geen duiding van een medewerker van de Belastingdienst is. Daarnaast kan in het geval van nationaliteit gelden dat deze informatie relevant is voor een specifiek belastingmiddel, zoals bij Inkomensheffing of de omzetbelasting. Het is niet bekend en niet te achterhalen hoe vaak er gebruik is gemaakt van de exportfunctionaliteit waarin ook het opmerkingen-veld is opgenomen.
Kunt u aangeven welke handleidingen er over FSV in omloop waren voor de verschillende onderdelen van de Belastingdienst? Kunt u die handleidingen sturen naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is een handleiding FSV van oktober 2013. Deze is digitaal beschikbaar. Daarnaast zijn er specifieke instructies voor sommige directies. Deze doe ik u hierbij toekomen. In de documenten zijn namen van medewerkers van de Belastingdienst en de user-ids die tot medewerkers van de Belastingdienst herleidbaar zijn onleesbaar gemaakt. Daarnaast zijn verwijzingen naar interne links waarbij de url is opgenomen, onleesbaar gemaakt om daarmee het oneigenlijk gebruik van dergelijke pagina’s te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe FSV bijdroeg aan het verrijken van beschikbare gegevens (bladzijde 7 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling)?
De Belastingdienst gebruikt informatie uit FSV als contra-informatie om te bepalen of en in hoeverre ingediende aangiftes of verzoeken moeten worden beoordeeld. In de als bijlage meegestuurde rapport van KPMG wordt ingegaan op het gebruik van de informatie uit FSV door de Belastingdienst.
Kunt u aangeven hoe kliks in FSV bijdroegen aan modellen voor «risicovinding» voor de CAF?
Het CAF-team gebruikt geen modellen voor risicovinding waarbij specifiek op basis van kliks in FSV werd gewerkt. Wel is informatie in FSV gebruikt bij het CAF-team voor het bepalen of een casus het onderzoeken waard was nadat een signaal was ontvangen.
Hoe vaak is er vanuit de CAF-teams beroep gedaan op FSV om personen te raadplegen?
Medewerkers uit CAF-teams voeren naast hun taken voor CAF ook werkzaamheden uit voor hun eigen directie. De werkzaamheden voor het CAF-team waren meestal niet fulltime. Het is niet te herleiden vanuit welke taak een medewerker uit het CAF-team ingelogd is geweest in FSV. De vraag hoe vaak er vanuit de CAF-teams een beroep gedaan is op FSV om een persoon te raadplegen, is dan ook niet te beantwoorden.
Hoe vaak zijn er meldingen/signaleringen gedaan in FSV door de CAF-teams/ dan wel Toeslagen?
Medewerkers van het Meldpunt Fraude Toeslagen selecteren de binnengekomen berichten naar aard en op mogelijke bruikbaarheid voor Toeslagen. Alle berichten waarbij mogelijk sprake is van een onrechtmatige toekenning van een toeslag worden als signaal inhoudelijk beoordeeld en zijn derhalve als mogelijk relevant voor Toeslagen aan te merken. In de periode 2014 tot en met 2019 zijn door Toeslagen ongeveer 6200 meldingen/signalering geregistreerd in FSV. Dit betreft ongeveer 10% van de ontvangen berichten.
Kunt u aangeven wat bedoeld wordt in voetnoot 13 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling dat Toeslagen FSV gebruikt om te raadplegen bij Bibob- en Track-verzoeken?
FSV geeft een weergave van de opgelegde sancties, of een voornemen daartoe. Dit wordt (mede) gebruikt voor de beantwoording van de inhoudelijke verzoeken van Justis-Bibob. Voor de verzoeken van Justis-track wordt geen gebruik gemaakt van FSV.
Hoe behoort het door Toeslagen opnemen van strafrechtelijke gegevens in FSV tot de wettelijke taak als vermeld onder kopje 11? Valt dit onder «gerechtvaardigd belang»? Wie heeft dit gerechtvaardigd belang getoetst?
Geen antwoorden mogelijk omdat de vragen 42 en 43 niet zijn gesteld.
Erkent u dat uit de opsomming van punten onder het kopje 12 «bijzondere gegevensverwerking» van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling niet komt dat het voor Toeslagen was toegestaan de gegevens in FSV te plaatsen?
Zie antwoord vraag 42.
Kunt u de onderstaande opsomming zoals te vinden op pagina 11 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling even op u in laten werken en dan per punt reageren
Dit valt niet onder gerechtvaardigd belang maar de vervulling van een taak van algemeen belang. Grondslag voor de verwerking van strafrechtelijke en andere gevoelige gegevens is niet het gerechtvaardigd belang (artikel 6, eerste lid, onder f, AVG), maar de vervulling van een taak van algemeen belang (artikel 6, eerste lid, onder e, AVG). In artikel 11, tweede lid, Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is immers bepaald dat Belastingdienst/Toeslagen het organisatieonderdeel van de rijksbelastingdienst is dat belast is met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van tegemoetkomingen. Bij de totstandkoming van de Awir werd opgemerkt dat de uitvoering rust op drie pijlers (TK, 2004–2005, 29 764, nr. 3, p. 21), waaronder strafrechtelijk optreden als sluitstuk in gevallen van bewust misbruik.
Hoe denkt u FSV weer in gebruik te nemen na onderstaand oordeel op pagina 12 van de gegevensbeschermingseffectbeoordelingt: «Gegevens met een zwarte lijst-karakter: in FSV ontstaan of worden bepaalde gegevenselementen verwerkt die het karakter van een zwarte-lijst-element hebben of krijgen. De mogelijke subjectiviteit («bias», vooringenomenheid, zelfversterkend effect door stapeling) maakt het verwerken risicovol. Ook het voorkomen in FSV als betrokkene wordt een risicosignaal.»?
Zie ons antwoord op vraag 44.
Kunt u reconstrueren hoe het mogelijk was dat maar liefst 5.000 personen in FSV konden in januari 2019 en dat het aantal toen nog toenam? Wie is verantwoordelijk geweest voor het feit dat zoveel toegang tot persoonsgegevens werd verschaft?
De door u gehanteerde citaten zien op gebreken in de werkwijze van het proces dat de genoemde signalen verwerkt. De vier verwerkingen die ondersteund worden door de applicatie FSV kunnen bijzondere persoonsgegevens ontvangen, terwijl de werkwijze daar niet op voorhand in voorziet. Zo verwijst het eerste citaat naar het proces van verwerken van informatieverzoeken. In dat proces kunnen strafrechtelijke gegevens ontvangen worden. Die worden echter door de applicatie net zo afgeschermd als gewone persoonsgegevens. Voor alle citaten geldt dat wij hiervan geschrokken zijn en dat zij hebben bijgedragen aan het besluit van de Belastingdienst om het gebruik van FSV te stoppen.
Hoeveel mensen hadden een dubbele autorisatie tot FSV? Waarom houdt het identity management system (IMS) dit niet bij?
Wij gaan FSV niet meer in gebruik nemen. Zie ook ons antwoord op vraag 14.
Is het IMS voor meer systemen binnen de Belastingdienst verantwoordelijk voor de autorisatie voor toegang? Zo ja, hoeveel? Kunnen daar dezelfde problemen optreden als bij FSV?
Een medewerker wordt niet rechtstreeks geautoriseerd voor een applicatie, maar dat wordt gedaan op basis van de rol die een medewerker uitoefent of op basis van een bijzondere taak die aan een medewerker wordt opgedragen.
In een zogenoemd rollenmodel is vooraf vastgelegd wat de autorisaties moeten zijn voor een bepaalde rol of bijzondere taak. Voorbeelden van deze rollen zijn «klantbehandelaar omzetbelasting», «administratief medewerker inkomstenbelasting» en «management ondersteuner». Voor elk van die rollen is vastgelegd welke taken uit welke applicaties nodig zijn voor het werk dat uitgevoerd wordt binnen die rol. In IMS ligt dat rollenmodel vast. Een teammanager koppelt in IMS een medewerker uit het team aan één van de rollen die voor het team beschikbaar is en IMS zorgt er dan voor dat de betreffende medewerker alle autorisaties krijgt die horen bij die rol. Raadpleegrechten op FSV werd in het verleden gezien als een basisautorisatie voor medewerkers in de toezichtsprocessen. De raadpleegautorisatie daarvoor zat dan ook in veel rollen.
Is te achterhalen of de 5/6 functioneel beheerders, die in januari 2019 in beeld waren, correct gehandeld hebben als het gaat om het toegang verlenen tot FSV?
474 gebruikers hadden een dubbele autorisatie, dit wordt wel door IMS bijgehouden.
Dubbele autorisaties ontstaan doordat iemand twee rollen in de applicatie kan hebben. Bijvoorbeeld «behandelaar» en «raadpleger».
Wat voor profielen worden precies bedoeld in de volgende zinsnede: «profielen op basis van dergelijke kenmerken worden ingezet voor selectie van dossiers voor toezicht of klantbehandeling. Dergelijke profielen zijn geen product van profilering in de zin van de AVG»? (pagina 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling) Is dit voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens, of tenminste aan de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Financiën? Zo neen, waarom niet? Wie besloot dit niet voor te leggen?
Ja, het IMS is voor de Belastingdienst de basis voor toekenning van autorisaties voor ruim 900 applicaties. Het is aan de individuele directeur om te bepalen welke autorisaties nodig zijn voor een rol.
Kunt u aangeven waarnaar wordt verwezen als het gaat waarom profielen volgens het «standpunt/beslissing» van DT BD juni 2018 (voetnoot 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling) geen product van profilering in de zin van de AVG zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van onderzoek op de back-up van FSV, heeft de Belastingdienst geen onregelmatigheden aangetroffen. Zoals in het antwoord op vraag 48 is aangegeven verlenen de beheerders niet rechtsreeks toegang, maar verloopt dit via IMS.
Kunt u verklaren wat de reden was om een passage aan de journalisten weg te laten op pagina 9 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling bij het WOb-verzoek (11,1)?
Hier worden profielen bedoeld die worden gebruikt voor de keuzes binnen toezichtactiviteiten. Hierbij is te denken aan een risicomodel zoals de afgifte OB nummer. In het risicomodel Afgifte OB-nummer werd gekeken of de relatie van de onderneming in de afgelopen kwartalen in FSV stond geregistreerd. Indien het risicomodel een post als risicovol bestempelt, volgt een nadere toetsing. De eventuele nadere toetsing bestaat uit het raadplegen van de systemen (belastingdienst en openbare systemen) en, indien nodig, een aanvullend onderzoek naar het ondernemerschap door de Belastingdienst. De GEB heeft niet het reguliere afstemmingsproces doorlopen. Daardoor is dit ook niet getoetst door de FG.
Kunt u aangeven op welke wijze de volgende passage uit de gegevensbeschermingseffectbeoordeling behoort tot een persoonlijke beleidsopvatting: «Enkele van de binnen FSV verwerkte elementen» én het feit dat er ook niet zondermeer objectief getoetste of toetsbare signalen worden geregistreerd, maken dat het karakter van sommige verwerkingsvormen binnen FSV als profilering inclusief «zwarte lijst»-achtige effecten kunnen gelden.
In het kader van de implementatie van de AVG heeft de Belastingdienst interne beleidslijnen opgesteld over de uitleg en toepassing van de (open) normen in de AVG. Dit om te bewerkstelligen dat daaraan in de uitvoeringspraktijk eenduidige invulling wordt gegeven. Ook over profilering als onderdeel van geautomatiseerde besluitvorming is zo'n beleidslijn opgesteld. Deze houdt het volgende in: de Belastingdienst houdt subjectgericht toezicht op grond van risicomodellen (in de praktijk «profielen» genoemd) die gebaseerd zijn op objectieve kenmerken. Deze modellen worden gebruikt voor het selecteren van posten voor handmatige behandeling, niet voor het geheel geautomatiseerd nemen van besluiten ten aanzien van personen.
Wie heeft besloten en/of geautoriseerd dat deze passage werd «weggelakt»? Hoe oordeelt u over dit besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de Wob worden persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad niet openbaar gemaakt. Bij de eerste juridische beoordeling over het verstrekken van de concept-GEB aan de media is geoordeeld dat de desbetreffende passage viel onder deze uitzonderingsgrond in de Wob. Bij verstrekking aan de Tweede Kamer heeft door ons een herbeoordeling van deze passage plaats gevonden en hebben wij besloten om de concept-GEB te verstrekken inclusief deze passage.
Kunt u aangeven welke andere processen worden bedoeld, zoals in voetnoot 10 van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling wordt vermeld?
Bij de eerste juridische beoordeling over het verstrekken van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling aan de media is geoordeeld dat de desbetreffende passage viel onder de uitzonderingsgrond persoonlijke beleidsopvatting van de Wob. Bij verstrekking aan de Tweede Kamer heeft een herbeoordeling van deze passage plaats gevonden.
Wat is een besmet adres of besmette postcode? Hoe ontstaat dat? Wie houdt dit bij? Welke instanties houden deze informatie allemaal bij? Kunt u dit uitvoerig toelichten?
Zie antwoord vraag 55.
Aan welke «mogelijk subjectieve waarderingen uit andere processen» moet worden gedacht? Heeft dit te maken met vooringenomenheid richting personen of bedrijven? Heeft dit te maken met het categoriaal beoordelen van een groep? Kunt u dit uitvoerig toelichten?
De desbetreffende processen zijn opgenomen in de tekst van voetnoot 10: Negatieve-norm OB, prioriteit, besmet adres, besmette postcode.
Kunt u verklaren waarom FSV, waarin toch persoonsgegevens worden verwerkt, niet staat in het overzicht «verwerkingen van persoonsgegevens» van de Belastingdienst zelf?5
Een voorbeeld van een besmet adres is een adres waarop veel personen/bedrijven (honderden) staan ingeschreven. Een ander voorbeeld is een onlogische registratie van een bedrijf op een adres, bijvoorbeeld een garagebedrijf dat gevestigd is in een woontoren. Er is in 184 gevallen een besmet adres geselecteerd. De instructie bij Toeslagen was om dit veld niet te gebruiken Voor de andere directies zijn er geen instructies over wanneer dat veld gebruikt moest worden.
Kunt u aangeven hoe het volstaan van de verwijzing naar de brochure «Overzicht verwerkingen van persoonsgegevens van de Belastingdienst», zoals beschreven op pagina 13 voldoende is, als FSV niet voorkomt in deze brochure?
Veel beoordelingen moeten worden uitgevoerd door medewerkers aan de hand van een professionele afweging, waarin alle omstandigheden van het geval worden gewogen. Omdat niet iedere zaak gelijk is zullen ook de beoordelingen niet altijd gelijk uitvallen.
Waarom is het bestaan van het FSV niet aan de Adviescommissie uitvoering toeslagen en de Auditdienst Rijk gemeld?6
Het «Overzicht verwerkingen persoonsgegevens door de Belastingdienst» is een uittreksel van verwerkingen door de Belastingdienst die in het register van verwerkingen zijn opgenomen. Het overzicht verwijst naar verschillende verwerkingen op het gebied van toezicht. FSV is een applicatie die gebruikt wordt bij verschillende verwerkingen die zien op het toezichtsproces. De applicatie FSV zelf is geen verwerking en staat dan ook niet genoemd in het register van verwerkingen.
Belastingdienst en UWV verliezen miljoenen door faillissement payrollbedrijf |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Fiscus en UWV zien € 10 mln in rook opgaan bij faillissement payrollbedrijf Stipt»?1
Ja.
Hoeveel werknemers lopen, vanwege het faillissement van payrollbedrijf Stipt, inkomsten (zoals loon, pensioenpremies, vakantiedagen, et cetera) mis? Wat is de totale schade voor werknemers, de Belastingdienst en het UWV? Is er nog een kans dat het geld kan worden teruggehaald bij de eigenaar van het failliete bedrijf? Hoe kan het zo zijn dat UWV en de Belastingdienst dit fraudeleuze handelen niet eerder hebben gesignaleerd?
Over individuele belastingschuldigen kunnen op grond van de geheimhoudingsplicht geen mededelingen worden gedaan. Uiteraard zijn gegevens van gefailleerden zoals die blijken uit openbare bronnen – zoals de faillissementsverslagen van de curator – wel beschikbaar voor derden.
Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat het in faillissementssituaties regelmatig voorkomt dat de financiële aanspraken van personeelsleden niet (volledig) kunnen worden nagekomen. Wel bestaat de mogelijkheid dat UVW bepaalde loonbetalingsverplichtingen overneemt, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Werknemers kunnen bij een faillissement een beroep doen op de loongarantieregeling waarbij UWV salarisaanspraken overneemt, dit op basis van hoofdstuk IV van de WW. UWV betaalt vervolgens maximaal dertien weken achterstallig loon, gerekend vanaf de datum waarop de curator de dienstverbanden opzegt. Ook betaalt UWV het loon over de opzegtermijn, tot maximaal zes weken na opzegging van de dienstverbanden. Tenslotte betaalt UWV niet ontvangen vakantiegeld, niet genoten vakantiedagen en niet betaalde pensioenpremie, over een periode van maximaal één jaar voorafgaande aan het einde van de opzegtermijn.
Het dilemma voor de crediteuren die betrokken zijn bij een onderneming die in «zwaar weer» verkeert is dat wanneer het faillissement te vroeg wordt aangevraagd (in het geval waarin de onderneming nog te redden is) kapitaalvernietiging optreedt. Vraagt men het faillissement echter te laat aan dan is veelal sprake van onwenselijke schuldoploop. De door de diverse crediteuren te maken afweging is niet zondermeer te duiden als goed of fout.
Enige terughoudendheid aan de zijde van de crediteuren kan ook zijn gelegen in het belang van de werkgelegenheid. Kortom een zwart – wit beeld van deze problematiek is niet zonder meer te schetsen. Voorts is van belang dat wanneer sprake is van een grotere onderneming met veel personeelsleden, het meteen om grote bedragen gaat (loonbelasting, premies en omzetbelasting). Voor de ontvanger zal voor elke wanbetalende onderneming een afzonderlijke afweging moeten worden gemaakt met betrekking tot de vraag of de onderneming – al dan niet na sanering – kan overleven of dat een faillissementsaanvraag de aangewezen weg is.
Of er nog gelden uit de faillissementsboedel zijn te verwachten die ten goede kunnen komen aan crediteuren hangt van de omstandigheden van het geval af. Hetzelfde geldt met betrekking tot de vraag of de bestuurder aangesproken kan worden voor de schulden van de vennootschap in geval hij zich heeft schuldig gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Kunt u verklaren dat het genoemde bedrijf uit het artikel is toegelaten bij het Stichting Normering Arbeid (SNA)-keurmerk zonder dat de financiën gecontroleerd zijn? Hoe vaak zijn er in de afgelopen jaren misstanden met uitzendbureaus of payrollbedrijven geweest die een SNA-keurmerk hebben? Bent u ook van mening dat er weinig waarde aan een keurmerk kan worden gehecht wanneer blijkt dat een uitzendbureau met SNA-keurmerk de fout ingaat?
Op een individuele casus kan niet worden ingegaan. Wel kan worden aangegeven dat de onderneming gecertificeerd was en eind 2018 door SNA is doorgehaald. De Stichting Normering Arbeid (SNA) geeft het SNA-keurmerk uit aan bedrijven die door geaccrediteerde inspectie-instellingen positief zijn gecontroleerd op basis van de normen voor het SNA-keurmerk (NEN 4400-1 of NEN 4400-2). In de regel worden ondernemingen tweemaal per jaar geïnspecteerd (ruim 10.000 inspecties op jaarbasis). Een tijdige aangifte en betaling van loonheffingen en omzetbelasting maken onderdeel uit van de normenset voor het SNA-keurmerk. Dit is onderdeel van de publiek-private uitwisseling van de SNA en de Belastingdienst in het kader van het SNA-keurmerk.
Het keurmerk kent minor non-conformiteiten en major non-conformiteiten. Bij een minor afwijking blijft de onderneming in het register staan, maar moet wel herstel worden doorgevoerd. Blijft herstel uit of is het herstel niet voldoende dan wordt de minor afwijking omgezet naar een major afwijking. Bij een major afwijking wordt de onderneming geschorst (is niet meer zichtbaar in het register) en als herstel uitblijft definitief doorgehaald. Ingeval van payrollbedrijf Stipt heeft dit eind 2018 geleid tot verlies van het SNA-keurmerk.
De Belastingdienst en SNA bekijken naar aanleiding van onder meer de casus Stipt of er aanleiding is om de publiek- private informatie-uitwisseling tussen de Belastingdienst en SNA aan te passen.
Hoeveel waarde moet er überhaupt worden gehecht aan een keurmerk waarin werknemersorganisaties geen zitting meer hebben, omdat zij uit onvrede uit het keurmerk zijn gestapt? Bent u, vanwege de misstanden bij uitzendbureaus met een SNA-keurmerk, bereid om de fiscale voordelen (fiscale vrijwaring inzake de inlenersaansprakelijkheid) van het SNA-keurmerk te heroverwegen?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten ben ik ingegaan op de redenen van de werknemersorganisaties om geen deel meer uit te maken van het bestuur van de Stichting Normering Arbeid. Daarbij heb ik ook aangegeven graag in gesprek te gaan met de betrokken partijen over hoe het SNA-keurmerk nog kan verbeteren. Ik heb ook aangegeven dat het SNA-keurmerk als zodanig inclusief de fiscale vrijwaring, mede vanwege de meerwaarde van de publiek-private samenwerking, blijft bestaan. Ik wil wel inzetten op het uitbreiden van die publiek-private samenwerking en extra eisen met betrekking tot het actief zijn op de uitzendmarkt.
Bent u ook van mening dat met het faillissement van dit payrollbedrijf, met SNA-keurmerk en Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU)-lid, zelfregulering in de uitzendbranche niet werkt? Verandert dit zoveelste faillissement uw visie op het invoeren van een vergunningsplicht voor uitzendbureaus? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook in mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 december 2019 heb aangegeven, zet ik om drempels op te werpen voor malafide bedrijven in op extra eisen aan het starten en het hebben van een uitzendbureau. Een vergunningplicht is wat mij betreft vooralsnog niet aan de orde. De zelfregulering heeft zoals ik ook heb aangegeven verschillende voordelen. Zo wordt de zelfregulering door de sector gedragen en gefinancierd en helpt door middel van de publiek-private informatie-uitwisseling tussen de Stichting Normering Arbeid, de Stichting Naleving Cao Uitzendkrachten, de Belastingdienst en de Inspectie SZW, de informatiepositie van zowel de private partijen als de overheid te verbeteren, wat bijdraagt aan de pakkans en de nalevering van wet – en regelgeving. Overigens kan ook met een vergunningplicht voor uitzendbureaus een situatie ontstaan dat ondernemingen betalingsachterstanden opbouwen bij de Belastingdienst en bij andere schuldenaren en vervolgens failliet gaan. Zo heeft een onderneming een wettelijk recht op uitstel van betaling bij de Belastingdienst.
Het doorprocederen door de overheid |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van De Monitor van 3 maart over het doorprocederen door de overheid?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze werkwijze van de gemeente Enschede?
Het betreft hier een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Binnen de gedecentraliseerde context van de Participatiewet (Pw) is het primair de gemeenteraad die het college op de uitvoering van de handhaving controleert en waar nodig aanspreekt.
Deelt u de mening dat er sprake is van een perverse prikkel wanneer een ambtenaar aangeeft in de richting van de sociaal rechercheur dat het terugvorderen van een uitkering over vier dagen niet voldoende is om het onderzoek van die rechercheur te bekostigen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het hier om een casus binnen een individuele gemeente. Het is niet aan mij of de Minister voor Rechtsbescherming om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in het door u aangehaalde artikel. Daarbij wil ik er, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op wijzen dat in het regeerakkoord en de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt onderstreept dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van groot belang dat deze handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt. De rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt. Een effectieve en zorgvuldige handhaving vindt zijn grondslag daarbij niet in financiële motieven, maar in het gegeven dat voor een breed draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid schending van de inlichtingenplicht niet lonend mag zijn.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten erop gericht zijn de kosten van onderzoek door sociaal rechercheurs te verhalen op de personen die onderwerp zijn van zo’n onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u aanwijzingen dat meerdere gemeenten of andere overheden op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
Mij hebben geen signalen bereikt dat het hier om een staande praktijk gaat. Ik heb daarbij tevens navraag gedaan bij VNG Naleving (v/h het Kenniscentrum Handhaving en Naleving). Ook bij hen zijn geen signalen bekend dat het hier om meer dan een incident zou kunnen gaan.
Wat zou de rijksoverheid aan extra toevoegingen aan sociaal advocaten kwijt zijn als alle gemeenten op dergelijke wijze omgaan met onderzoek door sociaal rechercheurs?
U vraagt de Minister voor Rechtsbescherming de uitkomst van een enkele casus in één gemeente te extrapoleren naar alle mogelijke beslissingen over bijstandsuitkeringen in alle gemeenten, om zo een eventueel extra beroep op toevoegingen te kunnen inschatten. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn geen signalen bekend dat hier sprake is van een staande praktijk of een op enige wijze als algemeen te omschrijven mentaliteit; niet voor Enschede en evenmin voor andere gemeenten. De Minister voor Rechtsbescherming acht het daarom niet zinvol een dergelijke berekening te doen, nog los van het feit dat het ontbreekt aan voldoende informatie om een dergelijke berekening te kunnen maken.
Gaat u actie ondernemen om te voorkomen dat er in Nederland in de toekomst nog steeds op dergelijke wijze onderzoek wordt gedaan?
Omdat het in mijn beleving hier om een incident gaat, zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe.
Deelt u de mening dat dergelijke onderzoeken als doel alleen waarheidsbevinding mogen hebben en financiële motieven geen rol mogen spelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze actie van de gemeente Enschede zich tot uw plannen om het procedeergedrag van de overheid terug te dringen? Vindt u dit nou een goed voorbeeld? Zo niet, wat gaat u hier aan doen?
De Minister voor Rechtsbescherming is zich terdege bewust van het feit dat onnodige procedures tussen burger en overheid nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Inmiddels is een aanjager, in opdracht van het overleg van secretarissen-generaal, aan de slag gegaan met het verbeteren van de dienstverlening bij uitvoeringsorganisaties die veelvuldig wederpartij zijn in juridische procedures met burgers. In dat kader wordt er samen met professionals gewerkt aan een interdepartementaal plan van aanpak. De Minister voor Rechtsbescherming zal dit plan van aanpak samen met de voortgangsrapportage over de herziening van de rechtsbijstand voor de zomer met de Kamer delen. Daarbij vindt hij het ook van belang dat de goede voorbeelden van overheidshandelen die breder verspreid kunnen worden, benoemd worden. Als de overheid procedures kan voorkomen door- zoals in verschillende gemeenten al gebeurt- in gesprek te gaan met burgers die bezwaar hebben tegen bijvoorbeeld het besluit op een aanvraag over bijzondere bijstand of een afwijzing van een besluit in het kader van de Participatiewet, dan verdient dat navolging.
Hoe wijdverspreid is deze mentaliteit van onnodig procederen binnen de verschillende overheden?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het wenselijk dat er in Nederland op zo’n manier met bijstandsgerechtigden om wordt gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook Big Brother-achtig dat de gemeente op de bankrekening van betrokkenen de uitgaven voor boodschappen controleert tot op 3 euro nauwkeurig?
Ook bij eerdere Kamervragen heb ik, als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven dat de daadwerkelijke handhaving van de Participatiewet binnen redelijke proporties moet blijven. Het is aan de gemeente om per geval te beoordelen of de inzet van een of meer handhavingsinstrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om bij de aanpak van fraude ook een rechtvaardige aanpak te kunnen verzekeren, staat de gang naar de rechter open voor mensen die de handhaving anders ervaren of menen dat daarbij hun privacy wordt aangetast.
In hoeverre is deze inbreuk op de privacy gerechtvaardigd en conform de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens? Welke controle is er op schendingen van de privacyrichtlijnen door sociale diensten van gemeenten?
Zie antwoord vraag 12.
Is de gemeente volgens u gerechtigd om de 3 euro verschil tussen de daadwerkelijke uitgaven voor boodschappen (169 euro) en de richtlijn van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) (172 euro) terug te vorderen? Zo ja, wat is de wettelijke grondslag?
De uitvoering van de Participatiewet is primair de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders. Daarbij kan iedere belanghebbende een besluit via een bezwaar- en beroepsprocedure juridisch laten toetsen op zijn houdbaarheid. Een bezwaarprocedure biedt daarbij de mogelijkheid van een volledige heroverweging, waarin alle aspecten van de casus kunnen worden meegenomen.
Is deze gang van zaken exemplarisch voor het wantrouwen van de overheid in zijn burgers?
Zoals eerder benoemd, zie ik het in het artikel beschrevene als een incident en niet als een staande praktijk of vaste houding binnen de uitvoering van de Participatiewet.
Deelt u de mening dat de toevoegingen die aan deze zaak besteed zijn, nuttiger ingezet hadden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.